Kleinschalig Ondernemen 2005 Structuur en ontwikkeling van het Nederlandse MKB
Zoetermeer, juni 2005
ISBN: 90-371-0951-9 Bestelnummer: A200504 Prijs: € 60,Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave
Sa menva ttin g
5
1
Inleid ing
9
2
S tr uc tu ur be e ld M KB
11
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Algemeen beeld van het MKB Ondernemingen Markten van het MKB Werkgelegenheid Inkomensvorming in het MKB
11 12 13 17 20
3
S te mming o nd er on de rn e mer s in he t M KB
23
3.1 3.2
Vertrouwen in de economie en het economisch beleid Verwachtingen voor eigen bedrijfsprestaties in 2004
23 25
4
O nd er ne min ge n
29
4.1 4.2 4.3
Startende ondernemingen Stoppende ondernemingen Verwachte ontwikkeling
29 30 31
5
A fz et on twik ke l in g in h et M K B
33
5.1 5.2 5.3
Afzetontwikkeling 2004-2006 Ontwikkelingen in de buitenlandse afzet Ontwikkelingen in de binnenlandse afzet
33 35 38
6
W er kge lege nh e id
45
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Ontwikkeling werkgelegenheid in het MKB De werkgelegenheid van werknemers en zelfstandigen De werkgelegenheid naar sector Werkgelegenheid naar grootteklasse Vacatures, arbeidsaanbod en werkloosheid
45 46 47 48 49
7
K o st en- , pr i j s- e n w in s ton tw i kk e l in g
51
7.1 7.2 7.3
Kostenstructuur Kostenontwikkeling Winstgevendheid
51 52 54
8
I n ko me ns v a n z e l fs tan d ig en en d i re ct eu ren g ro ot aa nde e lh ou ders
57
Ontwikkelingen wet- en regelgeving Inkomensontwikkeling zelfstandigen Inkomensontwikkeling directeuren-grootaandeelhouders (dga's)
57 59 63
8.1 8.2 8.3
3
9
I nv es te r ing en
67
9.1 9.2 9.3
Verwachtingen van ondernemers De investeringen in het MKB Investeringen in het MKB naar type en financieringsbron
67 68 70
10
F in an c ie r in g
71
10.1 10.2 10.3
Activastructuur Vermogensstructuur Kengetallen
71 73 74
11
R eg i on a le M KB- on twi k ke l in ge n
81
11.1 11.2
Regionale sectorstructuur Ontwikkeling van de werkgelegenheid in het particuliere bedrijfsleven in 2004 Ontwikkeling van de omzet van het particuliere bedrijfsleven in 2004 Ontwikkeling van de export in het bedrijfsleven in 2004 Omzet- en werkgelegenheidsprognoses voor 2005 Samengevat
81
86 87 88 90
E rv a r in gen v a n o nd ern e me rs met re ce nt e o nt w ik ke l in ge n in de s o c ia le z ek er he id
93
Resultaten beleid afgelopen twee jaar
94
11.3 11.4 11.5 11.6
12 12.1
84
Bijlagen I II III
4
Kerngegevens Uitgebreide inkomenstrajecten zelfstandigen en directeuren-grootaandeelhouders Definitie gehanteerde begrippen
99 127 129
Samenvatting In de publicatie Kleinschalig Ondernemen 2005 wordt een beeld gegeven van de structuur en economische ontwikkeling in het particuliere bedrijfsleven, verdeeld naar grootteklassen. Het midden- en kleinbedrijf (MKB) staat hierbij centraal. In Kleinschalig Ondernemen worden de ontwikkelingen van omzet, werkgelegenheid, kosten, prijzen en winstgevendheid bij kleine en middelgrote bedrijven besproken. Andere ontwikkelingen waarop in deze publicatie wordt ingegaan, zijn de inkomensontwikkeling van zelfstandige ondernemers, investeringen door en financiering van het MKB. De belangrijkste ontwikkelingen worden ook op sectoraal niveau besproken. tabel 1
Kerngegevens MKB, 2004, 2005 en 2006 2004
2005
2006
MKB-niveau omschrijving afzet
(x mld. euro)
volumemutaties t.o.v vorig jaar in %
353
1,25
2,25
- buitenlandse afzet
66
2,50
4,00
- binnenlandse afzet
287
1,00
2,00
178
1,25
2,50
59
1,75
1,25
waarvan:
bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten arbeidsproductiviteit (x 1.000 euro)
mutaties per jaar in % winst uit onderneming (nominaal)
aantal werkenden MKB
54,4
5,00
niveau (x 1.000)
mutaties (x 1.000)
4.040
1
5,75
63
Bron: EIM.
Vertrouwen van ondernemers neemt verder toe Het vertrouwen in de Nederlandse economie is verder toegenomen onder ondernemers. Het aantal ondernemers dat zegt vertrouwen, of enigszins vertrouwen te hebben in de Nederlandse economie is dit voorjaar, in vergelijking met het voorjaar 2004, gestegen van 72% naar 80%. In 2003 was het vertrouwen nog tot een dieptepunt gedaald, toen 65% aangaf (enigszins) vertrouwen te hebben in de Nederlandse economie. Een ruime meerderheid van de ondernemers verwacht evenwel niet eerder dan in 2006 merkbare verbeteringen van de conjunctuur te zien. De ondernemers blijven ontevreden over het Nederlandse economisch beleid. In de laatste drie jaar geeft rond de helft van de ondernemers aan geen vertrouwen in dit beleid te hebben. Ondernemers zijn gematigd optimistisch over hun eigen bedrijfsprestaties als het gaat om de verwachte omzet- en winstontwikkeling in 2005. De realisaties in 2004 waren echter negatiever dan de verwachtingen die men voor 2004 had. In 2004 realiseerde 30% van de ondernemers een omzetdaling, tegenover 23% die een daling voorzag. Voor 2005 voorziet slechts 18% een omzetdaling. Ongeveer de helft van de onderne-
5
mers verwacht in 2005 een omzetstijging. De winstontwikkeling geeft hetzelfde beeld te zien. De werkgelegenheid laat een iets positievere ontwikkeling zien dan in de afgelopen jaren. Zo was in 2004 bij ongeveer een op de vijf bedrijven sprake van een daling van het aantal werkzame personen, maar voor 2005 verwacht nog maar een op de tien bedrijven een afname van het personeelsbestand. Hiertegenover verwacht een kwart van de ondernemers een toename van het aantal werkzame personen in hun bedrijf. Ondanks het toenemende vertrouwen in de economie zijn de ondernemers terughoudend met het doen van investeringen: 63% van de ondernemers heeft voor 2005 investeringsplannen, tegenover 70% die in 2004 geïnvesteerd heeft. Lichte toename van aantal starters in 2005 In 2004 was voor het eerst sinds enige jaren weer sprake van een toename van het aantal starters, met name als gevolg van ‘push-factoren’ zoals (dreigende) werkloosheid. Deze toename is in alle bedrijfssectoren te zien. Het aantal starters bedroeg in 2004 ongeveer 49.000, een stijging van bijna 20% ten opzichte van 2003. De verwachting is dat het aantal starters in 2005 nog licht zal toenemen, tot een aantal van 50.000. Dit heeft vooral ook te maken met het zich terughoudend opstellen van bedrijven om personeel aan te nemen; bij toenemende bedrijfsactiviteiten wordt liever capaciteit ingehuurd. Dit schept mogelijkheden voor zzp’ers. Het aantal bedrijfsbeëindigingen neemt de laatste jaren voortdurend toe. In 2004 hebben ruim 48.000 bedrijven de activiteiten gestaakt. Verwacht wordt dat dit aantal in 2005 op hetzelfde niveau zal liggen, zodat per saldo het aantal MKB-bedrijven iets zal toenemen. In 2005 een licht herstel van de afzet In 2005 wordt een licht herstel van de afzet in het MKB verwacht. Deze zal naar verwachting uitkomen op 1,25%. In 2006 loopt de groei met 2,25% verder op. Vooral de exportgeoriënteerde sectoren kunnen een stijging van de afzetgroei realiseren als gevolg van de groeiende wereldeconomie. Dit jaar zal de exportgroei van het MKB uitkomen op 2,5%. Dit is een iets minder sterke groei dan vorig jaar, 3%, door de wereldwijde groeivertraging. In 2006 zal de export verder toenemen met 4%. Hiermee blijft de exportgroei achter bij de groei van de wereldhandel, in 2005 geraamd op 8%. Dit achterblijven is mede een gevolg van de oriëntatie van het MKB op onder andere Duitsland en België. Deze landen zijn beide herstellende van een laagconjunctuur. Daarnaast heeft het bedrijfsleven last van de hoge eurokoers. De binnenlandse bestedingen blijven achter bij de gemiddelde afzetgroei van het bedrijfsleven. Dit komt voornamelijk door een daling van de particuliere bestedingen. De koopkracht van gezinnen loopt terug door loonmatigingen en lastenverzwaringen. Ook de onzekerheid bij veel consumenten omtrent hun baan, maakt dat consumenten terughoudend zijn in hun bestedingen. De huidige lage rentestand heeft daarbij nog een positieve invloed gehad op de ontwikkeling van de particuliere bestedingen. De verwachting dat het consumentenvertrouwen zal oplopen en de koopkracht en werkgelegenheid een herstel zullen laten zien, zal in 2006 leiden tot een toename van de koopbereidheid. Herstel werkgelegenheid in 2005 De werkgelegenheid in het MKB zal in 2005, met 0,25%, nog licht afnemen. In 2004 nam de werkgelegenheid nog af met 2%. Als gevolg van een aantrekkende productie en herstel van de winstgevendheid zal in de tweede helft van 2005 in het MKB weer een toename van het aantal banen te zien zijn. In 2006 treedt overal in het MKB weer
6
groei van de werkgelegenheid op, met uitzondering van de detailhandel, en zal de groei naar verwachting uitkomen op 1,25%. Doordat de toename van de productie gedeeltelijk tot stand komt door een betere benutting van de aanwezige capaciteit zal de arbeidsproductiviteit gematigd toenemen. De werkloosheid zal in 2005 nog oplopen, als gevolg van een toenemend arbeidsaanbod, maar zal in 2006 door de gunstige werkgelegenheidsontwikkeling iets gaan afnemen. Winstherstel in 2005 en 2006 De winstgevendheid van het MKB zal dit jaar door kostenbesparingen verder verbeteren. De kostenbesparingen hangen vooral samen met de daling van de werkgelegenheid en gematigde ontwikkeling van de loonkosten. De winststijging van het MKB wordt voor dit jaar geraamd op 5%. Volgend jaar is een verdere winstgroei mogelijk bij een aantrekkende wereldhandel en licht afnemende loonkosten; geraamd wordt 5,75%. Toename besteedbaar inkomen zelfstandigen Het besteedbare inkomen van zelfstandigen, gecorrigeerd voor inflatie, zal dit jaar toenemen met gemiddeld 3,25%. Voor volgend jaar wordt uitgegaan van een reële toename van 3%. De winststijging bij ondernemingen, als gevolg van kostenbesparingen en een lichte afzetgroei, is de belangrijkste reden voor deze inkomensstijging. Vooral de stijging van uitgaven aan ziektekostenpremies in 2006 (37,25%), die wordt veroorzaakt door de invoering van de nieuwe basisverzekering curatieve zorg, heeft een dempend effect op de ontwikkeling van het besteedbare inkomen van zelfstandigen. Terughoudendheid met investeringen in 2005 Ondanks groeiende winsten en toenemende afzet, neemt het aandeel ondernemers in het MKB dat investeert nauwelijks toe: 63% van de ondernemers heeft plannen om in 2005 te investeren. In het voorjaar van 2004 bedroeg dit percentage 61. De terughoudendheid is terug te voeren op de onzekerheid over het conjuncturele herstel. Voor dit jaar wordt de investeringsgroei geraamd op 2,5%. Volgend jaar zal de groei naar verwachting sterk doorzetten, met een toename van 5,75%. Voor volgend jaar wordt een hogere productiegroei verwacht en verder winstherstel, wat de investeringen in dat jaar een extra impuls geeft.
7
1
Inleiding
In de publicatie Kleinschalig Ondernemen 2005 wordt een beeld gegeven van de structuur en economische ontwikkeling in het particuliere bedrijfsleven, verdeeld naar grootteklassen. Het midden- en kleinbedrijf (MKB) staat hierbij centraal. Doel De informatie in Kleinschalig Ondernemen 2005 is bestemd voor allen die op een of andere wijze betrokken zijn bij de besluitvorming binnen de overheid of het georganiseerde bedrijfsleven. Het geeft hun zicht op de ontwikkelingen in het MKB in het kader van de macroeconomische prognoses van het CPB voor de jaren 2005-2006. Het rapport biedt ook veel waardevolle informatie met betrekking tot de stand en de ontwikkeling van het MKB voor individuele ondernemers. Kader Het beeld van structuur en ontwikkeling van het MKB past binnen het kader van het 1 Centraal Economisch Plan 2005 van het CPB . In Kleinschalig Ondernemen worden de ontwikkelingen van omzet, werkgelegenheid, kosten, prijzen en winstgevendheid bij kleine en middelgrote bedrijven besproken. Andere ontwikkelingen waarop in deze publicatie wordt ingegaan, zijn de inkomensontwikkeling van zelfstandige ondernemers, investeringen door en financiering van het MKB. De belangrijkste ontwikkelingen worden ook op sectoraal niveau besproken. Naast de sectorinformatie die in dit rapport is gegeven, publiceert EIM ook 'Ondernemen in Sectoren' waarin uitgebreidere sectoranalyses worden gegeven. EIM brengt driemaal per jaar prognoses uit over (verwachte) ontwikkelingen in het MKB. Naast Kleinschalig Ondernemen publiceert EIM in september Ondernemen in 2005; rond de jaarwisseling verschijnt er een persbericht over de meest recente inzichten van dat moment. Data De in dit rapport opgenomen realisatiegegevens zijn voornamelijk afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Daarnaast is gebruik gemaakt van gegevens van de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland (VVK). Bij het samenstellen van deze publicatie is verder gebruik gemaakt van informatie afkomstig van het Bedrijfschap Horeca, Eurostat en de OESO. Bij het bepalen van de prognoses, zoals in dit rapport genoemd, is gebruik gemaakt van diverse modellen. Voor de algemene MKB-prognoses en de sectorprognoses is het PRISMA-K gebruikt. Dit is een sectormodel naar grootteklasse voor de korte en middellange termijn, waarmee onder andere exploitatiegegevens en werkgelegenheidsgegevens geraamd worden. Ook is gebruik gemaakt van het FAMOS-model. Dit is een model waarmee de financiële positie van MKB-sectoren in kaart gebracht kan worden. Tevens is het model BRUNET gebruikt. Met dit model wordt het actuele gemiddelde inkomenstraject van zelfstandigen berekend. De ramingen die in dit rapport zijn opgenomen zijn
1
Zie voor een aantal van deze gegevens: Centraal Planbureau, Centraal Economisch Plan 2004, Den Haag.
9
eind maart afgesloten. Data die hierna beschikbaar zijn gekomen, zijn niet meegenomen in de rapportage. Leeswijzer Het rapport is als volgt ingedeeld. In hoofdstuk 2 wordt een structuurbeeld gegeven van het midden- en kleinbedrijf. In de overige hoofdstukken wordt ingegaan op de economische ontwikkelingen, waarbij in hoofdstuk 3 besproken wordt hoe ondernemers de huidige stand van de economie ervaren. In hoofdstuk 4 komt de ondernemingendynamiek aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de afzetontwikkeling in het MKB, in hoofdstuk 6 op de werkgelegenheidsontwikkeling en in hoofdstuk 7 op de ontwikkeling van kosten en winst in het MKB. In hoofdstuk 8 wordt hierbij tevens een inkomensbeeld gegeven van zelfstandigen en directeuren-grootaandeelhouders (dga's) in het MKB. In hoofdstuk 9 komen de (verwachte) investeringen door MKB-bedrijven aan de orde en in hoofdstuk 10 wordt de financiële positie van het MKB besproken. In hoofdstuk 11 komen de regionale MKB-ontwikkelingen aan bod. Tot slot wordt in hoofdstuk 12 ingegaan op ervaringen van MKB-ondernemers met een aantal recente veranderingen in de sociale zekerheid In de bijlagen bij dit rapport wordt informatie gegeven over omzet, afzet, werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit en winst in de periode 2003-2006. Verder wordt, aanvullend op hoofdstuk 8, een gedetailleerd bruto-nettotraject voor het inkomen van zelfstandigen en directeuren-grootaandeelhouders gegeven.
10
2
Structuurbeeld MKB
In dit hoofdstuk wordt een beknopt beeld geschetst van de structuur van het MKB. Daarbij wordt onder andere de structuur van het MKB afgezet tegen die van het grootbedrijf. Als eerste volgt een algemene beschrijving van de structuur van het MKB. Daarna komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan bod: het aantal ondernemingen, de afzetmarkten van het MKB, werkgelegenheid en inkomensvorming in het MKB. Genoemde onderwerpen komen verderop in dit rapport uitgebreider aan de orde, waarbij de recente ontwikkelingen centraal staan.
2.1
Algemeen beeld van het MKB Tot het midden- en kleinbedrijf (MKB) behoren alle actieve ondernemingen uit het bedrijfsleven met minder dan 100 werknemers. De volgende sectoren maken deel uit van het bedrijfsleven: − industrie − bouwsector − groothandel − detailhandel − autosector − horeca − transport- en communicatiesector − financiële en zakelijke diensten − persoonlijke dienstverlening − zorgsector 1 − overige sectoren .
99% van de bedrijven behoort tot het MKB
tabel 2-1
Kerngegevens van het MKB in vergelijking met het totale bedrijfsleven in 2004 totaal totaal MKB
grootbedrijf
bedrijfsleven
Nederlandse overheid
economie
omzet (in mld. euro)
553
596
1.149
77
1.226
bruto toegevoegde waarde (fk) (mld. euro)
178
190
368
50
418
3.029
2.465
5.493
781
6.274
666
6
672
18
690
arbeidsvolume (x 1.000) ondernemingen (x 1.000) omzet (%)
48,1
51,9
100,0
bruto toegevoegde waarde (fk) (%)
48,4
51,6
100,0
werkgelegenheid (%)
55,1
44,9
100,0
ondernemingen (%)
99,1
0,9
100,0
* De bruto toegevoegde waarde wordt uitgedrukt in factorkosten (fk). Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K.
1
Tot de overige sectoren worden gerekend landbouw en visserij, delfstoffenwinning, nutsbedrijven en exploitatie van onroerend goed.
11
In Nederland waren in 2004 ongeveer 670.000 ondernemingen actief. Het merendeel van deze ondernemingen (circa 666.000) is actief binnen het MKB (zie tabel 2-1). Dit houdt in dat ruim 99% van alle ondernemingen in het bedrijfsleven behoort tot het MKB. Circa 6.000 bedrijven worden tot het grootbedrijf gerekend.
99% van de bedrijven behoort tot het MKB
Het MKB heeft een belangrijk aandeel in de totale omzet, bruto toegevoegde waarde en werkgelegenheid. In 2004 was het MKB goed voor ongeveer de helft van de totale omzet van het bedrijfsleven. Dit geldt ook voor de totale bruto toegevoegde waarde. De werkgelegenheid in het MKB bedraagt ongeveer 3 miljoen arbeidsjaar. Dit is 55% van de totale werkgelegenheid in het bedrijfsleven.
2.2 De sector financiële en zakelijke diensten telt meeste actieve ondernemingen
Ondernemingen In Nederland waren op 1 januari 2005 ongeveer 666.000 ondernemingen actief in het bedrijfsleven. Tabel 2-2 laat zien dat veruit de grootste groep ondernemingen actief is in de financiële en zakelijke diensten. Bijna 23% van de actieve ondernemingen in het bedrijfsleven behoort tot deze sector. Deze sector herbergt een breed scala bedrijven, zoals de assurantietussenpersonen, ingenieurs- en architectenbureaus en schoonmaakbedrijven. Ook in de detailhandel en de bouw zijn veel ondernemingen actief. Samen zijn deze drie sectoren goed voor bijna de helft van het aantal actieve ondernemingen in het bedrijfsleven. tabel 2-2
Aantal actieve ondernemingen in het bedrijfsleven per 1-1-2005
sectoren
aantal
industrie
44.738
bouw
71.965
groothandel
55.343
detailhandel
79.078
autosector
20.682
horeca
36.875
transport en communicatie
26.757
financiële en zakelijke diensten
152.412
persoonlijke dienstverlening
50.182
zorgsector
34.163
overige sectoren
93.935
totaal bedrijfsleven
666.129
Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K.
De sectoren met de meeste ondernemingen, de financiële en zakelijke diensten, de bouw en de detailhandel, tellen veel ondernemingen, maar zijn relatief kleinschalig. Dit is te zien aan de gemiddelde ondernemingsgrootte, gemeten in arbeidsjaren (figuur 21). Kenmerkend voor de industrie is een procesgerichte manier van werken. In de industrie opereren naar verhouding veel grootschalige bedrijven. Ook in de transport- en communicatiesector komt de gemiddelde bedrijfsomvang hoog uit. Tot deze sector behoren onder andere spoorwegmaatschappijen en telecommunicatiebedrijven. Deze bedrijven zijn erg groot en beïnvloeden de gemiddelde bedrijfsomvang in opwaartse rich-
12
ting. In de zorgsector is de gemiddelde ondernemingsgrootte met een werkgelegenheid van gemiddeld ruim 22 arbeidsjaar het grootst. Dit heeft te maken met de grote omvang van zorginstellingen en ziekenhuizen. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de ontwikkeling van het aantal ondernemingen. figuur 2-1 Gemiddelde ondernemingsgrootte naar sector in 2004, in arbeidsjaren 19,4
industrie 6,3
bouw
7,8
groothandel detailhandel
5,8 6,1
autosector 4,8
horeca
14,3
transport en communicatie 8,1
financiële en zakelijke diensten 5,6
persoonlijke dienstverlening zorgsector
22,3 2,7
overige sectoren
8,2
totaal 0,0
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K.
2.3
Markten van het MKB De afzet van het MKB kan onderverdeeld worden in afzet op de binnenlandse markt en afzet op buitenlandse markten. Eerst wordt ingegaan op het belang van deze afzetmarkten binnen het MKB. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de binnenlandse en buitenlandse afzetmarkt.
2.3.1 Verdeling van de afzetmarkten MKB meer gericht op binnenlandse afzetmarkt
De afzetstructuur van het MKB wijkt duidelijk af van die van het grootbedrijf. Figuur 2-2 maakt dit duidelijk. Het MKB is sterk gericht op de binnenlandse markt. Het grootbedrijf realiseert een groot deel van de afzet op buitenlandse markten. Circa 30% van de totale afzet komt bij het grootbedrijf voor rekening van leveringen aan het buitenland. Bij het MKB ligt dit percentage op 18%.
13
figuur 2-2 Verdeling naar afzetcategorieën en naar grootteklasse in 2004, in procenten
groothandel
30
70
18
MKB
82
0%
25%
50%
75%
export
100%
binnenland
Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K.
Tussen de sectoren grote verschillen in afzetmarkten
Binnen het MKB zijn tussen de sectoren grote verschillen tussen het belang van de afzetmarkten. In de industrie, de groothandel en de transport- en communicatiesector komt een belangrijk deel van de MKB-afzet tot stand uit exportactiviteiten (figuur 2-3). De bouw, de detailhandel, de horeca, de persoonlijke dienstverlening en de zorgsector zijn (vrijwel) geheel op de binnenlandse markt georiënteerd. De bouw richt zich met name op de zakelijke markt (investeringsgoederen en intermediaire leveringen), de andere sectoren op de consumentenmarkt. figuur 2-3 Verdeling van de MKB-afzet naar sector in 2004, in procenten 66
34
industrie
99
bouw 1
63
37
groothandel
98
detailhandel 2
84
16
autosector horeca 0
100
transport en communicatie
70
30
financiële en zakelijke diensten persoonlijke dienstverlening
90
10
92
8
zorgsector 0 overige sectoren 0%
100 59
41 25% export
50%
75%
100%
binnenland
Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K.
2.3.2 Binnenland se afzet door het MKB Leveringen aan andere bedrijven belangrijkste binnenlandse afzetca-
De binnenlandse afzet vormt de belangrijkste afzetcategorie voor het MKB met een aandeel van 82% in de totale afzet. De binnenlandse markt is onder te verdelen in leveringen aan bedrijven, die gebruikt worden in het productieproces van de andere bedrij-
tegorie voor MKB
14
en of als investeringsgoederen, en leveringen aan eindverbruikers, de zogenoemde consumptieve leveringen. Tweederde van de binnenlandse afzet van het MKB komt voor rekening van de leveringen aan andere bedrijven. Deze leveringen bestaan uit grond- en hulpstoffen, maar ook uit halffabrikaten en diensten, die dienen voor verbruik in het productieproces, en uit investeringsgoederen. Tussen de sectoren zijn binnen het MKB grote accentverschillen te constateren. De industrie en de bouw leveren verreweg het grootste deel van de afzet aan andere bedrijven. Bij de industrie betreft het voornamelijk leveringen van grond- en hulpstoffen en halffabrikaten. In de bouwnijverheid bestaan deze leveringen vooral uit diensten van onderaannemers. Ook bij de financiële en zakelijke diensten en de transport- en communicatiesector ligt een zwaar accent op de zakelijke markt. De zorgsector, de horeca en de detailhandel zijn sectoren die in hoofdzaak gericht zijn op consumptieve leveringen.
2.3.3 Buitenlandse afzet door het MKB: e xport Bijna een kwart van de totale export in handen van het MKB
In 2004 kwam de Nederlandse export uit op ruim 300 miljard euro (zie tabel 2-3). Het MKB neemt 22% van de totale export voor zijn rekening. De Nederlandse export is op te splitsen in twee deelactiviteiten, namelijk wederuitvoeractiviteiten, en leveringen van door Nederlandse bedrijven geproduceerde goederen en diensten aan het buitenland. Het aandeel van de wederuitvoer in de totale export is met ruim een derde niet onaanzienlijk. tabel 2-3
Exportsamenstelling in 2004* in miljarden euro's
MKB grootbedrijf
66
22
130
43
totaal bedrijfsleven statistische verschillen wederuitvoer totaal in Nederland
in procenten
196 1
65 0
105
35 302
100
* De gepresenteerde gegevens hebben betrekking op de afzet, zodat dubbeltellingen van bijvoorbeeld door de industrie vervaardigde producten en door de groothandel uitgevoerde producten niet voorkomen. Bron: EIM, op basis van PRISMA-K en CBS.
Industrie en groothandel zorgen voor de helft van de MKBexport
Het MKB neemt een derde van de totale export van het bedrijfsleven voor zijn rekening. Een aantal MKB-sectoren is vrijwel uitsluitend op de binnenlandse markt georiënteerd, zoals de bouw, de detailhandel, de autosector, de horeca, de persoonlijke dienstverlening en de zorgsector. De industrie levert de belangrijkste bijdrage aan de MKB-export met een aandeel van 34%, gevolgd door de groothandel (zie tabel 2-4). De groothandel exporteert vooral veel voedings- en genotmiddelen. Daarnaast worden relatief veel agrarische producten en levende dieren geëxporteerd. Samen zijn de industrie en de groothandel goed voor ruim de helft van de export van het MKB.
15
tabel 2-4
Aandeel van sectoren in de MKB-export in 2004, in procenten
sectoren
aandeel in MKB-export
industrie
34
bouw
1
groothandel
20
detailhandel
0
autosector
2
horeca
0
transport en communicatie
10
financiële en zakelijke diensten
14
persoonlijke dienstverlening
3
zorgsector
0
overige sectoren
16
totaal
100
Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K.
12% van MKBbedrijven exporteert
Aantal exporterende bedrijven in het MKB Ruim 12% van de MKB-ondernemingen met meer dan één werknemer in het Nederlandse bedrijfsleven heeft in 2004 exportactiviteiten ontwikkeld. Bij het grootbedrijf ligt dit percentage met 47 aanzienlijk hoger. Van het totale bedrijfsleven exporteert 13%. De industrie telt met 32% naar verhouding de meeste exporterende MKB-bedrijven (zie figuur 2-4). In de handels- en vervoerssector exporteren respectievelijk 16 en 19% van de MKB-bedrijven. In de overige bedrijfssectoren zijn er relatief weinig bedrijven die exportactiviteiten hebben ontplooid. figuur 2-4 Aantal exporterende bedrijven in het MKB van bedrijven met meer dan één werknemer naar sector in 2004, in procenten
31,7
industrie
2,1
bouwnijverheid
15,5
reparatie en handel
0,2
horeca
18,8
vervoer
6,8
dienstverlening
0
Bron: ERBO/KvK, 2004.
16
5
10
15
20
25
30
35
Exportoriëntatie Het industriële MKB heeft duidelijk een andere exportoriëntatie dan het grootbedrijf. Tabel 2-5 laat zien dat het MKB zich vooral richt op onze directe buurlanden. In Duitsland en België behaalde het MKB 65% van zijn afzet. In het grootbedrijf ligt dit percentage op 37%. Het grootbedrijf heeft een meer wereldwijde exportoriëntatie. Ruim een 1 kwart van de export vindt plaats naar landen buiten de Europese Unie . Het verschil in exportoriëntatie komt onder andere doordat het accent van de export van het industriële MKB ligt op voedingsmiddelen en finale producten. Met name de export van voedingsmiddelen door het MKB is sterk gericht op de ons omringende landen. Het exportpakket van het industriële grootbedrijf bestaat voor een groot deel uit technisch hoogstaande goederen en producten van de basisindustrie.
MKB exporteert met name naar buurlanden, grootbedrijf heeft bredere exportoriëntatie
tabel 2-5
Exportoriëntatie van MKB en grootbedrijf in de industrie, in procenten
land
MKB
grootbedrijf
Duitsland
38
25
België/Luxemburg
27
12
Frankrijk
7
12
Groot-Brittannië
6
10
Italië
3
7
rest EG
3
8
16
26
100
100
rest wereld totaal Bron: EIM, 2004.
2.4
Werkgelegenheid De totale werkgelegenheid in Nederland bedroeg in 2004 circa 6,3 miljoen arbeidsjaren. Hiervan komt 88% voor rekening van het bedrijfsleven. Het MKB zorgt voor een belangrijk deel van de werkgelegenheid. 55% van het totale arbeidsvolume in het bedrijfsleven komt voor rekening van het MKB. Het kleinbedrijf is goed voor 29% van de werkgelegenheid en het middenbedrijf voor 26%. In de autosector, de horeca, de persoonlijke dienstverlening (onder meer kappers, schoonheidsspecialisten e.d.) en de zorgsector (onder meer huisartsen, tandartsen e.d.) is het aandeel van MKB-bedrijven in de werkgelegenheid het grootst. Deze sectoren zijn over het algemeen zeer kleinschalig. De gemiddelde bedrijfsomvang in de zorgsector is echter veel hoger dan bij de andere sectoren vanwege de aanwezigheid van grote zorginstellingen.
MKB zorgt voor 57% van de werkgelegenheid
1
Het betreft de samenstelling van de Europese Unie vóór 1 mei 2004. De nieuwe lidstaten zijn dus nog niet opgenomen in tabel 2-5.
17
tabel 2-6
Aandeel MKB in de werkgelegenheid (arbeidsvolume) naar sectoren in 2004
sectoren
totaal arbeidsvolume (x 1.000 jaren)
aandeel MKB (%)
industrie
898
47
bouw
454
75
groothandel
433
72
detailhandel
459
61
autosector
127
84
horeca
176
81
transport en communicatie
388
40
1.242
52
persoonlijke dienstverlening
283
77
zorgsector
781
24
overige sectoren
251
82
5.493
55
financiële en zakelijke diensten
totaal bedrijfsleven Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K.
Kwart van de werkzame personen in het MKB is zelfstandige
Ongeveer een kwart (22%) van de werkzame personen in het MKB is zelfstandig ondernemer. Het aandeel van zelfstandigen in de werkgelegenheid in het MKB verschilt naar de sector (figuur 2-5). Vooral in de persoonlijke dienstverlening zijn veel zelfstandigen werkzaam (34% van het arbeidsvolume in het MKB in deze sector). Tot deze sector worden bijvoorbeeld ook veelal zelfstandig werkende kappers, schoonheidsspecialisten, voetverzorgers e.d. gerekend. Ook in de bouw, detailhandel, horeca en zorgsector maken de zelfstandigen naar verhouding een belangrijk deel van het arbeidsvolume uit. De werkgelegenheid in de bouw wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van veel zelfstandigen zonder personeel. In de horeca wordt veel gebruik gemaakt van tijdelijke arbeidskrachten. Zij worden vooral ingehuurd tijdens hoogtijdagen: zon- en feestdagen en de zomerperiode. De zelfstandigen in deze sectoren hebben een aandeel van meer dan 20% in de werkgelegenheid. In de industrie en de groothandel zijn, met een aandeel van nog geen 10%, naar verhouding weinig zelfstandigen te vinden.
18
figuur 2-5 Aandeel zelfstandigen in het MKB naar sectoren in 2004, in procenten van het arbeidsvolume 8
industrie
21
bouw 10
groothandel
29
detailhandel 18
autosector
25
horeca 13
transport en communicatie
18
financiële en zakelijke diensten
34
persoonlijke dienstverlening 27
zorgsector
61
overige sectoren 0
10
20
30
40
50
60
70
Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K.
Arbeidsproductiviteit 1 De arbeidsproductiviteit bedraagt in het MKB ongeveer 59.000 euro. Met de omvang van het bedrijf neemt ook de arbeidsproductiviteit toe. Het kleinbedrijf heeft een gemiddelde arbeidsproductiviteit van 55.000 euro en loopt daarmee flink achter op het midden- en grootbedrijf, waar de arbeidsproductiviteit respectievelijk 64.000 en 78.000 euro bedraagt.
Arbeidsproductiviteit in MKB lager dan in het grootbedrijf
Het MKB scoort in de sectoren groothandel, transport en communicatie en financiële en zakelijke diensten de hoogste arbeidsproductiviteit (zie figuur 2-6). De horeca, en met name de detailhandel blijven hierbij ver achter. Overigens wordt de gemiddelde arbeidsproductiviteit in de detailhandel gedrukt door de aanwezigheid van detaillisten die actief zijn uit overwegingen van hobby of liefdadigheid (zoals o.a. de wereldwinkels). Deze ondernemers zijn niet of nauwelijks afhankelijk van het inkomen dat in hun bedrijf gevormd wordt. Wel verlagen zij de gemiddelde arbeidsproductiviteit.
Hoogste arbeidsproductiviteit in transport en communicatie en financiële en zakelijke diensten
1
De arbeidsproductiviteit wordt gemeten als bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten per arbeidsjaar.
19
figuur 2-6 Arbeidsproductiviteit in het MKB naar sectoren in 2004, in euro's 50.250
industrie
46.250
bouw
69.750
groothandel detailhandel
30.000 43.750
autosector
37.500
horeca
62.000
transport en communicatie
85.500
financiële en zakelijke diensten 60.750
persoonlijke dienstverlening zorgsector
49.000 60.000
overige sectoren
58.750
totaal 0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000
70.000
80.000
90.000
Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K.
2.5
Inkomensvorming in het MKB Er zijn verschillende methoden om een oordeel te geven over wat er in het MKB verdiend wordt in vergelijking met het grootbedrijf. De meest voor de hand liggende variabele om de inkomensvorming te meten is de winst. Aantal bedrijven dat winst maakt Een eerste indruk van de winstgevendheid in het MKB wordt gegeven door het percentage bedrijven dat winst maakt. Uit tabel 2-7 blijkt dat 82% van de bedrijven (met 2 of meer werkenden) in het MKB winst maakt. In de industrie, de handel en de transporten communicatiesector ligt het percentage winstgevende bedrijven enigszins lager dan bij de overige sectoren, te weten de bouw, de horeca en de dienstverlening. De laatstgenoemde sectoren tellen naar verhouding veel zelfstandigen en weinig loontrekkers. De beloning van de zelfstandigen maakt deel uit van de winst, waardoor de winst rela1 tief hoog uitvalt .
Ruim 80% van de MKB-bedrijven maakt winst
1
Zelfstandigen ontvangen geen loon. Hun beloning voor verrichte arbeid maakt deel uit van de winst. De winst na toegerekend loon is het bedrag dat overblijft indien verondersteld wordt dat de beloning voor zelfstandigen gelijk is aan de gemiddelde beloning voor werknemers in de betreffende branche en grootteklasse.
20
tabel 2-7
Percentage bedrijven in het MKB* die winst maken in 2004
sector
%
industrie
79
bouw
84
groothandel, detailhandel en autosector
79
horeca
83
transport en communicatie
79
dienstverlening
83
totaal MKB
82
* Met twee of meer werkenden. Bron: EIM op basis van ERBO.
MKB belangrijke bijdrage in de totale winst voor belasting
Winst voor belasting: totaal en per grootteklasse Van de totale winst voor belasting die het bedrijfsleven in 2004 behaalde, komt 61% voor rekening van het MKB (zie figuur 2-7). Hiermee draagt het MKB voor een belangrijk deel bij aan de totale winst voor belasting. Na correctie voor het toegerekende loon voor zelfstandigen blijft er een aandeel voor het MKB over van 47%. figuur 2-7 Verdeling van de winst voor belasting naar grootteklasse in 2004, in procenten
grootbedrijf 39%
kleinbedrijf 42%
middenbedrijf 19%
Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K.
