Kluwer à la Carte 2008
ACTUA PERSONENBELASTING aj. 2009
JEF WELLENS Fiscaal jurist Kluwer
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaandelijke toestemming van de uitgever/auteur. Copyright oktober 2008 Kluwer
2
INHOUD
1. Forfaitaire belastingregeling auteursrechten en naburige rechten
4
2. Belastingkrediet voor uitgaven voor dienstencheques
9
3. Vlaamse premie energiebesparende investeringen (parafiscaal)
12
4. Niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen (bonussysteem)
14
5. Bijzonder fiscaal statuut sportbeoefenaars
19
6. Verhoging belastingvrije basissom voor lage en middeninkomens
22
7. Belastingvermindering voor aandelen in ontwikkelingsfondsen
24
8. Vlaamse vermindering OV voor energiezuinig gebouw
26
3
1. Auteursrechten: forfaitaire belastingregeling
Wet van 16 juli 2008 (BS 30 juli 2008)
Vanaf 1 januari 2008
(Alle) natuurlijke personen (ongeacht sociaal statuut)
Inkomsten uit auteursrechten = roerende inkomsten, belastbaar tegen 15% — Onweerlegbaar wettelijk vermoeden tot 49.680 euro (aj. 2009) — Boven 49.680 euro: roerend, divers of beroepsinkomen (baten)
Roerende voorheffing (formulier 273), ongeacht bedrag — Tot 49.680 euro (in principe) bevrijdend — Boven 49.680 euro NIET bevrijdend (regularisatie via aangifte)
Belastbaar netto-inkomen = bruto-inkomen (incl. RV) verminderd met: — werkelijke bewezen kosten — wettelijk kostenforfait:
50% eerste schijf van 10.000 euro, 25% tweede schijf 10.000 euro Maximum 7.500 euro
Een professionele kijk op kennis
2
1. Auteursrechten: forfaitaire belastingregeling
Welke inkomsten? (con)cessie van auteursrechten, naburige rechten en licenties (bedoeld in auteurswet van 30 juni 1994) Æ ruime toepassing
Fiscale optimalisatie (vak XIV aangifte) — Verrekening en mogelijke terugbetaling RV — Cf. interesten en dividenden
Een professionele kijk op kennis
4
3
1. Forfaitaire belastingregeling auteursrechten en naburige rechten 1.1. Wettelijke basis De wet van 16 juli 2008 (BS 30.07.2008) voert een forfaitaire belastingregeling in inzake auteursrechten. De wet wijzigt de artikelen 17, 22, 37 en 261 van het WIB 92 en de artikelen 3, 4 en 5 van het KB/WIB 92. De nieuwe regeling is van toepassing vanaf 1 januari 2008 (aj. 2009).
1.2. Krachtlijnen van de forfaitaire regeling De forfaitaire belastingregeling is uitsluitend van toepassing op de inkomsten (uit auteursrechten) verkregen door natuurlijke personen. Rechtspersonen zijn uitgesloten van de nieuwe regeling. Inkomsten uit auteursrechten worden gerangschikt onder de roerende inkomsten (art. 17, § 1, 5° WIB 92) en zijn belastbaar tegen 15 % (art. 171, 2°bis, a WIB 92). De kwalificatie 'roerend inkomen' is absoluut tot een grensbedrag van 49.680 EUR. Dat grensbedrag geldt voor aj. 2009 en wordt jaarlijks geïndexeerd. Tot dat bedrag worden de inkomsten onweerlegbaar geacht roerende inkomsten te zijn (art. 37, tweede lid WIB 92). Boven dat grensbedrag valt men terug op de gebruikelijke criteria om uit te maken of de inkomsten roerend of divers zijn, dan wel een beroepskarakter hebben. In de praktijk zullen de auteursrechten, verkregen boven het grensbedrag van 49.680 EUR, overeenkomstig art. 37, eerste lid WIB 92 meestal worden aangemerkt als beroepsinkomsten (baten), zij het dat de kwalificatie 'roerend inkomen' vanaf aj. 2009 het uitgangspunt blijft (art. 17, § 1, 5° WIB 92). De inkomsten zijn, ongeacht hun bedrag, onderworpen aan de roerende voorheffing (RV) van 15 % (art. 269 WIB 92), in te houden door de betaler van de inkomsten. De roerende voorheffing moet worden ingehouden door "rijksinwoners, binnenlandse vennootschappen, verenigingen, instellingen, inrichtingen en lichamen, alsook aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen en aan de belasting van nietinwoners onderworpen belastingplichtigen" (art. 261, eerste lid, 4° WIB 92). Dit is bv. de uitgeverij of de beheersvennootschap. De voorheffing is in principe bevrijdend tot het grensbedrag van 49.680 euro. Boven dat bedrag wordt de voorheffing weliswaar nog ingehouden, maar is ze niet meer bevrijdend. Indien een auteur inkomsten uit auteursrechten geniet die het grensbedrag van 49.680 EUR overschrijden, moet het overschrijdende bedrag worden geregulariseerd, d.w.z. worden vermeld in de aangifte van de personenbelasting, voor zover dat bedrag wordt belast als beroepsinkomen of divers inkomen. Regularisatie is eveneens van toepassing wanneer auteursrechten door meerdere personen worden betaald, voor een totaal bedrag van meer dan 10.000 EUR, aan één en dezelfde belastingplichtige en alle betalers het wettelijk kostenforfait toekennen voor de bepaling van de in te houden voorheffing. De nieuwe regeling is retroactief van toepassing vanaf 1 januari 2008. Het belastbaar tijdstip is het ogenblik van de betaling of toekenning van de inkomsten. Auteursrechten betaald sinds 1.1.2008 zijn bijgevolg onderworpen aan de RV. De praktische modaliteiten voor de inhouding en doorstorting van de RV moeten nog worden geregeld bij KB. Hiervoor zal het, nog aan te passen, formulier 273 worden gebruikt. De RV wordt ingehouden ongeacht de verblijfplaats van de belastingplichtige. De inkomsten betaald aan in het buitenland verblijvende auteurs zijn dus ook onderworpen aan de RV, voor zover de schuldenaar van de RV beantwoordt aan de definitie van art. 261, eerste lid, 4° WIB 92. De meeste dubbelbelastingverdragen kennen echter een vrijstelling van bronbelasting toe op Royalty-inkomens (art. 12 OESO-modelverdrag). Dit is bv. zo voor de verdragen
5
gesloten met Nederland en met Frankrijk. Auteursrechten betaald aan inwoners van Nederland en Frankrijk kunnen vrijstelling van RV genieten mits de belastingplichtige het formulier 276R indient. Eventueel ingehouden roerende voorheffing kan op verzoek worden terugbetaald. Inkomsten uit auteursrechten die door Belgische inwoners, zonder tussenkomst van een in België gevestigde tussenpersoon, verkregen zijn in het buitenland, moeten worden aangegeven in de aangifte van de personenbelasting. Op die inkomsten is geen bevrijdende roerende voorheffing ingehouden. Belastbaar is, zowel in de PB als de RV, het netto-inkomen (art. 22, § 3 WIB 92). Dat is het bruto-inkomen (vóór afhouding van de RV) verminderd met, naar keuze van de belastingplichtige: - ofwel de werkelijke bewezen beroepskosten; - ofwel een wettelijk degressief kostenforfait. Dat kostenforfait bedraagt 50 % van de eerste schijf van 10.000 EUR inkomsten en 25 % van de tweede schijf van 10.000 EUR inkomsten (art. 4 KB/WIB 92). Die bedragen worden niet geïndexeerd. Bij een jaarlijks bruto-inkomen van 20.000 EUR wordt het maximale kostenforfait van 7.500 EUR bereikt en bedraagt de reële belastingdruk op de vergoedingen voor auteursrechten amper 9,4 % [(20.000 - 7.500) x 15 % / 20.000], en dit ongeacht het bestaan van andere belastbare inkomsten. De nieuwe regeling geldt voor álle natuurlijke personen, ongeacht hun fiscaal of sociaal statuut. De kwalificatie als roerend inkomen is van toepassing op zowel de auteursrechten betaald aan zelfstandigen (met baten) als die betaald aan werknemers. Betaalt een werkgever een vergoeding aan zijn werknemer voor de overdracht van de exploitatierechten van zijn auteursrechtelijk beschermd werk, dan wordt die vergoeding belast als roerend inkomen.
