Klein gebrek geen bezwaar Afscheidscollege prof. dr. Manfred Horstmanshoff als bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de antieke geneeskunde aan de Universiteit Leiden vanwege de Stichting Historia Medicinae op vrijdag 27 november 2010 in het groot auditorium van het Academiegebouw Geachte leden van het bestuur van de Stichting Historia Medicinae, leden van het curatorium van de bijzondere leerstoel, studiegenoten, collega’s en studenten, zeer gewaardeerde toehoorders! Ik neem u in gedachten mee naar een juryrechtbank in Athene aan het begin van de 4e eeuw v.C. We luisteren mee naar een anoniem gebleven Atheens burger die zich verdedigt tegen een aanklacht wegens steunfraude. Lysias schreef zijn woorden op:
Volgens de aanklager heb ik geen recht op het geld dat ik van de stad ontvang. Ik zou namelijk gezond zijn en niet invalide, en verder een beroep hebben dat mij in staat stelt te leven ook zonder de steun die ik krijg. (…) Ik heb inderdaad een beroep dat mij een beetje inkomsten kan bezorgen, maar het kost mij al moeite genoeg het zonder hulp uit te oefenen en een slaaf om mij zo nu en dan te vervangen heb ik tot dusverre nog niet kunnen betalen.1 Hij had een klein gebrek – Lysias vertelt niet welk gebrek dat was – en had daarom recht op een minimale uitkering uit de staatskas. Te weinig om van te leven, te veel om dood te gaan. Hij verdedigde zich door te zeggen dat hij zo arm was, dat hij als kleine zelfstandige – misschien was hij schoenmaker of kapper – zelfs geen slaaf kon bekostigen om hem af en toe in de zaak te vervangen. Herkenning én bevreemding. Dat heb ik altijd in mijn vak, de Grieks-Romeinse oudheid, het meest fascinerende gevonden: ‘het eigene en het vreemde’, woorden van C.M.J. Sicking, één van mijn leermeesters en van wellicht de meesten in deze zaal. Dank zij het werk van de classicus wordt misschien wat aanvankelijk vreemd leek, herkenbaar en blijkt wat in eerste instantie zo overduidelijk als het identieke ‘eigene’ werd herkend, toch heel anders te zijn. We herkennen als hedendaagse lezers de situatie, maar realiseren ons ook een groot verschil met onze maatschappij. Slavernij was in de Griekse oudheid blijkbaar de gewoonste zaak van de wereld. Invaliden die het maar enigszins konden betalen, zelfs uitkeringsgerechtigden, hadden slaven om hen bij te staan. Dat geldt ook voor de Romeinse oudheid. De Romeinse auteur Plinius de Jongere vertelt in één van zijn brieven hoe ene Domitius Tullus zich niet zelf kon omdraaien in bed en zijn tanden door anderen moest laten poetsen.2 Zo invalide was hij. Hij likte uit dankbaarheid elke dag de handen van zijn slaven. Zodra we proberen het moderne begrip invaliditeit op de antieke Grieks-Romeinse maatschappij toe te passen, stuiten we op grote problemen. Wat is invaliditeit? Die vraag is voor onze moderne westerse maatschappij al moeilijk te beantwoorden. Voor de oudheid is het nog veel moeilijker. De maatschappelijke context is voor het beantwoorden van zo’n 1 Lysias, Redevoering 24.4-6 Huper tou adunatou, L. Gernet en M. Bizos (ed.), Lysias, Discours II, Parijs, Les Belles Lettres, 1962, 105, geciteerd in de (licht gewijzigde) vertaling van C.M.J. Sicking, ‘Een invalide ter verdediging van zijn recht op een staatstoelage’ in: Antieke pleidooien I, Bussum en Antwerpen, W. de Haan/Standaardboekhandel, 1969, 69. 2 Plinius, Epistulae 8.18, H. Kasten (ed.), C. Plini Caecili Secundi Epistularum libri decem, Briefe, lateinischdeutsch , 5., durchgesehene Aufl., München, Artemis, 1984.