In tabel 2-8 wordt de winst voor belasting uitgedrukt als percentage van de brutoproductie. De winst voor belasting in het MKB lijkt met 15% gunstiger dan in het grootbedrijf (8%). Het verschil in percentages is sterk vertekend doordat een belangrijk deel van de winsten behaald door het kleinbedrijf bestaat uit beloningen voor de ondernemer en meewerkende gezinsleden. Wanneer hiervoor gecorrigeerd wordt, komt de winst voor belasting gerealiseerd door het MKB in 2004 met 9% beduidend lager uit. De winst in het kleinbedrijf, met naar verhouding veel zelfstandigen, is met 9% in plaats van 23% vanzelfsprekend nog ongunstiger.
21
tabel 2-8
Kosten en winst, in procenten van de brutoproductie in 2004 klein-
midden-
groot-
bedrijfs-
bedrijf
bedrijf
MKB
bedrijf
leven
brutoproductie
100
100
100
100
100
bedrijfskosten
77
91
85
92
89
winst voor belasting
23
9
15
8
11
9
8
9
8
8
winst, gecorrigeerd voor loon zelfstandigen
Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K.
Winstgevendheid het hoogst in de groothandel en de financiële en zakelijke diensten
Winst voor belasting: per sector Het winstniveau per MKB-sector verschilt sterk. De hoogste winstpercentages worden bereikt in de financiële en zakelijke diensten, de persoonlijke dienstverlening en de zorgsector (zie figuur 2-8). In de hoog scorende sector detailhandel zijn naar verhouding veel zelfstandigen actief, evenals in de zorgsector, denk hierbij bijvoorbeeld aan huisartsen, tandartsen etc. Na de correctie voor beloning van zelfstandigen valt de winst dan ook sterk terug tot 3%. In de groothandel en de financiële en zakelijke diensten zijn naar verhouding veel minder zelfstandigen. Indien gecorrigeerd wordt voor de beloning van zelfstandigen laten deze sectoren dan ook de hoogste winstgevendheid zien, namelijk respectievelijk 15 en 14%. figuur 2-8 Verdeling van de winst voor belasting in het MKB, voor en na correctie beloning zelfstandigen naar sectoren in 2004, in procenten van de brutoproductie industrie
7
bouw
9 10
3
groothandel detailhandel
17
3 6
autosector horeca
14
7
transport en communicatie
5
1
financiële en zakelijke diensten
20
15
persoonlijke dienstverlening
24
13
zorgsector
21
3
overige sectoren
18
2 0
10 voor correctie
Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K.
22
18
14
20
30 na correctie
3
Stemming onder ondernemers in het MKB
Dit hoofdstuk behandelt de stemming onder MKB-ondernemers ten aanzien van de Nederlandse economie. De stemming onder ondernemers is gebaseerd op het MKBBeleidspanel. Dit is een enquête onder bijna 2.000 ondernemers in het MKB. Deze stemming is te beschouwen als een goede eerste indruk over de verwachte economische ontwikkeling van MKB-bedrijven in de nabije toekomst. Voor de concrete prognoses van de economische ontwikkeling van het MKB, wordt verwezen naar de hierop volgende hoofdstukken. In de volgende paragraaf wordt eerst ingegaan op het ondernemersvertrouwen ten aanzien van de Nederlandse economie en het Nederlandse economische beleid. Paragraaf 3.2 geeft een beeld van de verwachtingen van MKB-ondernemers over de ontwikkeling in hun bedrijf van de omzet, werkgelegenheid, winst en investeringen. Tot slot wordt aangegeven wanneer ondernemers het herstel van de conjunctuur verwachten.
3.1
Vertrouwen in de economie en het economisch beleid
3.1.1 Vertrouwen in de econo mie Het vertrouwen in de Nederlandse economie neemt verder toe
Een eerste indruk over de stemming onder ondernemers wordt gegeven door de mate van vertrouwen die ondernemers hebben in de Nederlandse economie. Uit figuur 3-1 blijkt dat, na een zeer forse daling in 2003, het herstel in het vertrouwen in de economische ontwikkeling in 2004, in 2005 verder is toegenomen. In 2003 had nog maar een kwart van de ondernemers vertrouwen in de economische ontwikkeling in Nederland; inmiddels is dat opgelopen tot bijna de helft van de ondernemers in het MKB. In 2003 was er grote onzekerheid onder de ondernemers vanwege (i) de gevolgen van de oorlog in Irak, die op dat moment op uitbreken stond en (ii) de kabinetsformatie in de aanloop naar het kabinet-Balkenende II. Bovendien werden de bedrijven geconfronteerd met een dalende afzet en een situatie van toenemende werkloosheid. Mede hierdoor was de stemming onder ondernemers in 2003 zo negatief. Nu de eerste signalen van een herstellende (wereld)economie zichtbaar worden, dalende werkloosheid en exportgroei in 2004, krijgen de MKB-ondernemers weer meer vertrouwen.
23
figuur 3-1 Vertrouwen van ondernemers in het MKB in de economische ontwikkeling in Nederland, 2002-2005
2005
48%
2004
32%
38%
2003
20%
34%
26%
28%
39%
2002
46%
0%
35%
33%
20%
40%
ja
60%
21%
80%
enigszins
100% nee
Bron: MKB-Beleidspanel, 2002-2005.
3.1.2 Moment van conjunctuu rherstel Een ruime meerderheid van de ondernemers verwacht niet eerder dan in 2006 een merkbare verbetering van de conjunctuur
Aan ondernemers is gevraagd wanneer zij een merkbare verbetering van de Nederlandse conjunctuur verwachten. Hoewel de ondernemers een toenemend vertrouwen hebben in de economische ontwikkeling, wordt een daadwerkelijk herstel pas over enige tijd verwacht. Ongeveer een op de tien ondernemers ziet nu tekenen van herstel en 22% voorziet dat dat dit jaar gebeurt, maar de meerderheid verwacht dat een merkbaar herstel van de economie niet eerder dan in 2006 op zal treden. Tussen sectoren zijn nauwelijks verschillen te zien. Wel is er een iets grotere groep bedrijven in de vervoerssector, de financiële dienstverlening en de zakelijke dienstverlening die nu al of dit jaar een herstel zien. figuur 3-2 Verwachtingen van MKB-ondernemers in 2005 over het moment van aantrekken van de conjunctuur (in % van het aantal ondernemers)
geen herstel 6%
nu al 12%
in 2007 of later 28% dit jaar 22%
in 2006 32%
verwachting na 1 e kwartaal 2005 Bron: MKB-Beleidspanel, 2005.
24
3.1.3 Vertrouwen in het econ omisch beleid De ondernemers in het MKB blijven ontevreden over het Nederlandse economische beleid. De afgelopen 3 jaar geeft rond de helft van de ondernemers in het MKB aan ontevreden te zijn. In 2002 had ruim een kwart vertrouwen in het te voeren economisch beleid. Sindsdien blijft het percentage ondernemers dat aangeeft tevreden te zijn stabiel rond 20%. Evenals uit eerdere enquêtes is gebleken onder de deelnemers van het MKB-Beleidspanel, ervaren veel ondernemers een overdadige regelgeving en belangrijke kostenstijgingen die door de overheid worden geïnduceerd. De combinatie van kostenstijgingen door toenemende regelgeving en afnemende vraag door bezuinigingen, zorgt voor een groot gevoel van algemeen onbehagen over het economisch beleid onder MKBondernemers.
Ontevredenheid over het economisch beleid
figuur 3-3 Vertrouwen van ondernemers in het MKB in het Nederlandse economische beleid, 2002-2005
2005
20%
2004
19%
2003
19%
2002
47%
33%
29%
52%
46%
36%
26%
36%
38%
0%
20% ja
40%
60%
80%
enigszins
100% nee
Bron: MKB-Beleidspanel, 2002-2005.
3.2
Verwachtingen voor eigen bedrijfsprestaties in 2004 In deze paragraaf komen de verwachtingen aan de orde van de ondernemers over omzet, werkgelegenheid, resultaat en investeringen.
3.2.1 Omzet Optimisme over de omzetontwikkeling
Uit figuur 3-4 blijkt dat de gerealiseerde omzetontwikkeling in 2004 negatiever is dan de verwachting die ondernemers over 2004 hebben uitgesproken. Vooral het aantal bedrijven met een dalende omzet is aanzienlijk groter gebleken: 30% van de ondernemingen liet een omzetdaling zien, tegenover 23% van de ondernemers dat een daling voorzien had. Het aantal groeiende bedrijven is vrijwel conform verwachting. De verwachtingen over de ontwikkeling van de omzet van 2005 zijn aanzienlijk positiever dan de verwachtingen voor 2004, en zeker in vergelijking met de omzetrealisaties in 2004. Vooral het percentage ondernemers dat een daling van de omzet verwacht is belangrijk gunstiger, maar ook het percentage ondernemers dat een omzetstijging voorziet neemt toe.
25
De ondernemers hebben een positievere kijk op de ontwikkelingen van hun eigen onderneming, dan - zoals hiervoor is geschetst - de ontwikkeling voor het totale Nederlandse bedrijfsleven, waarvoor men in het algemeen pas op z'n vroegst in 2006 een herstel verwacht. figuur 3-4 Omzetverwachtingen voor 2004 en 2005 en de gerealiseerde omzetontwikkeling in 2004 (in % van het aantal ondernemers) in het Nederlandse MKB afname 23%
afname 18%
afname 30% groei 44%
groei 46%
groei 50%
gelijk 32%
gelijk 33%
gelijk 24%
omzetverwachting 2004
omzetontwikkeling 2004
omzetverwachting 2005
(na 1 e kwartaal 2004)
(realisatie)
(na 1 e kwartaal 2005)
Bron: MKB-Beleidspanel, 2004 en 2005.
3.2.2 Winst Gematigd optimisme over de winstontwikkeling
Evenals bij de omzetontwikkeling is de winstontwikkeling in 2004 minder gunstig uitgevallen dan de verwachtingen voor 2004. Bijna een op de drie ondernemers werd geconfronteerd met een afname van de winst. Het percentage met een winsttoename was evenwel iets hoger. Het toenemende vertrouwen in de economische ontwikkeling in Nederland leidt ertoe dat men gematigd optimistisch is over de winstontwikkeling in 2005. De helft van de ondernemers voorziet een groei van de winst. Het percentage ondernemers dat verwacht met een winstdaling geconfronteerd te worden neemt af (14%) ten opzichte van de gerealiseerde winst in 2004. De verwachtingen voor 2005 zijn beduidend positiever dan de verwachtingen voor het afgelopen jaar. Ondernemers met een beperkte omzetgroei kunnen in 2005 ook een beter resultaat behalen als gevolg van kostenbesparingen (onder andere door te snijden in het personeelsbestand) die het afgelopen jaar mogelijk door hen zijn doorgevoerd. figuur 3-5 Winstverwachtingen voor 2004 en 2005 en de gerealiseerde ontwikkeling in 2004 (in % van het aantal ondernemers) in het Nederlandse MKB
afname 20%
afname 14%
afname 29% groei 42%
groei 47%
groei 48%
gelijk 38% gelijk 38%
gelijk 24%
verwachte winstontwikkeling 2004
winstontwikkeling 2004
verwachte winstontwikkeling 2005
(na 1 e kwartaal 2004)
(realisatie)
(na 1 e kwartaal 2005)
Bron: MKB-Beleidspanel, 2004 en 2005.
26
3.2.3 Werkgelege nheid De werkgelegenheid in het MKB laat een iets positievere ontwikkeling zien dan in de afgelopen jaren. In 2004 was nog wel sprake van een daling van de werkgelegenheid bij een op de vijf bedrijven. Daartegenover steeg bij een kwart het aantal werkzame personen. Voor 2005 wordt in hoofdzaak een gelijkblijvende werkgelegenheid voorzien. De verwachtingen zijn vergelijkbaar met een jaar terug: een kwart verwacht te zullen groeien, ongeveer tweederde verwacht een gelijkblijvende werkgelegenheid. Wel is het aantal bedrijven dat een daling van de werkgelegenheid verwacht (10%) aanzienlijk gunstiger dan het aantal bedrijven (19%) dat in 2004 daadwerkelijk werkgelegenheid heeft afgestoten. De bedrijven lijken in het afgelopen jaar de arbeidscapaciteit meer aangepast te hebben aan de afzetmogelijkheden. Vanuit deze situatie verwachten ze, met een aantrekkende economie, weer personeel aan te moeten nemen om aan de toenemende vraag te kunnen voldoen.
Naar verwachting van ondernemers zijn er in 2005 minder bedrijven met werkgelegenheidsverlies
figuur 3-6 Werkgelegenheidsverwachtingen voor 2004 en 2005 en de gerealiseerde ontwikkeling in 2004 (in % van het aantal ondernemers) in het Nederlandse MKB afname 14%
afname 19%
groei 20%
groei 24%
gelijk 57%
gelijk 66%
afname 10%
groei 26%
gelijk 64%
verwachte werkgelegenheidsontwikkeling
werkgelegenheidsontwikkeling 2004
verwachte werkgelegenheidsontwikkeling
2004 (na 1 e kwartaal 2004)
(realisatie)
2005 (na 1 e kwartaal 2005)
Bron: MKB-Beleidspanel, 2004 en 2005.
3.2.4 Investeringe n Ondernemers zijn nogal terughoudend met investeringen
Eerder in dit hoofdstuk is aangegeven dat het vertrouwen in de Nederlandse economie onder de ondernemers in 2005 verder is toegenomen. De ondernemers zijn evenwel nog terughoudend met het plegen van investeringen. Het aantal investerende bedrijven in 2004 (70%) is in vergelijking met 2003 (73%) vrijwel gelijk gebleven. Het percentage bedrijven met investeringsplannen voor 2005 ligt met 63% enigszins lager. Van de ondernemers die voornemens zijn om te investeren, zal 34% meer investeren dan in 2003. Dit is een lager percentage dan de realisatie over 2004 (39%).
27
figuur 3-7 Ontwikkeling van de hoogte van de investeringen voor 2004 en verwachtingen voor 2005 (in % van het aantal ondernemers met investering(splannen)) in het Nederlandse MKB afname 19% afname 29%
groei 34%
groei 39%
gelijk 42%
gelijk 37%
ontwikkeling investeringen 2004
verwachte ontwikkeling 2005
(realisatie)
(na 1 e kwartaal 2005)
Bron: MKB-Beleidspanel, 2005.
28
4
Ondernemingen
De ontwikkeling van het aantal ondernemingen is het saldo van een dynamisch economisch proces, waarbij bedrijven worden opgericht en bedrijven verdwijnen. Dit hoofdstuk kijkt naar deze ontwikkelingen. Eerst wordt ingegaan op de ontwikkeling van het aantal nieuwe ondernemingen (§ 4.1) en vervolgens op de ontwikkeling van het aantal opheffingen (§ 4.2). Het hoofdstuk wordt afgesloten met de verwachte ontwikkelingen omtrent het aantal nieuwe ondernemingen en het aantal opheffingen, waarbij aangegeven wordt wat dit per saldo betekent voor de totale ontwikkeling van het aantal ondernemingen.
4.1
Startende ondernemingen De belangrijkste groep binnen de startende ondernemingen wordt gevormd door de starters. Daarnaast is er sprake van nieuwe dochterbedrijven.
Aantal starters per jaar is gedaald
Starters Tabel 4-1 geeft een beeld van de ontwikkeling van het aantal starters. In 2000 bereikte het aantal starters een hoogtepunt. Door de economische teruggang zette vanaf 2001 een daling van het aantal starters in. In 2003 neemt het totale aantal starters verder af, maar neemt het in een aantal sectoren weer toe. In 2004 groeit het aantal starters in alle sectoren, met een tamelijk spectaculaire toename van 19% voor het totale bedrijfsleven. Dit betekent dat er in Nederland in een jaar bijna 8.000 nieuwe ondernemers bijgekomen zijn. Deze positieve trendbreuk is niet het gevolg van 'pull-factoren' zoals verbeterde kansen waar nieuwe ondernemers op afkomen, maar eerder van 'pushfactoren' zoals (dreigende) werkloosheid. Dat kan onder meer worden afgeleid uit het gegeven dat het aantal starters ook fors is toegenomen in de detailhandel en de horeca: bij uitstek twee sectoren die de gevolgen van de stagnerende binnenlandse bestedingen ondervinden. tabel 4-1
Aantal starters per jaar in 1999-2003
sector
1999
2000
2001
2002
2003
2004*
industrie
2.750
2.910
2.270
2.020
1.900
2.260
bouw
7.170
9.240
8.990
7.280
5.470
7.350
groothandel
5.570
4.950
4.220
4.030
4.380
4.979
detailhandel
4.540
5.270
4.900
4.970
5.750
6.862
horeca
2.090
2.050
1.840
1.790
1.940
2.106
740
870
870
880
920
1.076
2.250
2.500
2.680
1.810
1.740
2.151
dienstverlening
22.110
26.010
21.510
19.820
18.980
22.120
totaal bedrijfsleven**
47.220
53.800
47.280
42.600
41.080
48.903
autosector transport en communicatie
*
Voorlopige realisatiecijfers.
**
Exclusief overige sectoren.
Bron: EIM op basis van VVK.
29
Er zijn niettemin nog wel flinke verschillen tussen sectoren wat betreft de ontwikkeling van het aantal starters in 2004. De grootste groei van het aantal starters deed zich voor in de bouw: een toename met een derde. De transport- en communicatiesector volgt met een toename van een kwart. Met name in de bouw is een fors aantal vakmensen zonder werk, en is de toetredingsdrempel betrekkelijk laag. Voor jezelf beginnen als aannemer of met een klussenbedrijf is er een voor de hand liggend alternatief. In 2004 kwamen er bijna 1.900 van deze nieuwe bedrijven bij. Naar verhouding de minste nieuwe ondernemers werden in 2004 geregistreerd in de horeca: het aantal nam hier toe met 9%. De overige sectoren zitten met hun stijging van het aantal bedrijven rond het gemiddelde voor het totale bedrijfsleven: tussen de 14% (groothandel) en de 19% (industrie, detailhandel). Het grootste absolute aantal nieuwkomers vestigt zich in de dienstverlening, maar dit is dan ook de sector met verreweg het grootste aantal bedrijven.
Vooral veel starters in de bouw en de transport- en communicatiesector
De horeca groeit naar verhouding het minst
4.2 Verdere groei van het aantal bedrijfsbeëindigingen
Stoppende ondernemingen Aantal bedrijfsbeëindigingen De laatste jaren is het aantal bedrijfsbeëindigingen toegenomen. Die trend is in 2004 voortgezet: het aantal bedrijfsbeëindigingen ligt inmiddels boven de 48.000, hetgeen op hetzelfde niveau ligt als voorgaand jaar. De redenen om te stoppen met een bedrijf zijn uiteenlopend. Meestal denkt men in eerste plaats aan een faillissement, maar dat betreft anno 2004 slechts 17% van alle bedrijfsbeëindigingen. In de praktijk stoppen de meeste bedrijven wegens 'gebrek aan perspectief', zonder dat daar een faillissement aan te pas komt. Daarnaast spelen andere motieven een rol bij het opheffen van een bedrijf. Zo is voor veel oudere ondernemers zonder opvolger het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd aanleiding er een punt achter te zetten. Wél is het aantal faillissementen in 2004 toegenomen: van 15% van alle bedrijfsbeëindigingen in 2003 naar de al genoemde 17% een jaar later. tabel 4-2
Aantal stoppers per jaar in 1999-2003
sector
1999
2000
2001
2002
2003
2004*
industrie
2.550
2.830
2.820
2.900
3.290
3.200
bouw
3.380
3.960
4.740
5.440
6.280
5.770
groothandel
6.290
6.300
6.060
5.830
6.240
6.420
detailhandel
6.090
6.550
6.890
6.130
6.780
7.340
horeca
2.510
2.560
2.710
2.550
2.900
3.080
650
730
850
780
970
1.020
1.960
2.120
2.870
2.780
3.080
2.820
dienstverlening
12.930
14.830
16.890
17.630
18.810
18.810
totaal bedrijfsleven**
36.370
39.880
43.830
44.050
48.350
48.440
autosector transport en communicatie
*
Voorlopige realisatiecijfers.
**
Exclusief overige sectoren.
Bron: EIM op basis van VVK.
Vijf jaar na de start is de helft nog in leven
Overlevingskansen De toename van het aantal bedrijfsbeëindigingen hangt ook samen met het groeiende aantal nieuwe ondernemingen. Veel jonge bedrijven verdwijnen binnen vijf jaar weer. Van alle bedrijven die beëindigd worden is een kwart minder dan twee jaar actief geweest, en vijf jaar na de start is de helft nog maar over. De overlevingskans van nieuwe
30
bedrijven blijkt vrij constant te zijn in de afgelopen jaren. Gegeven de ontwikkeling van de conjunctuur in die periode is dat opmerkelijk: eerst de hoogconjunctuur van rond de millenniumwisseling, vervolgens de daaropvolgende recessie, zonder zichtbare gevolgen voor het aandeel ondernemingen dat de eerste paar jaar overleeft. De ontwikkeling van het aantal bedrijfsbeëindigingen houdt ook geen verband met die van het aantal starters. Wél verschillen de overlevingskansen per sector. Starters in de bouwnijverheid en de industrie hebben de beste papieren om de eerste vijf jaar te overleven, met een aandeel overlevers van respectievelijk 56% en 54%. Nieuwkomers in de groothandel hebben naar verhouding de geringste kans om de eerste vijf jaar te overleven, gevolgd door die in de detailhandel en de autobranche. De verschillen zijn echter te gering om al te verregaande conclusies te kunnen trekken. Wél vergt een start in de industrie doorgaans hogere investeringen. Dat maakt een eventuele bedrijfsbeëindiging 'duurder', en zet dus als het ware een extra premie op een goed doordachte en voorbereide start. Voor de bouw geldt dat het persoonlijk vakmanschap van de nieuwe ondernemer het belangrijkste kapitaal is, en dat een kleinschalige bedrijfsuitoefening als klussenspecialist of zzp'er nog steeds goede overlevingskansen biedt. tabel 4-3
Percentage bedrijven dat na 5 jaar nog bestaat, per sector
sector
percentage
industrie
54
bouw
56
groothandel
41
detailhandel
45
horeca
50
autosector
44
transport en communicatie
47
dienstverlening
50
totaal bedrijfsleven
49
Bron: EIM op basis van VVK, 2004.
4.3 In 2005 lichte groei van het aantal starters
Verwachte ontwikkeling Verwacht wordt dat het aantal starters in 2005 nog wat verder zal toenemen, maar niet sterk. Gegeven het prille economische herstel en de bij ondernemers nog bestaande onzekerheid of en wanneer de stijgende lijn in hun branche en op hun specifieke markt zal worden ingezet, ligt het voor de hand dat ondernemers nog voorzichtig blijven met het aannemen van personeel op een vast contract. Dat creëert behalve voor loon- en uitzendbedrijven ook perspectief voor zelfstandigen die zich op projectbasis of anderszins voor bepaalde tijd laten inhuren door (andere) bedrijven. Derhalve is een uitbreiding van het aantal zzp'ers te verwachten, met de bouw en delen van de industrie als belangrijke gebruikers van hun diensten. De nog afwachtende houding van ondernemers, gevoegd bij het overheidsbeleid om als voorwaarde voor een uitkering hogere eisen te stellen aan arbeidsgeschikten zonder werk, stimuleert ook ondernemerschap, als alternatief voor een baan in loondienst. Dat is zéker het geval als die banen niet voor het opscheppen liggen, zoals anno 2005 het geval is. Gegeven de vooruitzichten voor de economische ontwikkeling zal nieuwe bedrijvigheid in sectoren die afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de binnenlandse bestedingen
31
(detailhandel, horeca, een deel van de dienstverlenende sector) eerder voortkomen uit een persoonlijke afweging van 'opportunity costs' door starters, en in op de export gerichte sectoren (industrie, groothandel) eerder uit inspelen op nieuwe marktkansen. 50.000 nieuwe ondernemingen in 2005
De prognose voor het aantal starters in 2005 is: circa 50.000. Ervan uitgaande dat de vlakke curve van het aantal bedrijfsbeëindigingen in de afgelopen jaren zal worden gecontinueerd zal daardoor per saldo ook het aantal ondernemingen in Nederland licht toenemen in 2005.
32
5
Afzetontwikkeling in het MKB
In hoofdstuk 2 is de afzetoriëntatie van het MKB aan de orde geweest. Daarin is naar 1 voren gekomen dat de afzet van het MKB te verdelen is naar buitenlandse en binnenlandse afzet. Dit hoofdstuk start met een beschrijving van de algemene afzetontwikkelingen voor het MKB in 2004 en de verwachte afzetontwikkelingen voor de jaren 2005 en 2006. Daarna komen in paragraaf 5.2 de belangrijkste internationale conjunctuurontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de Nederlandse export aan bod. Ten slotte laat paragraaf 5.3 de belangrijkste afzetontwikkelingen op de nationale markt zien.
5.1
Afzetontwikkeling 2004-2006 Ontwikkelingen in 2004 Na jaren van afzetdaling kwam in 2004 een eind aan deze negatieve ontwikkeling. In 2004 nam het afzetvolume in het MKB met 1% toe. Door de aantrekkende wereldeconomie ontwikkelde de exportgroei van het Nederlandse MKB zich gunstig. De productie kon daardoor aantrekken. Dit leverde ook groei op voor de afzet van intermediaire leveringen, een belangrijke afzetcategorie voor het MKB. Vorig jaar nam de particuliere consumptie toe met 0,5%. Ook de investeringen van bedrijven in vaste activa en de investeringen in woningen ontwikkelden zich gunstig. Al met al nam de binnenlandse afzet van het MKB ook toe.
MKB in 2004 in het teken van afzetherstel
Het merendeel van de sectoren in het MKB liet een afzetgroei zien (tabel 5-1). Een relatief sterke afzettoename was waarneembaar in de groothandel en de industrie. Het MKB in de groothandel noteerde een stijging in het afzetvolume van 2,5%. De sterk aantrekkende exportontwikkeling was de motor achter deze afzetgroei. Vooral de wederuitvoer is in 2004 explosief gestegen. De groothandel is, in combinatie met handelshuizen en logistieke dienstverleners, het distributiekanaal voor de wederuitvoer in Nederland. Ook de transportsector in het MKB had profijt van de sterk aantrekkende groei van de goederenexport in ons land. De exportgroei brengt extra transport met zich mee en is gunstig voor het goederenwegvervoer.
Groothandel en industrie lopen voorop met hun afzetgroei
De afzet in het industriële MKB groeide met 2%. Binnen de industrietakken was het afzetbeeld wisselend. Zo profiteerde de chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie van het aantrekken van de wereldeconomie en nam de afzet met 7% relatief sterk toe. Ook de afzet van de metaalindustrie ontwikkelde zich positief. Dit kwam voornamelijk door de zeer gunstige exportontwikkeling. Maar de voedings- en genotmiddelenindustrie had het zwaar. Door de prijzenoorlog in de supermarktbranche staan leveranciers onder grote druk en zij moeten genoegen nemen met lagere marges. Niet alle sectoren in het MKB hebben te maken gehad met een stijgend afzetvolume. Het MKB in de bouwnijverheid, de detailhandel en de horeca kende in 2004 nog een
Niet in alle sectoren treedt afzetherstel op
1
De afzet is de omzet verminderd met de handelsinkopen. De term afzet wordt in de macroeconomie gebruikt om dubbeltellingen te voorkomen. Buiten de handelssectoren is de afzet vrijwel gelijk aan de omzet. De afzet wordt in de handel vaak aangeduid als brutomarge.
33
teruglopende afzet. De bouwnijverheid kampte met teruglopende investeringen in de utiliteitssector en de grond-, weg- en waterbouw (GWW). De nieuwbouw van woningen en het onderhoud aan infrastructuur gaven een herstel te zien in 2004. Consument kocht in 2004 minder duurzame artikelen
Terughoudende consument bespaart vooral op horecabestedingen
Bij het teruglopende consumentenvertrouwen in 2004 bleven consumenten terughoudend in hun bestedingen. Daarnaast stegen de vaste lasten van huishoudens door onder andere stijgende ziektekosten- en pensioenpremies. Consumenten hadden hierdoor minder te besteden aan andere zaken en bespaarden op uitgaven in de detailhandel. Er werden vooral minder duurzame consumptiegoederen, zoals woninginrichtingsartikelen en elektronica, verkocht. Daarnaast stelde een deel van de consumenten de aanschaf van nieuwe kleding uit waardoor de bestedingen in de kledingzaken terugliepen. Ook de speciaalzaken in voedings- en genotmiddelen, zoals de groenteboeren, de bakkers en de slagers, hadden het zwaar. Zij ondervinden veel concurrentie van supermarkten. Sinds oktober 2003 verkeert de supermarktbranche in een prijzenoorlog. Soms bieden supermarkten producten zelfs aan beneden de inkoopprijs. De speciaalzaken kunnen niet op tegen dit geweld van lage prijzen en verliezen verder terrein. De afzetdaling in de doe-het-zelfbranche kwam vooral voor rekening van de speciaalzaken in deze branche, bijvoorbeeld de winkels in ijzerwaren, verf en behang. Net als de detailhandel ondervond ook de horeca hinder van het dalende consumentenvertrouwen. Vooral gezinnen waren terughoudend in hun horecabestedingen. Bovendien moest de horeca het gelag betalen van de prijzenoorlog in de supermarkt. In de winkel zijn producten structureel goedkoper geworden. Daardoor is het prijsverschil tussen thuis consumeren en bij de horeca consumeren erg groot geworden. Weliswaar verbeterde de gang van zaken in het bedrijfsleven, maar door de omvangrijke bezuinigingen die binnen bedrijven hebben plaatsgevonden, bleef de groei van de zakelijke horeca-uitgaven gematigd. tabel 5-1
Volumeontwikkeling van de totale afzet van het MKB naar sectoren, 2004-2006
MKB-sector
2004
2005
2,00
1,50
3,00
-0,75
1,75
3,25
groothandel
2,50
2,25
4,25
detailhandel
-0,50
-0,50
0,50
0,75
0,50
0,50
-2,00
-0,25
0,25
transport en communicatie
1,25
2,00
3,00
financiële en zakelijke diensten
1,25
1,25
1,75
persoonlijke diensten
0,25
0,00
1,00
zorgsector
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
2,50
1,25
1,75
totaal MKB
1,00
1,25
2,25
industrie bouw
autosector horeca
Bron: EIM op basis van PRISMA-K.
34
2006
Vooruitzichten voor 2005 en 2006 Het MKB laat in 2005 definitief een van de langste periodes van laagconjunctuur achter zich. In 2005 neemt de afzet van het MKB met 1,25% toe. In 2006 loopt de groei verder op. De motor achter het herstel van de afzetgroei blijft de export. De perspectieven voor de buitenlandse afzet van het Nederlandse MKB zijn erg gunstig. Hiermee wordt ook de groei van intermediaire leveringen gestimuleerd. Daarnaast zijn de toenemende investeringen, zowel in vaste activa als woningen, een positieve impuls voor de groei van de binnenlandse afzet. Door de terughoudendheid van de consument in 2005 blijft de groei van de afzet van consumptieve goederen en diensten achter. Dit heeft een remmend effect op de ontwikkeling van de binnenlandse afzet. Alles bij elkaar wordt in 2005 een gematigde groei van 1% voorzien van de binnenlandse afzet in het MKB. In 2006 laten alle afzetcategorieën een stijging zien. De export, intermediaire leveringen en investeringen zullen verder toenemen, maar nu komend jaar de gezinsconsumptie weer zal stijgen als gevolg van een toename van het reëel beschikbare inkomen, trekt ook de consumptieve afzetgroei van het MKB aan.
Definitief einde van de laagconjunctuur te danken aan exportgroei
De sterkste afzetgroei doet zich voor bij het MKB in de groothandel en de transport- en communicatiesector. In de communicatiesector blijft de belangstelling voor telefoon- en IT-diensten groot. Vooral daar waar zogenoemde 'gadgets' worden aangeboden kan men rekenen op een run van de (jonge) consument. Voor de groothandel en de transportsector vormt de export een belangrijke bron van inkomsten. De afzet van het internationale goederentransport trekt door de stijgende exporten stevig aan. De groothandel doet goede zaken op de buitenlandse markt, maar op de binnenlandse markt blijft het moeilijk. Oorzaken hiervoor zijn de terughoudende consumptie bestedingen en de sterkere concurrentie als gevolg van het verder aantrekken van de wereldhandel. Terwijl er in 2004 nog sprake was van een afzetdaling in de bouwnijverheid, wordt in 2005 een omslag verwacht. Voor dit jaar wordt rekening gehouden met een positieve afzetontwikkeling. De belangrijkste groeimarkt blijft de nieuwbouw van woningen. Voor het eerst sinds een paar jaar zit de utiliteitsbouw weer in de lift. Het herstel van de utiliteitsbouw is niet algemeen. Het zijn vooral de niet-kantoorintensieve gebouwen waar de groei plaatsvindt. De leegstand van kantoorgebouwen blijft groot. De horeca en de detailhandel zijn de enige MKB-sectoren met een afzetdaling in 2005. Zij ondervinden nog steeds hinder van de terughoudende consumptieve bestedingen. Pas in 2006 zullen deze sectoren een licht afzetherstel kennen.
Afzetherstel bouw in 2005, horeca en detailhandel volgen pas in 2006
5.2
Ontwikkelingen in de buitenlandse afzet Voor de ontwikkelingen in de buitenlandse afzet van het Nederlandse MKB zijn de ontwikkelingen in de internationale conjunctuur van belang. Daarom wordt hierna eerst aandacht besteed aan het internationale kader, dat sterk bepalend is voor de perspectieven van het Nederlandse MKB. Vervolgens wordt uitvoeriger ingegaan op de exportontwikkelingen bij het MKB.
5.2.1 Internationale conjunctu urontwikkeli ngen De wereldeconomie had in 2004 te maken met een uitstekend jaar. De economische 1 groei bedroeg bijna 5% . Hiermee kende 2004 de hoogste economische groei in twintig jaar. Vooral de opkomende economieën droegen bij aan deze sterke economische
Wereldeconomie sterk gegroeid in 2004
1
Centraal Planbureau, Centraal Economisch Plan 2005, Den Haag.
35
groei. Door positieve impulsen aan de aanbodzijde kenden de opkomende markten een groei van maar liefst 7%. Daarnaast speelden de Verenigde Staten een belangrijke rol. In de Verenigde Staten kwam de economische groei uit op 4% door het expansieve Amerikaanse macro-economische beleid. In samenhang met de hoge mondiale economische groei is de wereldhandel vorig jaar spectaculair gestegen en wel met ruim 10%. De economische groei van de mondiale economie werd enigszins geremd door de hoge olieprijs. Ten opzichte van 2003 steeg de olieprijs in 2004 met 32%. De olieprijsstijgingen worden veroorzaakt door een aanzienlijk toegenomen vraag naar olie en krapte aan de aanbodzijde. Als gevolg van de politieke onrust, abnormale weersomstandigheden en de lage investeringen in de olie-exploratie door OPEC-landen in de afgelopen jaren is krapte op de aanbodmarkt ontstaan. Daarnaast zijn het verder oplopen van de betalingsbalansonevenwichtigheden en de overheidstekorten een bron van zorg. Minder sterke groei van de mondiale economie in 2005 door hoge olieprijs
Net als in 2004 zal de olieprijs in 2005 ook op een hoog prijsniveau blijven door krapte op de wereldoliemarkt. De hoge olieprijs heeft een drukkend effect op de economische groei van de wereldhandel. Hierdoor zal naar verwachting de groei van de wereldhandel lager zijn dan vorig jaar. Verwacht wordt dat de groei uitkomt op circa 8%. Ondanks de groeiverwachtingen zijn er een aantal onzekerheden die mogelijk van invloed zijn op de wereldgroei. De hoge olieprijs blijft een bron van zorg. Door een onrustige internationale politieke situatie en mogelijke terroristische aanslagen kan de olieprijs verder stijgen dan verwacht, met als gevolg een nog lagere internationale economische groei. Daarnaast vormt de ontwikkeling van de wisselkoersen een belangrijke onzekerheid. De dollar zou verder kunnen depreciëren door het grote tekort op de Amerikaanse lopende rekening. Dit geeft een negatieve impuls aan de economische groei in het eurogebied door verschuivingen in de prijsconcurrentiepositie. Ten slotte is de kapitaalmarktrente erg laag. Omdat deze lage rente niet goed verklaarbaar is, kan mogelijk de stijging van de kapitaalmarktrente sterker zijn dan nu verwacht wordt, hetgeen een negatief effect zal hebben op de economische groei. Van de G3 hebben met name de Verenigde Staten en Japan een belangrijke bijdrage geleverd aan de groei van de wereldhandel. Door de sterke euro bleef de economische groei in het eurogebied ver achter.
Economische groei in de Verenigde Staten houdt aan
Verenigde Staten De Amerikaanse economie heeft zich in 2004 gunstig ontwikkeld. De economische groei liep vorig jaar op tot 4,4%. Deze gunstige ontwikkeling heeft de Verenigde Staten vooral te danken aan het expansieve macro-economische beleid. Andere positieve stimuli op de groei vormden de sterke verbeteringen van de balansposities en winstgevendheid van bedrijven. Deze stimuli waren het gevolg van een aantal herstructureringen, namelijk kostenbesparingen en de concentratie van kernactiviteiten, die het Amerikaanse bedrijfsleven de afgelopen jaren heeft doorgevoerd in reactie op de overinvesteringen van eind jaren negentig, de recessie van 2000-2001 en de daaropvolgende boekhoudschandalen. Ondanks hogere energieprijzen nam de particuliere consumptie toe. Deze toename kwam door belastingverlagingen, lagere hypotheeklasten, meer werkgelegenheid en minder besparingen. De vooruitzichten voor de Amerikaanse economie blijven gunstig. De groei voor 2005 wordt geraamd op 3,25%. De groei loopt minder hard op dan in 2004. Hiervoor zijn een aantal oorzaken aan te wijzen: het geleidelijk beëindigen van het soepele monetaire beleid, mogelijke stijging van de kapitaalmarktrente, geen verdere belastingverlagingen, het verwachte oplopen van de spaarquote van gezinnen, de hoge olieprijs en de zwakkere economische groei in de belangrijkste afzetgebieden.