1.3. Wat zijn inkomsten uit auteursrechten? Vallen onder de nieuwe forfaitaire regeling "de inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties, bedoeld in de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten of in overeenkomstige bepalingen in het buitenlands recht" (art. 17, § 1, 5° WIB 92). 'Cessie' en 'concessie' zijn juridische begrippen (zie o.a. Com.IB 17/3-7) waarbij cessie wordt gelijkgesteld met een verkoop en concessie met een verhuur. Auteursrechten zijn rechten die verbonden zijn aan de exploitatie van een auteursrechtelijk beschermd werk. Die bescherming vereist geen enkele formaliteit. Het volstaat dat het werk voortspruit uit de intellectuele inspanning van zijn maker, zijn persoonlijke stempel draagt (originaliteit) en in een concrete vorm is gegoten. Beschermde werken zijn letterkundige en kunstwerken (art. 1, § 1 wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht). Dit zijn alle voortbrengselen op het gebied van letterkunde, wetenschap en kunst. Onder letterkundige werken worden verstaan de geschriften van welke aard ook, alsmede lessen, voordrachten, redevoeringen, preken of andere mondelinge uitingen van de gedachte (art. 8, § 1 wet van 30 juni 1994). Niet alleen 'literatuur' wordt beschermd, maar ook educatieve, wetenschappelijke en vulgariserende werken. Vallen onder beschermde werken: boeken, software, tijdschriften, schilderijen, beeldhouwwerken, toneel, film, tekeningen, illustraties, grafieken, foto's en zelfs bepaalde voordrachten. Naburige rechten, ook wel nevenrechten genoemd, zijn veelal vergoedingen betaald aan uitvoerende kunstenaars (muzikanten of acteurs) van een auteursrechtelijk beschermd werk. Zo bv. een bekende acteur die een literaire tekst inspreekt voor een radio-uitzending, de opvoering van een klassiek toneelstuk, een auteur die voorleest uit eigen werk, een wetenschapper die een voordracht houdt of een presentatie geeft. Niet alleen de eigenlijke auteursrechten, maar ook de naburige rechten zijn beschermd.
6
Wettelijke licenties zijn collectieve vergoedingssystemen die de rechthebbenden vergoeden voor het feit dat de wetgever de kopie, de publieke mededeling of het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken zonder toestemming van de auteur in bepaalde omstandigheden toelaat. Te denken valt aan de repografie, de thuiskopie en het openbaar leenrecht. Opmerking: m.b.t. het wettelijk kostenforfait spreekt de wetgever enkel van 'auteursrechten', zonder vermelding van 'naburige rechten' en 'licenties' (art. 22, § 3 WIB 92 en art. 4 KB/WIB 92). Het is echter nooit de bedoeling geweest van de wetgever die laatste twee categorieën uit te sluiten van het wettelijk kostenforfait.
1.4. Verrekening en terugbetaling roerende voorheffing Een auteur, kunstenaar of artiest kan de ingehouden roerende voorheffing volledig recupereren als hij in 2008 bruto (inclusief de RV) niet meer dan 11.867 EUR auteursrechten geniet en dat bedrag zijn enig belastbaar inkomen is. bruto-inkomen uit auteursrechten: - wettelijk kostenforfait [(10.000 x 50%) + (1.867 x 25%)]: netto-inkomen: in te houden roerende voorheffing (6.400 x 15%): ontvangen bedrag (11.867 – 960):
11.867 - 5.467 6.400 960 10.907
belastbaar bedrag (10.907 + 960 – 5.467): belastingvrije basissom: terug te betalen roerende voorheffing:
EUR EUR EUR EUR EUR
6.400 EUR 6.400 EUR - 960 EUR
Bij overschrijding van het grensbedrag van 11.867 EUR kan de roerende voorheffing nog gedeeltelijk worden gerecupereerd. bruto-inkomen uit auteursrechten: - wettelijk kostenforfait [(10.000 x 50%) + (4.000 x 25%)]: netto-inkomen: in te houden roerende voorheffing (8.000 x 15%): ontvangen bedrag (14.000 – 1.200): belastbaar bedrag (12.800 + 1.200 – 6.000): belastingvrije basissom: basisbelasting [(8.000 – 7.560) x 30% + 7.560 x 25%] belastingvermindering belastingvrije basissom (6.400 x 25%): verminderde basisbelasting: …te verhogen met gemeentebelasting (422 x 1,07): verrekening roerende voorheffing: terug te betalen roerende voorheffing:
14.000 - 6.000 8.000 1.200 12.800
EUR EUR EUR EUR EUR
8.000 6.400 2.022 - 1.600 422 451,54 - 1.200 - 748,46
EUR EUR EUR EUR EUR EUR EUR EUR
Optimalisering: de recuperatie van de roerende voorheffing kan worden geoptimaliseerd door de vergoedingen voor auteursrechten waarop de bevrijdende RV werd ingehouden, slechts gedeeltelijk op te nemen in de aangifte. In de aangifte vermelde afzonderlijk belastbare inkomsten worden ofwel volledig geglobaliseerd (= belast tegen het progressief tarief) ofwel volledig belast tegen een afzonderlijk tarief.
Bron: www.monKEY.be
7
Artikel 17 WIB92 (aj. 2009) § 1. Inkomsten uit roerende goederen en kapitalen zijn alle opbrengsten van roerend vermogen aangewend uit welken hoofde ook, namelijk: 1° dividenden ; 2° interest ; 3° inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen ; 4° inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten die geen pensioenen zijn en na 1 januari 1962 onder bezwarende titel zijn aangelegd ten laste van enige rechtspersoon of onderneming. De lijfrenten die zijn aangelegd tegen storting met afstand van een kapitaal dat is gevormd, ofwel, met bijdragen of premies als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, ofwel, in het kader van een aanvullend pensioen voor zelfstandigen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°bis, zijn geen pensioenen ; 5° de inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties, bedoeld in de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten of in overeenkomstige bepalingen in het buitenlands recht. …
Artikel 37 WIB92 (aj. 2009) Onverminderd de toepassing van de voorheffingen, worden inkomsten van onroerende goederen en van roerende goederen en kapitalen als beroepsinkomsten aangemerkt wanneer die goederen en kapitalen worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten. In afwijking daarvan behouden de inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, hun hoedanigheid van roerende inkomsten, behalve indien en in zover zij hoger liggen dan 49.680 euro (37.500 euro basisbedrag).
