Kinderen leren op verschillende manieren Leren in en met de groep Studiewijzer Pabo Deeltijd
Periode 1.4 2012-2013
1
INHOUD PERIODE 1.4| KINDEREN LEREN OP VERSCHILLENDE MANIEREN. LEREN IN EN MET DE GROEP .............3 HOOFDSTUK 1. | THEMAONDERWIJS – DE HOOR- EN WERKCOLLEGES................................................6 HOOFDSTUK 2. | DE BEROEPSOPDRACHT – VAN VISIE NAAR PRAKTIJK: OMGAAN MET VERSCHILLEN10 HOOFDSTUK 3. | KENNIS EN VAARDIGHEDEN - DE VAKCOLLEGES ...................................................... 13 ENGELS- NEDERLANDS 1C – SPELLEN, STELLEN EN JEUGDLITERATUUR .....................................................................................13 ENGELS- NEDERLANDS 1C - ENGELS .................................................................................................................................15 REKENEN-WISKUNDE 1C - BREUKEN, KOMMAGETALLEN, VERHOUDINGEN EN PROCENTEN .........................................................17 MENS EN WERELD 1B - AARDRIJKSKUNDE: ‘AARDRIJKSKUNDE LATEN LEVEN’ ...........................................................................21 DANS EN DRAMA 1.4 ....................................................................................................................................................23
HOOFDSTUK 4. | DE PRAKTIJK .......................................................................................................... 27 HOOFDSTUK 5. | STUDIELOOPBAANBEGELEIDING............................................................................. 28 BIJLAGE I BEOORDELINGSFORMULIER BEROEPSOPDRACHT 1.4 ......................................................... 30 BIJLAGE II BEOORDELINGSFORMULIER VAKOPDRACHT DANS EN DRAMA 1.4 – EEN OF TWEE LESONTWERPEN .............................................................................................................................. 32 BIJLAGE III BEOORDELINGSFORMULIER PRAKTIJK 1.4 DT .................................................................. 33 BIJLAGE IV BEOORDELINGSFORMULIER SLB 1.4 ................................................................................ 35 BIJLAGE V DE TAALNORM PABO ....................................................................................................... 37
2
Periode 1.4| Kinderen leren op verschillende manieren. Leren in en met de groep
Kinderen leren de hele dag, zowel op school, thuis als bij verenigingen, al gamend en dergelijke. Het kind leert in allerlei verschillende contexten: gezin, school en samenleving. Hierbij wordt de invloed vanuit de peergroep en de media steeds groter. Het vraagt om specifieke kennis en vaardigheden om een goede bovenbouwleerkracht te kunnen zijn. In het vorige blok heb je kennis opgedaan over de ontwikkelingspsychologische kenmerken van het bovenbouwkind en de invloed en werking van het brein op het leren, maar ook over leerstijlen, meervoudige intelligenties, groepsdynamiek en coöperatief leren. In dit laatste semesterdeel wordt dieper ingegaan op Passend Onderwijs en kindbeelden. Hoe ver ben je met de opleiding? Hieronder vind je het overzicht van alle periodethema’s voor de komende twee jaar. In de grijze balk staat het hoofdthema weergegeven. De rij eronder geeft het subthema per periode aan, de groene rij toont de bouw waarin de stage wordt gelopen.
