Kleinschalig Ondernemen 2013
Structuur en ontwikkeling van het Nederlandse MKB
Klaas Bangma Arjan Ruis Dick Snel Tommy Span Wim Verhoeven Zoetermeer, mei 2013
ISBN
:
Rapportnummer :
978-90-371-1065-4 A201323
Dit onderzoek is gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap (www.ondernemerschap.nl)
Panteia BV
Panteia BV
Bredewater 26
P.o. box 7001
2715 CA Zoetermeer
2701 AA Zoetermeer
079 322 22 00
The Netherlands
www.panteia.nl
+31 79 322 22 00
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia/EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Panteia/EIM. Panteia/EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with Panteia/EIM. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of Panteia/EIM. Panteia/EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
Samenvatting
5
1
Inleiding
9
2
Structuurbeeld MKB
11
2.1
Algemeen beeld van het MKB
11
2.2
Ondernemingen
12
2.3
Afzet
14
2.4
Bruto toegevoegde waarde
16
2.5
Werkgelegenheid
19
2.6
Arbeidsproductiviteit
21
2.7
Winstgevendheid
23
2.8
Investeringen
24
3
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en 2014
25
3.1
Afzet
25
3.2
Winst
30
3.3
Werkgelegenheid
30
4
Stemming onder ondernemers in het MKB
37
4.1
Vertrouwen in de economische ontwikkeling
37
4.2
Verwachtingen voor de prestaties van het eigen bedrijf
40
4.3
Stemming in het kleinbedrijf
43
4.4
Stemming naar sector
45
5
De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014
47
5.1
De bedrijfsbezittingen
49
5.2
Het vermogen
52
5.3
Financiële positie MKB
55
5.4
Financiële positie naar sectoren
60
6
Investeringen
65
6.1
Investeringsbereidheid van MKB-ondernemers
65
6.2
Ontwikkeling van de investeringen
67
6.3
Investeringen naar sector
68
BIJLAGE I
Tabellen
BIJLAGE II Begrippenlijst financiering
69 71
3
Samenvatting
In de publicatie Kleinschalig Ondernemen 2013 wordt een beeld gegeven van de structuur en economische ontwikkeling in het bedrijfsleven, verdeeld naar grootteklassen en sectoren. Het midden- en kleinbedrijf (MKB) staat hierbij centraal. Tot het MKB behoren bedrijven tot 250 werkenden. In Kleinschalig Ondernemen worden de ontwikkelingen van afzet, werkgelegenheid, winstgevendheid en investeringen bij het MKB besproken. Andere onderwerpen die aan bod komen, zijn de inkomensontwikkeling van ondernemers en de financiering van het MKB. Tabel I geeft een overzicht van de belangrijkste kerngegevens voor het MKB. Tabel I
Kerngegevens MKB in de totale marktsector*, 2012-2014
2012
2012
2013
2014
Niveau
Volumemutaties t.o.v. voorafgaand jaar
(x mld. euro)
in %
omzet
855
-1,50
-0,25
2,00
afzet
504
-2,00
-0,75
1,50
buitenlandse afzet
130
0,25
1,75
3,25
binnenlandse afzet
374
-2,75
-1,75
0,75
bruto toegevoegde waarde
221
-2,00
-1,00
1,50
loonsom
135
-1,00
-1,75
0,00
64
-1,00
0,75
1,50
waarvan:
arbeidsproductiviteit (x 1.000 euro)
winst uit onderneming
Niveau
Waardemutaties t.o.v. voorafgaand jaar
(x mld. euro)
in %
40
-0,25
-4,00
Niveau
Mutaties t.o.v. voorafgaand jaar
(x 1.000)
(x 1.000)
1,00
arbeidsvolume MKB
3.407
-32
-51
-2
aantal banen MKB
4.139
-36
-58
-1
wv: werknemers
3.305
-34
-55
-2
834
-2
-3
1
zelfstandigen
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
Krimp van de afzet in 2013 In 2013 zal de afzet van het MKB in de Nederlandse marktsector als gevolg van de economische crisis afnemen met 0,75%. De investeringen lopen terug en de overheid bezuinigt. Bovendien is de consument zeer terughoudend. De stagnerende woningmarkt is hier voor een belangrijk deel debet aan. De stagnerende woningmarkt leidt tot een lagere bouwproductie en een sterke vermindering van verhuisbewegingen. De lagere woningprijzen hebben een negatieve invloed op vermogens van consumenten. Dit maakt dat consumenten terughoudend zijn in 5
hun uitgaven. Deze terughoudendheid wordt versterkt door de huidige economische onzekerheid, een toename van kans op verlies van de eigen baan en een dalende koopkracht. In 2014 zal, als gevolg van een licht groeiende wereldhandel, de afzet van het MKB weer bescheiden toenemen. De consumptieve bestedingen zullen niet verder terugvallen, maar blijven nog wel onder druk staan. De afzet van de detailhandel, autosector, horeca en persoonlijke diensten zal daardoor achterblijven. M K B b l i j f t ac h t e r b i j h e t g r o o t b e dr ij f Het MKB is sterk op de binnenlandse markt georiënteerd. Een terughoudende consument heeft hiermee relatief veel invloed op het MKB. Mede hierdoor blijft het MKB in 2013 en 2014 achter bij het grootbedrijf. Ook de malaise in de bouw draagt bij aan het achterblijven van het MKB door de relatief sterke MKBoriëntatie van de bouw. Tegenover een krimp in 2013 in het MKB van 0,75% staat een lichte groei van 0,25% in het grootbedrijf. In 2014 zal het grootbedrijf een half procent meer groeien dan het MKB. H e t v e r tr o uw e n v a n M K B - o n d e r ne m e r s i n de e c o n o m is c he o n t wi k k e li n g v a n N e de r l an d o p d i e p te p u n t Na het crisisjaar 2009 herstelde in 2010 en 2011 het vertrouwen van de ondernemers in het MKB in de economische ontwikkeling van Nederland. Nadat vorig jaar het vertrouwen al flink kelderde, is het vertrouwen nu nog verder gedaald. Nu heeft minder dan de helft van de ondernemers vertrouwen of enigszins vertrouwen in de economische ontwikkeling. Meer dan de helft heeft dus geen vertrouwen in de economische ontwikkeling. Daarmee is het vertrouwen lager dan het lage niveau van 2009, toen de economische crisis zijn negatieve uitwerking op het vertrouwen van de ondernemers duidelijk manifesteerde. De ondernemers zijn daarnaast negatiever over de economische ontwikkeling van het eigen bedrijf. Zowel over de verwachte omzetontwikkeling als over de winstontwikkeling zijn ondernemers pessimistischer geworden. Zo verwacht slechts 23% van de ondernemers in 2013 nog omzetgroei te realiseren. Een jaar geleden was dit nog 27%. MKB-ondernemers in sectoren die sterk afhankelijk zijn van de consument zijn het meest pessimistisch. Het gaat dan vooral om ondernemers in de detailhandel en de autosector. Daarnaast is de stemming onder de MKB-ondernemers in de bouw en de transportsector ruim beneden het gemiddeld vertrouwen. O p b u i t e n l an d g e r i c h te o n d e r n e m e r s he t me e st o p t i m i s t i sc h De MKB-ondernemers die gericht zijn op het buitenland zijn nog het meest optimistisch. Het gaat dan vooral om ondernemers in de industrie. Ook ondernemers in de communicatiesector zijn bovengemiddeld optimistisch. M K B - o n d e r n e me r s he b b e n ve e l m in d e r v e r tr ou w e n i n h e t e c o n om i s ch e beleid De afname van het vertrouwen van de ondernemers in het MKB in de ontwikkeling van de Nederlandse economie gaat gepaard met een aanzienlijke afname van het vertrouwen in het door de Nederlandse overheid gevoerde economische beleid. Bijna 60% van de ondernemers heeft inmiddels geen vertrouwen in het economische beleid. K l e i n e r e b e d r i j v e n m in d e r o p t i m ist i s c h Het blijkt dat kleinere bedrijven aanzienlijk minder optimistisch zijn ten aanzien van hun omzet- en winstverwachting dan grotere bedrijven. Vooral bij zelfstandigen en ondernemers zonder personeel zijn er weinig optimisten te vinden.
6
F i n a n c i e r i n g v o o r n a me l i j k m e t e i ge n v e r m o g e n De jaren 2013 en 2014 staan in het teken van respectievelijk de nasleep van twee jaren krimp en een bescheiden herstel. Het verwachte herstel dat in 2014 zal optreden, wordt hoofdzakelijk voortgestuwd door een aantrekkende uitvoer. De binnenlandse consumptie wordt nog gedrukt door achterblijvende looninkomsten, door de problemen op de woningmarkt, een gebrekkig consumentenvertrouwen en een restrictief uitgavenbeleid van de overheid. Tegen deze achtergrond weten zowel het MKB als het grootbedrijf een bescheiden groei van de bezittingen te realiseren. Deze groei wordt in het MKB voornamelijk gefinancierd met een toename van het eigen vermogen: het MKB heeft meer moeite dan het grootbedrijf om (lang) vreemd vermogen aan te trekken. De rentabiliteit van het MKB zakt in 2013 iets weg (4,8%), maar trekt weer aan in het daaropvolgende jaar (6,8%). Het bescheiden herstel wordt vooral gedragen door de industriële sectoren die profiteren van hun sterke internationale verwevenheid. I n ve s te r in gs b e r e i d he i d b l i j f t s t a b ie l De investeringsbereidheid blijft in 2013 vrijwel gelijk ten opzichte 2012. Iets minder dan twee op de drie ondernemers hebben investeringsplannen. Bijna 30% heeft geen investeringsplannen. Een kleine groep ondernemers twijfelt over investeren.
7
1
Inleiding
In de publicatie Kleinschalig Ondernemen 2013 wordt een beeld gegeven van de structuur en economische ontwikkeling in het Nederlandse bedrijfsleven, verdeeld naar grootteklassen. Het midden- en kleinbedrijf (MKB) staat hierbij centraal. Doel De informatie in Kleinschalig Ondernemen 2013 is bestemd voor allen die op een of andere wijze betrokken zijn bij de beleidsvorming of de besluitvorming binnen de overheid of het georganiseerde bedrijfsleven. Het geeft hen zicht op de ontwikkelingen in het MKB in het kader van de actuele macro-economische prognoses van het CPB. Kader Panteia/EIM maakt viermaal per jaar prognoses van het Nederlandse MKB. De prognoses van het MKB passen binnen het kader dat het CPB schetst in haar Centraal Economisch Plan (voorjaar), Macro Economische Verkenning (najaar) of haar Policy Brief (juni en december). De prognoses van het MKB zoals deze in Kleinschalig Ondernemen zijn weergegeven, sluiten aan op de CPB-prognoses van Centraal Economisch Plan 2013. 1 In Kleinschalig Ondernemen worden de ontwikkelingen van afzet, werkgelegenheid, kosten, prijzen en winstgevendheid bij kleine en middelgrote bedrijven besproken. Ook wordt in deze publicatie ingegaan op de investeringen door het MKB. De belangrijkste ontwikkelingen worden ook op sectoraal niveau besproken. Naast de sectorinformatie die in dit rapport is gegeven, publiceert Panteia/EIM ook 'Ondernemen in Sectoren', waarin uitgebreidere sectoranalyses worden gegeven. Deze publicatie verschijnt in het najaar en is gebaseerd op de najaarsprognoses van Panteia/EIM. De prognoses zijn in een uitgebreide database te vinden op de website www.ondernemerschap.nl. Bij het verschijnen van een actualisatie van de MKBprognoses wordt op de website www.ondernemerschap.nl een update van het hoofdstuk 'Algemeen Beeld van het MKB' gepubliceerd uit het rapport 'Kleinschalig Ondernemen'. Tevens volgt dan een update van de sectorparagrafen uit het rapport 'Ondernemen in Sectoren'. Data Bij het bepalen van de prognoses, zoals in dit rapport genoemd, is gebruikgemaakt van diverse modellen. Voor de algemene MKB-prognoses en de sectorprognoses is het model PRISMA-K gebruikt. Dit is een sectormodel naar grootteklasse voor de korte en middellange termijn, waarmee onder andere exploitatiegegevens en werkgelegenheidsgegevens worden geraamd. In het rapport worden gegevens die afkomstig zijn uit het PRISMA-K-model aangeduid met 'prognose kerngegevens MKB'.
1
Zie hiervoor: Centraal Planbureau, CEP 2013, maart 2013, Den Haag.
9
Ook is gebruikgemaakt van het MKB-Beleidspanel. Dit is een panel van 2.000 ondernemers. Dit panel is gebruikt om de stemming onder MKB-ondernemers ten aanzien van de Nederlandse economie weer te geven. In dit rapport worden gegevens die afkomstig zijn uit dit panel aangeduid met 'MKB-Beleidspanel'. De berekeningen met het PRISMA-K-model zijn in de eerste week van april afgesloten. Data die hierna beschikbaar zijn gekomen, zijn niet meegenomen in de rapportage. Leeswijzer Het rapport is als volgt ingedeeld. In hoofdstuk 2 wordt een structuurbeeld gegeven van het midden- en kleinbedrijf. In de overige hoofdstukken wordt ingegaan op de economische ontwikkelingen, waarbij in hoofdstuk 3 wordt besproken hoe ondernemers de huidige stand van de economie ervaren. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de ontwikkeling van het MKB in 2012 en 2013 en wel de afzet-, winst- en werkgelegenheidsontwikkeling. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de financiële positie van het MKB. In hoofdstuk 6 komen de (verwachte) investeringen door MKB-bedrijven aan de orde. In de bijlagen bij dit rapport wordt informatie gegeven over omzet, afzet, werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit en winst in de periode 2012-2014. De gegevens uit de dataset 'prognose Kerngegevens MKB' zijn ook te vinden op de kennissite 1 van Panteia/EIM.
1
www.ondernemerschap.nl.
10
2
Structuurbeeld MKB
In dit hoofdstuk wordt een beknopt beeld geschetst van de structuur van het MKB in de marktsector 1 in 2012. Daarbij wordt onder andere de structuur van het MKB afgezet tegen die van het grootbedrijf. Als eerste volgt een algemene beschrijving van de structuur van het MKB. Daarna komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan bod: het aantal ondernemingen, de afzetmarkten en de bruto toegevoegde waarde van het MKB, werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit en inkomensvorming in het MKB en de investeringen in het MKB. Genoemde onderwerpen komen verderop in dit rapport uitgebreider aan de orde, waarbij de recente ontwikkelingen centraal staan.
2.1
Algemeen beeld van het MKB Tot het midden- en kleinbedrijf (MKB) behoren alle actieve ondernemingen uit het bedrijfsleven met minder dan 250 werknemers. De volgende sectoren maken deel uit van het bedrijfsleven: industrie bouwsector groothandel detailhandel autosector horeca transport informatie- en communicatiesector financiële diensten zakelijke diensten persoonlijke dienstverlening overige marktsectoren 2 In Nederland zijn ongeveer 1.100.000 ondernemingen actief in de marktsector 3. Het merendeel van deze ondernemingen is actief binnen het MKB (zie tabel 2.1). Ruim 99% van alle ondernemingen in het bedrijfsleven behoort tot het MKB, bedrijven met minder dan 250 werknemers. Circa 2.000 bedrijven worden tot het grootbedrijf gerekend. Het MKB heeft een belangrijk aandeel in de totale afzet, bruto toegevoegde waarde en werkgelegenheid. In 2012 was het MKB goed voor 54% van de totale afzet van het bedrijfsleven en voor 60% van de totale bruto toegevoegde waarde. In het MKB zijn ongeveer 4,1 miljoen personen werkzaam. Dit is 70% van de totale werkgelegenheid in het bedrijfsleven. De arbeidsproductiviteit van het MKB ligt met 64.000 euro lager dan de arbeidsproductiviteit voor het totale bedrijfsleven. De winst van het MKB is (na correctie van de beloning van de zelfstandigen) aanmerkelijk lager dan de winst van bedrijven uit het
1
De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector.
2
Tot de overige sectoren worden gerekend landbouw en visserij en nutsbedrijven.
3
De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector.
11
grootbedrijf. Het MKB is goed voor ongeveer 56% van de totale investeringen door het bedrijfsleven. Tabel 2.1
Kerngegevens van het MKB in vergelijking met de totale marktsector* in 2012
MKB
grootbedrijf
totaal
1.110
2
1.111
afzet (in mld. €)
504
421
925
w.v. buitenland
130
173
303
binnenland
374
248
622
220
148
368
arbeidsvolume (x 1.000)
3.407
1.354
4.761
aantal werkenden (x 1.000)
4.139
1.811
5.950
834
0
834
arbeidsproductiviteit (in 1.000 €)
64
110
77
winst na correctie beloning zelfstandigen (mld. €)
13
39
52
investeringen (mld. €)
27
21
48
ondernemingen per 31-12-2012 (x 1.000)
bruto toegevoegde waarde (fk) (mld. €)
w.v. zelfstandigen
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
2.2
Ondernemingen In Nederland waren op 1 januari 2013 ongeveer 1.100.000 ondernemingen actief in het MKB. Tabel 2.2 laat zien dat ruim 99% van deze bedrijven deel uitmaakt van het kleinbedrijf. Dit zijn bedrijven met minder dan 50 werknemers. Het merendeel van deze bedrijven heeft minder dan 10 werknemers. Het grootbedrijf (250 werknemers en meer) bestaat uit ongeveer 2.000 bedrijven.