Artikel 261 WIB92 (aj. 2009) De roerende voorheffing is verschuldigd : … 4° door rijksinwoners, binnenlandse vennootschappen, verenigingen, instellingen, inrichtingen en lichamen, alsook aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen en aan de belasting van niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen, die inkomsten als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, verschuldigd zijn.
8
2. Dienstencheques: belastingkrediet
Programmawet van 8 juni 2008 (BS 16 juni 2008)
Ter aanvulling van belastingvermindering (“geen belasting, geen vermindering”): — (Gedeeltelijke) omzetting ‘theoretische’ vermindering in belastingkrediet — Belastingkrediet = terugbetaalbaar
Niet voor PWA-cheques
Belastbaar inkomen < of = 22.870 euro (aj. 2009)
Formule: Niet aangerekende verminderingen x vermindering dienstencheques verminderingen
Een professionele kijk op kennis
4
2. Dienstencheques: belastingkrediet
Voorbeeld Verschuldigde belasting: 500 euro Theoretische verminderingen: - pensioensparen: 240 euro - dienstencheques: 600 euro - Invaliditeitsuitkering 800 euro
Belastingkrediet = [(240 + 600 + 800) – 500] x 600 / (240 + 600 + 800) = 1140 x 600/1640 = 417,07 euro
Een professionele kijk op kennis
9
5
2. Belastingkrediet voor uitgaven voor dienstencheques De programmawet dd. 08.06.2008 (BS 16.06.2008) voert vanaf aj. 2009 een terugbetaalbaar belastingkrediet in voor uitgaven gedaan voor prestaties betaald met dienstencheques (art. 156bis WIB92). De huidige belastingvermindering voor dienstencheques (art. 145/21 WIB92) levert slechts een effectieve belastingbesparing op voor zover de vermindering kan worden aangerekend op de verschuldigde belasting. Geen belasting, geen vermindering! Personen met lage inkomsten of met vervangingsinkomsten genieten vaak geen belastingvermindering voor de betalingen voor dienstencheques omdat zij geen of onvoldoende belasting betalen. De brutokostprijs van een dienstencheque (7 euro) is voor hen meteen ook de nettokostprijs. Om die reden wordt, voor belastingplichtigen met lage of middeninkomens, de theoretische belastingvermindering geheel of gedeeltelijk omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet. Het belastingkrediet is een soort negatieve belasting dat ook wordt toegekend wanneer er geen belasting verschuldigd is. De omzetting van de belastingvermindering in een belastingkrediet gebeurt enkel voor de betalingen voor dienstencheques, niet voor de uitgaven voor PWA-cheques, en de omzetting gebeurt uitsluitend voor belastingplichtigen waarvan het belastbaar inkomen (per persoon) niet hoger is dan 22.870 EUR (aj. 2009). Technisch gebeurt de omzetting door het deel van alle belastingverminderingen bedoeld in art. 145/1 tot 156 WIB92(*), dat niet kan worden aangerekend op de verschuldigde belasting, voor zover en in de mate dat dat deel betrekking heeft op de uitgaven voor dienstencheques, te vervangen door een belastingkrediet. Het bedrag van het belastingkrediet wordt zo in principe bepaald door de volgende formule: NAV x VD / V NAV = niet aangerekende verminderingen VD = vermindering voor dienstencheques V = verminderingen bedoeld in art. 145/1 tot 156 WIB92
Voor de bepaling van het 'deel van de belastingverminderingen bedoeld in art. 145/1 tot 156 WIB92 dat niet kan worden aangerekend', wordt geen rekening gehouden met art. 153 WIB92 (beperking van de vermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten tot de evenredige belasting). Hierdoor zullen zowel de eerste term (NAV) als de noemer in de breuk (V) uit bovenstaande formule toenemen. Men houdt immers rekening met de 'theoretische' vermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten, ook al wordt die door toepassing van art. 153 WIB92 uiteindelijke herleid tot nul. Voorbeeld: Een alleenstaande is, na toepassing van de belastingvermindering voor belastingvrije som en toeslagen, in principe nog 500 EUR basisbelasting verschuldigd. Zijn theoretische belastingverminderingen bedragen: - vermindering voor pensioensparen: 240 EUR; - vermindering voor dienstencheques: 600 EUR; - vermindering voor invaliditeitsuitkering, vóór toepassing van art. 153 WIB92(**): 800 EUR. De niet-aangerekende verminderingen bedragen 1.140 EUR (240 + 600 + 800 – 500). Het belastingkrediet voor dienstencheques bedraagt: 1.140 x 600 / 1.640 = 417,07 EUR. In geval van toepassing van art. 154 WIB92 (toekenning van bijkomende verminderingen voor pensioenen en vervangingsinkomsten), gelden specifieke regels voor de bepaling van het bedrag van het belastingkrediet. Indien het totale netto-inkomen (van het gezin) uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten die niet hoger zijn dan de maximumbedragen bepaald in art. 154, § 2, WIB92, is het belastingkrediet gelijk aan de vermindering voor dienstencheques. In dat geval zijn de termen ‘NAV’ en ‘V’ uit bovenstaande formule per definitie gelijk aan elkaar. Indien het totale netto-inkomen (van het gezin) uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten die hoger zijn dan de maximumbedragen bepaald in art. 154, § 2, WIB92, is het belastingkrediet gelijk aan het positieve verschil tussen de vermindering
10
voor dienstencheques en de belasting die overblijft na toepassing van art. 154, § 3, WIB92. De ‘belasting die overblijft’ wordt beperkt tot het bedrag waarmee de maximumbedragen bepaald in art. 154, § 2 WIB92 worden overschreden. Het belastingkrediet wordt ook verleend aan niet-inwoners (BNI). Uitgesloten belastingplichtigen Het belastingkrediet voor dienstencheques wordt niet toegekend aan de belastingplichtige: - waarvan het beroepsinkomen vrijgesteld is ZONDER progressievoorbehoud (internationale ambtenaren). - waarvan het belastbaar inkomen (Belgisch of buitenlands) 22.870 EUR overschrijdt; Een alleenstaande met een belastbaar inkomen van 23.000 EUR en vijf kinderen ten laste betaalt geen belasting. Hij krijgt, bij gebrek aan verschuldigde belasting, geen vermindering voor zijn uitgaven voor dienstencheques en hij kan evenmin het belastingkrediet genieten, aangezien zijn belastbaar inkomen te hoog is. (*) Dit zijn de verminderingen voor lange termijnsparen en bouwsparen (persoonlijke bijdragen ondernemingspensioenen, premies individuele levensverzekeringen, kapitaalaflossingen hypothecaire leningen, werkgeversaandelen, pensioensparen, PWA-cheques), dienstencheques, energiebesparende uitgaven, passiefhuizen, vernieuwing woning in PGB-zone, obligaties Kringloopfonds, Startersfonds en Energiebesparingsfonds, aandelen van ontwikkelingsfondsen, verhuurde woning, beveiliging woning tegen inbraak of brand, pensioenen en vervangingsinkomsten, overwerk en buitenlandse inkomsten. (**) Indien men rekening zou houden met art. 153 WIB92, zou het belastingkrediet als volgt worden berekend: 340 EUR x 600/ 840 = 242,86 EUR.