1
vraag van essentiële betekenis.3 Als ik in deze zaal het aaantal brildragers zie – de contactlensdragers nog niet eens meegerekend – is het duidelijk dat dit, naar onze maatstaven, kleine gebrek velen van ons ongeschikt zou hebben gemaakt om in een prehistorische jagerscultuur in ons levensonderhoud te kunnen voorzien. Allerlei kleine gebreken die nu door operaties of met technische hulpmiddelen worden gecompenseerd, moeten in de oudheid tot een straatbeeld hebben geleid dat wel sterk verschilde van Winckelmanns ‘stille Einfalt, edle Größe’. Het aantal mensen met bochels, klompvoeten, rotte tanden en kiezen en na een breuk niet goed gezette ledematen – om maar enkele voorbeelden te noemen – moet zeer groot zijn geweest. De vraag die ik met u wil bespreken is: hoe ging men in de Grieks-Romeinse oudheid om met een klein gebrek? Gold inderdaad de vertederende regel die men vroeger wel aantrof in huwelijksadvertenties – contactadvertenties bestonden in mijn jeugd nog niet! –: ‘klein gebrek geen bezwaar’? (Met dank aan mijn leermeester Henk Versnel voor de titel van dit college!) In dit college beschouw ik invaliditeit als een aangeboren, of door oorlog, ongeval, verminking of ziekte verkregen, lichamelijke beperking of stoornis, die het maatschappelijk functioneren belemmert, gezien vanuit het perspectief van de antieke maatschappij. Functio laesa dus, een definitie die op Galenus teruggaat.4 Van mijn collega Luuk de Ligt heb ik geleerd dat de Romeinse juristen op hetzelfde spoor zaten en met de medici in gesprek waren. Stijn Berger schrijft nu een Master-scriptie over het thema. Bij Hippocrates, Galenus en andere grote artsen uit de Grieks-Romeinse oudheid zijn begrippen als ‘invaliditeit’ en ‘revalidatie’ niet te vinden. Het Latijnse invalidus betekent ‘ziek, krachteloos’, maar heeft niet de specifieke betekenis, die wij doorgaans aan ‘invalide’ geven: ‘niet in staat om onbelemmerd te functioneren’. De Nederlandse term ‘revalidatie’ dateert van na de tweede wereldoorlog.5 Het woord is wel uit Latijnse elementen samengesteld: re- ‘opnieuw’ en validus ‘gezond, krachtig’. Het Latijnse werkwoord revalescere betekent gewoon ‘weer op krachten komen’, niet: ‘revalideren’. Van een apart medisch aandachtsgebied ‘revalidatie’ is in de antieke geneeskunde geen sprake. De Amerikaanse geleerde Martha Rose heeft in een recent boek een overzicht gegeven van enkele Griekse termen die vertaald zouden kunnen worden met ‘gebrekkig’, ‘gehandicapt’ of, politiek correct, ‘met een beperking’.6 Mijn voorzichtige formulering maakt hoop ik al duidelijk dat bij iedere vertaling een anachronisme dreigt. Thersites, die het in het tweede boek van de Ilias waagt de koningen uit te schelden, heeft kromme benen en een bochel, loopt mank en is kaal: aischistos de anêr wordt hij dan ook genoemd, in alles het tegendeel van de kaloskagathos, de man die van goede afkomst is, gegoed, knap van uiterlijk en ook nog eens de belichaming van de ‘deugd’; die voorleeft hoe je je behoort te gedragen. De meeste Griekse woorden die een gebrek aanduiden zijn vaag en algemeen, zoals asthenês ‘zwak’. Adunatos kan ‘invalide’, ‘gebrekkig’ betekenen, maar ook in meer algemene zin ‘machteloos’, ‘niet in staat’.
3 N. Vlahogiannis, ‘ “Curing” disability’ in: H. King (red.), Health in Antiquity, Londen en New York, Routledge 2005, 180-191; K.H. Leven, artikel ‘Behinderte’ in id. (red.), Antike Medizin. Ein Lexikon, München, Beck, 141-143. 4 Galenus, De sympt. diff. 1, 7.43 K. 5 Het Woordenboek der Nederlandsche Taal vermeldt s.v. ‘revalideeren’ (1980): ‘De thans gangbare betekenis ‘weer in staat maken arbeid te verrichten, een functie te vervullen’ wordt pas in het begin van de jaren ’50 aangetroffen. 6 M.L. Rose, The Staff of Oedipus. Transforming Disabilty in Ancient Greece, Ann Arbor, University of Michigan Press, 2003, 12-14.