36
Gunstige ontwikkeling in Azië vooral door toedoen van zeer spectaculaire groei Chinese economie
Matige economische groei in eurolanden
Azië De Japanse economie kende in 2004 een groei van 2,6%. Vooral de sterke uitvoergroei richting China had een gunstig effect op de economische groei van Japan. Ook een aantal Aziatische nieuwe industrielanden zoals Taiwan, Singapore, Zuid-Korea en Hong Kong kregen een impuls door de grote vraag vanuit China. Binnen de Aziatische economieën sprong China er uit met een fenomenale groei van 9,5%. Ondanks de maatregelen van de autoriteiten om oververhitting te voorkomen, realiseerde de Chinese economie een hogere groei dan in 2003. Voor 2005 en 2006 wordt een lichte afzwakking van de economische groei in Azië voorzien. Europa De economische groei in het eurogebied kwam in 2004 uit op 2%. In het eerste halfjaar van 2004 bedroeg de toename 1,1%, maar in het tweede halfjaar zette het herstel niet verder door en bleef de groei steken op 0,6%. Vooral door de hogere olieprijzen kende het tweede halfjaar een lichte terugval in de economische groei. Ondanks de kleine inzinking in het tweede halfjaar van 2004 was de totale groei in de eurolanden in 2004 ruim hoger dan in 2003 (0,5%). Vooral de sterke uitvoergroei had een positief effect op de economische groei. De sterke economische groei in andere delen van de wereld had een positief effect op de groei in de eurolanden. De verslechterde prijsconcurrentiepositie, door de sterke euro, had hierdoor weinig effect. Door hetzelfde monetaire beleid en dezelfde valuta worden onderlinge verschillen in de groei tussen de diverse eurolanden steeds kleiner. Voor 2005 wordt nog een gematigde economische groei voorzien van 1,75%. De hoge olieprijs, de duurdere euro en het zwakke consumenten- en producentenvertrouwen zullen de groei remmen. Pas in 2006 loopt de groei op naar 2,5%.
5.2.2 Exportontwikkelingen bij het MKB MKB leeft op door aantrekkende export
Exportgroei MKB nog lang niet terug op oude niveau
Ontwikkelingen in 2004 Na de jaren van laagconjunctuur die Nederland heeft gekend, is het MKB vooral opgeleefd door de toename van de buitenlandse afzet. De exportgroei van het MKB kwam in 2004 uit op 3,25%. Vele Europese economieën waren vorig jaar in staat aan te haken bij de hoge economische groei in de Verenigde Staten en Azië. Daarvan profiteerde het Nederlandse MKB, want het merendeel van de uitvoer is bestemd voor andere Europese landen. De wederuitvoer had dan ook een zeer belangrijke bijdrage in de exportgroei. De binnenlandse geproduceerde uitvoer profiteerde veel minder van het herstel van de internationale conjunctuur. Ondanks de gunstige ontwikkelingen is de exportgroei van het MKB nog lang niet terug op het hoge exportniveau van de jaren negentig. De verslechterde prijsconcurrentie speelt hier een belangrijke rol in. Ten eerste zijn de in Nederland geproduceerde producten relatief duur. Dit komt door de hoge arbeidskosten en de sterke positie van de euro. Weliswaar zijn vorig jaar loonmatigingen doorgevoerd in het bedrijfsleven waardoor de ontwikkeling van de arbeidskosten ongeveer gelijk was aan die van andere eurolanden. In 2005 en 2006 wordt zelfs een gunstiger ontwikkeling van de arbeidskosten verwacht. Maar het bedrijfsleven blijft last houden van de stevige opmars van de euro. Vooral de landen in de opkomende economieën bieden producten aan tegen lagere prijzen. Ten tweede zijn Duitsland en België de twee belangrijkste afzetmarkten. Deze landen zijn beide herstellende van een laagconjunctuur. De afzetontwikkelingen in beide landen zijn daardoor nog niet heel erg florissant. Nederland ondervindt daarbij ook nog eens veel concurrentie uit een aantal opkomende economieën in Azië, evenals uit de nieuwe EU-lidstaten.
37
Vooruitzichten export in 2005 en 2006 De vooruitzichten voor de exportontwikkeling in het MKB voor 2005 en 2006 zijn gunstig (zie tabel 5-2). Door de wereldwijde groeivertraging zal de exportgroei dit jaar iets terugvallen. Toch stijgt de export nog met 2,5%. Volgend jaar neemt de export verder toe met 4%. Niet elke sector heeft een sterke internationale oriëntatie. Het MKB in de detailhandel, horeca, persoonlijke dienstverlening en zorg heeft nauwelijks export. Deze sectoren zijn voornamelijk gericht op het binnenland en profiteren nauwelijks van het aantrekken van de wereldhandel. De sectoren in het MKB die wel internationaal actief zijn, laten allemaal een groei van de buitenlandse afzet zien in 2005 en 2006.
Door wereldwijde groeivertraging lichte terugval in de exportgroei in 2005
De sterkste exportstijgingen doen zich voor bij het MKB in de groothandel, de industrie en de transport- en communicatiesector. De groothandel kan het meest profiteren van de aantrekkende wereldhandel. In het verleden richtte de groothandel zich voornamelijk op de buurlanden. Sinds een aantal jaren is de exportoriëntatie van de groothandel verbreed en zelfs wereldwijd geworden. Het is daardoor niet verwonderlijk dat de groothandel de hoogste exportgroei kent. Ook het aandeel van de export in de totale afzet is de afgelopen jaren gestegen. De industrie is de belangrijkste exportsector voor het MKB. Ongeveer een derde van de totale afzet bij het MKB in de industrie betreft afzet in het buitenland. De exportgroei in het industriële MKB is bovengemiddeld. Het aantrekken van de wereldhandel heeft een grote invloed op de industrie, maar het effect in deze sector is minder groot dan in de groothandel. De metaalindustrie neemt de meeste export voor haar rekening. Net als de groothandel en de industrie profiteert het MKB in de transport- en communicatiesector van de gunstige internationale ontwikkelingen.
Groothandel kan het meest profiteren van aantrekkende wereldhandel
tabel 5-2
Volumeontwikkeling van de exportafzet van het MKB naar sectoren, 2004-2006
MKB-sector
2004
2005
2006
industrie
4,25
2,75
3,75
bouw
0,25
2,00
1,25
groothandel
5,75
4,00
7,50
transport en communicatie
0,50
2,75
3,75
financiële en zakelijke diensten
2,00
1,25
3,75
overige sectoren
1,75
1,00
1,75
totaal MKB
3,00
2,50
4,00
detailhandel autosector horeca
persoonlijke diensten zorgsector
Bron: EIM op basis van PRISMA-K.
5.3
Ontwikkelingen in de binnenlandse afzet De belangrijkste binnenlandse bestedingscategorieën zijn de consumptieve afzet en de zakelijke leveringen (investeringsafzet en intermediaire afzet). De ontwikkelingen van deze afzetcategorieën zijn bepalend voor het binnenlandse afzetperspectief. Daarom
38
wordt eerst aandacht besteed aan de binnenlandse afzetcategorieën alvorens de ontwikkeling van de binnenlandse afzet in het MKB aan bod komt.
5.3.1 Ontwikkelin gen particuliere consum ptie Terughoudend bestedingspatroon bij de consument
Ondanks het economische herstel was de Nederlandse consument in 2004 erg terughoudend met zijn uitgaven. Hiervoor waren een aantal oorzaken aan te wijzen. Het reeel beschikbare gezinsinkomen nam af door het bevriezen van de lonen en lastenverzwaringen. Bovendien verkeerde het consumentvertrouwen op een laag niveau. Vooral de onzekerheid op de arbeidsmarkt en de eigen financiële situatie speelden hierbij een rol. In de eerste helft van 2004 leek het consumentenvertrouwen zich te herstellen, maar na de zomer keerde het tij. Aan het eind van het jaar was de consument ongeveer even somber als aan het begin van het jaar. De particuliere consumptie nam in 2004 in volume bescheiden toe met 0,5%. De pakketverkleining in de Ziekenfondswet heeft vorig jaar voor een belangrijk deel de lichte groei van de particuliere consumptie veroorzaakt. Door deze pakketverkleining moet de consument een aantal medische diensten met ingang van 2004 zelf betalen. Hierdoor is een verschuiving ontstaan van collectief gefinancierde uitgaven naar particuliere zorguitgaven. Het gevolg is dat vanaf 2004 deze zorguitgaven tot de particuliere consumptie worden gerekend, terwijl dat voorheen niet zo was. Ook de komende jaren staan een aantal institutionele wijzigingen op het programma. In 2005 heeft de Wet kinderopvang een negatief effect op de consumptiegroei. Een gedeelte van de uitgaven aan kinderopvang wordt niet meer tot de particuliere consumptie maar tot de overheidsconsumptie gerekend. Een positief effect op de consumptiegroei heeft de introductie van het eigen risico in het ziekenfonds van 225 euro per jaar. Het deel van de zorg dat ziekenfondsverzekerden zelf moeten gaan betalen wordt gerekend tot de particuliere consumptie. De institutionele wijziging die in 2006 de grootste invloed heeft op de particuliere consumptie is de invoering van het nieuwe zorgstelsel. Het gaat in dit geval om een neerwaarts effect.
Particuliere consumptie krimpt in 2005
Koopbereidheid consument trekt in 2006 aan
De particuliere consumptie krimpt in 2005 met 0,5%. Samen met de institutionele wijzigingen is de ongunstige ontwikkeling in het reëel beschikbare looninkomen de belangrijkste oorzaak voor deze krimp. Het reëel beschikbare inkomen van gezinnen neemt af door een daling van de werkgelegenheid, loonmatigingen en lastenverzwaringen. De ontwikkeling van de particuliere consumptie loopt niet in de pas met die van het reëel beschikbare inkomen. De beperkte ruimte voor extra consumptieve bestedingen uit zich dan ook in een daling van de spaarquote. Wel is het zo dat de tegoeden op spaarrekeningen de afgelopen jaren flink zijn opgelopen. De consument spreekt zijn spaartegoeden vooralsnog niet aan. In 2006 laten de koopkracht, de werkgelegenheid en de huizenprijzen een herstel zien. Daarnaast wordt verwacht dat het consumentenvertrouwen zal oplopen, waardoor de koopbereidheid stijgt. De vooruitzichten met betrekking tot de groei van de particuliere consumptie voor volgend jaar zijn gunstig. Indien gecorrigeerd wordt voor statistische vertekeningen door de invoering van het nieuwe zorgstelsel, zal de groei van de particuliere consumptie uitkomen op 1%.
5.3.2 Zakelijke lev eringen Door de aantrekkende winsten zijn bedrijven weer bereid om te gaan investeren. Daarnaast heeft het aantrekken van de bedrijvigheid in ons land een positieve invloed op de groei van de intermediaire afzet. Het MKB profiteert van deze ontwikkelingen.
39
De investeringen in bedrijfsgebouwen maakten in 2004 nog een relatief ongunstige ontwikkeling door. Dit werd mede ingegeven door de hoge leegstand onder kantoorpanden. De investeringen in machines herstelden enigszins. Hiermee werd een indicatie afgegeven dat het groeiherstel zich aandiende. In het bijzonder de investeringen in computers maakten een sterke stijging door. De reden hiervoor was de sterke vraag naar vervanging. De computers die eind jaren werden aangeschaft om het millenniumprobleem te vermijden, raakten verouderd en zijn goeddeels vervangen. Ongeveer 70% van de bedrijfsinvesteringen in het wegvervoer betreft personenauto's die voornamelijk bij leasebedrijven worden ondergebracht. In 2004 was sprake van een daling in het autopark van leasemaatschappijen. Herstel zakelijke leveringen zet door
Het herstel van de zakelijke leveringen zet zich dit en volgend jaar door. De toenemende binnenlandse economische activiteiten hebben een positief effect op de groei van de intermediaire afzet. De groei van de investeringen in 2005 vloeit deels voort uit het opgetreden winstherstel. Daarnaast worden dit jaar investeringen gerealiseerd die in 2004 door onvoldoende producentenvertrouwen en een dalende bezettingsgraad nog werden uitgesteld. De investeringen in bedrijfsgebouwen zullen zich dit jaar stabiliseren. Door de toenemende behoefte aan productiecapaciteit wordt voor volgend jaar een groei voorzien van de investeringen in bedrijfsgebouwen. Het uitstellen van investeringen in machines lijkt voorbij. In 2005 en 2006 zijn de investeringsverwachtingen positief, omdat een groot deel van de productiecapaciteit nu echt aan vervanging toe is. De vervangingsvraag naar computers neemt af, maar de uitbreidingsinvesteringen zullen toenemen. Ook de vervangingsvraag naar personenauto's neemt af. Mede als gevolg van het toenemende producentenvertrouwen ontwikkelt de verkoop van bestelauto's zich gunstig.
5.3.3 Ontwikkelin g binnenlan dse afzet bij het MKB Binnenlandse afzetgroei MKB blijft achter bij exportgroei
Tabel 5-3 geeft een overzicht van de volumegroei van de binnenlandse afzet van het MKB in de jaren 2004-2006. In alle jaren blijft de volumegroei van de binnenlandse afzet achter bij de volumegroei van de export. Ontwikkelingen in 2004 De ontwikkeling van de consumptieve bestedingen is in het bijzonder van belang voor de detailhandel en de horeca. Voor beide sectoren geldt dat de totale afzet grotendeels wordt bepaald door de consumptieve bestedingen.
Horeca gaat het meest gebukt onder terughoudende consumptieve bestedingen
Vorig jaar minder bestedingen in de detailhandel
De horeca had de meeste last van de terughoudende consumptieve bestedingen. Als er door consumenten bezuinigd moet worden, wordt veelal snel besloten minder gebruik te maken van de diensten die de horeca biedt. Dit vertaalde zich vorig jaar in een daling van de binnenlandse afzet van deze MKB-sector met 2%. In de loop van 2004 nam in de meeste horecasubsectoren wel het tempo van de daling af. Een uitzondering daarop vormden cafés, snackbars e.d. Hier liep de afzet vooral in het tweede en derde kwartaal sterk terug. Grote evenementen zoals het EK voetbal in Portugal en de Olympische Spelen in Griekenland hebben een negatief effect gehad op de bestedingen in de horeca. Veel mensen bleven thuis om deze evenementen rustig op tv te volgen. Ook dat leidde tot minder bestedingen in cafés, restaurants en vakantieparken. In 2004 besteedden consumenten minder bij de detailhandel. Medio vorig jaar leken de detailhandelsverkopen enig herstel te vertonen, maar samenhangend met een dalend consumentenvertrouwen in de tweede helft van 2004, liepen de bestedingen in de rest van het jaar opnieuw terug. Hoewel de consument niet direct bezuinigt op eerste le-
40
vensbehoeften zoals eten en drinken, kampen delen van de detailhandel food wel met problemen. Veel speciaalzaken verliezen terrein in de concurrentieslag met de supermarkten. De prijzenoorlog doet daar nog eens een schepje bovenop. Ook bezuinigt de consument in een periode van laagconjunctuur door het uit- of afstellen van de aanschaf van duurzame producten, zoals wasmachines, meubelen of kleding. Werd eerder voor de aanschaf van kleding nog geswitcht naar de goedkopere textielsupermarkten, vorig jaar kwam daar een einde aan. Flinke stijging in verkoop van bestelauto's, rest van autosector nog in mineur in 2004
Herstel op de zakelijke markt gunstig voor communicatiesector en zakelijke diensten
Binnenlandse afzetgroei van de groothandel en industrie blijft sterk achter bij de exportgroei
De autosector ondervond ook hinder van de terughoudende uitgaven van de consument. De verkoop van nieuwe personenauto's in 2004 kwam met bijna 480.000 stuks ruim 1% lager uit dan in 2003. Ook de markt voor occasions liep wat terug. De terughoudendheid bij ondernemers voor investeringen in vervoermiddelen had tot gevolg dat de verkoop van nieuwe vrachtauto's daalde. De benzineservicestations kampten met een afzetdaling. De sterke stijging van de autobrandstofprijzen speelt hierbij een belangrijke rol. Het aantal verkochte bestelauto's zat vorig jaar flink in de lift. De positieve ontwikkeling in de verkopen van bestelauto's maakte veel goed. Het MKB in de autosector noteerde in 2004 een lichte toename van de binnenlandse afzet van 0,5%. De transport- en communicatiesector, maar ook de financiële en zakelijke dienstverlening profiteerden het meest van de toenemende activiteit in het bedrijfsleven. Vooral de communicatiesector en de zakelijke dienstverlening zijn bovengemiddeld afhankelijk van de zakelijke markt. Op de binnenlandse markt is de groei van telecommunicatiediensten, vergeleken met groeicijfers rond 10% in de achterliggende periode, sterk teruggelopen. Ondanks de verzadiging is er toch nog een toenemende belangstelling voor telefoon- en IT-diensten. Verder is bij providers sprake van een enorme concurrentieslag in het kader van het werven en behouden van de klant. Vele branches binnen de zakelijke dienstverlening boekten een afzetstijging. In de eerste helft van vorig jaar liet de afzet van de uitzendbranche nog een weinig florissante ontwikkeling zien, in de tweede jaarhelft nam de vraag naar uitzendkrachten echter toe. De uitzendbranche is vaak de eerste branche die profiteert van het (vooruitzicht op) economisch herstel. Bedrijven nemen vaak eerst flexibel personeel aan voordat de arbeidskrachten in vaste dienst komen. Als het herstel uitblijft, kan men snel op kosten besparen door flexibele werknemers te ontslaan. De beveiligingsbranche maakt al een aantal jaren een groei door. De groeiende vraag naar beveiliging komt onder andere door de gestegen criminaliteit en het gevoel van onveiligheid in Nederland. Ook bij architecten- en ingenieursbureaus verbeterden de resultaten. Het MKB in de groothandel en de industrie noteerde een bovengemiddelde groei van de binnenlandse afzet. Voor beide sectoren geldt dat de ontwikkeling op de binnenlandse markt sterk achterblijft bij de ontwikkelingen op de buitenlandse afzetmarkten. Op de binnenlandse afzetmarkt van het industriële MKB waren de ontwikkelingen in 2004 wisselend. De chemische industrie profiteerde van de toenemende afzet bij andere industriële ondernemingen. Deze tak van industrie levert essentiële grondstoffen en halffabrikaten voor andere industrieën. De hout- en bouwmaterialenindustrie kan tot op zekere hoogte profiteren van de opleving in de bouw. De kledingindustrie heeft daarentegen hinder van de terughoudende consumptieve bestedingen waardoor de vraag naar kleding is afgenomen.
41
Negatieve ontwikkelingen in utiliteitsbouw en GWW veroorzaken daling binnenlandse afzet in de bouw
De binnenlandse afzet van de bouwnijverheids- en installatiebedrijven liep in 2004 licht terug. De productie van nieuwbouwwoningen trok in de loop van vorig jaar aan. Deze gunstige ontwikkeling kon de negatieve ontwikkelingen in de utiliteitsbouw en de grond-, water- en wegenbouw niet compenseren. Bovendien bleven de investeringen in bedrijfsgebouwen in mineur, maar minder dan in 2003 het geval was. De herstel-, de verbouw- en de onderhoudsactiviteiten namen, zoals vrijwel jaarlijks het geval is, toe. tabel 5-3
Volumeontwikkeling van de binnenlandse afzet van het MKB naar sectoren, 2004-2006
MKB-sector
2004
2005
0,75
1,00
2,75
-0,75
1,75
3,25
groothandel
0,75
1,00
2,00
detailhandel
-0,50
-0,50
0,50
0,50
0,50
0,75
-2,00
-0,25
0,25
transport en communicatie
1,50
1,75
2,75
financiële en zakelijke diensten
1,00
1,25
1,50
persoonlijke diensten
0,50
0,00
1,00
zorgsector
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
3,25
1,25
1,50
totaal MKB
0,50
1,00
2,00
industrie bouw
autosector horeca
2006
Bron: EIM op basis van PRISMA-K.
Bijdrage binnenlandse afzet neemt komende jaren toe
Grootste stijging binnenlandse bestedingen in bouw en transport- en communicatiesector
Binnenlandse afzet in horeca en detailhandel in 2005 nog onder druk, maar toename in 2006
Vooruitzichten voor 2005 en 2006 Onder invloed van een gunstiger ontwikkeling van de binnenlandse bestedingen in 2005 en 2006 zet het herstel van de binnenlandse afzetgroei bij het MKB, dat zich in 2004 heeft ingezet, verder door. Voor 2005 wordt een groei van de binnenlandse afzet van 1% voorzien om in 2006 verder aan te trekken tot 2%. Naar verwachting levert de binnenlandse afzet de komende jaren een grotere bijdrage aan de totale afzetgroei. De transport- en communicatiesector en de bouw laten de grootste stijgingen van de binnenlandse afzet zien. In de bouw neemt de binnenlandse afzet met 1,75% toe in 2005. Voor het eerst sinds een aantal jaar wordt op de nieuwbouwmarkt van bedrijfsgebouwen en in de grond-, water- en wegenbouw (GWW) weer groei geboekt. Binnen het GWW trekt vooral de bouw in opdracht van de overheid aan. Het gaat hierbij vooral om het werk aan rijkswegen. De nieuwbouw van woningen blijft zich positief ontwikkelen. De laagste groei treedt op bij de onderhoudsmarkt van woningen. Het herstel van de utiliteitsbouw is niet algemeen. Het zijn vooral de niet-kantoorintensieve gebouwen waar de groei plaatsvindt. Op de kantorenmarkt blijft de leegstand erg groot. Pas in 2006 zal hierin verandering optreden. De hout- en bouwmaterialenindustrie profiteert van de toenemende binnenlandse bestedingen binnen de bouw. De binnenlandse afzet van de detailhandel en de horeca blijft in 2005 nog licht teruglopen. De speciaalzaken in voedings- en genotmiddelen ondervinden veel concurrentie van de grote supermarktketens, waar de prijzenoorlog blijft heersen. Als gevolg van de prijzenoorlog komt de detailhandel in food nauwelijks aan investeringen toe. De groeipotentie binnen de detailhandel food is daardoor flink aangetast. Weliswaar heeft de
42
consument een brede belangstelling voor hebbedingen, toch worden er minder duurzame artikelen gekocht. In het bijzonder gezinnen blijven terughoudend in hun horecabestedingen. De zakelijke bestedingen trekken al wat aan en lopen voorop in het herstel. Consumenten hebben de perceptie dat sommige horecaondernemers de invoering van de euro hebben gebruikt om de prijzen flink omhoog te drijven. Zij ervaren de horeca als duur. De prijsstijging in de horeca is hoger dan de inflatie. Hierdoor staat de afzet dit jaar nog onder druk. De vooruitzichten m.b.t. de groei van de particuliere consumptie in 2006 zijn aan te merken als positief. Naar verwachting neemt dan de binnenlandse afzet van het MKB in de detailhandel en de horeca weer toe.
43
6
Werkgelegenheid
De werkgelegenheid in het MKB ontwikkelde zich in 2004 nog ongunstig en nam met maar liefst 2% af. Sinds de jaren tachtig was een dergelijke daling niet meer voorgekomen. Bedrijven ontsloegen personeel in reactie op de productiedaling in 2003 en de lage winstgevendheid. Maar tegelijkertijd werden in 2004 de eerste tekenen van herstel zichtbaar: het aantal openstaande vacatures nam weer toe, de werkloosheidsstijging nam af, het aantal faillissementen daalde en de gewerkte uitzenduren zaten weer in de lift. Het voorzichtige begin van economisch herstel vertaalt zich waarschijnlijk in 2005 en 2006 in een gunstiger beeld op de arbeidsmarkt. Het aantal banen kan vanaf de tweede helft van 2005 weer toenemen door het aantrekken van de productie en het herstel van winstgevendheid. De werkgelegenheid in arbeidsjaren zal naar verwachting in 2005 nog een kwart procentpunt dalen, maar in 2006 een stijging laten zien. Dit hoofdstuk werpt een nadere blik op de ontwikkeling van de werkgelegenheid. Paragraaf 6.1 geeft een eerste indruk van de werkgelegenheidsontwikkeling in het MKB. In paragraaf 6.2 wordt afzonderlijk op de ontwikkeling van de werkgelegenheid van werknemers en van zelfstandigen ingegaan. Paragraaf 6.3 laat de werkgelegenheids- en productiviteitsverschillen tussen de sectoren zien. Paragraaf 6.4 gaat in op de werkgelegenheid naar grootteklasse en paragraaf 6.5 behandelt de ontwikkeling van vacatures, arbeidsaanbod en werkloosheid.
6.1
Ontwikkeling werkgelegenheid in het MKB Na een van de langdurigste naoorlogse recessies lijkt de economie uiteindelijk de weg omhoog weer te hebben gevonden. In 2004 daalde de werkgelegenheid in het MKB, evenals in de voorgaande jaren, aanzienlijk, maar in een afnemend tempo. De verwachtingen voor 2005 zijn dat de daling van het aantal werkenden tot staan komt, waarna in 2006 de werkgelegenheid weer zal groeien. Het arbeidsvolume vertoont gemiddeld over 2005 nog wel een kleine daling, maar de werkgelegenheid in personen zal gemiddeld gelijk blijven. De arbeidsproductiviteit, die vooral in 2004 sterk steeg, blijft wel toenemen maar minder sterk dan in het afgelopen jaar toen de productiecapaciteit werd verminderd door minder mensen in te schakelen terwijl daarnaast de productie aantrok. Het aantrekken van de economie komt eveneens tot uitdrukking in een sterkere groei van verbruik en afzet in 2005 en 2006. Doordat de economische teruggang langer heeft aangehouden dan in het algemeen werd verwacht, is een verdere sanering van de werkgelegenheid pas laat op gang gekomen. De arbeidsproductiviteit nam bij het MKB in 2003 licht en in 2004 substantieel, met 3%, toe en tegelijkertijd daalde het arbeidsvolume met 2% (zie tabel 6-1). De groei van de werkgelegenheid in 2005 is enigszins vertekend door de invoering van de wet Verlenging Loondoorbetalingsverplichting bij Ziekte (VLZ). Door invoering van de wet is er sprake van een virtuele groei van de werkgelegenheid van circa een kwart procentpunt.
45
tabel 6-1
Verwachte ontwikkeling kengetallen MKB in procenten ten opzichte van het voorafgaande jaar 2004
2005
2006
aantal werkenden
-1,75
0,00
1,50
arbeidsvolume
-2,00
-0,25
1,25
arbeidsproductiviteit
3,00
1,75
1,25
bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen
1,00
1,50
2,75
verbruik
1,25
1,25
2,00
afzet
1,00
1,25
2,25
Bron: EIM op basis van PRISMA-K.
6.2
De werkgelegenheid van werknemers en zelfstandigen De totale werkgelegenheidsontwikkeling in het MKB bestaat uit de ontwikkeling van het aantal werknemers, maar ook uit de ontwikkeling van het aantal zelfstandigen en meewerkende gezinsleden.
Werkgelegenheidsdaling vooral door afname aantal werknemers
De daling van de werkgelegenheid in het MKB treedt met name op bij de werknemers. De teruggang in 2004 bedroeg 2,25%. Het aantal zelfstandigen liep terug met 0,5%. In 2005 groeit het aantal zelfstandigen licht (0,25%) terwijl de werkgelegenheid van werknemers zich stabiliseert. In 2006 wordt juist een sterkere groei van de werkgelegenheid van werknemers verwacht. Doordat werkgevers ook in 2004 zeer ruim in hun personeel zaten, waren zij gedwongen om veel werknemers te ontslaan. Veel werklozen hebben ten tijde van een laagconjunctuur moeite met het vinden van een baan. Om toch niet werkloos te blijven beginnen zij voor zichzelf, dit ondanks de ongunstige afzetperspectieven. Ondanks het feit dat er door de slechte economische situatie ook zelfstandigen verdwijnen, komen er dus ook zelfstandigen bij. Hierdoor neemt het aantal zelfstandigen per saldo minder sterk af. tabel 6-2
Ontwikkeling werkgelegenheid MKB 2004-2006 naar categorie werkzame personen (in arbeidsjaren en personen x 1.000 en mutaties ten opzichte van voorgaand jaar in procenten) t.o.v.
t.o.v.
t.o.v.
2004
2003
2005
2004
2006
2005
aantal
%
aantal
%
aantal
%
3.035
-2,25
3.033
0,00
3.087
1,75
(in personen)
1.005
0,50
1.008
0,25
1.017
1,00
totaal (werkzame personen)
4.040
-1,75
4.041
0,00
4.104
1,50
werknemers (in arbeidsjaren)
2.367
-2,50
2.360
-0,25
2.398
1,50
661
-0,50
660
-0,25
661
0,25
3.028
-2,00
3.020
-0,25
3.058
1,25
werknemers (in personen) zelfstandigen en meewerkenden
zelfstandigen en meewerkenden (in arbeidsjaren) totaal (arbeidsjaren) Bron: EIM op basis van PRISMA-K.
46
6.3
Nog niet in alle sectoren werkgelegenheidsgroei in 2005
De werkgelegenheid naar sector Werkgelegenheid De laagconjunctuur doet zich in alle sectoren voelen. De werkgelegenheid van het MKB nam in 2004 in alle sectoren, met uitzondering van de zorg, af. Tussen de sectoren loopt de mate waarin de werkgelegenheid verandert uiteen (zie tabel 6-3). De sterkste werkgelegenheidsdalingen (van 3 à 4%) deden zich in 2004 voor in de horeca, transport en communicatie, detailhandel en bouw. Het gaat hier met name om sectoren die sterk afhankelijk zijn van binnenlandse bestedingen. Als gevolg van de onzekerheid die de recessie meebrengt zijn de bestedingen van consumenten relatief laag en de besparingen relatief hoog. Het consumentenvertrouwen is zich sinds 2003 wel enigszins aan het herstellen, maar bevindt zich nog altijd op een laag niveau. Het reëel beschikbare looninkomen ontwikkelde zich in 2004 ongunstig door de daling van de werkgelegenheid, loonmatiging en lastenverzwaring. In 2005 wordt enig herstel van de werkgelegenheid verwacht, maar niet in alle sectoren. De bouw, de zorg en de transport- en communicatiesector laten relatief gunstige ontwikkelingen zien, in de autosector, de detailhandel en in de overige sectoren is er nog sprake van een substantiële teruggang. In 2006 treedt overal in het MKB weer groei van de werkgelegenheid op, met uitzondering van de detailhandel en de overige sectoren. Consumenten blijven behoudend met hun uitgaven, met als gevolg een teruglopende werkgelegenheid in de detailhandel. tabel 6-3
Ontwikkeling werkgelegenheid MKB 2004-2006 naar sector (in arbeidsjaren x 1.000 en mutaties ten opzichte van voorgaand jaar in procenten) mutatie 2004
2003-2004
mutatie 2005
2004-2005
mutatie 2006
2005-2006
aantal
%
aantal
%
aantal
%
industrie
427
-2,25
423
-0,75
429
1,50
bouw
339
-3,00
343
1,25
353
3,00
groothandel
310
-1,25
310
0,00
319
2,75
detailhandel
282
-3,25
279
-1,00
278
-0,50
autosector
106
-3,00
104
-1,25
104
0,00
horeca
140
-4,00
139
-0,50
139
0,00
transport en communicatie
156
-3,25
157
0,25
159
1,75
financiële en zakelijke diensten
652
-1,75
651
-0,25
658
1,25
persoonlijke diensten
218
-2,25
216
-1,25
216
0,25
zorgsector
191
2,50
193
1,25
198
2,50
overige sectoren
207
-2,50
205
-1,25
204
-0,25
3.028
-2,00
3.020
-0,25
3.058
1,25
totaal MKB
Bron: EIM op basis van PRISMA-K.
Afnemende arbeidsproductiviteitsgroei in de komende jaren
Arbeidsproductiviteit In 2004 nam in bijna alle sectoren in het MKB de arbeidsproductiviteit behoorlijk toe. In een deel van de sectoren is de groei van de arbeidsproductiviteit voornamelijk het gevolg van een reductie van het arbeidsvolume, en in een ander deel het gevolg van het aantrekken van bedrijvigheid zonder dat dit tot een uitbreiding van de werkgelegenheid
47
leidde. Opvallend is de terugval van de arbeidsproductiviteit in de zorg. De verdere aanpassing van het personeelsbestand heeft ook in de sectoren waar in 2003 de arbeidsproductiviteit nog daalde voor een ommekeer gezorgd. Voor 2005 en 2006 wordt een gematigde groei van de arbeidsproductiviteit verwacht, omdat bedrijven de toename van de productie gedeeltelijk realiseren door een betere benutting van personeel dat al in dienst is. Ook hier loopt de ontwikkeling in de verschillende sectoren enigszins uiteen. Waar in sectoren als industrie en groothandel een niveau van 2 à 2,5% wordt gerealiseerd blijft een arbeidsintensieve sector als de zorg daarbij sterk achter. tabel 6-4
Niveau (in euro's) en ontwikkeling (in % t.o.v. voorafgaande jaar) van de arbeidsproductiviteit in het MKB en het grootbedrijf in 2004-2006
sectoren (MKB)
2004
2004
2005
2006
niveau (in €)
verandering (in %) t.o.v. een jaar eerder
industrie
50.000
3,00
2,25
1,75
bouw
46.250
1,75
1,00
0,50
groothandel
69.750
3,75
2,50
2,00
detailhandel
30.000
2,75
0,50
1,25
autosector
43.750
3,25
1,75
1,25
horeca
38.000
1,75
0,25
0,50
transport en communicatie
62.000
3,00
2,00
1,50
financiële en zakelijke diensten
85.500
2,75
1,50
1,00
persoonlijke diensten
60.750
2,50
1,50
1,00
zorgsector
49.000
-0,75
0,25
-0,75
overige sectoren
60.000
6,50
3,00
2,75
Totaal MKB
58.750
3,00
1,75
1,25
grootbedrijf
77.750
2,75
1,50
1,25
totaal bedrijfsleven
67.250
3,00
1,50
1,25
Bron: EIM op basis van PRISMA-K.
6.4 Verwachte groei werkgelegenheid in MKB kleiner dan in het grootbedrijf
Werkgelegenheid naar grootteklasse Het MKB neemt een groot deel van de werkgelegenheid in Nederland voor zijn rekening. In 2004 bleek de teruggang van de werkgelegenheid in het MKB groter te zijn dan in het grootbedrijf: 2% versus 0,75% (zie tabel 6-5). Vergeleken met de totale werkgelegenheidsontwikkeling in Nederland, loopt de werkgelegenheid in het MKB dus iets sneller terug, met name in het kleinbedrijf, wat samenhangt met de hogere arbeidsintensiteit van deze bedrijven. In 2005 en 2006 loopt het herstel van de werkgelegenheid ook uiteen voor de verschillende grootteklassen. De sterkste groei doet zich voor in het grootbedrijf, het kleinbedrijf herstelt zich het traagst. In 2005 komt de totale werkgelegenheidsontwikkeling uit rond de nullijn. In 2006 neemt zowel in het MKB (1,25%) als in het grootbedrijf (1,75%) de werkgelegenheid weer in enige mate toe. De werkgelegenheid bij de overheid vertoont minder sterke schommelingen.
48
tabel 6-5
Ontwikkeling van het arbeidsvolume 2004-2006 (arbeidsjaren x 1.000; veranderingen in %) aantal
mutatie
aantal
mutatie
aantal
mutatie
2004
t.o.v. 2003
2005
t.o.v. 2004
2006
t.o.v. 2005
kleinbedrijf
1.591
-2,25
1.584
-0,50
1.598
1,00
middenbedrijf
1.437
-2,00
1.435
0,00
1.460
1,75
MKB
3.028
-2,00
3.020
-0,25
3.058
1,25
grootbedrijf
2.465
-0,75
2.469
0,25
2.513
1,75
totaal bedrijfsleven
5.493
-1,50
5.489
0,00
5.571
1,50
781
-0,50
783
0,25
794
1,25
6.273
-1,50
6.272
0,00
6.365
1,50
overheid totaal Nederland
Bron: EIM op basis van PRISMA-K.
6.5
Vacatures, arbeidsaanbod en werkloosheid Vacatures Sinds begin 2004 vertoont de vacaturemarkt weer tekenen van herstel. Dat lichte herstel was overigens voldoende om in een aantal sectoren de knelpunten weer te laten 1 oplopen .
Meer openstaande vacatures
Arbeidsaanbod Het arbeidsaanbod neemt in 2005 naar verwachting met 50.000 personen toe. In 2006 komt de verwachte toename van het arbeidsaanbod uit op 75.000 personen. Een belangrijk deel van die groei is statistisch van aard en wordt veroorzaakt door de invoering van de wet VLZ. Zonder deze wet zou het arbeidsaanbod groeien met 30.000 in 2005 en met 55.000 in 2006. De ontwikkeling van het arbeidsaanbod wordt de komende tijd vooral bepaald door: − de toename van de arbeidsparticipatie. Dit betreft vooral de toename van het aantal vrouwen op de arbeidsmarkt. Doordat bij vrouwen de jongere generaties een hogere arbeidsparticipatie hebben dan oudere generaties stijgt het arbeidsaanbod met ongeveer 50.000 per jaar; − een aantal beleidsmaatregelen die het arbeidsaanbod positief beïnvloeden. De belangrijkste invloeden liggen bij de invoering van herkeuringen voor de WAO en de effecten van de WWB. Beide leiden naar verwachting tot een toename van het arbeidsaanbod. Daarnaast leiden maatregelen als de afschaffing van de kortdurende uitkering, de aanscherping van de sollicitatieplicht in de WW en het omzetten van VUT-regelingen in prepensioenregelingen tot een wat hoger aanbod. Het gedragseffect van de verlenging van de loondoorbetalingsperiode bij ziekte (VLZ) is op korte termijn nog gering. De afzonderlijke maatregelen hebben een relatief klein effect, maar tezamen leiden ze tot een extra groei van ongeveer 25.000 personen in 2005 en in 2006; − een negatief demografisch effect. Door veroudering van de beroepsbevolking neemt het aantal personen in de beroepsgeschikte leeftijd af. Dit leidt tot een daling van het arbeidsaanbod van circa 25.000 in 2005 en 30.000 in 2006;
Arbeidsaanbod neemt toe
1
Analyse Arbeidsmarktanalyse 2005, Raad voor Werk en Inkomen, maart 2005.
