Kleinschalig Ondernemen 2004 Structuur en ontwikkeling van het Nederlandse MKB
Zoetermeer, 30 juni 2004
ISBN: 90-371-0926-8 Bestelnummer: A200402 Prijs: € 60,Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or text as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave
S am en v a tt i n g
5
1
Inl ei din g
9
2
S t ru c tu u rb e eld M KB
11
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Algemeen beeld van het MKB Ondernemingen Markten van het MKB Werkgelegenheid Inkomensvorming in het MKB
11 12 13 19 21
3
S te mm in g o n d e r o n d er n e m e r s i n h et M KB
25
3.1 3.2 3.3
Vertrouwen in de economie en het economisch beleid Verwachtingen voor eigen bedrijfsprestaties in 2004 Moment van conjunctuurherstel
25 26 29
4
O n d e rn em in g en
31
4.1 4.2 4.3
Startende ondernemingen Stoppende ondernemingen Verwachte ontwikkeling
31 32 34
5
Afz e to n t wi k ke li ng in he t MKB
35
5.1 5.2 5.3
De afzetontwikkeling in het MKB Ontwikkelingen in de buitenlandse afzet Ontwikkelingen in de binnenlandse afzet
35 37 39
6
We r kg el eg en h ei d
45
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Ontwikkeling van de tota le werkgelegenheid Ontwikkeling van werknemers en zelfstandigen Werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit naar sector Werkgelegenheid naar grootteklasse Vacatures, arbeidsaanbod en werkloosheid
45 46 47 49 50
7
Ko s te n - , p ri js - en w in s to n t wi kk e lin g
51
7.1 7.2 7.3
Kostenstructuur Kostenontwikkeling Winstgevendheid
51 52 54
8
In k o m en s v an z e l fs t a n d ig en e n d i re ct eu r e n g ro o t a an d ee lh o u d er s
57
Inkomen van ondernemers Inkomensontwikkeling zelfstandigen Inkomensontwikkeling directeuren-grootaandeelhouders (dga's)
57 57 62
8.1 8.2 8.3
3
9
In v e s t er in g en
65
9.1 9.2 9.3
Verwachtingen van ondernemers Ontwikkelingen van investeringen in het MKB Investeringen in het MKB naar doel, type en financieringsbron
65 66 67
10
Fina nci e ri ng
69
10.1 10.2 10.3
Activastructuur Vermogensstructuur Kengetallen
69 71 72
11
R eg io n al e M K B - o n t wi kk e l i n g en
79
11.1 11.2 11.3 11.4 11.5 11.6
Regionale sectorstructuur Ontwikkeling van de werkgelegenheid in het bedrijfsleven Ontwikkeling van de omzet in het MKB Ontwikkeling van de export in het bedrijfsleven Omzet- en werkgelegenheidsprognoses voor het MKB Ruimte voor regionale ontwikkeling in de toekomst
79 82 84 85 86 88
B ij la g e n I II III
4
Kerngegevens Uitgebreide inkomenstrajecten zelfstandigen en directeurengrootaandeelhouders Definities en gehanteerde begrippen
91 99 101
Samenvatting In de publicatie Kleinschalig Ondernemen 2004 wordt een beeld gegeven van de structuur en economische ontwikkeling in het particuliere bedrijfsleven, verdeeld naar grootteklassen. Het midden- en kleinbedrijf (MKB) staat hierbij centraal. In Kleinschalig Ondernemen worden de ontwikkelingen van omzet, werkgelegenheid, kosten, prijzen en winstgevendheid bij kleine en middelgrote bedrijven besproken. Andere ontwikkelingen waarop in deze publicatie wordt ingegaan, zijn de inkomensontwikkeling van zelfstandige ondernemers, investeringen door en financiering van het MKB. De belangrijkste ontwikkelingen worden ook op sectoraal niveau besproken. tabel 1
Kerngegevens MKB, 2004 en 2005 2003
2004
2005
MKB niveau omschrijving
(x mld. euro)
afzet
volumemutaties t.o.v vorig jaar in %
361
1,25
1,75
- buitenlandse afzet
66
3,75
4,00
- binnenlandse afzet
106
0,75
1,25
bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen
184
1,00
1,75
loonsom
90
-1,75
1,00
arbeidsproductiviteit (x 1.000 euro)
57
2,75
1,00
waarvan:
mutaties per jaar in % winst uit onderneming (nominaal)
54,4
aantal werkenden MKB
6,50
niveau (x 1.000)
mutaties (x 1.000)
3.889
-51
6,50
39
Bron: EIM.
Vertrouwen van ondernemers toegenomen Het vertrouwen in de Nederlandse economie is toegenomen onder ondernemers. Het aantal ondernemers dat zegt vertouwen, of enigszins vertrouwen te hebben in de Nederlandse economie is dit voorjaar, in vergelijking met het voorjaar 2003, gestegen van 65% naar 72%. Opvallend is de afname van het vertrouwen in het Nederlandse economisch beleid. Het aantal ondernemers dat zegt vertouwen, of enigszins vertrouwen te hebben in het Nederlandse economisch beleid is dit voorjaar gedaald van 54% naar 48%. Ondernemers zijn minder pessimistisch over hun eigen bedrijfsprestaties. Dit geldt voor zowel de omzet, werkgelegenheid, winst als investeringen. Zo heeft één op de drie ondernemers in 2003 een omzetdaling gerealiseerd, maar verwacht slechts 20% in 2004 een daling van de omzet. Het aantal optimisten is weinig aan verandering onderhevig. Ruim 4 van de 10 ondernemers hebben in 2003 een omzetstijging gerealiseerd. Hetzelfde aantal verwacht in 2004 een omzetstijging te realiseren. Aan ondernemers is gevraagd wanneer zij een merkbare verbetering van de Nederlandse conjunctuur verwachten. Ondernemers zijn hierover somber. Eén op de drie ondernemers verwacht in 2004 een merkbaar herstel van de Nederlandse economie. Minder
5
dan één op de tien ondernemers geeft aan dat het merkbare herstel nu al is ingezet. Ruim twee op de vijf ondernemers verwachten in 2005 een merkbaar herstel. Circa 16% van de ondernemers ziet pas in 2006 een merkbaar herstel intreden. In 2004 meer starters verwacht In 2003 is het aantal starters verder afgenomen. Reeds vanaf 2001 neemt het aantal starters af, maar inmiddels lijkt er een kentering te zijn opgetreden. Met name in de bouw en dienstverlening was er nog sprake van een daling van het aantal starters, waardoor het totaal aantal starters is afgenomen. In de detailhandel en de groothandel is vanaf de tweede helft van 2003 weer sprake van een groei van het aantal starters. Naar verwachting zal in meer sectoren in 2004 een herstel van de groei van het aantal starters intreden. Naar verwachting zal het aantal starters uitkomen op 43.000, circa 2.000 hoger dan in 2003. In 2004 een gematigd herstel van de afzet In 2004 wordt een gematigd herstel van de afzet in het MKB verwacht. Deze zal naar verwachting uitkomen op 1,25%. Volgend jaar zal deze een fractie hoger zijn. Vooral de exportgeoriënteerde sectoren kunnen een stijging van de afzetgroei realiseren als gevolg van de aantrekkende wereldeconomie. Dit jaar zal de exportgroei van het MKB uitkomen op 3,75%. Hiermee blijft de exportgroei achter bij de groei van de wereldhandel. Dit achterblijven is mede een gevolg van de oriëntatie van het MKB op onder andere Duitsland. Dit land kan eveneens onvoldoende profiteren van het herstel van de wereldeconomie. Ook de relatief sterke stijging van de arbeidskosten in de afgelopen jaren speelt de exportgroei parten. De binnenlandse bestedingen blijven achter bij de gemiddelde groei. Een lage groei van de particuliere bestedingen is hier mede debet aan. De koopkracht van de consument loopt terug. Ook de onzekerheid bij veel consumenten omtrent hun baan, maakt dat consumenten terughoudend zijn in hun bestedingen. De huidige lage rentestand beperkt de teruggang in bestedingen. Afname werkgelegenheid in 2004 In 2004 zal de werkgelegenheid in alle sectoren afnemen. Het steven naar kostenbesparing door bedrijven en een beperkte groei van de Nederlandse economie zijn hier debet aan. Naar verwachting zal de werkgelegenheid uitgedrukt in arbeidsjaren in het MKB dit jaar met 1,5% toenemen. Hierbij neemt de arbeidsproductiviteit met 2,75% toe. Volgend jaar zal de werkgelegenheid weer kunnen toenemen, met naar verwachting 0,5%. Door de ongunstige werkgelegenheidsontwikkeling neemt de werkloosheid sterk toe. Door de toename van het arbeidsaanbod, zal ook in 2005 de werkloosheid nog niet afnemen. Winstherstel in 2004 en 2005 Een verdere sanering van het aantal arbeidsplaatsen leidt dit jaar tot een stijging van de arbeidsproductiviteit met 2,75%, waardoor de arbeidskosten worden teruggedrongen. In combinatie met een algemene kostenreductie in het MKB en een bescheiden groei van de Nederlandse economie, leidt dit tot een stijging van de winst in het MKB van 6,5%. Dit is een gunstige ontwikkeling, na de winstdaling in 2003. Ook in 2005 is een verder winstherstel mogelijk, als het herstel van de Nederlandse economie verder doorzet. Mede door een bescheiden loonkostenontwikkeling kan het MKB in 2005 een vergelijkbare winstgroei realiseren als in 2004.
6
Toename besteedbaar inkomen zelfstandigen Het besteedbaar inkomen van zelfstandigen zal dit jaar toenemen met gemiddeld 6,75%. De winststijging als gevolg van kostenbesparing is de belangrijkste reden voor deze inkomensstijging. Invloed op het besteedbaar inkomen heeft de afschaffing van de WAZ (Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen) per 1 juli 2004. Deze afschaffing noopt ondernemers ervoor om te kiezen voor het al dan niet particulier verzekeren van het arbeidsongeschiktheidsrisico. Stijging van de ziektekostenpremies (11,5% in 2004) en een stijging van de AWBZ-premie, hebben het besteedbaar inkomen van zelfstandigen negatief beïnvloed. Verdere daling investeringen in 2004 Onder ondernemers lijkt het optimisme toe te nemen. In het komende jaar verwachten namelijk meer ondernemers te investeren in vergelijking met een jaar geleden. In het voorjaar van 2003 gaven vijf à zes van de tien MKB-ondernemers aan te zullen investeren. Dit voorjaar zijn dit er zes à zeven. De verwachting is dat in 2004 de conjunctuurgevoelige investeringen, zoals investeringen in outillage, zullen toenemen. Investeringen die nog uitgesteld kunnen worden, zoals investeringen in gebouwen, zullen verder afnemen. Per saldo betekent dit in 2004 een afname van de investeringen in het MKB van naar verwachting 4,5%.
7
1
Inleiding
In de publicatie Kleinschalig Ondernemen 2004 wordt een beeld gegeven van de structuur en economische ontwikkeling in het particuliere bedrijfsleven, verdeeld naar grootteklassen. Het midden- en kleinbedrijf (MKB) staat hierbij centraal. Doel De informatie in Kleinschalig Ondernemen 2004 is bestemd voor allen die op een of andere wijze betrokken zijn bij de besluitvorming binnen de overheid of het georganiseerde bedrijfsleven. Het geeft hun zicht op de ontwikkelingen in het MKB in het kader van de macroeconomische prognoses van het CPB voor de jaren 2004-2005. Het rapport biedt ook veel waardevolle informatie met betrekking tot de stand en de ontwikkeling van het MKB voor individuele ondernemers. Kader Het beeld van structuur en ontwikkeling van het MKB past binnen het kader van het 1 Centraal Economisch Plan 2004 van het CPB . In Kleinschalig Ondernemen worden de ontwikkelingen van omzet, werkgelegenheid, kosten, prijzen en winstgevendheid bij kleine en middelgrote bedrijven besproken. Andere ontwikkelingen waarop in deze publicatie wordt ingegaan, zijn de inkomensontwikkeling van zelfstandige ondernemers, investeringen door en financiering van het MKB. De belangrijkste ontwikkelingen worden ook op sectoraal niveau besproken. Naast de sectorinformatie die in dit rapport is gegeven, publiceert EIM ook 'Ondernemen in Sectoren' waarin uitgebreidere sectoranalyses worden gegeven. EIM brengt driemaal per jaar prognoses uit over (verwachte) ontwikkelingen in het MKB. Naast Kleinschalig Ondernemen publiceert EIM in september Ondernemen in 2004; rond de jaarwisseling verschijnt er een persbericht over de meest recente inzichten van dat moment. Data De in dit rapport opgenomen realisatiegegevens zijn voornamelijk afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Daarnaast is gebruikgemaakt van gegevens van de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland (VVK). Bij het samenstellen van deze publicatie is verder gebruikgemaakt van informatie afkomstig van het Bedrijfschap Horeca, Eurostat en de OESO. Bij het bepalen van de prognoses, zoals in dit rapport genoemd, is gebruikgemaakt van diverse modellen. Voor de algemene MKB-prognoses en de sectorprognoses is het KTOmodel gebruikt. Dit is een sectormodel naar grootteklasse voor de korte en middellange termijn, waarmee onder andere exploitatiegegevens en werkgelegenheidsgegevens geraamd worden. Ook is gebruikgemaakt van het FAMOS-model. Dit is een model waarmee de financiële positie van MKB-sectoren in kaart gebracht kan worden. Tevens is het model BRUNET gebruikt. Met dit model wordt het actuele gemiddelde inkomenstraject van zelfstandigen berekend. De ramingen die in dit rapport zijn opgenomen zijn eind
1
Zie voor een aantal van deze gegevens: Centraal Planbureau, Centraal Economisch Plan 2004, Den Haag.
9
maart afgesloten. Data die hierna beschikbaar zijn gekomen, zijn niet meegenomen in de rapportage. Leeswijzer Het rapport is als volgt ingedeeld. In hoofdstuk 2 wordt een structuurbeeld gegeven van het midden- en kleinbedrijf. In de overige hoofdstukken wordt ingegaan op de economische ontwikkelingen, waarbij in hoofdstuk 3 ingegaan wordt op hoe ondernemers de huidige stand van de economie ervaren. In hoofdstuk 4 komt de ondernemingendynamiek aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de afzetontwikkeling in het MKB, in hoofdstuk 6 op de werkgelegenheidsontwikkeling en in hoofdstuk 7 op de ontwikkeling van kosten en winst in het MKB. In hoofdstuk 8 wordt hierbij tevens een inkomensbeeld gegeven van zelfstandigen en directeuren-grootaandeelhouders (dga's) in het MKB. In hoofdstuk 9 komen de (verwachte) investeringen door MKB-bedrijven aan de orde en in hoofdstuk 10 wordt de financiële positie van het MKB besproken. Tot slot komen in hoofdstuk 11 de regionale MKB-ontwikkelingen aan bod. In de bijlagen bij dit rapport wordt informatie gegeven over omzet, afzet, werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit en winst in de periode 2001-2005. Verder wordt, aanvullend op hoofdstuk 8, een gedetailleerd bruto-nettotraject voor het inkomen van zelfstandigen en directeuren-grootaandeelhouders gegeven.
10
2
Structuurbeeld MKB
In dit hoofdstuk wordt een beknopt beeld geschetst van de structuur van het MKB. Daarbij wordt onder andere de structuur van het MKB afgezet tegen die van het grootbedrijf. Als eerste volgt een algemene beschrijving van de structuur van het MKB. Daarna komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan bod: het aantal ondernemingen, de afzetmarkten van het MKB, werkgelegenheid en inkomensvorming in het MKB. Genoemde onderwerpen komen verderop in dit rapport uitgebreider aan de orde, waarbij de recente ontwikkelingen centraal staan.
2.1
Algemeen beeld van het MKB Tot het midden- en kleinbedrijf (MKB) behoren alle actieve ondernemingen uit het bedrijfsleven met minder dan 100 werknemers. De volgende sectoren maken deel uit van het bedrijfsleven: − industrie − bouwsector − groothandel − detailhandel − horeca − autosector − transport- en communicatiesector − dienstverlening 1 − overige sectoren .
99% van de bedrijven behoort tot het MKB
tabel 2-1
Kerngegevens van het MKB in vergelijking met het totale bedrijfsleven in 2003 totaal groot-
totaal
MKB
bedrijf
bedrijfsleven
overheid
economie
afzet (x 1.000 euro)
560
564
1.124
73
1.198
bruto toegevoegde waarde* (fk, x 1.000 euro)
182
183
365
49
414
3.207
2.555
5.763
746
6.509
685
6
691
5
696
afzet (%)
49,8
50,2
100
bruto toegevoegde waarde* (fk, %)
49,8
50,2
100
werkgelegenheid (%)
55,7
44,3
100
ondernemingen (%)
99,1
0,9
100
werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren) ondernemingen (x 1.000)
Nederlande
* De bruto toegevoegde waarde wordt uitgedrukt in factorkosten (fk). Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
1
Tot de overige sectoren worden gerekend landbouw en visserij, delfstoffenwinning, nutsbedrijven, exploitatie van onroerend goed en gezondheidszorg.
11
In Nederland waren in 2003 ruim 695.000 ondernemingen actief. Binnen het bedrijfsleven zijn 690.000 ondernemingen actief binnen het MKB (zie tabel 2-1). Dit houdt in dat om en nabij de 99% van alle ondernemingen in het bedrijfsleven behoort tot het MKB. Circa 6.000 bedrijven kunnen tot het grootbedrijf gerekend worden.
99% van de bedrijven behoort tot het MKB
Het MKB heeft een belangrijk aandeel in de totale afzet, bruto toegevoegde waarde en werkgelegenheid. In 2003 werd net iets minder dan de helft van de totale afzet door het MKB gerealiseerd. Dit geldt ook voor de totale bruto toegevoegde waarde. Het MKB neemt 56% van de totale werkgelegenheid in het bedrijfsleven voor zijn rekening. Dit komt neer op meer dan 3 miljoen arbeidsjaren.
2.2 Dienstverlening telt meeste actieve ondernemingen
Ondernemingen In Nederland waren op 1 januari 2004 ruim 696.000 ondernemingen actief in het bedrijfsleven. Tabel 2-2 laat zien dat veruit de grootste groep ondernemingen actief is in de dienstverlening. Bijna 22% van de actieve ondernemingen in het bedrijfsleven behoort tot deze sector. Deze sector herbergt een breed scala bedrijven, zoals de assurantietussenpersonen, ingenieursbureaus, fitnesscentra en schoonmaakbedrijven. Andere sectoren die veel actieve ondernemingen tellen, zijn de detailhandel en de bouwnijverheid. Samen zijn deze drie sectoren goed voor bijna de helft van het aantal actieve ondernemingen in het bedrijfsleven. tabel 2-2
Aantal actieve ondernemingen in het bedrijfsleven per 1-1-2004
sectoren
aantal
industrie
44.030
bouw
65.300
groothandel
56.010
detailhandel
80.080
horeca
33.920
autosector
23.070
transport en communicatie
27.470
dienstverlening
182.980
overige sectoren
183.300
totaal bedrijfsleven
696.160
Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
De dienstverlening, bouwnijverheid en detailhandel tellen veel ondernemingen, maar zijn relatief kleinschalig. Dit is te zien aan de gemiddelde ondernemingsgrootte, gemeten in arbeidsjaren (figuur 2-1). Kenmerkend voor de industrie is een procesgerichte manier van werken. In de industrie opereren naar verhouding veel grootschalige bedrijven. Ook in de transport- en communicatiesector zijn bedrijven grootschalig. Tot deze sector behoren onder andere spoorwegmaatschappijen en telecommunicatiebedrijven. Deze bedrijven zijn erg groot en beïnvloeden de gemiddelde bedrijfsomvang in opwaartse richting. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de ontwikkeling van het aantal ondernemingen.
12
figuur 2-1 Gemiddelde ondernemingsgrootte naar sector in 2003, in arbeidsjaren
industrie
21,4 7,8
bouw
groothandel
9,1
detailhandel
9,4
horeca
9,3 6,9
autosector
transport en communicatie
17,5
dienstverlening
10,1
overige sectoren
10,2
10,6
totaal 0
5
10
15
20
25
Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
2.3
Markten van het MKB De − − −
afzet van het MKB is te verdelen naar de volgende afzetmarkten: export; consumptieve leveringen en leveringen aan bedrijven.
Eerst wordt ingegaan op het belang van deze afzetmarkten binnen het MKB. Vervolgens wordt op elk van de drie genoemde afzetmarkten ingezoomd.
2 . 3. 1 Ve rde lin g van d e a fze tma rk te n MKB meer gericht op binnenlandse afzetmarkt
Intermediaire leveringen belangrijkste afzetcategorie voor MKB
De afzetstructuur van het MKB wijkt duidelijk af van die van het grootbedrijf. Figuur 2-2 maakt dit in een oogopslag duidelijk. Het MKB is veel meer gericht op de binnenlandse markt. Op de buitenlandse markt realiseerde het MKB 18% van de afzet in 2003. Dit staat in contrast met het grootbedrijf. Het grootbedrijf is veel meer afhankelijk van verkopen van goederen en diensten aan het buitenland. Voor deze bedrijven is de Nederlandse markt vaak al snel te klein. Zij zijn verplicht om goederen en diensten aan te bieden buiten Nederland. Grote bedrijven realiseren dan ook een belangrijk deel van de afzet uit exportactiviteiten. In 2003 werd bijna 30% van de afzet in het grootbedrijf behaald uit export. De leveringen aan bedrijven (intermediaire leveringen en investeringsafzet) vormen de belangrijkste afzetcategorie voor het MKB met een aandeel van 53%, gevolgd door de consumptieve bestedingen met 29%. Voordat een product of dienst bij de consument terechtkomt, heeft het vaak al een heel traject doorlopen binnen het bedrijfsleven. Denk bijvoorbeeld aan een fiets. De metaalindustrie levert de juiste onderdelen aan een fabrikant van fietsen. Deze fabrikant zet vervolgens de fiets in elkaar waarna de fiets wordt afgeleverd bij een detaillist. De detaillist ten slotte verkoopt de fiets aan de consument.
13
figuur 2-2 Verdeling naar afzetcategorieën en naar grootteklasse in 2003, in procenten
grootbedrijf
30
MKB
26
18
44
29
0%
53
25%
50%
export
75%
consumptie
100%
intermediair/investeringen
Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
Tussen de sectoren grote verschillen in afzetmarkten
De diverse sectoren binnen het MKB verschillen enorm als het gaat om hun belang in de diverse afzetmarkten. Dit blijkt uit figuur 2-3. Het MKB in de industrie, de groothandel en de sector transport en communicatie behaalt een belangrijk deel van de afzet uit exportactiviteiten. Consumptieve leveringen vormen het grootste deel van de afzet bij MKB-bedrijven in de detailhandel en de horeca. Bedrijven in de bouwnijverheid, de dienstverlening en de autosector zijn naar verhouding vooral actief op de zakelijke markt. figuur 2-3 Verdeling van de MKB-afzet naar sector in 2003, in procenten
industrie
33
12
55
bouw 1 2
97
groothandel
39
detailhandel
30
3
95
horeca 0
autosector
2
79
9
21
31
transport en communicatie
32
dienstverlening
14
overige sectoren
14
60
16
52
20
66
55
0%
25% export
Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
14
31
31 50%
consumptie
75% intermediair/investeringen
100%
2 . 3. 2 E xp o rt do or het MKB Bijna een kwart van de totale export in handen van het MKB
In 2003 kwam de Nederlandse export uit op bijna 280 miljard euro (zie tabel 2-3). Het MKB neemt 24% van de totale export voor zijn rekening. De Nederlandse export is op te splitsen in twee deelactiviteiten, namelijk 1) doorvoeractiviteiten, 2) leveringen door het Nederlandse bedrijfsleven aan het buitenland. Het aandeel van de doorvoer is met eenderde deel niet onaanzienlijk. tabel 2-3
Exportsamenstelling in 2003* in miljarden euro's
MKB grootbedrijf
in procenten
66
24
127
45
totaal bedrijfsleven
193
69
statistische verschillen
-5
-2
doorvoer
91
33
totaal in Nederland
279
100
* De gepresenteerde gegevens betreffen de afzet, zodat dubbeltellingen van bijvoorbeeld door de industrie vervaardigde producten en door de groothandel uitgevoerde producten niet voorkomen. Bron: EIM, op basis van KTO-model en CBS.
Industrie en groothandel zorgen voor de helft van de export
Als het gaat om export in het MKB, neemt de industrie met een aandeel van 30% de koppositie in (zie tabel 2-4). De tweede plaats is in handen van de groothandel. De groothandel exporteert vooral veel voedings- en genotmiddelen. Daarnaast is er een uitgebreide buitenlandse handel in onder andere agrarische producten en levende dieren. Samen zijn de industrie en de groothandel goed voor ruim de helft van de export van het MKB. De bouwnijverheid, detailhandel, horeca en autosector hebben een verwaarloosbaar klein aandeel in de MKB-export. tabel 2-4
Aandeel van sectoren in de MKB-export in 2003, in procenten
sectoren industrie bouw
aandeel in MKB-export 30 1
groothandel
21
detailhandel
1
horeca
0
autosector
2
transport en communicatie
12
dienstverlening
18
overige sectoren
15
totaal
100
Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
13% van MKBbedrijven exporteert
Aantal exporterende bedrijven in het MKB In 2003 exporteerde 13% van de MKB-ondernemingen met meer dan één werknemer in het Nederlandse bedrijfsleven. In het grootbedrijf ligt dit geheel anders: ongeveer de helft van de grote bedrijven exporteert. De industrie telt met 32% naar verhouding de meeste exporterende MKB-bedrijven (zie figuur 2-4). In de handels- en vervoerssector
15
exporteren respectievelijk 16 en 19% van de MKB-bedrijven. In de overige bedrijfssectoren zijn relatief weinig bedrijven die exportactiviteiten hebben ontplooid. figuur 2-4 Aantal exporterende bedrijven in het MKB van bedrijven met meer dan één werknemer naar sector in 2003, in procenten
31,9
industrie
3
bouwnijverheid
16,1
reparatie en handel
0,3
horeca
18,8
vervoer
7,8
dienstverlening
0
5
10
15
20
25
30
35
Bron: ERBO/KvK, 2003.
Exportoriëntatie Zoals het voorgaande heeft laten zien, houdt vooral de industrie zich bezig met het exporteren van goederen. Het industriële MKB heeft duidelijk een andere exportoriëntatie dan het grootbedrijf. Tabel 2-5 laat zien dat het MKB zich vooral richt op onze directe buurlanden. In Duitsland en België behaalde het MKB 55% van zijn afzet. In het grootbedrijf ligt dit percentage op 37%. Het grootbedrijf heeft een meer wereldwijde exportoriëntatie. Ruim een kwart van de export vindt plaats naar landen buiten de Euro1 pese Unie . Het verschil in exportoriëntatie komt onder andere door het accent van het industriële MKB op de export van voedingsmiddelen en finale producten. Met name de export van voedingsmiddelen door het MKB is sterk gericht op de ons omringende landen. Het exportpakket van het industriële grootbedrijf bestaat voor een groot deel uit technisch hoogstaande goederen en producten van de basisindustrie.
MKB exporteert met name naar buurlanden, grootbedrijf heeft bredere exportoriëntatie
1
16
Het betreft de samenstelling van de Europese Unie vóór 1 mei 2004. De nieuwe lidstaten zijn dus nog niet opgenomen in tabel 2-5.
tabel 2-5
Exportoriëntatie van MKB en grootbedrijf in de industrie, in procenten
land
MKB
grootbedrijf
Duitsland
38
25
België/Luxemburg
27
12
Frankrijk
7
12
Groot-Brittannië
6
10
Italië
3
7
rest EG
3
8
16
26
100
100
rest wereld totaal Bron: EIM, 2004.
2 . 3. 3 Co ns um p tiev e le ve rin ge n Helft consumptieve leveringen door MKB
In 2003 bedroeg de consumptie door huishoudens in Nederland ruim 220 miljard euro (inclusief BTW). De meeste consumentenbestedingen komen terecht bij bedrijven. Het Nederlandse bedrijfsleven realiseerde in 2003, op basis van de afzet, een bedrag van 105 miljard euro aan consumptieve leveringen. Hiervan kwam ongeveer de helft voor rekening van het MKB (zie figuur 2-5). Als het gaat om de consumptieve leveringen bestaat er nagenoeg een evenredige verdeling tussen het klein- en het middenbedrijf. figuur 2-5 Verdeling van de consumptieve leveringen van het bedrijfsleven naar grootteklasse in 2003, in procenten
kleinbedrijf 25%
grootbedrijf 51%
middenbedrijf 24%
Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
De dienstverlening, detailhandel, groothandel en horeca hebben relatief gezien een groot aandeel in de consumptieve bestedingen van het totale MKB (tabel 2-6).