12
Tabel 2.2
Aantal actieve ondernemingen in de marktsector* per 1-1-2013 naar grootteklasse (x 1.000)
aantal MKB
1.110
- kleinbedrijf (<50)
1.100
waarvan <10
1.053
- middenbedrijf (50-249)
9
grootbedrijf (≥250)
2
totale marktsector
1.111
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
Veruit de grootste groep ondernemingen uit het MKB is actief in de zakelijke diensten (zie tabel 2.3). Een kwart van de actieve ondernemingen in het bedrijfsleven behoort tot deze sector. Deze sector herbergt een breed scala aan bedrijven, zoals de administratiekantoren, ingenieurs- en architectenbureaus en schoonmaakbedrijven. Ook in de bouw, de detailhandel en de persoonlijke dienstverlening zijn relatief veel ondernemingen actief. Samen zijn deze vier sectoren goed voor 60% van het aantal actieve ondernemingen in het bedrijfsleven. Tabel 2.3
Aantal actieve ondernemingen in de marktsector* per 1-1-2013 naar sector en grootteklasse (x 1.000)
sectoren
MKB
industrie
grootbedrijf
totaal
51,0
0,4
51,5
125,8
0,1
125,9
groothandel
75,5
0,1
75,7
detailhandel
97,2
0,1
97,3
autosector
27,2
0,0
27,2
horeca
44,3
0,0
44,4
transport
31,5
0,1
31,6
informatie en communicatie
63,9
0,1
64,0
financiële diensten
81,3
0,1
81,4
zakelijke diensten
274,1
0,4
274,5
persoonlijke dienstverlening
174,9
0,1
175,0
63,0
0,0
63,0
bouw
overige marktsectoren totale marktsector
1.109,7
1,7
1.111,4
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
13
2.3
Afzet In totaal is het MKB goed voor 54% van de totale afzet (tabel 2.4). Binnen het MKB heeft het kleinbedrijf meer afzet dan het middenbedrijf. Gezien het feit dat ruim 99% van alle bedrijven in het MKB behoort tot het kleinbedrijf (zie 'Ondernemingen') betekent dit dat bedrijven uit het middenbedrijf gemiddeld (veel) meer afzet genereren dan bedrijven uit het kleinbedrijf. Dezelfde argumentatie gaat op voor het grootbedrijf. Minder dan 1% van alle bedrijven is grootbedrijf en toch heeft deze laatste categorie 46% van alle afzet in handen. Tabel 2.4
Afzet in 2012 naar grootteklasse
x mld. euro MKB - kleinbedrijf (<50) waarvan <10 - middenbedrijf (50-249)
in procenten 504
54
307
33
154
17
197
21
grootbedrijf (≥250)
421
46
totale marktsector*
925
100
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
14
Tabel 2.5 toont dat de afzet binnen de sectoren van het MKB ongelijk verdeeld is. De industrie behaalt de meeste afzet, daarop volgt de zakelijke dienstensector. De afzet van de detailhandel, de autosector en de horeca is relatief gering. Tabel 2.5
Afzet in 2012 naar sector en grootteklasse, in mld. euro
sectoren
MKB
grootbedrijf
totaal
industrie
124,8
184,0
308,8
bouw
57,8
14,1
71,9
groothandel
55,9
27,2
83,0
detailhandel
17,6
11,4
29,1
autosector
13,7
2,5
16,2
horeca
14,9
4,0
18,9
transport
29,5
23,8
53,2
informatie en communicatie
29,6
21,3
50,9
financiële diensten
26,2
55,1
81,3
zakelijke diensten
78,1
32,5
110,5
persoonlijke dienstverlening
21,5
12,2
33,7
overige marktsectoren
34,2
32,9
67,1
503,7
420,9
924,6
totale marktsector* overige sectoren totale Nederlandse economie
275,8 1.200,4
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
De afzetstructuur van het MKB wijkt duidelijk af van de afzetstructuur van het grootbedrijf. Figuur 2.1 maakt dit duidelijk. Het MKB is sterk gericht op de binnenlandse markt. Het grootbedrijf realiseert een groot deel van de afzet op buitenlandse markten 1. Ruim 40% van de totale afzet komt bij het grootbedrijf voor rekening van leveringen aan het buitenland. Bij het MKB is dit een kwart.
1
De export vindt plaats door de onderneming zelf of via intermediairs. Zo wordt een groot deel van de MKB-afzet verzorgd door de groothandel.
15
Figuur 2.1 Verdeling van de afzet naar binnenlandse afzet en buitenlandse afzet en naar grootteklasse* in 2012 (in procenten)
grootbedrijf
41
MKB
59
26
0
74
25
50 export
75
100
binnenland
*
Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
Binnen het MKB verschilt het belang van de binnenlandse en de buitenlandse afzet sterk per sector. In de industrie, de groothandel en de transportsector komt een belangrijk deel van de MKB-afzet tot stand uit exportactiviteiten. De bouw, de detailhandel, de horeca en de persoonlijke dienstverlening zijn (vrijwel) geheel op de binnenlandse markt georiënteerd.
2.4
Bruto toegevoegde waarde De som van de bruto toegevoegde waarde van het bedrijfsleven en de overheid tezamen wordt ook wel aangeduid als het Nationaal Inkomen in Nederland. In 2012 bedroeg het Nationaal Inkomen ongeveer 540 miljard euro. De bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten is in de totale marktsector in 2012 bijna 370 miljard euro. Hiervan komt ongeveer 60% voor rekening voor het MKB. Het kleinbedrijf heeft een bruto toegevoegde waarde van 144 miljard euro en het middenbedrijf heeft een bruto toegevoegde waarde van 75 miljard euro.
16
Tabel 2.6
Bruto toegevoegde waarde (factorkosten) in 2012 naar grootteklasse
x mld. euro MKB - kleinbedrijf (<50) waarvan <10 - middenbedrijf (50-249)
in procenten 220
60
144
39
76
21
75
20
grootbedrijf (≥250)
148
40
totale marktsector*
368
100
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
17
Tabel 2.7 geeft weer dat de bruto toegevoegde waarde per sector onderling verschilt. De zakelijke diensten nemen binnen het MKB ongeveer een vijfde van de bruto toegevoegde waarde voor hun rekening. Ook de industrie, de bouw en de groothandel hebben relatief veel bruto toegevoegde waarde. De detailhandel, de autosector en de horeca zijn de drie sectoren in het MKB met de minste toegevoegde waarde. Tabel 2.7
Bruto toegevoegde waarde (factorkosten) in 2012 naar sector en grootteklasse, in mld. euro
sectoren
MKB
grootbedrijf
totaal
industrie
34,5
35,6
70,1
bouw
20,9
5,2
26,0
groothandel
35,2
14,7
49,9
detailhandel
9,8
6,6
16,4
autosector
6,4
1,8
8,1
horeca
7,6
1,9
9,5
transport
11,9
10,9
22,8
informatie en communicatie
13,7
11,1
24,8
financiële diensten
14,5
28,3
42,8
zakelijke diensten
43,6
16,9
60,5
persoonlijke dienstverlening
10,9
4,2
15,1
overige marktsectoren
10,8
11,1
22,0
219,7
148,3
368,0
totale marktsector* overige sectoren
180,9
totale Nederlandse economie
548,9
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
18
2.5
Werkgelegenheid Het aantal werkenden in de totale marktsector in Nederland kwam in 2012 uit op ongeveer 6 miljoen. Hiervan komt 70% voor rekening van het MKB. Het kleinbedrijf is goed voor ruim 50% en het middenbedrijf voor 17% van de werkgelegenheid. Tabel 2.8
Aantal werkenden (personen) in 2012 naar grootteklasse
x 1.000 MKB - kleinbedrijf (<50) waarvan <10 - middenbedrijf (50-249)
in procenten 4.139
70
3.104
52
1.897
32
1.035
17
grootbedrijf (≥250)
1.811
30
totale marktsector*
5.950
100
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
Binnen het MKB neemt de sector zakelijke diensten met 921.000 werkzame personen de meeste werkgelegenheid voor zijn rekening (tabel 2.9). Ook de industrie, de detailhandel en de groothandel zijn met respectievelijk 505.000, 456.000 en 428.000 werkenden belangrijk voor de werkgelegenheid in het MKB. In de autosector, de horeca, de persoonlijke dienstverlening (onder meer kappers, schoonheidsspecialisten e.d.), de bouw en de groothandel is het aandeel van MKB-bedrijven in de werkgelegenheid relatief hoog. Deze sectoren zijn over het algemeen kleinschalig.
19
Tabel 2.9
Aantal werkenden (x 1.000) naar sector en grootteklasse in 2012
sectoren
MKB
grootbedrijf
totaal
industrie
505
323
828
bouw
386
77
463
groothandel
428
93
522
detailhandel
456
317
773
autosector
120
18
138
horeca
288
40
328
transport
221
181
402
informatie en communicatie
183
80
263
financiële diensten
102
156
258
zakelijke diensten
921
436
1.357
persoonlijke dienstverlening
315
49
364
overige marktsectoren
212
41
253
4.139
1.811
5.950
totale marktsector* overige sectoren
2.408
totale Nederlandse economie
8.359
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
Een vijfde van de werkzame personen in het MKB is zelfstandig ondernemer. Het aandeel van zelfstandigen in de werkgelegenheid in het MKB verschilt per sector (figuur 2.2). Vooral in de persoonlijke dienstverlening en de bouw zijn veel zelfstandigen werkzaam. De zelfstandigen in de persoonlijke dienstverlening nemen 33% van de werkgelegenheid in deze sector voor hun rekening. Zij zijn veelal werkzaam als zelfstandig werkende kappers, schoonheidsspecialisten, voetverzorgers e.d. De werkgelegenheid in de bouw wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van veel zelfstandigen zonder personeel. De zelfstandigen in deze sectoren hebben een aandeel van ruim een kwart in de werkgelegenheid. In de industrie, de groothandel en de financiële diensten zijn, met een aandeel van rond de 10%, naar verhouding weinig zelfstandigen te vinden.
20
Figuur 2.2 Aandeel zelfstandigen in het MKB naar sectoren in 2012 (in procenten van het aantal werkenden)
industrie
9
bouw
28
groothandel
12
detailhandel
22
autosector
17
horeca
17
transport
15
communicatie
18
financiële diensten
8
zakelijke diensten
18
persoonlijke dienstverlening
33
overige marktsectoren
58
totale marktsector*
20 0
10
20
30
40
50
60
70
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
2.6
Arbeidsproductiviteit De arbeidsproductiviteit 1 bedraagt in het MKB ongeveer 64.000 euro. De arbeidsproductiviteit is afhankelijk van schaalgrootte en van de sector. Zo ligt de arbeidsproductiviteit bij kleinere bedrijven doorgaans lager. Maar ook in sectoren zoals de detailhandel en de horeca ligt de arbeidsproductiviteit lager. Het kleinbedrijf heeft een gemiddelde arbeidsproductiviteit van 57.000 euro en loopt daarmee flink achter op het middenbedrijf, waar de arbeidsproductiviteit 85.000 euro bedraagt. In het grootbedrijf is de gemiddelde arbeidsproductiviteit met 110.000 euro aanzienlijk hoger.
1
De arbeidsproductiviteit wordt gemeten als bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten per arbeidsjaar.
21
Tabel 2.10 Arbeidsproductiviteit in 2012 naar grootteklasse
x 1.000 euro MKB
64
- kleinbedrijf (<50)
57
waarvan <10
51
- middenbedrijf (50-249)
85
grootbedrijf (≥250)
110
totale marktsector*
77
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
Het MKB scoort in de sectoren financiële diensten en de groothandel de hoogste arbeidsproductiviteit (zie figuur 2.3). De horeca, de persoonlijke dienstverlening en de detailhandel blijven hierbij ver achter. Overigens wordt de gemiddelde arbeidsproductiviteit in de detailhandel gedrukt door de aanwezigheid van detaillisten die actief zijn uit overwegingen van hobby of liefdadigheid (zoals o.a. de Wereldwinkels). Deze ondernemers zijn niet of nauwelijks afhankelijk van het inkomen dat in hun bedrijf gevormd wordt. Wel verlagen zij de gemiddelde arbeidsproductiviteit. Figuur 2.3 Arbeidsproductiviteit in het MKB naar sectoren in 2012 (in euro's) industrie
76.250
bouw
58.500
groothandel
94.250
detailhandel
31.750 62.750
autosector horeca
43.750
transport
62.500
communicatie
79.750
financiële diensten
158.000
zakelijke diensten
56.750
persoonlijke dienstverlening
44.500
overige marktsectoren
62.750
totale marktsector*
64.500 0
20.000
40.000
60.000
80.000
100.000
120.000
140.000
160.000
180.000
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
22
2.7
Winstgevendheid Er zijn verschillende methoden om een oordeel te geven over wat er in het MKB verdiend wordt in vergelijking met het grootbedrijf. De meest voor de hand liggende variabele om de inkomensvorming te meten is de winst. De winst wordt opgemaakt uit de kostenstructuur van ondernemingen uit het MKB.
K o s t e n st r u ct u u r v a n h e t M K B e n he t g r o o t b e dr i j f Tabel 2.11 geeft een overzicht van de kostenstructuur in het MKB en het grootbedrijf. Door verschillen in de kostenstructuur kan de ontwikkeling van de kosten per eenheid product tussen het MKB en het grootbedrijf uiteenlopen. De tabel laat zien dat het aandeel van de winst voor belasting in het MKB, met 10%, iets hoger is dan in het grootbedrijf (9%). In de winst van het MKB is echter de beloning voor de arbeid van zelfstandigen en voor meewerkende gezinsleden inbegrepen, want een vergoeding voor deze geleverde arbeid is immers niet opgenomen in de loonkosten. Panteia/EIM heeft daarom een gewaardeerd loon voor zelfstandigen berekend. Als de winst hiervoor wordt gecorrigeerd, blijkt dat de winst in het midden- en kleinbedrijf slechts 3% bedraagt van de brutoproductie en daarmee lager is dan de winst in het grootbedrijf (9%). De winst bij de bedrijven met minder 10 werkzame personen, met naar verhouding veel zelfstandigen, is met een negatief resultaat van 6% vanzelfsprekend nog ongunstiger. Tabel 2.11 Kostenstructuur in procenten van de brutoproductie in 2012 naar grootteklasse
brutoproductie
winst voor
winst, gecorrigeerd voor
bedrijfskosten
belasting
loon zelfstandigen
MKB
100
90
10
3
- kleinbedrijf (<50)
100
90
10
-1
100
85
15
-6
- middenbedrijf (50-249)
100
92
8
8
grootbedrijf (≥250)
100
91
9
9
totale marktsector*
100
91
9
6
waarvan <10
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
W i n st v o or b e l a s t i n g : p e r se c t or De winst voor belasting van het MKB is 10% van de brutoproductie (zie figuur 4). Bij zelfstandigen maakt evenwel de beloning voor hun arbeid deel uit van de winst. Na correctie voor het toegerekende loon voor zelfstandigen blijft er een percentage van 3% over. Het winstniveau per MKB-sector verschilt sterk. De hoogste winstpercentages (voor belasting) worden bereikt in de groothandel (zie figuur 2.4). Na correctie voor beloning zelfstandigen is het winstpercentage eveneens het hoogst in de groothandel. Het laagste winstpercentage (na correctie voor beloning zelfstandigen) wordt gerealiseerd in de detailhandel, en de zakelijke en persoonlijke dienstverlening. Na correctie beloning zelfstandigen is het winstpercentage in deze sectoren zelfs negatief. Het ongunstige winstpercentage
23
in de detailhandel is een gevolg van de zeer scherpe prijsconcurrentie in de detailhandel sinds 2003, versterkt door de sterk gedaalde vraag als gevolg van de kredietcrisis. Figuur 2.4 Winst voor belasting in het MKB, voor en na correctie beloning zelfstandigen naar sectoren in 2012 (in procenten van de brutoproductie)
industrie
4
bouw
5 8
-1
groothandel
23
detailhandel
-8
autosector
7
1
horeca
15
6
transport
2
communicatie
-1
financiële diensten
-1
zakelijke diensten
-7
persoonlijke dienstverlening
-7
overige marktsectoren
4 6 6 10 10
1
-11
totale marktsector*
3 -20
28
8
-10
0
10 10
20 voor correctie
30
40
50
60
na correctie
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
2.8
Investeringen Het MKB investeerde in 2012 27 miljard euro. Dit is meer dan het grootbedrijf investeerde (21 miljard euro). Het kleinbedrijf neemt 36% van alle investeringsbedragen voor zijn rekening. Tabel 2.4
Investeringen in 2012 naar grootteklasse
x mld. euro MKB - kleinbedrijf (<50) waarvan <10 - middenbedrijf (50-249)
in procenten 27
56
17
36
10
21
10
20
grootbedrijf (≥250)
21
44
totale marktsector*
48
100
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
24
3
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en 2014
In dit hoofdstuk wordt het algemene beeld van het MKB in 2013 en 2014 geschetst. Eerst wordt ingegaan op de totale afzetontwikkeling. Hierbij komt de betekenis aan de orde van de economische ontwikkeling van de wereldeconomie voor de buitenlandse afzetgroei van het MKB. Eveneens wordt ingegaan op de binnenlandse afzetontwikkeling. Daarna zullen de winst- en werkgelegenheidsontwikkeling in 2013 en 2014 worden geschetst. De afzet van het Nederlandse MKB daalde in 2012 met 2%. Dit is aanzienlijk ongunstiger dan voor het grootbedrijf het geval is. In het grootbedrijf bleef de afzetdaling beperkt tot 0,5%. Vooral de binnenlandse bestedingen bleven sterk achter. Hier heeft het MKB veel last van. Een bezuinigende overheid, een terughoudende consument en een dalende bouwproductie treffen het MKB sterk. Tevens is er sprake van een sterke druk op de tarieven die ondernemers in rekening kunnen brengen. Dit zet de winst van het MKB onder druk. De krimp van het MKB vertaalde zich in 2012 in een afname van de werkgelegenheid met 36 duizend personen. In 2013 zal de afzetdaling in het MKB uitkomen op 0,75%. Dit is minder sterk dan in 2012 het geval is. Een iets aantrekkende buitenlandse afzet in de tweede helft van het jaar maakt dat de afzetdaling van het MKB in 2013 beperkt blijft. Het MKB blijft met deze ontwikkeling achter bij het grootbedrijf. De sterkere exportoriëntatie van het grootbedrijf resulteert per saldo in een afzetgroei van 0,25%. De krimp van werkgelegenheid in het MKB zet in 2013 in versneld tempo door. De werkgelegenheid in het MKB zal naar verwachting dalen met bijna 60 duizend personen. Noodzaak tot kostenbesparingen en een weinig hoopvol afzetperspectief noopt het MKB kritisch te kijken naar haar personeelsomvang. In 2014 zet het ingezette herstel door, met name door exportgroei en het niet verder terugvallen van de consumptieve bestedingen, en zal de afzet van het MKB met 1,5% toenemen.
3.1
Afzet M K B b l i j f t ac h t e r b i j gr o o t b e d r i j f In 2013 zal de afzet van het MKB in de Nederlandse marktsector als gevolg van de economische crisis afnemen. De investeringen lopen terug en de overheid bezuinigt. Bovendien is de consument zeer terughoudend. De stagnerende woningmarkt is hier voor een belangrijk deel debet aan. De stagnerende woningmarkt leidt tot een lagere bouwproductie en een sterke vermindering van verhuisbewegingen. De lagere woningprijzen hebben een negatieve invloed op vermogens van consumenten. Dit maakt dat consumenten terughoudend zijn in hun uitgaven. Deze terughoudendheid wordt versterkt door de huidige economische onzekerheid, een toename van kans op verlies van de eigen baan en een dalende koopkracht. Het MKB is sterk op de binnenlandse markt georiënteerd. Een terughoudende consument heeft hiermee relatief veel invloed op het MKB. De btw-verhoging van
25
19% naar 21% heeft een drukkend effect op de consumptieve bestedingen. Vooral aan woninginrichting en doe-het-zelfartikelen wordt belangrijk minder uitgegeven. Ook kledinguitgaven staan onder druk. Daarnaast worden speciaalzaken geconfronteerd met fors lagere consumentenbestedingen. Uit prijs- en budgetoverwegingen wordt vaker uitgeweken naar de supermarkt. Pas in de tweede helft van 2013 zal weer een licht herstel optreden. Door verdere koopkrachtdaling zullen de consumentenbestedingen onder druk blijven staan. De afzet van de detailhandel, autosector, horeca en persoonlijke diensten zal daardoor achterblijven. Daarnaast zal nog geen herstel in de bouw te zien zijn. Per saldo zal de afzet van het MKB in 2013 afnemen met 0,75%. Hiermee blijft het MKB achter bij het grootbedrijf dat door een sterkere exportoriëntatie een lichte afzetgroei van 0,25% zal realiseren. In 2014 zal er een licht herstel te zien zijn voor het MKB in de marktsector. De afzet zal met 1,5% toenemen. Het grootbedrijf zal, door een grotere internationale oriëntatie, sterker groeien. Figuur 3.1 Economische ontwikkeling van het MKB en het grootbedrijf in de totale marktsector* 2012-2014, mutaties t.o.v. voorgaand jaar in %
2,50 2,00 2,00 1,50 1,50 1,00 0,50
0,25
0,00 2012
2013
2014
-0,50 -0,50 -1,00
-0,75
-1,50 -2,00 -2,00 -2,50 MKB
grootbedrijf
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, de verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
B u i t e n l a n d s e a f z e t i n 20 1 3 w e e r i n d e p l u s De groei van de wereldeconomie vertraagt sinds de tweede helft van 2011. Vooral in Azië zijn de groeipercentages van opkomende economieën hoog. Wel is hier sprake van belangrijk afnemende groeipercentages. De relatief matige ontwikkeling van een belangrijke afzetmarkt als de Verenigde Staten heeft zijn weerslag op de groei in Azië. In het eurogebied was de afzwakking van de groei het sterkst. Doordat China haar beleid weer meer richt op stabilisatie van economische groei in plaats van op het bestrijden van inflatie, zal de groei weer iets hoger uitkomen.