49
−
Werkloosheid loopt in 2005 nog iets op maar daalt in 2006
het 'discouraged-worker' effect. Door de hoge werkloosheid kunnen personen die wel willen toetreden tot de arbeidsmarkt ontmoedigd worden. Deze mensen wachten met hun toetreding tot de kansen weer groter zijn. Dit effect zien we met name onder schoolverlaters die in situaties met lage toetredingskansen besluiten om onderwijs te blijven volgen in plaats van de stap naar de arbeidsmarkt te zetten. Dit conjunctuureffect is in 2005 nog circa 20.000 negatief; in 2006 is het circa 5.000 positief.
Werkloosheid In 2004 was ongeveer 6,2% van de beroepsbevolking werkloos, ruim een procentpunt meer dan het jaar ervoor. Naar verwachting neemt in 2005 de werkloosheid toe tot ongeveer 6,75%. De oorzaak ligt met name in een toegenomen arbeidsaanbod bij een ongeveer gelijkblijvende werkgelegenheid. In 2006 wordt een daling van de werkloosheid verwacht tot circa 6,25%, met name als gevolg van een groeiende werkgelegenheid.
50
7
Kosten-, prijs- en winstontwikkeling
In dit hoofdstuk wordt de kosten-, prijs- en winstontwikkeling in het MKB weergegeven. Deze wordt afgezet tegen die van het grootbedrijf. Om een goed beeld van de winstontwikkeling te krijgen is het nodig de achterliggende elementen te schetsen die van invloed zijn op de winstontwikkeling. Daarom wordt in de eerste paragraaf een overzicht van de kostenstructuur gegeven. In de daaropvolgende paragraaf wordt ingegaan op de ontwikkeling van de kostenelementen. Na aftrek van de kosten resulteert de winst. De winstontwikkeling komt in de laatste paragraaf aan de orde.
7.1
Kostenstructuur Kostenstructuur van het MKB en het grootbedrijf Tabel 7-1 geeft een overzicht van de kostenstructuur in het MKB en het grootbedrijf. Door verschillen in de kostenstructuur kan de ontwikkeling van de kosten per eenheid product tussen het MKB en het grootbedrijf uiteenlopen. Ook bestaan er verschillen in de prijsontwikkelingen waarmee bedrijven in die grootteklassen geconfronteerd worden. tabel 7-1
Kostenstructuur van het MKB, het grootbedrijf en het totale bedrijfsleven in 2004 MKB
grootbedrijf
bedrijfsleven
in procenten brutoproductie
100
100
100
bedrijfskosten
85
92
89
28
32
30
− energiekosten
1
2
2
− overig verbruik
21
21
21
− loonsom
25
25
25
− afschrijvingen
9
7
8
− rente
1
5
3
15
8
11
7
0
3
waaronder: − grondstoffen/halffabrikaten
winst voor belasting waarvan: − gewaardeerd loon zelfstandigen Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K.
In het MKB hebben de kosten van de grondstoffen en halffabrikaten een lager aandeel in de brutoproductie dan bij het grootbedrijf: respectievelijk 28% en 32%. Dat komt voornamelijk door verschillen in sectorstructuur tussen MKB en grootbedrijf. Grondstoffen en halffabrikaten zijn vooral belangrijk binnen de industrie, een sector die relatief grootschalig is. Ook maakt het grootbedrijf, veel meer dan het MKB, gebruik van onderaannemers, hetgeen voor deze categorie bedrijven leidt tot hogere kosten voor halffabrikaten. Midden- en kleinbedrijven besteden in mindere mate de productie uit, om-
51
dat zij veel meer taken zelf uitvoeren. Het uitbesteden van productie vraagt om een intensieve begeleiding, waarvoor deze bedrijven veelal geen capaciteit beschikbaar hebben. Het MKB kent een arbeidsintensiever productieproces dan het grootbedrijf. Dit is niet direct te zien aan het aandeel van de loonkosten in de brutoproductie, maar wel wanneer daarnaast ook het aandeel van het gewaardeerde loon voor zelfstandigen erbij betrokken wordt. Inclusief het gewaardeerd loon voor deze zelfstandigen en meewerkende gezinsleden, komt het aandeel van de beloning voor geleverde arbeid in het MKB met 32% dan ook aanmerkelijk hoger uit dan bij het grootbedrijf. Daar bedraagt dit aandeel 25%.
Arbeidskosten in MKB relatief belangrijk
De afschrijvingskosten van MKB-bedrijven komen in 2004, als aandeel van de brutoproductie, gemiddeld uit op 9%. Dit ligt iets hoger dan bij het grootbedrijf: hier komt dit kostenaandeel uit op 7%. De rentekosten maken een belangrijker deel uit bij het grootbedrijf, 5%, ten opzichte van 1% bij het MKB. Ten slotte laat tabel 7-1 zien dat het aandeel van de winst voor belasting in het MKB hoger is dan in het grootbedrijf. In de winst van het MKB is echter de beloning voor de arbeid van zelfstandigen en voor meewerkende gezinsleden begrepen, want een vergoeding voor deze geleverde arbeid is immers niet opgenomen in de loonkosten. EIM heeft daarom een gewaardeerd loon voor zelfstandigen berekend. Als de winst hiervoor wordt gecorrigeerd, blijkt dat de winst in het midden- en kleinbedrijf slechts 8% bedraagt van de brutoproductie, tegen eveneens 8% in het grootbedrijf.
7.2
Gematigde ontwikkeling van de loonvoet
Kostenontwikkeling Loonkostenontwikkeling Met een aandeel van 25% in de brutoproductie vormen de loonkosten van werknemers een belangrijke kostenpost, waarop in deze paragraaf nader wordt ingegaan. Van grote betekenis op de hoogte van de loonkosten is de loonvoet. De loonvoetmutatie per werknemer is opgebouwd uit drie elementen: het contractloon, het incidentele loon en de sociale lasten. Tabel 7-2 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de loonvoetmutatie in het MKB voor 2005 en 2006. tabel 7-2
Ontwikkeling loonvoetmutatie per werknemer in het MKB, 2005-2006 2005
2006
in % t.o.v. vorig jaar
in % t.o.v. vorig jaar
MKB
MKB
contractloon (incl. overloop)
0,50
1,00
incidenteel
0,00
-0,75
sociale lasten
0,25
-0,50
loonvoet per werknemer
0,75
-0,25
Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K.
De afzwakkende groei van de loonvoet in 2004, zet in 2005 verder door. Verwacht wordt dat de loonvoet in 2005 met 0,75% zal stijgen. Voor 2006 wordt zelfs een lichte
52
afname voorzien. Naast een gematigde contractloonstijging dragen ook de incidentele loonontwikkeling en de ontwikkeling van de sociale lasten voor werkgevers hieraan bij. De gemiddelde contractloonstijging is als gevolg van de lage inflatie en de hoge werkloosheid in 2005 slechts gering (0,5%). In 2001 was nog sprake van een stijging van boven de 4%. In 2006 zal het contractloon eveneens matig stijgen. Voor de incidentele loonontwikkeling wordt voor 2005 een 'nullijn' voorzien, en voor 2006 een lichte afname als gevolg van beleidsontwikkelingen zoals de wijzigingen van het zorgstelsel, invoering van wetten rond ziekte, pensioen e.d. De ontwikkeling van de sociale lasten voor werkgevers laat voor 2005 nog een lichte stijging zien, in 2006 zal ook hier sprake zijn van een lichte afname. Hierbij moet de kanttekening gemaakt worden dat de effecten van de beleidsmaatregelen rond allerlei institutionele wijzigingen, zoals het zorgstelsel, wetten op het gebied van arbeidsongeschiktheid, pensioenen e.d. nog met grote onzekerheid zijn omgeven. Overige kostenontwikkeling Tabel 7-3 geeft een overzicht van de bijdrage van de verschillende kostensoorten aan de ontwikkeling van de kostprijs per eenheid product in het MKB. tabel 7-3
Opbouw prijsontwikkeling MKB, 2005-2006
omschrijving
2005
2006
mutaties t.o.v. voorafgaand jaar in % grond-, hulpstoffen en energie
0,6
0,2
overig verbruik
0,3
0,1
saldo belastingen en subsidies
0,0
0,0
afschrijvingen
0,1
0,1
saldo betaalde rente
0,0
0,0
-0,1
-0,2
1,0
0,3
winstmarge
0,0
0,3
afzetprijs
1,0
0,6
loonkosten kostprijs per eenheid product waarbij:
Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K.
In 2004 stegen de grondstofprijzen wereldwijd flink als gevolg van de aantrekkende economische ontwikkeling. Dankzij een sterke euro bleef de prijsstijging beperkt. De kostprijs per eenheid product zal dit jaar in het MKB naar verwachting met 1% toenemen. Deze stijging komt met name voor rekening van de stijging van de grond-, hulpstoffen en energiekosten. Dit jaar hebben met name de prijsverhoging van energie en een stijging van energiebelasting een opwaarts prijseffect. De invoerprijzen van de grond- en hulpstoffen blijven vrijwel gelijk door de sterke waarde van de euro. De ontwikkelingen op de oliemarkt vormen een onzekere factor. De effecten van de hoge olieprijs worden op dit moment deels geneutraliseerd door een sterke euro. Met een toename van de afzetprijs van 1%, neemt de winstmarge in 2005 niet toe. Hierbij is de winstmarge gedefinieerd als het verschil tussen de afzetprijs en de kosten per eenheid product.
53
De winstmarge zal volgend jaar weer iets toenemen. Dit komt met name door een gunstige kostprijsontwikkeling. Naast een daling van de energieprijzen, draagt ook de gunstige loonkostenontwikkeling hieraan bij.
7.3 Winstherstel in 2005 en 2006 door arbeidskostendaling
Winstgevendheid Als gevolg van kostenbesparingen, zal de winstgevendheid van het MKB dit jaar verder verbeteren. De kostenbesparingen hangen vooral samen met de daling van de werkgelegenheid. Gecombineerd met een gematigde ontwikkeling van de lonen, heeft dit tot gevolg dat de arbeidskosten per eenheid product dalen. De winststijging voor het MKB wordt voor dit jaar geraamd op 5%. De winstsituatie van het MKB zal in 2006 verder verbeteren. Bij een aantrekkende wereldhandel en licht afnemende loonkosten, zal de winst in 2006 met gemiddeld 5,75% toenemen. Het MKB blijft met deze winststijgingen achter bij de winstontwikkeling van het totale bedrijfsleven. Het meer op het buitenland georiënteerde grootbedrijf profiteert meer van de toenemende internationale handel. Tabel 7-4 laat de verwachte mutaties van de winst naar sector zien. Het beeld per sector verschilt sterk. Dit heeft te maken met verschillen in afzetontwikkeling en kostenbeheersing. De sterk op het binnenland gerichte sectoren detailhandel en horeca blijven in hun winstontwikkeling sterk achter bij de andere sectoren. In de detailhandel zet de sterke onderlinge concurrentie de marges onder druk. De financiële en zakelijke diensten profiteren van de toenemende bedrijvigheid. Het bedrijfsleven begint weer meer te investeren en neemt weer meer diensten af. De meer op de buitenlandse markt georiënteerde sectoren industrie en groothandel profiteren van de toenemende internationale handel. Een goede kostenbeheersing draagt in deze sectoren eveneens bij aan de winststijgingen. De autosector herstelt zich na een aantal jaren van teruglopende autoverkopen. De consumenten hebben weer meer vertrouwen en schaffen (uitgestelde) duurzame consumptiegoederen gemakkelijker aan. Als gevolg van de gunstige bouwvolumeontwikkeling en verdere efficiencyslagen, gepaard gaande met een (trendmatige) toename van de arbeidsproductiviteit, kan de winst van het MKB in de bouwnijverheid flink toenemen. De zorgsector ondervindt de nodige druk op de tarieven. Het kostenbeheersingsproces is nog volop in ontwikkeling, waardoor de winstgroei iets zal afremmen.
54
tabel 7-4
Nominale winstontwikkeling in het MKB en het particuliere bedrijfsleven naar sector, 2005-2006 2005
2006 totaal
sector
MKB
bedrijfsleven
totaal MKB
bedrijfsleven
mutaties t.o.v. voorafgaand jaar in % industrie
4,50
6,25
6,00
11,50
bouw
5,00
4,75
8,00
9,75
groothandel
4,75
4,25
9,25
8,25
detailhandel
2,50
3,00
3,75
5,00
autosector
6,50
3,75
7,00
5,25
horeca
2,50
2,75
4,00
4,50
transport en communicatie
3,75
15,00
4,50
13,00
financiële en zakelijke diensten
7,00
8,00
6,00
8,00
overige diensten
4,25
4,50
5,00
5,50
zorgsector
5,75
7,75
2,50
4,75
overige sectoren
1,00
3,00
1,50
4,75
totaal
5,00
6,00
5,75
7,50
Bron: EIM, op basis van het PRISMA-K, CEP 2004 en bedrijfstakkenprognoses van het CPB.
55
8
Inkomens van zelfstandigen en directeurengrootaandeelhouders
In dit hoofdstuk staat het inkomen van ondernemers centraal. Hoeveel hebben zelfstandigen en directeuren-grootaandeelhouders (dga's) te besteden? In de eerste plaats heeft het bedrijfsresultaat van hun onderneming daar natuurlijk veel invloed op. Ook (fiscale) overheidspolitiek speelt echter een belangrijke rol. In het vervolg van deze paragraaf wordt aan deze aspecten aandacht besteed. Relevante ontwikkelingen in wet- en regelgeving die invloed hebben op het inkomen van zelfstandigen worden kort uiteengezet. Vervolgens wordt de ontwikkeling van het brutonetto inkomenstraject van zelfstandigen en directeuren-grootaandeelhouders over de periode 2004-2006 gepresenteerd. Dit bruto-nettotraject is tot stand gekomen met be1 hulp van het EIM-inkomensrekenmodel BRUNET .
8.1
Ontwikkelingen wet- en regelgeving Ten opzichte van 2004 is de socialezekerheids- en belastingwetgeving in 2005 nauwelijks veranderd. De veranderingen in 2005 beperken zich tot tariefwijzigingen en veranderingen in (schijf)bedragen. In 2006 daarentegen worden drie belangrijke stelselwijzigingen op sociaal en fiscaal terrein doorgevoerd. Hieronder worden de veranderingen in 2005 en 2006 kort toegelicht. Allereerst worden de stelselwijzigingen besproken. Vervolgens worden de tariefwijzigingen en veranderingen in (schijf)bedragen in kaart gebracht. Hierbij wordt gekeken naar de mate waarin percentages en bedragen zijn veranderd in 2005 en, voorzover bekend, worden aangepast in 2006. Indien verlagingen/verhogingen voor 2006 nog niet bekend zijn, wordt binnen het rekenmodel aangenomen dat deze synchroon lopen met de verwachte consumentenprijsindex 2006 (0,25%). Nieuwe zorgverzekering curatieve zorg De belangrijkste stelselwijziging die van invloed is op het inkomen van ondernemers, is de verandering in het ziektekostenstelsel. Op 1 januari 2006 wordt de Zorgverzekeringswet (ZVW) van kracht. Deze wet vervangt de bestaande ziektekostenverzekeringen (ZFW en particulier) door een nieuwe, privaat uitgevoerde, basisverzekering curatieve zorg. De nieuwe zorgverzekering is verplicht voor alle inwoners van Nederland, uitgezonderd militairen in actieve dienst en gemoedsbezwaarden. Het pakket van de ZVW correspondeert min of meer met dat van de Ziekenfondswet (ZFW) en de Wet op de toegang tot de ziektekostenverzekering (WTZ). Daarnaast wordt een deel van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) overgeheveld van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de ZVW.
Belangrijkste wijziging in wetgeving van invloed op inkomen zelfstandigen: nieuwe, privaat uitgevoerde, basisverzekering curatieve zorg
1
De cijfermatige basis van dit model wordt gevormd door data uit de Inkomensstatistiek van het CBS, waarin gedetailleerde inkomensgegevens vanuit verschillende fiscale administraties zijn opgenomen. In BRUNET is de relevante belastingwetgeving verwerkt tot het huidige jaar. Voor een nadere toelichting zie bijvoorbeeld Brunet 2003, te downloaden op www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
57
De ZVW wordt gefinancierd door inkomensafhankelijke bijdragen en nominale premies (beide 50%). De nominale premie is voor iedere volwassene gelijk. Voor personen jonger dan 17 jaar geldt de helft van de nominale premie voor volwassenen. De inkomensafhankelijke bijdrage wordt geheven over het premieplichtig inkomen tot aan de huidige maximum premie-inkomensgrens ZFW. Voor werknemers en uitkeringsgerechtigden geldt dat de premie wordt betaald door de werkgever respectievelijk het sociale fonds. Zelfstandigen en 65-plussers betalen de inkomensafhankelijke bijdrage zelf. Er geldt, in tegenstelling tot wat nu het geval is, geen verlaagde inkomensafhankelijke bijdrage over het aanvullend pensioen van 65-plussers en geen verlaagde maximumbijdrage voor zelfstandigen. Voor de modelberekeningen is het onderscheid tussen de procentuele premie voor werknemers en zelfstandigen relevant, omdat een deel van de zelfstandigen zowel inkomsten uit een dienstbetrekking als inkomsten uit een onderneming geniet. In dat geval kent de af te dragen procentuele premie gemiddeld genomen een werknemers- en een zelfstandigendeel. Het zelfstandigendeel wordt daarom gecorrigeerd voor het werknemersdeel, overeenkomstig de huidige situatie. De procentuele premie voor zelfstandigen wordt verminderd (tot een minimum van 0) met de procentuele premie over het werknemersdeel ('loon gaat voor winst'). Naar verwachting zal in de premiestelling 1 voor 'particulieren' niet veel veranderen. Onderzoek van EIM laat zien dat inkomenssolidariteit in het huidige stelsel voornamelijk voorkomt binnen de populatie ziekenfondsverzekerden. Aangezien de helft van de premie niet inkomensafhankelijk is, kunnen personen voor wie de premie in verhouding tot hun inkomen een te zware last vormt een financiële tegemoetkoming krijgen, de zogenaamde zorgtoeslag. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht. Hervorming WAO-stelsel Een tweede grote stelselwijziging die wordt doorgevoerd in 2006 betreft de hervorming van het WAO-stelsel. De arbeidsongeschiktheidsregeling wordt vervangen door twee aparte regelingen: één voor volledig arbeidsongeschikten en één voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Aangezien de consequenties van deze wijziging voor het inkomen van ondernemers vooralsnog onduidelijk zijn en het aantal ondernemers dat een WAOuitkering ontvangt beperkt is, is deze wijziging niet opgenomen in het model. Afschaffing van de fiscale faciliëring van VUT en prepensioen Een andere stelselwijziging die ingaat in 2006 betreft het verdwijnen van de fiscale begunstiging van collectieve regelingen die een vervangende inkomensvoorziening verschaffen bij uittreden voor het 65e levensjaar. VUT-premies en prepensioenpremies zijn niet langer aftrekbaar en prepensioenuitkeringen zijn niet langer belast voor de loon- en inkomstenbelasting. Deze maatregel heeft ten doel om de arbeidsparticipatie van ouderen te verhogen. Binnen het model is aangenomen dat deze maatregel voor zelfstandigen geen relevant inkomenseffect zal hebben. Zelfstandigen bouwen zelf pensioen op, meestal in de vorm van de Fiscale Oudedagsreserve (FOR) en/of een lijfrente, waarbij ze jaarlijks een deel van de winst (met een maximum) opzij zetten en in de reserve stoppen. Ze bepalen vervolgens zelf wanneer ze stoppen met werken, waarbij ze vrijwel
1
Vroonhof P.J.M., J.A. de Muijnck & W.S. Zwinkels (2002). Solidariteit in ziektekostenstelsels; Inkomens- en risicosolidariteit in het tweede compartiment. Zoetermeer: EIM.
58
nooit gebruik maken van een specifieke VUT- of prepensioenregeling. Bovendien werken zelfstandigen gemiddeld genomen langer door, tot na hun 65e levensjaar. Tariefwijzigingen en veranderingen in schijfbedragen Naast de hierboven genoemde stelselwijzigingen omvatten de ontwikkelingen op sociaal en fiscaal terrein nog enkele tariefwijzigingen en veranderingen in schijfbedragen. − De jaarlijkse bedragen die in het kader van de zelfstandigenaftrek mogen worden afgetrokken, zijn met gemiddeld 27% in 2005 sterk verhoogd. − De heffingskortingen zijn in 2005 verhoogd: de algemene heffingskorting met 3,8%, de combinatiekorting met 1,8% en ook de arbeidskortingspercentages zijn omhoog gegaan. Verder is de ouderenkorting verhoogd van € 418 in 2004 naar € 454 in 2005 en de aanvullende ouderenkorting van € 248 naar € 287. De kinderkorting is verhoogd met € 2 (€ 112), de combinatiekorting met € 4 (228) en de aanvullende combinatiekorting met € 99 (389). De inkomensafhankelijke (aanvullende) kinderkorting is ook verhoogd. Voor 2006 is alleen de voorgenomen heffingskorting bekend: deze stijgt met 1% ten opzichte van 2005. − De procentuele ziekenfondspremie voor zelfstandigen is in 2005 verhoogd (van 8% naar 8,2%). In 2006 wordt de procentuele ziekenfondspremie voor zelfstandigen vervangen door een lagere procentuele zorgpremie (6,25%). Zoals eerder in deze paragraaf besproken geldt er, in tegenstelling tot wat nu het geval is, geen verlaagde maximumbijdrage voor zelfstandigen − De premie voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is verhoogd van 13,4% in 2004 naar 13,45% in 2005. In 2006 wordt de premie verlaagd naar 12,35%. − De WW-premies voor werkgevers en werknemers zijn verhoogd (werkgevers van 3,45% in 2004 naar 4,2% in 2005 en 4,25% in 2006; werknemers van 5,8% in 2004 naar 5,85% in 2005 en 2006). − De arbeidsongeschiktheidspremie voor werkgevers is verlaagd (van 7,65% in 2004 naar 7,25% in 2005 en 6,65% in 2006). − De AOW-premie is verlaagd van 17,9% in 2004 naar 17,8% in 2005 en 2006. − In 2005 zijn de tarieven van de eerste en tweede belastingschijf verhoogd met respectievelijk 0,9%-punt en 1,5%-punt. In 2006 worden de tarieven verder verhoogd met 0,5%-punt voor beide belastingschijven. Het tarief van de eerste belastingschijf bedraagt dan 2,4% en het tarief van de tweede belastingschijf 9,95%.
Overige ontwikkelingen voornamelijk tariefwijzigingen en veranderingen in schijfbedragen
8.2
Inkomensontwikkeling zelfstandigen Zelfstandigenbegrip Zelfstandigen voeren een persoonlijke onderneming; kenmerkend voor deze ondernemingen is dat ze geen rechtspersoonlijkheid bezitten. De ondernemingen hebben als rechtsvorm de eenmanszaak, de vennootschap onder firma of de maatschap. De definitie van zelfstandige is geoperationaliseerd als: een zelfstandige is een persoon die winst uit onderneming opvoert op het aangifteformulier voor de inkomstenbelasting.
Naar verwachting 1.000.000 zelfstandigen in 2005
Volgens deze definitie wordt verwacht dat het aantal zelfstandigen dit jaar ruim 1 1.000.000 bedraagt .
1
Het betreft hier alle zelfstandigen, dus ook bijvoorbeeld zelfstandigen werkzaam in de landbouw. De berekening van het aantal en de definitie van zelfstandigen wijkt af van die van vorig jaar, hetgeen resulteert in een groter aantal zelfstandigen.
59
Inkomenskarakteristieken zelfstandigen De functie van het inkomen van zelfstandigen is tweeledig. Enerzijds is het besteedbaar inkomen bedoeld om consumptieve bestedingen te verrichten en om te sparen, net zoals dat bij loontrekkers het geval is. Anderzijds is er, door het ontbreken van een scheiding tussen het privé-vermogen van de ondernemer en het ondernemingsvermogen, een investerings- en reserveringsfunctie. Een deel van het besteedbaar inkomen moet worden aangewend om in de onderneming te investeren om de continuïteit en de groei van de onderneming te waarborgen. Winst uit onderneming vormt uiteraard gemiddeld genomen de belangrijkste inkomensbron van zelfstandigen. De laatste jaren neemt het gemiddelde belang van inkomsten uit een dienstbetrekking toe, door de opkomst van het fenomeen hybride starters. Hybride starters zijn startende ondernemers, die zich met behoud van een (parttime-) betrekking in loondienst op de paden van het ondernemerschap begeven. Dit kan dus worden gezien als een vorm van deeltijdondernemen. Het belangrijkste kenmerk van deze groep ondernemers is het risicomijdend gedrag. Het risico van het opzetten van een onderneming wordt grotendeels beperkt door de zekerheden die een baan in loondienst oplevert (bijvoorbeeld verzekeringen tegen arbeidsongeschiktheid of werkloosheid, pensioenopbouw). Pas wanneer de onderneming succesvol blijkt, zijn deze ondernemers bereid om de loonactiviteiten stilaan op te geven. Het belang van de ondernemersfaciliteiten voor de hoogte van het besteedbare inkomen van zelfstandigen is enorm. De relatieve omvang van de belangrijkste ondernemersfaciliteiten is in de afgelopen twintig jaar zeer sterk toegenomen. De belangrijkste faciliteiten zijn in dit verband de zelfstandigenaftrek, de toevoeging aan de fiscale oudedagsreserve en de investeringsaftrek. Naast deze faciliteiten bestaan tal van kleinere aftrekposten, die bij elkaar opgeteld een aanzienlijk belastingvoordeel kunnen opleveren.
Aanzienlijke winsttoename zelfstandigen
Belangrijkste ontwikkelingen inkomens zelfstandigen 2004-2006 De ontwikkeling van de winst uit onderneming is in belangrijke mate richtinggevend voor de rest van het bruto-netto inkomenstraject van zelfstandigen. Dit is te zien in tabel 8-1, waarin de ontwikkeling van het inkomen van zelfstandigen wordt weergegeven. Voor dit jaar wordt een winsttoename verwacht van 6%, voor volgend jaar wordt 6,75% groei voorzien. Deze toename wordt grotendeels veroorzaakt door kostenbesparingen in bedrijven en het (beperkt) aantrekken van de afzetgroei.
60
tabel 8-1
Verkort inkomenstraject van bruto naar besteedbaar inkomen van zelfstandigen in het MKB 2004-2006 mutatie
bestanddeel winst voor vermogens- en investeringsaftrek
2004
in %
mutatie 2005
in %
2006
22.020
6,00
23.340
6,75
24.930
6.770
0,75
6.820
-0,25
6.800
-640
11,00
-710
17,00
-830
2.970
0,25
2.980
0,25
2.990
640
0,00
640
40,75
900
31.760
4,00
33.070
5,25
34.790
-650
0,00
-650
40,00
-910
overige betaalde premies
-1.970
1,00
-1.990
0,50
-2.000
inkomsten- en loonbelasting
-2.510
14,00
-2.860
17,50
-3.360
premies volksverzekeringen
-4.910
-0,25
-4.900
1,75
-4.990
premies ziektekostenverzekering
-1.350
-0,75
-1.340
37,25
-1.840
1.990
4,00
2.070
3,75
2.150
-450
4,50
-470
4,25
-490
2.680
3,25
2.770
3,25
2.860
0
0,00
0
-40
0,00
-40
0,00
-40
24.550
4,50
25.660
3,25
26.520
bruto-inkomen uit arbeid inkomen uit vermogen (vzv box I) ontvangen overdrachten overige inkomsten bruto-inkomen premies werknemersverzekeringen
forfaitair rendement forfaitaire rendementsheffing heffingskorting zorgtoeslag overige posten besteedbaar inkomen
nvt
330
Bron: EIM, op basis van BRUNET.
Bruto-inkomen stijgt in 2005 naar verwachting met 4%
Het totale bruto-inkomen bestaat voor ongeveer een vijfde uit looninkomsten. Dit illustreert het belang van de hybride ondernemers. Aangevuld met inkomsten uit vermogen, overdrachten (bijv. uitkering op basis van ziekte, arbeidsongeschiktheid) en overige inkomsten (bijv. alimentatie) bedroeg het bruto-inkomen in 2004 € 31.760. Voor 2005 wordt een toename van 4% verwacht. Verwacht wordt dat de uitgaven aan ziektekostenpremies in 2005 licht zullen dalen (0,75%), waarna zij in 2006 met 37,25% zullen stijgen. Deze stijging heeft te maken met de invoering van de nieuwe basisverzekering curatieve zorg. Zoals verderop uiteengezet wordt, hangt deze stijging echter deels samen met de (belaste) werkgeversbijdrage voor particulier verzekerden die in 2005 niet als zodanig in het model wordt waargenomen. De nominale premie die voor iedereen geldt, is onder de ZVW aanzienlijk hoger dan onder de ZFW. Met name zelfstandigen met een laag inkomen zien de premielasten toenemen. De gemiddelde zorgtoeslag (in 2006 € 330) is niet toereikend om de hogere premies goed te maken. Daarnaast wordt ook een aanzienlijke groei van de overige inkomsten en premies werknemersverzekeringen in 2006 voorzien. Deze toename wordt grotendeels veroorzaakt door een verschuiving binnen de posten. Ten gevolge van de invoering van de nieuwe zorgverzekering heeft er een verschuiving plaatsgevonden van inkomsten uit arbeid naar overige inkomsten. Alle ondernemers vallen vanaf 2006 namelijk onder de nieuwe zorgverzekering (ook voormalig particulier verzekerden) en zij ontvangen en/of betalen een wettelijk vastgelegde werkgeversbijdrage voor de ziektekosten (overige inkomsten).
61
Aangezien deze bijdrage direct weer wordt uitgegeven wordt zij niet gezien als een onderdeel van het besteedbaar inkomen (en opgenomen in de post premies werknemersverzekeringen). Voor de werkgeversbijdrage van particulieren was dat in 2005 nog wel het geval (want niet wettelijk opgelegd). Alle bruto-inkomensmutaties resulteren in een toename van het nominale besteedbare inkomen van 4,5% in dit jaar. Het gemiddelde besteedbare inkomen van zelfstandigen komt daarmee uit op € 25.660 in 2005. De inflatie in acht genomen (1,25% in 2005) betekent dit een reële toename van 3,25%. Voor volgend jaar wordt uitgegaan van een reële toename van 3%.
Reële toename besteedbaar inkomen zelfstandigen in 2005: 3,25%
Premie- en belastingdruk In tabel 8-2 is het verkorte traject van bruto-inkomen naar belastbaar inkomen te vinden. Het belang van de ondernemersfaciliteiten wordt hiermee nog eens onderstreept. 1 De aftrekposten die specifiek betrekking hebben op het ondernemerschap maken in 2004 25% uit van het bruto-inkomen. tabel 8-2
Belang van fiscale aftrekposten en bijtellingen voor zelfstandigen in het MKB, 2004-2006 mutatie 2004
bruto-inkomen
31.760
4,00
33.070
5,25
34.790
aftrek ondernemerschap
-6.810
19,25
-8.120
0,25
-8.140
-420
0,00
-420
0,00
-420
aftrekbare premies
-2.420
0,50
-2.430
-0,75
-2.410
overige aftrekposten of bijtellingen
-2.440
1,75
-2.480
0,50
-2.490
belastbaar inkomen
19.670
-0,25
19.610
8,75
21.330
verwervingskosten loondienst
in %
mutatie
bestanddeel
2005
in %
2006
Bron: EIM, op basis van BRUNET.
Uit de tabel blijkt dat het belastbaar inkomen in 2005 nagenoeg gelijk is aan het belastbaar inkomen in 2004. Toegenomen winst en tegelijkertijd toename in de aftrekposten die specifiek betrekking hebben op het ondernemerschap zijn hiervoor bepalend. De belastinginkomsten (zowel absoluut als relatief) zullen in 2005 echter wel toenemen, aangezien de tarieven van de eerste en tweede belastingschijven zijn gestegen. In 2006 zullen de relatieve belastinginkomsten nog verder stijgen.
Belastbaar inkomen zelfstandigen 2004 en 2005 nagenoeg gelijk
De som van de premies volksverzekeringen en de inkomstenbelasting bedroeg in 2004 € 7.420. In 2005 is dit naar verwachting € 7.760. Dit is een toename van 4%. Om een beter beeld te krijgen van de invloed van de betaalde overdrachten kan gekeken worden naar de gemiddelde premie- en belastingdruk. Deze is gelijk aan de som van de premies volksverzekeringen en de inkomstenbelasting als percentage van het belastbaar inkomen. In 2004 bedroeg de gemiddelde premie- en belastingdruk 37,7% en in 2005 bedraagt de gemiddelde premie- en belastingdruk 39,6%. Deze stijging is geheel te wijten aan de gestegen belastingtarieven.
Premie- en belastingdruk zelfstandigen stijgt in 2005
1
Waaronder de zelfstandigenaftrek, meewerkaftrek, toevoeging fiscale oudedagsreserve, investeringsaftrek.
62
8.3
Inkomensontwikkeling directeuren-grootaandeelhouders (dga's) Het begrip directeur-grootaandeelhouder In het navolgende is de volgende definitie van directeuren-grootaandeelhouders (dga's) gehanteerd. Dga's zijn personen die loon aan de directeur van een NV of BV opvoeren op het aangifteformulier van de inkomstenbelasting, en die niet verzekerd zijn voor werknemersverzekeringen. Dit laatste omdat zij op grond van de feitelijke gezagsverhouding tussen directeur en aandeelhouders van de vennootschap niet in loondienst zijn. Deze typering wordt vastgelegd op de loonbelastingkaarten van de Belastingdienst. Volgens deze definitie zijn er in 2004 ongeveer 141.000 dga's. Voor dit jaar wordt verwacht dat het aantal dga's zal toenemen tot 148.000. Het zijn vooral 'succesvolle' zelfstandigen met een hoog (verwacht) winstniveau die tot de populatie dga's toetreden. Bij een hoog winstniveau wordt het fiscaal aantrekkelijk om voor de rechtspersoon van NV of BV te kiezen.
Aantal dga's in 2004 naar verwachting 141.000
Inkomenskarakteristieken dga's De dga ontvangt in de hoedanigheid van directeur een beloning die belast is voor de inkomsten- en loonbelasting, waarbij de beloning aftrekbaar is bij de BV voor de vennootschapsbelasting. Tevens is er een formele scheiding aangebracht tussen het privévermogen van de ondernemer en het ondernemingsvermogen van de BV of NV waarvan de ondernemer directeur is. We beperken ons hier tot de IB-sfeer, mede in verband met de vergelijkbaarheid met zelfstandigen. Het voornaamste bestanddeel van het inkomen van dga's, het looninkomen, houdt verband met de bedrijfsuitkomsten van ondernemingen waarvan zij niet alleen de 'bestuurder' zijn, maar tevens een belangrijke aandeelhouder. Een 'belangrijke aandeel1 houder' wil in dit verband zeggen een persoon met aanmerkelijk belang . De dga kan als bestuurder van de onderneming zelf de hoogte van zijn salaris bepalen. Sinds 1 januari 1997 is het niet meer mogelijk om af te zien van salaris, dan wel een onzakelijk 2 laag salaris te genieten. Daartoe is een fictief loon ingesteld, dat de dga verondersteld wordt ten minste te genieten. Indien aannemelijk kan worden gemaakt dat het salaris op een hoger dan wel lager bedrag moet worden gesteld, kan hiervan worden afgeweken. Naast het toegekende loon zijn de inkomsten uit aanmerkelijk belang, de opbrengsten uit het aandelenbezit, voor de dga een belangrijke inkomensbron. Deze inkomsten uit aanmerkelijk belang bestaan uit zogenaamde reguliere voordelen (zoals dividend) en 3 vervreemdingsvoordelen (zoals verkoopwinst), en worden belast in box II tegen een tarief van 25%. Hierbij moet worden aangetekend dat beloning via het toegekende loon fiscaal gezien de voorkeur geniet, aangezien dividend in feite een dubbele belastingheffing kent. Het dividendbedrag wordt toegewezen na de winstverdeling van de BV of NV waarover de heffing van de vennootschapsbelasting heeft plaatsgevonden. Daar bovenop komt nog de heffing van 25% over het dividendbedrag, in het kader van de inkomstenbelasting. Het is voor de dga dus aantrekkelijker om de winst binnen de onderneming te houden. 1
2
3
Een persoon heeft een aanmerkelijk belang in een onderneming wanneer hij of zij, al dan niet samen met een partner, meer dan 5% van de aandelen van een onderneming bezit. Fictief loon bedraagt € 38.118. Vervreemdingsvoordelen worden door het CBS overigens als eenmalige inkomsten beschouwd, en derhalve buiten beschouwing gelaten bij de bepaling van het besteedbaar inkomen.
