Een nieuwe behandelaanpak voor kinderen met developmentaI
coordination disorder Cognitive 0rientation to daity OccupationaI Performance (C0-0P) Cognitive Orientation to daily Occupational Performance (CO-OP) is een in Canada
ontwikkelde en in Nederland nog vrij nieuwe behandeling voor kinderen met developmental coordination disorder (DCD). De methode is gebaseerd op cognitieve
leertheorieën. Door het zoekgedrag van het
kind te sturen, komt dit tot nieuwe bewegingsoplossingen. Binnen de CO-OP geeft het kin d zelf aan welke vaardigheid het
wil leren. Daardoor wordt de motivatie van kind en ouders verhoogd. Binnen de CO-OP wordt getracht generalisatie te verkrijgen door de geleerde, algemene oplossingsstrategieën toe te passen bij nieuwe, nog niet opgeloste probleemvaardigheden. De kracht
van een goede Co-OP-therapeut zit vooral in
het stellen van de juiste vragen en daarvoor is het nodig dat men voldoende inzicht heeft
in de vaardigheid die door het kind geleerd wordt. Dit artikel bevat een kort overzicht van de hoofdpunten van de CO-OP. E.H.M. Catame, A.J.de Ktoet en B.C.M. Smits-Engetsman
Nedertands Tijdschrift voor
Efgothera pie
lnteiding In de laatste veertig jaar zijn er verschillende behandelnrethoden ontwikkeld voor kinderen met developntental coordination disorder (DCD ). Deze behandelmethoden kunnen grofi,rreg in twee categorieën worden verdeeld: methoden gebaseerd op de zogenoemde procesgeoriënteerde benadering en methoden gebaseerd op de product- of taakgeoriënteerde benadering.l'2 Globaal genomen kan worden gesteld dat men er bij de procesgeoriënteerde aanpak van uitgaat dat de behandeling van het verstoorde onderliggende proces leidt tot verbetering van de vaardigheid. Bij de taakgeoriënteerde aanpak richt men zich echter direct op de functionele vaardigheid waarmee het kind rnoeite heeft, zonder zich eerst bijvoorbeeld op algemene voorwaarden te richten. Voorbeelden van procesgeoriënteerde behandelmethoden zijn kinesthetische training volgens Laszlo et al.3 en de sensorische integratietherapie (SI) ontwikkeld door Ayres.a Volgens Laszlo speelt de kinesthesie een zeer belangrijke rol in de notorische
controle. Zij veronderstelt dat de coórdinatieproblemen bij kinderen met DCD het gevolg zijn van een stoornis in de kinesthesie. De sensorische integratietherapie steunt op de veronderstelling dat bij kinderen met leerproblemen in het algemeen en bij kinderen n-ret motorische problemen in het bijzonder, stoornissen aanwezrg ztjn in de integratie van perceptuele informatie van de verschillende modaliteiten. De behandeling is dan ook gericht op stimulatie van tactiele, vestibulaire, visuele en andere sensorische systemen otrr kinderen te helpen deze sensorische informatie te integreren en te komen tot adequate motorische antwoorden. Blj ffsiotherapeuten, naar vooral ook bij ergotherapeuten is cle SI een van de populairste methoden, zowel nationaal als internationaal.s Hoewel de procesgeoriënteerde behandelmethoden populair zijn, is er weinig evidentie dat ze ook effectief zijn bij de behandeling van DCD. Pless en Carlsson voerden een meta-analyse uit naar de effectiviteit van behandelmethoden Ui.1 nCO.0 Uit dit onderzoek bleek dat dit soort behandelingen slechts een zeer klein effect hadden. Mandich et al. vonden in een andere
22
NR 1 - FEBRUART 2oo5
review geen bewUs voor de effectiviteit van procesgeoriënteerde behandelmethoden.T Door deze teleurstellende resultaten zijn verschillende onderzoekers de laatste decennia, met als vertrekpunt een nieuw theoretisch kader, een andere aanpak gaan promoten, namelijk de taakgeoriënteerde methode. In Australië gebeurde dat door Revie en Larkin,s in Nederland zijn Smits-Engelsman en Van Tuyl voortrekkers van deze aanp"l.s'10 Ongeveer tegelijkertijd werd in Canada door Polatajko et al. de Cognitive Orientation to d aily O c cttp ati o n aI P erfor man ce CO-O P ) o n twikke I d.11'72 Hoewel deze behandelmethoden nog vrij nieuw zijn, zijn de eerste resultaten over de effectiviteit van zowel de Netu'ontotor Task Training1o,13 als de CO-OP11'12 veelbelovend. In de rest van dit artikel wordt ingegaan op de belangrijkste uitgangspunten van de CO-OP. (
DCD
Onderzoek naar de problemen van kinderen met p6pt+'ts toonde aan dat deze heterogene groep verscheidene karakteristieke problemen vertoonde, zoals: - trager leren van motorische vaardigheden ondanks het feit dat hun mentale vermogens niet verminderd zijn; - een mindere bewegingskwaliteit, ook na extra oefenen of na therapie; -volharden in een inadequate strategie van het motorische handelen; - onvoldoende vermogen het geleerde te gebruiken in andere situaties of te benutten bij het leren van nieuwe motorische vaardigheden (generalisatie en transfer); - een lager motorisch competentiegevoel.