17
tabel 2-6
Aandeel van sectoren in de MKB-consumptieve leveringen in 2003, in procenten
sectoren
aandeel in MKB-consumptieve leveringen
industrie
7
bouw
1
groothandel
10
detailhandel
14
horeca
8
autosector
4
transport en communicatie
4
dienstverlening
16
overige sectoren
37
totaal
100
Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
2 . 3. 4 L eve ri ng en aan be d rij ven
MKB zorgt voor de helft van de intermediaire leveringen
De belangrijkste afzetmarkt voor het MKB bestaat uit de leveringen aan andere bedrijven; de zogenaamde intermediaire leveringen. Deze leveringen bestaan uit grond- en hulpstoffen, maar ook uit halffabrikaten en diensten, die dienen voor verbruik in het productieproces. Van alle leveringen die tussen bedrijven in het bedrijfsleven plaatsvinden, komt de helft voor rekening van het MKB (zie figuur 2-6). figuur 2-6 Aandeel intermediaire leveringen naar grootteklasse 2003, in procenten
kleinbedrijf 23%
grootbedrijf 50%
middenbedrijf 27%
Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
Dienstverlening hoogste aandeel intermediaire leveringen
18
De dienstverlening heeft verreweg het grootste aandeel in de intermediaire leveringen van het MKB (zie tabel 2-7). Ook binnen de industrie vormen de intermediaire leveringen een belangrijke afzetcategorie. Het betreft hier voornamelijk leveringen van gronden hulpstoffen en halffabrikaten. Daarnaast vinden relatief veel leveringen aan andere bedrijven plaats in de bouw. De intermediaire afzet in de bouwnijverheid bestaat vooral uit diensten van onderaannemers.
tabel 2-7
Aandeel van sectoren in de MKB-intermediaire leveringen in 2003, in procenten
sectoren
aandeel in MKB-intermediaire leveringen
industrie
19
bouw
14
groothandel
6
detailhandel
0
horeca
2
autosector
4
transport en communicatie
9
dienstverlening
32
overige sectoren
14
totaal
100
Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
2.4 MKB zorgt voor 56% van de werkgelegenheid
Werkgelegenheid De totale werkgelegenheid in Nederland bedroeg in 2003 circa 6,5 miljoen arbeidsjaren. Hiervan zijn 5,8 miljoen arbeidsjaren te vinden in het bedrijfsleven. Het MKB zorgt voor een belangrijk deel van de werkgelegenheid. 56% van het totale arbeidsvolume in het bedrijfsleven komt voor rekening van het MKB. Het kleinbedrijf is goed voor 31% van de werkgelegenheid en het middenbedrijf voor 25%. In de autosector en de horeca is het aandeel van MKB-bedrijven in de werkgelegenheid het grootst. Deze sectoren zijn over het algemeen kleinschalig. tabel 2-8
Aandeel MKB in de werkgelegenheid (arbeidsvolume) naar sectoren in 2003
sectoren
totaal arbeidsvolume (x 1.000 jaren)
aandeel MKB (%)
Industrie
882,6
43
bouw
484,7
74
groothandel
461,4
73
detailhandel
466,4
63
horeca
191,0
80
autosector
140,3
84
transport en communicatie
404,3
41
dienstverlening
1.534,4
60
overige sectoren
1.195,8
40
totaal bedrijfsleven
5.762,6
56
Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
Kwart van de werkzame personen in het MKB is zelfstandige
Ongeveer een kwart van de werkzame personen in het MKB is zelfstandig ondernemer. Het aandeel van zelfstandigen in de werkgelegenheid in het MKB verschilt tussen de sectoren (figuur 2-7). Met name in sectoren als de dienstverlening, bouw, detailhandel en de horeca zijn veel zelfstandige ondernemers werkzaam. De zelfstandigen in de
19
dienstverlening bestaan vooral veel uit assurantietussenpersonen, accountants, belastingadviseurs, architecten etc. die werkzaam zijn als zelfstandige. Zij kunnen bijvoorbeeld door de huidige ICT-faciliteiten makkelijk aan huis werken en van daaruit hun klantenrelaties onderhouden. De werkgelegenheid in de horeca wordt gekenmerkt door het inhuren van tijdelijke arbeidskrachten. Zij worden vooral ingehuurd tijdens hoogtijdagen: zon- en feestdagen en de zomerperiode. De zelfstandigen in deze sectoren hebben een aandeel van meer dan 20% in de werkgelegenheid. In de industrie en groothandel zijn naar verhouding weinig zelfstandigen te vinden. figuur 2-7 Aandeel zelfstandigen in het MKB naar sectoren in 2003, in procenten van het arbeidsvolume
9
industrie
20
bouw
9
groothandel
27
detailhandel
23
horeca
16
autosector
14
transport en communicatie
28
dienstverlening
40
overige sectoren 0
10
20
30
40
50
Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
Arbeidsproductiviteit 1 De arbeidsproductiviteit bedraagt in het MKB ruim 57.000 euro. Het kleinbedrijf heeft een gemiddelde arbeidsproductiviteit van 50.000 euro en loopt daarmee flink achter op het middenbedrijf, waar de arbeidsproductiviteit 67.000 euro is. De arbeidsproductiviteit in het grootbedrijf is met 72.000 euro het hoogst. De sector waarbinnen de meeste personen werkzaam zijn, de dienstverlening, heeft zeker niet de hoogste arbeidsproductiviteit (zie figuur 2-8). In de dienstverlening is sprake van een afzwakkende groei van de arbeidsproductiviteit. Daardoor blijft het niveau van de arbeidsproductiviteit enigszins achter bij dat in een aantal andere sectoren, zoals de transport- en communicatiesector en de groothandel. Dit zijn de sectoren met de hoogste arbeidsproductiviteit binnen het MKB. De detailhandel en horeca hebben in vergelijking met de andere sectoren de laagste arbeidsproductiviteit. Overigens wordt de gemiddelde arbeidsproductiviteit in de detailhandel gedrukt door de aanwezigheid van detaillisten die actief zijn uit overwegingen van hobby of liefdadigheid (zoals o.a. de wereldwinkels). Deze ondernemers zijn niet of nauwelijks afhankelijk van het inkomen dat in hun bedrijf gevormd wordt. Wel verlagen zij de gemiddelde arbeidsproductiviteit.
Arbeidsproductiviteit in MKB lager dan in het grootbedrijf
Hoogste arbeidsproductiviteit in transport en communicatie
1
20
De arbeidsproductiviteit wordt gemeten als bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten per arbeidsjaar (arbeidsvolume werknemers).
figuur 2-8 Arbeidsproductiviteit in het MKB naar sectoren in 2003, in euro's industrie
50.212
bouw
45.038
groothandel
60.676
detailhandel
33.240
horeca
33.010
autosector
52.780
transport en communicatie
75.656
dienstverlening
50.071
overige sectoren
101.369
totaal
57.344 0
20.000
40.000
60.000
80.000
100.000
120.000
Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
2.5
Inkomensvorming in het MKB Er zijn verschillende methoden om een oordeel te geven over wat er in het MKB verdiend wordt in vergelijking met het grootbedrijf. De meest voor de hand liggende variabele daarvoor is de winst. Aantal bedrijven dat winst maakt Het percentage bedrijven dat winst maakt, geeft een eerste indruk van de winstgevendheid. Uit tabel 2-9 blijkt dat 82% van de bedrijven in het MKB winst maakt. In de industrie en de handel is het percentage winstgevende bedrijven het laagst en in de bouwsector en de horeca het hoogst. Deze sectoren tellen naar verhouding veel zelfstandigen en weinig loontrekkers. De zelfstandigen zijn voor hun inkomen afhankelijk 1 van de winst .
Grote meerderheid MKB-bedrijven maakt winst
1
Zelfstandigen ontvangen geen loon. Hun beloning voor verrichte arbeid maakt deel uit van de winst. De winst na toegerekend loon is het bedrag dat overblijft indien verondersteld wordt dat de beloning voor zelfstandigen gelijk is aan de gemiddelde beloning voor werknemers in de betreffende branche en grootteklasse.
21
tabel 2-9
Percentage bedrijven in het MKB* die winst maken in 2003
sector
%
industrie
78
bouw
86
groothandel, detailhandel en autosector
78
horeca
86
transport en communicatie
80
dienstverlening
82
totaal MKB (excl. overige sectoren)
82
* Met twee of meer werkenden. Bron: EIM op basis van ERBO.
MKB belangrijke bijdrage in de totale winst voor belasting
Winst voor belasting: totaal en per grootteklasse Van de totale winst voor belasting die het bedrijfsleven in 2003 behaalde, komt bijna 60% voor rekening van het MKB (zie figuur 2-9). Hiermee draagt het MKB voor een belangrijk deel bij aan de totale winst voor belasting. Na correctie voor het toegerekende loon voor zelfstandigen blijft er een aandeel voor het MKB over van 27%. figuur 2-9 Verdeling van de winst voor belasting naar grootteklasse in 2003, in procenten
kleinbedrijf 37%
grootbedrijf 41%
middenbedrijf 22%
Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
In tabel 2-10 wordt de winst voor belasting uitgedrukt als percentage van de brutoproductie. De winst voor belasting in termen van de brutoproductie lijkt in het MKB (15%) gunstiger dan in het grootbedrijf (9%). Deze percentages worden sterk beïnvloed doordat een belangrijk deel van de winsten behaald door het kleinbedrijf ook de beloningen voor de ondernemer en eventueel meewerkende gezinsleden bevat. Na het toepassen van een correctie voor dit gegeven komt de winst in het kleinbedrijf uit op 6% in plaats van 21%. Dit heeft zijn weerslag op de totale winst voor belasting gerealiseerd door het MKB. Deze winst valt nu beduidend lager uit en kwam in 2003 uit op 8%.
22
tabel 2-10 Kosten en winst, in procenten van de brutoproductie in 2003 klein-
midden-
groot-
bedrijfs-
bedrijf
bedrijf
MKB
bedrijf
leven
brutoproductie
100
100
100
100
100
bedrijfskosten
79
90
85
91
88
winst voor belasting
21
10
15
9
12
6
10
8
9
9
winst, gecorrigeerd voor loon zelfstandigen
Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
Winstgevendheid het hoogst in de transporten communicatiesector
Winst voor belasting: per sector Het winstniveau per MKB-sector verschilt sterk. De detailhandel behaalde in 2003 het hoogste winstpercentage (zie figuur 2-10). Deze sector wordt op een kleine afstand gevolgd door de transport- en communicatiesector en de autosector. De detailhandel bestaat van oudsher voor een groot deel uit zelfstandigen. Na de correctie voor beloning van zelfstandigen geeft de detailhandel dan ook veel terrein prijs. Het winstpercentage in de detailhandel komt na correctie uit op 6%. In de transport- en communicatiesector zijn naar verhouding veel minder zelfstandigen. Indien gecorrigeerd wordt voor de beloning van zelfstandigen heeft deze sector te maken met het hoogste winstpercentage, namelijk 14%. In de bouwnijverheid is de winstsituatie, na correctie voor beloning van zelfstandigen, het minst gunstig. figuur 2-10 Verdeling van de winst voor belasting in het MKB, voor en na correctie beloning zelfstandigen naar sectoren in 2003, in procenten van de brutoproductie 5
industrie
3 8
bouw
1 15
groothandel
12 19
detailhandel
6 12
horeca
5 18
autosector
13 18
transport en communicatie
14 17
dienstverlening
6 23
overige sectoren
13 0
5
10 voor correctie
15
20
25
na correctie
Bron: EIM, op basis van het KTO-model.
23
3
Stemming onder ondernemers in het MKB
Dit hoofdstuk behandelt de stemming onder MKB-ondernemers ten aanzien van de Nederlandse economie. De stemming onder ondernemers is gebaseerd op het MKBBeleidspanel. Dit is een enquête onder ruim 1.700 ondernemers in het MKB. Deze stemming is te beschouwen als een goede eerste indruk over de verwachte economische ontwikkeling van MKB-bedrijven in de nabije toekomst. Voor de concrete prognoses van de economische ontwikkeling van het MKB, wordt verwezen naar de hierop volgende hoofdstukken. In de volgende paragraaf wordt eerst ingegaan op het ondernemersvertrouwen ten aanzien van de Nederlandse economie en het Nederlandse economische beleid. Paragraaf 3.2 geeft een beeld van de verwachtingen van MKB-ondernemers over de ontwikkeling in hun bedrijf van de omzet, werkgelegenheid, winst en investeringen. Tot slot wordt aangegeven wanneer ondernemers het herstel van de conjunctuur verwachten.
3.1
Vertrouwen in de economie en het economisch beleid
3 . 1. 1 V e r t ro u wen in d e e co nom ie Het vertrouwen in de Nederlandse economie is toegenomen
Een eerste indruk over de stemming onder ondernemers, wordt gegeven door de mate van vertrouwen die ondernemers hebben in de Nederlandse economie. Uit figuur 3.1 blijkt dat, na een zeer forse daling in 2003, het vertrouwen in de economische ontwikkeling in 2004 belangrijk is toegenomen. In 2003 was er grote onzekerheid onder de ondernemers vanwege (i) de gevolgen van de oorlog in Irak, die op dat moment op uitbreken stond en (ii) de kabinetsformatie in de aanloop naar het kabinet-Balkenende II. Mede hierdoor was de stemming onder ondernemers in 2003 zo negatief. figuur 3.1 Vertrouwen van ondernemers in het MKB in de economische ontwikkeling in Nederland, 2002-2004
2004
38%
2003
34%
26%
28%
39%
2002
46%
0%
20% ja
35%
33%
40%
60% enigszins
21%
80%
100% nee
Bron: MKB-Beleidspanel, 2002-2004.
Inmiddels zijn deze onzekerheden afgenomen en lijkt het vertrouwen van ondernemers mede gunstig beïnvloed te worden door een stroom positief economisch nieuws. Zo
25
trekt de economie in de VS sterk aan, zijn de beurskoersen na een dieptepunt in 2003 weer belangrijk gestegen en vertoont de Nederlandse economie vanaf het laatste kwartaal in 2003 weer een groei (kwartaal-op-kwartaalgroei).
3 . 1. 2 V e r t ro u wen in h et e co nom isc h belei d De ontevredenheid over het Nederlandse economische beleid is sterk toegenomen. Meer dan de helft van de ondernemers in het MKB geeft aan ontevreden te zijn. Vorig jaar was dat nog 46% van de ondernemers. In 2002 bleef dit percentage nog beperkt tot 36%. Het percentage ondernemers dat aangeeft tevreden te zijn, is dit jaar met 19% stabiel gebleven. Evenals uit eerdere enquêtes is gebleken onder de deelnemers van het MKB-Beleidspanel, ervaren veel ondernemers een overdadige regelgeving en belangrijke kostenstijgingen die door de overheid worden geïnduceerd. In tegenstelling tot in eerdere enquêtes, geven nu veel ondernemers aan dat het huidige bezuinigingsbeleid van de Nederlandse regering de ontwikkeling van de economie tegenwerkt en negatieve gevolgen heeft voor hun bedrijf, wat tot uiting komt in een lagere vraag. De combinatie van kostenstijgingen door toenemende regelgeving en afnemende vraag door bezuinigingen, zorgt voor een groot gevoel van algemeen onbehagen over het economisch beleid onder MKB-ondernemers.
Ontevredenheid over het economisch beleid is sterk toegenomen
figuur 3.2 Vertrouwen van ondernemers in het MKB in het Nederlandse economische beleid, 2002-2004
2004
19%
2003
19%
29%
52%
36%
26%
2002
0%
46%
38%
20% ja
40%
36%
60%
80%
enigszins
100% nee
Bron: MKB-Beleidspanel, 2002-2004.
3.2
Verwachtingen voor eigen bedrijfsprestaties in 2004 In deze paragraaf komen de verwachtingen aan de orde van de ondernemers over omzet, werkgelegenheid, resultaat en investeringen.
3 . 2. 1 Omze t Bescheiden verwachtingen over de omzetontwikkeling
26
Uit figuur 3.3 blijkt dat de gerealiseerde omzetontwikkeling negatiever is dan de verwachting die ondernemers over 2003 hebben uitgesproken. Vooral het aantal bedrijven met een dalende omzet is aanzienlijk groter gebleken: een derde van de ondernemingen liet een omzetdaling zien, ruim tien procentpunt meer dan het percentage ondernemers dat een daling voorzien had. Het aantal groeiende bedrijven is vrijwel conform verwachting.
De verwachtingen over de ontwikkeling van de omzet van 2004 zijn positiever dan de realisatie over 2003. Vooral het percentage ondernemers dat een daling van de omzet verwacht is belangrijk gunstiger dan de realisatie over 2003. Minder dan de helft van de ondernemers verwacht een omzetstijging. Gezien de optimistische aard van ondernemers ten aanzien van hun eigen bedrijf, is dit een relatief bescheiden aantal. figuur 3.3 Omzetverwachtingen voor 2003 en 2004 en de gerealiseerde omzetontwikkeling in 2003 (in % van het aantal ondernemers) in het Nederlandse MKB
afname 22%
afname 23%
afname 33%
groei 43%
groei 44%
groei 46%
gelijk 35%
gelijk 33%
gelijk 21%
omzetverwachting 2003
omzetontwikkeling 2003
omzetverwachting 2004
(na 1e kwartaal 2003)
(realisatie)
(na 1e kwartaal 2004)
Bron: MKB-Beleidspanel, 2002-2004.
3 . 2. 2 Wi ns t Ondernemers zijn gematigd optimistisch over de winstontwikkeling in 2004. Uit figuur 3.4 blijkt dat het beeld - evenals bij omzet (figuur 3.3) en werkgelegenheid (figuur 3.5) - zeer weinig afwijkt van de verwachtingen die vorig jaar geventileerd werden. Veel MKB-bedrijven (met name de bedrijven die niet in de rode cijfers zijn gekomen in het afgeronde jaar) zetten in op een gelijk resultaat voor het komende jaar. Het percentage dat een gelijke winst behaalt in 2004 (ten opzichte van 2003) zal daarom waarschijnlijk lager uitvallen dan 38%. Of dit ten goede komt aan de winstontwikkeling zal afhankelijk zijn van de nationale economische ontwikkeling. Ondernemers met een beperkte omzetgroei kunnen in 2004 ook een beter resultaat behalen als gevolg van kostenbesparingen die het afgelopen jaar mogelijk door hen zijn doorgevoerd.
Minder pessimisme over de winstontwikkeling in 2004
figuur 3.4 Winstverwachtingen voor 2003 en 2004 en de gerealiseerde ontwikkeling in 2003 (in % van het aantal ondernemers) in het Nederlandse MKB
afname 20%
afname 20%
afname 31%
groei 39%
groei 42%
groei 44%
gelijk 41%
gelijk 25%
gelijk 38%
verwachte winstontwikkeling 2003
winstontwikkeling 2003
verwachte winstontwikkeling 2004
(na 1e kwartaal 2003)
(realisatie)
(na 1e kwartaal 2004)
Bron: MKB-Beleidspanel, 2003 en 2004.
27
3 . 2. 3 We rk gele gen heid De werkgelegenheid in het MKB is in 2003 behoorlijk onder druk komen te staan. Drie op de tien MKB-ondernemers geven aan dat in 2003 de werkgelegenheid is teruggelopen. Het aantal bedrijven met werkgelegenheidsgroei was afgelopen jaar minder dan het aantal bedrijven met een afname van de werkgelegenheid. Voor 2004 zijn de verwachtingen vergelijkbaar met een jaar terug: een kwart verwacht te zullen groeien, ruim de helft verwacht een gelijkblijvende werkgelegenheid. Wel is het aantal bedrijven dat een daling van de werkgelegenheid verwacht (19%) aanzienlijk gunstiger dan het aantal bedrijven (30%) dat in 2003 daadwerkelijk werkgelegenheid heeft verloren. Gezien het relatief beperkte aantal bedrijven dat verwacht te groeien, lijken veel bedrijven ernaar te streven om met de huidige bezetting van medewerkers 2004 vol te maken en pas nieuwe medewerkers aan te nemen op het moment dat deze nodig zijn vanwege een toenemende productie.
Naar verwachting van ondernemers zijn er in 2004 minder bedrijven met werkgelegenheidsverlies
figuur 3.5 Werkgelegenheidsverwachtingen voor 2003 en 2004 en de gerealiseerde ontwikkeling in 2003 (in % van het aantal ondernemers) in het Nederlandse MKB
afname 19%
groei 23%
groei 25%
afname 30%
gelijk 58%
gelijk 45%
afname 19%
groei 25%
gelijk 56%
verwachte werkgelegenheidsontwikkeling
werkgelegenheidsontwikkeling 2003
verwachte werkgelegenheidsontwikkeling
2003 (na 1 e kwartaal 2003)
(realisatie)
2004 (na 1 e kwartaal 2004)
Bron: MKB-Beleidspanel, 2003 en 2004.
3 . 2. 4 I nve s terin gen In 2004 verwachten meer ondernemers een groei van de investeringen
28
Eerder in dit hoofdstuk is aangegeven dat het vertrouwen in de Nederlandse economie onder de ondernemers in 2004 licht is toegenomen ten opzichte van 2003. Dit toegenomen vertrouwen lijkt terug te komen in de investeringsplannen van ondernemers. In 2004 is 72% van plan te investeren of geeft aan waarschijnlijk te zullen investeren. Dit percentage wijkt vrijwel niet af van het percentage ondernemers (70%) dat in 2003 daadwerkelijk heeft geïnvesteerd. Van de ondernemers die voornemens zijn om te investeren, zal 43% meer investeren dan in 2003. Dit is een hoger percentage dan de realisatie over 2003 (36%).
figuur 3.6 Ontwikkeling van de hoogte van de investeringen voor 2003 en verwachtingen voor 2004 (in % van het aantal ondernemers) in het Nederlandse MKB
sterke afname 12%
sterke groei 16%
lichte afname 16%
lichte groei 20%
sterke afname 15%
sterke groei 23%
lichte afname 13% lichte groei 20%
gelijk 29%
gelijk 36%
ontwikkeling investeringen 2003
verwachte ontwikkeling 2004
(realisatie)
(na 1e kwartaal 2004)
Bron: MKB-Beleidspanel, 2003 en 2004.
3.3 Een ruime meerderheid van de ondernemers verwacht niet eerder dan in 2005 een merkbare verbetering van de conjunctuur
Moment van conjunctuurherstel Aan ondernemers is gevraagd wanneer zij een merkbare verbetering van de Nederlandse conjunctuur verwachten. Ondernemers zijn hierover somber. Eén op de drie ondernemers verwacht in 2004 een merkbaar herstel van de Nederlandse economie. Minder dan één op de tien ondernemers geeft aan dat het merkbare herstel nu al is ingezet. Ruim twee op de vijf ondernemers verwachten in 2005 een merkbaar herstel. Circa 16% van de ondernemers ziet pas in 2006 een merkbaar herstel intreden. Het blijkt vrijwel niet uit te maken of de ondernemer deel uitmaakt van een conjunctuurgevoelige sector of niet. Ook in conjunctuurgevoelige sectoren verwacht een zeer ruime meerderheid van de ondernemers niet eerder dan in 2005 een merkbaar herstel van de economie. figuur 3.7 Verwachtingen van MKB-ondernemers in 2004 over het moment van aantrekken van de conjunctuur (in % van het aantal ondernemers)
in 2006 of later 16%
nu al 10%
in 2006 of later 21%
dit jaar 30%
dit jaar 32% in 2005 42%
nu al 7%
in 2005 42%
verwachting na
verwachting bij ondernemers in
1 e kwartaal 2004
conjunctuurgevoelige bedrijven na 1 e kwartaal 2004
Bron: MKB-Beleidspanel, 2003 en 2004.
29
4
Ondernemingen
De ontwikkeling van het aantal ondernemingen is het saldo van een dynamisch economisch proces, waarbij bedrijven worden opgericht en bedrijven verdwijnen. Dit hoofdstuk kijkt naar deze ontwikkelingen. Eerst wordt ingegaan op de ontwikkeling van het aantal nieuwe ondernemingen (§ 4.1) en vervolgens op de ontwikkeling van het aantal opheffingen (§ 4.2). Het hoofdstuk wordt afgesloten met de verwachte ontwikkelingen omtrent het aantal nieuwe ondernemingen en het aantal opheffingen, waarbij aangegeven wordt wat dit per saldo betekent voor de totale ontwikkeling van het aantal ondernemingen.
4.1
Startende ondernemingen De belangrijkste groep binnen de startende ondernemingen wordt gevormd door de starters. Daarnaast is er sprake van nieuwe dochterbedrijven.
Aantal starters per jaar is gedaald
Starters Tabel 4-1 geeft een beeld van de ontwikkeling van het aantal starters. In 2000 bereikte het aantal starters een hoogtepunt. Door de economische teruggang zette vanaf 2001 een daling van het aantal starters in. Ook in 2003 nam het aantal starters af en wel met 3,6%. De procentuele daling was niet zo sterk als in de jaren daarvoor. In een aantal sectoren is in 2003 al een einde gekomen aan de daling van het aantal starters en is inmiddels een stijging van het aantal starters ingezet. tabel 4-1
Aantal starters per jaar in 1999-2003
sector
1999
2000
2001
2002
2003*
industrie
2.750
2.910
2.270
2.020
1.900
bouw
7.170
9.240
8.990
7.280
5.470
groothandel
5.570
4.950
4.220
4.030
4.380
detailhandel
4.540
5.270
4.900
4.970
5.750
horeca
2.090
2.050
1.840
1.790
1.940
740
870
870
880
920
2.250
2.500
2.680
1.810
1.740
dienstverlening
22.110
26.010
21.510
19.820
18.980
totaal bedrijfsleven**
47.220
53.800
47.280
42.600
41.080
autosector transport en communicatie
*
Voorlopige realisatiecijfers.
**
Exclusief overige sectoren.
Bron: EIM op basis van VVK, 2003.
Meer starters in groothandel, detailhandel, horeca en autosector
Er zijn grote verschillen tussen sectoren waarneembaar in de ontwikkeling van het aantal starters in 2003. Het aantal starters nam toe in de groothandel, detailhandel, horeca en autosector. In deze sectoren geldt dat de werkloosheid hoog te noemen is. Het is vaak lastig om een baan in loondienst te vinden. Voor vele personen is de hoge werkloosheid een stimulans om zelf een bedrijf te starten. Op deze manier proberen zij zelf te voorzien in het levensonderhoud.
31
Een afname van het aantal startende ondernemingen deed zich voor in de industrie, bouwnijverheid, transport- en communicatiesector en dienstverlening. De grootste teruggang van het aantal starters vond plaats in de bouwnijverheid. Deze sector telde in 2003 ongeveer 5.500 startende ondernemingen. Dit betekent dat er ten opzichte van 2002 een kwart minder starters waren. Doordat de bouw de laatste jaren te maken heeft met een slechte afzetmarkt, zien potentiële starters weinig mogelijkheden in de bouwnijverheid. In het bijzonder zwakt het aantal startende zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) af. Binnen de industrie heeft vooral de chemische industrie het zwaar. In deze industrietak daalde het aantal starters de afgelopen jaren fors. Tot en met 2001 steeg het aantal starters in de communicatiesector sterk, maar in 2002 sloeg dit om in een flinke daling. De oorzaak hiervan is de malaise in de communicatiesector als geheel. Alhoewel de daling niet zo sterk was als in 2002, bleef een toename van het aantal starters in 2003 wederom uit.
Afname aantal starters het grootst in de bouwnijverheid
Nieuwe dochterbedrijven Behalve het aantal starters is ook het aantal nieuwe dochterbedrijven afgenomen. Zo kwamen er in 2002 nog 19.000 bij. In 2003 bleef het aantal nieuwe dochterbedrijven steken op 18.000. Dit betekent een daling van 5%. In de dienstverlening en metaalindustrie stond het aantal nieuwe dochterbedrijven onder druk. Hier staat een stijging tegenover van met name de chemische industrie en de detailhandel.
Aantal nieuwe dochterbedrijven in 2003 gedaald
4.2 Toename aantal stoppende ondernemingen
32
Stoppende ondernemingen Aantal opheffingen De laatste jaren is het aantal stoppende bedrijven toegenomen. In 2003 nam het aantal stoppers wederom toe. Bijna 60.000 Nederlandse bedrijven haakten af. De redenen om te stoppen met een bedrijf zijn divers. Veelal wordt in eerste instantie gedacht aan een faillissement, maar grosso modo stoppen de meeste bedrijven bij 'gebrek aan perspectief' zonder dat er een faillissement aan te pas komt. Daarnaast spelen andere redenen een rol bij het opheffen van het bedrijf. Zo wordt door de toenemende vergrijzing een deel van de oudere bedrijven opgeheven bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de ondernemer. Het aantal bedrijven dat gedwongen moet stoppen als gevolg van een faillissement, stijgt onder de invloed van de ongunstige conjunctuur. In 2003 moest ongeveer 15% van de bedrijven door een faillissement stoppen. Een dergelijk hoog percentage faillissementen is de afgelopen vijf jaren niet meer voorgekomen.
tabel 4-2
Aantal stoppers per jaar in 1999-2003
sector
1999
2000
2001
2002
2003*
industrie
2.550
2.830
2.820
2.900
3.080
bouw
3.380
3.960
4.740
5.440
6.130
groothandel
6.290
6.300
6.060
5.830
6.150
detailhandel
6.090
6.550
6.890
6.130
6.100
horeca
2.510
2.560
2.710
2.550
2.860
650
730
850
780
840
1.960
2.120
2.870
2.780
3.180
dienstverlening
21.030
23.860
27.350
29.300
31.640
totaal bedrijfsleven**
44.460
48.910
54.290
55.710
59.900
autosector transport en communicatie
*
Voorlopige realisatiecijfers.
**
Exclusief overige sectoren.
Bron: EIM op basis van VVK, 2003.
Helft van de startende ondernemingen behoort na vijf jaar tot de stoppers
Overlevingskansen De toename van het aantal opheffingen hangt zeer nauw samen met de stijging van het aantal nieuwe ondernemingen. Jonge bedrijven maken een grote kans om binnen vijf jaar weer verdwenen te zijn. Ongeveer een kwart van de opgeheven bedrijven is minder dan twee jaar actief geweest. Vijf jaar na de start van de onderneming blijkt de helft van de ondernemingen tot de stoppers te behoren. De overlevingskans van nieuwe bedrijven bleek de afgelopen jaren behoorlijk constant te zijn. Dat is opmerkelijk. Er lijkt geen conjunctuureffect te zijn. Voor jaren van hoog- en laagconjunctuur zijn de overlevingsfracties gelijk. Er is dus ook geen verband tussen de overlevingsfractie en het aantal startende bedrijven. Tabel 4-3 laat zien dat na vijf jaar de helft van het aantal opgerichte bedrijven nog bestaat. De overlevingskansen verschillen tussen sectoren. Bedrijven in de bouwnijverheid en de industrie hebben na vijf jaar de beste papieren om te overleven. Na vijf jaar is de overlevingskans 56% voor de bouw respectievelijk 54% voor de industrie. Ondernemingen in de groothandel hebben de kleinste overlevingskans, op de voet gevolgd door ondernemingen in de detailhandel en de autosector. De markten in deze sectoren lijken verzadigd te zijn. Voor nieuwe bedrijven is het dan ook lastig om te overleven. Een andere mogelijke oorzaak voor de uiteenlopende overlevingskansen is het verschil in voorbereiding. tabel 4-3
Percentage bedrijven dat na 5 jaar nog bestaat, per sector
sector
percentage
industrie
54
bouw
56
groothandel
41
detailhandel
45
horeca
50
autosector
44
transport en communicatie
47
dienstverlening
50
totaal bedrijfsleven
49
Bron: EIM op basis van VVK, 2003.