26
Vooral voor Duitsland is Azië een belangrijke afzetmarkt. De nauwe verwevenheid van de Nederlandse economie met de Duitse economie maakt dat Nederland profiteert van de sterke Duitse marktpositie in Azië. De uitvoermogelijkheden van Nederland blijven achter bij de ontwikkeling van de wereldhandel, doordat de Nederlandse handel vooral gericht is op het zwakke eurogebied. Drie kwart van de Nederlandse goederenuitvoer gaat naar EUlanden. Voor 2013 wordt een licht herstel van de wereldhandel voorzien, waardoor de buitenlandse afzet met 1,75% zal toenemen. Het herstel zal zich in 2014 verder voortzetten, waardoor de buitenlandse afzet met 3,25% zal groeien. Figuur 3.2 Binnenlandse en buitenlandse afzetontwikkeling van het MKB in de totale marktsector* 2012-2014, mutaties t.o.v. voorgaand jaar in %
-0,75 afzet 1,50
waarvan:
1,75 buitenlandse afzet 3,25 -1,75 binnenlandse afzet 0,75 -3,0
-2,0
-1,0
0,0
1,0 2013
2,0
3,0
4,0
2014
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, de verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
In 2013, met een licht aantrekkende wereldhandel, zullen de exportgeoriënteerde sectoren, de industrie en de groothandel, kunnen profiteren van een exportgroei. Binnen de industrie zijn het vooral de metaalindustrie en de chemische industrie die het sterkst zullen profiteren van de aantrekkende wereldhandel. Doordat deze sectoren relatief veel investeringsgoederen maken en veel basisproducten, staan deze sectoren vooraan in de rij om te kunnen profiteren van economisch herstel. Ook de transportsector kan profiteren van de aantrekkende wereldhandel. Doordat de transportsector ook sterk afhankelijk is van de ontwikkelingen op de binnenlandse markt, remt een ongunstige ontwikkeling, met name de malaise in de bouwsector, daarin de groei in de transportsector.
27
Tabel 3.1
Niveau en volumeontwikkeling van de afzet in 2012-2014, naar grootteklasse 2012
2012
2013
2014
niveau (x mld. euro)
mutaties t.o.v. voorafgaand jaar in %
MKB
504
-2,00
--0,75
1,50
- kleinbedrijf (<50)
307
-2,25
-1,00
1,25
154
-2,25
-1,25
1,00
- middenbedrijf (50-249)
197
-1,75
-0,50
1,75
grootbedrijf (≥250)
421
-0,50
0,25
2,00
totale marktsector*
925
-1,25
-0,25
1,75
waarvan <10
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, de verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
Figuur 3.3 Afzetontwikkeling van het MKB in de marktsector* in 2013 en 2014 naar sectoren, mutaties t.o.v. voorgaand jaar in %
0,25
industrie bouw
-4,25
groothandel -2,75
detailhandel autosector
3,25
-0,25
-4,25
0,50 -1,75
horeca
0,25 0,00
transport -0,25
communicatie
0,50
-1,00
zakelijke diensten
1,75
-1,25
persoonlijke dienstverlening
0,25 0,75 1,25
overige marktsectoren -0,75
totale marktsector -4,0
-2,0 2013
1,00
0,75
-1,25
financiële diensten
-6,0
2,25
0,50 0,75
1,50 0,0
2,0
4,0
2014
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, de verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
C r i s i s i n de b o u w h o u dt a a n De eurocrisis en de daaruit volgende recessie hebben grote gevolgen voor de bouwsector. Het aantal bouwvergunningen is afgenomen en ook orderportefeuilles zijn minimaal gevuld. Met een onder druk staande economie zal de bouwproductie, na een flinke daling met 8,5% in 2012, in 2013 opnieuw met een forse productiedaling worden geconfronteerd (4,25%). Vooral de nieuwbouw, zowel
28
woningbouw als kantorenbouw, ondervindt de gevolgen van de economische recessie. De kantorenmarkt kampt met een forse leegstand. De woningmarkt heeft last van een laag consumentenvertrouwen en sterk aangetrokken financieringsnormen van banken. De investeringen in wegen- en waterbouw liggen op een relatief hoog peil. Een verdere groei valt niet te verwachten. Onder druk van overheidsbezuinigingen is een verdere temporisering van investeringen in de GWWsector het meest waarschijnlijke scenario voor de komende jaren. Ook de lage economische groei vermindert de noodzaak voor de overheid om extra te investeren in infrastructuur. De financiële problemen bij woningbouwbedrijven zet ook de renovatiemarkt onder druk. De tijdelijke btw-verlaging op renovatie, herstel en tuinonderhoud van woningen, een maatregel uit het woonakkoord, zal tot extra bouwactiviteiten leiden. Met een licht herstellende economie zal de bouw in 2014 stabiliseren. Ook de afzet van de zakelijke dienstverlening staat sterk onder druk. Alle deelsectoren ondervinden de gevolgen van de economische crisis. Bedrijven zijn uiterst kritisch op de inkoop van zakelijke diensten. De uitzendsector zal minder personeel uitlenen als gevolg van de stagnerende Nederlandse economie. Architecten- en ingenieursbureaus zijn sterk afhankelijk van de ontwikkelingen in de bouwsector en de investeringsbereidheid van overheid en bedrijfsleven. Veel bedrijven blijven hun behoefte aan zakelijke diensten, ook bij het aantrekken van de economie, kritisch tegen het licht houden. In 2014 zal deze sector kunnen profiteren van het herstel in andere sectoren, maar de groei zal beperkt blijven. De uitzendbureaus zullen als eerste profiteren van het aantrekken van de economie. C o n s u me n t e n b e s t e d i n g e n n e me n a f i n 2 0 1 3 De consumptieve bestedingen zullen in 2013 afnemen. De vaste lasten nemen toe (hogere uitgaven aan energie en hogere zorgpremies). Daarnaast hebben de verhoging van accijnzen en BTW de bestedingen van consumenten sterk beperkt. Gecorrigeerd voor de vaste lasten is er sprake van een afname van de consumentenbestedingen. Onzekerheid over de nabije economische situatie speelt een belangrijke rol bij de terughoudende opstelling van consumenten. De koopkracht staat onder druk en de werkgelegenheid neemt af. Dit maakt dat de consument voorzichtig is met het doen van luxe of duurzame bestedingen. Ook de afgenomen vermogens, door onder andere gedaalde huizenprijzen, maken dat de consumentenbestedingen weinig uitbundig zullen zijn. Mede door de op handen zijnde overheidsbezuinigingen zijn consumenten meer geneigd te sparen. Onrust rond de waardevastheid van pensioenen, inmiddels hebben verschillende pensioenfondsen in 2013 gekort op de pensioenen, kan consumenten aanzetten om extra te gaan sparen. Vooral bestedingen aan woninginrichting en doe-het-zelf staan onder druk. Dit hangt nauw samen met het lage aantal verhuisbewegingen. Vooral sectoren zoals de autosector, de detailhandel, de horeca en de persoonlijke diensten zullen te maken krijgen met een terughoudende opstelling van de consument. In de horeca staan niet alleen consumentenbestedingen onder druk, maar ook zakelijke uitgaven als gevolg van de economische crisis. In 2014 zullen de consumentenbestedingen naar verwachting niet verder afnemen, waardoor de genoemde sectoren weer een lichte afzettoename zullen realiseren.
29
3.2
Winst Winstdaling in 2013 Vrijwel alle sectoren worden geconfronteerd met winstdalingen. Dit is een direct gevolg van de afzetdalingen in veel sectoren. De winstdalingen zullen bedrijven ertoe nopen om sterk te gaan letten op beheersing van hun kosten. Zo wordt het personeelsbestand kritisch onder de loep genomen. Dit heeft tot gevolg dat in menig geval het personeelsbestand ingekrompen wordt. Bovendien staan de tarieven en prijzen die ondernemers in rekening kunnen brengen sterk onder druk. Ook de stijging van grondstofprijzen maakt dat de winstgevendheid negatief wordt beïnvloed. Zo heeft de transportsector grote moeite om de stijging van de brandstofprijzen volledig te kunnen doorrekenen. Ook wordt de btw-verhoging niet in alle gevallen (volledig) doorberekend. Voor het MKB in de marktsector zal de winst in 2013 met gemiddeld 5% afnemen. Door een lichte afzetverbetering zal de winstpositie in 2014 niet verder verslechteren, met een winsttoename van 1%. Figuur 3.4 Nominale winstontwikkeling in het MKB in de totale marktsector* in 2013 en 2014 naar sectoren, mutaties t.o.v. voorgaand jaar in %
-3,75
industrie -13,25
bouw
6,25
-3,25 1,00
groothandel detailhandel autosector
-17,75
5,00
-10,00
-32,25
5,00 -1,50
horeca
1,50
-18,00
transport
1,25
-12,75 -16,25
communicatie
-0,75
financiële diensten
6,50
-5,50 -2,00 -3,75
zakelijke diensten persoonlijke dienstverlening
0,25
-10,00 -10,00
overige marktsectoren
-5,00
totale marktsector -40
-30
-20
1,00
-10 2013
0
10
20
2014
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, de verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
3.3
Werkgelegenheid A f n a me w e r k g e l e ge n he id i n 2 0 1 3 , s t a b i l i s a t i e i n 2 0 1 4 In 2009 is het bedrijfsleven geconfronteerd met de gevolgen van de kredietcrisis, waardoor de vraag naar arbeid sterk terugliep. De daling van de werkgelegenheid liep nog door in 2010. Het werkgelegenheidsverlies in het MKB is iets forser uitgevallen dan in het grootbedrijf. Door natuurlijk verloop en lage werkgelegenheidsdynamiek is de werkgelegenheid bij veel bedrijven teruggelopen. In 2011 is de werkgelegenheid in het MKB door de aantrekkende economie weer toegenomen. De eurocrisis heeft weer voor een omslag gezorgd. In 2012 is de werkgele-
30
genheid in het MKB weer gedaald met 0,75%. Onzekerheid over de toekomst en dalende winstmarges zullen bedrijven ertoe brengen om te besparen op personeelskosten. De verwachting dat de markt langduriger weinig groei zal laten zien, maakt dat bedrijven minder hun best zullen doen in het vasthouden van personeel. Met een verdere krimp in 2013 zal de werkgelegenheid in 2013 met 1,5% afnemen. Door een voorzichtig economisch herstel in de tweede helft van 2013 en 2014, zullen bedrijven het personeelsbestand niet verder inkrimpen. Figuur 3.5 Werkgelegenheidsontwikkeling van het MKB en het grootbedrijf in de totale marktsector* 2011-2014, mutaties t.o.v. voorgaand jaar in %
0,75 0,50
0,50
0,50 0,25 0,00
0,00
0,00 2011
2012
2013
2014
-0,25 -0,25 -0,50 -0,75 -0,75 -1,00 -1,25 -1,25 -1,50 -1,50 -1,75 MKB
Grootbedrijf
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, de verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
31
Tabel 3.2
Werkgelegenheidsontwikkeling (aantal personen, arbeidsvolume) van het MKB en grootbedrijf in de totale marktsector* in 2012-2014, mutaties ten opzichte van voorgaand jaar in %
omvang 2012 (x 1.000)
2012
2013
2014
MKB - aantal personen
4.139,0
-0,75
-1,50
0,00
- arbeidsvolume
3.407,4
-1,00
-1,50
0,00
- aantal personen
1.811,4
-0,25
-1,25
0,00
- arbeidsvolume
1.353,5
-0,50
-1,25
-0,00
- aantal personen
5.950,4
-0,75
-1,25
0,00
- arbeidsvolume
4.760,9
-0,75
-1,50
0,00
grootbedrijf
totale marktsector
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, de verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
Tabel 3.3
Werkgelegenheidsontwikkeling (aantal personen) van het MKB en grootbedrijf in de totale marktsector* in 2011-2014
2012
2011
2012
2013
2014
niveau (x 1.000)
mutaties t.o.v. voorafgaand jaar in personen x 1.000
MKB
4.139,0
19,5
-35,9
-58,0
-0,7
grootbedrijf
1.811,4
8,6
-6,8
-22,8
1,3
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, de verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
In 2012 is de werkgelegenheid met bijna 36 duizend personen in het MKB op een breed front afgenomen. In 2013 zal de werkgelegenheid naar verwachting met bijna 60 duizend personen afnemen. In alle sectoren staat de werkgelegenheid onder druk. Zo is de bouw bezig met een aanpassingsproces in de richting van een structureel lager bouwproductieniveau. Hierbij past een vermindering van het personeelsbestand. Ook in de financiële dienstverlening zal door reorganisaties een groot aantal banen verdwijnen. In 2014 zal de werkgelegenheid niet verder afnemen. Met toenemende bedrijvigheid zullen met name de groothandel en de zakelijke diensten weer een toename van de werkgelegenheid laten zien.
32
Figuur 3.6 Werkgelegenheidsontwikkeling (personen) in het MKB in de marktsector* in 2013 en 2014 naar sectoren, mutaties t.o.v. voorgaand jaar in %
-2,25
industrie
-1,50
-2,75
bouw
0,25 -0,50
groothandel detailhandel
-1,00
autosector
-1,00
horeca
-1,00
0,00 -0,25 0,00 0,00
transport -0,75 -0,50
communicatie financiële diensten
0,50
-0,25
-3,00
zakelijke diensten
-2,00 -1,75
overige marktsectoren
-2,25
-3,0
0,50
-1,50 -1,50
totale marktsector -4,0
1,25 -0,75
persoonlijke dienstverlening
-2,0
0,00 -1,0 2013
0,0
1,0
2,0
2014
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, de verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
G e e n g r oe i v a n he t a a nt a l z e l f s t and i g e n In de afgelopen jaren nam het aantal zelfstandigen voortdurend toe. In 2012 kwam deze groei tot stilstand. Een deel van de nieuwe zelfstandigen start een bedrijf, omdat het wordt geconfronteerd met ontslag of betrokken is bij een reorganisatie. Deze mensen zullen zoeken naar mogelijkheden om toch aan het werk te blijven, bijvoorbeeld als ondernemer. In toenemende mate zullen zelfstandigen stoppen door gebrek aan omzet. Bedrijven bezuinigen op inkoop van diensten. Ook op de inhuur van zelfstandigen wordt bespaard. In 2013 zal per saldo de in- en uitstroom van zelfstandigen met 0,25%, afnemen. Groei komt in de afgelopen jaren vooral voor rekening van de groep zelfstandigen zonder personeel (zzp), die primair zijn arbeid aanbiedt en werkt met weinig kapitaal. Dit is een groep werkenden die veelal ruime ervaring heeft als werknemer, maar vervolgens als zelfstandige aan het werk is gegaan. Een sterk stimulerend overheidsbeleid, met onder andere belangrijke fiscale voordelen, bevordert de groei van het aantal zzp'ers. Ook de toegenomen maatschappelijke waardering voor het ondernemerschap is een belangrijke stimulans. Het risico van het starten wordt door veel beginnende ondernemers beperkt door in deeltijd te starten of door een partner met een stabiel inkomen. In 2014 zal het aantal zelfstandigen weer iets toenemen, door een beter afzetperspectief en een groter aanbod vanuit een (dreigende)werkloosheidssituatie.
33
Figuur 3.7 Ontwikkeling werkgelegenheid naar werknemers en zelfstandigen (personen) in het MKB in de marktsector* in 2013 en 2014, mutaties t.o.v. voorgaand jaar in %
-1,50 aantal werkenden 0,00
-1,75 werknemers 0,00
-0,25 zelfstandigen 0,25 -2,0
-1,5 2013
-1,0
-0,5
0,0
0,5
2014
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, de verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
In een aantal sectoren neemt het aantal zelfstandigen af. Dit geldt, in 2013, vooral voor de bouw, de autosector en de horeca. Dit zijn sectoren die worden gekenmerkt door verzadigde markten. Kostenbeheersing en schaalvergroting staan in deze sectoren centraal, waardoor er voor kleinere bedrijven en voor zelfstandigen minder plaats is. Zo wordt de autosector steeds meer gedomineerd door grote dealerbedrijven. De huidige conjunctuur versterkt deze trend naar schaalvergroting, waarbij de zelfstandigen en kleine bedrijven in een versneld tempo de markt verlaten.
34
Figuur 3.8 Ontwikkeling van het aantal zelfstandigen in het MKB in de marktsector* in 2013 en 2014 naar sectoren, mutaties t.o.v. voorgaand jaar in %
industrie
-0,25
0,00
-1,50
bouw
1,25 0,50
groothandel detailhandel autosector
1,00
0,00
-1,00 -1,00
0,00
-1,00 -0,75
horeca
0,00 0,00
transport
1,25 1,50
communicatie -1,00 -1,25
financiële diensten
0,25
zakelijke diensten overige marktsectoren
1,50 1,00
persoonlijke dienstverlening -3,00
-0,25
totale marktsector -4,0
1,50
-2,00
-3,0
-2,0
-1,0 2013
0,25 0,0
1,0
2,0
2014
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, de verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
35
4
Stemming onder ondernemers in het MKB
Deze rapportage geeft een beeld van de stemming onder de ondernemers in het MKB ten aanzien van de Nederlandse economie en de eigen bedrijfsprestaties. Deze stemming is te beschouwen als een goede eerste indruk over de verwachte economische ontwikkeling van de MKB-bedrijven in de nabije toekomst. De gegevens omtrent de stemming onder de ondernemers zijn ontleend aan het MKBBeleidspanel. Dit is een enquête van Panteia/EIM onder 2.000 ondernemers in het MKB (bedrijven met minder dan 250 werkzame personen). De laatste enquête is in maart 2013 gehouden. De meting is gehouden voordat het sociaal akkoord werd gesloten. Allereerst wordt ingegaan op het vertrouwen van de MKB-ondernemers in de economische ontwikkeling. Vervolgens wordt een beeld gegeven van de verwachtingen van de MKB-ondernemers voor de prestaties van het eigen bedrijf. Het laatste hoofdstuk geeft een beeld van de stemming van de MKB-ondernemers in de diverse sectoren.