Uitgangspunten van de C0-0P
zijn elementen van de cognitieve leertheorieën en de dy n ami s ch e sy st e emthe
orie
C0-0P' een nieuwe behandelmethode Als motorisch leren wordt gezien als het oplossen van bewegingsproblemen, dan moeten kinderen met DCD het oplossen van een probleem leren. Er bestaan veel verschillende theorieën over motorisch leren. Een hedendaagse benadering, de dynamische systeemtheorie, gaat ervan uit dat nieuwe motorische vaardigheden ontstaan uit de interactie van veel, samenwerkende systemen (onder andere neurologisch en cardiorespiratoir systeem, spier- en skeletweefsel, plus taak- en omgevingsfactoren). Het lerende systeem is behalve van zijn interne constraints, ook taak- en omgevingsaflrankelijk. Zowel de parameters van de taak en de omgeving als de eigenschappen van het kind beïnvloeden het leren. Visies vanuit de cognitieve psychologie en vanuit de leerpsychologie, die aansluiten bij het ontwikkelen van het probleemoplossende vermogen van het kind, zijn: - Verh ale z elfinstr u cti e. Vygo ts ky ( 1 8 9 6-1 9 3 4) hee ft ond erzoek gedaan naar het probleemoplossende vermogen van kinderen.lT Hij en Luria,18'1e een student van Vygotsky, zijn de ontdeld<ers van het belang van de verbale zelfinstructie tijdens het leren en uitvoeren van een vaardigheid. Jonge kinderen praten zich als het ware hardop, stap voor stap, door een oplossing van een probleem heen.ln een nieuwe of moeilijke situatie val je, ook als je ouder bent, vaak terug op verbale zelfinstructie tijdens handelingen. - Proble emopl o ssende strat e gie. Me ichenbaum en Good m an hebben deze ideeën verder uitgewerkt tot een probleemoplossende strategie: GOAL - PLAN - DO CHECI( (GPDC).20 Deze strategie faciliteert het toepassen van probleemoplossende vaardigheden. Er wordt gebruikgemaakt van dagelijkse activiteiten in een passende omgeving om het kind de vaardigheid te leren generaliseren. -Intermediaire technieken. Feuerstein et al. beschreven twee essentiële vormen van interactie: plaatsing van de taak in de omgeving en intermediaire (bemiddelende) leerervaringen.2l'22 Haywood werkte dit idee verder uit in zogenoemde intermediaire technieken.23'24 Deze
technieken betreffen vraagstellingen
over het leerpoces, bridging (linken leggen tussen
heden en toekomst), vergelijken/beschrijven, voorbeeld geven, uitdagen en feedback geven. DCD kan dus ook worden beschouwd als een (motorisch) leerprobleem. Veel kinderen met DCD leren door middel van trial and error. Ze reflecteren weinig op hun eigen handelen en er is geen sprake van een spontaan
impliciet leerproces. Een ander kenmerk van kinderen met DCD is dat zij hun motorische prestaties vaak onderschatten en frequent negatief attribueren.l6 BU het falen van de motorische vaardigheid ligt het aan henzelf, maar bij goede prestaties komt dat niet doordat zij het goed deden, maar doordat de opdracht bijvoorbeeld te gemakkelijk was. Zelfuertrouwen kan worden opgebouwd door uitdagingen aan te gaan en door het succesvol overwinnen van obstakels. Een van de voorwaarden hiervoor is wel dat kinderen een kans krijgen zelf hun problemen op te lossen. Vanuit dit perspectief kan DCD worden gezien als een probleem in het leren (verbeteren) van motorische vaardigheden.