Bron: www.monKEY.be
11
3. Energiebesparende uitgaven: Vlaamse premie PARAFISCALITEIT
Besluit van 9 mei 2008 (BS 10 juni 2008)
Ter vervanging van belastingvermindering: omzetting ‘theoretische’ vermindering in premie
Natuurlijk persoon / bestaande woning
Welke werken? — Condenserende ketel (1.500 euro) — Glasramen met hoge isolerende eigenschappen (150 euro/m2 ) — Dakisolatie (max. 8 euro/m2)
Premies onderling cumuleerbaar, max. premie = 2.650 euro (2008)
www.energiesparen.be
Een professionele kijk op kennis
De Standaard, 2 oktober 2008
12
6
3. Vlaamse premie energiebesparende investeringen (parafiscaal) Indien men geen of weinig belasting verschuldigd is, kan de belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven niet of slechts gedeeltelijk worden aangerekend. De meeste belastingplichtigen met lage inkomsten of met vervangingsinkomsten kunnen dus de facto geen (volledige) vermindering genieten. Is dat het geval, dan kent de Vlaamse overheid een premie toe (Besluit dd. 09.05.2008, BS 10.06.2008 en MB dd. 06.06.2008, BS 11.06.2008). Het besluit trad in werking op 11 juni 2008. De premie wordt toegekend aan de eigenaar of huurder - natuurlijk persoon - die bepaalde werken laat uitvoeren door een geregistreerde aannemer aan een in het Vlaams gewest gelegen bestaande woning (of wooneenheid). Iedere persoon die onderworpen is aan de Belgische personenbelasting komt in aanmerking. De vruchtgebruiker heeft geen recht op de premie. Volgende werken komen in aanmerking: - de vervanging van een verwarmingssysteem door een condenserende ketel (premie bedraagt 1.500 euro); - de plaatsing van glasramen met hoge isolerende eigenschappen (premie bedraagt 150 euro per vierkante meter voor de vervanging van enkel glas); - de dakisolatie (premie bedraagt maximaal 8 euro per vierkante meter). De premies zijn onderling cumuleerbaar, maar worden geplafonneerd op het maximumbedrag van de belastingvermindering (2.650 EUR voor aj. 2009). De premies worden met 20 % verhoogd voor beschermde afnemers. Werken in nieuwbouwwoningen komen niet in aanmerking. Verder is vereist dat de som van de 'gecorrigeerde basisbelastingen' van de premieaanvrager en zijn samenwonende partner lager is dan het maximumbedrag van de belastingvermindering voor energiebesparende investeringen. Men houdt rekening met het maximumbedrag dat van toepassing is voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het jaar waarin de werken volledig zijn betaald (2.650 EUR voor aj. 2009). De 'gecorrigeerde basisbelasting' is de basisbelasting, berekend overeenkomstig art. 130 WIB 92, verminderd met de belasting op de belastingvrije sommen en toeslagen en verminderd met de belastingverminderingen voor langetermijnsparen en bouwsparen, voor pensioenen en vervangingsinkomsten en voor buitenlandse inkomsten. Voor de beoordeling van de bedragen van de basisbelasting houdt men in principe rekening met de basisbelasting verschuldigd op de inkomsten van het derde jaar (2005) voorafgaand aan het betalingsjaar (2008). Het betalingsjaar is het jaar waarin de werken volledig zijn betaald. Indien de basisbelasting voor het derde voorafgaande jaar te hoog is, maar de premieaanvrager meent dat de basisbelasting m.b.t. de inkomsten van het betalingsjaar wel onder de grens zal liggen, kan een voorwaardelijke premie worden toegekend. Indien de grens nadien ook werkelijk blijkt te zijn gerespecteerd, wordt de premie definitief. De premie moet worden aangevraagd in het betalingsjaar of tijdens de twee daarop volgende maanden. De premie kan enkel worden aangevraagd indien men voor de aanslagjaren verbonden aan het facturatiejaar én het betalingsjaar geen gebruik zal maken van de belastingvermindering voor energiebesparende investeringen. De premie kan niet worden toegekend voor werken waarvan de uitgaven als beroepskosten worden afgetrokken of recht geven op de investeringsaftrek. Meer uitleg: www.energiesparen.be Bron: www.monKEY.be
13
4.Resultaatsgebonden voordelen (bonussen)
IPA-wet van 21 december 2007 (BS 31 december 2007)
Bonus vrijgesteld van PB (per werknemer) en RSZ (per werkgever) tot max. 2.200 euro (aj. 2009) en 2.314 euro (aj. 2010)
Bonus aftrekbaar voor WG
(aftrekbare) sociale werkgeversbijdrage van 33%
Een professionele kijk op kennis
7
4.Resultaatsgebonden voordelen (bonussen)
Afhankelijk van (niet zekere) collectieve resultaten behaald door onderneming of groep van werknemers (tijdens een periode van min. 3 maanden)
Invoering bonusplan via CAO of toetredingsakte
Procedure en modaliteiten: CAO nr. 90 (www.nar.be)
Nieuwe rubriek op fiche 281.10 en vak IV aangifte
Een professionele kijk op kennis
14
8
4. Niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen (bonussysteem) 4.1. Principe De wet dd. 21.12.2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 20072008 creëert een nieuw wettelijk kader voor de toekenning van bonussen ('niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen' genaamd). Het nieuwe fiscaalvriendelijke bonussysteem breidt het bestaande instrumentarium uit voor de toekenning van voordelen in functie van behaalde ondernemingsresultaten (zoals de werknemersparticipatie en de innovatiepremie). Resultaatsgebonden voordelen (bonussen) kunnen belastingvrij worden toegekend tot een bedrag van 2.200 EUR per jaar en per werknemer. De werkgever betaalt enkel een bijzondere sociale bijdrage van 33 %. Het fiscaalvriendelijke bonussysteem is van toepassing vanaf 1 januari 2008 (aanslagjaar 2009).