1 Praktijk
2 Praktijk
Het Amsterdamse onderwijs in theorie en praktijk 1.1 Kennismaken met het Amsterdamse onderwijs Onderbouw (accent groep 3 en 4)
1.2 Amsterdamse onderwijs in theorie en praktijk Onderbouw (accent groep 3 en 4)
Leren door spelen en leer- en ontwikkelingslijnen van het jonge kind 2.1 Leren door spelen 2.2 Leer- en ontwikkelingslijnen van het jonge kind Onderbouw (groep 1 en 2)
Onderbouw (groep 1 en 2)
Kinderen leren op verschillende manieren 1.3 Kinderen leren verschillend
2.4 Leren in en met de groep
Bovenbouw
Bovenbouw
Afstudeer- en specialisatiefase 2.3 Afstudeerfase en overgang naar 2.4 Afstudeerfase en overgang naar het werkveld het werkveld Specialisatie
Specialisatie
Het onderwijsprogramma van de pabo Iedere lesperiode wordt het onderwijs op de Pabo verzorgd rondom het thema van die periode. Voor de komende periode is dat: Kinderen leren verschillend. Leren in en met de groep. Het themaonderwijs bestaat uit hoorcolleges, werkcolleges en practica, waarvan de kennis aan het einde van het semester wordt getoetst in de thematoets. De vakinhoudelijke kennis en vaardigheden staan ook in het teken van het thema. Je volgt vakcolleges en oefent jouw vaardigheden in de verschillende vakdomeinen. Per periode wordt de stof van een aantal vakcolleges getoetst middels een multiple choice toets of vakopdracht. Let hierbij goed op het toetsschema. Daarnaast werk je het hele semester aan een beroepsopdracht. Deze opdracht vormt de schakel tussen de kennis en vaardigheden die je tijdens de colleges opdoet en het beroep van leerkracht basisonderwijs. Het tussenproduct is gepresenteerd in de toetsweek van 1.3, het eindproduct wordt gepresenteerd in de toetsweek van kalenderweek 25, 2013. Inmiddels loop je mee in de praktijk van het basisonderwijs, in de bovenbouw (groep 6,7,8). De informatie daarover staat in de praktijkgids vermeld; deze is leidend. Tot slot word je tijdens de studieloopbaanbegeleiding begeleid door jouw kerndocent/coach.
3
Het onderwijsprogramma voor periode 1.4 ziet er als volgt uit: Thema: Kinderen leren op verschillende manieren. Leren in en met de groep.
Thematoets
2
Kennis en Vaardigheden
Beroepsopdracht
Vaktoets NE/Engels Vaktoets Rekenen/wiskunde Vaktoets AK/GS Vakopdracht Dans/drama
2 1 2 1
Beroepsopdracht
Praktijk 3
Praktijktoets
3
Studieloopbaanbegeleiding
Functioneringsgesprek
1
Literatuur die in deze periode voor de themalijn wordt gebruikt (voor literatuur van de vakcolleges zie de betreffende beschrijvingen verderop in deze studiewijzer):
Alkema, A. (e.a.) (2011). Meer dan onderwijs. Alkmaar: Van Gorcum. Bakx, A. (e.a.) (2012). Opbrengstgericht onderwijs ontwerpen. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Kallenberg (e.a.) (laatste druk) Ontwikkeling door onderzoek. Amersfoort: Thieme Meulenhoff. Het leren van de toekomst op Leraar 24: http://www.leraar24.nl/dossier/1856 http://www.leraar24.nl/video/3320
Belangrijke internetsites
http://rooster.hva.nl. Hier vind je het meest actuele rooster van jouw klas. https://intra.doo.hva.nl/content/pabo/opleidingen/dt/ Hier staat alle actuele informatie van de opleiding en de verschillende vakken. https://sis.hva.nl. Bekijk hier jouw studievoortgang. https://bscw.hva.nl. Studenten en docenten kunnen gebruik maken van bscw om groepen te maken en kennis te delen.
Belangrijke documenten (downloaden via intranet): De competentiematrix “Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)” De praktijkgids
4
Toetsrooster
DT-1
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
15/04
22/04
29/04 Meivak.