33
4.3 In 2004 lichte toename aantal starters; ontwikkelingen verschillen per sector
In 2004 neemt het aantal ondernemingen weer toe
34
Verwachte ontwikkeling Verwacht wordt dat, na enkele jaren van afname, het aantal starters in 2004 weer licht zal toenemen. Daarbij zullen de ontwikkelingen per sector wel verschillen. Door de stabiele afzetontwikkeling zal ook het aantal starters in de industrie zich in 2004 stabiliseren. Een ander verhaal gaat op voor de bouwnijverheid. In deze sector zijn de afzetperspectieven voor 2004 niet bepaald rooskleurig. Een deel van de bouwvakkers die werkloos raakten in 2003, zal in 2004 beginnen met een eigen bedrijf. Hierdoor komt in de bouwnijverheid een eind aan de scherpe daling van het aantal starters. Ook in de detailhandel heeft de werkloosheid een positief effect op starters. De verwachting is dat het aantal starters in de groothandel gaat toenemen. Door de broos aantrekkende economie en redelijk gunstige (internationale) afzetperspectieven zien starters kansen om een groothandelsbedrijf op te richten. In de horeca blijft wet- en regelgeving het aantal startende ondernemingen beperken. Het aantal starters in de autosector zal in lijn zijn met dat in voorgaande jaren. Door de aantrekkende economie zal de vervoersbehoefte toenemen, waardoor meer kansen ontstaan voor starters in de transportsector. In de communicatiesector zullen starters kansen blijven benutten, nu de reorganisaties in deze sector achter de rug lijken te zijn. In de dienstverlening, en met name de zakelijke dienstverlening, zal het aantal starters toenemen. Voor nieuwe diensten zijn in deze sector altijd mogelijkheden aanwezig. De prognose is dat het aantal starters in 2004 op circa 43.000 zal uitkomen. Omdat, zoals we in de vorige paragraaf zagen, de overlevingsfractie van bedrijven niet varieert al naar gelang het aantal opgerichte bedrijven, zal als gevolg van het grotere aantal starters dat wordt verwacht per saldo ook het aantal ondernemingen in Nederland in 2004 iets gaat toenemen.
5
Afzetontwikkeling in het MKB
In hoofdstuk 2 is de afzetoriëntatie van het MKB al in ruime mate aan de orde geweest. 1 Daarin is naar voren gekomen dat de afzet van het MKB te verdelen is naar een drietal afzetmarkten, te weten: − export; − consumptieve leveringen; − leveringen aan bedrijven (zowel intermediaire afzet als investeringsafzet) Dit hoofdstuk start met een beschrijving van de algemene afzetontwikkelingen voor het MKB in 2003 en de te verwachten afzet voor de jaren 2004 en 2005. Vervolgens worden de ontwikkelingen in de drie afzetmarkten afzonderlijk besproken: paragraaf 5.2 geeft een beschrijving van de belangrijkste internationale conjunctuurontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de Nederlandse export, en paragraaf 5.3 laat de belangrijkste ontwikkelingen op de nationale markt en de gevolgen daarvan voor de consumptieve leveringen en de leveringen aan bedrijven zien.
5.1
De afzetontwikkeling in het MKB De afzetdaling die in 2002 is ingezet, heeft zich in 2003 in sterkere mate voortgezet. In 2003 nam het afzetvolume van het MKB met 1,5% af. De teruggang van de afzet is veroorzaakt door het gelijktijdig inzakken van de industriële en de particuliere consumptie, dalende investeringen en een geringe groei van de internationale handel. Alle afzetcategorieën laten dus een daling zien; de afzet van de investeringsgoederen liep het sterkst terug. Het teruglopen van de bedrijfsinvesteringen wordt in belangrijke mate veroorzaakt door de ongunstige winstontwikkeling in het Nederlandse bedrijfsleven en de matige afzetperspectieven voor de komende tijd. Maar niet alleen de bedrijven, ook de consumenten stellen met name de grotere uitgaven uit als gevolg van het geringe vertrouwen in de economische toekomst.
Afzetdaling zet zich in 2003 verder voort
Alle sectoren in het MKB hebben te maken met een dalend afzetvolume. In de industrie, de detailhandel en de horeca is de afzet het sterkst afgenomen (zie tabel 5-1). Binnen de sector industrie genereren de aardolie- en chemische industrie, de voedingsen genotmiddelenindustrie en de apparaten- en transportmiddelenindustrie de grootste afzet. Doordat de chemische industrie essentiële grondstoffen en halffabrikaten voor andere industrieën levert, is deze bedrijfstak uiterst conjunctuurgevoelig. Zodra andere industriële ondernemingen minder afzetten, reduceren zij hun aankopen bij de chemische industrie. Maar ook de apparaten- en transportmiddelenindustrie reageert sterk op de conjunctuur. De afzet is voor een groot deel afhankelijk van de investeringsbereidheid van andere ondernemingen.
De chemische industrie en de apparaten- en transportmiddelenindustrie zijn zeer conjunctuurgevoelig
1
De afzet is de omzet verminderd met de handelsinkopen. De term afzet wordt in de macroeconomie gebruikt om dubbeltellingen te voorkomen. Buiten de handelssectoren is de afzet vrijwel gelijk aan de omzet. De afzet wordt in de handel vaak aangeduid als brutomarge.
35
Met name de detailhandel in duurzame consumptiegoederen zag de bestedingen teruglopen
Door dalend economisch vertrouwen is consument zeer terughoudend in zijn horecabestedingen
Het MKB binnen de detailhandel heeft meer moeite met de volumedaling van de afzet. Het grootbedrijf is gezien zijn grootschaligheid (onder meer t.o.v. leveranciers) beter in staat om de volumedaling te beperken. Met name de detailhandel in duurzame consumptiegoederen, zoals woonwinkels en wit- en bruingoedzaken, ziet de bestedingen sterk teruglopen. Maar ook kledingspeciaalzaken zagen in 2003 hun verkopen afnemen doordat een deel van de consumenten de aanschaf van nieuwe kleding uitstelde of switchte naar goedkopere inkoopkanalen. Ook binnen de detailhandel food is sprake van een ommezwaai. Onder meer door de prijzenoorlog die de supermarkten voeren, verliezen veel speciaalzaken terrein. Ook de horeca ondervond hinder van het dalende consumentenvertrouwen. Het leven is duurder geworden en de consument is zeer terughoudend in zijn horecabestedingen. Ondanks het mooie zomerweer van het afgelopen jaar konden cafés en restaurants niet voorkomen dat de afzet daalde. Even op een terrasje zitten voor een drankje of uit eten gaan wordt in de huidige recessie door veel consumenten ervaren als luxe bestedingen. Maar ook de zakelijke klanten matigden hun horeca-uitgaven. De oorzaak hiervan zijn de bezuinigingen binnen het bedrijfsleven. tabel 5-1
Volumeontwikkeling van de totale afzet van het MKB naar sectoren, 2003-2005
MKB-sector
2003
2004
2005
industrie
-3,00
3,25
2,75
bouw
-2,00
-0,25
0,25
groothandel
-0,50
3,00
3,50
detailhandel
-3,75
-0,75
-0,25
horeca
-4,50
-0,50
0,25
autosector
-1,50
-0,75
0,50
transport en communicatie
-1,50
2,25
2,00
dienstverlening
-0,50
1,25
1,75
overige sectoren
-0,75
0,25
1,50
totaal MKB
-1,50
1,25
1,75
Bron: EIM, Kleinschalig Ondernemen 2004.
Betere afzetperspectieven voor 2004 en 2005
De sterkste groei in afzet wordt verwacht voor de sectoren industrie en groothandel
36
De wereldeconomie is in het derde kwartaal van 2003 sterk aangetrokken. Mede daardoor zijn de verwachtingen voor de exportgroei van Nederland gunstig. De verwachte exportgroei stimuleert ook de groei van de intermediaire leveringen. De afzet van de consumptieve goederen en diensten blijft overigens nog in mineur. Weliswaar wordt er voor het gehele MKB een geringe stijging voor deze afzetcategorie geraamd, maar in de detailhandel en de horeca zullen de bestedingen naar verwachting verder teruglopen. Zoals in tabel 5-1 is te zien, wordt de sterkste afzetgroei in het MKB in 2004 verwacht in de industrie en de groothandel. Voor deze twee sectoren vormt de export een belangrijke bron van inkomsten. Maar liefst 55% van de omzet in de industrie wordt behaald door export. Geraamd wordt dat de afzet van het industriële MKB met ruim 3,25% in volume kan toenemen. Net als in 2003 blijft de afzetontwikkeling van de voedings- en genotmiddelenindustrie achter bij de afzetontwikkeling van het totale industriële MKB. De afzet van de rubber- en kunststofverwerkende industrie groeit dit jaar verder. Deze tak profiteert van het herstel van de wereldeconomie. De verwachting is dat de afzet van de metaalindustrie zich in 2004 zal herstellen.
Voor de groothandel wordt een afzetvolumestijging van 3% verwacht. De verwachte stijging van de afzet steunt vooral op de buitenlandse afzet met een groeipercentage van 6%. Op de binnenlandse markt is de voorziene volumegroei beperkt tot 1%. Dat betekent dat bij de exporterende bedrijven (o.a. agrarische en chemische bedrijven binnen de groothandel) beduidend sneller een herstel waarneembaar is dan bij bedrijven die grotendeels of geheel gericht zijn op de binnenlandse markt. De uitbreiding van de EU op 1 mei 2004 met tien landen biedt voor de exporterende groothandel nieuwe kansen. De belangrijkste afzetgebieden zijn Polen, Tsjechië en Hongarije. Niet alleen groenten, fruit en bloemkwekerijproducten, maar ook farmaceutica zijn kansrijke producten.
Uitbreiding EU biedt exporterende groothandel nieuwe kansen
5.2
Ontwikkelingen in de buitenlandse afzet Voor de ontwikkelingen in de buitenlandse afzet van het Nederlandse MKB zijn de ontwikkelingen in de internationale conjunctuur van belang. Daarom wordt hierna eerst aandacht besteed aan het internationale kader, dat sterk bepalend is voor de perspectieven van het Nederlandse MKB. Vervolgens wordt uitvoeriger ingegaan op de exportmogelijkheden.
5 . 2. 1 I nterna ti onale c o nju nc tuu ron twi kkelin ge n De economische groei is in de tweede helft van 2003 wereldwijd aangetrokken. Belang1 rijke oorzaken hiervoor zijn : het afnemen van de internationale politieke spanningen, de snelle afloop van de oorlog in Irak en het expansieve macro-economische beleid, zoals de aanhoudende stimulans via de overheidsbegrotingen en de lage officiële rentetarieven. Ook de aandelenmarkten beginnen zich langzaam te herstellen, met als gevolg dat de groei van de productie en de wereldhandel in 2003 hoger uitkwam dan in het voorgaande jaar.
Wereldhandel is sinds tweede helft 2003 aangetrokken
Bedroeg de groei van de wereldhandel in 2002 slechts 2%, in 2003 is deze groei al gestegen naar zo'n 5% en voor 2004 wordt een verdubbeling hiervan verwacht. Gesteld kan dus worden dat de internationale vooruitzichten gunstig zijn, echter de toegenomen betalingsbalansonevenwichtigheden en de overheidstekorten zijn daarbij wel een bron van onzekerheid en zorg. Daarbij levert ook de stijgende olieprijs nieuwe zorgen op. De stijgende olieprijs is op dit moment de grootste risicofactor voor de wereldeconomie. De olieprijs is in het voorjaar van 2004 al 37% hoger dan vorig jaar. Als gevolg van de oorlog in Irak is de Irakese productie afgenomen, terwijl de vraag naar olie almaar toeneemt, vooral vanuit de opkomende economieën van Azië. De Nederlandse consument ziet de stijging van de olieprijs direct terug aan de pomp: de benzineprijs bereikte in het voorjaar van 2004 het hoogste punt sinds 3 jaar.
In 2004 wordt een verdubbeling van de groei van de wereldeconomie verwacht
Van de G3 hebben met name de Verenigde Staten en Japan een belangrijke bijdrage geleverd aan de groei van de wereldhandel. Door de sterke euro viel de economische groei in het eurogebied verder terug. Verenigde Staten Dat de Amerikaanse economie zich in het afgelopen jaar gunstig ontwikkelde heeft ze voor een groot deel te denken aan het sterk stimulerende macro-economische beleid, zoals de verlaging van het belangrijkste rentetarief van de Federal Reserve en de forse
Amerikaanse economie kent een groeispurt
1
Centraal Planbureau, Centraal Economisch Plan 2004, Den Haag.
37
verlaging van de inkomstenbelasting. Maar ook het snelle einde aan de oorlog in Irak en het uitblijven van nieuwe boekhoudschandalen deed het vertrouwen van de consument en het bedrijfsleven groeien. Voor 2004 wordt een economische groei geraamd van zo'n 4,5%. Deze groei zal naar verwachting in 2005 weer iets afnemen tot ongeveer 3,5%.
Spectaculaire groei Chinese economie zorgt voor gunstige ontwikkelingen
Krachtige euro zorgt voor verslechtering van concurrentiepositie van de eurolanden
Azië Ook de Japanse economie kende in 2003 weer een groei. Na de daling met 0,4% in 2002, nam het Japanse BBP-volume in 2003 toe met 2,7%. Japan, maar ook enkele nieuwe Aziatische industrielanden profiteerden van de fenomenale groei van de Chinese invoer. Het BBP-volume in China nam, ondanks de SARS-epidemie, met maar liefst 9,1% toe. De verwachtingen zijn dat Azië de gunstige ontwikkelingen in 2004 en 2005 zal voortzetten. Europa Onder meer als gevolg van de sterke positie van de euro daalde de economische groei van de eurolanden van 0,9% in 2002 naar 0,4% in 2003. Een drietal Europese landen had zelfs te maken met een krimp: Nederland, Duitsland en Portugal. Verwacht wordt dat het gematigde herstel uit de tweede helft van 2003 zich in 2004 zal voortzetten. Op 1 mei 2004 treden tien landen toe tot de Europese Unie. Wat de uitbreiding voor de huidige lidstaten zal betekenen is nog onduidelijk. Het CPB rekende voor dat het samengestelde BNP van de huidige lidstaten op termijn met 0,2% zal toenemen. De uitbreiding biedt voor veel MKB-bedrijven nieuwe perspectieven. Bedrijven in industrie, transport, bouwnijverheid en handel zien door de uitbreiding vooral kansen om de afzetmarkt te vergroten. De bouw ziet daarnaast met name mogelijkheden om meer goedkope arbeidskrachten naar Nederland te halen. Het verplaatsen van productieprocessen wordt als een aanzienlijke kans gezien door bedrijven in zowel de bouwnijverheid als de industrie.
5 . 2. 2 E xp o rto ntwikkeli nge n Het Nederlandse MKB ziet concurrentiepositie verslechteren met als gevolg een dalende exportontwikkeling
De lichte groeivertraging van de export in 2002 zet zich in 2003 nog verder door. Het Nederlandse MKB heeft de concurrentiepositie in de afgelopen jaren zien verslechteren. Daarvoor is een aantal oorzaken aan te wijzen. Allereerst zijn de in Nederland geproduceerde producten relatief duur geworden. Een te snelle groei van de arbeidskosten als gevolg van de krappe situatie op de arbeidsmarkt is hier mede debet aan. Daarbij heeft de sterke positie van de euro geleid tot een verslechtering van de prijsconcurrentiepositie. Een tweede belangrijke oorzaak wordt gevormd door de keuze van de landen waarmee wordt gehandeld. Het Nederlandse MKB exporteert veel naar landen waar de economie minder hard groeit dan de wereldhandel. Zo is Duitsland is een van de belangrijkste afzetmarkten voor het MKB. De de marktontwikkeling in Duitsland is echter ongunstig. Ten slotte ervaart Nederland veel concurrentie van opkomende economieën in met name Azië en Centraal-Europa. Vooruitzichten export in 2004 en 2005 Na de matige groeicijfers van de afgelopen drie jaar, zien de vooruitzichten voor de uitvoer voor 2004 en 2005 er gunstig uit (zie tabel 5-2). Niet elke sector heeft een sterke internationale oriëntatie. De groothandel kan het meest profiteren van de aantrekkende wereldhandel. Dit jaar neemt de exportgroei met 6% en volgende jaren met 6,25% toe. Mede doordat de exportoriëntatie van de groothandel meer wereldwijd is, in plaats
38
van voornamelijk gericht op de buurlanden, is de groei in deze sector hoger dan gemiddeld in het MKB. Ook de uitbreiding van de EU biedt voor deze sector kansen. De industrie is de belangrijkste exportsector voor het MKB. Een groot deel van de afzet in de industrie wordt behaald door de export. De buitenlandse afzet komt voornamelijk voor rekening van de apparaten- en transportmiddelenindustrie, gevolgd door de aardolie- en chemische industrie. Het aantrekken van de wereldhandel heeft dan ook een grote invloed op de industriesector. Deze invloed is echter minder groot dan bij de groothandel. Ongeveer tweederde van de exportomzet van het MKB in de industrie wordt behaald in de ons omringende landen. Het accent van het industriële MKB ligt op de export van voedingsmiddelen en finale producten.
Industrie is belangrijkste exportsector
Ook de transport- en communicatiesector en de zakelijke dienstverlening kunnen beter dan het MKB-gemiddelde profiteren van de aantrekkende internationale conjunctuur. De sterke MKB-sectoren zoals de detailhandel, de bouw, de horeca en de autosector zijn vooral binnenlands gericht en profiteren daarom veel minder van de groei van de wereldhandel. tabel 5-2
Volumeontwikkeling van de exportafzet van het MKB naar sectoren, 2003-2005
MKB-sector
2003
2004
2005
industrie
-1,50
5,00
4,50
bouw
-1,25
-2,25
0,00
groothandel
-0,25
6,00
6,25
autosector
-1,25
-0,25
0,00
transport en communicatie
-0,25
3,00
3,00
dienstverlening
-1,25
4,00
4,50
overige sectoren
-1,25
-0,25
0,00
totaal MKB
-1,00
3,75
4,00
detailhandel horeca
Bron: EIM, Kleinschalig Ondernemen 2004.
5.3 Nederlandse economie herstelt zich langzaam
Ontwikkelingen in de binnenlandse afzet De Nederlandse economie begint zich langzamerhand te herstellen, al blijft de Nederlandse groei van de BBP achter bij het gemiddelde van de Europese Unie. Dit jaar komt de economische groei naar verwachting uit op 1,0% tot 1,25%, om volgend jaar nog iets verder aan te trekken tot 1,25% tot 1,5%. De groei is met name te danken aan de internationale opleving en de daarmee gepaard gaande exportgroei. De binnenlandse bestedingen blijven zich naar verwachting zwak ontwikkelen. Zowel gezinnen, ondernemers als de overheid werken eerst aan verbetering van hun financiële balansen.
39
5 . 3. 1 O n twikk elin gen in de partic ulie re c on su mp tie Nederlandse consument is nog steeds somber gestemd
Hoewel de economie de laatste maanden van 2003 een licht herstel liet zien, is de Nederlandse consument nog somber gestemd. De forse toename van de werkloosheid, stagnatie van het gezinsinkomen als gevolg van de afspraken in het Najaarsakkoord door werkgevers en werknemers om lonen voor 2004 niet meer te verhogen, stijging van de pensioen- en ziektekostenpremies en het feit dat het consumentenvertrouwen nog steeds op een laag pitje staat, maken dat de consumentenbereidheid tot het doen van aankopen erg laag is. De particuliere consumptie is in 2003 gedaald met 1,3% en voor 2004 wordt een bescheiden consumptiegroei verwacht van 0,75%. Deze groei wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de pakketverkleining in de Ziekenfondswet. Hierdoor ontstaat een verschuiving van de collectief gefinancierde zorguitgaven naar de particuliere zorguitgaven, waardoor dat als particuliere consumptie wordt geteld. De consumptieve bestedingen zullen in 2005 naar verwachting met 1,25% nog iets harder toenemen. Ook in dat jaar treedt een verschuiving op binnen het bestedingspakket van gezinnen, want in 2005 introduceert het kabinet een eigen risico van 225 euro per jaar in het ziekenfonds. Het deel van de zorg dat ziekenfondsverzekerden zelf moeten gaan betalen wordt tot de particuliere consumptie gerekend. Door de relatief sterke oriëntatie van het MKB op leveringen aan de consument, is de ontwikkeling van de particuliere consumptie sterk bepalend voor de afzetontwikkeling van het MKB. Na de daling van de consumptieve leveringen in 2003, zullen deze in 2004 met 0,75% kunnen stijgen. Voor 2005 wordt de groei geraamd op 1,25%. Hiermee komt de groei van de consumptieve leveringen in zeer grote lijnen overeen met de groei van de particuliere consumptie. De ontwikkeling van de consumptieve afzet is vooral van belang voor de detailhandel en de horeca, aangezien de totale afzet in deze sectoren voor een groot deel wordt bepaald door de consumptieve afzet. In tabel 5-3 zijn de verschillende ontwikkelingen te zien tussen de sectoren in het MKB. tabel 5-3
Volumeontwikkeling van de consumptieve leveringen van het MKB naar sectoren, 2003-2005
MKB-sector
2003
2004
2005
industrie
-3,75
2,25
2,00
bouw
-2,00
-0,25
0,50
groothandel
-0,50
1,00
1,50
detailhandel
-3,75
-0,75
-0,25
horeca
-4,50
-0,50
0,25
autosector
-1,75
-0,75
0,50
transport en communicatie
-2,25
2,00
1,50
dienstverlening
-0,25
1,00
1,25
overige sectoren
-0,50
0,25
1,75
totaal MKB
-1,50
0,75
1,25
Bron: EIM, Kleinschalig Ondernemen 2004.
40
Consument bezuinigt met name op duurzame consumptiegoederen
Horeca kampt nog steeds met afzetdaling
Ook autosector ondervindt terughoudendheid consument
De detailhandel had in 2003 te maken met een sterke daling. Hoewel de consument niet als eerste gaat bezuinigen op het eten en drinken, kampt de detailhandel food wel met problemen. Veel foodspeciaalzaken, zoals brood-, groente-, vis- en kaasspeciaalzaken, hebben het moeilijk in de concurrentie met de diverse supermarktketens. De huidige prijzenoorlog heeft de moeilijkheden verscherpt. In de situatie van laagconjunctuur zal een van de eerste bezuinigingsstrategieën van consumenten zijn het uit- of afstellen van (duurzame) aankopen met een grote waarde, zoals woninginrichtingsartikelen. Een andere wijze waarop consumenten bezuinigen is door in tijden van recessie over te schakelen naar (vergelijkbare) producten met lagere prijzen. In de kledingbranche profiteerden de textielsupermarkten zoals Zeeman, Wibra en Hans Textiel van deze trend. Ook voor de komende jaren wordt een daling van de afzet voorspeld. De afname van de bestedingen hangt samen met het niet stijgen van de lonen, hogere premies voor ziektekosten en pensioenen en de verdere bezuinigingen van de overheid. Het consumentenvertrouwen blijft ook in 2004 zwak. Ook de horeca heeft te kampen met een afzetdaling. Eind 2002 zette deze daling zich in, en naar verwachting kan in 2005 een eerste lichte stijging worden verwacht. Het leven is duurder geworden en horeca-uitgaven vormen vaak een sluitpost voor de consument. Daarbij is door verhogingen van de accijnzen het prijsniveau in de horeca toegenomen. Gezinnen bezuinigen ook op hun buitenlandse vakantie, de recreatiesector profiteerde hiervan doordat veel consumenten hun vakantie in eigen land vieren of doordat toeristen uit de omringende landen niet ver van huis gaan. Voor vakantieparken is het lastig dat consumenten laat boeken. Dit vergt extra promotionele acties en soms prijsreducties. De afzet bij het MKB in de autosector nam in 2003 af. De autosector ondervindt, evenals de detailhandel, de gevolgen van een grote terughoudendheid bij de consument ten aanzien van grote uitgaven in een periode waarin het consumentenvertrouwen laag is. De verkoop van nieuwe auto's viel in 2003 lager uit dan in 2002. Eén verklaring voor deze teruggang is het wegvallen van de overheidssubsidies op extra zuinige auto's. Ook zijn in 2003 minder leaseauto's verkocht. De markt voor het vervangen van auto's is stabiel. Een vast aantal kopers ruilt zijn huidige auto in voor een andere. In 2003 groeide de verkoop van occasions.
5 . 3. 2 O n twikk elin gen in de zakelij ke le ve rin ge n Bedrijven zijn druk doende financiële balans te herstellen
De zakelijke markt is voor vrijwel alle sectoren van het MKB zeer belangrijk. Net als de consument, zijn ook de bedrijven druk in de weer om hun financiële balansen te versterken. De conjuncturele neergang van de Nederlandse economie heeft voor alle sectoren in 2003 een daling van de zakelijke leveringen betekend. Met name de afzet van investeringsgoederen liep sterk terug, als gevolg van een terughoudend investeringsgedrag. Voor 2004 zal de zakelijke markt voor het gehele MKB toenemen. Met name de industrie en de transport- en communicatiesector ervaren deze positieve ontwikkeling (zie tabel 5-4).
41
tabel 5-4
Volumeontwikkeling van de zakelijke leveringen van het MKB naar sectoren, 2003-2005
MKB-sector
2003
2004
2005
industrie
-4,00
2,25
2,00
bouw
-2,00
-0,25
0,50
groothandel
-0,50
1,00
1,50
detailhandel
-3,75
-0,75
-0,25
autosector
-1,75
-0,75
0,50
transport en communicatie
-2,25
2,00
1,50
dienstverlening
-0,25
1,00
1,25
overige sectoren
-2,25
0,00
0,75
totaal MKB
-1,75
1,00
1,25
horeca
Bron: EIM, Kleinschalig Ondernemen 2004.
De zakelijke dienstverlening, de industrie en de bouwnijverheid hebben het grootste aandeel in de zakelijke leveringen van het MKB (zie hoofdstuk 2). Nederlandse industrie heeft groot aandeel in zakelijke leveringen MKB
Afzet bouw liep in 2003 terug
42
De Nederlandse industrie bestaat uit een aantal subsectoren. De voedings- en genotmiddelenindustrie is een weinig conjunctuurgevoelige sector omdat een groot deel van de producten die door deze bedrijfstak worden voortgebracht, bestaat uit noodzakelijke producten. Omvangrijke fluctuaties komen binnen deze bedrijfstak slechts bij uitzondering voor. De textiel-, kleding-, papier- en grafische industrie is een vrij kleinschalige industriële subsector. Vooral de kledingindustrie kan zich nauwelijks onttrekken aan de ongunstige ontwikkelingen in de nationale economie. De verkopen van kleding laten een daling zien. Het economisch beeld van de hout-, bouwmaterialen-, meubel- en overige industrie wordt in hoofdzaak bepaald door de aan de bouwnijverheid gelieerde bedrijven. Op het moment dat de bouw aantrekt, trekt ook de vraag aan naar de producten van de ondernemingen die tot de hier genoemde industrietakken behoren. De aardolie- en chemische industrie is zeer conjunctuurgevoelig. Met name de chemische industrie levert essentiële grondstoffen en halffabrikaten voor andere industrieën. Zodra andere industriële ondernemingen minder afzetten, reduceren zij hun aankopen bij de chemische sector. De afzet van de bouwnijverheids- en installatiebedrijven liep in 2003 sterk terug. Hoewel het productieverloop in de nieuwbouw van woningen in de loop van het jaar aantrok, liep de totale afzet in de bouwnijverheid in 2003 terug met 2%. De investeringen in bedrijfsgebouwen bleven in mineur. Daarnaast zijn de grote infrastructurele werken, zoals bijvoorbeeld de aanleg van de Betuwelijn, over de piek in de bedrijvigheid heen. Voor 2004 wordt een verdere daling van de afzet van de bouwnijverheid voorzien. Het verder aantrekken van de nieuwbouw van woningen kan de negatieve ontwikkelingen in de utiliteitsbouw en de grond-, water- en wegenbouw niet compenseren. Gezien de economische situatie voelt het bedrijfsleven zich niet geroepen om in nieuwe bedrijfspanden te investeren. Gevolg hiervan is dat de herstel-, de verbouw- en de onderhoudsactiviteiten verder toenemen. Naar verwachting zal in de loop van 2005 een eind komen aan de negatieve afzetontwikkeling van de bouwnijverheid.
Het MKB in de dienstensector kampte in 2003 met een lichte afzetdaling
Doordat de dienstverlening voor een groot deel bestaat uit zakelijke dienstverlening is deze sector bovengemiddeld afhankelijk van de zakelijke markt. Het MKB in de dienstensector kreeg in 2003 te maken met een lichte daling van de afzet van 0,25%. Zo nam de afzet van de uitzendbranche af en architecten- en ingenieursbureaus hadden het zwaar. Echter, in een aantal andere dienstverlenende branches ontwikkelde de afzet zich gunstig. De afzet van hypotheken nam flink toe. Deze stijging komt vooral op rekening van de toename van het aantal hypotheekoversluitingen. Oorzaak van de grote hoeveelheid oversluitingen is de lage hypotheekrente. De juridische en economische dienstverlening bleek in 2003 ongevoelig te zijn voor de laagconjunctuur en noteerde eveneens een afzetgroei. Voor 2004 en 2005 wordt een afzetstijging voorzien. Met name de financiële en de zakelijke dienstverlening zullen een afzettoename kennen. De overige dienstverlening zal iets achterblijven.