4.2. Toepassingsgebied Het nieuwe bonussysteem geldt in principe enkel voor werknemers (zowel profit- als non-profit sector). Ook uitzendkrachten kunnen het fiscaalvriendelijke bonussysteem genieten (art. 85 Wet diverse bepalingen dd. 24.07.2008). De voordelen of bonussen moeten worden toegekend door een werkgever aan zijn werknemer. Zowel werkgever als werknemer moeten ressorteren onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités (art. 2 Wet dd. 21.12.2007). Hiermee worden bedoeld: - werknemers met een arbeidsovereenkomst; - werknemers die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon (bv. stagiairs en personen tewerkgesteld met leer- of beroepsopleidingsovereenkomst). Bedrijfsleiders onderworpen aan het sociaal statuut van zelfstandigen zijn uitgesloten. Met de wet diverse bepalingen dd. 24.07.2008 (BS 07.08.2008) werd, eveneens vanaf aj. 2009, het toepassingsgebied van het bonussysteem uitgebreid tot de ambtenaren van autonome overheidsbedrijven. Voorbeelden van autonome overheidsbedrijven zijn De Post en de NMBS. Zowel vastbenoemde als contractuele personeelsleden worden bedoeld
4.3. Begrip en voorwaarden ‘Niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen’ zijn voordelen afhankelijk van collectieve resultaten bepaald op basis van objectieve criteria (art. 3 Wet dd. 21.12.2007). ‘Collectief’ houdt in dat de voordelen afhankelijk moeten zijn van de collectieve resultaten behaald door: - een onderneming; - een groep van ondernemingen; - een welomschreven groep van werknemers. Het bonussysteem moet in overeenstemming zijn met de wetgeving inzake antidiscriminatie. Er mag geen discriminatoir onderscheid worden gemaakt binnen de groep
15
van werknemers waarvoor het bonusplan geldt (CAO nr. 90, art. 15 (Ref.)). Onder een ‘welomschreven groep’ van werknemers kunnen bv. de werknemers van een bepaalde afdeling of de werknemers met een bepaalde functie worden verstaan. ‘Objectief’ impliceert dat de voordelen moeten afhangen van de verwezenlijking van duidelijk aflijnbare, transparante, definieerbare/meetbare en verifieerbare doelstellingen. De doelstellingen moeten niet noodzakelijk slaan op omzet-, verkoop- of productiecijfers. Een bonus voor het terugdringen van het aantal arbeidsongevallen of absenteïsme in de onderneming of het behalen van een ISO-norm is ook mogelijk (CAO nr. 90, art. 10). De doelstellingen mogen echter geen betrekking hebben op de aandelenkoers van de onderneming (CAO nr. 90, art. 10). De referteperiode waarop de doelstellingen betrekking hebben, vangt ten vroegste aan op 1 januari 2008 en bedraagt minimum drie maanden (COA nr. 90, art. 8). De doelstellingen mogen niet (uitsluitend) individueel worden bepaald. De doelstelling is immers gebonden aan de onderneming, niet aan de individuele werknemers. Bonussen betaald voor het behalen van individuele doelstellingen komen niet in aanmerking voor het gunstregime. In principe moeten de voordelen betrekking hebben op meerdere werknemers, maar ondernemingen die slechts één werknemer tewerkstellen kunnen ook het fiscaalvriendelijk bonussysteem invoeren voor zover de bonus niet gebonden is aan een individuele doelstelling. Het behalen van de resultaten mag niet kennelijk zeker zijn op het ogenblik van de invoering van het bonussysteem. Zekere voordelen zijn bijgevolg uitgesloten (art. 3 Wet dd. 21.12.2007). Deze wettelijke voorwaarde heeft tot doel te vermijden dat loon vermomd wordt als bonus door die bonus pro forma afhankelijk te maken van bepaalde zekere doelstellingen. Het volstaat dat er een redelijke twijfel bestaat dat de doelstelling ook zou zijn behaald zonder de invoering van het bonussysteem. Dit criterium wordt (eventueel) beoordeeld door het bevoegde paritaire comité of de bevoegde ambtenaar, aangeduid door de minister (marginale toetsing). Indien een voordeel wordt toegekend wegens het gedeeltelijk bereiken van een doelstelling, mag dit gedeeltelijk resultaat niet kennelijk zeker zijn bij het instellen van het systeem. Het bonussysteem mag niet worden ingevoerd ter vervanging of ter omzetting van loon, premies, voordelen van alle aard of enig ander voordeel, ongeacht of de bestaande voordelen al dan niet onderworpen zijn aan sociale bijdragen (art. 6, § 1 Wet dd. 21.12.2007). Uitzondering: het fiscaalvriendelijke bonussysteem kan wel een bestaand systeem van resultaatsgebonden voordelen vervangen indien het bestaand systeem gebonden is aan: - de resultaten van een (groep van) onderneming(en) of een groep van werknemers; - collectieve, en niet louter individuele doelstellingen (art. 6, § 2 Wet dd. 21.12.2007). De CAO of toetredingsakte, die het nieuwe bonussysteem invoert, moet uitdrukkelijk vermelden dat het in de plaats komt van het bestaande stelsel (art. 6, § 3 Wet dd. 21.12.2007).
4.4. Procedure De voorwaarden, modaliteiten en procedures voor de invoering van het nieuwe bonussysteem worden geregeld in de wet dd. 21.12.2007 en in de CAO nr. 90 van de nationale arbeidsraad (te raadplegen op www.nar.be). Het initiatief voor de invoering van een systeem van ‘niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen’ ligt bij de werkgever (art. 5 Wet dd. 21.12.2007). Dit initiatief kan echter ook worden genomen door de paritaire (sub)comités. Een sectoraal initiatief is echter geen vereiste voor de invoering van een bonussysteem op ondernemingsniveau.
16
Het bonussysteem moet worden ingevoerd via: - een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO); - of naar keuze, een CAO of een toetredingsakte, indien er geen syndicale afvaardiging is. De CAO of de toetredingsakte bevat de inhoud van het bonusplan. Voor de invoering van het bonussysteem via toetredingsakte, voorziet de wet in een specifieke procedure (art. 7 tot 10 Wet dd. 21.12.2007). De FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg publiceert de praktische modaliteiten voor het indienen van een dossier. Ze publiceert tevens de formulieren om het dossier samen te stellen (zie ook: www.werk.belgie.be).
4.5. Sociaal De resultaatsgebonden voordelen of bonussen zijn vrijgesteld van RSZ-bijdragen tot een grensbedrag van 2.200 EUR bij toekenning in 2008 (art. 13 en 14 Wet dd. 21.12.2007). Het grensbedrag van 2.200 EUR wordt bepaald bij art. 38, § 3novies wet dd. 29.06.1981 (art. 15 Wet dd. 21.12.2007). Het grensbedrag is gekoppeld aan de gezondheidsindex van de maand september 2007 (105,71). Vanaf 1 januari 2009 wordt dit bedrag jaarlijks aangepast volgens de formule: 2.200 EUR x gezondheidsindex september jaar N-1 / 105,71. Voor de voordelen toegekend in 2009 geldt bijgevolg een grensbedrag van: 2.200 EUR x gezondheidsindex september 2008 / 105,71. Het bedrag wordt afgerond op de hogere euro. Het bedrag van 2.200 EUR kan bij KB worden aangepast. De werkgever is wel een (bevrijdende) bijzondere bijdrage van 33% verschuldigd op het tot 2.200 EUR begrensde bedrag van de toegekende voordelen. De voordelen die het grensbedrag overschrijden zijn onderworpen aan de gewone RSZ-bijdragen. De bijzondere bijdrage is ieder jaar verschuldigd op 31 december van het jaar waarin het voordeel wordt toegekend en wordt betaald aan de RSZ. Het grensbedrag van 2.200 EUR geldt per kalenderjaar en sociaalrechtelijk per werknemer bij elke werkgever die hem in dienst heeft. Is de werknemer tijdens het jaar tewerkgesteld bij verschillende werkgevers, dan geldt het plafond van 2.200 EUR, wat de vrijstelling van RSZ betreft, voor iedere werkgever afzonderlijk. In dat geval kan tijdens het jaar aan eenzelfde werknemer voor meer dan 2.200 EUR worden uitbetaald, vrij van sociale bijdragen. De resultaatsgebonden voordelen (of bonussen) vallen binnen het loonbegrip in de strikte zin, maar buiten het loonbegrip in de ruime zin van het woord. Buiten het recht op uitbetaling - strikte zin - kunnen aan de voordelen, tot het grensbedrag van 2.200 EUR, geen bijkomende sociale rechten - ruime zin - worden ontleend (art. 11 Wet dd. 21.12.2007). De voordelen vallen onder de loonbeschermingswet. De voordelen geven geen recht op afgeleid loon (feestdagen, gewaarborgd loon), noch worden ze in aanmerking genomen voor de berekening van opzeggingsvergoedingen, vakantiegeld of wettelijke sociale zekerheidsuitkeringen: ziekte- of invaliditeitsuitkering, arbeidsongevallenuitkering (art. 16 Wet dd. 21.12.2007).