Nederlands Tijdschrift voor
Ergotherapie 23
Vanuit deze kennis en met hun praktijkervaring ontwikkelde een groep Canadese onderzoekers onder leiding van Helene Polatajko een nieuwe behandelmethode voor kinderen met DCD. De CO-OP is een top-down-benadering, waarin elementen vanuit de cognitieve leertheorieën en de dynamische systeemtheorie de uitgangspunten zijn. In de CO-OP is strikt vastgehouden aan de visie van Vygotsky, namelijk dat een kind zichzelf door hardop praten moet begeleiden door zijn of haar probleemoplossing. Meichenbaums probleemoplossende structuur (GPDC)wordt als globale strategie
gebruikt. Deze globale strategie wordt toegepast voor elke dagelijkse taak waaraan het kind tijdens de therapie werkt. Deze ideeën worden gecombineerd met de intermediaire technieken zoals die zijn uitgewerkt door Feuerstein en Haywood.
NRl-FEBRUARI2OO5
C0-0P structuur en werkwijze
kind kiest doelen
faciliterende principes
sessiestructuur
participatie ouders
gtobaal(GPDC)
l2 x ó0 minuten
pop + materialen
strategieën
'make itfun'
;
domeinspecifiek
Figuur 1 Structuur en werkwijze van de CO-OP
Structuur en werkwijze van de C0-0P De CO-OP heeft een duidelijke structuur en werkwijze,
die hier kort besproken worden (figuur 1). Hoewel veel van de besproken ideeën waarschijnlijk al deels in kinderflisiotherapeutische behandelingen geïntegreerd zíjn, zal men - indien men de methode goed wil uitvoeren - training in het gebruik van de CO-OP-principes nodig hebben. Stellen vanbehandeldoelen en meten von effect Aan het begin van de behandeling kiest het kind zelf zijn of haar doelen voor de therapie, die daarmee kindgericht en vraaggestuurd is. De doelen worden uitgevraagd met behulp van de Canadian Occupational Performonce Measure (COPM), een dagboekje, een gesprek met de ouders en eventueel de Pedíatric Activity Card Sort (P-ACS). De COPM is een
cliëntgericht meetinstrument
bedoeld om de problematische vaardigheden van het kind te achterhalen en deze vervolgens door het kind zelf te laten scoren (op een 1O-puntsschaal)op uitvoering en tevredenheid. Uiteindelijk worden er drie doelen c.q. vaardigheden uitgekozen die het kind wil leren. Van deze drie doelen wordt het beginniveau vastgesteld met behulp van de Performance Qtality Rating Scale
Goal-plan-do-check Tijdens elke behandeling, die 60 minuten duurt, wordt gebruikgemaakt van de globale en van domeinspecifieke strategieën. De globale strategie: GOAL - PLAN - DO - CHECI( (GPDC)is direct ontwikkeld door Meichenbaum.26 De globale strategie is erop gericht het metacognitieve begrip te vergroten en het kind te trainen in zelfmonitoren en zelfevaluatie (figuur 2). De globale strategie geeft een structuur waarbinnen het kind zichzelf door de problemen, die zich voordoen bij de uiwoering van de taak, heen praat. Het kind ontwild(elt op deze manier probleemoplossende vaardigheden. Tijdens de behandeling wordt een pop gebruikt als geheugensteuntje voor de GPDC-strategie. De pop is bij de behandeling een intermediair tussen het kind en de therapeut. Aan de pop kunnen vragen worden gesteld en de pop kan ook hints geven. De pop is neutraler dan de therapeut en kan door beiden te hulp worden geroepen. De globale strategie wordt voortdurend gebruikt tijdens de behandeling. De GPDC geeft het kind ook een mogelijkheid de domeinspecifieke strategieën te ontdeld<en (figuur 2).