2
Al bestond er dan geen antieke ‘revalidatiegeneeskunde’, het is wel mogelijk een indruk te krijgen van de manier waarop de Grieken en Romeinen met lichamelijke beperkingen omgingen, ook in de geneeskunde. Ik heb één voorbeeld gekozen. Een god met een beperking Stelt u zich de Olympos voor, hoog boven de wolken, door geen sneeuwvlaag of stormwind gestoord.7 De gemakkelijk levende Griekse goden liggen aan – zo heb ik dat van Toon Hermans geleerd – aan het banket. De heerlijkste ambrozijn, de godenspijs, is voor het grijpen, maar de wijn ontbreekt nog. Dan gaat Hephaistos hijgend en strompelend rond met een kan nectar om de goden te bedienen. Een onblusbaar gelach (asbestos gelôs) stijgt op als ze hem zien, de krombenige, kleiner van stuk dan de andere goden, met sterke armen, heel anders dan de harmonieus gebouwde Zeus en Ares, of de beeldschone Hera en Aphrodite. Homerus laat hem zelf vertellen hoe hij aan zijn handicap is gekomen. Tijdens een echtelijke twist tussen zijn ouders, Zeus en Hera, was hij zo onverstandig geweest partij te kiezen voor zijn moeder.
Zeus greep mij bij de voet en slingerde mij ver van de hemelse drempel. De gehele dag vloog ik voort en niet vóór het ondergaan van de zon viel ik op Lemnos neer, meer dood dan levend.8 De bewoners vonden hem en verzorgden hem goed. Een afbeelding op een Griekse vaas – een Caeretaanse hydria uit de 6e eeuw v.C. die in Wenen wordt bewaard (afb.1) – geeft weer hoe Hephaistos wordt teruggebracht naar de Olympos op de rug van een muilezel.9 De aard van zijn handicap is hier duidelijk zichtbaar. Goden zijn precies als mensen. De vaasschilder heeft de voeten van de godheid getekend naar het voorbeeld van een menselijke klompvoet, om precies te zijn: de talipes (misvormde voet, letterlijk ‘hielvoet’) equinovarus of varus equinus (equinus ‘als van een paard’, varus ‘krom, naar binnen gebogen’), de meest voorkomende vorm. Elders geeft Homerus een alternatieve verklaring voor Hephaistos’ invaliditeit.10 Hij was al kreupel vanaf zijn geboorte. Uit schaamte verborg zijn moeder Hera hem voor de andere goden. Zij wilde zich van hem ontdoen en wierp hem in zee, waar hij liefderijk werd opgevangen door twee zeegodinnen. Zij leerden hem smeden: oorbellen, broches, snoeren en hangers. Hij compenseerde zijn beperking door zijn vakmanschap als edelsmid. Er is wel gesuggereerd dat de god de gestalte heeft gekregen van smeden die stereotiep als kreupel werden voorgesteld.11 De Griekse godenwereld is een afspiegeling van de mensenwereld. De Grieken zelf zagen dat al in:
Als runderen en paarden of leeuwen handen hadden of met hun handen konden tekenen en het werk konden doen wat mensen doen, zouden paarden de gestalten der goden als paarden, en runderen de gestalten als runderen tekenen. Zij zouden ieder hun lichamen zo maken als hun eigen gestalte
7 Lucretius, De rerum natura 3.18-22, vertaling A. Rutgers van der Loef, Atomen tegen goden, Hilversum en Antwerpen, W. de Haan/Standaardboekhandel, 1966, 75. 8 Homerus, Ilias 1.591-595, vertaling M.A. Schwartz, Haarlem, H.D. Tjeenk Willink & Zoon, 1956, 14. 9 M.D. Grmek en D. Gourevitch, Les maladies dans l'art antique, Parijs, Fayard, 1998, 282-287. 10 Homerus, Ilias18.394-405, vertaling M.A. Schwartz, Haarlem, H.D. Tjeenk Willink & Zoon, 1956, 279. 11 Vlahogiannis (zie noot 3 supra) 190.