17
4.6. Fiscaal 4.6.1. Vrijstelling voor werknemer De resultaatsgebonden voordelen of bonussen zijn tot het grensbedrag van 2.200 EUR vrijgesteld als 'sociale en culturele vrijstelling' (art. 38, § 1, eerste lid, 24° WIB 92). Er is evenmin bedrijfsvoorheffing verschuldigd. Voorwaarde voor belastingvrijstelling is dat de voordelen daadwerkelijk onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage van 33 %. De fiscale fiche 281.10 die wordt opgesteld voor aj. 2009, zal voorzien in een nieuwe rubriek waarin het bedrag van het vrijgestelde voordeel wordt vermeld. Enkel het bedrag van de voordelen dat het grensbedrag van 2.200 EUR overschrijdt, is belastbaar. Het grensbedrag wordt jaarlijks geïndexeerd, op dezelfde wijze als het sociale grensbedrag. Het grensbedrag geldt per kalenderjaar en per werknemer. Het mag fiscaal niet worden toegepast per werkgever. Is de werknemer tijdens het jaar tewerkgesteld bij verschillende werkgevers, dan geldt het plafond van 2.200 EUR, wat de fiscale vrijstelling betreft, voor alle werkgevers samen. Het totaal van de vrijgestelde bedragen (vermeld op de fiches 281.10) zal in de belastingaangifte van 2009 moeten worden vermeld. Het gedeelte van dit bedrag dat de grens van 2.200 overschrijdt, wordt alsnog belast via het aanslagbiljet (fiscale regularisatie). Opmerking: voor de andere vrijstellingen (bedrijfsvoorheffing, RSZ) en de berekening van de bijzondere bijdrage van 33 % geldt het grensbedrag per werknemer bij elke werkgever die hem in dienst heeft. Er moet m.a.w. geen rekening worden gehouden met de bedragen die eventueel door een andere werkgever worden toegekend
4.6.2. Aftrek voor werkgever De voordelen die effectief aan de bijzondere bijdrage van 33 % onderworpen zijn, blijven in hoofde van de werkgever aftrekbaar als beroepsuitgave (art. 52, 9° WIB 92). Dit geldt ook voor de bijzondere bijdrage van 33 %, betaald door de werkgever (art. 52, 3° WIB 92).
Bron: www.monKEY.be
18
5. Bijzonder fiscaal statuut sportbeoefenaars
Wet van 4 mei 2007 (BS 15 mei 2007) & Circulaire van 12 juli 2007
Beroeps- en amateursportbeoefenaars
Afschaffing ‘BNI gunstregime’ buitenlandse sporter
Afzonderlijk belastingtarief - 33% op beroepsinkomsten sporter van 26 j. of ouder, scheidsrechter, opleider, trainer EN indien nevenactiviteit - 16,5% op eerste schijf van 16.300 euro (aj. 2009) bezoldigingen jonge sporter van 16 t/m 25 j.
Nieuwe rubrieken op aangifte (vak IV)
Een professionele kijk op kennis
9
5. Bijzonder fiscaal statuut sportbeoefenaars
KB van 20 december 2007 (BS 31 december 2007) & PV nr. 1604 van 30 januari 2008
Vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing voor club, team, ploeg, vereniging…
Vrijstelling = 80% van de ingehouden BV op: — Bezoldiging betaald aan sporter < 26 j. — Bezoldiging betaald aan sporter > of = 26 j. EN 40% BV besteed aan opleiding jonge amateursporters van 12 t/m 22 j.
Een professionele kijk op kennis
19
10
5. Bijzonder fiscaal statuut sportbeoefenaars 5.1. Krachtlijnen (…) 5.2. Voor wie? (…) 5.3. Afzonderlijke belasting Tegen 16,5%: de bezoldigingen van sporters worden belast tegen 16,5 % (art. 171, eerste lid, 4°, j, WIB 92) indien de bezoldigingen worden betaald of toegekend aan sportbeoefenaars, uit hoofde van hun sportieve activiteiten en voor zover: - de bezoldigingen 12.300 EUR (niet geïndexeerd basisbedrag) per jaar niet overschrijden. Geïndexeerd voor aj. 2009 is dit 16.300 EUR. Het inkomen dat dit grensbedrag overschrijdt, wordt belast tegen het normale progressieve tarief. - de sportbeoefenaar op 1 januari van het aanslagjaar(*) ten minste 16 jaar, maar nog geen 26 jaar oud is. (*) De Nederlandstalige versie van art. 171, eerste lid, 4°, j WIB92 bepaalt het beoordelingstijdstip op 1 januari van het 'belastbaar tijdperk' (= inkomstenjaar). Dit is wellicht een vergissing. Het beoordelingstijdstip voor de toepassing van het tarief van 33% wordt immers bepaald op 1 januari van het aanslagjaar (art. 171, eerste lid, 1°, i WIB92). Bovendien wordt het tijdstip in de Franstalige tekst van art. 171, eerste lid, 4°, j WIB92 wel correct omschreven als '1er janvier de l'exercice d'imposition' (= aanslagjaar). Ook de Memorie van toelichting spreekt over 'aanslagjaar' i.p.v. 'belastbaar tijdperk' (Parl. St., Doc51 2787/001, p. 9). Deze zienswijze wordt bevestigd in circulaire dd. 12.07.2007, Bijlage 3, B, 3.
Tegen 33%: de beroepsinkomsten van sporters worden belast tegen 33% (art. 171, eerste lid, 1°, i, WIB 92) als de 'sportactiviteit' een nevenactiviteit is en de beroepsinkomsten worden betaald of toegekend aan: - sportbeoefenaars, uit hoofde van hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt; - scheidsrechters, uit hoofde van hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden; - opleiders, trainers en begeleiders, uit hoofde van hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars. Opleiders zijn personen die de sportbeoefenaars sportief omkaderen door hen te vormen in hun sportbeoefening ongeacht de benaming: opvoeder, leraar, verzorger, instructeur, mentor enz. De functie van trainer en opleider kan samenvallen. Begeleiders zijn personen die zich bezighouden met de logistiek van de sportbeoefenaars en de sportwedstrijden, zoals de organisatie van uit- en thuisreizen, contacten met tegenstanders en onderhoud van sportinfrastructuur, materiaal en kleding. Het voordeeltarief van 33% wordt slechts toegepast indien de activiteit als sportbeoefenaar, scheidsrechter, opleider, trainer of begeleider kan worden beschouwd als een nevenactiviteit, d.w.z. het brutobelastbaar bedrag van het beroepsinkomen uit de 'sportactiviteit' bedraagt minder dan het brutobelastbaar beroepsinkomen uit een andere beroepsactiviteit of het geheel van de andere beroepsactiviteiten. Wordt slechts de helft of minder van het totale brutobelastbare beroepsinkomen behaald uit de andere beroepsactiviteit, dan worden de inkomsten uit de sportactiviteit belast tegen het normale progressieve tarief. Het voordeeltarief van 33% wordt, indien de voorwaarden vervuld zijn, toegepast ongeacht het bedrag van de inkomsten uit de sportactiviteit.