43
6
Werkgelegenheid
De arbeidsmarktsituatie is de laatste jaren sterk veranderd. Tot ongeveer halverwege 2001 was sprake van een krapte op de arbeidsmarkt. Bedrijven hadden moeite met het vervullen van vacatures en voor werkzoekenden kostte het in het algemeen niet veel inspanning om een (nieuwe) betrekking te vinden. De economische teruggang heeft tot gevolg dat de werkgelegenheid sterk onder druk is komen te staan, en er sprake is van een verruiming van de arbeidsmarkt. Aan de ontwikkeling van de werkgelegenheid ligt een dynamisch proces van werkgelegenheidscreatie en werkgelegenheidsverandering ten grondslag. Dit hoofdstuk werpt een nadere blik op de ontwikkeling van de werkgelegenheid. Paragraaf 6.1 geeft een eerste indruk geven van de werkgelegenheidsontwikkeling in het MKB. De werkgelegenheid (ofwel het aantal werkenden) bestaat uit twee componenten, namelijk het aantal werknemers en het aantal zelfstandigen. In paragraaf 6.2 wordt afzonderlijk op de ontwikkeling van deze componenten ingegaan. Paragraaf 6.3 laat de werkgelegenheidsverschillen tussen de sectoren zien. De laatste paragraaf gaat in op de werkgelegenheidsontwikkeling van het MKB in relatie met de totale ontwikkeling van de Nederlandse werkgelegenheid.
6.1
Ontwikkeling van de totale werkgelegenheid Het kostte MKB-bedrijven door de krappe arbeidsmarkt enkele jaren terug veel moeite om aan gekwalificeerd personeel te komen. Toen een paar jaar geleden de economische groei terugliep, leidde dit dan ook niet meteen tot ontslagen. Bedrijven wilden zo lang mogelijk hun gekwalificeerd personeel in huis houden. De economische neergang houdt echter langer aan dan in eerste instantie werd verwacht. De productie bleef teruglopen en de arbeidsproductiviteit nam bij het MKB in 2002 in lichte mate af. De achterblijvende ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit en de hoge loongroei waren de oorzaken van de sterk toegenomen arbeidskosten per eenheid product. Om de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit weer leven in te blazen of in het slechtste geval een verdere daling te voorkomen, was het voor MKB-bedrijven bij de aanhoudende productiedaling in 2003 niet mogelijk om het gehele personeelsbestand aan te houden. Zij werden genoodzaakt om tot gedwongen ontslag over te gaan. Dit resulteerde in het MKB in een afname van het aantal werkzame personen met 1,5% (zie tabel 6-1). Door het aantal werkzame personen te corrigeren voor het aantal parttimers kan de werkgelegenheid uitgedrukt worden in het aantal arbeidsjaren. Dit is het arbeidsvolume. Het arbeidsvolume in het MKB liep met 1,75% terug. De teruggang van de werkgelegenheid in aantal werkenden is minder groot dan die in arbeidsjaren. Dit is met name het gevolg van het nog steeds toenemen van het werken in deeltijd. De 1 werkgelegenheid reageert met de daling in 2003 met de gebruikelijke vertraging op de ongunstige ontwikkelingen van de productie. Desalniettemin steeg de arbeidsproductiviteit in het MKB matig.
Werkgelegenheid in MKB liep in 2003 flink terug
1
In het resterende deel van dit hoofdstuk zal over werkgelegenheid in termen van arbeidsjaren worden gesproken, tenzij uitdrukkelijk vermeld is dat het over het aantal werkzame personen gaat.
45
tabel 6-1
Ontwikkeling werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in het MKB, in procenten 2003
2004
werkgelegenheid (in werkzame personen)
-1,50
-1,25
1,00
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
-1,75
-1,50
0,50
0,50
2,75
1,00
bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen
-1,25
1,00
1,75
verbruik
-1,75
1,25
1,75
arbeidsproductiviteit
2005
Bron: EIM, op basis van het KTO-model, en CEP 2004.
Naar verwachting zal de werkgelegenheid bij het Nederlandse MKB na een aantal jaren van een lage en zelfs teruglopende groei van de bruto toegevoegde waarde in 2004 een dieptepunt bereiken. De daling van het arbeidsvolume in het MKB bedraagt dit jaar 1,5% (tabel 6-1). De werkgelegenheidsdaling van dit jaar hangt nauw samen met de productiedaling en geringe ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit van vorig jaar. Ondanks dat veel mensen in 2003 weg moesten bij het bedrijf waar ze werkten, ging dit niet in het tempo waarmee de Nederlandse economie terugliep. Aan het eind van 2003 zaten vele MKB-bedrijven nog zeer ruim in hun personeel. Dit maakt voor 2004 een verdere werkgelegenheidsdaling in het MKB aannemelijk. De economie herstelt zich dit jaar voorzichtig. Dit vertaalt zich in een bescheiden groei van de bruto toegevoegde waarde in het MKB met 1%. Dit werkt positief door naar de arbeidsproductiviteit. Naar alle waarschijnlijkheid treedt een forse stijging van 2,75% van de arbeidsproductiviteit op. Aan de andere kant kan de arbeidsproductiviteit in 2004 stijgen doordat in 2003 het arbeidsvolume afnam en deze trend dit jaar doorzet. Door de sterk aantrekkende arbeidsproductiviteit zullen in het MKB de loonkosten per eenheid product weer dalen. Het herstel van de productiegroei dat voor dit jaar wordt verwacht, zal pas volgend jaar een eind kunnen maken aan het werkgelegenheidsverlies. In de loop van 2005 zal zich een ommekeer van de werkgelegenheidsontwikkeling voordoen. Het herstel van de productie zal zich volgend jaar verder doorzetten. De werkgelegenheid zal voor het eerst sinds een aantal jaren weer enige groei vertonen. Bovendien hebben volgend jaar de meeste bedrijven de reorganisaties achter de rug. De gematigde loonontwikkeling draagt bij aan deze werkgelegenheidsgroei in het MKB doordat de relatief lage arbeidskostenstijging leidt tot een meer arbeidsintensieve productie.
Werkgelegenheidsdaling houdt aan in 2004
In 2005 herstel van de werkgelegenheid
6.2
Werkgelegenheidsdaling vooral door afname aantal werknemers
46
Ontwikkeling van werknemers en zelfstandigen De totale werkgelegenheidsontwikkeling in het MKB bestaat uit de ontwikkeling van het aantal werknemers, maar ook uit de ontwikkeling van het aantal zelfstandigen en meewerkende gezinsleden. In deze paragraaf wordt naar de ontwikkeling van deze twee componenten afzonderlijk gekeken om een beter inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de totale werkgelegenheid. De daling van de werkgelegenheid in het MKB treedt met name op bij de werknemers. De teruggang in 2003 bedroeg 2%. Het aantal zelfstandigen liep terug met 1%. Vooral in 2004 is de kloof tussen de daling van het aantal werknemers en het aantal zelfstandigen fors: 2% respectievelijk 0,5%. Doordat werkgevers ook in 2004 zeer ruim in hun personeel zitten, zijn zij gedwongen om veel werknemers te ontslaan. Veel van deze werklozen hebben ten tijde van een laagconjunctuur moeite met het vinden van een
baan. Om toch niet werkloos te blijven en brood op de plank te brengen, beginnen zij voor zichzelf. Dit ondanks de ongunstige afzetperspectieven. Een deel van de bestaande zelfstandigen heeft het moeilijk en moet het bijltje erbij neerleggen. Veel zelfstandigen verdwijnen, maar er komen ook veel zelfstandigen bij. Hierdoor neemt het aantal zelfstandigen per saldo minder sterk af. tabel 6-2
Ontwikkeling werkgelegenheid MKB 2003-2005 naar categorieën arbeid 2003
2004
verandering t.o.v. 2002 werknemers (in werkzame personen)
2005
verandering aantal
t.o.v. 2003
verandering aantal
t.o.v. 2004
aantal
2.984
-1,75
2.938
-1,50
2.972
1,25
905
-1,00
901
-0,50
905
0,50
totaal (in werkzame personen)
3.889
-1,50
3.838
-1,25
3.877
1,00
werknemers (in arbeidsjaren)
2.465
-2,00
2.419
-2,00
2.440
1,00
742
-1,00
738
-0,50
735
-0,25
3.207
-1,75
3.157
-1,50
3.176
0,50
zelfstandigen en meewerkenden (in werkzame personen)
zelfstandigen en meewerkenden (in arbeidsjaren) totaal (in arbeidsjaren)
Bron: EIM, op basis van het KTO-model, CEP 2004 en bedrijfstakkenprognoses van het CPB.
6.3 Daling werkgelegenheid in 2003 het grootst in de industrie, gevolgd door bouw en autosector
Stabilisatie werkgelegenheid in dienstverlening in 2003
Werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit naar sector Werkgelegenheid De laagconjunctuur doet zich in alle sectoren voelen. De werkgelegenheid van het MKB nam in 2003 in alle sectoren af. Tussen de sectoren loopt echter wel de mate waarin de werkgelegenheid verandert uiteen (zie tabel 6-3). De sterkste werkgelegenheidsdaling deed zich in 2003 voor in het industriële MKB. De teruggang bedroeg 3,75%. De industrie heeft al jaren te maken met een tekort aan gekwalificeerd personeel. Het industriële MKB heeft mede daardoor lang gewacht met het ontslaan van personeel. Daarnaast werd stilletjes nog steeds gehoopt op het aanbreken van betere tijden. Deze blijven echter uit. De industrie is een grootschalige sector als het gaat om werkgelegenheid. Bovendien zorgt de industrie voor veel indirecte werkgelegenheid door allerlei voorheen in eigen beheer gehouden diensten aan externe specialisten en dienstverleners uit te besteden. De gevolgen van de dalende werkgelegenheid in de industrie zijn daardoor tevens merkbaar binnen andere sectoren. Na het massale ontslag in 2003 hebben MKBbedrijven in de industrie dit jaar geen of nauwelijks overtollig personeel. De werkgelegenheidsdaling is bescheiden met 0,75%. Door het aantrekken van de economie en met als gevolg daarvan de productie, neemt volgend jaar de werkgelegenheid in de industrie weer toe. Naast het industriële MKB hebben ook andere MKB-sectoren te maken met een fors teruglopende werkgelegenheid. Het gaat met name om de autosector en de bouwnijverheid. Door de omvangrijke arbeidskostenstijging proberen ondernemers in deze sectoren hun personeelsbestand zo goed mogelijk aan te passen. Daarnaast waren de afzetperspectieven ongunstig. Opvallend is dat in de dienstverlening de werkgelegenheid zich in 2003 nagenoeg stabiliseerde. Er bestaan grote verschillen als het gaat om de werkgelegenheidsveranderingen binnen de diverse subsectoren. Bijvoorbeeld het aantal assurantietussenpersonen neemt af doordat de verkopen van verzekeringen meer en meer via internet verlopen. Het aantal banen bij beveiligings- en opsporingsbedrijven zat in 2003 nog steeds in de lift. Vooral de toename van het aantal zelfstandigen had een gunstig effect op de
47
Tot en met 2005 teruglopende werkgelegenheid in de detailhandel
werkgelegenheid. De stijging van het aantal zelfstandigen blijft in 2004 toenemen, maar er is een forse terugloop van het aantal werknemers. Per saldo zal de werkgelegenheid dit jaar afnemen. In 2005 wordt een herstel van de werkgelegenheid verwacht. De detailhandel is de enige MKB-sector die de komende jaren niet kan profiteren van de gunstige berichten over de economie. In 2003 daalde de werkgelegenheid al met 2,5%. Voor 2004 en 2005 wordt een verdere daling verwacht van 2,5% respectievelijk 1%. Als gevolg van de onzekerheid die een recessie met zich brengt, hebben consumenten in 2003 minder besteed en meer gespaard. Bovendien verkeerde het consumentenvertrouwen op een laag niveau. De koopkracht van huishoudens daalde, o.a. door het oplopen van de ziektekosten- en pensioenpremies en het oplopen van de werkloosheid, in 2003 met 1,25%. In 2003 werd er door consumenten ook minder bij de detailhandel besteed. De afzetperspectieven zijn ook voor komende jaren niet positief. Consumenten blijven behoudend met hun uitgaven, met als gevolg een teruglopende werkgelegenheid in de detailhandel. tabel 6-3
Ontwikkeling werkgelegenheid MKB in 2003-2005 naar sectoren: mutaties ten opzichte van het voorgaande jaar in procenten en het aantal arbeidsjaren x 1.000 2003
2004
verandering sector
t.o.v. 2002
2005
verandering aantal
t.o.v. 2003
verandering aantal
t.o.v. 2003
aantal
industrie
381
-3,75
378
-0,75
382
1,25
bouw
361
-3,50
356
-1,25
357
0,25
groothandel
338
-0,75
339
0,25
345
1,75
detailhandel
295
-2,50
287
-2,50
284
-1,00
autosector
153
-3,25
151
-1,00
151
0,00
horeca
118
-1,75
117
-1,25
117
0,00
transport en communicatie
166
-1,75
164
-1,50
165
0,75
dienstverlening
918
-0,25
903
-1,75
912
1,00
overige sectoren
1.196
-0,25
1.163
-2,75
1.171
0,75
totaal MKB
3.207
-1,75
3.157
-1,50
3.176
0,50
Bron: EIM, op basis van het KTO-model, en CEP 2004.
Arbeidsproductiviteitsgroei in de komende jaren
48
Arbeidsproductiviteit In 2002 nam in bijna alle sectoren in het MKB de arbeidsproductiviteit nog af. In de meeste sectoren heeft de arbeidsproductiviteit zich in 2003 weten te herstellen door het arbeidsvolume te reduceren. Opvallend is de terugval van de arbeidsproductiviteit in de horeca. Consumenten hebben het gevoel dat in 2003 wederom de prijzen in de horeca flink zijn gestegen. Daarnaast is de koopkracht van consumenten gereduceerd. Consumenten zijn minder gaan besteden in horecagelegenheden. In plaats daarvan blijven ze vaker thuis voor een hapje en een drankje. Als gevolg daarvan nam het afzetvolume flink af, zonder dat het personeelsbestand in vergelijkbare mate is afgenomen. De detailhandel heeft eveneens te maken met teruglopende consumentenbestedingen en daarmee gepaard gaande minder gunstige afzetperspectieven. De arbeidsproductiviteit in deze sector liep in 2003 ook enigszins terug. In 2004 volgt een verdere aanpassing van het personeelsbestand in een groot aantal sectoren doordat de afzetperspectieven voor dit jaar nog niet in alle sectoren even florissant zijn. De arbeidsproductiviteit zal zich in 2004 positief gaan ontwikkelen of stabiliseren.
tabel 6-4
Ontwikkeling arbeidsproductiviteit MKB; niveau 2003 (in euro's), en mutaties ten opzichte van het voorgaande jaar (in procenten)
sector
2003
2003
2004
2005
niveau arbeids-
verandering
verandering
verandering
productiviteit
t.o.v. 2002
t.o.v. 2003
t.o.v. 2004
industrie
50.250
0,75
4,00
1,50
bouw
45.000
1,00
1,00
0,00
groothandel
60.750
0,50
2,75
1,75
detailhandel
33.250
-1,00
1,75
0,75
horeca
33.000
-1,50
0,00
0,00
autosector
52.750
0,00
0,25
0,25
transport
75.750
0,00
3,50
1,00
dienstverlening
50.000
-0,25
3,00
0,50
101.250
1,00
3,50
1,75
57.250
0,50
2,75
1,00
overige sectoren MKB
Bron: EIM, op basis van het KTO-model, CEP 2004 en bedrijfstakkenprognoses van het CPB.
6.4 Werkgelegenheid in MKB loopt sneller terug dan in het grootbedrijf
Werkgelegenheid naar grootteklasse Het MKB neemt een groot deel van de werkgelegenheid in Nederland voor zijn rekening. In 2003 bleek de teruggang van de werkgelegenheid in het MKB groter te zijn dan in het grootbedrijf: 2% versus 1,25% (zie tabel 6-5). Vergeleken met de totale werkgelegenheidsontwikkeling in Nederland, loopt de werkgelegenheid in het MKB net iets sneller terug. In 2004 blijft de werkgelegenheid in alle grootteklassen teruglopen. De sterkste daling van 3,25% doet zich voor in het kleinbedrijf. Dit jaar komt de totale werkgelegenheidsdaling in Nederland uit op 2,25%. Volgend jaar neemt in zowel het MKB als het grootbedrijf de werkgelegenheid weer in enige mate toe. tabel 6-5
Ontwikkeling arbeidsvolume in 2003-2005 (mutaties ten opzichte van het voorgaande jaar in procenten, en in arbeidsjaren x 1.000)
2003
2004
2005
arbeidsvolume
verandering
arbeidsvolume
verandering
arbeidsvolume
verandering
(x 1.000)
t.o.v. 2002
(x 1.000)
t.o.v. 2003
(x 1.000)
t.o.v. 2004
kleinbedrijf
1.789
-2,00
1.729
-3,25
1.734
0,25
middenbedrijf
1.412
-2,00
1.380
-2,25
1.391
0,75
MKB
3.201
-2,00
3.110
-2,75
3.125
0,50
grootbedrijf
2.551
-1,25
2.498
-2,00
2.516
0,75
totaal bedrijfsleven
5.752
-1,75
5.608
-2,50
5.640
0,50
746
-2,00
739
-1,00
734
-0,75
6.498
-1,75
6.347
-2,25
6.374
0,50
overheid totaal
Bron: EIM, op basis van het KTO-model, CEP 2004 en bedrijfstakkenprognoses van het CPB.
49
6.5 Dalend aantal openstaande vacatures
Arbeidsaanbod neemt toe
Werkloosheid blijft oplopen
50
Vacatures, arbeidsaanbod en werkloosheid Aantal vacatures Eind december 2003 waren er zo'n 110.000 openstaande vacatures. Ten opzichte van een jaar eerder betekende dit een daling van bijna 27%. De sterkste teruggang deed zich voor in de eerste helft van 2003. De daling van het aantal vacatures in 2003 ligt in het verlengde van de trend die zich na 2000 inzette. De huidige vacaturegraad van 1,2% is bijna gelijk aan die van 1997. De vacaturegraad geeft een goede afspiegeling van het werkloosheidspercentage. In de regel loopt de vacaturegraad iets vooruit op het werkloosheidspercentage. Arbeidsaanbod Het arbeidsaanbod neemt in 2004 naar verwachting met 50.000 personen toe. In 2005 komt de verwachte toename van het arbeidsaanbod uit op 100.000 personen. De ontwikkeling van het arbeidsaanbod wordt de komende tijd bepaald door: − de toename van de arbeidsparticipatie. Dit betreft vooral de toename van het aantal jonge vrouwen op de arbeidsmarkt. Deze jonge vrouwen, die relatief veel op de arbeidsmarkt participeren, vervangen geleidelijk de oudere vrouwen; die een relatief lage participatiegraad kennen; − een aantal beleidsmaatregelen beïnvloeden het arbeidsaanbod positief. De belangrijkste invloed ligt bij de eerdere hervormingen in de WAO (o.a. wet Pemba en wet Verbetering Poortwachter) en de decentralisatie van de bijstand wordt afgerond. Daarnaast spelen de aanscherping van de referte-eis, de afschaffing van de kortdurende uitkering in de WW en de verlenging van de loondoorbetalingsperiode bij ziekte (VLZ) een rol; − toetreding van nieuwe EU-lidstaten. De toetreding van een aantal landen uit Midden- en Oost-Europa tot de Europese Unie die 1 mei 2004 heeft plaatsgevonden, zal waarschijnlijk leiden tot een hoger arbeidsaanbod. De werknemers uit deze landen zullen vooral in sectoren of beroepen worden ingezet waar tekorten voor zijn; − een negatief demografisch effect. Het aantal personen in de beroepsgeschikte leeftijd groeit nog altijd. Vooral het aandeel van ouderen neemt toe; − 'discouraged-worker' effect. Door de hoge werkloosheid kunnen personen die wel willen toetreden tot de arbeidsmarkt ontmoedigd worden. Deze mensen wachten met hun toetreding tot de kansen weer groter zijn. Werkloosheid Vorig jaar was ongeveer van 5% van de beroepsbevolking werkloos. Dit betekende een stijging ten opzichte van een jaar eerder. De totale werkloosheid steeg in 2003 met 1,2%. Naar verwachting neemt dit jaar de werkloosheid met nog eens 6,5% toe. De oorzaak voor de stijgende werkloosheid ligt vooral bij de stagnerende economie die ervoor zorgt dat de vraag naar arbeid kleiner is. Mede onder invloed van het beleid ter vergroting van de arbeidsdeelname blijft het arbeidsaanbod dit jaar stijgen. Als gevolg daarvan stijgt de werkloosheid volgend jaar wederom. In de loop van volgend jaar komt de stijging van de werkloosheid tot stilstand. Gemiddeld komt de werkloze beroepsbevolking echter nog 35.000 personen hoger uit dan dit jaar en loopt het werkloosheidspercentage op tot 7%. Het keren van de werkloosheidsstijging vergt dat de ingezette loonmatiging enkele jaren wordt volgehouden.
7
Kosten-, prijs- en winstontwikkeling
In dit hoofdstuk wordt de kosten-, prijs- en winstontwikkeling in het MKB weergegeven. Dit wordt afgezet tegen die van het grootbedrijf. Voor een goed beeld van de winstontwikkeling is het nodig de achterliggende elementen te schetsen die van invloed zijn op de winstontwikkeling. Daarom wordt in de eerste paragraaf de kostenstructuur geschetst. In de daaropvolgende paragraaf wordt ingegaan op de ontwikkeling van de kostenelementen. Na aftrek van de kosten resulteert de winst. De winstontwikkeling komt in de laatste paragraaf aan de orde.
7.1
Kostenstructuur Kostenstructuur van het MKB en het grootbedrijf Tabel 7-1 geeft een overzicht van de verschillen in kostenstructuur tussen het MKB en het grootbedrijf. Een afwijkende kostenstructuur kan de kostenontwikkeling per eenheid product doen verschillen tussen het MKB en het grootbedrijf. Ook bestaan er verschillen in de prijsontwikkelingen waarmee bedrijven in die grootteklassen geconfronteerd worden. tabel 7-1
Kostenstructuur van het MKB, het grootbedrijf en het totale bedrijfsleven in 2003 MKB
grootbedrijf
bedrijfsleven
in procenten brutoproductie
100
100
100
bedrijfskosten
85
91
88
28
33
31
2
3
2
− overig verbruik
19
20
20
− loonsom
25
25
25
− afschrijvingen
9
7
8
− rente
2
3
2
15
9
12
8
0
3
waaronder:
− grondstoffen/halffabrikaten − energiekosten
winst voor belasting waarvan:
− gewaardeerd loon zelfstandigen
Bron: EIM, op basis van het KTO-model, CEP 2004 en bedrijfstakkenprognoses van het CPB.
In het MKB hebben de kosten van de grondstoffen en halffabrikaten een lager aandeel in de brutoproductie dan bij het grootbedrijf: respectievelijk 28% en 33%. Dat komt voornamelijk door verschillen in sectorstructuur tussen MKB en grootbedrijf. Grondstoffen en halffabrikaten zijn vooral belangrijk binnen de industrie. Het grootbedrijf in deze sector verbruikt aanmerkelijk meer dan het MKB. Ook maakt het grootbedrijf, veel meer dan het MKB, gebruik van onderaannemers, hetgeen voor deze categorie bedrijven leidt tot hogere kosten voor halffabrikaten. Midden- en kleinbedrijven besteden in mindere
51
mate de productie uit, omdat zij veel meer taken zelf uitvoeren. Het uitbesteden van productie vraagt om een intensieve begeleiding, waartoe deze bedrijven veelal niet in staat zijn. Het aandeel van de energiekosten in de brutoproductie lag in 2003 bij het midden- en kleinbedrijf net iets lager dan bij het grootbedrijf: 2% bij het MKB tegenover 3% bij het grootbedrijf. Arbeidskosten in MKB
Het MKB kent een arbeidsintensiever productieproces dan het grootbedrijf, hoewel dat niet direct tot uiting komt in het aandeel van de loonkosten in de brutoproductie. Dit aandeel ligt zowel bij het MKB als bij het grootbedrijf op 25%. Voor de beloning van geleverde arbeid moet eveneens het gewaardeerd loon voor zelfstandigen en meewerkende gezinsleden worden meegerekend. Het aandeel van het gewaardeerde loon voor zelfstandigen bedraagt in het MKB 8% van de brutoproductie. Het totale aandeel in de brutoproductie van de beloning voor geleverde arbeid ligt hiermee met 33% dan ook hoger dan bij het grootbedrijf. Daar is dit percentage gelijk aan 25%.
relatief belangrijk
De afschrijvingskosten van midden- en kleinbedrijven komen in 2003, als aandeel van de brutoproductie, uit op 9%. Dit ligt iets hoger dan bij het grootbedrijf: hier komt het kostenaandeel uit op 7%. De aandelen van de rentekosten voor het MKB en het grootbedrijf lopen iets uiteen: respectievelijk 2 en 3%. Ten slotte laat tabel 7-1 zien dat het aandeel van de winst voor belasting in het MKB hoger ligt dan in het grootbedrijf. In de winst van het MKB is echter de beloning voor de arbeid van zelfstandigen en voor meewerkende gezinsleden begrepen, want een vergoeding voor deze geleverde arbeid is immers niet opgenomen in de loonkosten. EIM heeft daarom een gewaardeerd loon voor zelfstandigen berekend. Als de winst hiervoor wordt gecorrigeerd, blijkt dat de winst in het midden- en kleinbedrijf slechts 7% bedraagt van de brutoproductie tegen 9% in het grootbedrijf. In feite is het MKB dus minder winstgevend dan het grootbedrijf.
7.2
Beperkte groei loonvoet
52
Kostenontwikkeling Loonkostenontwikkeling De loonkosten vormen een belangrijke kostenpost, die sterk aan fluctuaties onderhevig is. Het verdient daarom aanbeveling om hier nader op in te gaan. Van grote betekenis op de hoogte van de loonkosten is de loonvoet. De loonvoetmutatie per werknemer is opgebouwd uit drie elementen: het contractloon, het incidentele loon en de sociale lasten. Tabel 7-2 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de loonvoetmutatie voor 2004 en 2005.
tabel 7-2
Ontwikkeling loonvoetmutatie per werknemer in het MKB en het particuliere bedrijfsleven, 2004-2005 2004
2005
in % t.o.v. vorig jaar
in % t.o.v. vorig jaar
totaal MKB
totaal
bedrijfsleven
MKB
bedrijfsleven
contractloon (incl. overloop)
1,25
1,25
0,25
0,25
incidenteel
0,50
0,50
-0,50
-0,50
sociale lasten
0,75
0,75
0,25
0,25
loonvoet per werknemer
2,50
2,50
0,00
0,00
Bron: EIM, op basis van het KTO-model, CEP 2004 en bedrijfstakkenprognoses van het CPB.
De afgelopen jaren steeg de loonvoet per werknemer met ongeveer 5% per jaar. Sterk bepalend is de ontwikkeling van het contractloon. Vanwege daling van de inflatie en sterke stijging van de werkloosheid wordt de stijging van het contractloon, zowel in 2004 als in 2005, beperkt, met een toename van respectievelijk 1,25 en 0,25%. Hier staat tegenover dat het herstel van de arbeidsproductiviteitsgroei een opwaarts effect kan hebben op de stijging van de contractlonen. De sociale lasten voor werkgevers stabiliseren in 2005, omdat de pensioenpremies naar verwachting niet verder toenemen. In 2004 neemt hierdoor de stijging van de loonvoet, zowel voor het MKB als het grootbedrijf, af naar 2,5%. Voor 2005 wordt uitgegaan van een 'nullijn'. Overige kostenontwikkeling Tabel 7-3 geeft een overzicht van de bijdrage van de verschillende kostensoorten aan de ontwikkeling van de kostprijs per eenheid product in het MKB. tabel 7-3
Opbouw prijsontwikkeling MKB, 2004-2005
omschrijving
2004
2005
mutaties t.o.v. voorafgaand jaar in % grond-, hulpstoffen en energie
0,1
0,3
overig verbruik
0,2
0,3
saldo belastingen en subsidies
0,0
0,0
afschrijvingen
0,2
0,1
saldo betaalde rente
-0,2
0,0
loonkosten
0,6
0,0
kostprijs per eenheid product
0,8
0,7
winstmarge
0,5
0,5
afzetprijs
1,4
1,3
waarbij:
Bron: EIM, op basis van het KTO-model, CEP 2004 en bedrijfstakkenprognoses van het CPB.
De toename van de kosten per eenheid product wordt in 2004 hoofdzakelijk bepaald door de stijging van de loonkosten. Van de stijging van de kostprijs per eenheid product met 0,8% komt 0,6% voor rekening van de loonkosten. De gunstige renteontwikkeling
53
heeft een drukkend effect op de ontwikkeling van de kostprijs. De kostprijs van de grond- en hulpstoffen blijft vrijwel gelijk, met name door een lage dollarkoers. Met een toename van de afzetprijs van 1,4%, leidt dit tot het resultaat dat de winstmarge met 0,5% zal toenemen. De winstmarge wordt hierbij gedefinieerd als het verschil tussen de afzetprijs en de kostprijs per eenheid product. Voor 2005 wordt eveneens een verbetering van de winstpositie voorzien. De verdere loonmatiging, met een stabilisatie van de loonvoet, levert een belangrijke bijdrage aan deze ontwikkeling. De prijsstijging van de grond- en hulpstoffen en overig verbruik temperen enigszins het positieve effect van de loonmatiging door een iets sterkere toename, namelijk met 0,3%.