3
zegt de wijsgeer Xenophanes (zesde eeuw v.C).12 Het is dus gerechtvaardigd uit de oudGriekse beschrijvingen en afbeeldingen van de goden historische conclusies te trekken. Zó zag een klompvoet er uit. Dat was blijkbaar bekend. Inderdaad is in het Corpus Hippocraticum – een verzameling van een zestigtal geschriften van verschillende anonieme auteurs en uit verschillende perioden, variërend van de vijfde eeuw v.C. tot het begin van onze jaartelling, die op naam van Hippocrates zijn overgeleverd – een gedetailleerde beschrijving van de klompvoet opgenomen. Die is te vinden in het traktaat De articulis ‘Over de gewrichten’, dat waarschijnlijk dateert uit het einde van de vijfde of het begin van de vierde eeuw v.C. Er staat nauwkeurig in beschreven wat destijds de orthopedische mogelijkheden waren.
Ook aangeboren ontwrichtingen kunnen, als zij gering zijn, tot hun natuurlijke positie worden gebracht, speciaal die van de voetgewrichten. Gevallen van aangeboren klompvoet (Grieks kulloi ‘naar binnen gebogen’, dus in de varus-stand) zijn meestal te genezen.13 Zo begint de passage. Vervolgens wordt precies beschreven hoe het voetje door buigen en duwen kan worden geredresseerd (afb. 2), vervolgens met verband gefixeerd (afb. 3) en met behulp van aangepast stevig schoeisel gestabiliseerd (afb. 4). Het is belangrijk in een zo vroeg mogelijk stadium te behandelen. De auteur sluit af:
Zo gaat de behandeling en er is geen snijden of branden nodig, of een andere gecompliceerde methode, want zulke gevallen genezen sneller dan je zou denken.14 Zo ging een Hippocratische arts dus om met een klein gebrek. We verkeren in de gelukkige omstandigheid dat een uitvoerig commentaar op deze passage is overgeleverd. Het is van de hand van de grote arts Galenus (129-ca. 210 n.C.), lijfarts van keizer Marcus Aurelius, die door zijn talrijke en omvangrijke geschriften eeuwenlang een overheersende invloed heeft uitgeoefend op de Arabische en de Europese geneeskunde.15 Hij raadt aan kinderen bij wie de klompvoetcorrectie is uitgevoerd niet te vroeg weer te laten lopen, opdat de voet niet weer in de oude positie terugkeert. Hij gaat uitvoerig in op het type schoeisel dat geschikt is om de voetcorrectie te fixeren en wijst er daarbij op dat ieder mens anders loopt:
De één houdt zijn voet precies recht, de ander helt met zijn voet meer naar binnen of naar buiten. Sommigen zetten zich af met de voorvoet, anderen meer met de hiel, weer anderen gelijkmatig met de hele voet. 16 Opvallend is dat zowel de Hippocratische auteur als Galenus de klompvoet zien als het gevolg van een trauma, kort na de geboorte of gedurende de zwangerschap, en in principe 12 H. Diels, Die Fragmente der Vorsokratiker griechisch und deutsch, verb. Aufl., hrsg. von Walther Kranz, Berlin-Grunewald [etc.], Weidmann, 1951, 1951-1952, fragm. 15. 13 [Hippocrates], De articulis (‘Over de gewrichten’) 63, Hippocrates, Volume III with an English translation by E.T. Withington, The Loeb Classical Library 149, Harvard University Press, Cambridge, Mass. en Londen 1928 (herdruk 1999) 350-351; Duitse vertaling in: M. Michler, Die Klumpfusslehre der Hippokratiker. Eine Untersuchung von De articulis, Cap. 62, mit Übersetzung des Textes und des Galenischen Kommentars, Wiesbaden, F. Steiner, 1963, Sudhoffs Archiv fur Geschichte der Medizin und der Naturwissenschaften Beihefte, Heft 2. 14 [Hippocrates], De articulis 62, Loeb-editie (zie supra noot 11) 350-351; Michler (zie supra noot 11) 8. 15 Galenus, In Hippocratis De Articulis Commentarium 4.1-14, C.G. Kühn, Claudii Galeni opera omnia I-XX (20 delen, 22 banden), Leipzig 1821-1833, deel 18A.667-683; Michler (zie noot 11 supra) 9-16. 16Galenus, In Hippocratis De Articulis Commentarium,18A.681 K.; Michler 15.