4.1
Vertrouwen in de economische ontwikkeling De stemming onder de ondernemers in het MKB wat betreft de economische ontwikkeling wordt gemeten aan de hand van het vertrouwen in de economische ontwikkeling van Nederland, de economische ontwikkeling van het eigen bedrijf en het vertrouwen in het door de Nederlandse overheid gevoerde economische beleid. Het vertrouwen van de MKB-ondernemers in de economische ontwikkeling van Nederland is verder afgenomen. De ondernemers zijn daarnaast negatiever over de ontwikkeling van het eigen bedrijf. De ondernemers hebben dit jaar ook aanzienlijk minder vertrouwen in het door de Nederlandse overheid gevoerde economische beleid. Het vertrouwen in de economische ontwikkeling is in 2013 tot een dieptepunt gedaald. Het komt hiermee lager dan in het crisisjaar 2009. H e t v e r tr o uw e n v a n M K B - o n d e r ne m e r s i n de e c o n o m is c he o n t wi k k e li n g v a n N e de r l an d o p d i e p te p u n t Na het crisisjaar 2009 herstelde in 2010 en 2011 het vertrouwen van de ondernemers in het MKB in de economische ontwikkeling van Nederland. Nadat vorig jaar het vertrouwen al flink kelderde, is het vertrouwen nu nog verder gedaald (zie figuur 4.1). Nu heeft minder dan de helft van de ondernemers vertrouwen of enigszins vertrouwen in de economische ontwikkeling. Meer dan de helft heeft dus geen vertrouwen in de economische ontwikkeling. Daarmee is het vertrouwen lager dan het lage niveau van 2009, toen de economische crisis zijn negatieve uitwerking op het vertrouwen van de ondernemers duidelijk manifesteerde. Vooral de groep ondernemers die vertrouwen heeft in de economische ontwikkeling is flink kleiner geworden. Daartegenover is de groep ondernemers die geen vertrouwen heeft in de economische ontwikkeling aanzienlijk toegenomen. Het beeld van het vertrouwen van de ondernemers in de economische ontwikkeling wordt steeds bepaald door de beide uiterste groepen, want de groep ondernemers die enigszins vertrouwen heeft in de economische ontwikkeling blijft door de jaren heen vrijwel even groot.
37
Figuur 4.1 Vertrouwen van ondernemers in het MKB in de economische ontwikkeling van Nederland, 2009-2013 (in % van het aantal ondernemers)
2013_3
18%
2012_3
30%
20%
52%
33%
2011_3
47%
53%
2010_3
32%
36%
2009_3
36%
19%
0%
15%
28%
34%
20%
47%
40% ja
60% enigszins
80%
100%
nee
Bron: MKB-Beleidspanel, april 2013.
M K B - o n d e r n e me r s z ij n n e g a t ie ve r o v e r d e e co n o m i s c he o n t w i k k e l ing v a n he t e i ge n be d r i j f Aan de ondernemers in het MKB is gevraagd om een rapportcijfer te geven voor de economische ontwikkeling van het eigen bedrijf in 2013 1. De overgrote meerderheid van de ondernemers is weliswaar positief gestemd over de economische ontwikkeling van het eigen bedrijf, maar de ondernemers geven nu wel een lager rapportcijfer dan in 2011. Dit jaar geven de ondernemers een gemiddeld rapportcijfer van 6,2. Dat is 0,2 punt lager dan in 2012. De meeste ondernemers geven een rapportcijfer rondom het gemiddelde, dus een 6 of een 7 (zie figuur 4.2). De groep ondernemers die een lager rapportcijfer geeft (een 5 of lager), is toegenomen van 17 tot 24%.
1
Voor het rapportcijfer geldt dat 1 zeer slecht is en 10 uitmuntend.
38
Figuur 4.2 Rapportcijfer van ondernemers in het MKB voor de economische ontwikkeling van het bedrijf in 2012 en 2013 (in % van het aantal ondernemers) 50%
40% 36%
37%
34% 30%
30%
meting 2012_3
24% 20%
meting 2013_3
17%
11% 10%
8%
0% tot en met 5
6
7
8 en hoger
Bron: MKB-Beleidspanel, april 2013.
M K B - o n d e r n e me r s h e b b e n ve e l m in d e r v e r tr ou w e n i n h e t e c o n om i s ch e beleid De afname van het vertrouwen van de ondernemers in het MKB in de ontwikkeling van de Nederlandse economie gaat gepaard met een aanzienlijke afname van het vertrouwen in het door de Nederlandse overheid gevoerde economische beleid. Net iets meer dan 40% van de ondernemers heeft hierin vertrouwen of enigszins vertrouwen (zie figuur 4.3). Vorig jaar was het vertrouwen in het economisch beleid al flink gedaald, nu is het vertrouwen verder gedaald tot onder het niveau van de crisis in 2009 en 2010. Bijna 60% van de ondernemers heeft inmiddels geen vertrouwen in het economische beleid.
39
Figuur 4.3 Vertrouwen van ondernemers in het MKB in het economische beleid, 2009-2013 (in % van het aantal ondernemers)
2013_3
13%
2012_3
29%
58%
23%
2011_3
32%
45%
38%
2010_3
36%
16%
2009_3
35%
18%
0%
49%
35%
20%
47%
40% ja
26%
60% enigszins
80%
100%
nee
Bron: MKB-Beleidspanel, april 2013.
4.2
Verwachtingen voor de prestaties van het eigen bedrijf De stemming onder de ondernemers in het MKB wat betreft de prestaties van het eigen bedrijf worden gemeten aan de hand van de verwachtingen voor de ontwikkeling van de omzet, de winst en de werkgelegenheid. Over de gehele linie genomen is het jaar 2012 voor de MKB-ondernemers achtergebleven bij de verwachtingen. Vergeleken met de verwachting in het voorjaar van 2012 was achteraf bezien in 2012 bij meer ondernemers sprake van afname van de omzet, de winst en de werkgelegenheid. Wat betreft de verwachtingen omtrent de prestaties van het eigen bedrijf zijn de MKB-ondernemers nu negatiever gestemd dan een jaar geleden. De omzet, de winst en de werkgelegenheid zullen dit jaar naar verwachting vaker afnemen en minder vaak toenemen. V e e l o n de r ne m e r s v o o r z i e n e e n d a l i n g v a n d e o m z e t In het voorjaar van 2012 verwachtte 27% ondernemers in het MKB dat de omzet van het eigen bedrijf in 2012 zou toenemen. Ook toen waren de ondernemers al behoorlijk pessimistisch. Uiteindelijk blijkt deze verwachting ook met de realisatie overeen te komen. Daarentegen is het aandeel bedrijven met een omzetdaling aanzienlijk forser dan vooraf werd voorzien. Nu blijkt dat bij ruim 40% van de ondernemers de omzet is gedaald. Vooraf werd door bijna een derde een omzetdaling voorzien (zie figuur 4.4). Hiermee is 2012 uiteindelijk een tegenvallend jaar geworden voor MKB-ondernemers.
40
Figuur 4.4 Verwachte omzetontwikkeling voor 2012 en 2013 en de gerealiseerde omzetontwikkeling in 2012 in het MKB (in % van het aantal ondernemers)
verwachte omzetontwikkeling 2013 (na 1e kwartaal 2013)
23%
39%
omzetontwikkeling 2012 (realisatie)
28%
verwachte omzetontwikkeling 2012 (na 1e kwartaal 2012)
27%
0%
38%
29%
43%
42%
20%
40% groei
31%
60% gelijk
80%
100%
afname
Bron: MKB-Beleidspanel, april 2013.
Voor 2013 zijn de MKB-ondernemers nog pessimistischer gestemd over de ontwikkeling van de omzet. Nog geen kwart van de ondernemers verwacht dat de omzet zal toenemen. Dat is minder dan het aandeel van de ondernemers waarbij in 2012 de omzet is toegenomen, en minder dan het aandeel dat in het voorjaar van 2012 een toename van de omzet verwachtte. Het aandeel van de ondernemers die een afname van de omzet verwachten, is weliswaar lager dan het aandeel van de ondernemers waarbij de omzet in 2012 is afgenomen, maar wel hoger als het aandeel dat in het voorjaar van 2012 een afname van de omzet verwachtte. Evenals in het voorjaar van 2012 verwacht ook nu weer circa 40% van de ondernemers dat de omzet gelijk zal blijven. O n d e r ne m e r s p e ss i m i st i s c h ov e r w i n s t o n tw i kk e l i n g In het voorjaar van 2012 verwachtte ongeveer 30% van de MKB-ondernemers dat de winst van het eigen bedrijf in 2012 zou toenemen. Dit komt overeen met het beeld van de gerealiseerde winst in 2012 (zie figuur 4.5). 25% van de ondernemers verwachtte in 2012 een afname van de winst. Uiteindelijk is de winst bij bijna 40% van de ondernemers in 2012 afgenomen.
41
Figuur 4.5 Verwachte winstontwikkeling voor 2012 en 2013 en de gerealiseerde winstontwikkeling in 2012 in het MKB (in % van het aantal ondernemers)
verwachte winstontwikkeling 2013 (na 1e kwartaal 2013)
23%
winstontwikkeling 2012 (realisatie)
44%
29%
verwachte winstontwikkeling 2012 (na 1e kwartaal 2012)
32%
29%
0%
33%
39%
46%
20%
40% groei
25%
60% gelijk
80%
100%
afname
Bron: MKB-Beleidspanel, april 2013.
Voor 2013 is het aandeel van de MKB-ondernemers die een toename van de winst verwachten lager dan het aandeel van de ondernemers die in 2012 een toename van de winst hebben gerealiseerd. Het aandeel van de ondernemers die in 2013 een afname van de winst verwachten, is fors hoger dan het aandeel van de ondernemers die voor 2012 een afname van de winst verwachtten. Vergeleken met het voorjaar van 2012 verwachten nu even veel ondernemers dat de winst gelijk zal blijven. D e v e r w a c ht i n g v o or de o n t wi k k e li n g v a n de w e r k ge l e ge n h e i d b l ij f t p e s s i m i st i sc h De overgrote meerderheid van de ondernemers verwacht dat de werkgelegenheid in het eigen bedrijf in 2013 gelijk zal blijven. Dat was in 2012 niet anders, zowel wat betreft de verwachting als wat betreft de realisatie (zie figuur 4.6). Wat betreft het aantal ondernemers dat verwacht dat de werkgelegenheid in het eigen bedrijf zal veranderen, is er wel sprake van een iets pessimistischer stemming. 6% van de MKB-ondernemers verwacht dat de werkgelegenheid in het eigen bedrijf in 2013 zal toenemen. Evenveel ondernemers realiseerden in 2012 een toename van de werkgelegenheid. In het voorjaar van 2013 is het aandeel van de ondernemers die een toename van de werkgelegenheid verwachten iets lager dan dat van de ondernemers die in het voorjaar van 2012 een toename van de werkgelegenheid verwachtten. Voor 2013 verwacht 11% van de MKBondernemers dat de werkgelegenheid zal dalen. Vergeleken met het voorjaar van 2012 ligt dit aandeel iets hoger.
42
Figuur 4.6 Verwachte werkgelegenheidsontwikkeling voor 2012 en 2013 en de gerealiseerde werkgelegenheidsontwikkeling in 2012 in het MKB (in % van het aantal ondernemers)
verwachte werkgelegenheidsontwikkeling 2013 (na 1e kwartaal 2013)
6%
83%
11%
werkgelegenheidsontwikkeling 2012 (realisatie)
6%
82%
12%
verwachte werkgelegenheidsontwikkeling 2012 (na 1e kwartaal 2012)
8%
0%
82%
20%
40% groei
10%
60% gelijk
80%
100%
afname
Bron: MKB-Beleidspanel, april 2013.
4.3
Stemming in het kleinbedrijf Het blijkt dat kleinere bedrijven aanzienlijk minder optimistisch zijn ten aanzien van hun omzet- en winstverwachting dan grotere bedrijven. Vooral bij zelfstandigen en ondernemers zonder personeel zijn er weinig optimisten te vinden. Van deze ondernemers verwacht 23% een stijging van de omzet en slechts 18% verwacht een stijging van de winst. Bij bedrijven met meer dan 10 werknemers in dienst liggen deze cijfers beduidend gunstiger. Van deze bedrijven verwacht 30% een stijging van de omzet en verwacht 39% een stijging van de winst. Oorzaken van het gebrek aan optimisme onder de kleinere ondernemers is onder meer de sterke focus op de binnenlandse markt, de concurrentie van nieuwe toetreders en een grotere druk op de tarieven.
43
Figuur 4.7 Verwachte omzetontwikkeling in 2013 in het kleinbedrijf (in % van het aantal ondernemers)
1 werkzame persoon
23%
2 - 10 werkzame personen
22%
11 - 50 werkzame personen
41%
36%
39%
30%
0%
39%
33%
20%
37%
40% groei
60% gelijk
80%
100%
afname
Bron: MKB-Beleidspanel, april 2013.
Figuur 4.8 Verwachte winstontwikkeling voor 2013 in het kleinbedrijf (in % van het aantal ondernemers)
1 werkzame persoon
18%
48%
28%
2 - 10 werkzame personen
11 - 50 werkzame personen
43%
39%
0%
20%
Bron: MKB-Beleidspanel, april 2013.
29%
34%
40% groei
44
36%
27%
60% gelijk
80% afname
100%
4.4
Stemming naar sector D e s t e mm i n g o n d e r M KB - o n d e r ne m e r s ve r sch i l t p e r se ct o r De vorige paragrafen hebben laten zien dat de stemming onder de ondernemers in het MKB in het algemeen verslechterd is. Er zijn tussen de sectoren wel aanzienlijke verschillen wat betreft de stemming (zie tabel 4.1). De MKBondernemers die gericht zijn op het buitenland zijn nog het meest optimistisch. Het gaat dan vooral om ondernemers in de industrie. Ook ondernemers in de communicatiesector zijn bovengemiddeld optimistisch. MKB-ondernemers die sterk afhankelijk zijn van consumentenbestedingen zijn het meest pessimistisch. Het betreffen de ondernemers in de detailhandel, autosector en de horeca. Daarnaast is de stemming onder de MKB-ondernemers in de bouw en de transportsector ruim beneden het gemiddeld vertrouwen. Tabel 4.1
Stemming* onder ondernemers in het MKB naar sector, na eerste kwartaal 2013
sector
stemming onder ondernemers**
industrie
+
bouw
--
groothandel
=
detailhandel
--
autosector
--
horeca
-
transport
--
Informatie en communicatie
+
financiële en zakelijke diensten
=
persoonlijke diensten
=
*
De stemming onder MKB-ondernemers is gemeten aan de hand van vijf indicatoren: vertrouwen in de economie, vertrouwen in het economische beleid, omzetverwachting, winstverwachting en werkgelegenheidsverwachting.
**
Plus- en mintekens duiden erop of ondernemers in de betreffende sector een meer of minder dan gemiddeld vertrouwen hebben ten opzichte van ondernemers in het gehele MKB. ++ ruim bovengemiddeld vertrouwen +
bovengemiddeld vertrouwen
=
gemiddeld vertrouwen
–
Benedengemiddeld vertrouwen
–– ruim benedengemiddeld vertrouwen Bron: MKB-Beleidspanel, april 2013.
45
5
De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014
Voor het beoordelen van de financiële positie zijn resultatenrekening en balans onlosmakelijk met elkaar verbonden. Op de resultatenrekening zijn de stroomgrootheden van de bedrijven weergegeven, zoals productie, verkopen, kosten en winst en op de balans staan de voorraadgrootheden (activa) en de beschikkingsmacht over het vermogen (passiva). Voor de productie en verkoop van goederen en diensten zijn kapitaalgoederen nodig. Voor de productie en verkoop moeten voorts voorraden grondstoffen, halffabricaten, gereed product en handelsgoederen worden aangehouden en heeft de onderneming te maken met het feit dat levering en betaling niet synchroon lopen. De ondernemer moet voorfinancieren en dient voortdurend geld in kas te hebben voor het doen van investeringen, inkopen, salarissen e.d. Dit kan met eigen dan wel met vreemd vermogen. De geldverschaffer wil wel een vergoeding voor deze financiering: rentebetalingen bij het vreemd vermogen en winstuitkering/dividend bij het eigen vermogen. Winsten die niet worden uitgekeerd, leiden tot een verhoging van het eigen vermogen. Met financiële kengetallen wordt de financiële positie van de bedrijven beoordeeld. Ze zijn deels geheel van de balans afgeleid en deels door een koppeling van balans en resultatenrekening. De vorm van financiering is geen eenduidige en ondernemingen hebben de keuze uit zowel interne als externe bronnen van vermogen. De interne bron is met name de winstinhouding. Extern aangetrokken vermogen kan eigen vermogen dan wel vreemd vermogen zijn. De verhouding tussen eigen en vreemd vermogen bepaalt de kapitaalstructuur van een bedrijf. Welke afwegingen aan de precieze keuze voor een bepaalde kapitaalstructuur ten grondslag liggen, is onderwerp van decennia aan financieel-economisch onderzoek. Absolute antwoorden heeft dit onderzoek nog niet opgeleverd, maar duidelijk is in ieder geval dat er veel factoren meespelen in de keuze voor financiering uit vreemd, dan wel eigen vermogen. De gekozen financieringsstructuur en de financiële gezondheid van bedrijven kan worden afgeleid uit de balansstructuur en de gerelateerde financiële kengetallen. Dit hoofdstuk beschrijft de huidige financieringsstructuur van het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (MKB). Ook worden recente ontwikkelingen toegelicht en wordt een blik geworpen in de nabije toekomst. Specifiek worden de jaren 2013 en 2014 onder het vergrootglas gehouden. Dit gebeurt in een vergelijkend kader waarbij de structuur gehanteerd in het MKB vergeleken wordt met de structuur in het grootbedrijf. Ook wordt binnen het MKB een verdere uitsplitsing naar de onderliggende grootteklassen gemaakt en worden verschillende sectoren met elkaar vergeleken. Dit hoofdstuk beschrijft stapsgewijs de financieringsstructuur van het Nederlandse niet-financiële bedrijfsleven. Het eerste deel van dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de balansstructuur door eerst in te gaan op de bedrijfsbezittingen op de activazijde van de balans en vervolgens op het bedrijfsvermogen op de passivazijde. Het tweede deel beschrijft de financiële positie van het MKB in vergelijking met het grootbedrijf aan de hand van een reeks financiële kengetallen en gaat in op sectorale verschillen in deze 47
kengetallen binnen het MKB. De bijlage bevat een verklarend overzicht van de in deze rapportage gebruikte financiële termen. D a t a e n a n a l y s e m o de l Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzamelt balans- en resultatenrekeninggegevens van het niet-financiële bedrijfsleven 9 in de Statistiek Niet-Financiële Ondernemingen (NFO). Data op ondernemingsniveau over het jaar 2010 zijn gekoppeld aan het Algemeen Bedrijven Register (ABR) om een indeling te kunnen maken naar grootteklasse op basis van het aantal werkzame personen. Met behulp van het door Panteia ontwikkelde financieel-analytisch model FAMOS 10 zijn deze data geactualiseerd. In het model en in dit hoofdstuk worden de volgende grootteklassen onderscheiden, die aansluiten op de Europese afbakening: -
microbedrijf (minder dan 10 werkzame personen)
-
kleinbedrijf (10 - 49 werkzame personen)
-
middenbedrijf (50 - 249 werkzame personen)
-
grootbedrijf (minstens 250 werkzame personen)
Binnen het microbedrijf wordt bovendien een onderscheid gemaakt tussen ondernemingen met en zonder rechtspersoonlijkheid. Gegeven de verschillen in risico en aansprakelijkheid die deze twee rechtsvormen kenmerken, verschilt de financieringsbehoefte sterk. Dit onderscheid wordt enkel gemaakt binnen het microbedrijf, omdat hier verreweg het grootste deel van de niet-rechtspersonen onder vallen. Dit zijn bijvoorbeeld de eenmanszaken, de vennootschappen onder firma en de maatschappen. V e r an d e r i ng e n e n v e r ni e u w in g e n Ten opzichte van voorgaande publicaties van deze rapportage hebben zich enkele veranderingen voorgedaan. De gewijzigde grootteklassestructuur is reeds besproken. Hiermee wordt beter aansluiting gevonden op de Europese definitie van grootteklassen en wordt niet langer vastgehouden aan de traditionele Nederlandse indeling. FAMOS is in 2013 bovendien volledig opnieuw geschat en beschikt nu over modelparameters die gebaseerd zijn op recenter data en passen bij de nieuwe grootteklasse-indeling. Dit herschatten is meteen aangegrepen om additionele sectoren te onderscheiden. Nieuw toegevoegd zijn de sectoren landbouw, delfstoffenwinning, nutsbedrijven en zorg en welzijn. Verder zijn er door de nieuwe afbakeningen enkele verschuivingen opgetreden. Zo wordt bij de sector transport het onderdeel communicatie niet langer meegenomen. Dit onderdeel vormt samen met de uitgeverijen (voorheen industrie), de computerservice en informatietechnologie (voorheen zakelijke diensten) en de productie en distributie van films, tv-programma’s en audio (voorheen overige diensten) de nieuwe sector informatie en communicatie. Het herschatten van het onderliggende model is tevens aangegrepen om verbeteringen aan te brengen in de berekening van de gegevens voor de groep niet-rechtspersonen. Hiervoor wordt nu actueler data gebruikt en wordt een aangepaste berekeningswijze toegepast. Als gevolg zijn er we-
9
Financiële instellingen, verzekeraars en de onroerend goed sector worden buiten beschouwing gelaten.