63
Belangrijkste ontwikkelingen inkomens dga's 2004-2006 Bij de doorberekening van het bruto-nettotraject van dga's is rekening gehouden met dezelfde beleidsuitgangspunten als verwoord in de betreffende subparagraaf over zelfstandigen. Daarnaast is voor dga's de inkomensvorming en belastingheffing van aanmerkelijk belang (box II) meegenomen in de berekeningen. In tabel 8-3 is de ontwikkeling van het inkomen van dga's uiteengezet. tabel 8-3
Verkort inkomenstraject van bruto naar besteedbaar inkomen van dga's, 2004-2006 mutatie
bestanddeel winst voor vermogens- en investeringsaftrek*
2004
in %
mutatie 2005
in %
2006
0
0,00
0
0,00
0
bruto-inkomen uit arbeid
59.530
0,75
59.990
-0,25
59.850
inkomen uit vermogen (vzv box I)
-3.200
6,50
-3.410
9,00
-3.720
1.550
0,75
1.560
0,00
1.560
-240
0,00
-240
-116,75
40
57.640
0,50
57.890
-0,25
57.730
-60
0,00
-60
450,00
-330
overige betaalde premies
-2.130
1,00
-2.150
0,50
-2.160
inkomsten- en loonbelasting
-8.010
3,25
-8.270
0,00
-8.270
premies volksverzekeringen
-8.550
2,25
-8.750
-2,75
-8.500
premies ziektekostenverzekering
-2.470
-0,75
-2.450
7,75
-2.640
3.170
3,75
3.290
4,25
3.430
-950
4,25
-990
4,00
-1.030
3.250
4,25
3.390
2,25
3.470
0
0,00
0
-480
0,00
-480
0,00
-480
41.420
0,00
41.420
-0,25
41.320
winst aanmerkelijk belang
5.350
1,00
5.410
2,50
5.540
belasting box II (aanmerkelijk belang)
1.340
0,75
1.350
2,25
1.380
ontvangen overdrachten overige inkomsten bruto-inkomen premies werknemersverzekeringen
forfaitair rendement forfaitaire rendementsheffing heffingskorting zorgtoeslag overige posten besteedbaar inkomen (excl. aanmerkelijk belang)
nvt
110
besteedbaar inkomen (inclusief aanmerkelijk belang)
45.430
0
45.480
0
45.470
* Om dubbeltellingen te voorkomen worden personen die zowel zelfstandige als dga zijn alleen als zelfstandige beschouwd. Bron: EIM, op basis van BRUNET.
Weinig veranderingen in bruto-inkomen dga's 2004-2006
Het bruto-inkomen van dga's bestaat nagenoeg volledig uit inkomsten uit arbeid. De som van de inkomsten uit andere inkomensbronnen is zelfs negatief, door de relatief hoge kosten verbonden aan de eigen woning. Dga's hebben gemiddeld te maken met een hogere economisch huurwaardeforfait. Het valt op dat het inkomen uit vermogen zich steeds negatiever ontwikkelt. Het bruto-inkomen van dga's bedroeg in 2004 gemiddeld € 57.640. Voor dit jaar wordt een toename verwacht van 0,5%, voor volgend jaar een daling van 0,25%. Evenals bij de zelfstandigen, stijgen de uitgaven aan ziektekostenpremies, de overige inkomsten en de premies werknemersverzekeringen in 2006. Deze stijging wordt we-
64
derom veroorzaakt door invoering van de nieuwe basisverzekering curatieve zorg en die hieruit volgende verschuiving van kostenposten. Reële afname besteedbaar inkomen dga's in 2005: 1,25%
Het besteedbaar inkomen (exclusief aanmerkelijk belang) komt dit jaar gemiddeld uit op precies hetzelfde bedrag als in 2004, namelijk € 41.420. Voor volgend jaar wordt een nominale afname van 0,25% verwacht. Gecorrigeerd voor inflatie is de reële afname dit jaar 1,25%, en volgend jaar 0,5%. De beloning van de directeur van de onderneming, voorzover het de looncomponent betreft, is deels afhankelijk van de loonontwikkeling onder de in het bedrijf werkzame personen. De verwachting is dat de lonen gaan dalen de komende periode, waardoor de ontwikkeling van het inkomen van dga's ook gematigd negatief is. Het gemiddelde bedrag aan winst uit aanmerkelijk belang bedraagt in 2005 € 5.410. Wanneer deze winst wordt meegenomen in het besteedbaar inkomen, valt het gemiddelde inkomensniveau 9% hoger uit dan wanneer de winst buiten beschouwing wordt gelaten.
Belastbaar inkomen dga's 2005 en 2006 nagenoeg gelijk aan 2004
Premie- en belastingdruk Dga's hebben in vergelijking met zelfstandigen betrekkelijk weinig aftrekposten (zie tabel 8-4). De ondernemersfaciliteiten (o.a. zelfstandigenaftrek) gelden niet voor dga's. Aangezien zowel het bruto-inkomen als de (hoogte van de) aftrekposten nauwelijks veranderen in 2005 en 2006 blijft het belastbaar inkomen dit en komend jaar nagenoeg gelijk aan het niveau in 2004. tabel 8-4
Belang van fiscale aftrekposten en bijtellingen voor dga's, 2004-2006 mutatie 2004
bruto-inkomen
57.640
0,50
57.890
-0,25
57.730
-10
0,00
-10
0,00
-10
verwervingskosten loondienst
-1.580
1,25
-1.600
0,00
-1.600
aftrekbare premies
-2.170
1,00
-2.190
0,50
-2.200
overige aftrekposten of bijtellingen
-3.740
1,25
-3.790
0,25
-3.800
belastbaar inkomen
50.150
0,25
50.310
-0,25
50.140
aftrek ondernemerschap
in %
mutatie
bestanddeel
2005
in %
2006
Bron: EIM, op basis van BRUNET.
Ook premie- en belastingdruk dga's is on-
De gemiddelde premie- en belastingdruk, de som van de inkomstenbelasting en de premies volksverzekeringen, blijft in 2005 ook gelijk aan die in 2004.
veranderd
65
9
Investeringen
In dit hoofdstuk komen de investeringen in het MKB aan de orde. De eerste paragraaf gaat in op de verwachtingen van ondernemers. In de tweede staat de feitelijke ontwikkeling van de investeringen centraal. De derde paragraaf is gewijd aan doelen, typen en financieringsbronnen van investeringen. De bron voor de eerste en de derde paragraaf is het MKB-Beleidspanel: een jaarlijkse enquête onder 1.700 ondernemers. De laatste enquête is in het voorjaar van 2005 gehouden.
9.1 MKB In 2005 nog terughoudend met investeringen
Verwachtingen van ondernemers De winsten groeien weer, en ook het producentenvertrouwen begint wat te klimmen uit het dal van de voorgaande periode. Niettemin neemt het midden- en kleinbedrijf nog een afwachtende houding aan als het gaat om investeren: figuur 9-1 maakt duidelijk dat de investeringen die ondernemers voorzien voor het lopende jaar slechts weinig stijgen ten opzichte van wat zij een jaar geleden verwachtten. In het voorjaar van 2003 gaven vijf à zes van de tien MKB-ondernemers aan te zullen investeren. Verwachtte in het voorjaar van 2004 61% dat jaar te zullen investeren, een jaar later is dat 63%. Overigens blijken meer ondernemers in 2004 investeringen te hebben gedaan dan vooraf verwacht: de feitelijke realisatie is dat jaar 70% (zie figuur 9-1). De nog wat voorzichtige opstelling van een deel van het MKB wordt ingegeven door onzekerheid over het conjuncturele herstel. Zo nam de bezettingsgraad bij het industriële MKB toe in de laatste helft van 2003 en de eerste van 2004, maar hij daalde weer in de tweede helft van dat jaar. Ook baart het herstel van de Duitse economie nog steeds zorgen; voor MKBondernemers een belangrijk gegeven omdat zij overwegend naar het nabije buitenland exporteren. figuur 9-1 Investeringen: realisaties voor 2003-2004 en plannen voor 2004-2005 (in % van het aantal ondernemers) in het Nederlandse MKB
realisatie 2004
70%
30%
verwachting 2005
63%
realisatie 2003
73%
27%
verwachting 2004
61%
0%
0%
20%
geïnvesteerd
40%
60%
80%
100%
niet geïnvesteerd
20%
40%
van plan te investeren
10%
11%
60%
27%
28%
80%
100%
investeert misschien
investeert niet
Bron: MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
De feitelijke ontwikkeling van de investeringen in 2004 geeft een wat rooskleuriger beeld te zien dan de verwachting voor 2005: het saldo van gerealiseerde groei en krimp ligt in 2004 op +20, terwijl het saldo van de voor het lopende jaar verwachte groei en krimp +5 is (zie figuur 9-2). Er zijn drie redenen om voor 2005 minstens hetzelfde verschil te verwachten tussen verwachting en realisatie, namelijk betere economische vooruitzichten, winstherstel en het gegeven dat eerder uitgestelde investeringen moeilijk nog verder naar de toekomst kunnen worden doorgeschoven.
67
figuur 9-2 Ontwikkeling van de investeringen in 2004 en verwachting voor 2005 in het Nederlandse MKB (in % van het aantal ondernemers)* afname 19%
afname 29%
groei 34%
groei 39%
gelijk 42%
gelijk 37%
ontwikkeling investeringen 2004
verwachte ontwikkeling 2005
(realisatie) * De percentages van 2004 hebben betrekking op bedrijven die zowel in 2003 als in 2004 hebben geïnvesteerd. De verwachting voor 2005 heeft betrekking op bedrijven die in 2004 hebben geïnvesteerd. Bron: MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
9.2
De investeringen in het MKB Figuur 9-3 laat een duidelijk schaaleffect zien bij de investeringen: het MKB steekt naar verhouding minder geld in outillage, en (veel) meer in gebouwen en transportmiddelen. In sectoren met een hoog MKB-gehalte zoals handel, horeca en grote delen van de dienstverlening spelen machines en andere uitrusting dan ook een veel minder prominente rol dan in de meer door het grootbedrijf gedomineerde industrie. Investeringen in gebouwen en transportmiddelen spelen er daarentegen een grotere rol. figuur 9-3 De investeringen in gebouwen, outillage, en transportmiddelen in het MKB en het grootbedrijf (in % van het aantal ondernemers), 2004
Aantrekkende groei van de investeringen in
transportmiddelen 27%
gebouwen 32%
transportmiddelen 12%
gebouwen 19%
de komende periode
outillage 41%
outillage 69%
MKB
grootbedrijf
Bron: EIM, op basis van PRISMA-K.
De ontwikkeling van de investeringen in het Nederlandse MKB is weergegeven in tabel 9-1. In 2004 is de groei nog bescheiden: ruim 1%. Volgens de prognose voor het lopende jaar 2005 zullen de investeringen toenemen met 2,5%. Volgend jaar zal die groei sterk doorzetten, en uitkomen op bijna 6%, aldus de prognose. Deze verwachting is gebaseerd op het loskomen van eerder uitgestelde investeringen, en op winstherstel
68
dat zorgt voor verbeterde financierbaarheid daarvan. Gelet op de bevindingen van de voorgaande paragraaf stellen ondernemers zich tot nu toe wat terughoudender op dan de vooruitzichten lijken te rechtvaardigen. Hierbij moet echter worden bedacht dat het MKB sterker dan het grootbedrijf afhankelijk is van de ontwikkeling van de binnenlandse bestedingen. Die zijn al een paar jaar onder de maat, en eerder voorspeld herstel is nog uitgebleven. Maar zogauw het herstel concreet wordt volgt er doorgaans een snelle reactie, in de vorm van toenemende investeringen. Voor volgend jaar wordt een hogere productiegroei verwacht en verder winstherstel, wat de investeringen een extra impuls geeft. tabel 9-1
Ontwikkeling en prognose voor de investeringen in het MKB 2004-2006, in procenten
totaal investeringen
2004
2005
2006
1,25
2,5
5,75
Bron: EIM, op basis van PRIMA-K en CEP 2005.
Nadere uitsplitsing naar bedrijfstak van de (prognose voor de) ontwikkeling van de investeringen door het Nederlandse MKB laat een koppositie zien voor bedrijfstakken die het in sterke mate moeten hebben van hun afzet in het buitenland: groothandel, industrie, transport en communicatie. De investeringen van bedrijfstakken die het moeten hebben van de ontwikkeling van de binnenlandse bestedingen zoals de horeca, de detailhandel en de autobranche, blijven het meest achter. Dit geldt zowel voor de ontwikkeling in 2004, als voor de prognose voor het lopende en het komende jaar. De investeringen in outillage betreffen met name realisatie van eerder uitgestelde investeringen in machines. Dat zal ook in 2005 het geval zijn. In 2006 wordt er opnieuw geinvesteerd in nieuwe productiecapaciteit. Bij de investeringen in computers houden een teruglopende vervangingsvraag en een juist weer toenemende uitbreidingsvraag elkaar ongeveer in evenwicht in het lopende en het komende jaar, na een flinke stijging van de vervangingsvraag in 2004. Het ging daarbij met name om vervanging van rond de millenniumwisseling aangeschafte computers.
Stabiele ontwikkeling investeringen in transportmiddelen
De investeringen in transportmiddelen, bestaande uit bestelauto's, vrachtauto's en personenauto's en overige transportmiddelen (vooral schepen en vliegtuigen) geven per saldo een tamelijk stabiele ontwikkeling te zien. Die is echter de resultante van tegengestelde ontwikkelingen op verschillende deelmarkten. Voor bestelauto's wordt groei verwacht, maar die is incidenteel: door afschaffing van de BPM-vrijstelling voor particuliere gebruikers wordt de aanschaf naar voren gehaald. Daar staat een afnemende vervangingsvraag voor het lease-autopark tegenover. Die weegt zwaar mee: lease-auto's nemen ruim tweederde van de investeringen in wegtransportmiddelen voor hun rekening. Daarentegen trekken de investeringen in vrachtauto's in het lopende en het volgende jaar flink aan, onder invloed van de groeiende vervoersvraag. De investeringen in de sterk cyclische markt van overige transportmiddelen ontwikkelen zich in 2005 negatief doordat vernieuwingsprogramma's eindigen.
69
9.3
Investeringen in het MKB naar type en financieringsbron
1
In tabel 9-2 zijn de in 2004 door het MKB gedane investeringen uitgesplitst naar type en naar bron van financiering. Bron is de eerder genoemde enquête onder ruim 1.700 ondernemers in het Nederlandse midden- en kleinbedrijf. Zeven op de tien investerende MKB-ondernemers hebben in 2004 geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen. Ruim tweederde hiervan geeft aan dat deze investeringen zijn toegenomen ten opzichte van 2003. Van degenen die investeerden in nieuwe markten of producten geeft 42% aan dat deze investeringen gegroeid zijn ten opzichte van 2003. De investeringen in internet en ICT namen vaker toe: bij 62% van de ondernemers die er in 2004 in investeerden was dat het geval. Ondernemers in het MKB financieren hun investeringen vooral met eigen middelen, dat wil zeggen, uit de behaalde winst: tweederde noemt die als bron van financiering. Op grote afstand volgt financiering met bankleningen, genoemd door een kwart van de ondernemers. Eén op de zeven ondernemers zet andere bronnen van eigen geld in, zoals onderhandse leningen van bijvoorbeeld familieleden. Tabel 9-2 laat dit zien.
MKB financiert zijn investeringen voornamelijk uit eigen middelen
tabel 9-2
Investeringen in het MKB in 2004 naar doel, type en financieringsbron percentage van MKB-ondernemers die in 2004 hebben geïnvesteerd
type investering bedrijfsmiddelen
71
nieuwe markten en/of producten
42
kennis, opleiding en scholing
65
internet en ICT
62
financieringsbronnen winst uit onderneming
66
overig eigen geld
14
holding lening bij banken
1 26
familie en andere informele investeerders
3
leverancierskredieten
1
Bron: MKB-Beleidspanel 2005.
1
In de EIM-publicatie 'Ondernemen in de Sectoren', die in het najaar van zal verschijnen, zal uitvoeriger worden ingegaan op investeringen in het MKB, onderscheiden naar sectoren.
70
10
Financiering
Financiering van ondernemingen houdt in het tijdig en op de meest doelmatige wijze kunnen beschikken over vermogen dat nodig is voor de aanschaf van activa. Activa zijn middelen die de onderneming toebehoren, en die nodig zijn voor de bedrijfsvoering (bijv. machines, voorraden, maar ook minder 'tastbare' middelen zoals goodwill en patenten). Met deze activa die een onderneming verwerft als uitvloeisel van investeringsbeslissingen, kan het productie- en verkoopproces ten uitvoer worden gelegd. De financieringsstructuur van bedrijven kan worden afgelezen uit hun balansstructuur en de bijbehorende financiële kengetallen. In dit hoofdstuk bekijken we de huidige financie1 ringsstructuur van niet-financiële bedrijven en de ontwikkeling daarvan in de tijd. Bij de analyse van de financieringsstructuur wordt 'ingezoomd' op de verschillen tussen bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf (MKB) en het grootbedrijf (GB). Daarbij wordt het MKB verder onderverdeeld in kleine bedrijven (KB) en middelgrote bedrijven (MB). Binnen de kleine bedrijven wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid (bijvoorbeeld eenmanszaken, vennootschappen onder firma) en bedrijven met rechtspersoonlijkheid (bijvoorbeeld besloten en naamloze vennootschappen). Voor de samenstelling van de balansstructuur en de financieringskengetallen is gebruik gemaakt van CBS-gegevens (Statistiek Financiën van Ondernemingen) en andere bronnen, die geactualiseerd zijn met een door EIM ontwikkeld financieringsmodel (het zogenoemde FAMOS-model).
10.1
Activastructuur Begrippen De activa van een onderneming weerspiegelen de bedrijfsbezittingen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt naar vaste en vlottende activa. Vaste activa zijn de bezittingen met een lange levensduur. Te denken valt hierbij aan gebouwen en duurzame productiemiddelen, de zogenoemde materiële activa. Daarnaast behoren tot de vaste activa de immateriële en de financiële activa. De immateriële activa hebben betrekking op minder tastbare bezittingen, zoals goodwill, patenten en octrooien. De financiële activa betreffen onder andere deelnemingen in groepsmaatschappijen en beleggingen. Vlottende activa zijn de bezittingen met een korte levensduur. Deze zijn eveneens verder onder te verdelen en omvatten voorraden (gereed product, grond- en hulpstoffen en onderhanden werk), vorderingen (op handelsdebiteuren), en liquide middelen (geld in kas of banktegoeden) en snel verhandelbare vermogenstitels. Uitgaande van de gulden financieringsregel zal de levensduur van de activa zo veel mogelijk moeten overeenkomen met de looptijd van de financiering. Dit houdt in dat vaste activa zo veel mogelijk moeten worden gefinancierd met lang vermogen, en voorraden en debiteuren met kort vermogen.
1
Het bank- en verzekeringswezen en de onroerendgoedsector blijven buiten de beschouwing.
71
Verhouding vaste en vlottende activa In tabel 10-1 is de huidige activastructuur van het bedrijfsleven weergegeven. Uit de tabel valt af te lezen dat de activastructuur verschillen vertoont tussen de onderscheiden grootteklassen van bedrijven. In vergelijking met het grootbedrijf investeert het MKB relatief minder in duurzame productiemiddelen en juist meer in vlottende activa.
Het MKB investeert minder in vaste activa dan het grootbedrijf
Vaste activa Binnen de vaste activa is te zien dat het MKB relatief meer investeert in gebouwen, machines en immateriële activa, dan in financiële activa. Grote bedrijven hebben op basis van hun schaalgrootte de beschikking over meer financiële middelen om te investeren in andere bedrijven. Daardoor is ten opzichte van het MKB het rendement relatief hoger, omdat de gemiddelde kosten voor vermogensbeheer en transacties lager zullen zijn. Het aandeel van de (im)materiële activa bij de kleine bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid is hoger dan bij de kleine bedrijven met rechtspersoonlijkheid en het middenbedrijf. Bij de kleine niet-rechtspersonen wordt de eigen woning vaak tot de materiële activa van het bedrijf gerekend. Dit hangt samen met het feit dat bij een bedrijf zonder rechtspersoonlijkheid kapitaal en vermogen van bedrijf en ondernemer samenvallen.
Het MKB investeert minder in financiële activa dan het grootbedrijf
Kleine nietrechtspersonen hebben relatief hoog aandeel (im)materiële activa
tabel 10-1 Activastructuur van het bedrijfsleven, 2005
omschrijving
totaal
KB niet-rechts-
KB rechts-
MB rechts-
persoon
persoon
persoon
GB rechtsMKB
persoon
in % totaal vaste activa
58
42
36
45
42
67
- (im)materiële activa
29
40
19
33
30
29
- financiële activa
28
2
17
12
12
38
vlottende activa
42
58
64
55
58
33
9
17
10
15
14
7
24
18
34
28
28
21
9
22
21
12
16
5
- voorraden - kortlopende vorderingen - liquide middelen
Bron: EIM, raming op basis van het FAMOS-model.
Grote bedrijven houden relatief weinig liquide middelen aan
Vlottende activa De vlottende activa zijn bij MKB-bedrijven relatief belangrijker dan bij het grootbedrijf. Een voordeel van een hoog aandeel vlottende activa (met name wanneer het gaat om (courante) voorraden en liquide middelen) is dat er snel en beter kan worden ingespeeld op de voortdurende wisselende vraag naar producten en diensten. Daar staat wel tegenover dat deze bedrijven meer kosten moeten maken voor deze grotere flexibiliteit (denk bijvoorbeeld aan hogere voorraadkosten). Het grootbedrijf is - mede door ICTtoepassingen in logistieke processen - normaal gesproken beter dan het MKB in staat om het voorraadniveau laag te houden en zodoende de financieringskosten van de voorraden te drukken. Verder blijkt dat het grootbedrijf relatief weinig liquide middelen aanhoudt. De achterliggende reden is dat liquide middelen weinig opbrengsten genereren (lage rente) en beter kunnen worden belegd in financiële activa zoals obligaties en aandelen. Grote bedrijven zijn daartoe beter in staat dan het MKB, omdat zij over het algemeen een betere risicospreiding kennen, waardoor de ontwikkeling van de cash-flow minder onzeker is. Dit betekent dat noodzakelijke buffers minder hoeven te worden ingebouwd.
72
Daarnaast zijn, zoals eerder gememoreerd, de gemiddelde vermogenskosten lager als gevolg van schaalvoordelen.
10.2
Vermogensstructuur Begrippen De vermogensstructuur van een bedrijf geeft weer op welke wijze de activa zijn gefinancierd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar eigen en vreemd vermogen. Bij het vreemd vermogen (schulden) is een verdere verbijzondering mogelijk naar de duur waarvoor de schulden zijn aangegaan, hetgeen resulteert in een verdeling in lang vreemd vermogen en kort vreemd vermogen. Verhouding eigen en vreemd vermogen De huidige vermogensstructuur van het bedrijfsleven wordt weergegeven in tabel 10-2. De vermogensstructuur verschilt tussen de grootteklassen van bedrijven. In de tabel valt op dat het aandeel eigen vermogen bij het MKB veel lager is dan bij het grootbedrijf. Grote bedrijven zijn in staat om door middel van uitgifte van aandelen eigen vermogen aan te trekken via de effectenbeurs of via onderhandse plaatsing bij institutionele beleggers. Deze mogelijkheid is nauwelijks voor het MKB weggelegd. De belangstelling van institutionele beleggers gaat doorgaans uit naar de grote beursgenoteerde bedrijven, zij leveren vrijwel geen bijdrage aan de financiering van het MKB. Alleen een deel van de grootste bedrijven in het MKB kan aankloppen bij participatiemaatschappijen om risicodragend vermogen aan te trekken. In het MKB zijn inbreng van eigen geld en winstinhouding de belangrijkste bronnen van eigen vermogen.
Het MKB bezit relatief minder eigen vermogen dan het grootbedrijf
tabel 10-2 Vermogensstructuur van het bedrijfsleven, 2005
omschrijving
totaal
KB niet-rechts-
KB rechts-
MB rechts-
persoon
persoon
persoon
GB rechtsMKB
persoon
in % totaal eigen vermogen
40
27
28
28
28
47
vreemd vermogen
60
73
72
72
72
53
- lang vreemd vermogen
31
32
36
36
35
28
- kort vreemd vermogen
29
41
36
36
37
25
Bron: EIM, raming op basis van het FAMOS-model.
Het MKB financiert relatief veel met kort vreemd vermogen
Verhouding lang en kort vreemd vermogen Het blijkt dat het aandeel van kort vreemd vermogen (looptijd minder dan één jaar) bij het MKB procentueel hoger ligt dan bij het grootbedrijf. Dit heeft in grote mate te maken met de financieringsbehoefte van de MKB-bedrijven. Bij de behandeling van de activastructuur was te zien dat het MKB relatief meer investeert in vlottende activa. Deze worden volgens de gulden financieringsregel voornamelijk gefinancierd met kort vermogen. Het MKB maakt verder meer gebruik van leverancierskrediet en ook het gebruik van rekening-courantfaciliteiten van banken ligt hier naar verhouding hoger. Vanwege het geringere aantal zekerheden en de hoger ingeschatte financiële risico's van MKBbedrijven zijn banken in de regel minder snel geneigd langlopende leningen aan deze bedrijven te verstrekken. Banken kunnen de hieraan verbonden risico's minder goed inschatten, mede doordat kleinere bedrijven minder openheid over hun financiële situa-
73
tie hoeven te geven middels de jaarrekening, in tegenstelling tot grote bedrijven. Het gangbare beeld dat bestaat dat het MKB in vergelijking met het grootbedrijf minder (externe) financieringsbronnen tot zijn beschikking heeft, moet dan ook iets genuanceerd worden: het MKB is traditioneel in hoge mate afhankelijk van de kredietverlening door banken en is daarin minder vrij om zelf richting te geven aan de vorm en condities waaronder dit plaatsvindt.
10.3
Kengetallen Begrippen Met de financieringskengetallen kan in één oogopslag een indruk worden verkregen van de financiële positie van het bedrijf. Banken maken er bijvoorbeeld gebruik van bij de beoordeling van kredietaanvragen. Belangrijke kengetallen zijn de liquiditeits-, de solvabiliteits- en de rentabiliteitsratio's. Daarnaast is er een viertal activiteiten- en termijnratio's, te weten de omloopsnelheid van het vermogen, de voorraadtermijn, de debiteurentermijn en de crediteurentermijn. Een onderneming is liquide als er op korte termijn aan de betalingsverplichtingen kan worden voldaan. Een gebruikelijk kengetal hiervoor is de current ratio, waarbij de vlottende activa gerelateerd worden aan de kortlopende schulden (vlottende activa gedeeld door kort vreemd vermogen maal 100%). Een bedrijf met een current ratio met een waarde hoger dan 100% is in staat om aan zijn kortlopende verplichtingen te voldoen. De solvabiliteit geeft weer in hoeverre een onderneming aan haar langetermijnverplichtingen kan voldoen. Het gebruikelijke kengetal om dit weer te geven is de solvabiliteitsratio. De solvabiliteitsratio is hier berekend als het aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen (eigen vermogen gedeeld door totale vermogen maal 100%). De rentabiliteit verwijst naar de relatie tussen de opbrengst van een onderneming en het vermogen waarmee die opbrengst is gegenereerd. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt naar de rentabiliteit van het totale vermogen (RTV) en die van het eigen vermogen (REV). De rentabiliteit op het totale vermogen relateert het totale inkomen uit vermogen (de som van de nettowinst voor belasting en de rentelasten over het vreemde vermogen) aan het totale in de onderneming geïnvesteerde vermogen (eigen + vreemd vermogen). De REV is het aandeel van de nettowinst (na belasting) in het eigen vermogen. Zowel de REV als de RTV wordt hier uitgedrukt in procenten (ratio's vermenigvuldigd met 100%). De omloopsnelheid van het vermogen geeft de doelmatigheid van het aangewende vermogen weer: de gegenereerde omzet per gulden geïnvesteerd vermogen. De hoogte van de omzet wordt gerelateerd aan het totale vermogen (omzet gedeeld door totale vermogen maal 100%). Hoe hoger deze ratio is, des te minder vermogen er nodig is om een bepaalde omzet te behalen. De voorraadtermijn geeft het aantal dagen aan dat goederen en/of grondstoffen gemiddeld in voorraad zijn. De voorraadtermijn wordt berekend door de waarde van de voorraad te relateren aan de omzet (voorraad gedeeld door omzet maal 365 dagen). De debiteurentermijn geeft een indicatie (in aantal dagen) van het betaalgedrag van de klanten. De debiteurentermijn wordt berekend door de waarde van de vorderingen te relateren aan de omzet (vorderingen gedeeld door omzet maal 365 dagen).
74
De crediteurentermijn geeft een beeld van de termijn dat rekeningen van leveranciers openstaan. De crediteurentermijn wordt berekend door de waarde van de openstaande rekeningen (crediteuren) te relateren aan de omzet (crediteuren gedeeld door omzet maal 365 dagen). De financieringskengetallen In tabel 10-3 staan de financieringskengetallen voor 2005 weergegeven voor de verschillende grootteklassen binnen het bedrijfsleven. tabel 10-3 Financieringskengetallen van het bedrijfsleven, 2005 KB niet-rechts-
KB rechts-
MB rechts-
totaal
persoon
persoon
persoon
144
141
177
151
156
133
40
27
28
28
28
47
rentabiliteit eigen vermogen (%)
8
23
18
14
16
5
rentabiliteit totaal vermogen (%)
5
12
8
7
8
4
110
200
117
158
153
85
voorraadtermijn (dagen)
30
32
30
34
33
28
debiteurentermijn (dagen)
80
33
106
65
67
92
crediteurentermijn (dagen)
31
22
39
30
31
32
omschrijving liquiditeit (current ratio) (%) solvabiliteit (%)
omloopsnelheid vermogen (%)
GB rechtsMKB
persoon
Bron: EIM, op basis van het FAMOS-model.
In aansluiting hierop is in tabel 10-4 voor het MKB de ontwikkeling van deze kengetallen over de periode 2001-2005 weergegeven. tabel 10-4 Ontwikkeling van de financieringskengetallen van het MKB, 2001-2005 omschrijving
2001
2002
2003
2004
2005
liquiditeit (current ratio) (%)
157
156
156
156
156
solvabiliteit (%)
33
32
30
29
28
rentabiliteit eigen vermogen (%)
14
15
14
15
16
rentabiliteit totaal vermogen (%)
8
8
8
8
8
158
158
156
155
153
voorraadtermijn (dagen)
33
32
33
33
33
debiteurentermijn (dagen)
66
68
68
68
67
crediteurentermijn (dagen)
35
31
31
31
31
omloopsnelheid vermogen (%)
Bron: EIM, raming op basis van het FAMOS-model.
Tabel 10-5 geeft ten slotte voor 2005 inzicht in de financiële kengetallen per sector in het MKB.
75
tabel 10-5 Financieringskengetallen voor het MKB naar sector, 2005 liquiditeit sector
rentabiliteit
rentabiliteit
omloopsnel-
voorraad-
debiteu-
crediteu-
(current
solvabiliteit
eigen vermo-
totaal ver-
heid vermo-
termijn
rentermijn
rentermijn
ratio) (%)
(%)
gen (%)
mogen (%)
gen (in %)
(dagen)
(dagen)
(dagen)
industrie
166
23
24
10
133
47
84
28
bouwnijverheid
168
35
20
11
173
25
77
18
autosector
151
25
5
3
273
47
30
29
groothandel
143
23
19
7
202
35
66
41
detailhandel
178
32
6
4
170
50
34
16
horeca
119
15
28
10
164
12
33
20
transport
120
28
3
3
132
4
83
37
zakelijke diensten
176
35
14
8
80
17
89
28
persoonlijke diensten
179
28
30
15
124
13
91
23
totaal MKB
156
28
16
8
153
33
67
31
Bron: EIM, raming op basis van het FAMOS-model.
Het MKB heeft een betere liquiditeitspositie dan het grootbedrijf
Liquiditeitspositie MKB blijft stabiel ondanks laagconjunctuur
De liquiditeitspositie van de horeca en de transportsector is relatief zwak. In de detailhandel en de dienstverlening daarentegen is de liquiditeitspositie relatief gunstig
Liquiditeit Het MKB heeft in 2005 een betere liquiditeitspositie dan het grootbedrijf. Dit komt omdat MKB-bedrijven naar verhouding over meer liquide middelen en voorraden (vlottende activa) beschikken dan grote bedrijven. De achterliggende reden is de grotere flexibiliteit van MKB-bedrijven. Met het aanhouden van een hoog aandeel voorraden en liquide middelen kan snel en beter worden ingespeeld op de wensen van de consument. Daarnaast speelt de bufferfunctie bij MKB-bedrijven een grotere rol dan bij grote bedrijven. Bedrijven moeten een financiële buffer van liquide middelen aanhouden, om in staat te zijn om onverwachte gelduitgaven te verrichten. De ontwikkeling van de cash-flow van kleine en middelgrote bedrijven is omgeven met meer onzekerheid door een mindere mate van differentiatie van product- en klantgroepen (en dus ook risicospreiding) ten opzichte van het grootbedrijf. Dit betekent dat bij tegenvallende omzet een beroep moet worden gedaan op de liquide middelen om het bedrijfsproces op gang te houden (bijvoorbeeld het voldoen aan betalingsverplichtingen zoals salarissen en kortlopende schulden). Uit tabel 10-4 lijkt dat de liquiditeitspositie van het MKB in de periode 2001-2005 stabiel is, met uitzondering van een lichte toename in 2001. Opvallend is dat de aanhoudende periode van laagconjunctuur geen invloed heeft gehad op de mate waarin MKBbedrijven op korte termijn aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Een nadere analyse wijst uit dat zowel de kortlopende schulden als de vlottende activa afnemen. Banken en leveranciers zijn terughoudender in het verstrekken van kortlopende leningen respectievelijk kredieten. Blijkbaar zijn MKB-bedrijven goed in staat om het beheer van voorraden en liquide middelen hierop af te stemmen. Tussen de sectoren in het MKB zijn weinig verschillen te zien (zie tabel 10-5). Alleen de horeca en de transportsector laten een relatief zwakke liquiditeitspositie zien. In de horeca worden de vaste activa deels met kort vreemd vermogen gefinancierd. Bedrijven in de transportsector hebben vaak een vaste klantenkring waarvoor zij diensten verrichten, wat een stabiliserende werking heeft op de ontwikkeling van de cash-flow. Dit verkleint de noodzaak tot het aanhouden van vlottende activa in het kader van de bufferfunctie. Verder zijn de posities van de detailhandel, de zakelijke en persoonlijke dienstverlening op het punt van de liquiditeit relatief gunstig. De detailhandel bezit relatief gezien veel
76
voorraden, terwijl de bouwnijverheid en de dienstverlenende sectoren relatief weinig schulden hebben in de vorm van kort vreemd vermogen. Dit komt deels doordat in deze laatste sectoren relatief weinig investeringen nodig zijn om een MKB-bedrijf draaiende te houden. Arbeid geldt daar als de belangrijkste productiefactor.
De solvabiliteitspositie van het MKB blijft achter bij die van het grootbedrijf
De solvabiliteitspositie van het MKB is afgenomen
De horeca en de groothandel kennen een relatief lage solvabiliteitspositie. De solvabiliteit in de bouwnijverheid en zakelijke diensten is juist gunstig
De rentabiliteit is binnen het MKB relatief hoger dan binnen het grootbedrijf
Solvabiliteit Uit tabel 10-3 blijkt dat de solvabiliteitspositie van het MKB achterblijft bij die van het grootbedrijf. Kleine bedrijven kampen vooral met een 'equity gap' (een tekort aan eigen vermogen c.q. problemen met het aantrekken daarvan). Dit komt met name doordat MKB-bedrijven door de beperkte toegang tot de effectenbeurs en open vermogensmarkten vooral zijn aangewezen op kredietverlening door banken. De belangrijkste bronnen van eigen vermogen voor kleinere bedrijven, winstinhouding en inbreng van eigen geld, vormen slechts een fractie van de bedragen die grote bedrijven kunnen aantrekken op de open vermogensmarkten (bijvoorbeeld door de emissie van aandelen). Een minder goede solvabiliteit leidt ook tot een beperktere leencapaciteit ten aanzien van vreemd vermogen: banken zijn vanwege de hogere financieringsrisico's van MKBbedrijven terughoudend in het verstrekken van relatief omvangrijke leningen en kredieten. Uit tabel 10-4 blijkt dat de solvabiliteitspositie van het MKB tussen 2001 en 2005 is afgenomen. De winsten van het MKB staan onder druk door de economische neergang van de afgelopen jaren. Dit heeft tot gevolg dat de winstinhoudingen beperkt moeten blijven, waardoor het eigen vermogen slechts bescheiden toeneemt. Zoals tabel 10-5 laat zien, bestaan er binnen het MKB verschillen tussen sectoren wat betreft de solvabiliteitspositie. Met name in de horeca en de groothandel is de solvabiliteit aan de lage kant. De bedrijven uit deze sectoren kampen met het al genoemde probleem van het aantrekken van eigen vermogen. Voor de groothandel geldt tevens dat de MKB-bedrijven een grotere kapitaalbehoefte hebben, in de vorm van vaste activa (opslagcapaciteit, transportmiddelen). De bedrijven in de horeca zijn meestal van beperkte omvang en meer gericht op de bedrijfsvoering op kortere termijn. De bouwnijverheid en zakelijke dienstverlening kennen de gunstigste solvabiliteitspositie. De omvang van de uitstaande langlopende leningen binnen de bouw is gering, omdat de behoefte om vaste activa te financieren relatief klein is. Deze sector investeert vooral in vlottende activa, waarvoor kredieten met een kortere looptijd kunnen volstaan, volgens de gulden financieringsregel. Rentabiliteit Uit tabel 10-3 blijkt dat de rentabiliteit van het eigen vermogen in het MKB naar verhouding hoger is dan in het grootbedrijf. Ten aanzien van de rentabiliteit van het totale vermogen zijn de verschillen tussen beide grootteklassen aanzienlijk kleiner, maar ook hier is de rentabiliteit binnen het MKB gunstiger. De relatief hoge waarde van de REV ten opzichte van de RTV is het gevolg van de hefboomwerking, waarbij de winst na belasting als percentage van het eigen vermogen (REV) het rentetarief voor het gebruik van vreemd vermogen overtreft. Wanneer in dergelijke gevallen sprake is van een relatief lage solvabiliteit (verhouding eigen vermogen/totaal vermogen), wordt de hefboomwerking versterkt. Dit effect is dus sterker binnen het MKB ten opzichte van het grootbedrijf. Bij het grootbedrijf is nauwelijks sprake van een hefboomwerking, gegeven de sterke solvabiliteitspositie.