20
5.4. Vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing De werkgever van de sportbeoefenaar (club, team, ploeg, vereniging…) is vrijgesteld van de verplichting om de volledige bedrijfsvoorheffing (BV) ingehouden op de betaalde bezoldigingen, door te storten aan de Schatkist. Het vrijgestelde deel bedraagt 80% van de BV, bedrag dat niet moet worden doorgestort, maar rechtstreeks ten goede komt van de werkgever. Hij moet slechts 20% van de BV doorstorten indien: - de bezoldigingen worden betaald aan een sportbeoefenaar die op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de vrijstelling wordt gevraagd, jonger is dan 26 jaar (art. 275/6, eerste lid WIB 92); - de bezoldigingen worden betaald aan een sportbeoefenaar die op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de vrijstelling wordt gevraagd, 26 jaar of ouder is en de helft van het vrijgestelde bedrag van de BV (= 40% van de BV) wordt besteed aan de opleiding van jonge amateursportbeoefenaars die minstens 12 jaar, maar nog geen 23 jaar zijn op 1 januari volgend op het jaar waarin de vrijstelling wordt gevraagd (art. 275/6, tweede lid WIB 92). Bedragen besteed aan de opleiding van jonge amateursportbeoefenaars zijn niet alleen de lonen betaald aan die jonge sportbeoefenaars zelf, maar ook de lonen betaald aan hun opleiders en begeleiders (art. 275/6, tweede en derde lid WIB 92). Deze besteding kan plaatsvinden binnen een club of in een andere sportieve eenheid die zou beschikken over jonge amateursportbeoefenaars begeleid door personen die voor deze activiteit een loon ontvangen en van wie de club die de besteding moet doen, geheel of gedeeltelijk de loonkosten zou dragen via een ad hoc overeenkomst. Onder 'lonen' moet worden verstaan: de brutobezoldigingen inclusief de RSZbijdragen (zowel van de werknemer als van de werkgever), de werkgeversbijdragen in een groepsverzekering en de voordelen van alle aard (PV 1604 dd. 30.01.2008). De besteding moet gebeuren uiterlijk 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin de vrijstelling wordt gevraagd. De op dat tijdstip nog niet bestede bedragen moeten alsnog worden gestort in de Schatkist, verhoogd met nalatigheidsinteresten, berekend zoals inzake de inning van bedrijfsvoorheffing (art. 275/6, vierde lid WIB 92). De vrijstelling van doorstorting BV geldt voor de schuldenaars van de BV bedoeld in art. 270, 1° WIB 92. De wet voorziet in een vrijstellingspercentage van 70%, maar dit percentage kan bij koninklijk besluit worden verhoogd tot 80%, of worden verlaagd tot 60% (art. 275/6, zesde lid WIB 92). De vrijstelling werd verhoogd tot 80% bij KB dd. 20.12.2007 (BS. 31.12.2007). Zie art. 95/1 KB/WIB 92. De werkgever moet het bewijs dat de sportbeoefenaar waarvoor de vrijstelling wordt gevraagd, beantwoordt aan de wettelijke voorwaarden, ter beschikking houden van de belastingadministratie (art. 275/6, vijfde lid WIB 92). De uitvoeringsmodaliteiten (inzake aanvraag van de vrijstelling en bewijs) worden vastgelegd in art. 95/2 KB/WIB 92.
Bron: www.monKEY.be
21
6.Verhoging belastingvrije basissom voor lage en middeninkomens
Programmawet van 8 juni 2008 (BS 16 juni 2008)
Belastingvrije basissom: 6.150 euro Æ 6.400 euro (aj. 2009)
Voorwaarde: belastbaar inkomen < of = 22.870 euro (aj. 2009) BELASTBAAR INKOMEN 2008
BELASTINGVRIJE BASISSOM
Tot € 22.870,00
€ 6.400
€ 22.870,01 – € 23.120,00
€ 6.400 – (belastbaar inkomen – € 22.870)
Boven € 23.120,00
€ 6.150
Een professionele kijk op kennis
11
6.Verhoging belastingvrije basissom voor lage en middeninkomens
(In principe) niet voor pensioenen en vervangingsinkomsten Æ ‘vermindering pensioenen en vervangingsinkomsten’ verlaagd met voordeel uit hogere belastingvrije som
Voorbeeld alleenstaande met een pensioen van 20.000 euro belastingvrije basissom: 6.400 euro normale belastingvermindering voor pensioen: 1.765,65 euro Æ correctie vermindering: 1.765,65 euro – 62,50 euro (250 euro x 25%) gecorrigeerde belastingvermindering: 1.703,15 euro
‘Gemengde’ inkomsten: correctie pro rata
Een professionele kijk op kennis
22
12
6. Verhoging belastingvrije basissom voor lage en middeninkomens 6.1. Principe Vanaf aj. 2009 geldt niet langer eenzelfde belastingvrije basissom voor alle belastingplichtigen. Voor bepaalde belastingplichtigen wordt de belastingvrije basissom verhoogd van 6150 EUR tot 6400 EUR (art. 131 WIB92, gewijzigd door art. 64 Programmawet dd. 08.06.2008, BS 16.06.2008). De hogere belastingvrije som zou alleen belastingplichtigen met activiteitsinkomsten ten goede mogen komen. Belastingplichtigen met uitsluitend pensioenen en vervangingsinkomsten komen er in principe niet voor in aanmerking (art. 152bis WIB92).
6.2. Bedrag van de belastingvrije basissom Het bedrag van de belastingvrije basissom is afhankelijk van het belastbaar inkomen van de belastingplichtige. Het belastbaar inkomen wordt beoordeeld per belastingplichtige. Belastingplichtigen met een belastbaar inkomen dat voor inkomstenjaar 2008 niet meer bedraagt dan 22.870 EUR hebben recht op een verhoogde belastingvrije basissom van 6400 EUR (art. 131, eerste lid, 1° WIB92). Belastingplichtigen met een belastbaar inkomen van 23.120 EUR of meer genieten de gewone belastingvrije basissom van 6150 EUR (art. 131, eerste lid, 3° WIB92). Voor belastingplichtigen met een belastbaar inkomen begrepen tussen 22.870 EUR en 23.120 EUR schommelt de belastingvrije basissom tussen 6400 EUR en 6150 EUR volgens de formule: 6400 EUR - (belastbaar inkomen - 22.870 EUR) = belastingvrije basissom (art. 131, eerste lid, 2° WIB92). Voorbeeld: een belastingplichtige heeft voor het belastbaar tijdperk 2008 een belastbaar inkomen van 23.000 EUR. De belastingvrije basissom bedraagt in dat geval 6270 EUR [6400 (23.000 - 22.870)]. Schema Belastbaar inkomen Belastingvrije basissom 2008 niet meer dan 6400 EUR 22.870,00 EUR 22.870,01 6400 EUR - (belastbaar inkomen 23.120,00 EUR - 22.870 EUR) 23.120,01 EUR en 6150 EUR meer De belastingbesparing door de verhoging van de belastingvrije basissom bedraagt maximaal 62,50 EUR (nog te verhogen met gemeentebelasting) indien er bovenop de basissom geen andere toeslagen worden verleend voor bv. gezinslasten.