doen? zelfondentraging PLA,N - Hoe ga ik het doen? zelfmonitoren zelfobsentatie DO - Uitvoering van het plan CHECK - Hoe goed werkte mijn plan? zelfevaluatie GOAI -Wat ga ik
ontwikkeld door Martini2s en wordt gebruikt als instrument om de uitkomsten van de CO(PqRS). De PQRS is
OP-behandelingen te evalueren. De PqRS bestaat uit: - een 1O-puntsschaal voor de geschatte score van de uitvoering, waar er bij 1 geen uiwoering is en bij L0 aan alle impliciete uiwoeringscriteria wordt voldaan; - een 1O-puntsschaal voor de geschatte grootte van verandering waarbij -5 staat voor een vijfmaal slechtere uiwoering, 0 voor geen verandering en 5 voor een vijÊ maal betere uiwoering. De score van beide schalen is gebaseerd op observatie van het motorisch gedrag door de therapeut, zonder dat de waarden van de score nader omschreven zijn. Er is dus sprake van een subjectieve schaal die nog niet verder gevalideerd is. De PqRS wordt als voor- en nameting van de door het kind gekozen activiteiten
gebruikt.
Nedertands Tijdschrift voor
Ergof herapie
Figuur 2 De globale GPDC-strategie De domeinspecifieke strategieën zijn expliciete
cogni
tieve strategieën die gericht zljn op het vergemakkelijken of verbeteren van de uiwoering van een vaardigheid. Deze strategieën zijn taak- en/of kind- en/of omgevingsspecifiek. Ze worden gebruikt tussen de PLAN- en DO- fase in. In totaal kent de CO-OP zes domeinspecifi eke strategieën : 1 'bodyposition':verbaliseren van de aandacht voor of de verandering van de lichaamshouding, behorend bij een optimale uiwoering van de taak; 2 'attention to doing': plan om aandacht vol te kunnen houden tijdens de uitvoering van de taak;
24
NR
r-
FEBRUART 2oos
3 'task specification modification': specificatie of modificatie van de taak of delen van de taak, zodat de motorische uitvoering vergemald<elijkt wordt (btjvoorbeeld tape op de vloer om te weten waar je moet
taakuitvoering, in de vorm van een beslisboom (zie casus). De DPA is samen met de CO-OP ontwildceld en vormt de basis om problemen in de uitvoering op te sporen en deze door trial and error op te lossen.
staan);
4 'feeling the movement':verbaliseren van het voelen van het specifieke in een beweging (bijvoorbeeld het schrijven van de letter B in de lucht om de bochten te
De eerste resultaten wijzen erop dat de C}-OP helpt
voelen);
5 'verbal motor mnemonic': het geven van een naam aan de taak of lichaamspositie, zodat dit een geheugensteuntje is om de motorische uitvoering te begeleiden (bijvoorbeeld'Tarzan-greep' voor pengreep); 6 'verbal rote script': rijmpje, zinnetje, ritme of nummers als 'ondertiteling' bij de uiwoering van de taak (bijvoorbeeld '1, 2 cha cha cha' of 'stuit, stuit, gooi'). Ter ondersteuning van de strategieën worden gewerkt met onder andere certificaten, huiswerkbladen en stra-
tegieschriftjes. Dy n amic P erfor m anc e
Analy si s Om als therapeut het kind te kunnen helpen bij het vinden van verschillende taakoplossingen, speelt de Dynamic Performance Analysis (DPA) een belangrijke rol (figuur 3). De DPA is een stapsgewijze analyse van de
bij het aanleren van
vaardigheden Motivatie speelt een belangrijke rol bij de CO-OP. Wanneer een kind gemotiveerd is, heeft dit een positief effect op het leren, het verweryen van vaardigheden, het uiwoeren van handelingen en zal het kind minder snel gevoelens van frustratie ervaren. Naast motivatie zijn kennis van en inzicht in de vaardigheden van belang. Ten slotte is het belangrijk dat de uiwoering van de vaardigheid een resultaat is van de interactie tussen het individu, de taak en de omgeving. Wil de uiwoering van de vaardigheid slagen, dan moet er een balans zijn tussen de mogelijkheden van het kind en de eisen die de handeling en de omgeving aan het kind stellen. De DPA spoort verstoringen in deze balans op.