77
Rentabiliteit eigen vermogen in het MKB neemt toe
Verwacht wordt dat binnen het MKB de rentabiliteit van het eigen vermogen zal toenemen (zie 10-4). In 2003 was nog een lichte afname van de rentabiliteit te zien, als gevolg van de teruglopende winsten. Inmiddels is er sprake van winstherstel in het MKB, o.a. door reducties in het personeelsbestand, relatief lage loonkosten en lage rentekosten. Naar sector bezien, is er sprake van relatief grote verschillen. Met name in de horeca, de industrie, de bouw en de persoonlijke dienstverlening zijn de rentabiliteitspercentages verhoudingsgewijs hoog. Hieraan kunnen meerdere oorzaken ten grondslag liggen, zoals een relatief beperkt eigen vermogen in verhouding tot de nettowinst na belasting (dit geldt met name voor de horeca en de dienstverlenende sectoren), een sterke hefboomwerking (lage solvabiliteit) en/of een relatief hoge netto toegevoegde waarde (winstgevendheid). Binnen de industrie is sprake van een specifieke ontwikkeling, binnen deze sector vindt een afname van het eigen vermogen plaats. De belangrijkste reden hiervoor is dat investeringen uitblijven; het niveau van afschrijvingen op activa overtreft ruimschoots het investeringsniveau. Omgekeerd is het rentabiliteitspercentage in de autosector, detailhandel en transportsector laag te noemen. In deze sectoren is geen sprake van hefboomwerking, omdat de procentuele winst (na belasting) op het eigen vermogen niet veel verschilt van het te betalen rentepercentage op vreemd vermogen.
De omloopsnelheid van het vermogen is bij het MKB hoger dan bij het
Omloopsnelheid van het vermogen De omloopsnelheid van het vermogen bij het MKB ligt op een veel hoger niveau dan bij het grootbedrijf (zie tabel 10-3). Een belangrijke verklaring hiervoor is dat het grootbedrijf een veel hogere kapitaalintensiteit heeft (veel vaste activa) dan het MKB.
grootbedrijf De omloopsnelheid van het vermogen neemt sterk af binnen het MKB
Sinds 2001 is er sprake van een sterk afnemende omloopsnelheid van het vermogen (zie 10-4). De omzet in het MKB is maar matig toegenomen gedurende de periode van laagconjunctuur, terwijl aan de vermogenszijde met name de langlopende schulden zowel in absolute als relatieve zin fors zijn toegenomen. Deze ontwikkeling blijkt ook uit de afnemende solvabiliteit. Tussen de sectoren in het MKB is sprake van grote verschillen (zie tabel 10-5). De omloopsnelheid van het vermogen in de autosector en de handel (detailhandel en groothandel) is bijvoorbeeld vele malen hoger dan in de dienstverlenende sectoren. De omloopsnelheid in de groothandel is bijvoorbeeld anderhalf keer zo groot als in de persoonlijke dienstverlening. Dat betekent dat een bedrag dat geïnvesteerd wordt in de groothandel tot anderhalf maal zoveel omzet leidt als eenzelfde bedrag dat geïnvesteerd wordt in de persoonlijke dienstverlening. Opgemerkt dient te worden dat dit op zich nog geen prestatie hoeft te zijn; het gaat er natuurlijk om hoeveel er uiteindelijk 'netto' van die omzet overblijft aan winst.
De voorraadtermijn is voor het MKB iets hoger dan voor het grootbedrijf
Voorraadtermijn De voorraadtermijn is voor het MKB iets hoger dan voor het grootbedrijf (zie tabel 103). Het MKB heeft een wat minder doelmatig voorraadbeheer dan het grootbedrijf. Het grootbedrijf kan putten uit belangrijke schaalvoordelen en werkt vaak met vaste afnemers die grote partijen producten aanschaffen. Daardoor kan de voorraad beter worden afgestemd. De voorraadtermijn is de afgelopen jaren stabiel gebleven (zie tabel 10-4). Naar sector bezien, is de voorraadtermijn in de transportsector uitermate laag (zie tabel 10-5). Deze sector heeft amper te maken met voorraden. Dit geldt min of meer ook
78
voor de zakelijke en persoonlijke dienstverlening. In de horeca is de voorraadtermijn om een andere reden aan de lage kant; deze sector heeft voornamelijk te maken met voorraden met een relatief korte houdbaarheidstermijn (verse voedingsmiddelen, dranken). De detailhandel, de autosector, de industrie en de groothandel hebben daarentegen relatief lange voorraadtermijnen.
De debiteurentermijn is in het MKB korter dan in het grootbedrijf
Debiteurentermijn De debiteurentermijn is in het MKB aanmerkelijk korter dan in het grootbedrijf (zie tabel 10-3). Dit heeft te maken met het feit dat grotere bedrijven meer zaken doen met grotere, vaste afnemers, waardoor klantrelaties hechter worden en het betaalgedrag wordt versoepeld. Bovendien kunnen grotere bedrijven tegenvallers die ontstaan als gevolg van slecht betalende klanten beter opvangen. De debiteurentermijn voor het MKB neemt licht af in 2005 ten opzichte van 2004 (zie tabel 10-4). Bij de verschillen tussen de grootteklassen speelt vooral de sectorstructuur een rol (zie tabel 10-5). In de detailhandel, in de horeca en in de autosector, maar ook in de persoonlijke dienstverlening (o.a. kappers) wordt in belangrijke mate contant afgerekend, hetgeen leidt tot een korte debiteurentermijn. De bedrijven in deze sectoren behoren in belangrijke mate tot het MKB en 'duwen' de debiteurentermijn omlaag ten opzichte van het grootbedrijf, waarin zij in veel mindere mate vertegenwoordigd zijn. Tegenover de genoemde sectoren met korte debiteurentermijnen, staan de sectoren waar het 'betalen van rekeningen door klanten' relatief lang op zich laat wachten. Koploper is de persoonlijke dienstverlening, waar men gemiddeld 91 dagen op zijn geld moet wachten, gevolgd door de zakelijke dienstverlening, de industrie en de transportsector.
De crediteurentermijn is voor het MKB iets korter dan voor het grootbedrijf
Crediteurentermijn Deze termijn is voor het MKB iets korter dan voor het grootbedrijf (zie tabel 10-3). Het moeten terugvallen op het relatief dure rekening-courantkrediet van banken als financieringsvorm houdt het MKB scherp om het gebruik van deze faciliteit zo veel mogelijk te beperken. De crediteurentermijn is nauwelijks veranderd de afgelopen jaren (zie tabel 10-4). In de detailhandel en de bouwnijverheid staan rekeningen van leveranciers gemiddeld het kortst open en in de transportsector en de groothandel het langst (zie tabel 10-5).
79
11
Regionale MKB-ontwikkelingen
Tot nu toe zijn de ontwikkelingen van het MKB beschreven op nationaal niveau. Dit hoofdstuk biedt inzicht in de ontwikkelingen op regionaal niveau: de economische prestaties van het MKB in de twaalf provincies. Voor beleidsmakers op provinciaal (en gemeentelijk) niveau zijn landelijke gemiddelden namelijk vaak te grof. Hun provincie (of gemeente) heeft immers een geheel eigen productiestructuur. Daarom zijn voor hen de ontwikkelingen van het MKB wat betreft werkgelegenheid, omzet en export in 2004 en de omzet- en werkgelegenheidsprognoses voor 2005 op een rij gezet. Voorafgaand aan deze beschrijving wordt eerst een beeld gegeven van de sectorstructuur, bedrijvendichtheid en grootteklassestructuur van 1 de provincies.
11.1
Regionale sectorstructuur Sectorstructuur In figuur 11-1 is de verdeling van de bedrijven naar sectoren per provincie weergegeven. De productiestructuur verschilt niet zo heel erg sterk tussen de provincies onderling. Daarvoor is Nederland een te klein land. Toch zijn er accenten aan te geven. Zo zijn in Utrecht relatief veel dienstverlenende bedrijven gevestigd en herbergt Overijssel relatief veel handelsbedrijven. Zeeland heeft op zijn beurt veel horeca- en recreatiebedrijvigheid te bieden; iets wat Limburg ook altijd al had. In Noord-Brabant, Overijssel en Friesland is de industrie van relatief groot belang; dit in tegenstelling tot de Randstad-provincies.
1
De economische prestaties in 2004 worden beoordeeld op basis van de ERBO-enquête 2004. Het oordeel over de verwachte economische ontwikkeling in 2005 van provincies, is gebaseerd op de uitkomsten van het EIM-Bedrijfspanel. De uitkomsten van de ERBO-enquête zijn niet goed vergelijkbaar met de uitkomsten die in de overige hoofdstukken gepresenteerd zijn. De ERBO-enquête kent enkele omissies. De belangrijkste omissie wordt gevormd door het buiten beeld blijven van bedrijven met minder dan twee werkzame personen. Daarnaast blijft het bank- en verzekeringswezen buiten beeld. Eveneens is een bron van het afwijken van de cijfers in dit hoofdstuk gelegen in het feit dat bedrijven in de ERBO-enquête vaker afzonderlijk worden gemeten dan in de CBS-onderzoeken. Helaas zijn de gegevens van de provincie Limburg dit jaar niet te geven, omdat deze niet aan de ERBOenquête heeft deelgenomen.
81
figuur 11-1
Structuur bedrijfsleven per provincie in 2004, aandeel in totale aantal bedrijven, in procenten
Friesland
Gelderland
Noord-Holland
8
9
35
11
Zuid-Holland
7
10
36
8
Zeeland
8
Noord-Brabant
7 10
18
6
11
17
8
12
10
8 5
8
36
12
12 22
15
36
10 12
10
14 17
5
8
38
10
8
Utrecht
8
13
5 5
6
38
9
10
9
38
12
11
Flevoland
11
13 5
9
40
11
12
Overijssel
10
11
6 5
11
39
13
8
11
37
12
12
Drenthe
9
14
7
9
39
10
11
Groningen
15
10
16
10
Limburg Nederland
10
25% industrie
9
37
11
0%
bouw
50% handel
horeca
6 75%
vervoer
100%
diensten
overig
Bron: ERBO/KVK 2004.
Bedrijvendichtheid Om te kijken of een provincie veel of weinig ondernemingen in het particuliere bedrijfsleven telt, vormt de bedrijvendichtheid een goede indicatie. De bedrijvendichtheid wordt uitgedrukt in het aantal ondernemingen per 1.000 inwoners. In 2004 bedroeg dit kengetal voor Nederland als geheel 17,2. De bedrijvendichtheid laat de laatste jaren een dalende ontwikkeling zien. In de zuidelijke provincies van ons land worden de hoogste bedrijvendichtheden aangetroffen (>20) en ook Noord-Holland, Zuid-Holland, Gelderland en Friesland scoren hier relatief hoog. Utrecht, Flevoland en Groningen zijn daarentegen de provincies met de laagste dichtheden (< 16). tabel 11-1
Bedrijvendichtheid (aantal bedrijven per 1.000 inwoners) van het MKB per provincie in 2004
provincie
MKB-bedrijven
Groningen
15,7
Friesland
18,4
Drenthe
17,8
Overijssel
17,7
Gelderland
18,8
Flevoland
15,3
Utrecht
14,2
Noord-Holland
18,8
Zuid-Holland
18,6
Zeeland
21,3
Noord-Brabant
21,1
Limburg Nederland Bron: ERBO/KVK 2004, CBS.
82
n/a 17,2
De relatief lage of hoge bedrijvendichtheden hebben onder andere te maken met de ruimtelijke ligging van de bevolkingsconcentraties (de aanwezigheid van een omvangrijke arbeidsmarkt, universiteiten e.d.), de historische ontwikkeling van de bedrijvigheid, de fysieke infrastructuur en de regionale sectorstructuur. Noord-Holland en Zuid-Holland profiteren van agglomeratie-effecten en trekken van oudsher veel bedrijvigheid naar zich toe. De grote steden hebben nog steeds een duidelijk broedplaatsfunctie voor kleine startende bedrijven. Amsterdam heeft zijn mainport Schiphol, Rotterdam zijn mainport Havens en Den Haag zijn regeringscentrum. Alle hebben ook een duidelijke dienstverlenende functie: een sector die al jaren groeiende is. Gelderland heeft op zijn beurt de regio Arnhem-Nijmegen en Wageningen die als een magneet functioneren en bedrijvigheid trekken. Noord-Brabant kent relatief veel middelgrote steden, waar veel (maak)industrie zit. Daarnaast heeft het zijn brainport Eindhoven, dat veel kennisintensieve en technologische bedrijvigheid genereert. De relatief lage bedrijvendichtheid in Flevoland is te verklaren door het feit dat de provincie relatief jong is. Veel inwoners wonen in Flevoland, maar werken in NoordHolland. Dit geldt bijvoorbeeld voor veel inwoners uit de groeistad Almere, die in de Amsterdamse regio werkzaam zijn. In de noordelijke provincies speelt het ontbreken van bevolkingsconcentraties vanuit de historie gezien een rol in de relatief lage bedrijvendichtheden. Grootteklassestructuur Het aandeel van het kleinbedrijf in de totale werkgelegenheid in het particuliere bedrijfsleven in Nederland bedraagt 35%. Het middenbedrijf neemt met 45% een groter aandeel van de arbeidsplaatsen voor zijn rekening dan het kleinbedrijf, waarmee het 1 aandeel van het MKB op 80% uitkomt . Het aandeel van het grootbedrijf in de totale werkgelegenheid is nog niet half zo groot als dat van het middenbedrijf. figuur 11-2
Grootteklassestructuur van het particuliere bedrijfsleven per provincie in 2004, aandeel in de totale werkgelegenheid, in procenten
Groningen
Drenthe
Gelderland
35
21
44
Utrecht Noord-Holland
22
47
31
24
43
21
37
42
Noord-Brabant
18
47
35
Zeeland
9
52
33
Zuid-Holland
18
47 40
Flevoland
15
48
36 35
13
46
41
Overijssel
20
43
37
Friesland
23
45
33
Limburg Nederland 0%
25% klein
20
45
35 50% midden
75%
100% groot
Bron: ERBO/KVK 2004.
1
EIM raamt het aandeel van het MKB op 55%. De afwijking komt voort uit een andere benadering van het bedrijfsleven: zie de inleiding van dit hoofdstuk.
83
In Noord-Holland, Utrecht en Noord-Brabant zijn naar verhouding meer grote bedrijven gevestigd dan elders. De aanwezigheid van de grote (internationaal georiënteerde) bedrijven heeft te maken met het feit dat zij hun hoofdkantoren in verband met o.a. toeleveringen en het belang van hooggekwalificeerd personeel veelal in het hart van het land en bij internationale knooppunten van verkeer en vervoer willen hebben. Zij zullen zich dan ook niet snel hervestigen. Met name voor 'de nieuwe provincie' Flevoland verklaart dit het geringe aantal grote bedrijven In Flevoland en de noordelijke provincies Friesland en Drenthe is het werkgelegenheidsaandeel van het midden- en kleinbedrijf hoger dan in de rest van het land. Hier komt onder andere het verschil in sectorstructuur tot uitdrukking, zoals de aanwezigheid van veel kleine op het toerisme gerichte horecagelegenheden. Dit laatste geldt ook voor Zeeland waar het werkgelegenheidsaandeel van het kleinbedrijf het hoogst is en het aanbod van recreatieve voorzieningen relatief groot.
11.2
Ontwikkeling van de werkgelegenheid in het particuliere bedrijfsleven in 2004 Ontwikkeling van de werkgelegenheid Net zoals dat gedaan is bij het bepalen van de grootteklassestructuur, wordt de ontwikkeling van de werkgelegenheid uitgedrukt in de toe- of afname van het totale aantal (dat wil zeggen fulltime plus parttime) werkzame personen in het particuliere bedrijfsleven. In de periode 2004-2003 nam de werkgelegenheid bij het particuliere bedrijfsleven in het merendeel van de provincies af. Bij de provincies die nog een groei wisten te realiseren, bedroeg die groei niet meer dan 0,5%. Voor Nederland als totaal kwam de werkgelegenheidsontwikkeling uit op -0,41%. De provincie Drenthe deed het met +0,4% nog het beste. Daarentegen moesten de provincies Friesland en Zuid-Holland een daling van 1,3 à 1,4% incasseren.
84
tabel 11-2
Ontwikkeling van de werkgelegenheid* van het particuliere bedrijfsleven in 2004 ten opzichte van 2003 per grootteklasse per provincie kleinbedrijf
provincie Groningen
middenbedrijf
grootbedrijf
alle bedrijven
procentuele verandering 2004 t.o.v. 2003 0,89
-1,44
-0,03
-0,30
Friesland
-1,07
-0,65
-5,12
-1,44
Drenthe
1,82
-0,48
-0,01
0,41
Overijssel
0,74
-0,72
0,05
-0,05
Gelderland
0,29
-0,27
-0,28
-0,08
Flevoland
2,92
-1,55
-3,45
0,02
Utrecht
4,48
-2,38
0,76
0,34
Noord-Holland
0,35
-0,03
0,74
0,28
Zuid-Holland
-1,48
-1,70
-0,03
-1,33
Zeeland
-0,01
-0,14
-2,06
-0,49
0,41
0,02
-2,94
-0,55
Noord-Brabant Limburg Nederland
n/a 0,25
n/a -0,79
n/a -0,70
n/a -0,41
* De werkgelegenheidsontwikkeling wijkt af van de EIM-raming. Dit heeft te maken met het feit dat de ERBO-enquête zich richt op bestaande bedrijven, waarbij het effect van de bedrijvendynamiek (starters/stoppers) niet tot uiting komt. Dit heeft tot gevolg dat bij het MKB sprake is van een overschatting van de werkgelegenheidsgroei en de groei voor het grootbedrijf te laag ingeschat wordt. Bron: ERBO/KVK 2004.
De werkgelegenheid in het kleinbedrijf ontwikkelde zich in het afgelopen jaar gunstiger dan in het midden- en grootbedrijf. Op enkele uitzonderingen na (Zuid-Holland en Friesland) nam de werkgelegenheid in het kleinbedrijf in alle provincies toe. In de provincie Utrecht was de groei zelfs 4,5% en in Flevoland 3%. In Noord-Holland en Utrecht, waar het grootbedrijf relatief sterk vertegenwoordigd is, heeft het grootbedrijf zich in werkgelegenheidsopzicht ook relatief gunstig ontwikkeld. Dit geldt echter niet voor Noord-Brabant waar ook relatief veel grote bedrijven zijn gevestigd. De ontwikkelingspercentages van het grootbedrijf verschillen sterk tussen de provincies (variërend van +0,8% tot -5,1%). Het middenbedrijf laat een gelijkmatiger beeld zien tussen de provincies (variërend van 0% tot -2,4%), maar voor geen enkele provincie een groei. Bedrijven waar de werkgelegenheid is afgenomen, gelijk is gebleven, is toegenomen Bij 70% van de ondernemingen in het bedrijfsleven is de werkgelegenheid in 2004 ten opzichte van 2003 niet veranderd. Het aantal bedrijven waar de werkgelegenheid wel is veranderd - hetzij in positieve, hetzij in negatieve zin - is nagenoeg gelijk. Bij 14% van de bedrijven is de werkgelegenheid toegenomen. In 2002 was dat overigens nog 19%. Dit landelijke beeld is in vrijwel alle provincies te zien. In Utrecht en Flevoland is de grootste werkgelegenheidsdynamiek te zien. Zij kennen relatief veel bedrijven met een werkgelegenheidstoename (17 à 18%) en relatief veel bedrijven met een werkgelegenheidsafname (17 à 19%).
85
figuur 11-3
Aandeel van de bedrijven waar de werkgelegenheid in 2004 ten opzichte van 2003 is afgenomen, gelijk is gebleven is toegenomen, per provincie, in procenten
Groningen
14
73
13
Friesland
15
71
14
Drenthe
15
Overijssel
17
Gelderland
16
Zuid-Holland
14
69
19
Utrecht
13
69
17
Flevoland
Noord-Holland
72
15
15
65
17
64
18
70
16
15
69
15
Zeeland
13
75
12
Noord-Brabant
14
74
13
Limburg Nederland
15
70
0%
25% afname
50% gelijk
14 75%
100% toename
Bron: ERBO/KVK 2004.
11.3
Ontwikkeling van de omzet van het particuliere bedrijfsleven in 2004 In alle provincies is, overeenkomstig de landelijke ontwikkeling, de omzetontwikkeling van het particuliere bedrijfsleven zeer gematigd. In slechts twee provincies, Friesland en Flevoland, kwam de omzetgroei in 2004 ten opzichte van 2003 boven 1% uit (Nederland als geheel had een omzetgroei van 0,7%). Deze twee provincies hebben stuivertje gewisseld met Drenthe en Zeeland, die een jaar geleden deze positie innamen en tot de zwakste broeders behoren. Van jaar op jaar wisselen de omzetprestaties per provincie nogal. Verder valt hier op dat in Flevoland het kleinbedrijf zich goed ontwikkelt en in Friesland daarentegen niet. De centralere ligging van sommige (groeiende) bevolkingsconcentraties in Flevoland (Almere, Zeewolde, Lelystad), in combinatie met de directe verbinding met de Amsterdamse en Utrechtse agglomeratie, is een mogelijke verklaring voor dit verschil. Dat de ontwikkeling van de omzet en de ontwikkeling van de werkgelegenheid niet synchroon lopen blijkt weer eens uit een vergelijking tussen tabel 11-2 en tabel 11-3. In Friesland, Zuid-Holland, Noord-Brabant en Flevoland is bijvoorbeeld de omzetontwikkeling bovengemiddeld, maar de werkgelegenheidsontwikkeling benedengemiddeld. De omgekeerde situatie geldt voor Drenthe en Utrecht.
86
tabel 11-3
Ontwikkeling van de omzet (waarde)* van het MKB in 2004 ten opzichte van 2003 per provincie
provincie
MKB-bedrijven
Groningen
0,0
Friesland
1,3
Drenthe
0,2
Overijssel
0,6
Gelderland
0,6
Flevoland
1,2
Utrecht
0,3
Noord-Holland
0,6
Zuid-Holland
0,7 -0,8
Zeeland Noord-Brabant
0,9
Limburg
n/a
Nederland
0,7
Bron: ERBO/KVK 2004.
11.4
Ontwikkeling van de export in het bedrijfsleven in 2004 Bijna 13% van de bedrijven binnen het bedrijfsleven exporteert: 10% van het kleinbedrijf, 23% van het middenbedrijf en 47% van het grootbedrijf. Figuur 11-4 geeft het percentage exporterende bedrijven van het totale aantal bedrijven per provincie weer. figuur 11-4
Aandeel exporterende bedrijven binnen het particuliere bedrijfsleven per provincie in 2004 9,0
Groningen
9,9
Friesland 7,2
Drenthe
13,4
Overijssel
13,9
Gelderland
15,7
Flevoland 12,2
Utrecht
10,6
Noord-Holland
12,5
Zuid-Holland
13,5
Zeeland
15,8
Noord-Brabant Limburg 12,7
Nederland
9,6
kleinbedrijf
22,7
middenbedrijf
46,9
grootbedrijf 0,0
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
Bron: ERBO/KVK 2004.
87
Het aantal exporterende bedrijven in de grensprovincies Noord-Brabant, Overijssel en Gelderland, alsmede in de provincie Flevoland is relatief groter dan in de andere provin1 cies . De drie noordelijke provincie blijven daarentegen qua aantal exporterende bedrijven achter bij de rest van Nederland. Dit beeld is de afgelopen jaren vrij stabiel. Alleen Groningen, Drenthe en Zeeland laten een daling van het aandeel exporterende bedrijven (-1 à 1,5 procentpunt) zien, en Friesland een stijging (+1,5 à 2 procentpunten). De fysieke afstand is een van de verklarende factoren voor de provinciale verschillen op dit terrein. De MKB-ondernemingen in de grensprovincies zijn, net zoals de inwoners in hun dagelijkse verkeer, sterker op Duitsland en België georiënteerd dan elders het geval is. Een verklaring voor de hoge score van de provincie Flevoland is gelegen in de productiestructuur. Hier zijn namelijk jonge bedrijven oververtegenwoordigd, en deze kijken doorgaans meer naar marktkansen buiten de landsgrenzen dan de oudere, traditioneel op het binnenland georiënteerde bedrijven.
11.5
Omzet- en werkgelegenheidsprognoses voor 2005 Omzet Van de MKB-ondernemingen verwacht 53% in 2005 een hogere omzet te realiseren dan in 2004 en 16% verwacht met een lagere omzet geconfronteerd te worden. De meeste ondernemers zijn dus vrij optimistisch, zeker als we kijken naar de realisaties over 2003: 46% van de MKB-ondernemers had met een omzetgroei en 33% met een omzetdaling te maken. Dit blijkt uit de meting onder het MKB-Beleidspanel. Regionaal bekeken is het MKB in de provincies Flevoland en Limburg het meest optimistisch wat betreft zijn omzetontwikkeling. Van de ondernemingen verwacht 57% respectievelijk 61% een omzetwikkeling in 2005 en 'slechts' 10% respectievelijk 11% verwacht daarentegen een negatieve omzetontwikkeling. Voor Flevoland zien we de basis voor dit optimisme terug in de realisaties over 2003; voor Limburg echter niet. Beide provincies hebben gemeenschappelijk dat zij relatief veel exporterende bedrijven hebben. En hierin zit ook de verklarende factor: optimistische signalen over de economie betreffen vooral het aantrekken van de exportactiviteiten. Daarnaast speelt bij Flevoland de relatief jonge bedrijvigheid een rol: voor bedrijven die hun bestaansrecht hebben bewezen is de periode van groei aangebroken. Voor Groningen en Friesland is er voor de meeste MKB-ondernemers blijkbaar nog geen lichtpuntje in zicht: tweevijfde verwacht een omzetgroei in 2005 en een vijfde een omzetdaling. De realisaties in 2003 wijken overigens niet sterk af van het landelijke beeld. Blijkbaar zijn de ondernemers in deze provincies wat minder optimistisch ingesteld of baseren zij hun verwachtingen op andere zaken die op hen afkomen.
1
Hoewel cijfers over de provincie Limburg ontbreken, mag op basis van de historische data worden aangenomen dat ook in deze grensprovincie het aantal exporterende bedrijven in 2004 relatief groot is.
88
figuur 11-5
Verwachte omzetontwikkeling in 2005; aandeel bedrijven met verwachte af- en toename van de omzet, naar provincie -20% -22% -9% -17% -15% -10% -16% -17%
Groningen
39%
Friesland
40%
Drenthe
52%
Overijssel
53%
Gelderland
52%
Flevoland Utrecht Noord-Holland
57% 53% 57%
-16%
Zuid-Holland
53%
-16%
Zeeland
53%
Noord-Brabant
54%
-19% -11%
-16%
61%
Limburg
Nederland
53%
Bron: EIM, op basis van MKB-Beleidspanel 2005.
Werkgelegenheid Ruim een kwart (26%) van het midden- en kleinbedrijf verwacht een toename van de werkgelegenheid binnen het bedrijf. Een tiende (11%) van de bedrijven voorziet dat het aantal werkzame personen in het bedrijf in 2005 zal afnemen. In figuur 11-6 is te zien dat het percentage bedrijven dat een toe- dan wel afname van de werkgelegenheid verwacht tussen de provincies - op een enkele uitzondering na - niet zo sterk uiteenloopt. Per saldo, het verschil tussen het percentage dat een toename verwacht en het percentage dat een afname verwacht, zijn de bedrijven in de provincie Flevoland het meest optimistisch (saldo: +24%). Slechts 3% van de bedrijven alhier verwacht een daling van de werkgelegenheid in 2005. De provincies Zeeland en Groningen zijn daarentegen het meest pessimistisch (saldi: +4% en +6%). In Zeeland is het aantal ondernemers dat een werkgelegenheidsdaling verwacht erg hoog (20%), terwijl in Groningen juist het aantal ondernemers dat een werkgelegenheidsgroei verwacht erg laag is (15%). In tegenstelling tot vorig jaar komt er bij geen enkele provincie een negatief saldo voor.
89
figuur 11-6
Verwachte werkgelegenheidsontwikkeling in 2005; aandeel bedrijven met verwachte af- en toename van de werkgelegenheid, naar provincie -11%
27%
Groningen
-9% -11% -13% -10% -3%
Friesland
15%
Drenthe
27%
Overijssel
28%
Gelderland
27%
Flevoland
27%
-10%
Utrecht
-11%
Noord-Holland
-10% -20%
28%
Zuid-Holland
26%
Zeeland
24%
-11%
Noord-Brabant
-12%
Limburg
-11%
28%
Nederland
27% 25%
26%
Bron: EIM, op basis van MKB-Beleidspanel 2005.
11.6 Samengevat In tabel 11-4 zijn de provincies op een rij gezet en zijn de hierboven beschreven ontwikkelingen vertaald in 'plussen' en 'minnen'. Een totaaloordeel over de prestaties en de verwachtingen is alleen gegeven, wanneer er een duidelijke lijn uit de samengestelde onderdelen getrokken kan worden. De MKB-bedrijven in het noorden van ons land en de provincie Zeeland blijven 'kwakkelen'. Waren vorig jaar de prestaties van Groningen nog positief, nu laat deze provincie ook hier een min zien. De MKB-ondernemers zelf zijn hier net zo somber over de ontwikkeling van hun bedrijf als vorig jaar. Friesland doet het echter qua omzet en export relatief goed; wellicht dat dit een positieve invloed heeft op de stemming van de ondernemers volgend jaar. De provincies Flevoland en Noord-Holland hebben het in 2004 het beste gedaan. MKBbedrijven in Flevoland groeien vooral qua omzet en laten een stabiele werkgelegenheids- en exportontwikkeling zien. Bovendien zijn de verwachtingen van de ondernemers hier zeer hoopgevend voor 2005. Noord-Holland scoort op alle onderdelen een plus, en zet hiermee de lijn van vorig jaar voort. De MKB-bedrijven in Overijssel presteerden in 2004 echter ook goed, maar de ondernemers zijn wat pessimistischer ten aanzien van 2005 dan hun collega's in Flevoland en Noord-Holland. De situatie in de provincie Utrecht is andersom: de MKB-ondernemers zijn optimistisch ten aanzien van 2005, terwijl hun prestaties in 2004 matig waren. Kortom, in de regio Noord-Holland, Utrecht en Flevoland, oftewel het centrum van ons land en de noordvleugel van de Randstad, ontwikkelt het MKB zich momenteel bovengemiddeld.
90
tabel 11-4
Samenvatting MKB-ontwikkeling
prestaties in 2004
verwachting verwachte
werkgelegenprovincie
verwachte
werkgelegen-
heidsgroei in
omzetgroei in
groei aantal exporterende
totaaloordeel
omzetontwik-
heidsontwik-
totaaloordeel
2004
2004
bedrijven
prestaties
keling in 2005
keling in 2005
verwachting
--
+/-
--
Groningen
-
-
--
Friesland
--
++
++
--
--
Drenthe
+
-
--
+/-
+/-
Overijssel
=
+
+
+/-
+/-
Gelderland
=
+
-
+/-
+/-
Flevoland
=
++
=
+
++
++
Utrecht
+
-
=
+/-
+
+
Noord-Holland
+
+
+
+
+/-
+
Zuid-Holland
--
+
=
+/-
+/-
Zeeland
-
-
--
+/-
--
Noord-Brabant
-
+
=
+/-
+/-
++
-
+/-
+/-
Limburg Nederland
-
+
-
-
+
+
+
-
-
Bron: ERBO/KVK 2004; EIM, op basis van MKB-Beleidspanel 2005.
91
12
Ervaringen van ondernemers met recente ontwikkelingen in de sociale zekerheid
Onderwerp: reacties MKB op veranderingen wetgeving
Ondernemers hebben de laatste jaren steeds meer te maken met verplichtingen op het terrein van arbeidsomstandigheden, ziekteverzuimbeleid en reïntegratie van zieke werknemers. Dit is het gevolg van wetswijzigingen die erop gericht zijn de instroom in de WAO te beperken en de reïntegratie van zieke en arbeidsongeschikte werknemers te bevorderen. Nieuwe wetten die veel (financiële) gevolgen hebben voor ondernemers zijn Wulbz (1996), Pemba (1998) en de Wet Verbetering Poortwachter (2002). In navolging van deze wetswijzigingen in de afgelopen 10 jaar, is op 1 januari 2004 de Wet Verlenging Loondoorbetaling bij Ziekte (VLZ) van kracht geworden. Deze wet verplicht ondernemers om een werknemer tijdens ziekte minimaal 70% van het laatst verdiende loon door te betalen gedurende een periode die maximaal twee jaar kan duren. Tevens zal op 1 januari 2006 vermoedelijk het nieuwe WAO-stelsel worden geïmplementeerd: de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Door middel van financiële prikkels worden ondernemers en werknemers gestimuleerd er alles aan te doen om gedeeltelijk arbeidsgeschikten aan werk te helpen en te houden. Tegelijkertijd regelt de wet inkomensbescherming voor mensen die echt niet meer aan de slag kunnen komen. In het MKB-Beleidspanel zijn de meningen en reacties van de ondernemers gepeild over de bovengenoemde wetswijzigingen. Dit hoofdstuk geeft de resultaten hiervan weer, waarbij achtereenvolgens ingegaan wordt op: − 1.1 Hoe kijken ondernemers in het algemeen aan tegen wetswijzigingen die zich de laatste twee jaren hebben voorgedaan en de daarin ingebouwde financiële prikkels en wat voor activiteiten hebben ze ondernomen om het ziekteverzuim terug te dringen (§12.1.1)? − 1.2 Hebben ondernemers ervaring met het reïntegreren van werknemers volgens de Wet Verbetering Poortwachter en wat is hun mening ten aanzien van de effectiviteit van deze wet (§12.1.2)? − 1.3 Wat is de mening van ondernemers over de WVLZ en leidt de invoering van deze wet tot extra maatregelen om het ziekteverzuim terug te dringen (§12.1.3)? − 1.4 Wat is de mening van ondernemers over de WIA en zal dit invloed hebben op de wijze waarop zij omgaan met arbeidsgehandicapte werknemers in het bedrijf (§12.1.4)? N.B: De laatste jaren heeft EIM binnen de themalijn Arbeid van het programmaonderzoek diverse onderzoeken uitgevoerd rondom de invoering van wetgeving in een vergelijkbare lijn (Wulbz, Pemba, WVP). Naast literatuurstudie, zijn diepte-interviews en peilingen van het MKB-Beleidspanel de belangrijkste manieren geweest om gegevens te verzamelen. De combinatie van deze methoden heeft geleid tot een schat aan informatie, op basis waarvan strategische verkenningen, publieksrapportages en minirapportages geschreven zijn. Door gebruik te maken van de resultaten uit eerdere onderzoeken kunnen we in het bijzonder nagaan wat overeenkomsten en verschillen zijn met de reacties/ervaringen in het MKB bij de nieuwe regelingen. De uitkomsten hiervan zullen worden beschreven in een aparte publicatie.
93
12.1
Resultaten beleid afgelopen twee jaar
12.1.1 Algemeen
Kleinere ondernemers negatiever over effect van financiële prikkels in wetgeving dan grotere MKB-bedrijven
30% van het MKB schenkt de laatste jaren meer aandacht aan verzuimbestrijding
De helft van de ondernemers heeft in 2004 een of meer zieke werknemers in dienst gehad aan wie het loon is doorbetaald. Deze ondernemers hebben dus te maken gehad met recente wetswijzigingen, waarbij financiële prikkels voor de werkgever worden toegepast met als doel het ziekteverzuim terug te dringen. 6% van de ondernemers geeft aan financiële prikkels een 'zeer effectief' middel te vinden om ziekteverzuim terug te dringen en 28% vindt dit 'redelijk effectief'. Ruim 40% acht dit echter 'helemaal niet effectief' en ruim een kwart vindt het 'niet zo effectief'. Het maakt hierbij nauwelijks verschil of ondernemers in 2004 wel of niet te maken hebben gehad met zieke werknemers. Als we kijken naar onderscheid in grootteklassen zijn ondernemers met 1 t/m 9 werknemers in dienst negatiever gestemd over het effect van financiële prikkels dan ondernemers met 50 of meer werknemers in dienst. 70% van de ondernemers geeft aan de laatste twee jaar niet meer aandacht te zijn gaan besteden aan het bestrijden van ziekteverzuim in hun bedrijf. Van de 30% die dit wel zijn gaan doen, is bijna 60% dit gaan doen als gevolg van de veranderingen in de wetgeving op dit terrein. De aandacht die ondernemers besteden aan het terugdringen van ziekteverzuim in hun bedrijf kan zeer divers zijn. De ondernemers die de laatste twee jaar meer aandacht zijn gaan besteden aan het bestrijden van ziekteverzuim in hun bedrijf, hebben drie uiteenlopende activiteiten voorgeschoteld gekregen met de vraag of ze deze de laatste twee jaar hebben toegepast. In tabel 12-1 zijn de antwoorden weergegeven. tabel 12-1 Ondernomen activiteiten om ziekteverzuim terug te dringen percentage van alle ondernemingen naar grootteklasse die de laatste twee jaar meer aandacht besteden aan het bestrijden van activiteiten
ziekteverzuim 0-9
10-49
50-99
totaal
80
91
95
81
dat werknemers ziek worden
65
72
77
69
Beter letten op de gezondheid van nieuw personeel
63
57
52
60
Regelmatiger contact met zieke werknemers Aanpassing werk en/of werkplek om te voorkomen
Bron: MKB-Beleidspanel, 2005.