6.3. (In principe) niet voor pensioenen en vervangingsinkomsten (…) 6.4. Bedrijfsvoorheffing (…) Bron: www.monKEY.be
23
7.Belastingvermindering voor aandelen in erkende ontwikkelingsfondsen
Wet van 1 juni 2008 (BS 4 juli 2008)
Vermindering cf. kringloopfonds, startersfonds, energiebesparingsfonds (obligaties)
AANDELEN (op naam) van fonds dat kredieten verschaft aan KO in ontwikkelingslanden
Minimumstorting = 330 euro (aj. 2009)
Vermindering = 5% van investering
Houdplicht aandelen: 60 maanden (op straffe van terugname vermindering)
Een professionele kijk op kennis
24
13
7. Belastingvermindering voor aandelen in ontwikkelingsfondsen 7.1. Principe De inschrijving op aandelen (op naam) van ontwikkelingsfondsen wordt beloond met een belastingvermindering (art. 145/32 WIB92). De aandelen moeten zijn uitgegeven door een erkend ontwikkelingsfonds zoals bedoeld in de wet van 1 juni 2008 (BS dd. 04.07.2008). Een ontwikkelingsfonds is een organisatie die via leningen, waarborgen of participaties geld ter beschikking stelt van microfinancieringsinstellingen in ontwikkelingslanden. Met 'microfinanciering' wordt bedoeld het verstrekken van leningen aan personen die een zeer kleine onderneming oprichten of uitbaten en die geen toegang hebben tot de gebruikelijke financiële circuits. De erkenningsvoorwaarden van het ontwikkelingsfonds worden bepaald in art. 3 van de wet dd. 01.06.2008. De erkenning geldt voor vijf jaar.
7.2. Bedrag van de belastingvermindering De belastingvermindering is gelijk aan 5% van de uitgave voor de verwerving van aandelen van een erkend ontwikkelingsfonds. De belastingvermindering wordt verleend voor het inkomstenjaar waarin de betaling werkelijk is gedaan. De belastingplichtige moet minstens 330 EUR (aj. 2009) storten. De vermindering bedraagt dus minimaal 16,50 EUR. De uitgave en bijgevolg ook het bedrag van de vermindering worden niet geplafonneerd. Elke echtgenoot of wettelijke samenwonende heeft recht op de vermindering indien de aandelen op zijn persoonlijke naam zijn uitgegeven. Het feit dat de betaling gedaan is door één van beide of door beide echtgenoten (of wettelijk samenwonenden) is zonder belang.
7.3. Voorwaarden De aandelen: - zijn op naam; - zijn uitgegeven door een erkend ontwikkelingsfonds (overeenkomstig de wet dd. 01.06.2008); - zijn, uitgezonderd bij overlijden, gedurende ten minste 60 maanden ononderbroken in het bezit van de belastingplichtige die erop inschreef; - worden verworven voor een minimumstorting van 330 EUR. Bij vervreemding heeft de nieuwe bezitter geen recht op de belastingvermindering. De belastingvermindering wordt enkel toegekend bij rechtstreekse inschrijving op een nieuwe uitgifte van aandelen. De aanvraag van de belastingvermindering moet worden gestaafd met een attest.
7.4. Terugname van de belastingvermindering (…) 7.5. Formaliteiten (…) 7.6. Aangifte (…) Bron: www.monKEY.be
25
8.Vlaamse vermindering onroerende voorheffing voor energiezuinig gebouw
Decreet van 23 mei 2008 (BS 13 juni 2008)
Cf. E-peil (peil van primair energieverbruik, zie EPB-attest)
3 soorten verminderingen: — Woning met max. E-peil E60 of ander gebouw met max. E-peil E70: vermindering OV = 20% — Woning en ander gebouw met max. E-peil van E40: vermindering OV = 40%
Vermindering gedurende 10 jaar vanaf jaar volgend op jaar vaststelling E-peil (= ten vroegste vanaf aj. 2009 OV) — E-peil in 2008, vermindering OV 2009 – 2018 — E-peil in 2010, vermindering OV 2011 – 2020 — E-peil vóór 2008, vermindering OV 2009 - 2018
Vermindering mogelijk voor meerdere gebouwen (per belastingplichtige)
Cumul met overige verminderingen OV (onderling NIET cumuleerbaar) Een professionele kijk op kennis
26
14
8. Vlaamse vermindering OV voor energiezuinig gebouw Vanaf aj. 2009 kent het Vlaams Gewest een vermindering van onroerende voorheffing (OV) toe voor gebouwen die weinig energie verbruiken. De tijdelijke vermindering geldt enkel in het Vlaams Gewest en werd ingevoerd door art. 4, Decreet dd. 23.05.2008 (BS 13.06.2008). Er gelden drie soorten verminderingen, die onderling niet cumuleerbaar zijn: - een vermindering van 20% van de OV voor een woning met een maximaal E-peil van E60 (art. 257, § 1, 4° WIB92); - een vermindering van 20% van de OV voor een ander gebouw dan een woning met een maximaal E-peil van E70 (art. 257, § 1, 5° WIB92); - een vermindering van 40% van de OV voor gebouwen met een maximaal E-peil van E40 (art. 257, § 1, 6° WIB92). Het E-peil is het peil van primair energieverbruik (cf. Decreet dd. 22.12.2006). Het primair energieverbruik is het totale energieverbruik van een gebouw en haar vaste installaties in standaardomstandigheden. Het E-peil wordt beoordeeld op 1 januari van het aanslagjaar. Gebouwen komen alleen in aanmerking voor de vermindering als het vereiste E-peil voor het gebouw als geheel werd bepaald. Heeft het E-peil enkel betrekking op een bijgebouw, dan kan de vermindering niet worden toegekend. De vermindering wordt verleend voor een termijn van 10 jaar, die aanvangt in het jaar dat volgt op het jaar waarin het E-peil (dat recht geeft op de vermindering) voor de eerste maal werd toegekend aan het gebouw. De termijn kan ten vroegste aanvangen vanaf 2009. Dit geldt ook voor gebouwen waarvan het vereiste E-peil werd toegekend vóór 2008. De termijn van 10 jaar wordt in dat geval niet verminderd met de reeds verlopen jaren. Indien het gebouw dat recht geeft op de vermindering wordt overgedragen (bv. na verkoop of via erfenis), geniet de verkrijger van het gebouw de vermindering vanaf het aanslagjaar volgend op het jaar van de overdracht, voor de resterende periode van 10 jaar. De verminderingen voor energiezuinige gebouwen zijn cumuleerbaar met de verminderingen voor bescheiden woning, kinderen, gehandicapte en groot-oorlogsverminkte. Onderling zijn de verminderingen voor energiezuinige gebouwen echter NIET cumuleerbaar (art. 258, eerste lid, WIB92). Voldoet het gebouw aan de strengste energie-eisen, dan wordt enkel de hoogste vermindering toegekend. De vermindering voor energiezuinig gebouw wordt NIET beperkt tot één enkel gebouw/woning van de belastingplichtige. Hij kan de vermindering voor meerdere gebouwen, waarvan hij eigenaar is, verkrijgen (art. 258, tweede lid WIB92). De verminderingen voor energiezuinige gebouwen worden automatisch toegekend aan de eigenaar. Hij moet ze niet uitdrukkelijk aanvragen. Werd de vermindering echter niet automatisch toegepast, dan kan de belastingplichtige ze alsnog vragen via een verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing van belasting (art. 376, § 3, 2° WIB92).
Bron: www.monKEY.be
27