Voorwaarden kind
1
Wil het kind de taak doen?
2
Weet het kind meestal hoe het moet handelen?
3
ls de uitvoering adequaat?
4
Waar gaat het in de uitvoering mis?
a
STOP DPA
Weet het kind hoe deze taak moet worden uitgevoerd?
b
ls de motivatie van het kind nu voldoende?
c
Kan het kind deze taak uitvoeren? Beschikt het kind over de benodigde vaardigheden?
2 3
Zijn de taakeisen en taakvoorwaarden passend? Zijn de omgevingseisen passend?
Figuur 3 Beslisboom Dynamic Performance Analysis (vertaling van de DPA Ainical Decision Tree van H. Polatajko et al.).
Nederlands Tijdschrirt voor
Ergotherapie 25
NR
t-
FEBRUARI 2005
dicht bij het eind van het touw. Ze startte niet in het
Voorbeeld werkwijze C0-0P Casus
Anne
Anne is 8 jaar en is verwezen naar het revalidatiecentrum. Ze heeft een coórdinatiestoornis die haar belemmert een aantal dagelijkse bezigheden uit te voeren. Touwtjespringen is er één van. Haar moeder, oudere zusje en g;rmleerkracht hebben al geprobeerd Anne te leren touwtjespringen, maar dit is mislukt. Anne's zelf gekozen doel voor de therapie is te leren hoe ze moet touwtjespringen, zodaï ze dit samen met haar vriendinnetjes kan doen. Een DPA ziet er in dit geval ongeveer zo uit:
lWil
Anne leren touwtjespringen? Ja, ze is zeer gemotiveerd om te leren touwtjesprin-
gen omdat al haar vriendinnetjes het al kunnen.
inhet algemeenhoe ze moet touwtjespringen? Ja, ze begrijpt in het algemeen wat ze moet doen. Ze weet dat ze moet springen wanneer het touw draait.
2Weet Anne
De therapeut vraagt nu aan Anne om touwtje te springen. De hele taakuiwoering wordt geobserveerd. 3Was de uitvoering geslaagd? Nee, ondanks dat ze kan springen en aan de thera-
peut vertelde dat ze klaar was om te springen, stapte ze steeds op het touw, raakte het touw verstrikt tussen haar voeten en sprong ze voordat de therapeut het touw draaide. 4Waar ginghet in de uitvoering mis? Er waren enkele moeilijkheden tijden het springen. Eén daarvan was de lichaamspositie van Anne ten opzichte van het touw. Anne stond in het algemeen te
g p r in c ipl e s (fa c ilít e r e n d e p r i n c ip e s ) Binnen de CO-OP worden vier zogenoemde enabling principles gebruikt die mede het succes van de CO-OP bepalen, namelijk: En ablín
midden van het touw waar het laag over de grond gaat of ze raakte tijdens het springen uit het midden van het touw. Door het stellen van vragen aan Anne onderzoek de therapeut het specifieke punt van falen, namelijk de lichaamspositie ten opzichte vanhet touw. aWeet Anne waar ze moet springen ten opzichte vanhet touw?
niet dat ze in het midden van touw moest blijven. Ook besefte zij niet dat z|j het raakte tijdens het springen. het midden uit Nee, Anne begreep
bWil Anne inhet midden springen? Ja, toen ze eenmaal wist dat ze in het midden moest springen, wilde ze dat ook. c
Kan Anne in het midden beginnen en daar" blijven tijdens op eenv
l
olgende sprongen?
Heeft Anne de mogelijkheid om
inhet midden te komen
en daar te blijven? Nee, Anne heeft voldoende motorische vaardigheid, maar ze kon geen adequate uitvoering tonen, omdat er onvoldoende aanwijzingen waren om haar te helpen het midden van het touw en haar positie ten opzichte van het midden van het touw tijdens opeenvolgende sprongen te ontdekken. 2Vraagt de handeling te veel van Anne? Nee, er zijn onvoldoende aanwijzingen voor haar om het midden te zien.