4
als behandelbaar.17 Er is geen sprake van straf voor de zonden van de ouders of iets dergelijks, alleen van een natuurlijke oorzaak en een natuurlijk gevolg, waar deskundig medisch ingrijpen kan helpen om die gevolgen te verzachten. Jaarlijks worden in Nederland ongeveer 200 kinderen met een of twee klompvoetjes geboren. De oorzaak is volgens de huidige inzichten – in overeenstemming met de opvattingen van Hippocrates en Galenus – vaak een gevolg van klemzitten in een later stadium van de zwangerschap, maar er kunnen ook andere oorzaken zijn. Eeuwenlang zou de Hippocratische methode de enige methode blijven om een klompvoet te redresseren. Pas eind achttiende, begin negentiende eeuw kwam een operatieve methode in zwang: de tenotomie, het doorsnijden van de achillespees, een methode die groot succes kon hebben, maar in een tijd waarin aseptische wondbehandeling nog geen ingang had gevonden, ook dramatisch kon aflopen. In Gustave Flauberts beroemde roman Madame Bovary (1857) komt een hoofdstuk voor waarin de plattelandsarts Charles Bovary probeert de knecht van de plaatselijke herberg ‘De Gouden Leeuw’ van zijn horrelvoet af te helpen.18 De operatie lijkt geslaagd, maar na verloop van tijd treedt gangreen op en moet het onderbeen geamputeerd worden. Flaubert haalde de stof voor dit hoofdstuk uit de praktijk van zijn vader, arts te Rouen, die een dergelijke ervaring had opgedaan. In de oudheid waren er vele Bovary’s. In enkele gedichten uit de Anthologia Palatina, een collectie Griekse epigrammen, wordt de spot gedreven met experimenterende artsen. Het volgende gedichtje dateert uit de eerste eeuw n.C:
Omdat hij beloofd had de rug van de bultenaar Diodoros recht te maken plaatste Sokles drie grote stenen op de bochel in zijn ruggengraat. Welnu, hij werd verpletterd en stierf, maar hij was rechter geworden dan een lineaal.19 De operatie is gelukt, maar de patiënt is overleden. In het Corpus Hippocraticum leren we een andere houding kennen. Dezelfde anoniem gebleven chirurg die uiteenzet hoe een klompvoetje geredresseerd moet worden, vertelt eerlijk hoe een orthopedisch experiment mislukt en hoe hij daar lering uit trekt:
Ik probeerde eens een patiënt die op zijn rug lag te strekken. Maar het lukte me niet. (…) Met opzet heb ik erover geschreven, want ook zulke kennis is nuttig, wanneer duidelijk wordt dat een poging mislukt is en waarom zij mislukt is.20 Deze houding getuigt van een hoog ethisch besef. Sommige antieke Griekse artsen zochten blijkbaar de grenzen van hun kunde op, maar handelden in de praktijk steeds in de geest van de beroemde regel ôphelein ê mê blaptein ‘helpen of althans niet schaden’. Philip van der Eijk heeft er in één van zijn boeken een hoofdstuk aan gewijd.21 Ik heb veel aan de 17
Christian G. Bien, Erklärungen zur Entstehung von Mißbildungen im physiologischen und medizinischen Schrifttum der Antike, Südhoffs Archiv Beihefte 38, Franz Steiner Verlag, Stuttgart, 1997, 138-139. 18 G. Flaubert, Madame Bovary, Garnier Frères, Parijs, 1971, Deuxième partie, Chapitre 11, 178-191, met de zeer informatieve noten 459-460 over de historische achtergrond; Nederlandse vertaling door H. van Pinxteren, Utrecht en Antwerpen, Veen, 1988, 211-225; oorspronkelijke uitgave Michel Lévy Frères, Parijs, 1857. Over de geschiedenis van de klompvoet: B. Valentin, Geschichte der Orthopädie, Stuttgart, Georg Thieme, 1961, 106. 19 Anthologia Palatina 11.120 geciteerd bij D. Gourevitch, Le triangle hippocratique, Parijs, École Française de Rome, 1984, 383. 20 [Hippocrates], De articulis 47, Loeb-editie (zie noot 10)302-303. 21 P.J. van der Eijk ‘Helpen of niet schaden. Enkele uitgansgpunten en methoden van therapeutisch handelen in de klassieke Griekse geneeskunde’ in: H.F.J. Horstmanshoff en J.J.E. van Evedingen (red.), De eed van Hippocrates, Overveen en Alphen aan den Rijn, Belvédère/Medidact , 2004, 57-63.