06/05
13/05
20/05
27/05
03/06
10/06
17/06
24/06
01/07
16
17
18
lesweek
lesweek
19
20
21
22
23
24
25
26
27
lesweek
Lesweek
lesweek
TOETSWK.1
lesweek
STAGE
TOETSWK.2
TOETSWK. 3
TOETSWK. 4
HERKANSING:
HERKANSING:
HERKANSING:
Gevorderde gecijferdheid 1.3
Beroepsopdracht 1.3
EV RW
TOETSEN:
TOETSEN:
Vaktoets NE/Engels 1.4
Thematoets 1.4
Vaktoets RW 1.4
Beroepsopdracht 1.4
Vaktoets AK/GS 1.4
Praktijkbeoordeling 1.4
Vakopdracht Dans/drama 1.4 HERKANSING : Vaktoets NE 1.3
SLB 1.4
EV NE
Vaktoets RW 1.4
Praktijkbeoordeling 1.3
Vaktoets KO (DD) 1.2
Vakopdracht AK/GS 1.3
Vakopdracht Bevo 1.3
Vaktoets NE/Engels 1.4 Vaktoets AK/GS 1.4 Vakopdracht Dans/drama 1.4
5
Gevorderde gecijferdheid 1.3
Hoofdstuk 1. | Themaonderwijs – De hoor- en werkcolleges In deze periode loop je stage in de bovenbouw. Je hebt inmiddels aardig wat ervaring met lesgeven en je krijgt steeds meer oog voor de individuele verschillen tussen de kinderen. Het is nu tijd om aandacht te besteden aan wat we Passend Onderwijs noemen. Wat wordt daar onder verstaan? Hoe wordt er in de praktijk mee omgegaan en hoe kun je de leerlingen die zorg bieden waar zij recht op hebben? Dat zijn de vragen die centraal staan. Via de hoorcolleges krijg je informatie over passend onderwijs, kindbeelden, opbrengstgericht werken in de bovenbouw en mediawijsheid. In de werkcolleges krijg je handvatten om oudergesprekken te voeren, om leiding te geven aan de groep, om je onderwijs af te stemmen op de behoeften van kinderen, om gesprekken te voeren met leerlingen en om je onderwijs te evalueren (CITO en LVS). Themalijn, vakcolleges, beroepsopdracht en stage bereiden voor op jouw taak als bovenbouwleerkracht. Leerdoelen Je hebt inzicht in de sociaal culturele context van het bovenbouwkind. Je kunt een gedifferentieerd onderwijsaanbod ontwerpen en uitvoeren. Je kent diverse instructiemodellen, onderwijs- en begeleidingsstrategieën en didactische werkvormen geschikt voor de bovenbouw en kunt deze in de praktijk toepassen. Je kent de pedagogische- en didactische uitgangspunten voor lesgeven aan het bovenbouwkind. Je bent bekend met diverse wijzen van evalueren en registeren van onderwijs. Je kunt toetsgegevens registeren en analyseren vanuit CITO/LVS. Je kunt een onderzoekscyclus uitvoeren. Je kent de visie van je stageschool op leren en ontwikkelen. Je kunt het begrip passend onderwijs uitleggen en kent de relatie tussen passend onderwijs en adaptief onderwijs. Je kent de ontwikkeling vanaf het WSNS-beleid naar de nieuwste wetgeving op het gebied van passend onderwijs Je kent de verschillen tussen regulier en speciaal onderwijs en kent de inhoud van de 4 clusters van het speciaal onderwijs Je kent de begrippen LGF/Rugzak, SWV Je kent de 1-zorgroute en de cyclus van HGW (handelingsgericht werken) Je weet wat ambulante begeleiding inhoudt Je kent de kenmerken van kinderen met gedrags- en leerproblemen zoals ADHD, autisme, PDD-NOS, etc. en de daarmee gepaard gaande onderwijsbehoeften. Je kent pedagogisch-didactische strategieën om kinderen met speciale behoeften te begeleiden. Je kunt opbrengstgericht werken in de praktijk brengen door middel van het ontwerpen van een groepsplan voor de bovenbouw op ten minste drie niveaus Je kent het verschil tussen leergesprek, filosofisch gesprek,begeleidingsgesprek en slecht-nieuwsgesprek Je weet hoe je mediawijsheid en mediaeducatie kunt integreren in je lesaanbod aan de bovenbouw Je weet hoe je kinderen in de bovenbouw kunt stimuleren tot denken . Je kunt een definitie geven van de term moderne media. Je kunt digitale leermiddelen inzetten om leerlingen te motiveren en stimuleren. Je kent de toepassing van de moderne middelen die onderdeel uitmaken van de leefwereld van het kind om je onderwijs uitdagend en effectief te maken.