3Is de omgeving toereikend om haar doel te bereiken? Nee, er zijn onvoldoende aanwijzingen in de
omgevingscontext. Daar bedenkt Anne oplossingen voor, die vervolgens worden geprobeerd.
passen van de CO-OP. Zlj zljn zo veel mogelijk bij de behandeling van het kind aanwezig, want zlj zljn de belangrijkste schakel bij de transfer en generalisatie van de door het kind aangeleerde strategieën.
-'make it fun': speel spelletjes en gebruik een rijmpje; - doe één ding tegelijk: één activiteit oféén strategie; leer en versterk strategieën voordat je aan een andere begint; - werk naar onafhankelijkheid: het kind noemt en gebruikt een strategie, de therapeut gaat meer naar achtergrond en de fanilieleden worden meer en meer ingeschakeld; -'guided discovery': stel vragen en vertel het kind niet wat hij of zij moet doen! Coach het kind maar help niet bij de uitvoering. Experimenteer, vergelijk en contrasteer, maak gebruik van transfers en generalisatie. Ook de rol van de ouders is erg belangrijk bij het toe-
Nederlands Tijdschrift voor.
Ergotherapie 26
Effectiviteit van de C0-0P De CO-OP wordt sinds de tweede helft van de jaren negentig in Canada met succes gebruikt als ergothera-
peutische behandelmethode bij kinderen met DCD. De effectiviteit van de CO-OP bij kinderen met DCD wordt in tien single case-onderzoeken en in een preëxperimenteel onderzoek door Polatajko et al. aang"4ni4.tt'12 Deze resultaten moeten echter met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Om te beginnen is de populatie kinderen anders dan de Nederlandse. De kinderen met DCD in deze onderzoeken zijn namelijk kinderen met LD (learning dfficulties) en vaak ook met ADHD, die mogelijk meer baat hebben bij een cognitieve strategie om een bewegingsprobleem te leren oplos-
NR1-FEBRUARI2OO5
sen. Daarnaast gaat het om single case-onderzoeken en een preëxperimenteel onderzoek en is de behandeling niet vergeleken met een andere behandeling of een pla-
cebobehandeling bij een controlegroep. Toch wijzen deze eerste resultaten erop dat de CO-OP helpt bij het aanleren van vaardigheden als gemeten wordt met schalen zoals de COPM en de PqRS. Of de aangeleerde strategieën het kind vervolgens helpen nieuwe vaardigheden aan te leren, zal nog moeten blijken. Voorlopig lijkt de CO-OP een welkome aanvulling op het bestaande behandelarsenaal van de kinderftsiotherapeut.
Lite ratu
1
u
r
Sugden DA, Wright HC. Motor coordination disorders in children. London: Sage Publications; 1998.
2
Smits-Engelsman BCM, Halfsen JHG. Bewegingsprogramma's bij mensen met cen-
traal neurologische aandoeningen: welke benaderingswijzen? In: Smits-Engelsman BCM, Ham I van, Vaes
P,
Aufdemkampe G, Dekker den JB,
redacteuren. Jaarboek fysiotherapie. Houten Bohn Stafleu Van Loghum; 1999. p. 97-137.
3
:
Laszlo JI, Bairstow PJ, Bartrip J, Rolfe VT.
Clumsiness or perceptuo-motor dysfunction. In:
De therapie is lcindgericht en
Colley A, Beech J, editors. Cognition and action in skilled behaviour. Amsterdam: North
vraaggestuurd
Holland; 1988. p. 293-376.
4
Ayres AJ. Sensory
integration and learning dis-
orders. Los Angeles: Western Psychological
Tot slot
Services; 1972.