7.3 Winstherstel in 2004 en 2005 door kostenbesparing
Winstgevendheid Een verdere sanering van het aantal arbeidsplaatsen leidt dit jaar tot een stijging van de arbeidsproductiviteit met 2,75%, waardoor de arbeidskosten worden teruggedrongen. In combinatie met een algemene kostenreductie in het MKB leidt dit tot een stijging van de winst in het MKB van 6,5%. Dit is een gunstige ontwikkeling, na de winstdaling in 2003. Ook in 2005 is een verder winstherstel mogelijk, bij een verder aantrekkende wereldhandel. Verdergaande loonmatiging tegenover licht stijgende kosten van de gronden hulpstoffen zal voor het MKB in 2005 per saldo eenzelfde winstgroei opleveren als in 2004, namelijk 6,5%. Tabel 7-4 laat de verwachte mutaties van de winst zien. Het beeld per sector verschilt sterk. Dit heeft te maken met verschillen in afzetontwikkeling en kostenbeheersing. De meer op de buitenlandse markt georiënteerde sectoren industrie en transport en communicatie, en in mindere mate de groothandel, profiteren van de toenemende internationale handel. Een goede kostenbeheersing draagt in deze sectoren bij aan de winststijgingen. Ook voor de dienstverlening wordt een flinke winststijging voorzien. In deze arbeidsintensieve sector vindt een sterke kostenreductie plaats door vermindering van het aantal arbeidsplaatsen. De op de particuliere markt gerichte sectoren ondervinden de gevolgen van een terughoudende opstelling van de consument betreffende uitgaven aan luxe en duurzame consumptiegoederen. De druk op het besteedbaar inkomen van de consument zal vooral voelbaar zijn in de vraag naar auto's. Daling van de autoverkoop zal dit jaar zorgen voor een negatieve winstontwikkeling. Voor 2005 wordt weer een herstel verwacht. De winstontwikkeling van de detailhandel en de horeca blijft in 2005 achter bij die in de rest van het bedrijfsleven. De ongunstige winstontwikkeling in de detailhandel wordt bepaald door afnemende bestedingen van de consument. Na een ongunstige winstontwikkeling in 2003, als gevolg van een dalende afzet in combinatie met een relatief hoge loonvoetontwikkeling, zal de winst in de bouw in 2004 stabiliseren. Een betere kostenbeheersing leidt ertoe dat de winst in 2005 weer iets zal toenemen.
54
tabel 7-4
Nominale winstontwikkeling in het MKB en het particuliere bedrijfsleven naar sector, 2004-2005 2004
2005 totaal
sector
MKB
bedrijfsleven
totaal MKB
bedrijfsleven
mutaties t.o.v. voorafgaand jaar in % industrie
13,00
9,50
12,50
10,25
bouw
0,75
0,50
3,50
3,75
groothandel
2,25
1,75
3,75
3,75
detailhandel
1,75
2,75
1,75
3,25
horeca
1,50
1,75
1,75
2,00
-0,50
0,25
4,25
3,75
6,75
14,75
6,00
11,50
11,50
12,25
10,25
11,50
overige sectoren
5,50
5,00
5,00
4,50
totaal
6,50
7,25
6,50
7,50
autosector transport en communicatie dienstverlening
Bron: EIM, op basis van het KTO-model, CEP 2004 en bedrijfstakkenprognoses van het CPB.
55
8
Inkomens van zelfstandigen en directeurengrootaandeelhouders
8.1
Inkomen van ondernemers In dit hoofdstuk staat het inkomen van ondernemers centraal. Hoeveel hebben zelfstandigen en directeuren-grootaandeelhouders (dga's) te besteden? In de eerste plaats heeft het bedrijfsresultaat van hun onderneming daar natuurlijk veel invloed op. Ook (fiscale) overheidspolitiek speelt echter een belangrijke rol. In het vervolg van deze paragraaf wordt aan deze aspecten aandacht besteed. De relevante beleidsmaatregelen worden kort uiteengezet, waarna de ontwikkeling van het bruto-netto inkomenstraject van zelfstandigen en directeuren-grootaandeelhouders wordt gepresenteerd. Dit bruto-nettotraject is tot stand gekomen met behulp van het 1 EIM-inkomensrekenmodel BRUNET .
EIM-inkomensmodel BRUNET
8.2
Inkomensontwikkeling zelfstandigen Zelfstandigenbegrip Zelfstandigen voeren een persoonlijke onderneming; kenmerkend voor deze ondernemingen is dat ze geen rechtspersoonlijkheid bezitten. De ondernemingen hebben als rechtsvorm de eenmanszaak, de vennootschap onder firma of de maatschap. Deze definitie is geoperationaliseerd als: een zelfstandigen is een persoon die winst uit onderneming opvoert op het aangifteformulier voor de inkomstenbelasting. Volgens deze definitie waren er in 2003 ruim 803.000 zelfstandigen, inclusief meewer2 kende gezinsleden . Verwacht wordt dat het aantal zelfstandigen dit jaar licht zal afnemen tot ongeveer 799.000. Deze afname wordt veroorzaakt door een geringere aanwas van starters en een toename van het aantal faillissementen en bedrijfsbeëindigingen. Inkomenskarakteristieken zelfstandigen De functie van het inkomen van zelfstandigen is tweeledig. Enerzijds is het besteedbaar inkomen bedoeld om consumptieve bestedingen te verrichten en om te sparen, net zoals dat bij loontrekkers het geval is. Anderzijds is er, door het ontbreken van een scheiding tussen het privé-vermogen van de ondernemer en het ondernemingsvermogen, een investerings- en reserveringsfunctie. Een deel van het besteedbaar inkomen moet worden aangewend om in de onderneming te investeren om de continuïteit en de groei van de onderneming te waarborgen.
1
2
De basis van dit model wordt gevormd door data uit de Inkomensstatistiek van het CBS, waarin gedetailleerde inkomensgegevens vanuit verschillende fiscale administraties zijn opgenomen. In BRUNET is tevens de relevante belastingwetgeving verwerkt tot het huidige jaar. Voor een nadere toelichting zie bijvoorbeeld BRUNET 2003, te downloaden op www.eim.nl/mkb-enondernemerschap. Het betreft hier alle zelfstandigen, dus ook die, bijvoorbeeld, in de landbouw.
57
Winst uit onderneming vormt uiteraard gemiddeld genomen de belangrijkste inkomensbron van zelfstandigen. De laatste jaren neemt het gemiddelde belang van inkomsten uit een dienstbetrekking toe, door de opkomst van het fenomeen hybride starters. Hybride starters zijn startende ondernemers, die zich met behoud van een (parttime) betrekking in loondienst op de paden van het ondernemerschap begeven. Dit kan dus worden gezien als een vorm van deeltijdondernemen. Het belangrijkste kenmerk van deze groep ondernemers is het risicomijdend gedrag. Het risico van het opzetten van een onderneming wordt grotendeels beperkt door de zekerheden die een baan in loondienst oplevert (bijvoorbeeld verzekeringen tegen arbeidsongeschiktheid of werkloosheid, pensioenopbouw). Pas wanneer de onderneming succesvol blijkt, zijn deze ondernemers bereid om de loonactiviteiten stilaan op te geven. Het belang van de ondernemersfaciliteiten voor de hoogte van het besteedbare inkomen van zelfstandigen is enorm. De relatieve omvang van de belangrijkste ondernemersfaciliteiten is in de afgelopen twintig jaar zeer sterk toegenomen. De belangrijkste faciliteiten zijn in dit verband de zelfstandigenaftrek, de toevoeging aan de fiscale oudedagsreserve en de investeringsaftrek. Naast deze faciliteiten bestaan tal van kleinere aftrekposten, die bij elkaar opgeteld een aanzienlijk belastingvoordeel kunnen opleveren.
Belangrijkste wijziging in wetgeving 2004: afschaffing WAZ
Ontwikkelingen wet- en regelgeving De belangrijkste wijziging in relevante regelgeving is de afschaffing van de Wet Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (WAZ). Deze wordt per 1 juli 2004 afgeschaft en daarom wordt sinds 1 januari 2004 geen WAZ-premie meer ingehouden. Bestaande gevallen in de WAZ behouden hun uitkeringsrechten. Sinds 1998 zijn zelfstandigen verplicht verzekerd voor arbeidsongeschiktheid. De premie die zelfstandigen betaalden was afhankelijk van het winstniveau (met een maximum, in 2003 € 38.118). Indien het winstniveau lager was dan de franchise (in 2003 € 13.160) hoefde er geen premie te worden afgedragen. De WAZ biedt zelfstandigen bij arbeidsongeschiktheid een uitkering op minimumniveau, bij volledige arbeidsongeschiktheid heeft een zelfstandige recht op maximaal 70% van het minimumloon. Voor een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering kon men terecht bij particuliere verzekeraars. Echter, de mate waarin dit gebeurt is beperkt, zie bijvoorbeeld Bruins (2003) en Vroonhof (2002). Bij het wegvallen van de WAZ wordt aangenomen dat de helft van de zelfstandigen zich particulier laat verzekeren voor arbeidsongeschiktheid. Onderzoeksresultaten rechtvaardigen deze aanname. EIM hanteert als aanvullende veronderstelling dat er zich meer zelfstandigen zullen laten verzekeren naarmate het bruto-inkomen hoger ligt. Voor zelfstandigen met een laag inkomen is een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering snel te duur. Overigens moet de kanttekening worden geplaatst dat er een serieuze mogelijkheid bestaat dat het aantal dat zich particulier laat verzekeren lager uitvalt. Zelfstandigen moeten nu een beslissing nemen over een eventuele particuliere verzekering op basis van het totale verzekerde bedrag, in plaats van een aanvulling op de WAZ. Dit bedrag is in de meeste gevallen hoger dan de WAZ-premie plus de aanvullende verzekeringspremie, waardoor een aantal zelfstandigen mogelijk van een particuliere verzekering zal afzien.
58
Naast de afschaffing van de WAZ zijn de volgende ontwikkelingen op sociaal en fiscaal terrein van belang voor de inkomensontwikkeling van ondernemers: − De jaarlijkse bedragen die in het kader van de zelfstandigenaftrek mogen worden afgetrokken, zijn licht verhoogd, met gemiddeld 2,4% in 2004. − De heffingskortingen zijn ook licht verhoogd: de algemene heffingskorting met 3,5%, de gecombineerde heffingskorting met 4,5% en ook de arbeidskortingspercentages zijn omhoog gegaan. − De ouderenkorting is in 2004 verhoogd met een bedrag van € 72 en de aanvullende ouderenkorting is verlaagd met € 6. − De kinderkorting is verhoogd met € 68 in 2004 oplopend tot € 102 in 2005. − In 2004 is een toeslag op de combinatiekorting ingevoerd. Deze toeslag kan in het geval van tweeverdieners, alleen door de minst verdienende partner worden geclaimd. De aanvullende combinatiekorting bedraagt in 2004 € 290 en loopt op tot € 521 in 2007. − VUT-premies en prepensioenpremies zijn niet langer aftrekbaar en prepensioenuitkeringen zijn niet langer belast voor de loon- en inkomstenbelasting. − De pakketverkleining in de Ziekenfondswet heeft geleid tot een verlaging van de nominale ziekenfondspremie en de procentuele premie voor zelfstandigen (van 8,45% naar 8%). − De particuliere ziekenfondspremie is daarentegen aanzienlijk verhoogd door de sterke stijging van de WTZ-omslagbijdrage. − De premies voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) zijn gestegen van 12,3% naar 13,25%. − Het tarief van de eerste belastingschijf is verlaagd met 0,7% en het tarief van de tweede schijf is verhoogd met 0,75%. − De WW-premie voor werkgevers is verhoogd (van 2,85% naar 3,45%). − De WAO-premie voor werkgevers is nagenoeg gelijk gebleven (van 7,4% naar 7,45%).
Aanzienlijke winsttoename zelfstandigen
Belangrijkste ontwikkelingen inkomens zelfstandigen 2003-2005 De ontwikkeling van de winst uit onderneming is in belangrijke mate richtinggevend voor de rest van het bruto-netto inkomenstraject van zelfstandigen. Dit is te zien in tabel 8.1, waarin de ontwikkeling van het inkomen van zelfstandigen wordt weergegeven. Voor dit jaar wordt een winsttoename verwacht van 7,75%, voor volgend jaar wordt 7% groei voorzien. Deze toename wordt grotendeels veroorzaakt door kostenbesparingen en het (beperkt) aantrekken van de groei. Ook een afname van het aandeel starters (geringere aanwas) en slecht renderende ondernemingen (faillissementen en bedrijfsbeëindigingen) in de populatie van zelfstandigen spelen een rol; deze groepen maken over het algemeen minder winst dan de overige zelfstandigen.
59
tabel 8.1
Verkort inkomenstraject van bruto naar besteedbaar inkomen van zelfstandigen in het MKB 2003-2005 mutatie 2003
winst voor vermogens- en investeringsaftrek
20.020
7,75
21.560
7,00
23.050
6.510
2,50
6.670
0,00
6.670
-560
14,25
-640
17,25
-750
2.990
1,00
3.020
0,75
3.040
600
5,00
630
-3,25
610
29.550
5,75
31.230
4,50
32.630
premies werknemersverzekeringen
-610
5,00
-640
-3,25
-620
premies WAZ
-300
-100,00
0
0,00
0
overige betaalde premies
-2.350
-12,00
-2.070
0,50
-2.080
inkomsten- en loonbelasting
-2.000
17,50
-2.350
16,25
-2.730
premies volksverzekeringen
-4.370
9,75
-4.800
5,00
-5.040
premies ziektekostenverzekering
-1.230
11,50
-1.370
1,50
-1.390
1.910
4,75
2.000
4,00
2.080
-430
4,75
-450
4,50
-470
heffingskorting
2.510
6,25
2.670
3,75
2.770
overige posten
-40
0,00
-40
0,00
-40
22.650
6,75
24.190
3,75
25.100
bruto-inkomen uit arbeid inkomen uit vermogen ontvangen overdrachten overige inkomsten bruto-inkomen
forfaittair rendement forfaittaire rendementsheffing
besteedbaar inkomen
in %
mutatie
bestanddeel
2004
in %
2005
Bron: EIM, op basis van BRUNET.
Bruto-inkomen stijgt in 2004 naar verwachting met 5,75%
Het totale bruto-inkomen bestaat voor meer dan een vijfde uit looninkomsten. Dit illustreert het belang van de hybride ondernemers. Aangevuld met inkomsten uit vermogen, overdrachten (bijv. uitkering op basis van ziekte, arbeidsongeschiktheid) en overige inkomsten (bijv. alimentatie) bedroeg het bruto-inkomen in 2003 € 29.550. Voor 2004 wordt een toename van 5,75% verwacht. De uitgaven aan ziektekostenpremies zijn in 2004 gestegen met 11,5%. Deze stijging wordt grotendeels veroorzaakt door de aanzienlijke premieverhoging van de particuliere ziektekostenpremie. De premies volksverzekeringen zijn aanzienlijk gestegen. Dit is voornamelijk het gevolg van de toename van de AWBZ-premies.
Reële toename besteedbaar inkomen zelfstandigen in 2004: 5,5%
Alle fiscale wijzigingen en ontwikkelingen in de premiesfeer resulteren in een toename van het nominale besteedbare inkomen van 6,75% in dit jaar. Het gemiddelde besteedbare inkomen van zelfstandigen komt daarmee uit op € 24.190 in 2004. De inflatie in acht genomen (1,25% in 2004) betekent dit een reële toename van 5,5%. Voor volgend jaar wordt uitgegaan van een reële toename van 3%. Premie- en belastingdruk In tabel 8.2 is het verkorte traject van bruto-inkomen naar belastbaar inkomen te vinden. Het belang van de ondernemersfaciliteiten wordt hiermee nog eens onderstreept.
60
1
De aftrekposten die specifiek betrekking hebben op het ondernemerschap maken in 2003 22% uit van het bruto-inkomen. In 2004 springt de sterke afname van de aftrekbare premies voor verzekeringen (-9,75%) in het oog. Dit bestanddeel bestaat voor het grootste deel uit lijfrentepremies. In de oudedagsparaplu die in het nieuwe belastingstelsel 2001 is samengesteld, is de mate waarin lijfrentepremies aftrekbaar zijn drastisch ingeperkt. Voor degenen die in 2001 nog in aanmerking kwamen voor de aftrek, is een overgangsregeling getroffen, uitgesmeerd over de periode 2002-2004. Dit is de voor2 naamste reden van de sterke daling. Verder is in 2003 is de basisruimte komen te vervallen, het bedrag dat standaard mocht worden afgetrokken, ook als men voldoende pensioen had opgebouwd over het lopende jaar. De lijfrenteaftrek geldt vanaf 2003 alleen voor het deel van de premie dat nodig is om het pensioengat op te vullen. tabel 8.2
Belang van fiscale aftrekposten en bijtellingen voor zelfstandigen in het MKB, 2003-2005 mutatie in
mutatie in
bestanddeel
2003
bruto-inkomen
29.550
5,75
31.230
4,50
32.630
aftrek ondernemerschap
-6.640
2,50
-6.800
1,25
-6.890
-430
-2,25
-420
0,00
-420
aftrekbare premies
-2.780
-9,75
-2.510
-0,50
-2.500
overige aftrekposten of bijtellingen
-2.460
2,00
-2.510
0,75
-2.530
belastbaar inkomen
17.250
10,25
19.000
6,75
20.290
verwervingskosten loondienst
2004
%
2005
%
Bron: EIM, op basis van BRUNET.
De toegenomen winst en de verminderde aftrekbaarheid van de lijfrentepremies zijn in sterke mate bepalend voor de toename van het belastbaar inkomen. Het belastbaar inkomen neemt dit jaar met 10,25% toe. De relatieve belastinginkomsten (als aandeel van het belastbaar inkomen) zijn licht gestegen ten gevolge van de tariefstijging van de tweede belastingschijf en een toename van het belastbaar inkomensdeel dat onder de tweede en derde belastingschijven valt. Volgend jaar zullen deze, uitgaande van de sterke winststijging en de sterker stijgende belastingtarieven, verder toenemen.
Belastbaar inkomen zelfstandigen neemt in 2004 met 10,25% toe
De som van de premie WAZ, premies volksverzekeringen en de inkomstenbelasting bedroeg in 2003 € 6.670. In 2004 is dit naar verwachting € 7.150. Dit is een toename van 7% ten opzichte van vorig jaar. Om een beter beeld te krijgen van de invloed van de betaalde overdrachten kan gekeken worden naar de gemiddelde premie- en belastingdruk. Dit is gelijk aan de som van de premie WAZ, de premies volksverzekeringen en de inkomstenbelasting als percentage van het belastbaar inkomen. In 2003 bedroeg de gemiddelde premie- en belastingdruk 38,7% en in 2004 bedraagt de gemiddelde premie- en belastingdruk 37,6%. Deze daling is uitsluitend te danken aan de afschaffing van de WAZ.
Premie- en belastingdruk zelfstandigen is in 2004 licht gedaald ten gevolge van afschaffing WAZ
1
2
Waaronder de zelfstandigenaftrek, meewerkaftrek, toevoeging fiscale oudedagsreserve, investeringsaftrek. Deze basisruimte bedroeg in 2002 € 1.069.
61
8.3
Inkomensontwikkeling directeuren-grootaandeelhouders (dga's) Het begrip directeur-grootaandeelhouder In het volgende is de volgende definitie van directeuren-grootaandeelhouders (dga's) gehanteerd. Dga's zijn personen die loon aan de directeur van een NV of BV opvoeren op het aangifteformulier van de inkomstenbelasting, en die niet verzekerd zijn voor werknemersverzekeringen. Dit laatste omdat zij op grond van de feitelijke gezagsverhouding tussen directeur en aandeelhouders van de vennootschap niet in loondienst zijn. Deze typering wordt vastgelegd op de loonbelastingkaarten van de Belastingdienst. Volgens deze definitie zijn er in 2003 ongeveer 134.000 dga's. Voor dit jaar wordt verwacht dat het aantal dga's zal toenemen tot 141.000. Het zijn vooral 'succesvolle' zelfstandigen met een hoog winstniveau die tot de populatie dga's toetreden. Bij een bepaald winstniveau wordt het fiscaal aantrekkelijker om van rechtspersoonlijkheid te veranderen. Het overige deel start direct in de BV-vorm.
Aantal dga's in 2004 naar verwachting 141.000
Inkomenskarakteristieken dga's De dga ontvangt in de hoedanigheid van directeur een beloning die belast is voor de inkomsten- en loonbelasting, waarbij de beloning aftrekbaar is bij de BV voor de vennootschapsbelasting. Tevens is er een formele scheiding aangebracht tussen het privévermogen van de ondernemer en het ondernemingsvermogen van de BV of NV waarvan de ondernemer directeur is. We beperken ons hier tot de IB-sfeer, mede in verband met de vergelijkbaarheid met zelfstandigen. Het voornaamste bestanddeel van het inkomen van dga's, het looninkomen, houdt verband met de bedrijfsuitkomsten van ondernemingen waarvan zij niet alleen de 'bestuurder' zijn, maar tevens een belangrijke aandeelhouder. Een 'belangrijke aandeel1 houder' wil in dit verband zeggen een persoon met aanmerkelijk belang . De dga kan als bestuurder van de onderneming zelf de hoogte van zijn salaris bepalen. Sinds 1 januari 1997 is het niet meer mogelijk om af te zien van salaris, dan wel een onzakelijk 2 laag salaris te genieten. Daartoe is een fictief loon ingesteld, dat de dga verondersteld wordt ten minste te genieten. Indien aannemelijk kan worden gemaakt dat het salaris op een hoger dan wel lager bedrag moet worden gesteld, kan hiervan worden afgeweken. Naast het toegekende loon zijn de inkomsten uit aanmerkelijk belang, de opbrengsten uit het aandelenbezit, voor de dga een belangrijke inkomensbron. Deze inkomsten uit aanmerkelijk belang bestaan uit zogenaamde reguliere voordelen (zoals dividend) en 3 vervreemdingsvoordelen (zoals verkoopwinst), en worden binnen het nieuwe belastingstelsel belast in box II tegen een tarief van 25%. Hierbij moet worden aangetekend dat beloning via het toegekende loon fiscaal gezien de voorkeur geniet, aangezien dividend in feite een dubbele belastingheffing kent. Het dividendbedrag wordt toegewezen na de winstverdeling van de BV of NV, waarover de heffing van de vennootschapsbelasting heeft plaatsgevonden. Daar bovenop komt nog de heffing van 25% over het dividendbedrag, in het kader van de inkomstenbelasting. Het is voor de dga dus aantrekkelijker om de winst binnen de onderneming te houden. 1
2
3
62
Een persoon heeft een aanmerkelijk belang in een onderneming wanneer hij of zij, al dan niet samen met een partner, meer dan 5% van de aandelen van een onderneming bezit. Dit bedrag is de maximumpremiegrondslag voor de WAZ, en bedroeg in 2003 € 38.118. Vervreemdingsvoordelen worden door het CBS overigens als eenmalige inkomsten beschouwd, en derhalve buiten beschouwing gelaten bij de bepaling van het besteedbaar inkomen.
Belangrijkste ontwikkelingen inkomens dga's 2003-2005 Bij de doorberekening van het bruto-nettotraject van dga's is rekening gehouden met dezelfde beleidsuitgangspunten als verwoord in paragraaf 8.1 over zelfstandigen. Daarnaast is voor dga's de inkomensvorming en belastingheffing van aanmerkelijk belang (box II) meegenomen in de berekeningen. In tabel 8.3 is de ontwikkeling van het inkomen van dga's uiteengezet. tabel 8.3
Verkort inkomenstraject van bruto naar besteedbaar inkomen van dga's, 2003-2005 mutatie
bestanddeel winst voor vermogens- en investeringsaftrek*
2003
in %
mutatie 2004
in %
2005
0
0,00
0
0,00
0
bruto-inkomen uit arbeid
57.330
2,50
58.730
0,00
58.750
inkomen uit vermogen
-2.960
8,50
-3.210
9,00
-3.500
1.590
1,25
1.610
0,50
1.620
-240
0,00
-240
0,00
-240
55.720
2,00
56.890
-0,50
56.640
-50
20,00
-60
0,00
-60
-900
-100,00
0
0,00
0
overige betaalde premies
-2.340
-9,00
-2.130
0,50
-2.140
inkomsten- en loonbelasting
-7.430
4,00
-7.720
-0,50
-7.680
premies volksverzekeringen
-7.980
6,50
-8.490
1,50
-8.620
premies ziektekostenverzekering
-2.150
15,25
-2.480
-0,75
-2.460
3.050
4,25
3.180
4,50
3.320
-910
4,50
-950
5,25
-1.000
heffingskorting
3.070
5,75
3.250
2,75
3.340
overige posten
-470
2,25
-480
0,00
-480
39.610
3,50
41.020
-0,50
40.860
5.090
1,50
5.170
1,00
5.220
ontvangen overdrachten overige inkomsten bruto-inkomen premies werknemersverzekeringen premies WAZ
forfaittair rendement forfaittaire rendementsheffing
besteedbaar inkomen (excl. aanmerkelijk belang) winst aanmerkelijk belang belasting box II (aanmerkelijk belang)
-1.270
1,50
-1.290
1,50
-1.310
besteedbaar inkomen (inclusief aanmerkelijk belang) 43.430
3,25
44.890
-0,25
44.780
* Om dubbeltellingen te voorkomen worden personen die zowel zelfstandige als dga zijn alleen als zelfstandige beschouwd. Bron: EIM, op basis van BRUNET.
Bruto-inkomen dga's stijgt in 2004 naar verwachting met 2%
Het bruto-inkomen van dga's bestaat nagenoeg volledig uit inkomsten uit arbeid. De som van de inkomsten uit overige inkomensbronnen is zelfs negatief, door de relatief hoge kosten verbonden aan de eigen woning. Dga's hebben gemiddeld te maken met een hoger economisch huurwaardeforfait. Het bruto-inkomen van dga's bedroeg in 2003 gemiddeld € 55.720. Voor dit jaar wordt een toename verwacht van 2%, voor volgend jaar een daling van 0,5%. Evenals bij de zelfstandigen, zijn de daadwerkelijke uitgaven aan ziektekostenpremies aanzienlijk gestegen (15,25%). Deze stijging wordt wederom veroorzaakt door de aanzienlijke verhoging van de particuliere ziektekostenpremie.
63
Ook de premies volksverzekeringen zijn gestegen. Dit is voornamelijk het gevolg van de toename van de AWBZ-premies.
Reële toename besteedbaar inkomen dga's in 2004: 2,25%
Het besteedbaar inkomen (exclusief aanmerkelijk belang) komt dit jaar gemiddeld uit op € 41.020, hetgeen neerkomt op een nominale toename van 3,5% ten opzichte van vorig jaar. Voor volgend jaar wordt een nominale afname van 0,5% verwacht. Gecorrigeerd voor inflatie is de reële toename dit jaar 2,25%, en de reële afname volgend jaar 1,25%. De beloning van de directeur van de onderneming, voorzover het de looncomponent betreft, is deels afhankelijk van de loonontwikkeling onder de in het bedrijf werkzame personen. De verwachting is dat de lonen gaan dalen in de komende periode, waardoor de ontwikkeling van het inkomen van dga's ook gematigd negatief is. Het gemiddelde bedrag aan winst uit aanmerkelijk belang bedraagt in 2004 € 5.170. Dit vormt een aanvulling van 9% op het besteedbaar inkomen.
Belastbaar inkomen dga's neemt in 2004 toe met 2,75%
Premie- en belastingdruk Dga's hebben in vergelijking met zelfstandigen betrekkelijk weinig aftrekposten (zie tabel 8.4). De ondernemersfaciliteiten gelden niet voor dga's. Ook dga's voelen de beperking van de lijfrenteaftrek. Evenals vorig jaar neemt het gemiddelde bedrag aan aftrekbare premies aanzienlijk af (8,75%). Verwacht wordt dat de aftrekbare premies volgend jaar weer licht zullen stijgen (0,5%). Als gevolg hiervan neemt het belastbaar inkomen dit jaar toe met 2,75% terwijl het naar komend jaar naar verwachting licht zal dalen met 0,75%. tabel 8.4
Belang van fiscale aftrekposten en bijtellingen voor dga's, 2003-2005 mutatie in 2003
bruto-inkomen
55.720
2,00
56.890
-0,50
56.640
-10
0,00
-10
0,00
-10
verwervingskosten loondienst
-1.570
0,75
-1.580
0,75
-1.590
aftrekbare premies
-2.380
-8,75
-2.170
0,50
-2.180
overige aftrekposten of bijtellingen
-3.790
1,25
-3.840
0,75
-3.870
belastbaar inkomen
47.980
2,75
49.310
-0,75
48.990
aftrek ondernemerschap
%
mutatie in
bestanddeel
2004
%
2005
Bron: EIM, op basis van BRUNET.
Minimale daling premie- en belastingdruk dga's in 2004
64
De gemiddelde premie- en belastingdruk, de som van de premie WAZ, de inkomstenbelasting en de premies volksverzekeringen, bedroeg in 2003 34%. In 2004 is dit 33%. Deze minimale daling wordt veroorzaakt door de afschaffing van de WAZ-premie.
9
Investeringen
In dit hoofdstuk komen de investeringen in het MKB aan de orde. Hiervoor wordt in de eerste paragraaf ingegaan op de verwachtingen van ondernemers. Vervolgens wordt ingegaan op de ontwikkelingen van de investeringen. Tot slot wordt in de laatste paragraaf nog nader ingegaan op de doelen, de typen en de financieringsbronnen van de investeringen. De eerste en de laatste paragraaf zijn gebaseerd op het MKBBeleidspanel. Dit is een jaarlijkse enquête onder 1.700 ondernemers. De laatste enquête is in het voorjaar 2004 gehouden.