6
Bijeenkomsten Hoorcollege 1 (17-4-’13): Passend Onderwijs Vanaf 2014 komt er een nieuw stelsel voor passend onderwijs. Dit verplicht scholen een passende onderwijsplek te bieden aan leerlingen die extra zorg nodig hebben. Dit hoorcollege gaat over het nieuwe stelsel en de gevolgen die de nieuwe wet heeft voor ouders, kinderen en de scholen voor regulier en speciaal onderwijs.
Jouw activiteiten vooraf Voorafgaand aan dit college bekijk je de website van het ministerie van OC&W: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/passend-onderwijs
Hoorcollege 2 (24-4-’13): Het begeleiden van gedrag
Je bestudeert: Alkema, A. Meer dan onderwijs. Hoofdstuk 8 Voorbereiding bekijk de volgende sites, hier vind je veel en nuttige informatie over kinderen met ontwikkelingsstoornissen: http://www.balansdigitaal.nl/
Om tegemoet te komen aan kinderen met (zeer)verschillende en soms speciale onderwijsbehoeften is het goed een onderscheid te maken tussen kinderen met gedragsproblemen en kinderen die problemen ondervinden met leren. In dit college worden de meest voorkomende gedragsproblemen , ADHD, PDD-NOS en Asperger besproken.
Je bestudeert: Alkema, A. Meer dan Onderwijs 3.7.6: Adaptief en passend onderwijs, 5.7.2 , hoofdstuk 8 en 10.8.3
Werkcollege Peda 2 (24-4-’13): Differentiëren: opbrengstgericht werken, het schrijven van groepsplannen Handelingsgericht werken is een planmatige manier van werken binnen het onderwijs die beter onderwijs voor de leerlingen moet opleveren. Het groepsplan is een middel om dit te realiseren. In dit werkcollege werk je aan de hand van een groepsoverzicht een groepsplan uit.
Voorbereidingsopdracht: http://www.leraar24.nl/video/3408
Hoorcollege 3 (8-5-’13): Kinderen leren denken Wetenschap is heen-en weer denken tussen verschijnselen, begrippen en theorieën. Kinderen kunnen dat ook, maar in de klas gebeurt dat niet vanzelf. Hoe zet je kinderen aan het denken? Wat leren ze ervan? Hoe kun je dat zien (opbrengst?) Dat is het onderwerp van deze interactieve lezing.
Je bestudeert:
Werkcollege Peda 3 (8-5-’13): Gesprekken met kinderen, groepsgericht en individueel Als leraar moet je in staat zijn verschillende typen gesprekken te voeren. We onderscheiden leergesprekken, filosofische gesprekken, begeleidingsgesprekken en slecht-nieuwsgesprekken. In dit werkcollege ontwerp je een les waarin een van de gespreksvormen centraal staat. Daarnaast oefen je met elkaar het stellen van denkstimulerende vragen.
Hoorcollege 4 (15-5-’13): Onderwijs van de toekomst. De invloed en het gebruik van audiovisuele media, gaming, ICT en sociale media. Moderne media zijn een onderdeel van de maatschappij, dus ook van de school. We gaan in op de uitdagingen en mogelijkheden die dit biedt voor je onderwijs. Op welke manieren middelen als games, web 2.0 en microblogs inzetten bij het lesgeven? Daarbij wordt niet alleen de vakkennis vergroot, maar ook de mediawijsheid.