De CO-OP is een in Nederland nog
5
vrij onbekende
behandelmethode voor kinderen met DCD, die een groot deel van het kinderfysiotherapeutische patiëntenbestand vormen. Voor de benadering van kinderen met DCD die vooral een probleem hebben met de cogniteve componenten van het motorisch leren, lijkt een top-down-behandelmethode als de CO-OP geschikt. De beschikbare effectonderzoeken naar de CO-OP in Canada lijken deze veronderstelling te ondersteunen. De eerste trainingen in de methode hebben eind 2003 plaatsgevonden en op de kinderafdeling van Sophia Revalidatie Den Haag worden op dit moment de eerste ervaringen opgedaan met de CO-OP-methode. De methode past goed in het nieuwe zorgstelsel. De CO-OP is namelijk kind- en vraaggericht, de betrokkenheid van de ouders is groot en daarmee is er ook een grote kans op transfer van het geleerde naar de dagelijkse handelingen van het kind. De behandeling duurt kort (tien sessies van een uur) en subjectiefervaren effecten zijn met behulp van de PQRS voor en na de behandeling mald<elijk vast te leggen.
Mandich AD, Polatajko HJ, Missiuna C, Miller LT. Cognitive strategies and motor performance in children with developmental coordination disorder. Phys Occup Ther Pediatr 200'l;20:'12543.
6
Pless M, Carlsson M. Effects of motor skill intervention on developmental coordination disorder: a meta-analysis. Adapt Phys Act Quart
7
Mandich AD, Polatajko HJ, Macnab lJ, Miller
2000:77:381,401. LT.
Treatment of children with developmental coor-
dination disorder:what is the evidence? Phys Occup Ther Pediatr 2001;20:51-68.
8
Revie G, Larkin D. Task-specific
intervention
with children reduces movenent problems. Adapt Phys Act Quart 1993;10:2941.
9
Smits-Engelsman BCM, Tuijl ALT. Toepassing van cognitieve motorische controle theorieën de kinderfysiotherapie: het controleren van
in
vrij-
heidsgraden en beperkingen. In: SmitsEngelsman BCM, Ham I van, Vaes
P,
Aufdemkampe G, Dekker den JB, redacteuren. Jaarboek fysiotherapie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum; 1998. p.2O2-29.
Dit artikel is eerder verschenen in línclerfysiotherapíe, ntaart 2004
10 Schoemaker MM, Niemeijer AS, Reynders I(, Over de auteurs
Smits-Engelsman BCM. Evaluation of the effecti-
E.H.M. Calame is fysiotherapeut op de kinderafde-
veness of a neuromotor task
ling en projectleider in Sophia Revalidatie in Den
dren
training for chil-
with developmental coordination disorder.
Neural Plast 2003;10(1-2):157-65.
Haag.
AJ. de l0oet is orthopedagoog en projectleider
in
Sophia Revalidatie in Den Haag. B.C.M. Smits-Engelsman is lector en hoofd master-
opleiding kinderfysiotherapie, HSBB in Breda. Correspondentieadres E.H.M. Calame en AJ. de Kloet: Sophia Revalidatie, Fysiotherapie kinderafde-
ling, Vrederustlaan 180, 2543 SW Den Haag. E-mail:
[email protected],
a.dekloet@sophia-
revalidatie.nl
11 Polatajko HJ, Mandich AD, Miller LT, Macnab lJ.
Cognitive Orientation to daily Occupational Performance (CO-OP): part II - The evidence. Phys Occup Ther Pediatr 2001;20:83-106.
12 Polatajko HJ, Mandich A, Misiuna C, Miller
Occup Ther Pediatr
Correspondentieadres voor informatie over CO-OP-
Lï
JJ, Malloy-Miller T, et al. Cognitive orientation to daily occupational performance (CO-OP): part III - The protocol in brief. Phys
Macnab
200'1. ;20(2-3):707 -24.
13 Niemeijer AS, Smits-Engelsman BCM, Reynders
trainingen: B.C.M. Smits-Engelsman, Hogeschool Brabant Bedrij fsopleidingen, Lovensdij kstraat 63,
K, Schoemaker MM. Verbal actions of physiothe-
4818 AJ Breda. E-mail:
[email protected]
with
Nederlands Tijdschrift voor
Ergotherapie 27
rapists to enhance motor learning in children DCD. Hum Mov Sci 2003:22(4-5):s67-81.