5
jarenlange samenwerking met hem te danken en voel mij trots dat hij als alumnus van Leiden in Berlijn zo’n belangrijke en invloedrijke positie heeft verworven, die het vak antieke geneeskunde internationaal nog meer aanzien zal geven. De antieke geneeskunde gaat niet alleen over redelijk denkende en ethisch bewuste Hippocratische artsen. Vele patiënten zochten – en enkelen vonden – wonderbaarlijke genezing in één van de heiligdommen van de god Asklepios, bijvoorbeeld in Epidauros. We mogen de daar opgestelde votieftabletten zien als ‘advertenties’ voor de revaliderende werkzaamheid van de godheid. Eén ervan vertelt het volgende verhaal, dat ik citeer in de vertaling van Folkert van Straten:
Een man die geen kracht had in al de vingers van zijn hand op één na, kwam als smekeling naar de god. Toen hij de votiefpaneeltjes in het heiligdom bekeek, betoonde hij zich ongelovig tegenover de genezingen en dreef een beetje de spot met de opschriften. Hij sliep in het heiligdom en zag een droomgezicht (--- Asklepios verschijnt, geneest de hand, en vraagt dan) of hij nog ongelovig zou zijn ten aanzien van de opschriften op de paneeltjes en hij zei van niet. “Daar gij nu eerst hierin niet geloofdet, hoewel zij niet ongeloofwaardig zijn, zal voortaan” - zei Asklepios - “uw naam Ongelovige zijn.” En toen het dag was geworden kwam hij gezond naar buiten.22 Om het beeld compleet te maken mogen we de invaliderende magie niet vergeten. Henk Versnel heeft fascinerende studies geschreven over ‘anatomische vervloekingen’. Verlamming, een kreupele gang, blindheid, ontwrichting of een andere lichamelijke beperking konden ook gezien worden als het gevolg van een vervloeking. Er zijn talrijke vervloekingstabletten uit de oudheid gevonden, zogenaamde tabellae defixionum, waarin iemand op de meest gruwelijke wijze wordt verwenst.23 Vanzelfsprekend zijn er dan weer andere, re validerende toverspreuken nodig om de vervloeking op te heffen. Er zijn sprekende voorbeelden van bewaard gebleven uit de meer competitieve terreinen van het leven, in de eerste plaats de liefde en verder bijvoorbeeld bij wagenmenners en gladiatoren. Besluit Het hanteren van de begrippen ‘invaliditeit’ en ‘revalidatie’ is alleen zinvol binnen een bepaalde sociale en culturele context. In de Grieks-Romeinse oudheid waren zij als afzonderlijke medische categorieën onbekend. Er zijn grote verschillen met de moderne westerse wereld. Zo was er er geen van overheidswege gecertificeerde gezondheidszorg. Er bestonden evenmin algemeen erkende diploma’s voor artsen en paramedici. De grenzen tussen religie, magie, folklore, filosofie en geneeskunde zijn in de praktijk moeilijk te trekken. ‘Zorgaanbieders’ van allerlei pluimage streden om het vertrouwen van de patiënt. Technische hulpmiddelen ten behoeve van de diagnose en behandeling die hedendaagse artsen ter beschikking staan, zoals röntgen-apparatuur, echoscopie en ct-scan, maar ook zulke eenvoudige zaken als betrouwbare meting van tijd en temperatuur, ontbraken. 22 F.T. van Straten, ‘Wondergenezingen. De genezingsinscripties van Epidaurus’ in: H.F.J. Horstmanshoff (red.), Pijn en balsem. Troost en smart. Pijnbeleving en pijnbestrijding in de oudheid, Rotterdam, Erasmus Publishing 1994, 60; de Epidaurusinscripties zijn in vertaling te vinden in: L.R. LiDonnici, The Epidaurian miracle inscriptions. Text, translation and commentary, Atlanta, Georgia, Scholars Press1995. 23Ter inleiding: H.S. Versnel, ‘Mens en magie. Vervloekingsinscripties (tabellae defixionum)’, Hermeneus 55, (1983) 196-206 en ‘In het grensgebied van magie en religie: het gebed om recht’, Lampas 19 (1986) 68-96. Het corpus is het best toegankelijk in: J.G. Gager (red.), Curse tablets and binding spells from the Ancient World, New York, Oxford University Press, 1999.