10
Zie Verhoeven, W., T. Span & A. Ruis (2013) - FAMOS 2013: a size-class based financial analysis model, Panteia.
48
zenlijke verschillen in resultaten voor deze groep ten opzichte van voorgaande jaren.
5.1
De bedrijfsbezittingen De linkerzijde van de balans vertegenwoordigt de activa van een bedrijf. Dit zijn de bezittingen die de bedrijfsvoering mogelijk maken en de continuïteit van de onderneming waarborgen. De activa zijn uit te splitsen naar vaste en vlottende activa, afhankelijk van de lengte van de periode dat zij binnen een onderneming aanwezig zijn. Het is gebruikelijk de grens op een jaar te stellen. Vaste activa blijven langer dan een jaar in de onderneming, vlottende activa korter. Bij vaste activa valt te denken aan die bezittingen die de bedrijfsvoering op langere termijn faciliteren. Dit kan het gebouw zijn waarin de onderneming huist en de machines die de producten voortbrengen. Er zijn ook vaste activa van een minder tastbare aard die van toenemend belang zijn in de kenniseconomie en specifiek in de dienstensectoren. Voorbeelden zijn de patenten die een innovatief bedrijf op haar naam heeft staan, handelsmerken en uitgaven verricht om de winstgevendheid te verbeteren, zoals de ontwikkeling van nieuwe producten. De eerste groep vormt de materiële vaste activa, de tweede groep de immateriële vaste activa. Ook deelnemingen en langlopende vorderingen, ook wel aangeduid als financiële vaste activa, maken deel uit van de vaste activa. Vlottende activa verlaten de onderneming sneller en worden hoofdzakelijk gevormd door voorraden, vorderingen op debiteuren en liquide middelen.
D e e l ne m in g e n st u we n v a s t e ac t i va i n he t gr oo t b e d r i j f De structuur van de activazijde van het gehele Nederlandse niet-financiële bedrijfsleven in 2013, uitgesplitst naar grootteklasse, wordt in Tabel 5.1 getoond. Een aantal zaken valt op. In algemene zin geldt een opwaartse trend naar grootteklasse voor het relatieve aandeel van de vaste activa in het balanstotaal. In het middenbedrijf neemt deze post een groter aandeel in dan in het kleinbedrijf en in het grootbedrijf is dit aandeel weer groter dan in het middenbedrijf. De meest voorname verklarende factor voor deze trend is de ontwikkeling van de financiële vaste activa, vooral gevormd door deelnemingen in andere bedrijven: een aandelenbelang, veelal met het oog op samenwerking tussen de ondernemingen. Meerderheidsbelangen in dochtermaatschappijen maken dat deze post groter is bij grotere ondernemingen. Een en ander is ook terug te voeren op de onderliggende data, waarin geen afzonderlijke bedrijven, maar ondernemingengroepen 11 worden onderscheiden. Groepsmaatschappijen behoren daardoor al sneller tot de grotere grootteklassen.
11
Het CBS onderscheidt in haar financiële data ondernemingengroepen: “de meest omvattende verzameling van in Nederland gevestigde juridische eenheden waarover zeggenschap kan worden uitgeoefend en die homogeen is naar institutionele sector”.
49
H u i sv e st i n g w e e g t z w aa r m e e b i j n i e t -r e ch t sp e r s o ne n De niet-rechtspersonen in het microbedrijf vormen een opvallende uitschieter. Met 81% van hun balanstotaal gevangen in vaste activa maakt deze post een nog groter deel van hun bezittingen uit dan bij alle andere grootteklassen het geval is. Dit is terug te voeren op het feit dat bij een nietrechtspersoon bedrijf en persoon één zijn: het gehele vermogen van de eigenaar van een dergelijk bedrijf, zoals een eenmanszaak, maakt deel uit van de onderneming, waaronder het eigen huis. Gezien de geringe omvang van dit soort ondernemingen, drukt de (bedrijfs)huisvesting relatief zwaar op het balanstotaal 12. Tegelijkertijd beschikt de groep niet-rechtspersonen doorgaans in het geheel niet over financiële activa. Tabel 5.1
Activastructuur van het niet-financiële bedrijfsleven, 2013 13 totaal
MCRB nrp
MCRB rp
KB
MB
MKB
GB
in % balanstotaal vaste activa
63
81
47
41
52
56
68
- (im)materiële activa
38
81
34
34
37
47
31
- financiële activa
25
0
13
7
15
9
37
vlottende activa
37
19
53
59
48
44
32
7
6
8
14
12
10
4
23
8
28
30
27
23
23
7
5
17
13
9
11
5
- voorraden - kortlopende vorderingen - liquide middelen
Bron: Panteia, o.b.v. FAMOS en microdata CBS
G r o te r e f le x i b i l i t e it i n h e t M K B Onvermijdelijk is een omgekeerde trend waarneembaar bij de vlottende activa. Het relatieve aandeel van deze post neemt goeddeels af met de gemiddelde omvang van de onderneming. Het MKB kent een grotere flexibele schil aan bezittingen dan het grootbedrijf. Dit komt hoofdzakelijk op het conto van de posten voorraden en liquide middelen. Waar het aandeel van de kortlopende vorderingen met 23% van het balanstotaal gelijk is tussen het MKB en het grootbedrijf, wordt het relatieve belang van deze beide posten juist gehalveerd. M i n d e r v o o r r a d e n i n h e t g r o o t b e dr ij f De post voorraden wordt gevormd door die bedrijfsbezittingen die bedoeld zijn om (uiteindelijk) verkocht te worden aan de afnemers van de onderneming. In de handel zijn dit hoofdzakelijk geproduceerde goederen die klaar zijn voor de verkoop. In de maaksectoren maken ook halffabricaten en de materialen die verbruikt worden in het productieproces een belangrijk deel uit van de voorraden. Het aanhouden van voorraden kost een onderneming geld en de voorraad goederen is vaak niet oneindig houdbaar. Tegelijkertijd
12
Het aandeel vast activa bij de niet-rechtspersonen in het microbedrijf is bovendien aanzienlijk groter dan vorig jaar. Oorzaak is een alternatieve berekeningswijze voor de nietrechtspersonen. Bovendien hebben alle nieuw toegevoegde sectoren een hoger dan gemiddeld aandeel vaste activa.
13
Binnen het microbedrijf wordt een onderscheid gemaakt tussen niet-rechtspersonen (nrp) en rechtspersonen (rp).
50
is het aanhouden van voorraden ook een onmisbaar onderdeel van de bedrijfsvoering. Er zal altijd enige frictie bestaan tussen het afronden van de productiecyclus en het moment waarop de afnemer het product koopt. Er zijn ook schaalvoordelen in de productie, waardoor het onvoordelig kan zijn om bij een beperkte vraag de productie één op één met de vraag te laten lopen. Daarnaast is een beperkte buffervoorraad wenselijk om productiefouten en onvoorziene vraag op te vangen. Managers zullen erop gericht zijn de voorraden zo klein mogelijk te houden. De opschaling van het productieproces bij het grootbedrijf maakt het mogelijk dit proces ook efficiënter in te richten. Bovendien bestaat er bij het grootbedrijf mogelijk minder behoefte aan de extra flexibiliteit die voorraden bieden. M e e r b e h oe f t e a a n l i q ui d i t e i t in he t M K B De liquide middelen worden gevormd door de bedrijfsbezittingen die zonder waardeverlies bijna direct in geld om te zetten zijn. Te denken valt aan kasgelden en rekening-couranttegoeden. De liquide middelen vormen een belangrijk deel van het werkkapitaal van ondernemingen. Kasgeld wordt aangehouden om lopende uitgaven te doen (transactiemotief) en omdat het in geval van nood relatief duur is om vaste activa te liquideren (bufferfunctie). Het aanhouden van dergelijke liquide middelen is echter niet kosteloos: dit geld zou intern geïnvesteerd kunnen worden of in waardepapieren met een hoger rendement (opportuniteitskosten). Het is dus zaak een juiste balans te vinden. De tabel laat zien dat er in het MKB meer behoefte aan flexibiliteit en dus liquiditeit bestaat. De vlottende activa als geheel en de liquide middelen specifiek nemen een relatief groter aandeel van het balanstotaal in. De bedrijfsvoering van kleinere bedrijven is risicovoller, omdat zij hun activiteiten en risico’s minder kunnen spreiden. Bovendien is het voor het MKB moeilijker kredieten te verkrijgen, wat een extra motivatie kan zijn om liquide middelen aan te houden 14. Het grootbedrijf kan daarentegen relatief gemakkelijk investeren in bedrijfsaandelen met hogere rendementen, zoals bijvoorbeeld aan de hand van deelnemingen in dochterondernemingen gebeurt. K o r t l o p e n de v or d e r i n ge n ve r g e l ij kb a a r De kortlopende vorderingen vertegenwoordigen een vergelijkbaar aandeel van het balanstotaal voor alle grootteklassen, met uitzondering van de nietrechtspersonen in het microbedrijf. Bij het gehele niet-financiële bedrijfsleven bestaat 23% van de bezittingen uit debiteuren en beleggingen. O n t w i k ke l i ng b e z i tt i n ge n Het Centraal Planbureau (CPB) spreekt van matige groei van de bedrijfsinvesteringen in 2013 en een verder aantrekken daarvan in 2014 tot een toename van 2,25%, aangejaagd door een verbeterende conjunctuur en aantrekkende wereldhandel 15. Dit laat zich in Figuur 5.1 vertalen in de groeicijfers van het totaal aan bedrijfsbezittingen.
14
Uit statistieken van De Nederlandsche Bank ten aanzien van de ontwikkeling van de acceptatiecriteria voor leningen, blijkt dat deze voor het MKB in de periode 2011-2012 in sterkere mate verscherpt werden dan voor het grootbedrijf. Het grootbedrijf zag in het jaar 2011 zelfs nog afnamen in de acceptatiecriteria.
15
Centraal Planbureau - Centraal Economisch Plan 2013, p.12
51
Figuur 5.1 Ontwikkeling activa van het MKB en het grootbedrijf in het niet-financiële bedrijfsleven, 2013-2014, mutaties t.o.v. voorgaand jaar in %
4.0 3.50
3.5 3.0
2.75
2.5
2.25
2.0
1.75 1.50
1.5
1.25
1.0 0.5
0.75
0.75
0.75
0.50
0.50
0.25
0.0 2013
2014 vaste activa
2013
2014
vlottende activa mkb
2013
2014 totaal activa
grootbedrijf
Bron: Panteia, o.b.v. FAMOS en microdata CBS
Het MKB ervaart duidelijk een groter verschil in groei tussen deze jaren, waar het grootbedrijf in dit opzicht iets minder van de voortdurende crisis lijkt te voelen. Grote bedrijven zijn meer internationaal georiënteerd, waarbij de buitenlandse afzet minder van de crisis heeft te leiden dan de binnenlandse afzet. De groei in de activa wordt vooral gestuwd door een relatief sterke ontwikkeling van de vlottende activa. Omdat het bedrijfsleven nog steeds te maken heeft met ondercapaciteit in hun productie, zullen de voorzichtig toenemende investeringen zich vooral richten op vervangingsinvesteringen en daarmee geen wezenlijke uitbreiding van de vaste activa betekenen.
5.2
Het vermogen De rechterzijde van de balans beschrijft de vermogensstructuur van ondernemingen en daarmee de manier waarop de bedrijfsbezittingen gefinancierd zijn. Bedrijfsfinanciering is ruwweg op twee manieren mogelijk: via eigen en via vreemd vermogen. De eerste categorie wordt gevormd door kapitaal dat door de eigenaren is ingelegd, zij het in de vorm van gestort kapitaal bij de aanvang van de onderneming of bij een aandelenemissie. De tweede categorie bestaat uit vermogen dat bij derden wordt aangetrokken. Te denken valt aan bankkredieten en uitgegeven obligaties. Het vreemde vermogen is bovendien, net als de activa, onder te verdelen naar terugbetalingstermijn. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen kort en lang vreemd vermogen, waarbij opnieuw de grens bij één jaar wordt getrokken. De verhouding tussen het eigen vermogen en het vreemd vermogen is de financiële hefboomratio en is bepalend voor de kapitaalstructuur van een onderneming. Theoretisch kan een kapitaalstructuur iedere verhouding van eigen en vreemd vermogen aannemen, maar feitelijk moet een financieel 52
manager die verhouding aannemen die de waarde van het bedrijf optimaliseert. Het gebruik van vreemd vermogen heeft een soort hefboomwerking: bij een bepaalde hoeveelheid eigen vermogen kan meer bewerkstelligd worden. Potentieel grotere rendementen kunnen behaald worden; hier staat tegenover dat de risico’s voor de kredietverschaffer bij een hoger aandeel vreemd vermogen steeds groter worden. Er is een brede financieeleconomische theorie die de voor- en nadelen van extra vreemd vermogen in de kapitaalstructuur tegen elkaar afweegt, ooit begonnen bij het theorema dat de exacte kapitaalstructuur geen enkele invloed heeft op de waarde van een bedrijf 16. Tabel 5.2 brengt de vermogenspositie van het Nederlandse niet-financiële bedrijfsleven in kaart. F i n a nc i e r i ng u i t e i g e n v e r m o g e n ne e mt t oe me t b e dr i j f s om v a n g Het eigen vermogen wordt gevormd door de verplichtingen van een onderneming aan haar eigenaren en bestaat uit de posten ingelegd kapitaal en opgebouwde reserves. Het kapitaal bestaat uit gestort kapitaal bij aanvang van de onderneming en vermogen dat is opgehaald bij latere aandelenemissies. Reserves worden aangehouden ter bescherming van de schuldeisers door te voorkomen dat teveel kapitaal aan de aandeelhouders wordt uitgekeerd. Reserves worden vooral opgebouwd door winstinhoudingen en daarnaast bij herwaardering van activa boven de aankoopprijs. De waardering van het eigen vermogen hangt af van de waardering van de activa en het vreemde vermogen. Op de balans is het eigen vermogen de sluitpost. Tabel 5.2
Vermogensstructuur van het niet-financiële bedrijfsleven, 2013 totaal
MCRB nrp
MCRB rp
KB
MB
MKB
GB
in % balanstotaal eigen vermogen
43
33
37
34
37
35
50
vreemd vermogen
57
67
63
66
63
65
50
gen
31
50
36
30
30
36
26
- kort vreemd vermogen
26
17
27
36
33
29
24
- lang vreemd vermo-
Bron: Panteia, o.b.v. FAMOS en microdata CBS
Met uitzondering van het microbedrijf geldt dat er een stijgende lijn waarneembaar is in het aandeel van het eigen vermogen in het balanstotaal naarmate bedrijven in omvang toenemen. Binnen het MKB wordt 35% van de bezittingen gefinancierd met eigen vermogen, binnen het grootbedrijf ligt dit aandeel op 50%. Het grootbedrijf heeft een betere toegang tot de aandelenmarkt dan ondernemingen met een kleinere omvang. Bij grote bedrijven is er sprake van meer transparantie en minder informatieasymmetrie 17.
16
Zie Modigliani, F. & M.H. Miller (1958) - the Cost of Capital, Corporation Finance and the Theory of Investment.
17
In Rajan, R.G. & L. Zingales (1995) - What do We Know about Capital Structure? Some Evidence from International Data wordt uitgegaan van een ambigu effect van bedrijfsomvang op het aandeel vreemd vermogen in het balanstotaal. Grote bedrijven lopen minder risico kopje onder te gaan, waardoor de kosten van vreemd vermogen relatief lager zijn. Anderzijds zijn deze bedrijven transparanter en is het voor hen makkelijker hun aandelen te slijten. Dit laatste effect lijkt in Nederland, op basis van tabel 2, te overheersen.