9.1 In 2004 dalen de totale investeringen in het MKB verder, maar het einde van de neergaande fase lijkt nabij…
Verwachtingen van ondernemers Onder ondernemers lijkt het optimisme toe te nemen. In het komende jaar verwachten namelijk meer ondernemers te investeren in vergelijking met een jaar geleden. In het voorjaar van 2003 gaven vijf à zes van de tien MKB-ondernemers aan te zullen investeren. Dit voorjaar zijn dit er zes à zeven (zie figuur 9.1). In het voorjaar 2003 blijkt ook dat meer bedrijven hebben geïnvesteerd dan de ondernemers na dat jaar verwachtten. De lage verwachting was ingegeven door een teruglopende bezettingsgraad, tezamen met een sombere visie ten aanzien van het economische herstel in Nederland. Aan het eind van 2003 was de bezettingsgraad in vele bedrijven nog niet op orde, maar waren economische vooruitzichten weer wat voorspoediger. Deze vooruitzichten worden voor een belangrijk deel ingegeven door de economische ontwikkeling in het buitenland. figuur 9.1 Investeringen: realisaties voor 2002-2003 en plannen voor 2003-2004 (in % van het aantal ondernemers) in het Nederlandse MKB
realisatie 2003
73%
27%
realisatie 2002
71%
29%
verwachting 2004
61%
verwachting 2003
0%
20%
40%
geïnvesteerd
60%
80%
52%
11%
28%
11%
37%
100%
niet geïnvesteerd
0%
20%
40%
60%
80%
100%
van plan te investeren investeert misschien investeert niet
Bron: MKB-Beleidspanel, voorjaar 2003 en voorjaar 2004.
… en meer ondernemers verwachten een sterke groei in het investeringsbedrag
Het toegenomen optimisme blijkt ook uit het percentage ondernemers dat een lichte tot sterke stijging van de investeringen verwacht. Dit blijkt 43% te zijn. Dit is een belangrijk hoger percentage dan in 2003. In dat jaar realiseerde 36% van de ondernemers een lichte tot sterke stijging van de investeringen.
65
figuur 9.2 Ontwikkeling van de hoogte van de investeringen voor 2003 en verwachtingen voor 2004 (in % van het aantal ondernemers) in het Nederlandse MKB
sterke afname 12%
sterke afname 15%
sterke groei 16%
lichte afname 16%
sterke groei 23%
lichte afname 13%
lichte groei 20%
gelijk 29%
gelijk 36%
ontwikkeling investeringen 2003
lichte groei 20%
verwachte ontwikkeling 2004
(realisatie) Bron: MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
9.2 Daling totale investeringen in 2004
Ontwikkelingen van investeringen in het MKB Ondanks het toegenomen optimisme onder ondernemers, wordt toch een daling van de investeringen verwacht. Naar verwachting zullen de investeringen in het MKB dalen met circa 4,5%. Vooral een daling van de investeringen in gebouwen is hier debet aan. De investeringen in outillage zullen iets kunnen toenemen. Volgend jaar zullen zowel de investeringen in outillage als die in transportmiddelen kunnen toenemen. Een herstel van de investeringen in gebouwen wordt verwacht. tabel 9.1
Ontwikkeling investeringen in het MKB in 2004-2005, in procenten 2004
2005
volumemutaties t.o.v. vorig jaar in procenten MKB totaal investeringen
-4,5
-1,0
-6,75
-2,75
1,5
3,75
waaronder:
− gebouwen − outillage − transportmiddelen
-1,75
0,5
-1,5
1,0
-6,5
-3,2
2,5
4,0
-1,75
1,0
grootbedrijf totaal investeringen waaronder:
− gebouwen − outillage − transportmiddelen Bron: EIM, op basis van KTO-model en CEP 2004.
66
Door de economische terugval, met name in de dienstensector, staat een groot aantal bedrijfspanden leeg. Dit heeft, in combinatie met de (over)enthousiaste aanwas van bedrijfspanden in de periode 1997-2001, geleid tot een geringe noodzaak om te investeren in gebouwen anno 2004. De investeringen in outillage betreffen met name vervangingsinvesteringen in machines en computerapparatuur. De uitbreidingsinvesteringen blijven vooralsnog beperkt; voor 1 komend jaar wordt dan ook een weinig uitbundig groeicijfer verwacht . De vervangingsvraag naar computers zal komend jaar wel aanhouden. Deze vervangingsvraag is redelijk hoog aangezien de computers, die ten tijde van het zogenoemde millenniumprobleem in groten getale zijn aangeschaft, tegenwoordig aan vervanging toe zijn. Tevens wordt verwacht dat, gepaard aan het verwachte economische herstel, de uitbreidingsinvesteringen in computers zullen groeien.
In 2004 wel een stijging investeringen in outillage
Bij de wegvervoermiddelen zijn de investeringen sinds 2000 sterk teruggelopen. Verstrekking van lease-auto's aan personeel is in de afgelopen jaren sterk gereduceerd. In de transportsector is men nog terughoudend om bestaande vervoermiddelen te vervangen. Wel zorgt het aantrekken van de wereldhandel en daarmee de uitvoer en de wederuitvoer ervoor dat met name internationale transportondernemers wat meer geneigd 2 zijn de vervoerscapaciteit uit te breiden . Naar verwachting zullen de investeringen in wegvervoermiddelen als geheel licht kunnen stijgen in 2005.
Terughoudendheid bij investeringen in wegvervoer
9.3
Investeringen in het MKB naar doel, type en financieringsbron3 Investeringen kunnen worden uitgesplitst naar doel, type en investeringsbron. Voor 2003 is dit in tabel 9.2 gedaan. De uitkomsten zijn gebaseerd op een enquête onder ruim 1.700 MKB-ondernemers in Nederland. Wanneer gekeken wordt naar de verschillende investeringsdoelen is te zien dat in 2003 vervangingsinvesteringen (efficiencyverbeteringen, vervanging van bestaande middelen) meer werden gedaan dan uitbreidingsinvesteringen in het Nederlandse MKB. Ook hebben vier van de tien MKB-ondernemers (ten dele) geïnvesteerd om te voldoen aan de wet- en regelgeving.
Investeringen in 2003 meer ter vervanging dan ter uitbreiding...
Bijna alle investerende MKB-ondernemers hebben in 2003 geld gestoken in bedrijfsmiddelen. De helft gaf hierbij aan dat deze investeringen gegroeid zijn. Van de ondernemers die investeerden in nieuwe markten of producten geeft tweederde aan dat deze investeringen gegroeid zijn ten opzichte van 2002. Ook in investeringen in internet en ICT valt een duidelijke groei waar te nemen: 60% van de ondernemers die hierin in 2003 investeerden gaf aan dat deze investering gegroeid is ten opzichte van 2002.
1
2
3
Zie Centraal Economisch Plan 2004, CPB, mei 2004. Ibid. Het verhogen van de productiecapaciteit van Nederlands grootste bedrijfswagenproducent per 1 januari 2004 kan leiden tot een positieve bijdrage aan de investeringen in wegvervoermiddelen. Voor een uitgebreide rapportage over investeringen in het MKB, met onderscheid naar sectoren, wordt verwezen naar de EIM-publicatie 'Ondernemen in de Sectoren', die in september 2004 zal verschijnen.
67
Ondernemers in het MKB zoeken de financiering voornamelijk in hun eigen portefeuille. Ruim 60% financiert het gehele investeringsbedrag met eigen geld. Belangrijkste financieringsbron in het MKB is de winst uit eigen onderneming. Ruim 80% van de ondernemers wendt deze aan voor zijn investeringen. Ruim 40% financiert met overig eigen geld. Ruim een kwart van de ondernemers heeft geleend bij een bank. De inbreng van personen in de sociale omgeving van de ondernemer is beperkt. Zes procent van de ondernemers financiert de investeringen deels met een bijdrage van familie en andere in1 formele investeerders .
MKB zoekt financiering van investeringen voornamelijk in eigen portefeuille
tabel 9.2
Investeringen in het MKB in 2003 naar doel, type en financieringsbron percentage van MKB-ondernemers die in 2003 investeerden
investeringsdoelen samenwerking met andere bedrijven
24
uitbreiding van de productiecapaciteit
33
uitbreiding van het product- en/of dienstenassortiment
51
efficiencyverbetering
63
vervanging van bestaande middelen
74
voldoen aan wet- en regelgeving
53
typen investering bedrijfsmiddelen
91
nieuwe markten en/of producten
41
kennis, opleiding en scholing
36
internet en ICT
37
financieringsbronnen winst uit onderneming
83
overig eigen geld
43
holding
10
lening bij banken
28
familie en andere informele investeerders
6
leverancierskredieten
6
Bron: MKB-Beleidspanel 2004.
1
68
De inbreng van verstrekkers van risicokapitaal (venture capital) werd door slechts 6 ondernemers aangegeven. Dit is dermate beperkt dat het niet opgenomen is in de tabel.
10
Financiering
Financiering van ondernemingen houdt in het tijdig en op de meest doelmatige wijze kunnen beschikken over vermogen dat nodig is voor de aanschaf van activa. Activa zijn middelen die de onderneming toebehoren, en die nodig zijn voor de bedrijfsvoering (bijv. machines, voorraden, maar ook minder tastbare middelen zoals goodwill en patenten). Met deze activa die een onderneming verwerft als uitvloeisel van investeringsbeslissingen, kan het productie- en verkoopproces ten uitvoer worden gelegd. De financieringsstructuur van bedrijven kan worden afgelezen uit hun balansstructuur en de bijbehorende financiële kengetallen. In dit hoofdstuk bekijken we de huidige financie1 ringsstructuur van niet-financiële bedrijven en de ontwikkeling daarvan in de tijd. Bij de analyse van de financieringsstructuur wordt ingezoomd op de verschillen tussen bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf (MKB) en het grootbedrijf (GB). Daarbij wordt het MKB verder onderverdeeld in kleine bedrijven (KB) en middelgrote bedrijven (MB). Binnen de kleine bedrijven wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid (bijvoorbeeld eenmanszaken, vennootschappen onder firma) en bedrijven met rechtspersoonlijkheid (bijvoorbeeld besloten en naamloze vennootschappen). Voor de samenstelling van de balansstructuur en de financieringskengetallen is gebruik gemaakt van CBS-gegevens (Statistiek Financiën van Ondernemingen) en andere bronnen, die geactualiseerd zijn met een door EIM ontwikkeld financieringsmodel (het zogenoemde FAMOS-model).
10.1
Activastructuur Begrippen De activa van een onderneming weerspiegelen de bedrijfsbezittingen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt naar vaste en vlottende activa. Vaste activa zijn de bezittingen met een lange levensduur. Te denken valt hierbij aan gebouwen en duurzame productiemiddelen, de zogenoemde materiële activa. Daarnaast behoren tot de vaste activa de immateriële en de financiële activa. De immateriële activa hebben betrekking op minder tastbare bezittingen, zoals goodwill, patenten en octrooien. De financiële activa betreffen onder andere deelnemingen in groepsmaatschappijen en beleggingen. Vlottende activa zijn de bezittingen met een korte levensduur. Deze zijn eveneens verder onder te verdelen en omvatten voorraden (gereed product, grond- en hulpstoffen en onderhanden werk), vorderingen (op handelsdebiteuren) en liquide middelen (geld in kas of banktegoeden) en snel verhandelbare vermogenstitels. Uitgaande van de gulden financieringsregel zal de levensduur van de activa zo veel mogelijk moeten overeenkomen met de looptijd van de financiering. Dit houdt in dat vaste activa zo veel mogelijk moeten worden gefinancierd met lang vermogen, en voorraden en debiteuren met kort vermogen.
1
Het bank- en verzekeringswezen en de onroerendgoedsector blijven buiten de beschouwing.
69
Het MKB investeert minder in vaste activa dan het grootbedrijf
Verhouding vaste en vlottende activa In tabel 10.1 is de huidige activastructuur van het bedrijfsleven weergegeven. Uit de tabel valt af te lezen dat de activastructuur verschillen vertoont tussen de onderscheiden grootteklassen van bedrijven. In vergelijking met het grootbedrijf investeert het MKB relatief minder in duurzame productiemiddelen (vaste activa) en juist meer in vlottende activa. tabel 10.1 Activastructuur van het bedrijfsleven, 2004
omschrijving
totaal
KB niet-
KB rechts-
MB rechtsper-
rechtspersoon
persoon
soon
GB rechtsMKB
persoon
in % totaal vaste activa
58
43
38
40
40
67
− (im)materiële activa
29
41
21
28
28
29
− financiële activa
29
2
17
13
12
38
vlottende activa
42
57
62
60
60
33
9
18
10
16
14
7
− kortlopende vorderingen
23
17
31
31
29
21
− liquide middelen
10
22
21
13
17
5
− voorraden
Bron: EIM, raming op basis van het FAMOS-model.
Het MKB investeert minder in financiële activa dan het grootbedrijf
Kleine nietrechtspersonen hebben relatief hoog aandeel vaste activa
Grote bedrijven houden relatief weinig liquide middelen aan
70
Vaste activa Binnen de vaste activa is te zien dat het MKB relatief meer investeert in gebouwen, machines en immateriële activa, dan in financiële activa. Grote bedrijven hebben op basis van hun schaalgrootte de beschikking over meer financiële middelen om te investeren in andere bedrijven. Daardoor is ten opzichte van het MKB het rendement relatief hoger, omdat de gemiddelde kosten voor vermogensbeheer en transacties lager zullen zijn. Het aandeel van de vaste activa bij de kleine bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid is hoger dan bij de kleine bedrijven met rechtspersoonlijkheid en het middenbedrijf. Bij de kleine niet-rechtspersonen wordt de eigen woning vaak tot de materiële activa van het bedrijf gerekend. Dit hangt samen met het feit dat bij een bedrijf zonder rechtspersoonlijkheid kapitaal en vermogen van bedrijf en ondernemer samenvallen. Vlottende activa De vlottende activa zijn bij MKB-bedrijven relatief belangrijker dan bij het grootbedrijf. Een voordeel van een hoog aandeel vlottende activa (met name wanneer het gaat om (courante) voorraden en liquide middelen) is dat er snel en beter kan worden ingespeeld op de voortdurende verandering in de vraag naar producten en diensten. Daar staat wel tegenover dat deze bedrijven meer kosten moeten maken voor deze grotere flexibiliteit (denk bijvoorbeeld aan hogere voorraadkosten). Het grootbedrijf is - mede door ICTtoepassingen in logistieke processen - normaal gesproken beter dan het MKB in staat om het voorraadniveau laag te houden en zodoende de financieringskosten van de voorraden te drukken. Verder blijkt dat het grootbedrijf relatief weinig liquide middelen aanhoudt. De achterliggende reden is dat liquide middelen weinig opbrengsten genereren (lage rente) en beter kunnen worden belegd in financiële activa zoals obligaties en aandelen. Grote bedrijven zijn daartoe beter in staat dan het MKB, omdat zij over het algemeen een be-
tere risicospreiding kennen, waardoor de ontwikkeling van de cash-flow minder onzeker is. Dit betekent dat noodzakelijke buffers minder hoeven te worden ingebouwd. Daarnaast zijn, zoals eerder gememoreerd, de gemiddelde vermogenskosten lager als gevolg van schaalvoordelen.
10.2
Vermogensstructuur Begrippen De vermogensstructuur van een bedrijf geeft weer op welke wijze de activa zijn gefinancierd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar eigen vermogen en vreemd vermogen. Bij het vreemd vermogen (schulden) is een verdere verbijzondering mogelijk naar de duur waarvoor de schulden zijn aangegaan, hetgeen resulteert in een verdeling in lang vreemd vermogen en kort vreemd vermogen. Verhouding eigen en vreemd vermogen De huidige vermogensstructuur van het bedrijfsleven wordt weergegeven in tabel 10.2. De vermogensstructuur verschilt tussen de grootteklassen van bedrijven. Ten eerste valt op dat het aandeel eigen vermogen bij het MKB veel lager is dan bij het grootbedrijf. Grote bedrijven zijn in staat om door middel van uitgifte van aandelen eigen vermogen aan te trekken via de effectenbeurs of via onderhandse plaatsing bij institutionele beleggers. Deze mogelijkheid is nauwelijks voor het MKB weggelegd. De belangstelling van institutionele beleggers gaat doorgaans uit naar de grote beursgenoteerde bedrijven, zij leveren vrijwel geen bijdrage aan de financiering van het MKB. Alleen een deel van de grootste bedrijven in het MKB kan aankloppen bij participatiemaatschappijen om risicodragend vermogen aan te trekken. In het MKB zijn inbreng van eigen geld en winstinhouding de belangrijkste bronnen van eigen vermogen.
Het MKB bezit relatief minder eigen vermogen dan het grootbedrijf
tabel 10.2 Vermogensstructuur van het bedrijfsleven, 2004
omschrijving
totaal
KB niet-
KB rechts-
MB rechts-
rechtspersoon
persoon
persoon
GB rechtsMKB
persoon
in % totaal eigen vermogen
39
28
29
28
29
46
vreemd vermogen
61
72
71
72
71
54
− lang vreemd vermogen
31
32
36
32
33
29
− kort vreemd vermogen
30
40
35
39
38
25
Bron: EIM, raming op basis van het FAMOS-model.
Het MKB financiert relatief veel met kort vreemd vermogen
Lang en kort vreemd vermogen Het blijkt dat het aandeel van kort vreemd vermogen (looptijd minder dan één jaar) bij het MKB procentueel hoger ligt dan bij het grootbedrijf. Dit heeft in grote mate te maken met de financieringsbehoefte van de MKB-bedrijven. Bij de behandeling van de activastructuur was te zien dat het MKB relatief meer investeert in vlottende activa. Deze worden volgens de gulden financieringsregel voornamelijk gefinancierd met kort vermogen. Het MKB maakt verder meer gebruik van leverancierskrediet en ook het gebruik van rekening-courantfaciliteiten van banken ligt hier naar verhouding hoger. Vanwege het geringere aantal zekerheden en de hoger ingeschatte financiële risico's van MKB-
71
bedrijven zijn banken in de regel minder snel geneigd langlopende leningen aan deze bedrijven te verstrekken. Banken kunnen deze risico's minder goed inschatten, mede doordat kleinere bedrijven minder openheid over hun financiële situatie hoeven te geven middels de jaarrekening, in tegenstelling tot grote bedrijven. Het beeld dat het MKB in vergelijking met het grootbedrijf minder (externe) financieringsbronnen tot zijn beschikking heeft, ligt dan ook iets genuanceerder: het MKB is traditioneel in hoge mate afhankelijk van de kredietverlening door banken en is daarin minder vrij om zelf richting te geven aan de vorm en condities waaronder dit plaatsvindt.
10.3
Kengetallen Begrippen Met de financieringskengetallen kan in één oogopslag een indruk worden verkregen van de financiële positie van het bedrijf. Banken maken er bijvoorbeeld gebruik van bij de beoordeling van kredietaanvragen. Belangrijke kengetallen zijn de liquiditeits-, de solvabiliteits- en de rentabiliteitsratio's. Daarnaast is er een viertal activiteiten- en termijnratio's, te weten de omloopsnelheid van het vermogen, de voorraadtermijn, de debiteurentermijn en de crediteurentermijn. Een onderneming is liquide als er op korte termijn aan de betalingsverplichtingen kan worden voldaan. Een gebruikelijk kengetal hiervoor is de current ratio, waarbij de vlottende activa gerelateerd worden aan de kortlopende schulden (vlottende activa gedeeld door kort vreemd vermogen). Een bedrijf met een current ratio met een waarde hoger dan 100% is in staat om aan zijn kortlopende verplichtingen te voldoen. De solvabiliteit geeft weer in hoeverre een onderneming aan haar langetermijnverplichtingen kan voldoen. Het gebruikelijke kengetal om dit weer te geven is de solvabiliteitsratio. De solvabiliteitsratio is hier berekend als het aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen (eigen vermogen gedeeld door totale vermogen). De rentabiliteit verwijst naar de relatie tussen de opbrengst van een onderneming en het vermogen waarmee die opbrengt is gegenereerd. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt naar de rentabiliteit van het totale vermogen (RTV) en die van het eigen vermogen (REV). De rentabiliteit op het totale vermogen relateert het totale inkomen uit vermogen (de som van de nettowinst voor belasting en de rentelasten over het vreemde vermogen) aan het totale in de onderneming geïnvesteerde vermogen (eigen + vreemd vermogen). De REV is het aandeel van de nettowinst (na belasting) in het eigen vermogen. De omloopsnelheid van het vermogen geeft de doelmatigheid van het aangewende vermogen weer: de gegenereerde omzet per gulden geïnvesteerd vermogen. De hoogte van de omzet wordt gerelateerd aan het totale vermogen (omzet gedeeld door totale vermogen). Hoe hoger deze ratio is, des te minder vermogen er nodig is om een bepaalde omzet te behalen. De voorraadtermijn geeft het aantal dagen aan dat goederen en/of grondstoffen gemiddeld in voorraad zijn. De voorraadtermijn wordt berekend door de waarde van de voorraad te relateren aan de omzet (voorraad gedeeld door omzet maal 365 dagen). De debiteurentermijn geeft een indicatie (in aantal dagen) van het betaalgedrag van de klanten. De debiteurentermijn wordt berekend door de waarde van de vorderingen te relateren aan de omzet (vorderingen gedeeld door omzet maal 365 dagen).
72
De crediteurentermijn geeft een beeld van de termijn dat rekeningen van leveranciers openstaan. De crediteurentermijn wordt berekend door de waarde van de openstaande rekeningen (crediteuren) te relateren aan de omzet (crediteuren gedeeld door omzet maal 365 dagen). In tabel 10.3 staan de financieringskengetallen voor 2004 weergegeven voor de verschillende grootteklassen binnen het bedrijfsleven. tabel 10.3 Financieringskengetallen van het bedrijfsleven, 2004
GB rechts-
KB niet-
KB rechts-
MB rechts-
totaal
rechtspersoon
persoon
persoon
MKB
persoon
143
150
177
152
157
130
solvabiliteit (%)
39
28
29
28
29
46
rentabiliteit eigen vermogen (%)
10
12
16
16
15
8
rentabiliteit totaal vermogen (%)
6
7
7
8
8
5
114
197
122
174
163
86
voorraadtermijn (dagen)
30
33
29
33
32
28
debiteurentermijn (dagen)
75
31
92
64
64
87
crediteurentermijn (dagen)
31
21
33
30
30
32
omschrijving
liquiditeit (current ratio) (%)
omloopsnelheid vermogen (%)
Bron: EIM, op basis van het FAMOS-model.
In aansluiting hierop is in tabel 10.4 voor het MKB de ontwikkeling van deze kengetallen over de periode 2000-2004 weergegeven. tabel 10.4 Ontwikkeling van de financieringskengetallen van het MKB, 2000-2004 omschrijving
2000
2001
2002
2003
2004
155
157
157
157
157
solvabiliteit (%)
32
33
31
30
29
rentabiliteit eigen vermogen (%)
15
14
14
14
16
rentabiliteit totaal vermogen (%)
8
8
8
7
8
156
158
160
161
162
voorraadtermijn (dagen)
34
33
33
33
33
debiteurentermijn (dagen)
71
66
65
64
64
crediteurentermijn (dagen)
37
35
35
35
35
liquiditeit (current ratio) (%)
omloopsnelheid vermogen (%)
Bron: EIM, raming op basis van het FAMOS-model.
Tabel 10.5 geeft ten slotte voor 2004 inzicht in de financiële kengetallen per sector in het MKB.
73
tabel 10.5 Financieringskengetallen voor het MKB naar sector, 2004
sector
rentabiliteit
rentabiliteit
omloop-
voorraad-
debiteuren-
crediteu-
current
solvabiliteit
eigen vermo-
totaal ver-
snelheid
termijn
termijn
rentermijn
ratio (%)
(%)
gen (%)
mogen (%)
(in %)
(dagen)
(dagen)
(dagen)
industrie
166
29
11
6
121
44
82
27
bouwnijverheid
166
37
12
7
166
25
74
17
groothandel
142
24
16
6
204
36
60
38
detailhandel
178
30
9
5
183
50
34
16
horeca
119
20
13
6
139
13
31
20
autosector
151
28
19
9
250
47
30
29
transport
124
28
10
6
119
4
86
44
zakelijke diensten
186
31
26
12
136
16
82
26
persoonlijke diensten
178
30
22
14
124
12
90
22
MKB totaal
157
29
16
8
162
33
64
34
Bron: EIM, raming op basis van het FAMOS-model.
Het MKB heeft een betere liquiditeitspositie dan het grootbedrijf
Liquiditeitspositie MKB blijft stabiel ondanks de neergaande conjunctuur
De liquiditeitspositie van de horeca en de transportsector is relatief zwak. In de detailhandel en de dienstverlening is de liquiditeitspositie relatief gunstig
74
Liquiditeit Het MKB heeft in 2004 een betere liquiditeitspositie dan het grootbedrijf (zie tabel 10.3). Dit komt omdat MKB-bedrijven naar verhouding over meer liquide middelen en voorraden (vlottende activa) beschikken dan grote bedrijven. De achterliggende reden is de grotere flexibiliteit van MKB-bedrijven. Met het aanhouden van een hoog aandeel voorraden en liquide middelen kan snel en beter worden ingespeeld op de wensen van de consument. Daarnaast speelt de bufferfunctie bij MKB-bedrijven een grotere rol dan bij grote bedrijven. De ontwikkeling van de cash-flow van kleine en middelgrote bedrijven is omgeven met meer onzekerheid door een mindere mate van differentiatie van product- en klantgroepen (en dus ook risicospreiding) ten opzichte van het grootbedrijf. Dit betekent dat bij tegenvallende omzet een beroep moet worden gedaan op de liquide middelen om het bedrijfsproces op gang te houden (bijvoorbeeld voldoen aan betalingsverplichtingen zoals salarissen, kortlopende schulden). Uit tabel 10.4 blijkt dat de liquiditeitspositie van het MKB in de periode 2000-2004 stabiel is, met uitzondering van een lichte toename in 2001. Opvallend is dat de neergaande conjunctuur geen invloed heeft gehad op de mate waarin MKB-bedrijven op korte termijn aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Een nadere analyse wijst uit dat de kortlopende schulden weliswaar toenemen, maar dat tevens de vlottende activa (met name liquide middelen) hoger uitvallen. Blijkbaar reageren MKB-bedrijven op de toenemende kortlopende betalingsverplichtingen door een grotere buffer aan te houden. Aan de andere kant zullen banken ook terughoudender zijn in het verstrekken van kortlopende leningen. Tussen de sectoren in het MKB zijn weinig verschillen te zien (zie tabel 10.5). Alleen de horeca en de transportsector laten een relatief zwakke liquiditeitspositie zien. In de horeca worden de vaste activa deels met kort vreemd vermogen gefinancierd. Bedrijven in de transportsector hebben vaak een vaste klantenkring waarvoor zij diensten verrichten, wat een stabiliserende werking heeft op de ontwikkeling van de cash-flow. Dit verkleint de noodzaak tot het aanhouden van vlottende activa in het kader van de bufferfunctie. Verder zijn de posities van de detailhandel, de zakelijke en de persoonlijke dienstverlening op het punt van de liquiditeit relatief gunstig. De detailhandel bezit relatief gezien
veel voorraden, terwijl de bouwnijverheid en de dienstverlenende sectoren relatief weinig schulden hebben in de vorm van kort vreemd vermogen. Dit komt deels doordat in deze laatste sectoren relatief weinig investeringen nodig zijn om een MKB-bedrijf draaiende te houden. Arbeid geldt als de belangrijkste productiefactor.
De solvabiliteitspositie van het MKB blijft achter bij die van het grootbedrijf
De solvabiliteitspositie van het MKB is afgenomen
Solvabiliteit Uit tabel 10.3 blijkt dat de solvabiliteitspositie van het MKB achterblijft bij die van het grootbedrijf. Kleine bedrijven kampen vooral met een 'equity gap' (een tekort aan eigen vermogen c.q. problemen met het aantrekken daarvan). Dit komt met name doordat MKB-bedrijven door de beperkte toegang tot de effectenbeurs en open vermogensmarkten vooral zijn aangewezen op kredietverlening door banken. De belangrijkste bronnen van eigen vermogen voor kleinere bedrijven, winstinhouding en inbreng van eigen geld, vormen slechts een fractie van de bedragen die grote bedrijven kunnen aantrekken op de open vermogensmarkten (bijvoorbeeld door de emissie van aandelen). Een minder goede solvabiliteit leidt ook tot een beperktere leencapaciteit ten aanzien van vreemd vermogen: banken zijn vanwege de hogere financieringsrisico's van MKBbedrijven terughoudend in het verstrekken van relatief omvangrijke leningen en kredieten. Uit tabel 10.4 blijkt dat de solvabiliteitspositie van het MKB tussen 2000 en 2004 is afgenomen. De winsten van het MKB staan onder druk door de economische neergang van de afgelopen jaren. Dit heeft tot gevolg dat de winstinhoudingen beperkt blijven, waardoor het eigen vermogen nauwelijks nog toeneemt. Zoals tabel 10.5 laat zien, zijn in het MKB de verschillen tussen de sectoren relatief beperkt. Met name in de horeca en de groothandel is de solvabiliteit aan de lage kant. De bedrijven uit deze sectoren kampen met het al genoemde probleem van het aantrekken van eigen vermogen. Voor de groothandel geldt tevens dat de MKB-bedrijven een grotere kapitaalbehoefte hebben, in de vorm van vaste activa (opslagcapaciteit, transportmiddelen). De bedrijven in de horeca zijn meestal van beperkte omvang. De bouwnijverheid kent de gunstigste solvabiliteitspositie.