Uiteenlopende accenten in verzuimbeleid naar bedrijfsgrootte
De mate waarin deze activiteiten in de laatste twee jaar zijn toegepast is niet bekend. 'Regelmatiger contact met zieke werknemers' geeft aan dat er in de laatste twee jaar vaker contact plaatsvindt met zieke werknemers, maar het zegt niets over het niveau van het contact. We weten immers niet hoe vaak dit daarvoor in de bedrijven gebeurde. Uit de tabel komt naar voren dat de kleinste MKB-bedrijven relatief vaker dan grotere bedrijven een oplossing zien in het voorkomen van verzuim door te zorgen dat men de goede werknemers werft, terwijl de grotere bedrijven meer denken in termen van maatregelen bij het beperken van de ziekteduur en aanpassingen binnen het bedrijf.
94
12.1.2 Wet Verbetering Poortwachter De Wet Verbetering Poortwachter is op 1 april 2002 ingevoerd. Volgens deze wet krijgen zowel werkgever als werknemer een actieve rol toebedeeld in het gehele reïntegratietraject van de zieke werknemer in het eerste en tweede ziektejaar. Een werkgever wordt onder andere verplicht een reïntegratiedossier bij te houden en een plan van aanpak voor herstel en reïntegratiemogelijkheden op te stellen (samen met de werknemer). Aan het eind van het tweede ziektejaar wordt een reïntegratieverslag opgesteld aan de hand waarvan het UWV de reïntegratie-inspanningen van zowel werkgever als 1 werknemer tijdens de ziekteperiode kan beoordelen. 20% van de ondernemers in het MKB heeft sinds april 2002 werknemers gereïntegreerd volgens de in de Wet Verbetering Poortwachter omschreven stappen. Vooral de grotere MKB-
Bijna de helft van de ondernemers geeft aan de in deze wet genoemde maatregelen 'redelijk effectief' (44%) of 'zeer effectief' (5%) te vinden; de andere helft vindt deze maatregelen 'niet zo effectief' of 'helemaal niet effectief'. Het oordeel over de effectiviteit van deze wet lijkt niet af te hangen van het al dan niet hebben van ervaring met de reïntegratie van langdurig zieke werknemers. Bedrijven met meer dan 50 werknemers lijken positiever over de effectiviteit van de wet dan kleinere bedrijven. Dit is te zien in tabel 12-2. 60% van de bedrijven met meer dan 50 werknemers is van mening dat de voorgeschreven maatregelen in de WVP 'zeer effectief' of 'redelijk effectief' zijn om instroom in de WAO te voorkomen. 48% van de ondernemers met 1-9 werknemers en 2 met 10-49 werknemers in dienst is deze mening toegedaan.
bedrijven vinden WVP effectief
tabel 12-2 Mening over de effectiviteit van de WVP naar grootteklasse (in procenten van de bedrijven naar grootteklasse)
mening zeer effectief
1-9 werk-
10-49 werk-
50-100 werk-
nemers
nemers
nemers
totaal
5
4
6
5
redelijk effectief
43
44
54
44
niet zo effectief
30
28
25
29
helemaal niet effectief
23
23
15
23
Bron: EIM-Beleidspanel, 2005.
12.1.3 Wet Verlenging Loondoo rbetaling bij Ziekte (VLZ) Vorig jaar is de Wet Verlenging Loondoorbetaling bij Ziekte (VLZ) van kracht geworden. Dit betekent dat ondernemers verplicht zijn om niet 1 maar 2 jaar lang minstens 70% van het laatst verdiende loon door te betalen aan een zieke werknemer. Waar voorheen het inkomen van een werknemer gedurende het tweede ziektejaar (grotendeels) werd bekostigd uit het arbeidsongeschiktheidsfonds gebeurt dit nu rechtstreeks door de werkgever. Uiteraard leidt deze verschuiving ertoe dat de socialezekerheidspremies die ondernemers betalen omlaag gaan en dat de kosten verschuiven naar ondernemers die een meer dan gemiddeld aantal medewerkers in hun tweede ziektejaar hebben. De invoering van de VLZ betekent vaak een verlenging van de band tussen werknemer en bedrijf en een grotere financiële last voor de betreffende werkgever. Het
1
2
Staatscourant 4 november 2004, nr. 213, blz. 19. Bij een betrouwbaarheidsinterval van 10% is dit verschil significant.
95
financiële gevolg van langdurige ziekte voor de werkgever wordt dus groter en ondernemers hebben dan ook een groter (financieel) belang bij het voorkomen van langdurige ziekte. Slechts één op de zes ondernemers (16%) is van mening dat het verlengen van loondoorbetaling bijdraagt aan het terugdringen van het ziekteverzuim. Nu is er logisch gesproken ook geen rechtstreeks verband. Alleen als ondernemers maatregelen gaan nemen op basis van het grotere financiële risico dat ze gaan lopen onder de nieuwe wet, is eventueel terugdringing mogelijk. Bij 15% van het MKB leidt de VLZ tot extra maatregelen
Ongeveer 15% van alle ondernemers zegt dat de invoering van de VLZ bij hen heeft geleid tot extra maatregelen om het ziekteverzuim tegen te gaan. Het percentage ondernemers dat zegt maatregelen te hebben genomen verschilt nauwelijks voor ondernemers die effect verwachten van de VLZ op de hoogte van het ziekteverzuim (19%) en degenen die dat niet verwachten (14%). Bedrijven die van mening zijn dat financiële prikkels in het algemeen effectief zijn om ziekteverzuim terug te dringen, verwachten ook vaker van de VLZ een bijdrage. Aan de bedrijven die extra maatregelen genomen hebben is gevraagd naar de aard van de maatregelen. In tabel 12-3 zijn de maatregelen die bedrijven genomen hebben, weergegeven. tabel 12-3 Extra maatregelen naar aanleiding van de wet VLZ (in % van de bedrijven die extra maatregelen hebben genomen naar aanleiding van de wet) maatregelen
%
preventie van verzuim waaronder:
34
strengere selectie op gezondheidsrisico's bij aanname personeel, stimuleren gezond leven van werknemers, verbetering veiligheid en arbeidsomstandigheden in het bedrijf. beperking financiële risico's waaronder:
33
verzekeren en arbeidsrechtelijke maatregelen om aansprakelijkheid van het bedrijf in te perken. vermindering van onnodig verzuim waaronder:
34
verscherping controle op verzuim, versterking reïntegratie, begeleiding en werkplekaanpassing, bonus voor niet-verzuimende werknemers, vergroten negatieve financiële gevolgen van verzuim voor de werknemer, etc. andere maatregelen
9
Bron: MKB-Beleidspanel 2005.
Preventie van verzuim, verminderen onnodig verzuim en beheersing financiële risico's zijn speerpunten binnen het MKB
Een derde van de maatregelen ligt in de sfeer van preventie, het voorkomen van ziekteverzuim. Een derde ligt in het beperken van de financiële gevolgen van verzuim voor het bedrijf en een derde ligt in de sfeer van het terugdringen van (onnodig) verzuim en het beperken van de verzuimduur. Terugdringen van onnodig verzuim gebeurt enerzijds door scherpere controle en meer aandacht voor snellere reïntegratie, anderzijds door financiële prikkels voor werknemers in positieve dan wel negatieve zin.
12.1.4 Wet Werk e n Inkomen n aar Arbeidsvermogen (WIA) De wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) gaat volgend jaar de WAO vervangen. De WIA kent twee soorten uitkeringen: − regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en − regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA).
96
De IVA is bedoeld voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Hiervan is sprake als iemand niet meer dan 20% van zijn eerdere loon kan verdienen en niet beter kan worden. Onder de WGA vallen gedeeltelijk arbeidsongeschikten en tijdelijk volledig arbeidsongeschikten. Gedeeltelijk arbeidsongeschikten zijn personen die tussen de 35 en 80% arbeidsongeschikt zijn. Werknemers, ten slotte, die vanwege gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid minder dan 35% loonverlies lijden, vallen onder geen enkele regeling. Zij blijven zo veel mogelijk in dienst van hun werkgever. De werkgever en de werknemer moeten er alles aan doen 1 om de werknemer aan het werk te houden. De meerderheid van de ondernemers in het MKB (60%) vindt dit laatste een slecht voorstel, 24% vindt dit een goed voorstel en 16% staat hier neutraal tegenover of heeft (nog) geen mening.
60% vindt het een slecht voorstel om werkgevers te verplichten om werknemers in dienst te houden
Overigens verwacht bijna de helft van de ondernemers (44%) dat de invoering van de WIA invloed zal hebben op de wijze waarop hun bedrijf in de toekomst zal omgaan met arbeidsgehandicapte werknemers. 45% van deze ondernemers geeft aan dat ze zullen proberen om te vermijden om werknemers die in hun ogen een groot risico lopen om arbeidsgehandicapt te raken, in dienst te nemen. Zij geven aan beter te gaan letten op eventuele gezondheidsrisico's bij de aanname van nieuw personeel. Daarnaast ontlopen de positieve (22%) en negatieve (20%) reacties op de invoering van de wet elkaar niet veel. De ondernemers die positief reageren, denken vooral aan aanpassingen op de werkvloer of aan het zoeken naar andere functiemogelijkheden voor werknemers met een arbeidshandicap. De ondernemers die negatief reageren wijzen er voornamelijk op dat zij in hun bedrijf geen arbeidsgehandicapte werknemers in dienst kunnen hebben en dat er dan ook reden is om zo snel mogelijk te proberen deze werknemers te ontslaan. 13% van de ondervraagden weet nog niet hoe zij zullen gaan reageren.
12.1.5 Reacties on dernemers samengevat De reacties op de veranderingen in de socialezekerheidswetgeving lijken vooral te worden bepaald door de toegenomen verantwoordelijkheden die bij de werkgever worden gelegd. De kleinste bedrijven zien deze verantwoordelijkheden vaker als een bedreiging dan de wat grotere ondernemingen. Dat is niet verwonderlijk gezien het relatieve gewicht van de financiële en organisatorische gevolgen van ziekte en arbeidsongeschiktheid voor een klein bedrijf. Tegelijkertijd is het de vraag of de gedragsreacties bij ondernemers adequaat zijn. Voorzover het gaat om extra preventiemaatregelen in de sfeer van het verbeteren van de arbeidsomstandigheden lijkt er sprake te zijn van de beoogde gedragsaanpassingen bij ondernemers. Maar de vraag is of de reacties gericht op het beperken van de aansprakelijkheid van werkgevers (meer tijdelijke contracten, uitzendconstructies, etc.) en een toenemende statistische discriminatie bij het aannemen van werknemers, bedoeld zijn door de overheid of beschouwd moeten worden als ongewenste neveneffecten van de nieuwe wetgeving.
1
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
97
Bijlage I Kerngegevens
tabel I.1
Omzet naar grootteklasse 2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
kleine bedrijven industrie
13,6
1,00
1,25
2,75
bouw
14,5
-1,25
1,75
3,00
groothandel
52,9
2,00
1,75
3,25
detailhandel
25,8
-0,50
-0,50
0,50
autosector
18,8
0,50
0,25
0,50
horeca
7,8
-1,75
-0,50
0,25
transport en communicatie
9,6
1,00
2,00
3,00
financiële en zakelijke diensten
44,2
1,00
1,25
1,75
persoonlijke diensten
16,6
0,50
0,25
1,25
6,8
1,50
1,50
1,50
19,2
1,25
1,00
1,25
229,7
0,75
1,00
2,00
industrie
51,3
2,25
1,75
3,25
bouw
28,3
-0,25
1,75
3,25
groothandel
102,2
3,00
2,50
4,50
detailhandel
18,1
-0,50
-0,50
0,75
autosector
27,0
0,75
0,50
0,75
3,9
-1,50
-0,25
0,25
transport en communicatie
16,7
1,00
2,00
3,00
financiële en zakelijke diensten
43,1
1,25
1,50
2,00
persoonlijke diensten
9,1
0,00
-0,25
0,75
zorgsector
5,3
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
5,7
7,00
1,75
2,50
310,7
1,75
1,75
3,00
industrie
65,0
2,00
1,50
3,00
bouw
42,8
-0,75
1,75
3,25
groothandel
155,1
2,50
2,25
4,25
detailhandel
43,8
-0,50
-0,50
0,50
autosector
45,9
0,50
0,50
0,50
horeca
11,7
-2,00
-0,25
0,25
transport en communicatie
26,3
1,00
2,00
3,00
zorgsector overige sectoren totaal kleine bedrijven middelgrote bedrijven
horeca
totaal middelgrote bedrijven kleine en middelgrote bedrijven
99
2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
financiële en zakelijke diensten
87,3
1,25
1,25
1,75
persoonlijke diensten
25,7
0,25
0,00
1,00
zorgsector
12,1
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
24,9
2,50
1,25
1,75
540,5
1,25
1,25
2,50
171,0
3,00
1,75
3,00
23,7
-1,25
1,75
3,00
groothandel
105,7
2,50
1,75
3,50
detailhandel
35,4
-0,50
-0,50
0,50
autosector
19,1
-0,75
-0,75
0,50
3,6
-1,25
0,25
0,75
transport en communicatie
44,1
2,25
2,25
3,50
financiële en zakelijke diensten
91,9
1,25
1,25
2,00
9,8
0,00
-0,25
0,75
zorgsector
37,4
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
35,6
5,00
1,50
2,75
577,2
2,00
1,50
2,50
235,9
2,75
1,50
3,00
66,5
-1,00
1,75
3,00
groothandel
260,8
2,75
2,00
4,00
detailhandel
79,2
-0,50
-0,50
0,50
autosector
64,9
0,25
0,00
0,50
horeca
15,4
-1,50
-0,25
0,25
transport en communicatie
70,4
2,00
2,25
3,25
179,2
1,25
1,25
2,00
persoonlijke diensten
35,4
0,25
0,00
1,00
zorgsector
49,5
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
60,5
4,00
1,50
2,25
1.117,7
1,75
1,50
2,50
totaal MKB-bedrijven grote bedrijven industrie bouw
horeca
persoonlijke diensten
totaal grote bedrijven alle bedrijven industrie bouw
financiële en zakelijke diensten
totaal alle bedrijven Bron: EIM.
100
tabel I.2
Afzet naar grootteklasse 2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
kleine bedrijven industrie
13,1
1,00
1,00
2,75
bouw
13,7
-1,25
1,75
3,00
groothandel
12,9
2,00
1,75
3,25
detailhandel
9,1
-0,50
-0,50
0,50
autosector
4,6
0,50
0,25
0,50
horeca
7,8
-1,75
-0,50
0,25
transport en communicatie
7,6
1,25
2,00
3,00
financiële en zakelijke diensten
43,9
1,00
1,25
1,75
persoonlijke diensten
16,6
0,50
0,25
1,25
6,8
1,50
1,50
1,50
19,2
1,25
1,00
1,25
155,2
0,50
1,00
1,75
industrie
49,4
2,25
1,75
3,25
bouw
26,9
-0,25
1,75
3,25
groothandel
21,1
3,00
2,50
4,50
detailhandel
5,8
-0,50
-0,50
0,75
autosector
5,4
0,75
0,50
0,75
horeca
3,9
-1,50
-0,25
0,25
transport en communicatie
13,0
1,25
2,00
3,00
financiële en zakelijke diensten
43,0
1,25
1,50
2,00
persoonlijke diensten
9,1
0,00
-0,25
0,75
zorgsector
5,3
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
5,7
7,00
1,75
2,50
188,6
1,50
1,50
2,75
industrie
62,5
2,00
1,50
3,00
bouw
40,6
-0,75
1,75
3,25
groothandel
34,0
2,50
2,25
4,25
detailhandel
14,9
-0,50
-0,50
0,50
autosector
10,0
0,75
0,50
0,50
horeca
11,7
-2,00
-0,25
0,25
transport en communicatie
20,6
1,25
2,00
3,00
financiële en zakelijke diensten
86,9
1,25
1,25
1,75
persoonlijke diensten
25,7
0,25
0,00
1,00
zorgsector
12,1
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
24,9
2,50
1,25
1,75
zorgsector overige sectoren totaal kleine bedrijven middelgrote bedrijven
totaal middelgrote bedrijven kleine en middelgrote bedrijven
101
totaal MKB-bedrijven
2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
343,8
1,00
1,25
2,25
151,2
3,00
1,50
3,00
bouw
22,4
-1,25
1,75
3,00
groothandel
26,7
2,50
1,75
3,50
detailhandel
11,9
-0,50
-0,50
0,50
autosector
3,9
-0,75
-0,75
0,50
horeca
3,6
-1,25
0,25
0,75
transport en communicatie
38,9
2,50
2,25
3,50
financiële en zakelijke diensten
91,9
1,25
1,25
2,00
9,8
0,00
-0,25
0,75
zorgsector
37,4
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
35,6
5,00
1,50
2,75
433,3
2,00
1,50
2,50
213,7
2,75
1,50
3,00
bouw
63,0
-1,00
1,75
3,00
groothandel
60,6
2,50
2,00
4,00
detailhandel
26,8
-0,50
-0,50
0,50
autosector
13,8
0,25
0,00
0,50
horeca
15,4
-1,50
-0,25
0,25
transport en communicatie
59,6
2,00
2,25
3,50
178,8
1,25
1,25
2,00
persoonlijke diensten
35,4
0,25
0,00
1,00
zorgsector
49,5
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
60,5
4,00
1,50
2,25
777,1
1,75
1,50
2,50
grote bedrijven industrie
persoonlijke diensten
totaal grote bedrijven alle bedrijven industrie
financiële en zakelijke diensten
totaal alle bedrijven Bron: EIM.
102
tabel I.3
Buitenlandse afzet naar grootteklasse 2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
kleine bedrijven industrie
2,5
3,75
2,25
3,50
bouw
0,1
0,25
1,75
1,25
groothandel
3,4
5,00
3,50
7,00
detailhandel
0,2
-2,50
-0,50
0,50
autosector
0,7
1,50
-0,50
0,00
horeca
0,0
-4,00
1,25
0,50
transport en communicatie
2,3
1,00
3,25
4,25
financiële en zakelijke diensten
5,1
1,75
1,00
3,50
persoonlijke diensten
1,4
-0,50
1,00
1,25
zorgsector
0,0
0,00
0,00
0,00
overige sectoren
8,2
0,50
0,75
1,25
23,8
1,75
1,50
3,00
18,6
4,25
2,75
3,75
bouw
0,3
0,25
2,00
1,50
groothandel
9,1
6,00
4,25
7,75
detailhandel
0,1
-2,50
-0,50
0,50
autosector
0,9
1,50
-0,50
0,00
horeca
0,0
-4,00
1,25
0,50
transport en communicatie
4,0
0,00
2,25
3,50
financiële en zakelijke diensten
3,9
2,25
1,75
4,00
persoonlijke diensten
0,7
-0,50
1,00
1,25
zorgsector
0,0
0,00
0,00
0,00
overige sectoren
2,2
6,75
2,25
3,50
39,8
4,00
2,75
4,50
21,1
4,25
2,75
3,75
0,4
0,25
2,00
1,25
groothandel
12,5
5,75
4,00
7,50
detailhandel
0,3
-2,50
-0,50
0,50
autosector
1,6
1,50
-0,50
0,00
horeca
0,0
-4,00
1,25
0,50
transport en communicatie
6,3
0,50
2,75
3,75
financiële en zakelijke diensten
9,0
2,00
1,25
3,75
persoonlijke diensten
2,1
-0,50
1,00
1,25
zorgsector
0,0
0,00
0,00
0,00
10,4
1,75
1,00
1,75
totaal kleine bedrijven middelgrote bedrijven industrie
totaal middelgrote bedrijven kleine en middelgrote bedrijven industrie bouw
overige sectoren
103
totaal MKB-bedrijven
2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
63,6
3,25
2,50
4,00
91,1
3,00
2,00
3,25
bouw
0,4
-3,75
-0,25
0,75
groothandel
8,3
5,00
3,50
7,00
detailhandel
0,4
-2,50
-0,50
0,50
autosector
0,3
1,50
-0,50
0,00
horeca
0,0
-4,00
1,25
0,50
11,5
3,00
3,25
4,75
financiële en zakelijke diensten
7,9
1,25
0,75
2,75
persoonlijke diensten
0,5
-0,50
1,00
1,25
zorgsector
0,0
0,00
0,00
0,00
overige sectoren
5,8
9,75
2,75
4,25
126,3
3,25
2,25
3,75
112,2
3,25
2,25
3,50
0,8
-1,75
0,75
1,00
groothandel
20,8
5,50
3,75
7,25
detailhandel
0,7
-2,50
-0,50
0,50
autosector
1,9
1,50
-0,50
0,00
horeca
0,0
-4,00
1,25
0,50
transport en communicatie
17,8
2,00
3,00
4,25
financiële en zakelijke diensten
16,9
1,75
1,00
3,25
persoonlijke diensten
2,6
-0,50
1,00
1,25
zorgsector
0,0
0,00
0,00
0,00
16,2
4,75
1,75
2,75
189,9
3,25
2,25
3,75
grote bedrijven industrie
transport en communicatie
totaal grote bedrijven alle bedrijven industrie bouw
overige sectoren totaal alle bedrijven Bron: EIM.
104
tabel I.4
Consumptieve afzet naar grootteklasse 2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
kleine bedrijven industrie
2,2
0,75
0,50
1,75
bouw
0,3
-1,25
1,75
3,00
groothandel
2,9
0,75
1,00
2,00
detailhandel
8,1
-0,50
-0,50
0,50
autosector
1,8
0,25
0,50
0,75
horeca
6,0
-1,75
-0,50
0,25
transport en communicatie
1,5
1,50
1,50
2,50
11,5
0,75
1,25
2,00
persoonlijke diensten
9,4
0,50
0,25
1,25
zorgsector
6,3
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
1,1
1,50
1,25
1,25
51,1
0,25
0,50
1,25
industrie
5,6
0,75
0,25
1,75
bouw
0,5
-0,25
1,75
3,25
groothandel
5,6
0,75
1,00
2,00
detailhandel
5,2
-0,50
-0,50
0,75
autosector
1,9
0,50
0,75
0,75
horeca
3,2
-1,50
-0,25
0,25
transport en communicatie
2,8
1,75
2,00
3,00
14,2
1,75
1,75
2,75
persoonlijke diensten
3,7
0,00
-0,25
0,75
zorgsector
5,1
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
0,4
0,50
0,25
0,50
48,3
0,75
1,00
1,75
industrie
7,8
0,75
0,25
1,75
bouw
0,8
-0,75
1,75
3,25
groothandel
8,5
0,75
1,00
2,00
detailhandel
13,3
-0,50
-0,50
0,50
autosector
3,7
0,50
0,50
0,75
horeca
9,2
-1,75
-0,25
0,25
transport en communicatie
4,3
1,50
1,75
2,75
financiële en zakelijke diensten
25,7
1,25
1,50
2,25
persoonlijke diensten
13,0
0,25
0,00
1,00
zorgsector
11,4
1,50
1,50
1,50
1,5
1,25
1,00
1,00
financiële en zakelijke diensten
totaal kleine bedrijven middelgrote bedrijven
financiële en zakelijke diensten
totaal middelgrote bedrijven kleine en middelgrote bedrijven
overige sectoren
105
totaal MKB-bedrijven
2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
99,3
0,50
0,75
1,50
15,6
2,25
0,25
2,00
bouw
0,3
-1,25
1,75
3,00
groothandel
5,6
1,50
1,00
2,00
detailhandel
9,9
-0,50
-0,50
0,50
autosector
2,0
-1,00
-0,75
0,50
horeca
1,5
-1,00
0,25
0,75
transport en communicatie
10,6
2,25
1,75
3,00
financiële en zakelijke diensten
26,1
0,75
0,75
1,75
3,3
0,00
-0,25
0,75
35,1
1,50
1,50
1,50
8,4
1,00
1,00
2,00
118,6
1,25
0,75
1,75
23,4
1,75
0,25
1,75
1,1
-1,00
1,75
3,00
groothandel
14,1
1,00
1,00
2,00
detailhandel
23,2
-0,50
-0,50
0,50
5,7
0,00
0,00
0,75
horeca
10,8
-1,75
-0,25
0,25
transport en communicatie
15,0
2,00
1,75
3,00
financiële en zakelijke diensten
51,8
1,00
1,00
2,00
persoonlijke diensten
16,3
0,25
0,00
1,00
zorgsector
46,5
1,50
1,50
1,50
9,9
1,00
1,00
2,00
217,9
1,00
0,75
1,75
grote bedrijven industrie
persoonlijke diensten zorgsector overige sectoren totaal grote bedrijven alle bedrijven industrie bouw
autosector
overige sectoren totaal alle bedrijven Bron: EIM.
106
tabel I.5
Investeringsafzet naar grootteklasse 2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
kleine bedrijven industrie
1,4
-0,75
1,00
3,25
bouw
5,7
-1,25
1,75
3,00
groothandel
1,4
0,75
1,00
2,00
detailhandel
0,0
0,00
0,00
0,00
autosector
0,1
0,25
0,50
0,75
horeca
0,0
-1,75
-0,50
0,25
transport en communicatie
0,1
1,75
1,50
2,75
financiële en zakelijke diensten
4,5
1,00
1,50
1,25
persoonlijke diensten
0,1
0,50
0,25
1,25
zorgsector
0,0
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
0,5
1,75
1,25
1,50
13,9
-0,25
1,50
2,25
3,6
-0,75
1,00
3,25
14,4
-0,25
1,75
3,25
groothandel
1,3
0,75
1,00
2,00
detailhandel
0,0
0,00
0,00
0,00
autosector
0,2
0,50
0,75
0,75
horeca
0,0
-1,50
-0,25
0,25
transport en communicatie
0,1
1,75
1,75
3,00
financiële en zakelijke diensten
4,0
0,75
1,25
1,00
persoonlijke diensten
0,1
0,00
-0,25
0,75
zorgsector
0,0
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
0,1
7,75
1,50
2,00
23,7
0,00
1,50
2,75
5,0
-0,75
1,00
3,25
20,1
-0,50
1,75
3,25
groothandel
2,7
0,75
1,00
2,00
detailhandel
0,0
0,00
0,00
0,00
autosector
0,3
0,50
0,50
0,75
horeca
0,0
-1,75
-0,25
0,25
transport en communicatie
0,2
1,75
1,75
3,00
financiële en zakelijke diensten
8,5
0,75
1,25
1,00
persoonlijke diensten
0,2
0,25
0,00
1,00
zorgsector
0,0
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
0,6
3,00
1,25
1,50
totaal kleine bedrijven middelgrote bedrijven industrie bouw
totaal middelgrote bedrijven kleine en middelgrote bedrijven industrie bouw
107
totaal MKB-bedrijven
2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
37,6
0,00
1,50
2,50
2,8
-1,25
1,00
3,25
14,9
-1,25
1,75
3,00
groothandel
4,7
1,50
1,00
2,00
detailhandel
0,0
0,00
0,00
0,00
autosector
0,1
-1,00
-0,75
0,50
horeca
0,0
-1,00
0,25
0,75
transport en communicatie
0,9
2,25
1,75
3,00
financiële en zakelijke diensten
6,1
1,25
1,75
1,75
persoonlijke diensten
0,1
0,00
-0,25
0,75
zorgsector
0,0
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
0,7
6,00
1,50
2,50
30,3
0,00
1,50
2,50
7,9
-1,00
1,00
3,25
35,0
-1,00
1,75
3,00
groothandel
7,3
1,25
1,00
2,00
detailhandel
0,0
0,00
0,00
0,00
autosector
0,4
0,00
0,00
0,75
horeca
0,0
-1,50
-0,25
0,25
transport en communicatie
1,1
2,25
1,75
3,00
14,6
1,00
1,50
1,25
persoonlijke diensten
0,2
0,25
0,00
1,00
zorgsector
0,0
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
1,3
4,50
1,25
2,00
67,9
0,00
1,50
2,50
grote bedrijven industrie bouw
totaal grote bedrijven alle bedrijven industrie bouw
financiële en zakelijke diensten
totaal alle bedrijven Bron: EIM.
108
tabel I.6
Intermediaire afzet naar grootteklasse 2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
kleine bedrijven industrie
7,0
0,75
1,00
2,50
bouw
7,5
-1,25
1,75
3,00
groothandel
5,3
0,75
1,00
2,00
detailhandel
0,8
-0,50
-0,50
0,50
autosector
2,0
0,25
0,50
0,75
horeca
1,7
-1,75
-0,50
0,25
transport en communicatie
3,7
1,25
1,50
2,50
22,8
1,00
1,50
1,25
persoonlijke diensten
5,7
0,50
0,25
1,25
zorgsector
0,5
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
9,4
2,00
1,25
1,50
66,5
0,75
1,25
1,75
industrie
21,5
1,75
1,25
3,00
bouw
11,8
-0,25
1,75
3,25
groothandel
5,0
0,75
1,00
2,00
detailhandel
0,5
-0,50
-0,50
0,75
autosector
2,4
0,50
0,75
0,75
horeca
0,7
-1,50
-0,25
0,25
transport en communicatie
6,1
1,75
2,00
3,00
20,9
0,75
1,25
1,25
persoonlijke diensten
4,6
0,00
-0,25
0,75
zorgsector
0,2
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
2,9
8,25
1,50
2,00
76,6
1,25
1,25
2,25
industrie
28,5
1,50
1,00
2,75
bouw
19,3
-0,75
1,75
3,25
groothandel
10,3
0,75
1,00
2,00
detailhandel
1,3
-0,50
-0,50
0,50
autosector
4,5
0,50
0,50
0,75
horeca
2,4
-1,75
-0,25
0,25
transport en communicatie
9,8
1,50
1,75
2,75
financiële en zakelijke diensten
43,7
1,00
1,25
1,25
persoonlijke diensten
10,3
0,25
0,00
1,00
0,6
1,50
1,50
1,50
12,4
3,50
1,25
1,50
financiële en zakelijke diensten
totaal kleine bedrijven middelgrote bedrijven
financiële en zakelijke diensten
totaal middelgrote bedrijven kleine en middelgrote bedrijven
zorgsector overige sectoren
109
totaal MKB-bedrijven
2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
143,1
1,00
1,25
2,00
41,8
3,25
1,25
3,00
bouw
6,8
-1,25
1,75
3,00
groothandel
8,1
1,50
1,00
2,00
detailhandel
1,6
-0,50
-0,50
0,50
autosector
1,4
-1,00
-0,75
0,50
horeca
2,1
-1,00
0,25
0,75
transport en communicatie
15,9
2,25
1,75
3,00
financiële en zakelijke diensten
51,8
1,50
1,50
2,00
persoonlijke diensten
5,9
0,00
-0,25
0,75
zorgsector
2,3
1,50
1,50
1,50
20,7
5,25
1,25
2,50
158,2
2,25
1,25
2,50
industrie
70,2
2,50
1,25
3,00
bouw
26,1
-1,00
1,75
3,00
groothandel
18,4
1,00
1,00
2,00
detailhandel
2,9
-0,50
-0,50
0,50
autosector
5,8
0,00
0,25
0,75
horeca
4,5
-1,50
0,00
0,50
transport en communicatie
25,7
2,00
1,75
3,00
financiële en zakelijke diensten
95,5
1,25
1,50
1,75
persoonlijke diensten
16,2
0,25
0,00
1,00
3,0
1,50
1,50
1,50
33,0
4,50
1,25
2,00
301,3
1,75
1,25
2,25
grote bedrijven industrie
overige sectoren totaal grote bedrijven alle bedrijven
zorgsector overige sectoren totaal alle bedrijven Bron: EIM.
110
tabel I.7
Bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten naar grootteklasse 2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
kleine bedrijven industrie
7,2
0,25
1,25
2,50
bouw
5,9
-1,50
2,00
3,25
groothandel
8,5
2,00
1,75
3,75
detailhandel
5,3
-0,50
-0,50
0,75
autosector
2,0
0,00
0,50
1,00
horeca
3,5
-2,00
-0,50
0,25
transport en communicatie
3,5
-0,25
1,75
3,00
27,0
0,75
1,25
2,00
persoonlijke diensten
9,1
0,25
0,25
1,25
zorgsector
5,0
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
8,5
1,75
1,25
2,00
85,4
0,50
1,00
2,00
15,4
1,00
1,50
3,50
9,9
-0,50
2,00
3,50
groothandel
12,6
3,00
2,50
5,00
detailhandel
3,3
-0,50
-0,50
0,75
autosector
2,6
0,75
0,00
1,00
horeca
1,8
-2,00
-0,25
0,50
transport en communicatie
6,0
-0,25
2,00
3,00
26,1
1,25
1,25
2,25
persoonlijke diensten
4,0
-0,25
0,00
1,00
zorgsector
4,0
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
3,3
9,50
2,00
3,25
89,1
1,25
1,50
3,00
industrie
22,6
0,75
1,50
3,25
bouw
15,7
-1,25
2,00
3,50
groothandel
21,1
2,50
2,25
4,50
detailhandel
8,7
-0,50
-0,50
0,75
autosector
4,6
0,75
0,25
1,00
horeca
5,3
-2,50
-0,25
0,50
transport en communicatie
9,5
-0,25
2,00
3,00
financiële en zakelijke diensten
53,1
1,00
1,25
2,00
persoonlijke diensten
13,0
0,25
0,25
1,25
9,1
1,50
1,50
1,50
11,7
4,00
1,50
2,25
financiële en zakelijke diensten
totaal kleine bedrijven middelgrote bedrijven industrie bouw
financiële en zakelijke diensten
totaal middelgrote bedrijven kleine en middelgrote bedrijven
zorgsector overige sectoren
111
totaal MKB-bedrijven
2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
174,4
1,00
1,25
2,50
32,4
2,75
2,50
4,00
6,6
-1,75
2,25
3,50
groothandel
15,1
2,75
1,75
4,00
detailhandel
6,7
-0,50
-0,50
0,75
autosector
2,5
-0,75
-0,75
0,75
horeca
1,8
-1,25
0,25
0,75
transport en communicatie
19,6
2,00
1,25
3,50
financiële en zakelijke diensten
51,1
1,00
1,00
2,25
4,2
-0,25
0,00
1,00
zorgsector
27,9
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
15,7
7,75
1,75
3,50
183,7
2,00
1,50
2,75
industrie
55,0
2,00
2,00
3,75
bouw
22,3
-1,00
2,00
3,50
groothandel
36,2
2,75
2,00
4,25
detailhandel
15,4
-0,50
-0,50
0,75
autosector
7,1
0,00
0,00
1,00
horeca
7,2
-1,75
-0,25
0,50
29,1
1,25
1,50
3,25
104,1
1,00
1,25
2,25
persoonlijke diensten
17,2
0,00
0,25
1,25
zorgsector
37,0
1,50
1,50
1,50
overige sectoren
27,5
6,25
1,50
3,00
358,1
1,50
1,50
2,75
grote bedrijven industrie bouw
persoonlijke diensten
totaal grote bedrijven alle bedrijven
transport en communicatie financiële en zakelijke diensten
totaal alle bedrijven Bron: EIM.