53
Volgens de pikordetheorie 18 heeft interne financiering de absolute voorkeur. Voor grote bedrijven is het gemakkelijker om deze vorm van financiering uit eigen vermogen (ingehouden winsten) op te brengen. L a n g v r e e md v e r m o g e n b e l a n gr i j k e r v o o r g r o t e b e d r i j v e n De gouden balansregel schrijft voor dat de looptijd van het vermogen zo goed mogelijk aansluit op de omlooptijd van de bezittingen. Anders gezegd, bedrijfsbezittingen die een langere tijd binnen de onderneming blijven (vaste activa), moeten gefinancierd worden met eigen vermogen of met vreemd vermogen met een langere looptijd. Dit verklaart het oplopende aandeel 19 van het lang vreemd vermogen binnen het vreemd vermogen bij grotere bedrijven. Zij beschikken over meer vaste activa en financieren deze met vermogen met een langere looptijd. Voor alle grootteklassen geldt dat de optelling van het eigen vermogen en het lang vreemd vermogen (ruim) voldoende is om de vaste activa te dekken. In de praktijk ligt dit vaak hoger dan het aandeel vaste activa, omdat ook de vlottende activa een vaste kern hebben. Hoewel de omlooptijd van deze meer liquide bedrijfsbezittingen hoger ligt, zullen bedrijven altijd over een bepaalde hoeveelheid vlottende activa beschikken. N i e t - r e c ht sp e r s o ne n e n d e w on i ng h y p o t he e k Op de activazijde van de balans nam de groep ondernemingen in het microbedrijf zonder rechtspersoonlijkheid al een unieke positie in, door over met afstand het grootste aandeel vaste activa te beschikken. Dit kwam door de niet-bestaande scheiding tussen het vermogen van de persoon en de onderneming, waardoor de eigen woning meetelt op de balans van de onderneming (persoon en onderneming zijn één). Een zelfde situatie speelt in het lang vreemd vermogen. Het lang vreemd vermogen is verantwoordelijk voor 58% van het balanstotaal van deze groep ondernemingen, tegenover slechts 36% voor de rechtspersonen in het microbedrijf. Dit verschil wordt grotendeels veroorzaakt door de woninghypotheek. O n t w i k ke l i ng v e r m o g e n Het CPB becijfert voor 2013 opnieuw een krimpende economie 20. In 2014 treedt voor het eerst in drie jaar weer een bescheiden groei van het BBP op. Figuur 5.2 toont de gevolgen van deze ontwikkelingen voor de vermogensstructuur van het MKB en het grootbedrijf.
18
Zie Myers, S.C. (1984) - the Capital Structure Puzzle.
19
Het aandeel van het lang vreemd vermogen in het balanstotaal neemt af met de omvang van bedrijven. Het aandeel van het lang vreemd vermogen in het vreemd vermogen neemt juist toe.
20
Centraal Planbureau - Centraal Economisch Plan 2013, p.13
54
Figuur 5.2 Ontwikkeling passiva van het MKB en het grootbedrijf in het niet-financiële bedrijfsleven, 2013-2014, mutaties t.o.v. voorgaand jaar in %
3.0
2.75 2.75
2.5
2.25 2.00
2.0
1.5
1.0
1.75 1.50
1.50
0.75
0.75 0.50
0.5
0.25
0.0 2013
2014
-0.5 eigen vermogen
2013
2014
-0.50 lang vreemd vermogen
2013
2014
kort vreemd vermogen
-1.0 mkb
grootbedrijf
Bron: Panteia, o.b.v. FAMOS en microdata CBS
De rem op de groei van de economie en de bijbehorende winstontwikkeling beperkt de ontwikkeling van het eigen vermogen niet erg sterk. In het MKB is er in 2013 ten opzichte van het voorgaande jaar sprake van een toename van het eigen vermogen met 1,50%. In het volgende jaar waarin de economie aantrekt, realiseert het MKB een groei van 2%. Vermogensuitbreiding wordt vooral gerealiseerd in het vreemd vermogen. Het lang vreemd vermogen neemt beduidend harder toe dan in het MKB.
5.3
Financiële positie MKB Financiële kengetallen maken de informatie die opgesloten ligt in de balans en resultatenrekening van bedrijven inzichtelijk voor belanghebbende partijen. Met behulp van deze kengetallen is het gemakkelijker om een vergelijking van de financiële positie van verschillende bedrijven te maken en om de ontwikkeling door de tijd heen waar te nemen. Financiers zijn bijvoorbeeld vooral geïnteresseerd in de solvabiliteit en liquiditeit van ondernemingen. De kengetallen brengen het financiële wel en wee van bedrijven summier in beeld en richten zich op zaken als solvabiliteit, winstgevendheid en de betalingstermijn die debiteuren hanteren.
5 . 3 . 1 F i n a nc i ë le ke n ge t a l le n n a a r g r o ot te k l a s se Het gebruik van kengetallen in een analyse van de financiële positie van het bedrijfsleven maakt het mogelijk de verschillen tussen grootteklassen helder in beeld te brengen. Tabel 5.3 presenteert de kengetallen naar grootteklasse.
55
L i q u i d i t e i t n e e m t a f me t b e dr i j f s om v a n g , m aa r . . . De liquiditeitspositie van een onderneming meet de mate waarin het bedrijf in staat is te voldoen aan de kortetermijnbetalingsverplichtingen: is het bedrijf in staat om tijdig aan deze verplichtingen te voldoen? De liquiditeit wordt wel gemeten met behulp van de werkkapitaalratio, ook wel bekend als de current ratio. Deze ratio relateert de vlottende activa aan het kort vreemd vermogen, ofwel de vlottende passiva. Bezittingen met een omlooptijd van minder dan een jaar worden dus vergeleken met het vermogen met een looptijd van minder dan een jaar. Een verslechterende liquiditeitspositie kan duiden op betalingsproblemen bij de onderneming: de omvang van het kort vreemd vermogen neemt toe. Een verslechterende liquiditeitspositie kan echter ook indicatief zijn voor een efficiënte bedrijfsvoering. Tabel 5.3
Financiële kengetallen voor het niet-financiële bedrijfsleven, 2013 totaal
MCRB nrp
MCRB rp
KB
MB
MKB
GB
141,8
115,0
193,8
161,3
145,8
151,8
132,4
43,2
33,3
37,1
33,7
36,8
35,2
49,6
rentabiliteit eigen vermogen (%)
6,7
4,4
6,5
10,4
11,7
9,0
5,5
rentabiliteit totaal vermogen (%)
4,5
2,5
3,3
5,8
6,5
4,9
4,1
omloopsnelheid vermogen (%)
85,0
65,6
103,5
155,5
129,4
116,4
60,0
voorraadtermijn (dagen)
29,1
35,6
28,2
32,1
32,9
32,5
23,7
debiteurentermijn (dagen)
98,6
45,2
99,9
71,4
76,8
73,1
138,0
crediteurentermijn (dagen)
24,5
24,9
20,6
25,9
22,2
23,6
25,9
liquiditeit (current ratio) (%) solvabiliteit (%)
Bron: Panteia, o.b.v. FAMOS en microdata CBS
Uit de tabel blijkt dat de liquiditeitspositie van de niet-rechtspersonen in het microbedrijf het slechtst is. Deze ondernemingen hebben slechts iets meer vlottende activa dan vlottende passiva, wat onder meer het gevolg is van het woonhuis dat zwaar op de bezittingen drukt. Vooral de vorderingen op debiteuren blijken verder relatief laag te zijn. Buiten deze groep ondernemingen geldt dat de liquiditeitspositie afneemt met bedrijfsomvang. Grotere bedrijven zijn beter in staat hun bedrijfsvoering efficiënt in te richten en zo hoge kosten van onnodig grote voorraden, oplopende vorderingen en liquide middelen te vermijden. Een slechte liquiditeitspositie is problematisch wanneer ook de solvabiliteit te wensen overlaat. Er is dan ook sprake van een verband tussen de twee: een solvabele onderneming kan altijd bijlenen 21. Bij een lage solvabiliteit, en dus een groot aandeel vreemd vermogen, komt het gevaar van hoge kosten van financiële nood om de hoek kijken: de claims van schuldeisers blijven overeind, ook wanneer het slecht met een bedrijf gaat. . . . de s o lv a b i l i t e i t ne e mt t o e m e t b e d r i j fs o m v an g De solvabiliteitspositie van ondernemingen meet de mate waarin zij in staat zijn te voldoen aan hun langetermijnbetalingverplichtingen en komt overeen
21
Klaassen, J. en M.N. Hoogendoorn (2004:341) - Externe verslaggeving.
56
met het aandeel van het eigen vermogen in het totaal vermogen. Een vergelijking van de solvabiliteitspositie van de verschillende grootteklassen is daarmee feitelijk al in de bespreking van de vorige tabel gemaakt. Deze neemt toe met bedrijfsomvang, onder meer omdat het voor grote bedrijven gemakkelijker is via aandelenemissies additioneel eigen vermogen aan te trekken. Zij zijn bovendien vaak transparanter en doorgaans beter gediversifieerd en daardoor minder risicovolle beleggingen. De solvabiliteitsratio van het MKB is 35,2% versus 49,6% bij het grootbedrijf. M K B r e n d e e r t b e te r d a n he t g r o otb e d r i j f De mate waarin een onderneming rendeert, wordt in kaart gebracht door het winstbedrag te relateren aan het totaal van het in de onderneming geinvesteerde eigen vermogen (rentabiliteit eigen vermogen) of het totale in de onderneming geïnvesteerde vermogen (rentabiliteit totaal vermogen). De rentabiliteit van het eigen vermogen is een geschikte maatstaf voor de belegger om een vergelijking met zijn of haar rendementseis mogelijk te maken. Beleggingen in ondernemingen zijn doorgaans risicovoller dan beleggingen in (navenant) risicoloos overheidsschuldpapier. Investeerders verwachten dan ook vaak een risico-opslag op hun belegging. De rentabiliteit van het totaal vermogen gaat niet uit van de nettowinst, maar van het bedrijfsresultaat, ofwel het resultaat vóór belastingen vermeerderd met de rentebetalingen. Dit wordt gerelateerd aan het totaal vermogen. De rentabiliteit van het eigen vermogen kan worden beïnvloed door de keuze van kapitaalstructuur: bij financiering met minder eigen vermogen is de rentabiliteit ceteris paribus hoger. Financiering met meer vreemd vermogen verhoogt echter het financieel risico, van onder meer herfinanciering van de leningen. De rentabiliteit van het totaal vermogen geeft daarom beter inzicht in de ware winstgevendheid van een onderneming. De rentabiliteit van het eigen vermogen ligt met 9,0% het hoogst in het midden- en kleinbedrijf. In het grootbedrijf wordt een rendement van 5,5% gerealiseerd. De niet-rechtspersonen in het microbedrijf presteren op deze indicator het minst goed en maken de minste winst op het in de onderneming geïnvesteerde eigen vermogen. Bij de rentabiliteit van het totaal vermogen presteert het middenbedrijf het best. O m l o o p s ne lh e i d v o l gt de r e nt a b i l i te i t De omloopsnelheid van het vermogen relateert de omzet aan het totaal vermogen en is daarmee een indicatie van de doelmatigheid van het in de onderneming geïnvesteerde vermogen. Het laat feitelijk zien hoeveel omzet er gerealiseerd kan worden met het geïnvesteerde kapitaal. De omloopsnelheid is daarom net als de rentabiliteit een kengetal dat de prestaties van ondernemingen vangt en beweegt daarom goeddeels in een zelfde richting. De omloopsnelheid van het vermogen is 116,4 voor het MKB en 60,0 voor het grootbedrijf. M K B h o u d t g r o t e r e v o or r a d e n l a n ge r a an De gemiddelde duur van de periode dat grondstoffen, materialen en geproduceerde (tussen)producten binnen de onderneming blijven, wordt gemeten door de voorraadtermijn. Uit de tabel blijkt dat dit gemiddeld langer is in het MKB (33 dagen) dan in het grootbedrijf (24 dagen). Tussen de grootteklassen die het MKB vormen, bestaan er geen uitzonderlijk grote verschillen. Dit kengetal duidt erop dat het grootbedrijf een scherper voorraadbe57
heer voert. Het aanhouden van onnodig omvangrijke voorraden gaat immers gepaard met kosten. D e b i te ur e n - e n c r e d i t e u r e n te r m ij n l a g e r v o o r h e t M K B De debiteurentermijn meet hoe lang ondernemingen gemiddeld moeten wachten voordat de uitstaande vorderingen op hun klanten worden betaald. Dit wordt benaderd door de omvang van de kortlopende vorderingen aan de omzet te relateren. Binnen het MKB ligt deze termijn op gemiddeld 73 dagen, in het grootbedrijf is deze aanzienlijk hoger, gemiddeld 138 dagen: ruim vier maanden. Deels hangt dit samen met de sectorstructuur. Voor het MKB is de detailhandel met veel contante betalingen belangrijker dan voor het grootbedrijf. Grote bedrijven kunnen voorts door een doorgaans betere diversificatie economische tegenvallers beter opvangen en zijn daarom iets minder gedreven om achter hun debiteuren aan te zitten. Daarbij is het ook waarschijnlijk dat zij meer zaken doen met grotere vaste afnemers, waardoor een goede handelsrelatie ontstaat. De crediteurentermijn is eveneens iets lager bij het MKB (24 dagen) dan in het grootbedrijf (26 dagen). Dit kengetal meet het gemiddeld aantal dagen dat de bedrijven zelf hun crediteuren laten wachten op betalingen door de post crediteuren te relateren aan de omzet. Opvallend is dat dit stukken lager ligt dan de debiteurentermijn, waarschijnlijk omdat onder de crediteuren ook de vermogenschieters vallen, die strenge betalingseisen kunnen hanteren. 5 . 3 . 2 O n t w i k ke l i n g v a n d e f i n a n c i ë l e k e n g e t a l l e n 20 1 0 - 2 0 1 4 Tot nu toe heeft de rapportage geheel in het teken gestaan van de financiële positie van het niet-financiële bedrijfsleven in het jaar 2013. Hierbij zijn grootteklassen met elkaar vergeleken, maar is de ontwikkeling over de tijd nog niet bekeken. De financiële kengetallen laten een dergelijke analyse toe door hun hoge vergelijkbaarheid. Tabel 5.4 brengt de ontwikkeling van de kengetallen voor het MKB in beeld. De geanalyseerde periode loopt van 2010 tot 2014 en beslaat daarmee de periode waarin de kredietcrisis overging in de staatsschuldencrisis en het eerste jaar waarin tekenen van herstel worden verwacht. Het CPB beraamt voor 2014 een licht aantrekken van de economie in de vorm van een groei van het BBP met 1%. Andere goede jaren in de besproken periode zijn 2010 en 2011. Het vierde kwartaal van dit laatste jaar luidde een nieuwe recessie in, die naar verwachting nog geheel 2013 zal voortduren. Deze economiebrede ontwikkelingen zijn goeddeels zichtbaar in de ontwikkeling van de kengetallen. A m b i g u e r e la t i e l i q ui d i te i t s p o s i ti e e n e c o n om is c h t i j Het is niet gemakkelijk een eenduidige relatie tussen de economische gang van zaken en de liquiditeitspositie van bedrijven te schetsen. Feitelijk is de liquiditeit een maatstaf van de welgesteldheid van bedrijven. Hoe beter het hen afgaat, hoe beter zij in staat zijn aan hun (korte termijn) betalingsverplichtingen te voldoen. Tegelijkertijd geldt ook dat hun vlottende activa, en daarmee hun liquiditeit, bij economisch herstel zullen afnemen. Hun voorraden zullen immers weer afgenomen worden, klanten zullen hun rekeningen sneller voldoen en wanneer ook de kredietverstrekking verbetert, hoeven bedrijven minder liquide middelen in kas aan te houden.
58
Tabel 5.4
Ontwikkeling financiële kengetallen voor het MKB, 2010 - 2014 2010
2011
2012
2013
2014
150,2
151,2
151,3
151,8
152,0
solvabiliteit (%)
33,8
34,2
34,8
35,2
35,3
rentabiliteit eigen vermogen (%)
10,6
10,5
9,6
9,0
8,8
rentabiliteit totaal vermogen (%)
5,2
5,3
5,0
4,9
4,9
115,6
117,4
116,2
116,4
118,0
voorraadtermijn (dagen)
32,9
32,6
32,6
32,5
32,3
debiteurentermijn (dagen)
73,9
73,0
73,1
73,1
73,0
crediteurentermijn (dagen)
23,9
23,6
23,7
23,6
23,4
liquiditeit (current ratio) (%)
omloopsnelheid vermogen (%)
Bron: Panteia, o,b,v, FAMOS en microdata CBS
Deze ambigue relatie tussen de liquiditeitspositie en de economische gang van zaken komt naar voren in de tabel. De jaren 2010 en 2011 zagen een groei van de economie en een (lichte) toename van de liquiditeitspositie. Deze toename zet zich echter voort in de recessie van 2012 en 2013, maar ook in het daaropvolgende jaar van herstel. W e in i g s ch om m e l in g e n s o l v a b i l i t e i t Een vergelijkbaar verhaal kan gehouden worden over de solvabiliteitspositie van het MKB. Over de bekeken periode verbetert deze licht: van een kleine 34% tot ruim 35%. De solvabiliteitspositie is het sterkst in 2014. Gebaseerd op de solvabiliteitspositie kan geconcludeerd worden dat het MKB de crisisjaren weerbarstig doorstaat. Door de crisis staan de winsten onder druk en neemt het eigen vermogen minder toe. Omdat hierdoor de risico’s voor financierende banken toenemen, wordt het voor het MKB lastiger investeringen te financieren. De investeringen nemen hierdoor minder toe, waardoor ook het vreemde vermogen minder toeneemt. Er is daarbij soms sprake van balansverkorting. Het aandeel eigen vermogen kan daardoor zelfs bij een absolute afname nog steeds gelijk blijven. R e nt a b i l i te it h e e f t p e r io d e v a n h e r s t e l n o d i g Zijnde een prestatie-indicator is het de verwachting dat de rentabiliteit van zowel het eigen als het totaal vermogen meebeweegt met de ontwikkelingen in de economie. Dit is echter niet één op één het geval en de rentabiliteit neemt ook in 2010 en 2011 iets af. Dit hangt vooral samen met het hogere aandeel van de winstinhoudingen. V o o r r a a d te r m i j n v ol g t d e a f z e t o ntw i k k e l i n g De voorraadtermijn neemt gedurende de gehele periode af en volgt grotendeels de ontwikkeling van de afzet 22. De afzet in het MKB nam in 2012 met 2% af en de verwachting is dat deze in 2013 met 0,75% nog eens beperkt zal afnemen. In 2014 neemt de voorraadtermijn opnieuw iets af, ondanks dat er sprake is van een verwachte positieve afzetontwikkeling van 1,5%.
22
Zie bijvoorbeeld Bangma, K.L. & D. Snel (2013) - Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en 2014.
59
Een toename van de voorraadtermijn kan er op duiden dat het bedrijfseconomisch slecht gaat: ondernemingen draaien overcapaciteit en blijven met voorraden zitten. Na een aantal slechte jaren is het echter waarschijnlijk dat bedrijven al dichter bij de minimale voorraad zitten. In die gevallen kan een negatieve afzetontwikkeling juist gevolgd worden door een nog verdere afbouw van de aangehouden voorraden. 2014 toont een eerste opleving in de afzet en men kan weer putten uit de voorraden. D e b i te ur e n - e n c r e d i t e u r e n te r m ij n b l i j v e n n a ge n oe g g e li jk Zowel de debiteurentermijn als de crediteurentermijn vertonen een beperkte ontwikkeling over de gehele periode heen. De verwachting is dat beide zullen toenemen wanneer het economisch slechter gaat. Bedrijven zullen immers proberen de rek op te zoeken in het betalen van hun openstaande rekeningen. Andersom geldt echter dat bedrijven ook feller achter debiteuren aan zullen gaan. Slecht betalende debiteuren kunnen immers een reëel probleem voor de werkkapitaalvoorraad opleveren. De wisselwerking van deze twee tegenstrijdige effecten zorgt er voor dat er moeilijk een eenduidig beeld te destilleren valt uit de ontwikkeling over de crisisjaren heen.