De rentabiliteit is binnen het MKB relatief hoger dan binnen het grootbedrijf
Rentabiliteit in het MKB neemt toe
Rentabiliteit Uit tabel 10.3 blijkt dat de rentabiliteit van het eigen vermogen in het MKB naar verhouding hoger is dan in het grootbedrijf. Ten aanzien van de rentabiliteit van het totale vermogen zijn de verschillen tussen beide grootteklassen aanzienlijk kleiner, maar ook hier is de rentabiliteit binnen het MKB gunstiger. De relatief hoge waarde van de REV ten opzichte van de RTV is het gevolg van de hefboomwerking, waarbij de winst na belasting als percentage van het eigen vermogen (REV) het rentetarief voor het gebruik van vreemd vermogen overtreft. Wanneer in dergelijke gevallen sprake is van een relatief lage solvabiliteit (verhouding eigen vermogen/totaal vermogen), wordt de hefboomwerking versterkt. Dit effect is dus sterker binnen het MKB ten opzichte van het grootbedrijf. Bij de kleine bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid is de rentabiliteit van het eigen vermogen overigens aanmerkelijk lager dan in de rest van het MKB. Deze groep heeft te maken met belangrijke schaalnadelen. Personeelskosten (ondeelbaarheid van de arbeid van de ondernemer) en overhead drukken bij deze bedrijven zwaarder op de exploitatie. Verwacht wordt dat de rentabiliteit van zowel het eigen vermogen als het totale vermogen binnen het MKB dit jaar licht zal toenemen (zie tabel 10.4). De toename van de rentabiliteit van het eigen vermogen komt met name door een afname van het relatieve belang van het eigen vermogen. Door de economische groeivertraging staan de winsten
75
onder druk, waardoor winstinhoudingen, de belangrijkste bron van het eigen vermogen van het MKB, uitblijven. De winsten stijgen sneller (of dalen minder hard) dan het eigen vermogen, waardoor de rentabiliteit toeneemt. Naar sector bezien, is er sprake van relatief grote verschillen (zie tabel 10.5). Met name in de autosector, de zakelijke dienstverlening en de persoonlijke dienstverlening zijn de rentabiliteitspercentages verhoudingsgewijs hoog. Hieraan kunnen meerdere oorzaken ten grondslag liggen, zoals een relatief beperkt eigen vermogen in verhouding tot de nettowinst na belasting (dit geldt met name voor de dienstverlenende sectoren), een sterke hefboomwerking (lage solvabiliteit) en/of een relatief hoge netto toegevoegde waarde (winstgevendheid). Omgekeerd is het rentabiliteitspercentage in de detailhandel en de transportsector laag te noemen. In deze sectoren is geen sprake van hefboomwerking, omdat de procentuele winst (na belasting) op het eigen vermogen niet veel verschilt van het te betalen rentepercentage op vreemd vermogen.
De omloopsnelheid van het vermogen is bij het MKB hoger dan bij het
Omloopsnelheid van het vermogen De omloopsnelheid van het vermogen bij het MKB ligt op een veel hoger niveau dan bij het grootbedrijf (zie tabel 10.3). Een belangrijke verklaring hiervoor is dat het grootbedrijf een veel hogere kapitaalintensiteit heeft (veel vaste activa) dan het MKB.
grootbedrijf
Sinds 2000 is er sprake van een toenemende omloopsnelheid van het vermogen (zie tabel 10.4). Dit komt doordat er in tijden van economische neergang doorgaans meer aandacht is voor doelmatigheid en efficiëntie om de kosten te drukken. Tussen de sectoren in het MKB is sprake van grote verschillen (zie tabel 10.5). De omloopsnelheid van het vermogen in de handel (detailhandel en groothandel) is bijvoorbeeld bijna anderhalf maal zo hoog als in de zakelijke en persoonlijke dienstverlening. Dat betekent dat een bedrag dat geïnvesteerd wordt in de handel tot meer dan anderhalf maal zoveel omzet leidt als eenzelfde bedrag dat geïnvesteerd wordt in de zakelijke dienstverlening. Opgemerkt dient te worden dat dit op zich nog geen prestatie hoeft te zijn; het gaat er natuurlijk om hoeveel er uiteindelijk 'netto' ('onder de streep') van die omzet overblijft aan winst.
De voorraadtermijn is voor het MKB iets hoger dan voor het grootbedrijf
Voorraadtermijn De voorraadtermijn is voor het MKB iets hoger dan voor het grootbedrijf (zie tabel 10.3). Het MKB heeft een wat minder doelmatig voorraadbeheer dan het grootbedrijf. De voorraadtermijn is de afgelopen jaren stabiel gebleven (zie tabel 10.4). Naar sector bezien, is de voorraadtermijn in de transportsector uitermate laag (zie tabel 10.5). Deze sector heeft amper te maken met voorraden. Dit geldt min of meer ook voor de zakelijke en persoonlijke dienstverlening. In de horeca is de voorraadtermijn om een andere reden aan de lage kant; deze heeft voornamelijk te maken met voorraden met een relatief korte houdbaarheidstermijn (verse voedingsmiddelen, dranken). De detailhandel, de autohandel, de industrie en de groothandel hebben daarentegen relatief lange voorraadtermijnen.
De debiteurentermijn is in het MKB korter dan in het grootbedrijf
76
Debiteurentermijn De debiteurentermijn is in het MKB aanmerkelijk korter dan in het grootbedrijf (zie tabel 10.3). Dit heeft te maken met het feit dat grotere bedrijven meer zaken doen met grotere, vaste afnemers, waardoor klantrelaties hechter worden en het betaalgedrag wordt
versoepeld. Bovendien kunnen grotere bedrijven tegenvallers die ontstaan als gevolg van slecht betalende klanten beter opvangen. De debiteurentermijn voor het MKB wijzigt nauwelijks in 2004 ten opzichte van 2003 (zie tabel 10.4). Ten opzichte van 2000 is deze wel afgenomen. Dit is een direct gevolg van de economische groeivertraging, aangezien bedrijven terughoudender worden met het betalen op rekening. Bij de verschillen tussen de grootteklassen speelt vooral de sectorstructuur een rol (zie tabel 10.5). In de detailhandel, in de horeca en in de autosector wordt in belangrijke mate contant afgerekend, hetgeen leidt tot een korte debiteurentermijn. De bedrijven in deze sectoren behoren in belangrijke mate tot het MKB en 'duwen' de debiteurentermijn omlaag ten opzichte van het grootbedrijf, waarin zij in veel mindere mate vertegenwoordigd zijn. Tegenover de genoemde sectoren met korte debiteurentermijnen, staan de sectoren waar het 'betalen van rekeningen door klanten' relatief lang op zich laat wachten. Koploper is de persoonlijke dienstverlening, waar men gemiddeld 90 dagen op zijn geld moet wachten, gevolg door de transportsector, de zakelijke dienstverlening en de industrie.
De crediteurentermijn is voor het MKB iets korter dan voor het grootbedrijf
Crediteurentermijn De crediteurentermijn is voor het MKB iets korter dan voor het grootbedrijf (zie tabel 10.3). Het moeten terugvallen op het relatief dure rekening-courantkrediet van banken als financieringsvorm houdt het MKB scherp om het gebruik van deze faciliteit zo veel mogelijk te beperken. De crediteurentermijn is nauwelijks veranderd de afgelopen jaren (zie tabel 10.4). In de detailhandel en de bouwnijverheid staan rekeningen van leveranciers gemiddeld het kortst open en in de transportsector en de groothandel het langst (zie tabel 10.5).
77
11
Regionale MKB-ontwikkelingen
Tot nu toe zijn de ontwikkelingen van het MKB beschreven op nationaal niveau. Dit hoofdstuk biedt inzicht in de ontwikkelingen op regionaal niveau: de economische prestaties van het MKB in de twaalf provincies. Voor beleidsmakers op provinciaal (en gemeentelijk) niveau zijn landelijke gemiddelden namelijk vaak te grof. Hun provincie (of gemeente) heeft immers een geheel eigen productiestructuur. Daarom zijn voor hen de ontwikkelingen van het MKB wat betreft werkgelegenheid, omzet en export in 2003 en de omzet- en werkgelegenheidsprognoses voor 2004 op een rij gezet. Voorafgaand aan deze beschrijving wordt eerst een beeld gegeven van de sectorstruc1 tuur, bedrijvendichtheid en grootteklassestructuur van de provincies. Ter afsluiting wordt kort stilgestaan bij de op 23 april jongstleden door de Tweede Kamer vastgestelde 'Nota Ruimte: Ruimte voor ontwikkeling', de Nota die op de hoofdlijnen de leidraad vormt voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in ons land, en daarmee de 'ruimte voor regionale ontwikkeling' aangeeft.
11.1
Regionale sectorstructuur Sectorstructuur In figuur 11-1 is de verdeling van de bedrijven naar sectoren per provincie weergegeven. Hieruit vallen twee zaken op, namelijk: − de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland (de Randstad ofwel het 'centrum' van ons land) huisvesten relatief veel bedrijven uit de dienstensector; − de provincies Zeeland en Limburg kennen veel bedrijven uit de horecasector.
Centrummilieus zijn
Het hoge aandeel van de dienstensector in de Randstad is onder andere toe te schrijven aan het grootstedelijke milieu van de Randstad, met agglomeraties als Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Amsterdam is bekend en ontwikkelt zich steeds meer als kantorenlocatie van internationale allure. De aanwezigheid van mainport Schiphol draagt daar meer dan een steentje toe bij. Den Haag heeft als regeringscentrum logischerwijs veel bedrijven uit de dienstensector. Daarnaast is Den Haag een centrum voor de internationale rechtspraak. Rotterdam kan gezien worden als een centrum voor logistieke en internationale diensten, hetgeen samenhangt met de aanwezigheid van mainport Rotterdamse haven. Het hoge aandeel van de horecasector in Zeeland en Limburg heeft te maken met de kwaliteiten die deze regio's hebben op het gebied van recreatie en toerisme, en die ze blijkbaar goed benutten.
een paradijs voor de dienstensector
1
De economische prestaties in 2003 worden beoordeeld op basis van de ERBO-enquête 2003. Het oordeel over de verwachte economische ontwikkeling in 2004 van provincies, is gebaseerd op de uitkomsten van het MKB-Beleidspanel van EIM. De uitkomsten van de ERBO-enquête zijn niet goed vergelijkbaar met de uitkomsten die in de overige hoofdstukken gepresenteerd zijn. De ERBOenquête kent enkele omissies. De belangrijkste omissie wordt gevormd door het buiten beeld blijven van bedrijven met minder dan twee werkzame personen. Daarnaast blijft het bank- en verzekeringswezen buiten beeld. Eveneens is een bron van het afwijken van de cijfers in dit hoofdstuk gelegen in het feit dat bedrijven in de ERBO-enquête vaker afzonderlijk worden gemeten dan in de CBSonderzoeken.
79
figuur 11-1
Structuur bedrijfsleven per provincie in 2003, aandeel in totale aantal bedrijven, in procenten
Groningen
11
Friesland
12
10
9
Drenthe
Flevoland Utrecht
12
38 6
9
10
38
8
Noord-Holland
8
9
36
11
Zuid-Holland
7
10
37
8
Zeeland
8
10 12
Limburg
11
Nederland
10
36
10 11
0%
25% industrie
5
bouw
horeca
7
20
5
12
50% handel
10 13
10
18 8
9
8
24
8
37
15
8
37
11
19
4
37
9
14
5
4
16
12
14 5
9
39
9
11
4 10
9
14 7
11 40
10
Noord-Brabant
7 11
39 11
12
Gelderland
9
37
12
12
Overijssel
39
12
12 10 16
6 6
12 10
13 17
10 10
75% vervoer
100% diensten
overig
Bron: ERBO/KVK 2003.
Bedrijvendichtheid loopt terug
Bedrijvendichtheid Om te kijken of een provincie veel of weinig MKB-ondernemingen telt, vormt de bedrijvendichtheid een goede indicatie. De bedrijvendichtheid wordt uitgedrukt in het aantal ondernemingen per 1.000 inwoners. Dit kengetal bedroeg in 2003 voor Nederland als geheel 16. Het kengetal is in de afgelopen jaren afgenomen als gevolg van de aanhoudende bevolkingsgroei in combinatie met een teruglopend aantal ondernemingen als gevolg van schaalvergroting en internationalisering. tabel 11-1
MKB-bedrijvendichtheid (aantal bedrijven per 1.000 inwoners) per provincie in 2003
provincie Groningen
12,9
Friesland
15,3
Drenthe
14,7
Overijssel
14,9
Gelderland
15,7
Flevoland
11,6
Utrecht
15,0
Noord-Holland
17,4
Zuid-Holland
15,2
Zeeland
18,0
Noord-Brabant
17,4
Limburg
15,7
Nederland
15,8
Bron: ERBO/KVK 2003, CBS.
80
MKB-bedrijven
In het westen, midden en zuiden van het land worden hogere bedrijvendichtheden aangetroffen dan in het noorden van het land. De laagste bedrijvendichtheid is te vinden in Flevoland en Groningen met 4 respectievelijk 3 bedrijven beneden het gemiddelde. Zeeland, Noord-Holland en Noord-Brabant hebben daarentegen de hoogste bedrijvendichtheid: per 1.000 inwoners hebben zij 1,5 à 2 bedrijven meer dan gemiddeld. Verklaringen voor de regionale verschillen in bedrijvendichtheid moeten gevonden worden in de historische ontwikkeling, de mate van verstedelijking en het ontstaan van agglomeratievoordelen, de ligging en de ontsluiting van de regio's. Groningen blijft wat betreft de kwaliteit van zijn vestigingsmilieu voor bedrijven 'een probleemkind'. Voor veel ondernemers (maar ook burgers) heeft het kleine Nederland een échte periferie en dat is het hoge noorden. Het 'dynamische westen' trekt hen meer, terwijl het voor de bedrijfsprestaties vaak geen verschil hoeft te maken. De lage bedrijvendichtheid van Flevoland is daarentegen toe te schrijven aan de jeugdigheid van deze polderprovincie en de (nog) sterke oriëntatie van de inwoners op Noord-Holland en met name de Amsterdamse regio. De economische 'verzelfstandiging' van deze provincie heeft zijn tijd nodig. In dit proces kan overigens een versnelling optreden, nu Almere in de Nota Ruimte is aangewezen als ruimte voor verstedelijking. 1 Dit houdt in dat er 40.000 woningen extra gebouwd gaan worden. De hoge bedrijvendichtheid in Noord-Brabant hangt onder andere samen met de vanuit de historie ontstane sterke vertegenwoordiging van de industriële en ambachtelijke sectoren (w.o. textiel, lederwaren), alsmede de aanwezigheid van Philips, TUE en diverse spinoffs daarvan rondom Eindhoven. Dit cluster van kennisintensieve bedrijvigheid wordt in de Nota Ruimte aangeduid als brainport Eindhoven/Zuidoost-Brabant. Bij Noord-Holland speelt in dit kader het al eerder genoemde grootstedelijke milieu uiteraard een rol, en bij Zeeland de bedrijvigheid in de sector horeca, toerisme en recreatie (met een landelijk verzorgingsgebied) in combinatie met het geringe inwonertal.
Historische sectorstructuur, 'perifere' ligging en mate van verstedelijking zorgen voor regionale verschillen in bedrijvendichtheid
Grootteklassestructuur Het aandeel van het kleinbedrijf in de totale werkgelegenheid (uitgedrukt in fulltime én parttime werkzame personen) in het Nederlandse bedrijfsleven bedraagt 32%. Het middenbedrijf neemt 40% en het grootbedrijf 29% voor zijn rekening. Vergeleken met 2002 is het aandeel van het MKB in 2003 gekrompen met 6 procentpunten ten gunste van het grootbedrijf. Deze vorm van schaalvergroting geldt voor alle provincies, met uitzondering van Noord-Holland waar de aandelen gelijk zijn gebleven.
Schaalvergroting in alle provincies
1
Volgens de middenvariant.
81
figuur 11-2
Grootteklassestructuur van het bedrijfsleven per provincie in 2003, aandeel in de totale werkgelegenheid, in procenten
Groningen
29
Friesland
28
44
25
Drenthe
31
34
37
28
31
42 35
Utrecht
32 35
33
Noord-Holland
32 39
38
Limburg
0%
26
40 25%
klein
29 36
32
Nederland
30
45 33
Noord-Brabant
26
39
23
Zeeland
30
41
31
Zuid-Holland
29
41
26
Flevoland
29
44
Overijssel Gelderland
27
43
50% midden
29 75%
100% groot
Bron: ERBO/KVK 2003.
11.2
Ontwikkeling van de werkgelegenheid in het bedrijfsleven Ontwikkeling van de werkgelegenheid 1 In 2002 groeide de werkgelegenheid nog in vrijwel alle provincies, zij het met lagere groeicijfers dan in 2001. In 2003 heeft de recessie toegeslagen en dat is duidelijk te zien aan de groei- en krimppercentages in tabel 11-2. Uit de tabel blijkt dat slechts één provincie een lichte groei van de werkgelegenheid kon realiseren (Drenthe met +0,3%) en één provincie het werkgelegenheidsniveau op peil kon houden (Zeeland met 0,0%). Alle andere provincies werden geconfronteerd met een dalende werkgelegenheid, variërend van -0,2 à 0,3% voor Groningen, Friesland en Overijssel tot -1,5 à 2,0% voor Utrecht, Flevoland en Limburg.
Drenthe en Zeeland hielden als enige provincies hun werkgelegenheid op peil
De daling van de werkgelegenheid komt nagenoeg geheel voor rekening van het kleinbedrijf. Het kleinbedrijf verloor in 2003 in alle provincies 10 tot 16% van zijn werkgelegenheid ten opzichte van het jaar daarvoor. Het grootbedrijf deed het op dit vlak aanzienlijk beter (met groeicijfers van 8 tot 14%), terwijl het middenbedrijf zich 'rond de nullijn' bewoog.
Het kleinbedrijf verliest overal 10 tot 16% van zijn werkgelegenheid; het middenbedrijf houdt de 'nullijn' aan
1
82
Uitgedrukt in het totale aantal fulltime en parttime werkzame personen in het bedrijfsleven.
tabel 11-2
Ontwikkeling van de werkgelegenheid* van het bedrijfsleven in 2003 ten opzichte van 2002 per grootteklasse per provincie kleinbedrijf
provincie
middenbedrijf
grootbedrijf
alle bedrijven
procentuele verandering 2003 t.o.v. 2002
Groningen
-10,2
0,2
12,1
-0,3
Friesland
-10,2
0,2
11,1
-0,2
Drenthe
-12,1
0,4
12,4
0,3
Overijssel
-9,8
0,8
12,1
-0,3
Gelderland
-10,6
-0,4
10,0
-0,6
Flevoland
-16,4
-0,8
14,0
-1,5
Utrecht
-10,7
-0,2
8,1
-2,0
Noord-Holland
-10,5
0,4
11,9
-0,9
Zuid-Holland
-11,8
-0,1
11,8
-1,0
Zeeland
-11,4
0,3
9,7
0,0
Noord-Brabant
-10,7
0,0
10,8
-1,1
Limburg
-10,2
0,4
10,4
-1,7
Nederland
-10,9
0,1
11,0
-0,9
* De werkgelegenheidsontwikkeling wijkt af van de EIM-raming. Dit heeft te maken met het feit dat de ERBO-enquête zich richt op bestaande bedrijven, waarbij het effect van de bedrijvendynamiek (starters/stoppers) niet tot uiting komt. Dit heeft tot gevolg dat bij het MKB sprake is van een overschatting van de werkgelegenheidsgroei en de groei voor het grootbedrijf te laag ingeschat wordt. Bron: ERBO/KVK 2003.
Door dienstensector hebben West- en Midden-Nederland het moeilijk; Noord- en Oost-Nederland 'profiteren' van gunstige ontwikkeling in industrie
Het noorden heeft in het afgelopen jaar een 'gunstiger' werkgelegenheidsontwikkeling doorgemaakt dan de overige landsdelen. Een deel van de verklaring hiervoor moet gevonden worden in de sectorstructuur. De provincies in West- en Midden-Nederland kennen namelijk relatief veel bedrijven uit de dienstensector. Deze sector (w.o. ICT-bedrijven, organisatieadviesbureaus) moet zware klappen incasseren als gevolg van de verslechterde economische situatie. Ongeveer hetzelfde verhaal gaat op voor de horecasector waarvoor de recessie - na de prijsverhogingen als gevolg van de overgang naar de euro - duidelijk voelbaar is. Een provincie als Limburg, waarvan de werkgelegenheidsontwikkeling al enige jaren achterloopt op het landelijke beeld, kan de nadelen hiervan ondervinden. Voorts blijkt uit de ERBO-enquête dat de industrie zich in het noorden en oosten relatief gunstig heeft ontwikkeld. Daarnaast melden diverse Kamers van Koophandel positieve exportcijfers over 2003 (w.o. Stedendriehoek Twente, Drenthe). Bedrijven met toename, afname of stabilisatie van werkgelegenheid Bij vier op de vijf bedrijven in Nederland is de werkgelegenheid in 2003 ten opzichte van 2002 afgenomen. Bij slechts één op de honderd bedrijven is het tegenovergestelde het geval: een toename van de werkgelegenheid. Dit beeld is voor alle provincies ongeveer gelijk. Het meest opvallende verschil levert echter een vergelijking van dit beeld met dat uit 2002 op. Toen was namelijk bij één op de vijf bedrijven nog sprake van een toename van de werkgelegenheid en drie op de vijf bedrijven kenden een stabilisatie van de werkgelegenheid.
83
figuur 11-3
Aandeel van de bedrijven waar de werkgelegenheid in 2003 ten opzichte van 2002 is afgenomen, gelijk is gebleven, is toegenomen, per provincie, in procenten
Groningen
82
17
1
Friesland
81
18
1
17
1
82
Drenthe
79
Overijssel
20
81
Gelderland
18
78
Flevoland
21
76
Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland
1 1
22
1
82
17
1
80
18
1
85
Zeeland
1
14
1
Noord-Brabant
81
18
1
Limburg
81
17
1
Nederland
81
18
1
0%
25% afname
50% gelijk
75%
100% toename
Bron: ERBO/KVK 2003.
11.3 MKB ziet zijn omzet nu in alle provincies dalen
84
Ontwikkeling van de omzet in het MKB In alle provincies is, overeenkomstig de landelijke ontwikkeling, de omzetontwikkeling van bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf in 2003 gedaald. Was in 2002 nog sprake van een positieve omzetontwikkeling in 10 van de 12 provincies, nu toont tabel 11-3 alleen nog maar 'minnen'. Landelijk gezien daalde de omzet met gemiddeld 2,8%. De provincies Limburg, Utrecht, Zuid-Holland en Zeeland zagen de omzet van deze bedrijven sterker dalen dan het landelijk gemiddelde (-3,5%), terwijl de provincies Flevoland en Gelderland die omzet juist minder sterk zagen dalen (-2%).
tabel 11-3
Ontwikkeling van de omzet van het MKB in 2003 ten opzichte van 2002 per provincie
provincie
MKB-bedrijven
Groningen
-2,9
Friesland
-2,9
Drenthe
-2,9
Overijssel
-2,5
Gelderland
-2,2
Flevoland
-1,8
Utrecht
-3,5
Noord-Holland
-2,4
Zuid-Holland
-3,1
Zeeland
-3,3
Noord-Brabant
-2,6
Limburg
-3,9
Nederland
-2,8
Bron: ERBO/KVK 2003.
11.4
Positieve exportontwikkeling bij bedrijven in het noorden en westen
Ontwikkeling van de export in het bedrijfsleven Ruim 13% van de bedrijven binnen het bedrijfsleven exporteert. Binnen het kleinbedrijf is dat 20%, evenveel als in het grootbedrijf en twee keer zoveel als in het middenbedrijf. Het aantal exporterende bedrijven in de grensprovincies Limburg en - zij het in mindere mate - Noord-Brabant, is relatief hoger dan in de andere provincies. Dit blijkt uit figuur 11-4. De fysieke afstand, met name voor de handel in de grensstreken, is een van de verklarende factoren hiervoor. De ondernemers in deze provincies zijn, net zoals de inwoners in hun dagelijkse verkeer, sterker op Duitsland en België georiënteerd dan elders het geval is. Als we de ontwikkeling van de export in 2003 vergelijken met die in 2002, zien we de al eerder genoemde positieve exportcijfers van het noorden. Het aantal exporterende bedrijven is in Friesland, Drenthe en Overijssel relatief toegenomen. Dit is overigens ook het geval in Noord- en Zuid-Holland. Deze provincies hebben met hun agglomeraten Amsterdam, Rotterdam en Den Haag een magneetfunctie voor internationaal georiënteerde bedrijvigheid. Het aantal exporterende bedrijven in de twee koplopende provincies (Limburg en Noord-Brabant) is daarentegen in relatieve zin afgenomen. Hiermee zijn de onderlinge verschillen tussen de provincies kleiner geworden.
85
figuur 11-4
Aandeel exporterende bedrijven binnen het bedrijfsleven per provincie in 2003
Groningen
8,5
Friesland
8,8 10,1
Drenthe
13,9
Overijssel
14,7
Gelderland
13,6
Flevoland
12,5
Utrecht
10,5
Noord-Holland
13,2
Zuid-Holland
14,3
Zeeland
15,7
Noord-Brabant
18
Limburg 13,3
Nederland
20,2
kleinbedrijf 10,2
middenbedrijf
20,3
grootbedrijf 0
10
20
30
40
50
Bron: ERBO/KVK 2003.
11.5
Omzet- en werkgelegenheidsprognoses voor het MKB Omzet Voor 2004 verwacht 45% van de Nederlandse MKB-ondernemers een omzetgroei te realiseren. Daartegenover verwacht 33% een omzetdaling te moeten incasseren. Zie 1 figuur 11-5 . Vergeleken met vorig jaar, toen de ondernemers naar hun verwachtingen over 2003 gevraagd is, betekent dit dat er meer ondernemers somber gestemd zijn: toen verwachtte namelijk 'slechts' 22% een omzetdaling. Deze versombering heeft in alle provincies plaatsgevonden. Uitzonderingen hierop vormen de provincies NoordHolland en Gelderland. Hier zien we een toename van het aantal ondernemers dat een omzetgroei verwacht (+7 respectievelijk +8 procentpunten) en een stabilisatie van het aantal ondernemers dat een omzetdaling verwacht. In Noord-Holland en Flevoland is de groep van optimistische MKB-ondernemers procentueel het grootst. In de drie noordelijke provincies - Groningen, Friesland en Drenthe - is die groep het kleinst.
Over de hele linie zijn ondernemers somberder gesteld, m.u.v. Noord-Holland en Gelderland
1
86
In verband met de geringe respons moet enige voorzichtigheid betracht worden met het interpreteren van de gegevens over de provincies Flevoland en Zeeland.
figuur 11-5
Verwachte omzetontwikkeling in 2004; aandeel bedrijven met verwachte af- en toename van de omzet, naar provincie
Groningen Friesland
27%
-41% -34%
38% 35%
-35%
Drenthe
46%
-32%
Gelderland Flevoland
45%
-32%
Overijssel
59%
-38%
Utrecht
45%
-32%
Noord-Holland Zeeland
52%
-31%
Zuid-Holland
42%
-34%
41%
-44%
Noord-Brabant Limburg
43%
-29%
47%
-36%
Nederland
-33%
45%
Bron: EIM, op basis van MKB-Beleidspanel 2004.
Werkgelegenheid In figuur 11-6 zijn de verwachtingen van MKB-ondernemers voor de werkgelegenheidsontwikkeling in hun regio in 2004 gegeven. figuur 11-6
Verwachte werkgelegenheidsontwikkeling in 2004; aandeel bedrijven met verwachte af- en toename van de werkgelegenheid, naar provincie
Groningen
14%
-67%
Friesland Drenthe
-42%
28% 17%
-61%
Overijssel
32%
-48%
Gelderland
32%
-50%
Utrecht
-60%
Noord-Holland
-60%
21% 26% 23%
-53%
Zuid-Holland
-42%
Zeeland Noord-Brabant
-63%
Nederland
12% 22% 17%
-67%
Limburg
52%
-32%
Flevoland
-56%
24%
Bron: EIM, op basis van MKB-Beleidspanel 2004.
In 8 van de 12 provincies verwacht het merendeel van de MKB-ondernemers een afname van de werkgelegenheid
Direct in het oog springend zijn de grote aantallen ondernemers die een afname op dit vlak verwachten. In 8 van de12 provincies betreft dit minimaal de helft van het totale MKB. Voor de meeste provincies is sprake van een verdubbeling van dit aantal ten opzichte van de peiling van een jaar geleden. Deze gegevens zijn niet verrassend: in een periode van laagconjunctuur zal altijd eerst de omzet teruglopen en daarna volgt de werkgelegenheid. We zien dit ook terug in het aantal ondernemers dat in 2004 een groei van de werkgelegenheid verwacht. Deze groep optimistische ondernemers is ongeveer de helft kleiner dan de groep die in 2004 een groei van de omzet verwacht. Het is moeilijk om hier de verschillen tussen de provincies onderling te verklaren. De gepresenteerde data vormen immers een weergave van beelden en ervaringen van indi-
87
viduele MKB-ondernemers, die grotendeels gebaseerd zijn op het wel en wee van hun eigen bedrijf en hun directe omgeving. Wel is duidelijk dat de sector en de branche hierin een belangrijke rol spelen.
11.6
Ruimte voor regionale ontwikkeling in de toekomst Vertrouwen van het MKB in de toekomst Bijna de helft van de Nederlandse MKB-ondernemers heeft vertrouwen in de economische ontwikkeling van hun regio. Een kwart kan dit vertrouwen voor 2004 nog niet uitspreken, zo blijkt uit figuur 11-7. Het vertrouwen in de toekomst moet vooral in de uiterste hoeken van ons land nog herwonnen worden: Groningen en Limburg scoren met 26% respectievelijk 35% 'optimisme' ver beneden het landelijk gemiddelde van 44%. Het feit dat beide provincies al jaren relatief achterlopen qua economische ontwikkeling en wat dit betreft 'naam hebben gemaakt', beïnvloedt wellicht de stemming onder de MKB-ondernemers.
MKB-ondernemers in Groningen en Limburg hebben het minste vertrouwen in de regionale economie
figuur 11-7
Vertrouwen van MKB-ondernemers in de economische ontwikkeling van de regio in 2004; aandeel bedrijven met wel of geen vertrouwen, naar provincie
Groningen Friesland
26%
-42% -27%
Drenthe
-33%
Overijssel
-33%
Gelderland
50% 49% 38% 44%
-27%
Flevoland
-16%
Utrecht
-17%
Noord-Holland Zuid-Holland
52% 45% 43%
-26%
44%
-23%
52%
-24%
Zeeland Noord-Brabant
-30%
Limburg Nederland
47%
-26%
-26%
35% 44%
Bron: EIM, op basis van MKB-Beleidspanel 2004.