6
Instituties als ziekenhuizen, en andere zorginstellingen, zijn pas door christelijke invloed sinds het einde van de vierde eeuw n.C. ontstaan.24 Gezondheidszorg werd in het algemeen niet gezien als overheidstaak. Alleen het Romeinse leger kende, voor zijn eigen soldaten, een goed georganiseerde gezondheidszorg. De vanzelfsprekendheid van slavernij zorgde bovendien nog voor een maatschappelijke context die sterk van de onze verschilde. Ondanks alle onvermijdelijke vertekening door anachronisme is het toch mogelijk in de antieke theorie en praktijk bepaalde attitudes ten opzicht van invaliditeit en revalidatie te onderscheiden, zoals de algemeen menselijke opvatting dat een lichamelijke beperking door extra talenten op andere gebieden kan worden gecompenseerd. Hoewel de religieuze verklaringen alom aanwezig waren – ziekte en gebrek als straf van goddelijke machten en genezing door goddelijke heilbrengers – was er toch sprake van rationele observatie en empirisch handelen, en van een zich regelmatig vernieuwende theoretische discussie die maakt dat de antieke geneeskunde met recht als voorloper van de moderne geneeskunde mag worden beschouwd. De antieke arts stond nooit tegenover de religie. Hij beschouwde zich als dienaar van Apollo en Asklepios en kende zijn eigen verantwoordelijkheid:
Het is wel een goede zaak om te bidden. Je moet echter ook zelf wat doen, als je de goden te hulp roept.25 Ik wil besluiten met enkele persoonlijke woorden. In januari 2011 zal het vijf jaar geleden zijn dat ik mijn leeropdracht als bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de antieke geneeskunde mocht aanvaarden met het uitspreken van een oratie. Mijn hartelijke dank gaat uit naar het bestuur van de Stichting Historia Medicinae die deze leerstoel heeft mogelijk gemaakt en naar de leden van het curatorium, die mij steeds hebben gesteund en geadviseerd. Ik wil in het bijzonder mijn collega proxima Joan Booth danken voor haar persoonlijke steun en vriendschap en Eddy Houwaart voor zijn niet aflatende ijver om op bestuurlijk niveau de belangen van de leerstoel te verdedigen en mij ook persoonlijk steeds weer door zijn vertrouwen te stimuleren. Ik vind het een fijn vooruitzicht nog enige tijd als lid van de kernstaf mee te mogen werken aan het Master-traject medische geschiedenis dat de VU/VUMC en de Universiteit Leiden/LUMC zo succesvol organiseren en waar ik ieder jaar weer veel bijleer, zowel van mijn collega’s als van de studenten. Harm Beukers, een enkel woord tot jou. Al vele jaren werken wij samen, op het gebied van onderzoek (The Four Seasons of Human Life, hoe toepasselijk!), in velerlei vormen van onderwijs en in de redactie van het tijdschrift Geschiedenis der Geneeskunde. Ik bewonder je om je brede eruditie en de generositeit waarmee je je kennis deelt en je blijmoedigheid. Ik heb veel van je geleerd en hoop dat te blijven doen. Beste Cornelis van Tilburg, al 10 jaar werken we samen aan het maken van mooie boeken. Ik dank je hartelijk voor je hulp en vriendschap. Ik hoop van harte dat we in elk geval nog één boek kunnen voltooien. De titel staat al vast, tevens een motto: Blood, Sweat and Tears! Mijn vriend en collega Rob Tijdeman hield onlangs op deze plaats zijn afscheidscollege onder de titel Het leven van een wiskundige. Zijn vrouw zei later: ‘Ik had ook een boekje open kunnen doen over Het leven met een wiskundige.’ Ik ben blij dat het programma van 24
A.T. Crislip, From monastery to hospital. Christian monasticism and the transformation of health care in late antiquity, Ann Arbor, University of Michigan Press, 2005. 25 [Hippocrates], De victu 4.87, Hippocrates, Volume IV with an English translation by W.H.S. Jones, The Loeb Classical Library 150, Harvard University Press, Cambridge, Mass. en Londen 1931 (herdruk 1998) 422-423.