5.4
Financiële positie naar sectoren Naast een blik op het gehele niet-financiële bedrijfsleven en een verbijzondering naar grootteklasse, is het ook mogelijk om de financiële kengetallen van de verschillende sectoren met elkaar te vergelijken. In FAMOS worden 17 sectoren uit het niet-financiële bedrijfsleven onderscheiden. De sectoren landbouw, delfstoffenwinning, nutsbedrijven en zorg zijn nieuw toegevoegd. De industriesectoren worden dit jaar voor het eerst afzonderlijk gepresenteerd, evenals de transportsector en de sector informatie en communicatie.
5 . 4 . 1 F i n a nc i ë le ke n ge t a l le n n a a r se c t or De financiële sectoren worden in deze analyse buiten beschouwing gelaten, omdat deze bedrijven door de aard van hun werkzaamheden over een balansstructuur beschikken die zich geenszins laat vergelijken met de rest van het bedrijfsleven. Onder deze sectoren vallen de financiële instellingen, het verzekeringswezen en de handel in onroerende goederen. Ook de overheid valt buiten de analyse. Desalniettemin blijft er ruimte voor voldoende variatie en voor unieke sectoren als de delfstoffenwinning en de zorg is wel plaats. De financiële kengetallen voor het MKB naar sector worden in Tabel 5.5 getoond.
60
delfstoffenwinning
voeding- en genotmiddelen
chemische industrie
Metaalindustrie
overige industrie
nutsbedrijven
bouwnijverheid
autohandel
groothandel
detailhandel
horeca
transport
ICT & communicatie
zakelijke diensten
zorg en welzijn
overige diensten
Financiële kengetallen voor het MKB naar sector, 2013
landbouw
Tabel 5.5
143,4
110,0
138,9
190,2
177,5
160,8
123,7
159,2
159,1
167,9
150,6
122,1
105,0
128,7
161,6
151,9
100,3
solvabiliteit (%)
28,9
34,6
38,4
41,9
38,6
41,3
31,0
33,9
30,6
40,2
25,9
24,3
19,8
38,7
37,4
41,1
43,1
rentabiliteit eigen vermogen (%)
-0,2
25,2
26,5
9,6
6,0
10,0
2,4
5,7
7,8
15,9
7,0
12,3
1,3
11,1
3,6
15,2
-0,1
rentabiliteit totaal vermogen (%)
0,4
12,8
14,0
5,8
3,8
6,2
2,8
5,0
4,6
8,5
3,9
5,3
1,7
5,0
1,8
8,9
1,4
omloopsnelheid vermogen (%)
37,5
99,4
199,4
90,4
117,2
110,1
71,5
122,3
192,8
186,4
179,1
86,9
70,1
125,8
88,1
103,1
47,3
voorraadtermijn (dagen)
41,7
11,7
29,0
44,4
45,1
42,0
12,9
41,7
57,0
37,0
43,5
28,6
7,3
6,6
14,9
7,2
12,1
debiteurentermijn (dagen)
78,2
95,7
49,6
102,3
84,8
92,1
91,4
72,7
42,1
63,2
31,5
60,3
77,9
113,6
116,3
72,9
80,9
crediteurentermijn (dagen)
28,4
44,7
22,2
26,1
29,9
27,6
29,2
34,0
21,8
19,3
21,1
17,0
27,5
23,4
21,6
12,9
23,7
liquiditeit (current ratio) (%)
Bron: Panteia, o.b.v. FAMOS en microdata CBS
61
H o g e li q u i d it e i t in i n dus t r ie , h a n de l e n z a k e l ij k e d i e n s te n De gemiddelde liquiditeitspositie van het MKB in de sectoren loopt sterk uiteen. Deze positie is het slechtst in de overige diensten, transport en delfstoffenwinning. In deze sectoren zijn de vlottende activa slechts iets groter dan de vlottende passiva. De delfstoffenwinning is een sector met relatief veel grote bedrijven: vaak bedrijven met een relatief laag aandeel vlottende activa door een efficiënte bedrijfsvoering. Tot de overige diensten behoren uiteenlopende ondernemingen als culturele instellingen, pretparken en sportverenigingen. Het is aannemelijk dat dit soort bedrijven over een relatief hoog aandeel vaste activa beschikt. In de transportsector lijkt meer aan de hand te zijn: de liquiditeit is laag en de solvabiliteit is met 19,8% het laagst van alle sectoren. Dit duidt erop dat de sector niet goed in staat is aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. Ook de rentabiliteit ligt structureel laag. De industriële sectoren genieten juist een sterke liquiditeitspositie. De chemische industrie heeft met 190,2 de hoogste current ratio. Enkele van de handelssectoren (specifiek de autohandel en groothandel) en ook de zakelijke dienstverlening zijn goed in staat aan hun kortetermijnverplichtingen te voldoen. Dit zijn sectoren met respectievelijk veel voorraden en veel kortlopende vorderingen op debiteuren. S o l v a b i l i t e it v o l g t ve e la l l i q u i d i t e it In veel gevallen geldt dat sectoren met een sterke liquiditeitspositie er ook op het gebied van solvabiliteit goed voorstaan. De industriële sectoren zijn hier een goed voorbeeld van. Dit zijn de sectoren die er overall het best voor lijken te staan. De sterke solvabiliteitspositie van de overige diensten sector doet vermoeden dat de slechte liquiditeitspositie in die sector niet per se duidt op een slechte financiële huishouding. Sectoren met een lager aandeel eigen vermogen zijn naast transport ook de horeca en detailhandel (sectoren waar het eigen vermogen hoofdzakelijk bestaat uit het gestort kapitaal) en de landbouw. Overigens heeft de horeca naast een lage solvabiliteit ook geen uitzonderlijk sterke liquiditeitspositie. De horeca en het transport staan er op basis van deze twee financiële kengetallen het slechtst voor. R e nt a b i l i te it i n he t M KB v e e l a l l a ag De rentabiliteit op zowel het eigen als het totaal vermogen geeft goed weer in welke mate er belangrijke verschillen bestaan tussen bedrijfstakken en hoe verschillend het MKB geraakt wordt door de crises. Sectoren met veel internationaal opererende bedrijven renderen goed. Voorbeelden zijn de industriële sectoren, de delfstoffenwinning en de groothandel (o.a. importeurs en exporteurs van goederen). Ondernemingen in deze sectoren profiteren van het feit dat de export jaar op jaar nog (bescheiden) groei heeft vertoond. Het CPB noemt de uitvoer de enige bron van economische groei in de periode 2012-2014 1. Sectoren die in sterkere mate afhankelijk zijn van de binnenlandse consumptie voelen de crisis sterker in hun portemonnee: de bouwnijverheid (problemen op de woningmarkt), de detailhandel, de dienstensectoren en de landbouw.
1
CPB - Centraal Economisch Plan 2013, p.33
62
O m l o o p s n e lh e i d b e p a a l d d o o r a a n d e e l v l o t te n de a c t iv a De omloopsnelheid van het vermogen is het kengetal dat mogelijk de grootste variatie tussen sectoren vertoont. Deze loopt uiteen van slechts 37,5% in de landbouw tot 199,4% in de voeding- en genotmiddelenindustrie. De omloopsnelheid in enkele van de industriële sectoren, de autosector en de handel (detailhandel en groothandel) is bijvoorbeeld vele malen hoger dan in de dienstverlenende sectoren en de landbouw. De handelssectoren hebben een veel groter aandeel vlottende activa dan de zakelijke en persoonlijke dienstverlening, als gevolg van het aanhouden van voorraden. De dienstverlening kent slechts een beperkt aandeel voorraden, aangezien arbeid de belangrijkste productiefactor is. Naar verhouding investeert de dienstverlening meer in vaste activa, die minder snel in geld (omzet) kunnen worden omgezet. Voorraadtermijn bepaald door type productie De gemiddelde voorraadtermijn voor het gehele niet-financiële MKB in 2013 is 32,3 dagen. Hier wijkt een aantal sectoren behoorlijk van af. Typerende voorbeelden zijn die bedrijfstakken waar diensten worden aangeboden die simpelweg niet op de plank kunnen blijven liggen, zoals de zakelijke en overige dienstverlening en vooral de zorg. Sectoren waar (tussen)producten voortgebracht worden (metaalindustrie, landbouw), sectoren waar veel materiaal in het productieproces gebruikt wordt (bouw) en sectoren waar vanuit voorraad verkocht wordt (handel) hebben een langere voorraadtermijn. K o r t e de b i te ur e n - e n cr e d i te ur e n te r m ij n in de h a n de l De debiteurentermijn lijkt bepaald te worden door het soort handeling dat verricht wordt. In de handel betalen veel klanten direct voor het goed dat zij afnemen. In deze sectoren is de debiteurentermijn dan ook het kortst. Sectoren waar op bestelling wordt geproduceerd (chemische en overige industrie) of waar veel tijd kan verstrijken tussen het gunnen en daadwerkelijke betalen van een opdracht (zakelijke dienstverlening) kennen een langere debiteurentermijn. Ondernemingen in deze sectoren moeten gemiddeld langer wachten voordat hun openstaande rekeningen voldaan worden, soms pas na voltooiing van de opdracht. De crediteurentermijn ligt over de gehele linie een stuk lager dan de debiteurentermijn. Het MKB is (gedwongen) een betere betaler dan haar afnemers. Ook de crediteurentermijn is in de handel benedengemiddeld kort. De liquide middelen die in deze sectoren rondgaan door de directe betalingen voor fysieke goederen van klanten worden direct gebruikt om openstaande rekeningen te vereffenen. De delfstoffenwinning (44,7 dagen) en bouwnijverheid (34 dagen) hebben de langste crediteurentermijn. 5 . 4 . 2 O n t w i k ke l i n g f i n a n c i ë l e k e n ge t a l l e n n a a r s e c t o r , 2 0 1 2 - 2 0 1 4 De verschillende sectoren die het MKB in het niet-financiële bedrijfsleven vormen, reageren gemiddeld op de crisisjaren. Over de gehele linie geldt echter dat de verwachting is dat ondernemingen zich in 2014 in een betere positie zullen bevinden dan in de voorgaande jaren. Tegelijkertijd kan dat jaar voornamelijk nog een hersteljaar betekenen van de recessiejaren. Tabel 5.6 brengt de ontwikkeling van drie financiële kengetallen naar sector in beeld voor de periode 20122014. V o o r z i c h t i g h e r s te l l i q ui d i t e i t s - e n s o l v a b i l i t e i ts p o s i t i e De liquiditeitspositie zal naar verwachting in veel sectoren in 2014 verbeterd zijn ten opzichte van 2012. Na twee jaren van economische krimp bouwen onderne-
63
mingen weer voorraden op om aan hun klanten te verkopen (handel) en nemen de kortlopende vorderingen en liquide middelen weer toe met de consumptie (landbouw, industrie). Toch zijn er ook sectoren die met een slechtere liquiditeit uit de twee recessiejaren komen. In deze gevallen kan er sprake van zijn dat door overcapaciteit opgebouwde voorraden worden afgebouwd nu het economisch beter gaat. Tabel 5.6
Ontwikkeling financiële kengetallen naar sector, 2012 - 2014
liquiditeit 2012
solvabiliteit 2014
2012
omloopsnelheid vermogen
2014
2012
2014
landbouw
142,9
144,2
29,3
28,4
36,5
38,8
delfstoffen
110,6
109,2
33,9
35,4
97,3
102,9
voeding en genotmiddelen
138,4
141,4
37,5
39,3
191,9
209,4
chemie
189,2
191,6
41,2
42,6
87,6
93,8
metaal
175,3
180,1
38,6
38,1
115,6
120,5
overige industrie
160,8
159,8
40,1
42,3
109,2
111,9
nutsbedrijven
125,4
121,9
31,5
30,2
70,3
73,2
bouw
157,9
159,2
32,6
34,9
123,8
123,2
autohandel
155,7
158,5
29,1
30,8
197,2
195,3
groothandel
168,4
167,0
39,8
40,4
185,4
188,0
detailhandel
149,7
153,2
25,6
25,9
178,5
182,8
horeca
121,2
123,6
23,7
24,7
86,2
88,4
transport
104,3
106,7
20,0
19,5
70,8
70,0
informatie en communicatie
126,5
131,1
37,2
39,8
125,7
126,3
zakelijke diensten
163,0
159,3
37,9
36,8
88,6
89,1
zorg
152,0
151,7
39,0
43,2
103,7
102,4
97,9
102,3
43,4
42,8
48,1
46,8
overige diensten
Bron: Panteia, o.b.v. FAMOS en microdata CBS
De ontwikkeling van de solvabiliteit toont een vergelijkbaar ambigue uitkomst. In sommige sectoren is er sprake van een verbetering van de solvabiliteitspositie in 2014, in andere is deze juist verslechterd. In deze laatste sectoren hebben de verliesgevende jaren een te sterke afbreuk aan het eigen vermogen gedaan om deze teruggang in 2014 alweer teniet te doen. Het CPB voorspelt dat de export één van de belangrijkste drijfveren van de aantrekkende economie zal zijn in 2014. Sectoren die sterk internationaal opereren plukken hier de vruchten van. De industrieën, delfstoffenwinning en transport zien op zijn minst ofwel hun liquiditeitspositie, ofwel hun solvabiliteitspositie verbeteren in 2014. De zakelijke dienstverlening ziet beide posities verslechteren door achterblijvende consumptie. O m l o o p s ne lh e i d ne e m t v e e l a l t oe Ook de doelmatigheid van het aangewende vermogen vertoont substantiële variatie. In een aantal sectoren neemt de omloopsnelheid toe, in een aantal sectoren neemt deze juist af.
64
6
Investeringen
In dit hoofdstuk komen de investeringen in het MKB aan de orde. De eerste paragraaf gaat in op de investeringsbereidheid van ondernemers. De bron hiervoor is het MKB-Beleidspanel. Dit is een enquête van Panteia/EIM onder 2.000 ondernemers in het MKB. De laatste enquête is in het voorjaar van 2013 gehouden. In de tweede paragraaf staat de feitelijke ontwikkeling van de investeringen in het MKB centraal. De laatste paragraaf geeft een beeld van de investeringen in het MKB in de diverse sectoren.
6.1
Investeringsbereidheid van MKB-ondernemers I n ve s te r in gs b e r e i d he i d b l i j f t s t a b ie l Nadat in 2009 de investeringsbereidheid bij MKB-ondernemers fors terugliep, zette in 2010 al weer een licht herstel in (zie figuur 6.1). In 2011 was sprake van een groter herstel van de investeringsbereidheid. Als gevolg van een economische verslechtering nam de investeringsbereidheid in 2012 niet verder toe. De investeringsbereidheid blijft in 2013 vrijwel gelijk, met een afname met 1%punt. Iets minder dan twee op de drie ondernemers hebben investeringsplannen. Bijna 30% heeft geen investeringsplannen. Een kleine groep ondernemers twijfelt over investeren. Figuur 6.1 Aantal MKB-ondernemers met investeringsplannen, 2009-2013 (in % van het aantal ondernemers)
2013
63%
2012
64%
2011
8%
8%
66%
2010
20%
26%
10%
55%
0%
28%
8%
59%
2009
29%
11%
40%
van plan te investeren
60% investeert misschien
31%
34%
80%
100%
investeert niet
Bron: MKB-Beleidspanel, april 2013.
Met de minder gunstige economische situatie zullen bedrijven terughoudend zijn met het doen van investeringen. Daarnaast is er sprake van overcapaciteit, en zullen investeringen vooral betrekking hebben op vervanging van verouderde kapitaalgoederen. Pas met perspectief op herstel zullen bedrijven meer gaan investeren. Met name bedrijven die actief zijn op internationale markten merken dat
65
de vraag naar goederen en diensten van de bedrijven weer toenemen en dat investeren met het oog op vernieuwing en uitbreiding interessant is. Er wordt vooral geïnvesteerd in machines en ICT, evenals in vervoermiddelen. Investeren in de bedrijfshuisvesting zal nog wel even op zich laten wachten. Veel bedrijven zitten nog ruim in hun jas en de markten van bedrijfs- en kantoorruimte stagneren nog steeds. Ondernemers in het MKB hebben een redelijk afwachtende houding als het gaat om investeringen. Deze afwachtende houding blijkt uit het feit dat door de jaren heen meer ondernemers investeringen hebben gedaan dan vooraf verwacht. Zo had in 2012 64% van de ondernemers investeringsplannen. Uiteindelijk bleek de feitelijke realisatie 72% te zijn (zie figuur 6.2). De mate waarin MKBondernemers feitelijk investeren, blijkt veel minder conjunctuurgevoelig te zijn dan de investeringsbereidheid. Jaarlijks investeert ongeveer drie kwart van de ondernemers; in het crisisjaar 2009 investeerden slechts iets minder ondernemers. Met de economische crisis in 2012 komt het aandeel MKB-ondernemers dat heeft geïnvesteerd in de richting van het crisisjaar 2009. Figuur 6.2 Aantal MKB-ondernemers dat heeft geïnvesteerd, 2008-2012 (in % van het aantal ondernemers)
2012
72%
28%
2011
76%
24%
2010
75%
25%
2009
71%
2008
29%
74%
0%
20%
40% geïnvesteerd
26%
60%
80%
100%
niet geïnvesteerd
Bron: MKB-Beleidspanel, april 2013.
M e r e n d e e l M K B - o n d e r n e me r s ve r w a c h t g e l i jk b l i j v e n de o m v a n g v an i n v e s te r i n ge n Nadat in 2009 het aantal MKB-ondernemers dat een groei van de investeringen verwachtte fors was gedaald, nam in 2010 en 2011 het aantal MKB-ondernemers dat een groei van de investeringen verwachtte weer toe (zie figuur 6.3). Die toename zette in 2012 niet door. Dit jaar verwacht, evenals in 2012, 30% van de ondernemers een groei van de investeringen en 32% verwacht een afname van de investeringen. De grootste groep ondernemers verwacht een gelijkblijvende omvang van de investeringen. Dit betekent dat het investeringsbeeld ten aanzien van het aantal ondernemers dat een groei van de investeringen verwacht en het aantal ondernemers dat een afname van de investeringen verwacht niet is veranderd ten opzichte van een jaar geleden.
66
Figuur 6.3 Verwachting van MKB-ondernemers over de investeringsontwikkeling, 20092013 (in % van het aantal ondernemers)
2013
30%
38%
32%
2012
30%
38%
32%
2011
36%
2010
37%
29%
2009
41%
25%
0%
27%
30%
35%
20%
40%
40% groei
60% gelijk
80%
100%
afname
Bron: MKB-Beleidspanel, april 2013.