7
Meenemen van je stageschool: geanonimiseerd groepsoverzicht
Berg, E. van den (2012) ‘Natuurwetenschap en techniek: heen-enweer denken tussen begrippen en verschijnselen,redeneren met begrippen en bewijsmateriaal.’ In:NVOX, 37(4),176-177. Beschikbaar via intranet. Vaan, E. de, de,Marell, J. (2012) Praktische didactiek voor natuuronderwijs. Bussum: Coutinho. Hoofdstuk 20, p.349-367. Je bestudeert: Vooraf bekijken, een dossier over gesprekken voeren: http://www.leraar24.nl/dossier/1587/gesprekken-met-leerlingen
Je bestudeert: Het leren van de toekomst op Leraar 24; http://www.leraar24.nl/dossier/1856 http://www.leraar24.nl/video/3320
Hoorcollege 5 (22-5-’13): De signalerende rol van de leerkracht De leerkracht heeft een belangrijke taak bij het signaleren van speciale onderwijsbehoeften. Of het nu gaat om gedrags- dan wel leerproblemen, onderpresteren door hoogbegaafdheid, faalangst, etc.. Hoe doe je dat, waar let je op en waar liggen de grenzen, wat hoort nog tot onze taak. Welke problemen kun je als leerkracht treffen en welke stappen kun je nemen? Dit college is een vervolg op HC 2 , er wordt o.a. ingegaan op pesten en kindermishandeling.
Je bestudeert: Meer dan onderwijs, H 8.5 & 8.6 Voorbereiding: http://www.pestweb.nl/ en bekijk hier ook de documentaires van Holland Doc of Bully. http://www.bobvandermeer.info/
http://www.amk-nederland.nl/professionals.watdoethetamk.php Werkcollege Peda 5 (22-5-’13): Evalueren en registreren van onderwijs. In dit werkcollege maak je kennis met het leerlingvolgsysteem in de volle breedte. We gaan kijken naar diverse wijzen van evalueren en registreren van onderwijs: leerlingdossiers,toetsen, observaties, werken met data.
Hoorcollege 6 (29-5-’13): Communiceren met ouders Een informeel contact, het tien-minutengesprek, het adviesgesprek: in je werk als leerkracht zul je veel contacten hebben met ouders. Centraal in dit college staat goede communicatie tussen leerkracht en ouder, vanuit eigen verantwoordelijkheid en deskundigheid. Het gaat erom dat je leert hoe je als leerkracht zodanig kunt communiceren met ouders dat je aanstuurt op samenwerking en dialoog in het gezamenlijke belang van de ontwikkeling van het kind. Werkcollege 6 (29-5-’13): Met ouders in gesprek Wat zijn de voorwaarden om tot een goed gesprek te komen? In dit werkcollege worden de praktische aspecten van het voeren van diverse soorten gesprekken met ouders besproken. Waar moet je aan denken, hoe bouw je een gesprek op, hoe reguleer je het en hoe evalueer je het gesprek? We gaan in op moeilijke situaties die zich voor kunnen doen tijdens een adviesgesprek en een checklist voor het voeren van slecht-nieuwsgesprekken.
Je bestudeert: Bakx, A. Opbrengstgericht onderwijs ontwerpen. H 8 Meer dan onderwijs, H 6 Voorbereidingsopdracht: Neem een voorbeeld mee van de wijze waarop het onderwijs in jouw stagegroep geregistreerd en geëvalueerd wordt.+ leerlingrapport en.of kindportfolio (zet je naam er duidelijk op) Je bestudeert: Artikel over communiceren met ouders (beschikbaar via intranet)
Voorbereiding: Zorg dat je minimaal een keer een oudergesprek tussen je stagementor en ouders hebt bijgewoond.
Toetsing en toetsstof De leerdoelen die bij het themaonderwijs horen, worden getoetst in de thematoets in deze periode. In deze toets wordt de stof uit 1.3 en 1.4 getoetst (raadpleeg het rooster voor de toetsdatum). Het betreft een schriftelijk tentamen. De toets bestaat uit 40 meerkeuzevragen. Alkema, A. (e.a.) (2011). Meer dan onderwijs. Alkmaar: Van Gorcum.
8
Hoofdstuk 2.10 Hoofdstuk 2.11 Hoofdstuk 3.5 t/m 3.5.2 Hoofdstuk 3.7.2 Hoofdstuk 3.7.6 Hoofdstuk 3.6.2 Hoofdstuk 5.7.2 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 11.4 Hoofdstuk 11.6
Bakx, A. (e.a.) (2012). Opbrengstgericht onderwijs ontwerpen. Bussum: Uitgeverij Coutinho.