Veel aandacht voor economie en concurrentiepositie
88
Toekomstig beleidskader De productiestructuur en de kwaliteit van het ondernemerschap zijn niet alleen bepalend voor de toekomstige ontwikkeling in de regio's. Het gaat - letterlijk en figuurlijk ook om de ruimte die de ondernemers van overheidswege krijgen. Die ruimte is op hoofdlijnen aangegeven in de pas verschenen 'Nota Ruimte: ruimte voor ontwikkeling'. Opvallend aan deze Nota ten opzichte van zijn voorgangers is, dat er veel aandacht is voor economie. Versterking van de concurrentiepositie van Nederland is een van de doelen van het toekomstige ruimtelijke beleid. Een ander opvallend punt is dat de centrale regie beperkt is tot het noodzakelijke en de rest overgelaten wordt aan de provincies en gemeenten.
Hieronder worden enkele beleidslijnen uit de Nota opgesomd die de toekomstige ontwikkeling van de bedrijvigheid in de provincies sterk kunnen beïnvloeden: − Minder Haagse regels, meer ruimte voor decentrale afwegingen, meer 'ontwikkelingsplanologie' en minder 'toelatingsplanologie'. − Meer aandacht voor de drie lagen waaruit onze ruimte is opgebouwd: ondergrond (water, bodem en leven), netwerken (alle vormen van zichtbare en onzichtbare infrastructuur) en occupatie (ruimtelijke patronen ten gevolge van menselijk gebruik). − Er worden 6 nationale stedelijke netwerken en 13 (grotendeels in deze netwerken gelegen) economische kerngebieden onderscheiden. De netwerken zijn: Randstad Holland, Brabantstad, Zuid-Limburg, Twente, Arnhem-Nijmegen en GroningenAssen. De economische kerngebieden buiten de netwerken zijn: Wageningen-EdeVeenendaal-Rhenen, Venlo en Vlissingen-Kanaalzone. De ontwikkeling van deze bundelingsgebieden krijgt de hoogste prioriteit!. − Bijzondere aandacht voor de economische ontwikkeling van de 'mainports' Schiphol en Rotterdamse haven, de 'brainport' Eindhoven-Zuid-Brabant (en andere kennis- en innovatieclusters) en de 'greenports' Zuid-Hollandse glasdistrict, Aalsmeer, Venlo, Bollenstreek en Boskoop. − Het ruimtelijke beleid richt zich op de hoofdverbindingsassen tussen de genoemde stedelijke netwerken en tussen de mainportregio's, en met name op de zogenoem1 de triple-A verbindingen (A2, A4 en A12) . − Nieuwe bebouwing voor verstedelijking en economische activiteiten moet zo veel mogelijk in het bestaande bebouwde gebied (verdichting) tot stand komen, of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. − Verruimde mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied. Vrijkomende bebouwing in het landelijke gebied kan worden omgezet in woonbestemming of vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid. − Decentralisatie van het locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen.
Decentraal beleid
Status van stedelijke netwerk of economisch kerngebied van belang voor toekomstige regionale ontwikkeling
Stedelijke verdichting, maar ook meer ruimte voor bedrijfslocaties in het buitengebied
1
Dit wordt uitgewerkt in de Nota Mobiliteit.
89
Bijlage I Kerngegevens
tabel I.1
Omzet naar grootteklasse 2003
2004
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2005
kleine bedrijven industrie
12,9
2,75
2,50
bouw
15,6
-0,25
0,50
groothandel
55,1
1,75
2,25
detailhandel
26,9
-1,00
-0,25
horeca autosector transport en communicatie dienstverlening
7,6
-0,50
0,25
20,4
-0,75
0,50
9,4
2,50
2,00
44,3
1,25
1,75
middelgrote bedrijven industrie
50,4
3,25
2,75
bouw
29,2
-0,25
0,50
groothandel
104,8
3,50
4,00
detailhandel
17,8
-0,75
0,00
3,8
-0,50
0,25
autosector
30,1
-0,75
0,50
transport en communicatie
14,8
2,25
1,75
dienstverlening
36,2
1,25
1,75
horeca
kleine en middelgrote bedrijven industrie
63,3
3,00
2,75
bouw
44,8
-0,25
0,50
groothandel
159,9
3,00
3,50
detailhandel
44,7
-0,75
-0,25
horeca
11,4
-0,50
0,25
autosector
50,6
-0,75
0,50
transport en communicatie
24,2
2,25
2,00
dienstverlening
80,5
1,25
1,75
166,8
4,00
3,50
25,7
-1,25
0,00
groothandel
107,1
3,25
3,75
detailhandel
34,6
0,00
0,75
3,7
0,00
0,75
autosector
20,2
-0,25
1,00
transport en communicatie
21,5
2,75
2,00
dienstverlening
52,3
1,50
1,75
230,1
3,75
3,25
70,5
-0,50
0,25
groothandel
267,0
3,00
3,50
detailhandel
79,3
-0,50
0,25
horeca
15,1
-0,50
0,25
autosector
70,8
-0,50
0,50
transport en communicatie
45,7
2,75
2,00
132,8
1,25
1,75
grote bedrijven industrie bouw
horeca
alle bedrijven industrie bouw
dienstverlening Bron: EIM.
91
tabel I.2
Afzet naar grootteklasse 2003
2004
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2005
kleine bedrijven industrie
11,9
2,75
2,50
bouw
15,3
-0,25
0,50
groothandel
13,8
2,00
2,25
detailhandel
9,8
-1,00
-0,25
horeca
7,3
-0,50
0,25
autosector
5,4
-0,75
0,50
transport en communicatie
9,4
2,50
2,00
42,1
1,25
1,75
dienstverlening middelgrote bedrijven industrie
47,5
3,25
2,75
bouw
28,8
-0,25
0,25
groothandel
23,0
3,75
4,00
detailhandel
5,8
-0,75
0,00
horeca
3,6
-0,50
0,25
autosector
6,8
-0,75
0,50
transport en communicatie
14,6
2,25
1,75
dienstverlening
34,8
1,25
1,75
kleine en middelgrote bedrijven industrie
59,4
3,25
2,75
bouw
44,1
-0,25
0,25
groothandel
36,8
3,00
3,50
detailhandel
15,5
-0,75
-0,25
horeca
10,9
-0,50
0,25
autosector
12,2
-0,75
0,50
transport en communicatie
24,0
2,25
2,00
dienstverlening
76,9
1,25
1,75
grote bedrijven industrie
147,1
4,00
3,50
bouw
24,7
-1,25
0,00
groothandel
24,3
3,25
3,75
detailhandel
11,1
0,00
0,75
horeca
3,6
0,00
0,75
autosector
4,7
-0,25
1,00
transport en communicatie
21,1
2,75
2,00
dienstverlening
50,3
1,25
1,75
alle bedrijven industrie
206,6
3,75
3,25
bouw
68,8
-0,50
0,25
groothandel
61,1
3,00
3,50
detailhandel
26,6
-0,50
0,25
horeca
14,5
-0,50
0,25
autosector
16,9
-0,50
0,50
transport en communicatie
45,1
2,75
2,00
127,2
1,25
1,75
dienstverlening Bron: EIM.
92
tabel I.3
Buitenlandse afzet naar grootteklasse 2003
2004
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2005
kleine bedrijven industrie
2,1
4,75
4,25
bouw
0,1
-2,25
0,00
groothandel
4,1
4,00
4,00
detailhandel
0,4
-2,25
0,00
horeca
0,0
-2,25
0,00
autosector
0,4
-0,25
0,00
transport en communicatie
3,7
3,00
3,00
dienstverlening
6,6
4,00
4,75
17,7
5,00
4,50
0,3
-2,25
0,00
groothandel
10,2
7,00
7,00
detailhandel
0,1
-2,25
0,00
horeca
0,0
-2,25
0,00
autosector
0,6
-0,25
0,00
transport en communicatie
4,3
3,00
3,00
dienstverlening
5,4
3,75
4,50
19,8
5,00
4,50
0,4
-2,25
0,00
groothandel
14,3
6,00
6,25
detailhandel
0,4
-2,25
0,00
horeca
0,0
-2,25
0,00
autosector
1,1
-0,25
0,00
transport en communicatie
8,1
3,00
3,00
12,0
4,00
4,50
middelgrote bedrijven industrie bouw
kleine en middelgrote bedrijven industrie bouw
dienstverlening grote bedrijven industrie
91,1
5,00
4,25
bouw
0,4
-2,25
0,00
groothandel
7,8
8,00
8,00
detailhandel
0,5
-2,25
0,00
horeca
0,0
-2,25
0,00
autosector
0,2
-0,25
0,00
transport en communicatie
9,6
3,50
3,50
dienstverlening
7,4
4,25
4,75
110,9
5,00
4,25
0,8
-2,25
0,00
groothandel
22,1
6,75
6,75
detailhandel
1,0
-2,25
0,00
horeca
0,0
-2,25
0,00
autosector
1,3
-0,25
0,00
transport en communicatie
17,7
3,25
3,25
dienstverlening
19,4
4,00
4,75
alle bedrijven industrie bouw
Bron: EIM.
93
tabel I.4
Binnenlandse afzet naar grootteklasse 2003
2004
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2005
kleine bedrijven industrie
9,8
2,25
2,00
15,1
-0,25
0,50
groothandel
9,7
1,00
1,50
detailhandel
9,4
-0,75
-0,25
horeca
7,3
-0,50
0,25
autosector
5,0
-0,75
0,50
transport en communicatie
5,7
2,00
1,50
35,5
0,75
1,00
bouw
dienstverlening middelgrote bedrijven industrie
29,8
2,25
2,00
bouw
28,6
-0,25
0,50
groothandel
12,8
1,00
1,50
detailhandel
5,7
-0,50
0,00
horeca
3,6
-0,50
0,25
autosector
6,2
-0,75
0,50
transport en communicatie
10,3
2,00
1,50
dienstverlening
29,4
0,75
1,00
kleine en middelgrote bedrijven industrie
39,7
2,25
2,00
bouw
43,7
-0,25
0,50
groothandel
22,5
1,00
1,50
detailhandel
15,1
-0,75
-0,25
horeca
10,9
-0,50
0,25
autosector
11,2
-0,75
0,50
transport en communicatie
16,0
2,00
1,50
dienstverlening
64,9
0,75
1,00
grote bedrijven industrie
56,1
2,25
2,00
bouw
24,3
-1,25
0,00
groothandel
16,5
1,00
1,50
detailhandel
10,6
0,25
0,75
horeca
3,6
0,00
0,75
autosector
4,5
-0,25
1,00
transport en communicatie
11,5
2,50
1,50
dienstverlening
42,9
1,00
1,00
alle bedrijven industrie
95,7
2,25
2,00
bouw
68,0
-0,50
0,25
groothandel
39,0
1,00
1,50
detailhandel
25,7
-0,50
0,25
horeca
14,5
-0,50
0,25
autosector
15,7
-0,50
0,50
transport en communicatie
27,4
2,25
1,50
107,8
0,75
1,00
dienstverlening Bron: EIM.
94
tabel I.5
Bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten naar grootteklasse 2003
2004
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2005
kleine bedrijven industrie
4,6
2,50
2,25
bouw
6,3
-0,25
0,25
groothandel
7,7
1,75
2,50
detailhandel
6,2
-1,00
-0,25
horeca
3,2
-1,00
0,00
autosector
2,8
-1,00
0,25
transport en communicatie
4,3
2,50
2,00
23,3
1,25
1,50
14,3
3,25
2,75
9,9
-0,25
0,25
groothandel
12,5
3,50
4,25
detailhandel
3,6
-0,75
0,00
horeca
1,7
-1,00
0,00
autosector
3,5
-1,00
0,25
transport en communicatie
7,8
2,25
1,75
17,3
1,25
1,50
dienstverlening middelgrote bedrijven industrie bouw
dienstverlening kleine en middelgrote bedrijven industrie
19,0
3,00
2,50
bouw
16,2
-0,25
0,25
groothandel
20,3
3,00
3,75
detailhandel
9,7
-0,75
-0,25
horeca
4,9
-1,00
0,00
autosector
6,2
-1,00
0,25
transport en communicatie
12,1
2,25
2,00
dienstverlening
40,7
1,25
1,50
grote bedrijven industrie
42,2
4,25
3,25
7,2
-1,25
-0,25
groothandel
8,8
3,25
4,25
detailhandel
6,7
0,00
0,75
horeca
1,7
-0,50
0,50
autosector
3,2
-0,25
0,75
transport en communicatie
8,5
2,75
1,75
25,4
1,25
1,50
bouw
dienstverlening alle bedrijven industrie
61,2
4,00
3,00
bouw
23,4
-0,50
0,25
groothandel
29,0
3,00
3,75
detailhandel
16,4
-0,50
0,25
horeca
6,5
-0,75
0,25
autosector
9,5
-0,75
0,50
transport en communicatie
20,6
2,50
1,75
dienstverlening
66,0
1,25
1,50
Bron: EIM.
95
tabel I.6
Arbeidsvolume werknemers en zelfstandigen naar grootteklasse 2003
2004
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2005
kleine bedrijven industrie
118,6
-1,25
0,75
bouw
161,7
-1,00
0,25
groothandel
142,0
-0,25
1,00
detailhandel
195,4
-2,75
-1,00
horeca
103,7
-0,75
0,00
autosector
61,2
-1,25
0,00
transport en communicatie
55,4
-1,50
0,50
586,4
-1,75
1,00
industrie
262,3
-0,75
1,25
bouw
198,9
-1,50
0,25
groothandel
196,0
0,50
2,25
detailhandel
99,3
-2,50
-0,75
horeca
49,1
-1,00
0,00
autosector
57,2
-1,25
0,00
transport en communicatie
100,2
-1,25
0,75
dienstverlening
272,5
-1,50
1,00
industrie
380,9
-0,75
1,25
bouw
360,6
-1,25
0,25
groothandel
338,0
0,25
1,75
detailhandel
294,7
-2,50
-1,00
horeca
152,8
-1,00
0,00
autosector
118,4
-1,25
0,00
transport en communicatie
155,6
-1,50
0,75
dienstverlening
858,8
-1,75
1,00
dienstverlening middelgrote bedrijven
kleine en middelgrote bedrijven
grote bedrijven industrie
503,5
0,00
1,75
bouw
124,2
-2,50
-0,25
groothandel
123,4
0,00
2,25
detailhandel
171,7
-1,75
-0,25
horeca
38,2
-0,50
0,50
autosector
21,9
-0,50
0,50
transport en communicatie
136,4
-2,50
-0,25
dienstverlening
413,1
-1,50
1,00
industrie
884,3
-0,25
1,50
bouw
484,7
-1,50
0,00
groothandel
461,4
0,25
2,00
detailhandel
466,4
-2,25
-0,75
horeca
191,0
-0,75
0,00
autosector
140,3
-1,00
0,00
transport en communicatie
292,0
-2,00
0,25
1.271,9
-1,75
1,00
alle bedrijven
dienstverlening Bron: EIM.
96
tabel I.7
Arbeidsproductiviteit (per werkende, fulltime) naar grootteklasse 2003
2004
niveau (mld. euro)
volumemutatie in %
2005
kleine bedrijven industrie
41,1
4,00
1,50
bouw
39,4
0,75
0,00
groothandel
55,3
2,25
1,50
detailhandel
32,0
1,75
0,75
horeca
31,9
0,00
0,00
autosector
44,9
0,25
0,50
transport en communicatie
73,5
6,25
2,75
dienstverlening
77,9
3,00
0,50
industrie
54,3
4,00
1,50
bouw
49,6
1,25
0,00
groothandel
64,6
3,25
2,00
detailhandel
35,7
1,75
0,75
horeca
35,4
0,25
0,00
autosector
61,2
0,25
0,50
transport en communicatie
74,4
6,00
2,50
130,1
3,00
0,50
industrie
50,2
4,00
1,50
bouw
45,0
1,00
0,00
groothandel
60,7
2,75
1,75
detailhandel
33,2
1,75
0,75
horeca
33,0
0,00
0,00
autosector
52,8
0,25
0,25
transport en communicatie
74,1
6,00
2,50
dienstverlening
91,9
3,00
0,50
industrie
83,5
4,25
1,50
bouw
58,2
1,25
0,00
groothandel
71,5
3,25
2,00
detailhandel
38,6
1,75
0,75
horeca
46,1
0,25
0,00
152,6
0,25
0,50
69,4
6,25
2,50
120,0
3,00
0,50
industrie
69,2
4,25
1,50
bouw
48,4
1,00
0,00
groothandel
63,6
2,75
1,75
detailhandel
35,2
1,75
0,75
horeca
35,6
0,00
0,00
autosector
68,4
0,25
0,50
transport en communicatie
71,9
6,00
2,50
dienstverlening
99,0
3,00
0,50
middelgrote bedrijven
dienstverlening kleine en middelgrote bedrijven
grote bedrijven
autosector transport en communicatie dienstverlening alle bedrijven
Bron: EIM.
97
Bijlage II Uitgebreide inkomenstrajecten zelfstandigen en directeuren-grootaandeelhouders tabel II.1
Gemiddelde inkomens (in euro's) van zelfstandigen, 2003-2005 mutatie 2003
winst voor vermogens- en investeringsaftrek
20.020
7,75
21.560
7,00
23.050
bruto-inkomen uit arbeid
6.510
2,50
6.670
0,00
6.670
ontvangen overdrachten (uitkeringen/pensioenen)
2.990
1,00
3.020
0,75
3.040
210
4,75
220
0,00
220
w.v. overdrachten sociale zekerheid
1.770
1,25
1.790
0,50
1.800
w.v. overige uitkeringen (pensioen e.d.)
1.000
2,00
1.020
0,00
1.020
510
6,00
540
-3,75
520
130
0,00
130
0,00
130
-560
14,25
-640
17,25
-750
90
0,00
90
0,00
90
bruto totaalinkomen
29.550
5,75
31.230
4,50
32.630
aftrek i.v.m. ondernemerschap
-6.640
2,50
-6.800
1,25
-6.890
w.v. uitkeringen overheid
sociale lasten, werkgeversbijdragen (loon en uitk.) w.v. ziekenfondspremie inkomsten uit vermogen overige inkomsten
in %
mutatie
bestanddeel
2004
in %
2005
w.v. investeringsaftrek/desinvesteringsbijtelling
1.150
0,75
1.160
0,75
1.170
w.v. zelfstandigenaftrek
4.610
1,75
4.690
0,00
4.690
900
7,75
970
7,25
1.040
w.v. toevoeging FOR betaalde premies (voorzover aftrekbaar)
-2.780
-9,75
-2.510
-0,50
-2.500
w.v. premies voor lijfrenten
-1.200
-25,00
-900
1,00
-910
w.v. premies voor periodieke uitkeringen bij ziekte of ongeval
-1.110
1,00
-1.120
1,00
-1.130
verwervingskosten loondienst
-430
-2,25
-420
0,00
-420
diverse persoonsgebonden aftrek
-340
3,00
-350
0,00
-350
760
0,00
760
1,25
770
overige aftrekposten
-2.880
1,50
-2.920
1,00
-2.950
belastbaar inkomen
17.250
10,25
19.000
6,75
20.290
-610
5,00
-640
-3,25
-620
-510
6,00
-540
-3,75
-520
overige bijtellingen
premies werknemersverzekeringen w.v. sociale lasten werkgeversbijdragen (loon en uitk.) w.v. sociale lasten werknemersbijdragen (loon en uitk.)
-100
0,00
-100
0,00
-100
-300
-100,00
0
0,00
0
-2.350
-12,00
-2.070
0,50
-2.080
inkomsten- en loonbelasting
-2.000
17,50
-2.350
16,25
-2.730
premies volksverzekeringen
-4.370
9,75
-4.800
5,00
-5.040
premies ziektekostenverzekering
-1.230
11,50
-1.370
1,50
-1.390
-860
16,25
-1.000
-1,00
-990
premies WAZ overige betaalde premies
w.v. premie particuliere ziektekostenverzekering w.v. premie Ziekenfondswet Zelfstandigen (zfz)
-210
14,25
-240
12,50
-270
-430
4,75
-450
4,50
-470
forfaittair rendement
1.910
4,75
2.000
4,00
2.080
heffingskorting
2.510
6,25
2.670
3,75
2.770
overige posten
-40
0,00
-40
0,00
-40
22.650
6,75
24.190
3,75
25.100
forfaittaire rendementsheffing
besteedbaar inkomen
99
tabel II.1
Gemiddelde inkomens (in euro's) van zelfstandigen, 2003-2005 (vervolg) mutatie
bestanddeel winst voor vermogens- en investeringsaftrek bruto-inkomen uit arbeid ontvangen overdrachten (uitkeringen/pensioenen) w.v. uitkeringen overheid w.v. overdrachten sociale zekerheid w.v. overige uitkeringen (pensioen e.d.) sociale lasten, werkgeversbijdragen (loon en uitk.) w.v. ziekenfondspremie inkomsten uit vermogen overige inkomsten bruto totaalinkomen aftrek i.v.m. ondernemerschap
2003
in % 0
mutatie 2004
in %
0,00
0
57.330
2,50
1.590
1,25
10
2005
0,00
0
58.730
0,00
58.750
1.610
0,50
1.620
0,00
10
0,00
10
1.000
1,00
1.010
0,00
1.010
580
1,75
590
0,00
590
40
0,00
40
0,00
40
10
0,00
10
0,00
10
-2.960
8,50
-3.210
9,00
-3.500
-280
0,00
-280
0,00
-280
55.720
2,00
56.890
-0,50
56.640
-10
0,00
-10
0,00
-10
w.v. investeringsaftrek/desinvesteringsbijtelling
0
0,00
0
0,00
0
w.v. zelfstandigenaftrek
0
0,00
0
0,00
0
w.v. toevoeging FOR
0
0,00
0
0,00
0
-2.380
-8,75
-2.170
0,50
-2.180
-920
-25,00
-690
1,50
-700
-1.390
1,50
-1.410
0,75
-1.420
-1.570
0,75
-1.580
0,75
-1.590
-460
2,25
-470
2,25
-480
1.580
1,25
1.600
0,75
1.610
betaalde premies (voorzover aftrekbaar) w.v. premies voor lijfrenten w.v. premies voor periodieke uitkeringen bij ziekte of ongeval verwervingskosten loondienst diverse persoonsgebonden aftrek overige bijtellingen overige aftrekposten
-4.900
1,25
-4.960
0,75
-5.000
belastbaar inkomen
47.980
2,75
49.310
-0,75
48.990
-50
20,00
-60
0,00
-60
-40
0,00
-40
0,00
-40
premies werknemersverzekeringen w.v. sociale lasten werkgeversbijdragen (loon en uitk.) w.v. sociale lasten werknemersbijdragen (loon en uitk.) premies WAZ overige betaalde premies
-10
0,00
-10
0,00
-10
-900
-100,00
0
0,00
0
-2.340
-9,00
-2.130
0,50
-2.140
inkomsten- en loonbelasting
-7.430
4,00
-7.720
-0,50
-7.680
premies volksverzekeringen
-7.980
6,50
-8.490
1,50
-8.620
premies ziektekostenverzekering
-2.150
15,25
-2.480
-0,75
-2.460
-2.100
16,25
-2.440
-0,75
-2.420
0
0,00
0
0,00
0
-910
4,50
-950
5,25
-1.000
forfaittair rendement
3.050
4,25
3.180
4,50
3.320
heffingskorting
3.070
5,75
3.250
2,75
3.340
overige posten
-470
2,25
-480
0,00
-480
39.610
3,50
41.020
-0,50
40.860
w.v. premie particuliere ziektekostenverzekering w.v. premie Ziekenfondswet Zelfstandigen (zfz) forfaittaire rendementsheffing
besteedbaar inkomen (excl. aanmerkelijk belang) winst aanmerkelijk belang
5.090
1,50
5.170
1,00
5.220
belasting box II (aanmerkelijk belang)
-1.270
1,50
-1.290
1,50
-1.310
besteedbaar inkomen (inclusief aanmerkelijk belang)
43.430
3,25
44.890
-0,25
44.780
100
Bijlage III Definities en gehanteerde begrippen Kleinbedrijf Onderneming met minder dan 10 werknemers. Middenbedrijf Onderneming met 10 of meer werknemers en minder dan 100 werknemers. Grootbedrijf Onderneming met ten minste 100 werknemers. Omzet De verkoopwaarde van goederen en diensten (exclusief BTW), alsmede de waarde van de zelfvervaardigde producten voor eigen gebruik. Deze post wordt niet in de Nationale Rekeningen gehanteerd. Afzet De afzet is gelijk aan de omzet, verminderd met de inkoopwaarde van de handelsomzet. In het algemeen is dit gelijk aan de tegen verkoopprijzen berekende marktwaarde van goederen en diensten (van binnenlandse herkomst). Brutoproductie Dit is de marktwaarde van de afzet, vermeerderd met de waarde van de aan de voorraden toegevoegde hoeveelheden gereed product en onderhanden werk. Verbruik in het productieproces Hiertoe worden in de eerste plaats gerekend de grondstoffen, de halffabrikaten en de brandstoffen die, gedurende de periode waarover de toegevoegde waarde berekend wordt, in de bedrijven verbruikt zijn. Verder worden tot het verbruik gerekend de aanwending van diverse materialen, zoals emballage, kantoorbehoeften e.d., alsmede de diensten geleverd door vervoersbedrijven, accountants, juristen e.d. Winst uit onderneming Het resultaat dat voortvloeit uit de uitoefening van het bedrijf. Het bevat de winst en het ondernemersloon (gewaardeerd loon zelfstandigen en medewerkende gezinsleden). Gewaardeerd loon Toegerekend loon aan de zelfstandige en medewerkende gezinsleden, waarbij verondersteld is dat dit loon gelijk is aan het gemiddelde loon van een werknemer in de betreffende sector. Bruto Toegevoegde Waarde tegen factorkosten = productie Deze wordt gevormd door het verschil tussen de brutoproductie en de waarde van het verbruik in het productieproces, verminderd met de indirecte belastingen en vermeerderd met de prijsverlagende subsidies.
101
Arbeidsvolume Het arbeidsvolume omvat het gemiddelde aantal werkenden, uitgedrukt in arbeidsjaren. Tenzij anders vermeld, zijn onder de categorie zelfstandigen ook de medewerkende gezinsleden begrepen. Onder de werknemers zijn alle werkenden opgenomen voor wie een arbeidsovereenkomst bestaat (dus ook directeuren NV's/BV's).
102
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in drie reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports, Strategische Verkenningen en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.eim.nl/mkb-enondernemerschap.
Recente Publieksrapportages A200401 A200317 A200316
24-6-2004 28-5-2004 22-4-2004
A200315 A200314
10-3-2004 12-3-2004
A200313 A200312 A200311 A200310 A200309
18-2-2004 12-2-2004 10-2-2004 5-2-2004 22-1-2004
A200308 A200307 A200306 A200305
20-1-2004 17-12-2003 10-12-2003 30-10-2003
A200304 A200303 A200302
14-10-2003 15-9-2003 1-7-2003
A200301 A200215
17-6-2003 23-4-2003
A200214 A200213 A200212 A200211 A200210 A200209 A200208 A200207 A200206
26-3-2003 1-4-2003 21-3-2003 26-3-2003 18-3-2003 14-3-2003 11-3-2003 6-3-2003 10-12-2002
A200205 A200204 A200203 A200202 A200201 A200118 A200117 A200116
6-12-2002 1-10-2002 26-9-2002 10-10-2002 29-7-2002 16-5-2002 7-3-2002 28-3-2002
Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2003 Wordt de spoeling dun? Entrepreneurial Attitudes Versus Entrepreneurial Activities (GEM) Rechtsvormkeuze in het MKB Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - periode 19872002 Het Eureka-gevoel van ICT-gebruik Ondernemen in het Ambacht 2004 Ondernemen in de Industrie 2004 Ondernemen in de Diensten 2004 Onevenredig belast! Administratieve lasten in het kleinbedrijf 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2004 Kansrijker door samenwerking Ondernemen in de Groothandel 2004 De innovativiteit van de Nederlandse industrie, 19982000 Grenzen aan verantwoordelijkheid Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2002 Entrepreneurship in the Netherlands; Knowledge transfer: developing high-tech ventures Kleinschalig Ondernemen 2003 Arbeidsomstandigheden en verzuim in het midden- en kleinbedrijf Ondernemen in de Diensten 2003 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - Editie 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2003 Ondernemen in de Groothandel 2003 Hoe slim zijn jonge ondernemingen? De kortste route naar een kennisrijk MKB Ondernemen in de Industrie 2003 Ondernemen in het Ambacht 2003 De innovativiteit van de Nederlandse industrie en dienstensector 2002 Entrepreneurship Under Pressure ZZP'ers in de tijd gevolgd Het belang van importeren voor het MKB Kleinschalig Ondernemen 2002 Het midden- en kleinbedrijf in de jaren 2003-2006 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2001 De kracht van het idee De innovativiteit van de Nederlandse industrie - Editie 2001: Ontwikkelingen in de tijd
103
104
A200115 A200114 A200113
13-3-2002 8-3-2002 14-2-2002
A200112
7-3-2002
A200111 A200110 A200109 A200108 A200107
23-1-2002 17-1-2002 22-1-2002 22-1-2002 9-1-2002
The Long Road to the Entrepreneurial Society Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2000 Voor wie niet altijd 'Kleinduimpje' in ondernemersland wil blijven Entrepreneurship in the Netherlands; Innovative Entrepreneurship: New Policy Challenges! Waarom investeren jonge bedrijven? Stimulering van het MKB Ondernemen in de Diensten 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2002 Ondernemen in de Groothandel 2002