6.2
Ontwikkeling van de investeringen O n t w i k ke l i ng v a n d e i nv e s te r i n ge n i n he t M K B b l i j f t ie t s ac h t e r b i j h e t grootbedrijf In 2012 investeerde de marktsector 1 48 miljard euro. Ongeveer 56% van de investeringen was afkomstig van het MKB, de overige 44% van het grootbedrijf. In 2011 stegen de investeringen als gevolg van een economisch herstel na de scherpe terugval in het crisisjaar 2009. De economische recessie in de tweede helft van 2012 heeft geleid tot een afname van de investeringen. De ontwikkeling van de omvang van de investeringen in het MKB, met name het kleinbedrijf, bleef iets achter bij de ontwikkeling in het grootbedrijf. Voor 2013 en 2014 wordt, met het vooruitzicht op een licht economisch herstel vanaf de tweede helft van het jaar, weer een lichte toename van de omvang van de investeringen verwacht. Het MKB zal dan ook iets achterblijven bij het grootbedrijf. Dit heeft te maken met een gunstiger perspectief bij het grootbedrijf, dat, meer internationaal georiënteerd, eerder profiteert van een voorzichtige mondiale economische groei. Daarnaast is er ook verschil in de mogelijkheden voor bedrijven om investeringen te kunnen financieren. Vanwege terughoudendheid bij financiers vormt het verkrijgen van financiering voor het MKB vaker een probleem dan voor het grootbedrijf. Het grootbedrijf heeft daarnaast meer eigen middelen ter beschikking, die voor investeringen kunnen worden ingezet.
1
De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector.
67
6.3
Investeringen naar sector I n ve s te r in ge n in c o ns um e n t ge r i c ht e se c t or e n b l i j f t a c ht e r In de transport- en communicatiesector en de financiële en zakelijke dienstverlening ligt het aandeel bedrijven dat in 2012 heeft geïnvesteerd het hoogst. In de consumentgerichte sectoren detailhandel, horeca en persoonlijke dienstverlening werd naar verhouding door minder MKB-ondernemers geïnvesteerd. Deze sectoren worden sterk getroffen door een consument die terughoudend is geworden met het doen van uitgaven. Ook in de sector bouw, een sector kampend met flinke productiedaling, is het aantal ondernemers dat heeft geïnvesteerd betrekkelijk laag. Het beeld voor 2013 wijkt niet veel af. De minste MKB-ondernemers met investeringsplannen zijn wederom te vinden in de detailhandel. Slechts 45% van de ondernemers in detailhandel heeft plannen om in 2013 te investeren, tegen 62% gemiddeld voor de marktsector. In de transport- en communicatiesector en de financiële en zakelijke dienstverlening ligt het aandeel bedrijven met investeringsplannen voor 2013 wederom het hoogst. Figuur 6.4 Aantal MKB-ondernemers met investeringen in 2012 en met investeringsplannen in 2013, naar sector (in % van het aantal ondernemers)
industrie bouw
62%
groothandel
68% 72%
63%
detailhandel
45%
autosector
59% 74%
59%
horeca
60%
68%
transport
70%
communicatie
77% 77%
70%
financiële en zakelijke diensten
77%
65%
persoonlijke dienstverlening
61%
totaal
62% 0%
20%
40%
investeringen in 2012
Bron: MKB-Beleidspanel, april 2013.
68
74%
65%
60%
70% 72% 80%
(plannen voor) investeringen in 2013
100%
BIJLAGE 1
Tabellen
Tabel I-1
Ontwikkeling afzet in de marktsector, 2012-2014 2012
2012
2013
2014
niveau (x mld. euro)
volumemutatie in %
MKB-bedrijven industrie
124,8
-1,25
0,25
2,25
bouw
57,8
-8,25
-4,25
0,50
groothandel
55,9
0,00
0,75
3,25
detailhandel
17,6
-3,25
-2,75
-0,25
autosector
13,7
-4,50
-4,25
0,50
horeca
14,9
-0,50
-1,75
0,25
transport en communicatie
59,1
-1,00
0,00
1,00
104,3
-1,25
-1,25
1,25
persoonlijke diensten
21,5
-1,00
-1,25
0,25
overige marktsectoren
34,2
-0,50
0,75
1,25
503,7
-2,00
-0,75
1,50
184,0
0,75
1,50
3,00
bouw
14,1
-9,50
-4,50
0,50
groothandel
27,2
0,25
1,00
3,50
detailhandel
financiële en zakelijke diensten
totaal marktsector grootbedrijf industrie
11,4
-2,25
-2,25
-0,25
autosector
2,5
-5,75
-4,75
0,25
horeca
4,0
-0,50
-1,75
0,25
transport en communicatie
45,1
-0,75
0,00
1,25
financiële en zakelijke diensten
87,5
-0,75
-0,75
1,25
persoonlijke diensten
12,2
-1,00
-1,25
0,25
overige marktsectoren
32,9
-0,50
0,00
1,75
420,9
-0,50
0,25
2,00
totaal marktsector alle bedrijven industrie
308,8
-0,25
1,00
2,75
bouw
71,9
-8,50
-4,25
0,50
groothandel
83,0
0,00
0,75
3,25
detailhandel
29,1
-2,75
-2,50
-0,25
autosector
16,2
-4,75
-4,25
0,50
horeca
18,9
-0,50
-1,75
0,25
transport en communicatie
104,2
-1,00
0,00
1,00
financiële en zakelijke diensten
191,8
-1,00
-1,00
1,25
33,7
-1,00
-1,25
0,25
67,1
-0,50
0,50
1,50
924,6
-1,25
-0,25
1,75
persoonlijke diensten overige marktsectoren totaal marktsector
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
69
Tabel I-2
Ontwikkeling werkgelegenheid (personen) in de marktsector, 2012-2014 2012
2012
2013
2014
niveau (x 1.000)
volumemutatie in %
MKB-bedrijven industrie
505,2
-1,75
-2,25
-1,50
bouw
385,8
-2,75
-2,75
0,25
groothandel
428,4
0,75
-0,50
0,50
detailhandel
456,4
0,25
-1,00
-0,25
autosector
119,9
-0,25
-1,00
0,00
horeca
288,2
-0,25
-1,00
-0,25
transport en communicatie
404,0
-0,25
-0,25
-0,25
financiële en zakelijke diensten
1.023,6
-1,00
-1,75
0,75
persoonlijke diensten
315,3
-1,25
-0,75
0,50
overige marktsectoren
212,2
-1,75
-1,50
-2,25
4.139,0
-0,75
-1,50
0,00
totaal marktsector grootbedrijf industrie
322,7
-0,50
-2,00
-1,00
bouw
77,1
-4,00
-4,25
-0,50
groothandel
93,3
0,75
-0,50
0,75
detailhandel
316,5
0,75
-0,50
-0,50
autosector
18,5
-1,50
-1,50
-0,25
horeca
39,9
0,25
-0,75
0,25
transport en communicatie
261,1
1,25
0,75
0,75
financiële en zakelijke diensten
592,2
-1,25
-1,75
0,75
persoonlijke diensten
48,8
-1,25
-1,50
-0,25
overige marktsectoren
41,2
-0,25
-0,50
-0,25
1.811,4
-0,25
-1,25
0,00
industrie
827,9
-1,25
-2,00
-1,25
bouw
462,9
-3,00
-3,00
0,25
groothandel
521,7
0,75
-0,50
0,50
detailhandel
772,9
0,50
-1,00
-0,50
autosector
138,3
-0,50
-1,00
0,00
horeca
328,1
0,00
-1,00
0,00
totaal marktsector alle bedrijven
transport en communicatie
665,2
0,25
0,00
0,25
1.615,8
-1,00
-1,75
0,75
persoonlijke diensten
364,1
-1,25
-0,75
0,50
overige marktsectoren
253,4
-1,50
-1,50
-1,75
5.950,4
-0,75
-1,25
0,00
financiële en zakelijke diensten
totaal marktsector
* De marktsector bestaat uit het bedrijfsleven, zonder overheid, maar ook zonder de delfstoffenwinning, verhuur en exploitatie van onroerend goed en de zorgsector. Het MKB bestaat uit bedrijven tot 250 werkenden. Het grootbedrijf bestaat uit bedrijven met 250 werkenden of meer. Bron: Prognose kerngegevens MKB, april 2013.
70
BIJLAGE 2
Begrippenlijst financiering
Activa
De activa van een onderneming weerspiegelen de bedrijfsbezittingen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen vaste activa en vlottende activa.
Current ratio
Een kengetal voor liquiditeit, waarbij de vlottende activa worden gerelateerd aan de kortlopende schulden (vlottende activa gedeeld door kort vreemd vermogen maal 100%). Een bedrijf met een current ratio met een waarde hoger dan 100% is in staat om aan zijn kortlopende verplichtingen te voldoen.
Crediteurentermijn
De crediteurentermijn geeft een beeld van de termijn dat rekeningen van leveranciers openstaan. De crediteurentermijn wordt berekend door de waarde van de openstaande rekeningen (crediteuren) te relateren aan de omzet (crediteuren gedeeld door omzet maal 365 dagen).
Debiteurentermijn
De debiteurentermijn geeft een indicatie (in aantal dagen) van het betaalgedrag van klanten. De debiteurentermijn wordt berekend door de waarde van de vorderingen te relateren aan de omzet (vorderingen gedeeld door omzet maal 365 dagen).
Eigen vermogen
Het eigen vermogen is dat deel van het vermogen dat resteert van de activa na aftrek van het vreemd vermogen.
Financiële activa
De financiële activa betreffen onder andere deelnemingen in groepsmaatschappijen en beleggingen.
Immateriële activa
De immateriële activa omvatten minder tastbare bezittingen, zoals goodwill, patenten en octrooien. Het betreft bezittingen die wel een rol spelen in het financiële proces, maar nooit in het fysieke bedrijfsproces.
Kort vreemd vermogen
Tot het kort vreemd vermogen behoren de schulden die een looptijd kennen van minder dan een jaar.
Lang vreemd vermogen
Schulden behoren tot het lang vreemd vermogen indien de verplichtingen een looptijd hebben van meer dan een jaar.
71
Leverancierskrediet
De periode waarin een koper van goederen of diensten de rekening niet direct voldoet, geniet deze van een soort krediet. Dit krediet wordt als het ware verstrekt door de leverancier. Op de balans van de koper van goed of dienst verschijnt dit krediet onder de post crediteuren.
Liquiditeit
Een onderneming is liquide als er op korte termijn aan de betalingsverplichtingen kan worden voldaan.
Materiële activa
De materiële activa zijn de tastbare bezittingen, zoals gebouwen en machines.
Omloopsnelheid vermogen
De omloopsnelheid van het vermogen geeft de doelmatigheid van het aangewende vermogen weer: de gegenereerde omzet per euro geïnvesteerd vermogen. De hoogte van de omzet wordt gerelateerd aan het totale vermogen (omzet gedeeld door totale vermogen maal 100%). Hoe hoger deze ratio is, des te minder vermogen er nodig is om een bepaalde omzet te behalen.
Rentabiliteit
De rentabiliteit verwijst naar de relatie tussen de opbrengst van een onderneming en het vermogen waarmee die opbrengst is gegenereerd. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt naar de rentabiliteit van het totale vermogen en die van het eigen vermogen.
Rentabiliteit eigen vermogen De rentabiliteit van het eigen vermogen (REV) is het aandeel van de nettowinst (na belasting) in het eigen vermogen. De REV wordt uitgedrukt in procenten (ratio vermenigvuldigd met 100%). Rentabiliteit totaal vermogen De rentabiliteit van het totale vermogen (RTV) relateert het totale inkomen uit vermogen (de som van de nettowinst voor belasting en de rentelasten over het vreemd vermogen) aan het totale in de onderneming geïnvesteerde vermogen (eigen + vreemd vermogen). De RTV wordt uitgedrukt in procenten (ratio vermenigvuldigd met 100%). Solvabiliteit
De solvabiliteit geeft weer in hoeverre een onderneming aan haar langetermijnverplichtingen kan voldoen.
72
Solvabiliteitsratio
Een kengetal om de solvabiliteit weer te geven. De solvabiliteitsratio is hier berekend als het aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen (eigen vermogen gedeeld door totale vermogen maal 100%). Minimumnormen voor de solvabiliteitsratio verschillen per sector, leeftijd en omvang van het bedrijf en liggen doorgaans tussen de 10% en 30%.
Vaste activa
Vaste activa zijn de bezittingen met een lange levensduur; lang wil in dit geval zeggen langer dan een jaar. Tot de vaste activa behoren de (im)materiële en financiële activa.
Vermogensstructuur
De vermogensstructuur van een bedrijf geeft weer op welke wijze de activa zijn gefinancierd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar eigen vermogen en vreemd vermogen.
Vlottende activa
Vlottende activa zijn de bezittingen met een korte levensduur, met een looptijd van korter dan een jaar. Deze worden gebruikelijk onderverdeeld in voorraden (gereed product, grond- en hulpstoffen en onderhanden werk), vorderingen op handelsdebiteuren en liquide middelen (geld in kas of banktegoeden en snel verhandelbare vermogenstitels).
Voorraadtermijn
De voorraadtermijn geeft het aantal dagen aan dat goederen en/of grondstoffen gemiddeld in voorraad zijn. De voorraadtermijn wordt berekend door de waarde van de voorraad te relateren aan de omzet (voorraad gedeeld door omzet maal 365 dagen).
Vreemd vermogen
Het vreemd vermogen bestaat uit de verplichtingen, meestal in de vorm van schulden, die een bedrijf is aangegaan voor de financiering van bedrijfsactiviteiten. Bij het vreemd vermogen is een verdere verbijzondering mogelijk naar de duur waarvoor de schulden zijn aangegaan, namelijk in een verdeling in lang vreemd vermogen en kort vreemd vermogen.
73
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages A201321
21-05-2013
Administratieve lasten MKB
A201316
31-05-2013
Intellectueel eigendom topsectoren
A201315
07-05-2013
MKB verdeeld over kabinetsbeleid
A201314
02-05-2013
Topsectoren in beeld
A201313
28-03-2013
Concurrentie in het MKB
A201312
25-03-2013
Alles flex, is dat een mismatch?
A201311
09-04-2013
Challengers: hun kenmerken en succesfactoren
A201310
04-04-2013
Wie wordt werkgever?
A201309
16-04-2013
Oudedagsvoorziening in het MKB
A201308
11-04-2013
Benchmark klanten Qredits
A201306
21-02-2013
De waarde van sociaal ondernemerschap
A201305
24-01-2013
Grondstofschaarste?
A201304
02-04-2013
Gezocht: werklocatie 3.0
A201303
24-01-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2012 en
A201302
08-01-2013
Financiering van innovatie in het MKB
A201218
15-01-2013
Samen starten
A201217
17-01-2013
Inkomen, vermogen en dynamiek van zelfstandigen zonder
A201216
9-1-2013
A201215
19-12-2012
A201214
7-12-2012
Meer innovatie door buitenlanders?!
A201213
4-12-2012
Meerwaarde van studentbedrijven
A201212
4-12-2012
Duurzaam ondernemen in het MKB
A201211
12-11-2012
Global Entrepreneurship Monitor 2011 The Netherlands
A201210
19-11-2012
Gebruikers en communities
A201209
8-8-2012
Wagenpark MKB en Grootbedrijf 2010
A201208
6-7-2012
Nieuwe financieringsvormen voor het MKB
A201207
20-6-2012
Monitor Inkomens Ondernemers
A201206
20-6-2012
Een typologie van ondernemers met lage inkomens
A201205
28-6-2012
Kleinschalig Ondernemen 2012
A201204
30-5-2012
Hoe ondernemend zijn zzp'ers?
A201203
22-5-2012
Duurzaam ondernemen in het kantoorhoudende MKB
A201202
16-4-2012
Vergrijzing en ondernemerschap
A201201
4-4-2012
A201113
22-11-2011
Ondernemen in de Sectoren 2011
A201112
22-11-2011
Zelfbewust een Zelfstandige Positie
A201111
21-9-2011
Kerngegevens MKB 2011
A201110
25-8-2011
Financieringsmonitor 2011
A201109
22-8-2011
Arbeidsproductiviteitstrends in klein-, midden- en grootbe-
2013 - Update december
personeel Financieringsmonitor topsectoren 2012 Ondernemen zonder personeel
Hoe werken bedrijven samen in projecten?
drijf 1995-2015 A201108
14-7-2011
Global Entrepreneurship Monitor 2010 The Netherlands
A201107
19-5-2011
Ondernemen voor de toekomst
A201106
27-4-2011
Trendstudie MKB en Ondernemerschap: Synthese
A201105
20-4-2011
Uitvinders in Nederland
75
A201104
28-4-2011
Kleinschalig Ondernemen 2010
A201103
10-3-2011
Trendstudie MKB en Ondernemerschap
A201102
8-3-2011
Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2010
A201101
5-1-2011
Startende ondernemers
A201012
8-12-2010
A201011
16-11-2010
A201010
9-11-2010
A201009
14-10-2010
De arbeidsmarkt van Midden-Nederland
A201008
14-10-2010
Monitor Inkomens Ondernemers
A201007
30-9-2010
Stand van Zaken Zonder Personeel
A201006
23-6-2010
Internationale benchmark ondernemerschap 2010
A201005
31-5-2010
Bedrijfsbeëindigingen in het kleinbedrijf
A201004
april 2010
Octrooien in Nederland
A201003
12-4-2010
Ondernemen voor anderen!
A201002
15-2-2010
Een kwestie van ondernemen
A201001
11-1-2010
Innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en am-
A200918
1-12-2009
Slim en gezond afslanken
A200917
2-11-2009
Ondernemen in de Sectoren
A200916
30-10-2009
A200915
17-8-2009
Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven
A200914
16-6-2009
Global Entrepreneurship Monitor 2008
A200913
15-5-2009
Internationale benchmark ondernemerschap 2009
A200912
20-5-2009
Kleinschalig Ondernemen 2009
A200911
3-4-2009
Kopstaartbedrijven
A200910
1-4-2009
Ondernemerschap in de wijk
A200909
27-3-2009
A200908
half juni 2009
A200907
24-3-2009
Monitor Inkomens Ondernemers
A200906
19-3-2009
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200905
17-3-2009
Afhankelijkheid in de metaalsector
A200904
12-3-2009
Beter inzicht in multicultureel ondernemerschap
A200903
5-2-2009
A200902
13-1-2009
Toekomst concurrentiepositie MKB
A200901
13-1-2009
MKB in regionaal perspectief
A200815
19-12-2008
Succes met samenwerking
A200814
16-12-2008
Tijdelijke samenwerkingsverbanden in het Nederlandse MKB
A200813
8-12-2008
Sociaal ondernemerschap
A200812
8-12-2008
Ondernemen in de Sectoren
A200811
28-10-2008
A200810
23-9-2008
A200809
8-9-2008
Internationale benchmark ondernemerschap
A200808
3-9-2008
Nalevingskosten van wetgeving voor startende bedrijven
A200807
september 2008
A200806
18-9-2008
A200805
8-7-2008
A200804
14-7-2008
Kleinschalig Ondernemen 2008
A200803
26-6-2008
Ondernemerschap in de regio
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid Global Entrepreneurship Monitor 2009 The Netherlands Ondernemen in de sectoren 2010 – 10 brochures
bacht
Springen over de Grens
The Netherlands
Van werknemer tot ondernemer Review: Internationalisering van het Nederlandse MKB
Ten years entrepreneurship policy: a global overview
Ondernemerschap in de zorg In- en uitstroom in de detailhandel
Stimulering van ondernemerschap in middelgrote gemeenten HRM-beleid in het MKB Global Entrepreneurship Monitor 2007 The Netherlands
76