7
deze middag al vast staat … Zonder jou, Greetje, had ik mijn werk niet op deze wijze kunnen doen. Ik ben je diep dankbaar voor de steun en de ruimte die je me hebt gegeven. Dat geldt ook voor onze kinderen, Femke, Ruth en Henk Jan. Fijn dat jullie er vandaag bij zijn. Dank dat jullie mijn kleine gebreken, nou ja, kleine … geen al te groot bezwaar hebben gevonden. Het is nu 27 november, een dag na 26 november, voor allen die met de Universiteit Leiden verbonden zijn een dag van herinnering en waardering. Een paar jaar geleden hoorde ik op een zomerse zondagmiddag in park Sonsbeek in Arnhem, de stad waar ik geboren ben, in de open lucht zingen ‘We’ll meet again’, het lied van Vera Lynn, ‘the angel of the forces’. Dat lied hoort bij mijn generatie, in de oorlog geboren. Een overweldigend gevoel van dankbaarheid overviel me, jegens onze bevrijders, mijn ouders, mijn leermeesters, de mensen met wie ik mag samenwerken, mijn studenten. ‘We zijn als dwergen, staande op de schouders van reuzen’, woorden van Isaac Newton in een brief aan Robert Hooke, een uitspraak met klassieke wortels. Als ik een bul mag uitreiken in de faculteitskamer van geesteswetenschappen zie ik tegenover me, achter de kandidaat, het portret van Johan Huizinga. Hij was de leermeester van mijn leermeester, Willem den Boer. Zo kort zijn de lijnen. Zo snel gaat de tijd. Er is geen harde cesuur tussen mijn werkzaamheden tot op dit moment en wat hopelijk nog zal volgen. Laat ik dit gedeelte van mijn betoog afsluiten met de klassieke woorden van de Series Lectionum, het in het Latijn gestelde overzicht van de colleges dat elk jaar verscheen, in elk geval tot diep in de jaren ’60: quamquam rude donatus, quantum potero commilitonibus iuvabo ‘Hoewel vrijgesteld van dienst, zal ik naar vermogen mijn medestrijders bijstaan’. Ik ben een liefhebber van poëzie. Ook bij deze gelegenheid wil ik graag dat mijn laatste woorden verzen zullen zijn, enkele strofen uit een gedicht van Vasalis, dat mij telkens weer ontroert omdat het treffender dan een betoog het menselijk gebrek in wisselend perspectief laat zien. De dichter beschrijft hoe de op het eerste gezicht lelijke, volkomen van hulp afhankelijke zwakzinnige patiënt in zijn wekelijks bad opbloeit, een ander mens wordt, ‘De idioot in het bad’.
De zuster laat hem in het water glijden, hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst, hij zucht, als bij het lessen van zijn eerste dorst en om zijn mond gloort langzaam aan een groot verblijden. totdat hij weer moet terugkeren in zijn gevangenschap:
En elke week wordt hij opnieuw geboren en wreed gescheiden van het veilig water-leven, en elke week is hem het lot beschoren opnieuw een bange idioot te zijn gebleven. M. Vasalis (1909-1998)26 Ik heb gezegd. 26
Uit: Parken en woestijnen, A.A.M. Stols, Rijswijk 1940.
8