112
tabel I.8
Arbeidsvolume werknemers en zelfstandigen naar grootteklasse 2003
2004
niveau (mld. euro)
mutatie in %
2005
2006
kleine bedrijven industrie
126,4
0,25
0,25
0,50
bouw
148,5
0,00
0,00
0,25
groothandel
132,0
0,25
0,25
0,25
detailhandel
191,2
0,25
0,50
0,00
autosector
56,0
0,00
0,00
0,25
horeca
98,2
0,75
0,50
0,75
transport en communicatie
54,9
0,00
0,00
0,25
financiële en zakelijke diensten
375,7
0,25
0,25
0,50
persoonlijke diensten
152,2
0,25
0,00
0,00
zorgsector
104,1
0,50
0,25
0,25
overige sectoren
188,7
0,00
0,00
0,25
1.627,9
0,25
0,25
0,25
industrie
310,5
0,50
0,25
0,50
bouw
200,5
0,00
0,00
0,25
groothandel
182,2
0,25
0,25
0,25
detailhandel
100,4
0,25
0,50
0,00
autosector
52,8
0,00
0,00
0,25
horeca
47,8
0,75
0,50
0,75
transport en communicatie
106,4
0,00
0,00
0,25
financiële en zakelijke diensten
286,8
0,00
0,25
0,50
persoonlijke diensten
71,0
0,25
0,00
0,00
zorgsector
82,3
0,50
0,25
0,25
overige sectoren
23,9
-0,25
0,00
0,25
1.464,6
0,25
0,25
0,25
industrie
436,9
0,50
0,25
0,50
bouw
349,1
0,00
0,00
0,25
groothandel
314,2
0,25
0,25
0,25
detailhandel
291,7
0,25
0,50
0,00
autosector
108,8
0,00
0,00
0,25
horeca
145,9
0,75
0,50
0,75
transport en communicatie
161,3
0,00
0,00
0,25
financiële en zakelijke diensten
662,4
0,25
0,25
0,50
persoonlijke diensten
223,3
0,00
0,00
0,00
zorgsector
186,5
0,25
0,25
0,25
overige sectoren
212,6
0,00
0,00
0,25
totaal kleine bedrijven middelgrote bedrijven
totaal middelgrote bedrijven kleine en middelgrote bedrijven
113
totaal MKB-bedrijven
2003
2004
niveau (mld. euro)
mutatie in %
2005
2006
3.092,6
0,25
0,25
0,25
industrie
475,3
0,25
0,00
0,00
bouw
119,8
0,00
0,00
0,25
groothandel
124,4
0,25
0,25
0,25
detailhandel
183,3
0,25
0,50
0,00
autosector
21,2
0,00
0,00
0,25
horeca
35,1
0,75
0,50
0,75
transport en communicatie
238,0
0,00
-0,25
0,00
financiële en zakelijke diensten
599,3
0,25
0,25
0,50
66,7
0,25
0,00
0,00
576,3
0,50
0,25
0,25
45,4
0,00
0,25
0,25
2.484,8
0,25
0,25
0,25
industrie
912,1
0,25
0,00
0,25
bouw
468,9
0,00
0,00
0,25
groothandel
438,6
0,25
0,25
0,25
detailhandel
475,0
0,25
0,50
0,00
autosector
130,0
0,00
0,00
0,25
horeca
181,0
0,75
0,50
0,75
transport en communicatie
399,3
0,00
-0,25
0,25
1.261,7
0,25
0,25
0,50
persoonlijke diensten
290,0
0,00
0,00
0,00
zorgsector
762,8
0,25
0,25
0,25
overige sectoren
258,0
0,00
0,00
0,25
5.577,4
0,25
0,25
0,25
grote bedrijven
persoonlijke diensten zorgsector overige sectoren totaal grote bedrijven alle bedrijven
financiële en zakelijke diensten
totaal alle bedrijven Bron: EIM.
114
tabel I.9
Werkzame personen naar grootteklasse 2003
2004
niveau (mld. euro)
mutatie in %
2005
2006
kleine bedrijven industrie
153,8
-2,50
-1,00
1,00
bouw
172,8
-3,00
1,25
3,25
groothandel
162,8
-1,75
-0,50
2,00
detailhandel
272,2
-3,25
-0,50
-0,25
71,1
-2,75
-1,00
0,25
188,9
-2,00
0,25
0,50
67,7
-3,00
0,00
1,75
financiële en zakelijke diensten
510,2
-1,00
0,50
1,75
persoonlijke diensten
284,8
-1,25
-0,25
1,25
zorgsector
181,0
2,50
1,25
2,50
overige sectoren
241,0
-2,25
-1,25
0,25
2.306,3
-1,50
0,00
1,25
industrie
326,5
-1,75
-0,75
2,25
bouw
210,8
-2,50
1,25
3,50
groothandel
207,3
-0,75
0,25
3,25
detailhandel
164,8
-3,00
-0,25
-0,25
autosector
61,3
-2,00
-1,50
0,25
horeca
87,3
-1,50
0,25
0,50
transport en communicatie
125,8
-3,00
0,25
2,00
financiële en zakelijke diensten
357,5
-1,75
0,00
1,50
persoonlijke diensten
100,9
-2,50
-1,25
0,25
zorgsector
126,9
2,75
1,25
2,75
32,7
-2,25
-1,25
0,00
1.801,9
-1,50
0,00
1,75
industrie
480,3
-2,00
-0,75
1,75
bouw
383,6
-2,75
1,25
3,50
groothandel
370,1
-1,00
0,00
2,75
detailhandel
437,0
-3,00
-0,50
-0,25
autosector
132,5
-2,25
-1,25
0,25
horeca
276,2
-1,75
0,25
0,50
transport en communicatie
193,6
-3,00
0,25
1,75
financiële en zakelijke diensten
867,7
-1,25
0,25
1,50
persoonlijke diensten
385,6
-1,50
-0,50
1,00
zorgsector
307,9
2,75
1,25
2,75
overige sectoren
273,7
-2,25
-1,25
0,00
autosector horeca transport en communicatie
totaal kleine bedrijven middelgrote bedrijven
overige sectoren totaal middelgrote bedrijven kleine en middelgrote bedrijven
115
totaal MKB-bedrijven
2003
2004
niveau (mld. euro)
mutatie in %
2005
2006
4.108,1
-1,50
0,00
1,50
industrie
570,7
-0,75
0,50
2,75
bouw
124,3
-3,50
1,50
3,50
groothandel
140,8
-1,00
-0,25
2,50
detailhandel
313,6
-3,00
-0,50
-0,25
autosector
25,4
-3,50
-2,25
-0,25
horeca
53,5
-1,00
0,75
0,75
transport en communicatie
290,4
-2,50
-1,75
0,75
financiële en zakelijke diensten
796,4
-1,25
0,25
2,00
94,5
-2,50
-1,25
0,25
890,0
2,75
1,50
2,75
57,2
-2,25
-1,50
-0,25
3.356,7
-0,50
0,25
2,00
1.051,0
-1,25
0,00
2,25
bouw
507,8
-3,00
1,25
3,50
groothandel
510,9
-1,00
0,00
2,75
detailhandel
750,6
-3,00
-0,50
-0,25
autosector
157,9
-2,50
-1,25
0,00
horeca
329,6
-1,75
0,25
0,50
transport en communicatie
484,0
-2,75
-1,00
1,25
1.664,1
-1,25
0,25
1,75
480,1
-1,75
-0,75
0,75
1.197,9
2,75
1,25
2,75
330,8
-2,25
-1,25
0,00
7.464,8
-1,00
0,25
1,75
grote bedrijven
persoonlijke diensten zorgsector overige sectoren totaal grote bedrijven alle bedrijven industrie
financiële en zakelijke diensten persoonlijke diensten zorgsector overige sectoren totaal alle bedrijven Bron: EIM.
116
tabel I.10
Werknemers naar grootteklasse 2003
2004
niveau (mld. euro)
mutatie in %
2005
2006
kleine bedrijven industrie
115,3
-3,50
-1,25
1,25
94,5
-6,50
1,00
4,25
groothandel
125,3
-2,00
-0,50
2,50
detailhandel
171,6
-5,50
-1,00
-0,75
48,1
-3,50
-0,75
0,75
140,5
-3,25
0,00
0,25
43,7
-5,00
-0,50
2,00
financiële en zakelijke diensten
318,6
-3,00
-0,75
1,00
persoonlijke diensten
124,0
-6,00
-4,00
-1,50
zorgsector
81,1
5,00
2,50
5,00
overige sectoren
77,9
-2,50
1,50
4,50
1.340,6
-3,50
-0,50
1,25
industrie
317,9
-1,75
-0,75
2,25
bouw
201,0
-2,75
1,25
3,50
groothandel
204,5
-0,75
0,25
3,50
detailhandel
162,5
-3,25
-0,50
-0,25
autosector
60,5
-2,00
-1,50
0,25
horeca
85,3
-1,75
0,25
0,50
transport en communicatie
123,3
-3,00
0,25
2,00
financiële en zakelijke diensten
357,2
-1,75
0,00
1,50
persoonlijke diensten
100,6
-2,50
-1,25
0,25
zorgsector
123,8
2,75
1,50
2,75
30,8
-2,25
-1,25
0,25
1.767,4
-1,75
0,00
2,00
industrie
433,2
-2,25
-0,75
2,00
bouw
295,6
-4,00
1,25
3,75
groothandel
329,7
-1,25
0,00
3,00
detailhandel
334,0
-4,25
-0,75
-0,50
autosector
108,7
-2,75
-1,00
0,50
horeca
225,8
-2,75
0,25
0,25
transport en communicatie
166,9
-3,50
0,00
2,00
financiële en zakelijke diensten
675,8
-2,25
-0,25
1,25
persoonlijke diensten
224,6
-4,25
-2,75
-0,75
zorgsector
204,9
3,75
1,75
3,75
overige sectoren
108,7
-2,50
0,75
3,25
bouw
autosector horeca transport en communicatie
totaal kleine bedrijven middelgrote bedrijven
overige sectoren totaal middelgrote bedrijven kleine en middelgrote bedrijven
117
totaal MKB-bedrijven
2003
2004
niveau (mld. euro)
mutatie in %
2005
2006
3.108,0
-2,50
-0,25
1,75
industrie
567,8
-0,75
0,50
2,75
bouw
124,3
-3,50
1,50
3,50
groothandel
139,1
-1,00
-0,25
2,50
detailhandel
313,5
-3,00
-0,50
-0,25
autosector
25,2
-3,50
-2,25
-0,25
horeca
52,8
-1,00
0,75
0,75
transport en communicatie
287,0
-2,50
-1,75
0,75
financiële en zakelijke diensten
796,3
-1,25
0,25
2,00
94,5
-2,50
-1,25
0,25
890,0
2,75
1,50
2,75
57,2
-2,25
-1,50
-0,25
3.347,8
-0,50
0,25
2,00
1.001,0
-1,25
0,00
2,25
bouw
419,8
-3,75
1,25
3,75
groothandel
468,9
-1,25
0,00
3,00
detailhandel
647,6
-3,75
-0,50
-0,50
autosector
133,9
-2,75
-1,25
0,25
horeca
278,6
-2,25
0,25
0,50
transport en communicatie
454,0
-2,75
-1,25
1,25
1.472,1
-1,75
0,00
1,75
319,1
-3,75
-2,25
-0,50
1.094,9
3,00
1,50
3,00
165,8
-2,25
0,00
2,25
6.455,8
-1,50
0,00
1,75
grote bedrijven
persoonlijke diensten zorgsector overige sectoren totaal grote bedrijven alle bedrijven industrie
financiële en zakelijke diensten persoonlijke diensten zorgsector overige sectoren totaal alle bedrijven Bron: EIM.
118
tabel I.11
Zelfstandigen naar grootteklasse 2003
2004
niveau (mld. euro)
mutatie in %
2005
2006
kleine bedrijven industrie
38,5
0,50
0,25
0,75
bouw
78,2
1,00
1,50
2,00
groothandel
37,5
0,00
-0,25
0,50
detailhandel
100,6
0,75
0,50
0,50
autosector
23,0
-1,00
-1,25
-0,75
horeca
48,4
2,00
0,50
0,75
transport en communicatie
24,0
0,50
0,50
1,25
financiële en zakelijke diensten
191,6
2,25
2,25
2,75
persoonlijke diensten
160,7
2,50
2,25
3,00
99,9
0,50
0,00
0,50
overige sectoren
163,1
-2,00
-2,50
-2,00
totaal kleine bedrijven
965,6
0,75
0,50
1,00
industrie
8,6
1,50
0,25
1,50
bouw
9,8
2,00
1,50
2,50
groothandel
2,9
1,00
0,50
1,75
detailhandel
2,3
1,00
0,75
0,50
autosector
0,8
-0,25
-1,75
-0,75
horeca
2,0
2,25
0,75
1,00
transport en communicatie
2,6
0,50
0,50
1,25
financiële en zakelijke diensten
0,2
1,75
1,25
2,00
persoonlijke diensten
0,3
2,00
1,75
2,75
zorgsector
3,1
0,50
0,00
0,50
overige sectoren
1,9
-2,00
-2,50
-2,00
34,5
1,25
0,50
1,25
industrie
47,1
0,50
0,25
0,75
bouw
88,0
1,25
1,50
2,25
groothandel
40,4
0,00
-0,25
0,50
detailhandel
103,0
0,75
0,50
0,50
autosector
23,8
-1,00
-1,50
-0,75
horeca
50,3
2,00
0,50
0,75
transport en communicatie
26,6
0,50
0,50
1,25
financiële en zakelijke diensten
191,9
2,25
2,25
2,75
persoonlijke diensten
161,0
2,50
2,25
3,00
zorgsector
103,0
0,50
0,00
0,50
overige sectoren
165,0
-2,00
-2,50
-2,00
zorgsector
middelgrote bedrijven
totaal middelgrote bedrijven kleine en middelgrote bedrijven
119
totaal MKB-bedrijven
2003
2004
niveau (mld. euro)
mutatie in %
2005
2006
1.000,1
0,75
0,50
1,00
industrie
2,9
0,25
-0,50
0,50
bouw
0,0
0,00
0,00
0,00
groothandel
1,6
0,75
-0,25
0,75
detailhandel
0,0
0,75
0,50
0,50
autosector
0,2
-1,75
-2,50
-1,00
horeca
0,7
2,75
1,00
1,25
transport en communicatie
3,4
3,75
1,00
1,75
financiële en zakelijke diensten
0,1
2,50
2,50
3,00
persoonlijke diensten
0,0
2,00
1,75
2,75
zorgsector
0,0
0,00
0,00
0,00
overige sectoren
0,0
0,00
0,00
0,00
totaal grote bedrijven
8,9
1,75
0,25
1,00
industrie
50,0
0,50
0,25
0,75
bouw
88,0
1,25
1,50
2,25
groothandel
42,0
0,00
-0,25
0,50
detailhandel
103,0
0,75
0,50
0,50
autosector
24,0
-1,00
-1,50
-0,75
horeca
51,0
2,00
0,50
0,75
transport en communicatie
30,0
0,75
0,50
1,25
financiële en zakelijke diensten
192,0
2,25
2,25
2,75
persoonlijke diensten
161,0
2,50
2,25
3,00
zorgsector
103,0
0,50
0,00
0,50
overige sectoren
165,0
-2,00
-2,50
-2,00
1.009,0
1,00
0,50
1,00
grote bedrijven
alle bedrijven
totaal alle bedrijven Bron: EIM.
120
tabel I.12
Arbeidsproductiviteit van werkenden per arbeidsjaar naar grootteklasse 2003
2004
niveau (mld. euro)
mutatie in %
2005
2006
kleine bedrijven industrie
51,7
3,00
2,25
1,50
bouw
39,3
2,00
0,75
0,25
groothandel
63,9
4,00
2,25
1,75
detailhandel
27,9
3,00
0,50
1,25
autosector
35,8
3,00
1,75
1,25
horeca
36,1
0,50
0,25
0,75
transport en communicatie
64,0
3,25
2,00
1,75
financiële en zakelijke diensten
73,1
2,50
1,25
0,75
persoonlijke diensten
59,5
2,50
1,25
0,75
zorgsector
48,0
-0,75
0,25
-0,75
overige sectoren
45,4
4,50
2,75
2,25
totaal kleine bedrijven
52,4
2,75
1,50
1,25
industrie
47,6
3,00
2,25
1,75
bouw
49,0
2,00
0,75
0,25
groothandel
69,3
4,00
2,25
1,75
detailhandel
33,1
3,00
0,50
1,25
autosector
49,0
3,00
1,75
1,25
horeca
38,9
0,50
0,25
0,75
transport en communicatie
56,7
3,00
1,75
1,25
financiële en zakelijke diensten
92,9
3,00
1,50
1,25
persoonlijke diensten
56,5
2,50
1,25
0,75
zorgsector
48,2
-0,75
0,25
-0,75
137,6
11,75
3,50
3,50
60,7
3,25
1,75
1,25
industrie
48,8
3,00
2,25
1,75
bouw
44,8
2,00
0,75
0,25
groothandel
67,0
3,75
2,25
1,75
detailhandel
29,7
3,00
0,50
1,25
autosector
42,2
3,25
1,50
1,25
horeca
37,0
0,25
0,25
0,75
transport en communicatie
59,2
3,25
1,75
1,50
financiële en zakelijke diensten
81,6
2,75
1,50
1,00
persoonlijke diensten
58,5
2,75
1,25
0,75
zorgsector
48,1
-0,75
0,25
-0,75
overige sectoren
55,8
6,75
3,00
2,75
middelgrote bedrijven
overige sectoren totaal middelgrote bedrijven kleine en middelgrote bedrijven
121
totaal MKB-bedrijven
2003
2004
niveau (mld. euro)
mutatie in %
2005
2006
56,3
3,00
1,50
1,25
industrie
70,9
3,75
2,00
1,50
bouw
54,5
2,00
0,75
0,25
groothandel
121,4
4,00
2,25
1,75
detailhandel
36,6
3,00
0,50
1,25
122,4
3,00
1,75
1,25
horeca
52,5
0,50
0,25
0,75
transport en communicatie
82,1
4,50
3,00
2,75
financiële en zakelijke diensten
85,9
2,50
1,00
0,75
persoonlijke diensten
63,5
2,50
1,25
0,75
zorgsector
48,0
-0,75
0,25
-0,75
348,9
10,50
3,50
4,00
74,5
2,75
1,25
1,00
industrie
60,3
3,50
2,25
1,75
bouw
47,3
2,00
0,75
0,25
groothandel
82,4
4,00
2,25
1,75
detailhandel
32,3
3,00
0,50
1,25
autosector
55,3
2,75
1,50
1,00
horeca
40,0
0,50
0,25
0,75
transport en communicatie
72,8
4,00
2,50
2,25
financiële en zakelijke diensten
83,6
2,50
1,25
0,75
persoonlijke diensten
59,7
2,50
1,25
0,75
zorgsector
48,0
-0,75
0,25
-0,75
107,4
9,00
3,25
3,25
64,4
3,00
1,50
1,25
grote bedrijven
autosector
overige sectoren totaal grote bedrijven alle bedrijven
overige sectoren totaal alle bedrijven Bron: EIM.
122
tabel I.13
Winst (voor belasting) naar grootteklasse 2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
kleine bedrijven industrie
3,3
3,25
4,00
4,50
bouw
2,4
4,75
4,50
7,00
groothandel
3,3
6,25
4,50
6,75
detailhandel
2,1
-0,75
2,00
2,75
autosector
0,4
6,00
5,75
6,50
horeca
1,5
0,25
3,00
4,00
transport en communicatie
0,7
7,50
3,50
3,75
10,6
7,25
6,00
5,25
persoonlijke diensten
5,4
4,75
3,75
4,25
zorgsector
1,9
0,50
4,25
1,25
overige sectoren
3,6
2,50
0,50
0,50
35,2
4,50
4,25
4,50
industrie
2,6
0,75
5,50
8,25
bouw
1,7
5,00
6,00
9,50
groothandel
2,5
6,50
5,25
12,25
detailhandel
0,4
-9,75
5,25
9,50
autosector
0,2
8,75
8,00
8,50
horeca
0,2
-9,75
-1,00
5,00
transport en communicatie
0,2
36,75
5,00
7,00
financiële en zakelijke diensten
6,3
9,75
8,75
7,25
persoonlijke diensten
0,7
6,75
8,25
10,75
zorgsector
0,7
2,25
9,75
6,25
overige sectoren
0,8
15,75
3,50
6,25
16,3
6,75
7,00
8,50
industrie
5,9
2,00
4,50
6,00
bouw
4,1
4,75
5,00
8,00
groothandel
5,8
6,25
4,75
9,25
detailhandel
2,5
-2,25
2,50
3,75
autosector
0,6
7,00
6,50
7,00
horeca
1,7
-1,00
2,50
4,00
transport en communicatie
0,9
14,25
3,75
4,50
16,9
8,25
7,00
6,00
persoonlijke diensten
6,1
5,00
4,25
5,00
zorgsector
2,6
1,00
5,75
2,50
overige sectoren
4,4
5,00
1,00
1,50
financiële en zakelijke diensten
totaal kleine bedrijven middelgrote bedrijven
totaal middelgrote bedrijven kleine en middelgrote bedrijven
financiële en zakelijke diensten
123
totaal MKB-bedrijven
2003
2004
2005
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2006
51,4
5,25
5,00
5,75
-0,2
-219,50
40,75
99,75
bouw
1,6
4,00
4,00
14,00
groothandel
6,3
5,75
3,75
7,50
detailhandel
0,9
-9,25
4,50
8,75
autosector
1,3
2,75
2,50
4,25
horeca
0,3
3,75
3,75
6,25
transport en communicatie
0,6
142,25
23,25
18,00
financiële en zakelijke diensten
8,8
10,50
9,50
11,75
persoonlijke diensten
0,8
8,50
6,50
8,75
zorgsector
5,7
3,00
8,75
5,75
overige sectoren
5,1
14,75
4,75
7,25
31,3
11,75
7,50
10,00
industrie
5,6
11,00
6,25
11,50
bouw
5,7
4,50
4,75
9,75
groothandel
12,1
6,00
4,25
8,25
detailhandel
3,4
-4,00
3,00
5,00
autosector
1,9
4,00
3,75
5,25
horeca
2,0
-0,25
2,75
4,50
transport en communicatie
1,5
63,75
15,00
13,00
25,7
9,00
7,75
8,00
persoonlijke diensten
6,9
5,25
4,50
5,50
zorgsector
8,4
2,25
7,75
4,75
overige sectoren
9,5
10,25
3,00
4,75
82,7
7,75
6,00
7,50
grote bedrijven industrie
totaal grote bedrijven alle bedrijven
financiële en zakelijke diensten
totaal alle bedrijven Bron: EIM.
124
tabel I.14
Ondernemingen naar grootteklasse 2003
2004
niveau (mld. euro)
mutatie in %
2005
2006
kleine bedrijven industrie
35,4
0,75
0,75
0,00
bouw
63,4
1,50
2,00
1,50
groothandel
48,3
0,25
0,00
-0,25
detailhandel
74,3
0,25
0,00
-0,75
autosector
18,5
-0,75
-0,75
-1,50
horeca
34,5
-1,50
-0,25
-0,75
transport en communicatie
22,5
1,00
1,25
0,50
138,0
2,50
2,50
1,75
persoonlijke diensten
45,4
2,75
2,75
2,25
zorgsector
30,6
0,75
0,50
-0,25
overige sectoren
94,0
-2,00
-2,00
-2,75
605,0
0,75
0,75
0,25
industrie
8,9
1,50
0,75
0,75
bouw
7,5
2,50
2,25
1,75
groothandel
6,8
1,50
0,75
1,00
detailhandel
4,6
0,25
0,25
-0,75
autosector
2,3
0,00
-1,25
-1,25
horeca
2,9
-1,25
0,00
-0,75
transport en communicatie
4,0
1,25
1,25
0,50
10,7
2,25
2,25
1,75
persoonlijke diensten
3,4
2,50
2,50
2,00
zorgsector
3,3
0,75
0,50
-0,25
overige sectoren
1,8
-1,75
-2,00
-2,75
56,1
1,25
1,25
0,75
industrie
44,4
0,75
0,75
0,25
bouw
70,8
1,50
2,00
1,50
groothandel
55,1
0,50
0,25
-0,25
detailhandel
78,8
0,25
0,25
-0,75
autosector
20,8
-0,75
-0,75
-1,50
horeca
37,4
-1,50
-0,25
-0,75
transport en communicatie
26,5
1,25
1,25
0,50
148,7
2,50
2,50
1,75
persoonlijke diensten
48,8
2,75
2,75
2,25
zorgsector
33,9
0,75
0,50
-0,25
overige sectoren
95,8
-2,00
-2,00
-2,75
financiële en zakelijke diensten
totaal kleine bedrijven middelgrote bedrijven
financiële en zakelijke diensten
totaal middelgrote bedrijven kleine en middelgrote bedrijven
financiële en zakelijke diensten
125
totaal MKB-bedrijven
2003
2004
niveau (mld. euro)
mutatie in %
2005
2006
661,1
0,75
0,75
0,25
industrie
1,5
2,00
1,75
1,25
bouw
0,5
1,25
2,25
1,75
groothandel
0,5
1,00
0,25
0,00
detailhandel
0,3
0,25
0,25
-0,75
autosector
0,1
-1,50
-2,00
-1,75
horeca
0,1
-0,75
0,50
-0,50
transport en communicatie
0,4
4,00
1,50
1,00
financiële en zakelijke diensten
1,3
2,50
2,75
2,25
persoonlijke diensten
0,4
2,50
2,50
2,00
zorgsector
0,9
0,75
0,50
-0,25
overige sectoren
0,2
3,00
3,25
4,00
totaal grote bedrijven
6,1
1,75
1,50
1,00
industrie
45,9
0,75
0,75
0,25
bouw
71,3
1,50
2,00
1,50
groothandel
55,6
0,50
0,25
-0,25
detailhandel
79,1
0,25
0,25
-0,75
autosector
20,9
-0,75
-0,75
-1,50
horeca
37,6
-1,50
-0,25
-0,75
transport en communicatie
26,9
1,25
1,25
0,50
150,0
2,50
2,50
1,75
persoonlijke diensten
49,2
2,75
2,75
2,25
zorgsector
34,8
0,75
0,50
-0,25
overige sectoren
95,9
-2,00
-2,00
-2,75
667,1
0,75
0,75
0,25
grote bedrijven
alle bedrijven
financiële en zakelijke diensten
totaal alle bedrijven Bron: EIM.
126
Bijlage II Uitgebreide inkomenstrajecten zelfstandigen en directeuren-grootaandeelhouders tabel II.1
Gemiddelde inkomens (in euro's) van zelfstandigen, 2004-2006
bestanddeel Winst voor vermogens- en investeringsaftrek
2004
mutatie in %
2005
mutatie in %
2006
22.020
6,00
23.340
6,75
24.930
Bruto-inkomen uit arbeid
6.770
0,75
6.820
-0,25
6.800
Ontvangen overdrachten (uitkeringen/pensioenen)
2.970
0,25
2.980
0,25
2.990
220
0,00
220
0,00
220
w.v. Overdrachten Sociale zekerheid
1.730
0,00
1.730
0,50
1.740
w.v. Overige uitkeringen (pensioen e.d.)
1.020
1,00
1.030
0,00
1.030
550
0,00
550
45,50
800
130
0,00
130
223,00
420
-640
11,00
-710
17,00
-830
90
11,00
100
0,00
100
Bruto-totaalinkomen
31.760
4,00
33.070
5,25
34.790
Aftrek i.v.m. ondernemerschap
-6.810
19,25
-8.120
0,25
-8.140
w.v. Uitkeringen overheid
Sociale lasten, werkgeversbijdragen (loon en uitk.) w.v. Ziekenfondspremie Inkomsten uit vermogen (vzv box I) Overige inkomsten
w.v. Investeringsaftrek/desinvesteringsbijtelling
1.160
0,75
1.170
0,75
1.180
w.v. Zelfstandigenaftrek
4.670
26,50
5.910
-1,00
5.850
990
6,00
1.050
7,50
1.130
-2.420
0,50
-2.430
-0,75
-2.410
-800
1,25
-810
1,25
-820
-1.120
1,00
-1.130
1,00
-1.140
w.v. Toevoeging FOR Betaalde premies (vzv aftrekbaar) w.v. Premies voor lijfrenten w.v. Premies voor periodieke uitkeringen bij ziekte of ongeval Verwervingskosten loondienst
-420
0,00
-420
0,00
-420
Diverse persoonsgebonden aftrek
-340
0,00
-340
0,00
-340
760
1,25
770
1,25
780
Overige aftrekposten
-2.870
1,50
-2.910
0,25
-2.920
Belastbaar inkomen
19.670
-0,25
19.610
8,75
21.330
Overige bijtellingen
Premies werknemersverzekeringen
-650
0,00
-650
40,00
-910
w.v. Sociale lasten werkgeversbijdragen (loon en uitk.)
-550
0,00
-550
45,50
-800
w.v. Sociale lasten werknemersbijdragen (loon en uitk.)
-100
0,00
-100
0,00
-100
Overige betaalde premies
-1.970
1,00
-1.990
0,50
-2.000
Inkomsten- en loonbelasting
-2.510
14,00
-2.860
17,50
-3.360
Premies volksverzekeringen
-4.910
-0,25
-4.900
1,75
-4.990
Premies ziektekostenverzekering
-1.350
-0,75
-1.340
37,25
-1.840
-1.000
-1,00
-990
-100,00
0
-240
-4,25
-230
247,75
-800
-450
4,50
-470
4,25
-490
Forfaitair rendement
1.990
4,00
2.070
3,75
2.150
Heffingskorting
2.680
3,25
2.770
3,25
2.860
w.v. Premie particuliere ziektekostenverzekering w.v. Premie Ziekenfondswet Zelfstandigen (zfz) Forfaitaire rendementsheffing
Zorgtoeslag Overige posten Besteedbaar inkomen
0
0,00
0
-40
0,00
-40
nvt 0,00
330 -40
24.550
4,50
25.660
3,25
26.520
127
tabel II.2
Gemiddelde inkomens (in euro's) van directeuren-grootaandeelhouders, 2004-2006
bestanddeel
2004
Winst voor vermogens- en investeringsaftrek
mutatie in %
2005
mutatie in %
2006
0
0,00
0
0,00
0
59.530
0,75
59.990
-0,25
59.850
1.550
0,75
1.560
0,00
1.560
10
0,00
10
0,00
10
w.v. Overdrachten Sociale zekerheid
950
0,00
950
0,00
950
w.v. Overige uitkeringen (pensioen e.d.)
590
1,75
600
0,00
600
Sociale lasten, werkgeversbijdragen (loon en uitk.)
50
0,00
50
540,00
320
10
0,00
10
2.800,00
290
-3.200
6,50
-3.410
9,00
-3.720
-280
0,00
-280
0,00
-280
57.640
0,50
57.890
-0,25
57.730
Bruto-inkomen uit arbeid Ontvangen overdrachten (uitkeringen/pensioenen) w.v. Uitkeringen overheid
w.v. Ziekenfondspremie Inkomsten uit vermogen (vzv box I) Overige inkomsten Bruto-totaalinkomen Aftrek i.v.m. ondernemerschap
-10
0,00
-10
0,00
-10
w.v. Investeringsaftrek/desinvesteringsbijtelling
0
0,00
0
0,00
0
w.v. Zelfstandigenaftrek
0
0,00
0
0,00
0
w.v. Toevoeging FOR
0
0,00
0
0,00
0
-2.170
1,00
-2.190
0,50
-2.200
Betaalde premies (vzv aftrekbaar) w.v. Premies voor lijfrenten
-690
1,50
-700
0,00
-700
-1.410
1,50
-1.430
0,00
-1.430
-1.580
1,25
-1.600
0,00
-1.600
-440
2,25
-450
0,00
-450
1.590
1,25
1.610
0,50
1.620
Overige aftrekposten
-4.900
1,25
-4.960
0,25
-4.970
Belastbaar inkomen
50.150
0,25
50.310
-0,25
50.140
-60
0,00
-60
450,00
-330
w.v. Sociale lasten werkgeversbijdragen (loon en uitk.)
-50
0,00
-50
540,00
-320
w.v. Sociale lasten werknemersbijdragen (loon en uitk.)
-10
0,00
-10
0,00
-10
Overige betaalde premies
-2.130
1,00
-2.150
0,50
-2.160
Inkomsten- en loonbelasting
-8.010
3,25
-8.270
0,00
-8.270
w.v. Premies voor periodieke uitkeringen bij ziekte of ongeval Verwervingskosten loondienst Diverse persoonsgebonden aftrek Overige bijtellingen
Premies werknemersverzekeringen
Premies volksverzekeringen
-8.550
2,25
-8.750
-2,75
-8.500
Premies ziektekostenverzekering
-2.470
-0,75
-2.450
7,75
-2.640
-2.440
-0,75
-2.420
-100,00
0
0
0,00
0
0,00
-1.610
-950
4,25
-990
4,00
-1.030
Forfaitair rendement
3.170
3,75
3.290
4,25
3.430
Heffingskorting
3.250
4,25
3.390
2,25
3.470
0
0,00
0
-480
0,00
-480
0,00
-480
41.420
0,00
41.420
-0,25
41.320
5.350
1,00
5.410
2,50
5.540
1.340
0,75
1.350
2,25
1.380
45.430
0,00
45.480
0,00
45.470
w.v. Premie particuliere ziektekostenverzekering w.v. Premie Ziekenfondswet Zelfstandigen (zfz) Forfaitaire rendementsheffing
Zorgtoeslag Overige posten Besteedbaar inkomen (excl. aanmerkelijk belang) Winst aanmerkelijk belang Belasting box II (aanmerkelijk belang) Besteedbaar inkomen (inclusief aanmerkelijk belang)
128
nvt
110
Bijlage III Definitie gehanteerde begrippen Kleinbedrijf Onderneming met minder dan 10 werknemers. Middenbedrijf Onderneming met 10 of meer werknemers en minder dan 100 werknemers. Grootbedrijf Onderneming met ten minste 100 werknemers. Omzet De verkoopwaarde van goederen en diensten (exclusief BTW), alsmede de waarde van de zelfvervaardigde producten voor eigen gebruik. Deze post wordt niet in de Nationale Rekeningen gehanteerd. Afzet De afzet is gelijk aan de omzet, verminderd met de inkoopwaarde van de handelsomzet. In het algemeen is dit gelijk aan de tegen verkoopprijzen berekende marktwaarde van goederen en diensten (van binnenlandse herkomst). Brutoproductie Dit is de marktwaarde van de afzet, vermeerderd met de waarde van de aan de voorraden toegevoegde hoeveelheden gereed product en onderhanden werk. Verbruik in het productieproces Hiertoe worden in de eerste plaats gerekend de grondstoffen, de halffabrikaten en de brandstoffen die, gedurende de periode waarover de toegevoegde waarde berekend wordt, in de bedrijven verbruikt zijn. Verder worden tot het verbruik gerekend de aanwending van diverse materialen, zoals emballage, kantoorbehoeften e.d., alsmede de diensten geleverd door vervoersbedrijven, accountants, juristen e.d. Winst uit onderneming Het resultaat dat voortvloeit uit de uitoefening van het bedrijf. Het bevat de winst en het ondernemersloon (gewaardeerd loon zelfstandigen en medewerkende gezinsleden). Gewaardeerd loon Toegerekend loon aan de zelfstandige en medewerkende gezinsleden, waarbij verondersteld is dat dit loon gelijk is aan het gemiddelde loon van een werknemer in de betreffende sector. Bruto Toegevoegde Waarde tegen factorkosten = productie Deze wordt gevormd door het verschil tussen de brutoproductie en de waarde van het verbruik in het productieproces, verminderd met de indirecte belastingen en vermeerderd met de prijsverlagende subsidies.
129
Arbeidsvolume Het arbeidsvolume omvat het gemiddelde aantal werkenden, uitgedrukt in arbeidsjaren. Tenzij anders vermeld, zijn onder de categorie zelfstandigen ook de medewerkende gezinsleden begrepen. Onder de werknemers zijn alle werkenden opgenomen voor wie een arbeidsovereenkomst bestaat (dus ook directeuren NV's/BV's).
130
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
Recente Publieksrapportages A200503 A200502
15-6-2005 17-5-2005
A200501 A200417
26-4-2005 11-4-2005
A200416 A200415 A200414 A200413 A200412 A200411 A200410 A200409 A200408 A200407
12-4-2005 29-3-2005 24-3-2005 21-3-2005 9-3-2005 17-2-2005 25-4-2005 5-1-2005 18-11-2004 14-3-2005
A200406
12-10-2004
A200405 A200404
14-9-2004 11-8-2004
A200403 A200402 A200401 A200318
11-8-2004 5-7-2004 22-6-2004 15-6-2004
A200317 A200316
28-5-2004 22-4-2004
A200315 A200314
10-3-2004 12-3-2004
A200313 A200312 A200311 A200310 A200309
18-2-2004 12-2-2004 10-2-2004 5-2-2004 22-1-2004
A200308 A200307 A200306 A200305
20-1-2004 17-12-2003 10-12-2003 30-10-2003
Aandacht voor ondernemerschap in HAVO en VWO Nieuw ondernemerschap in herstel : Global Entrepreneurship Monitor 2004 Spin-offs van grote bedrijven in Nederland Voorbeeldig ondernemen bij bedrijfsoverdracht in het MKB MKB-locaties Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid Internationalisering in het Nederlandse MKB MKB in een periode van deflatie; risico's en strategieën Ondernemen in de zorg De bron van vernieuwing Oudere versus jongere starters De kracht van de organisatie Succesvol op weg op de elektronische snelweg!! Toetredingsbarrières in de praktijk : Veranderingen in de hoogte van toetredingsbarrières in het notariaat en de makelaardij Ga direct naar een standaard reïntegratietraject, ga niet langs start Ondernemen in de Sectoren Innovatief ondernemerschap en de rol van de brancheorganisaties : Een exploratieve toets Starten in de recessie Kleinschalig Ondernemen 2004 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2003 Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het middenen kleinbedrijf Wordt de spoeling dun? Entrepreneurial Attitudes Versus Entrepreneurial Activities (GEM) Rechtsvormkeuze in het MKB Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - periode 19872002 Het Eureka-gevoel van ICT-gebruik Ondernemen in het Ambacht 2004 Ondernemen in de Industrie 2004 Ondernemen in de Diensten 2004 Onevenredig belast! Administratieve lasten in het kleinbedrijf 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2004 Kansrijker door samenwerking Ondernemen in de Groothandel 2004 De innovativiteit van de Nederlandse industrie, 19982000
131
A200304 A200303 A200302
14-10-2003 15-9-2003 1-7-2003
A200301 A200215
17-6-2003 23-4-2003
A200214 A200213 A200212 A200211 A200210 A200209 A200208 A200207
26-3-2003 1-4-2003 21-3-2003 26-3-2003 18-3-2003 14-3-2003 11-3-2003 6-3-2003
132
Grenzen aan verantwoordelijkheid Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2002 Entrepreneurship in the Netherlands; Knowledge transfer: developing high-tech ventures Kleinschalig Ondernemen 2003 Arbeidsomstandigheden en verzuim in het midden- en kleinbedrijf Ondernemen in de Diensten 2003 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - Editie 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2003 Ondernemen in de Groothandel 2003 Hoe slim zijn jonge ondernemingen? De kortste route naar een kennisrijk MKB Ondernemen in de Industrie 2003 Ondernemen in het Ambacht 2003