Hoofdstuk 2.3 - 2.4 Hoofdstuk 3, p. 45-65 Hoofdstuk 7: Het begeleiden van leeractiviteiten, p.141-164, Hoofdstuk 8: Evalueren Hoofdstuk 9: De leerkracht als professional, p. 193-214
Förrer & Schouten (2009). Klassenmanagement: CPS.
Hoofdstuk 4: Zelfstandig werken, p. 63-84
Hooijmajers, Stokhof & Verhulst (2012). Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs, Alkmaar: Van Gorcum.
Hoofdstuk 3.3: Kinderen van 9-12 jaar, p. 178-212
Alle artikelen van intranet uit 1.3 en 1.4 Alle PowerPoints van de hoorcolleges Website: www.gripopdegroep.nl specifiek: tools: checklist rolherkenning en kenmerken positieve en negatieve groep
9
Hoofdstuk 2. | De beroepsopdracht – Van visie naar praktijk: omgaan met verschillen De beroepsopdracht heeft als doel dat je jouw onderzoekende en reflectieve vaardigheden verbindt aan de inhoudelijke input uit de andere studieonderdelen en daarmee dus theorie aan praktijk leert koppelen. Hiermee wordt het fundament gelegd voor het professioneel handelen. Dit geeft je tevens handvatten voor een levenlang leren en voor je vaardigheid jezelf te ontwikkelen als professional. Ieder semester voer je een beroepsopdracht uit. Deze opdracht is geformuleerd als een onderzoeksvraag, gekoppeld aan het thema van het semester. De onderzoeksvraag laat zich in een aantal deelvragen splitsen en daarmee onderzoeken. Vooraf is vastgelegd rondom welke kennisgebieden de deelvragen moeten liggen en welk type onderzoek je kunt inzetten. Leerdoelen Je kunt een onderzoekscyclus uitvoeren: Je kunt diverse methoden van observatie uitvoeren. Je kunt onderwijskundige visies herkennen en analyseren. Je kunt de technieken van het gestructureerde- en het ongestructureerde interview toepassen en de uitkomsten weergeven. Je kunt toetsgegevens registreren, analyseren. Je kunt een beeldende onderzoeksposter maken. Je kent theorieën over leren, observeren, ontwikkelen, differentiëren, en evalueren van onderwijs. Je kent de verwijsprocedures naar het VO. De opdracht Wat vooraf ging: De hoofdvraag bij de beroepsopdracht van dit semester, is: Hoe komt op de stageschool de pedagogische- en didactische visie op differentiatie in leren en ontwikkelen tot uiting in de dagelijkse onderwijspraktijk? De deelterreinen waarop je onderzoek zich richt, zijn: Onderwijskundige visie van de school Observeren van verschillen (op welke manier doet de school dit en hoe staat dit in relatie tot de visie) Differentiëren & leren Evalueren van onderwijs (welke systemen gebruikt de school en op wat voor manier?) Loopbanen van leerlingen en advisering Naar aanleiding van deze deelterreinen heb je in periode 1.3 per terrein minimaal 1 deelvraag geformuleerd en hebt het schoolplan van jouw stageschool op de onderwijskundige visie en de deelterreinen bestudeerd. Je hebt interviews uitgevoerd en alles is uitgemond in deel 1 van het eindproduct. Het eindproduct bestaat uit 2 delen. Voor elk deel krijg je bij voldoende prestaties 3 punten: Periode 1.3 heb je afgesloten met een (individuele) onderzoeksposter. Periode 1.4 In periode 1.4 (deze periode dus) sluit je af met een tweede poster, waarbij je een vergelijking hebt gemaakt tussen jouw onderzoeksresultaten uit 1.3 en die van min. 3 medestudenten. Op deze poster breng je een analyse in beeld waaruit blijkt dat je diverse onderwijskundige visies met elkaar kunt vergelijken. Daarnaast geef je aan welke consequenties de visieverschillen hebben op de deelterreinen.