NRl-FEBRUARI2()O5
14 Wall AE, Reid G, Paton J. The syndrome of physi cal awlcwardness.ln:Reid G, editor. Problems in
sive
children to talk to themselves:
developing selÊcontrol.
nrovement control. Amsterdam: North-Holland;
differential development of cognitive functions. Int Underst and'1974:9 | 1.0 :7 -37.
der (DCD)alias the clumsy child.In:Willems GW, editor. A neurodevelopmental approach to
specific learning disorders: the clinical nature of the problen'r. London:Macl(eith Press; 1998.
22 Feuerstein R, Hoffman M, Jensen M, Tzuriel D. Hoffn-ran D. Learning to learn: mediated lear-
ning experiences and instrumental enrichrnent.
16 Smits-Engelsman BCM, Reynders I(, Schoemaker M. Gedrags- en ontwikkelingsproblemen; kinde-
Spec Services Schools 1986;3:48-82.
23 Haywood HC. A mediational teaching style.
ren met DCD: symptonatologie, diagr-rostiek en behandeling. In: Empelen R van, Nijhuis-van der Sanden R, Hartman A. IGnderfysiotherapie.
Thinking Teacher
Maarssen: Elsevier gezondheidszorg; 2000. p. 489-96.
25 Maltini LS.
LS
developnrent. Word
ftinction of speech in
London Ont:University of Western Ontario;
1.959 :1.8 :3 41, -52.
7994.
19 Luria A. The role of speech in the regttlations
nornal and abnormal behaviour.
of
26 Meichenbaurn D. Cognitive behavior modification. Workshop presented at Child and Palent
New York:
Liveright; 1961.
Research
20 Meichenbaum DH, Goodman
Verbal selÊguidance as an approacl-r
tion study. Unpublished master's thesis.
Vygotslcy.7987. p. 28-39.
18 Luria A. The directive
R.
to the treatment of children with developmental coordination disorder: a systetr-tatic replica-
Thinking and speech. In Reiber
RW Carton AS, editors. The collected works of
J.
Training impul-
lnstitute Symposium. London Ont:
1991.
Betekent deze H voor u Hogerop? hogerop?
Als wetenschoppelijk onderzoeker, beleids- of kwaliteitsodviseur, klinisch
oog,
h
og
es
ch oo I d oce
nt,
vo kre fe re
nt of ze lfs a ls
p ro m ove n d u s ?
Gun uzelf dan de tweeiorige uitdaging von de porttime U niversitoire
7987 ;4(71:7-6.
24 Haywood HC. Bridging:a special technique of mediation. Thinking Teacher 1988;4(4):4-5.
17 Vygotsky
e p i d e m i ol
of
1977:77:1.'1.5-26.
15 Polatajko HJ. Developmental coordination disor-
wilt
a means
Abnorm Psychol
21 Feuerstein R, Rand Y. Mediated learning experience: an outline of the proximal etiology for
1990.
U
J
Mosterstudie Evidence Based Proctice.
Let op d e voorli chti n g sbi j ee n kom ste n in het AMC op 19 februori en 23 april 2ooj
Qt.oo-t3.oo uur). lnteresse?
Niet mokkeliik, wel meesterliik.
0nderwiisbureou Mosleríudies
De universiloire Moíerstudie [vidence Bosed Proclice is de ultieme uildoging voor
HB0 bochelors: ervoren fysiotheropeuten, verpleegkundigen, logopedisten, diëtisten,
Bel (020) 566 6944 oÍ
e-moil: k.debock@om(.uvo.nl
ergolheropeulen en W0 borhelors: bewegings- en verplegingswelens(h0ppers.
r
Een eersleklos corrièreíop; geen HB0, moor een universiloire mosler o Geen korle rursus, m00r een volwoordige en inlensieve MoÍerstudie o Sl0rlpunl n00r een hoog welenschoppelilk niveou
arn
o Modern en odueel onderwiis
. Multidisciplinoire benodering r (lnter)noli0nool gerespecleerd
Acodemisch Medisch Centrum von een Wereldstod
Nedertands Tijdschrift voor
Efgothefa p ie
28
NRI-FEBRUARI2OO5