10
Opbouw van de Onderzoeksposter 1.4: Analyse op basis van onderwijsvisies Conclusies/consequenties Aanbevelingen (voor de praktijk en voor vervolgonderzoek) Je maakt dus een meta-analyse van de onderzoeksresultaten van jouw onderzoek en dat van minimaal 3 medestudenten. In de eindpresentatie stelt iedere student zijn/haar onderzoeksposter tentoon aan de medestudenten. Alle posters moeten op ten minste A3 formaat worden weergegeven. Er wordt in twee cycli gewerkt: in de eerste cyclus presenteert de helft van de groep, terwijl de andere helft rondloopt en luistert naar en vragen stelt aan de presentatoren, daarna wordt er gewisseld en zijn de presentoren toehoorders. Werkwijze en didactiek: In het tweede semester wordt de beroepsopdracht individueel uitgewerkt. Er is een nauwe koppeling met de vakcolleges. Je past de onderzoekscyclus toe en oefent met diverse methoden van onderzoek. Daarnaast zullen er tijdens de bijeenkomsten van de beroepsopdracht algemene beroepsvoorbereidende activiteiten plaatsvinden. Procedure eindbeoordeling beroepsopdracht: De eindproducten (onderzoeksposters 1.3 en 1.4) worden beoordeeld door de kerndocent. Het beoordelingsformulier Beroepsopdracht 1.4 bevindt zich in de bijlagen van deze studiewijzer.
Relatie met de praktijk Als leerkracht krijg je te maken met verschillende kinderen, collega’s en scholen. Zicht krijgen op de verschillen tussen kinderen, leraren en scholen is van groot belang om goed beeld te krijgen van wat er van jou als leerkracht wordt verwacht, waarmee je in het onderwijs aan kinderen met diverse achtergronden rekening moet houden om passend onderwijs te kunnen geven.
11
Bijeenkomsten Week 16 (17-4-‘13): Bijeenkomst 1
Jouw activiteiten vooraf Je bestudeert:
Introductie op beroepsopdracht 1.4: uitleg onderzoeksposter 2. We gaan analysegroepen maken.
Kallenberg,e.a. (2011) Ontwikkeling door onderzoek. H 5.1.8., 5.1.9.,, 7.3
Werktijd
Meenemen: Je onderzoeksposter uit 1.3
Week 19 (8-5-’13): Bijeenkomst 2
Meenemen:
Een rijke leeromgeving die recht doet aan verschillen tussen kinderen.
Foto’s waaruit blijkt dat er in de leeromgeving differentiatie plaatsvindt
Werktijd Week 20 (15-5-’13): Bijeenkomst 3
Meenemen:
Rapporten, verslagen, kindportfolio’s en feedback geven
Rapporten,verslagen en/of kindportfolio’s (geanonimiseerd)
Werktijd Week 22 (29-5-’13): Bijeenkomst 4
Je bestudeert:
Voorbereiden op de presentatie in de 2e toetsweek (week 25)
Kallenberg,e.a. (2011) Ontwikkeling door onderzoek. H 7.5, Skillsheet 44 Onderzoek presenteren Meenemen: Opzet van je onderzoeksposter (1.4)
12
Hoofdstuk 3. | Kennis en vaardigheden - de vakcolleges
Engels- Nederlands 1C – Spellen, stellen en jeugdliteratuur INLEIDING - In deze laatste module van jaar 1 gaat het om de onderdelen spellen, stellen en jeugdliteratuur voor midden- en bovenbouw. Aan foutloos schrijven wordt veel waarde gehecht. Daarom wordt er in de basisschool regelmatig en veelal op een zeer gestructureerde wijze aandacht besteed aan de spelling van de Nederlandse taal. Uitgangspunt bij de colleges die worden aangeboden is dat een leerkracht de spellingfouten van kinderen moet kunnen analyseren en begrijpen. Vervolgens moet hij in staat zijn een juiste aanpak voor deze fouten te kiezen. Onder stellen wordt het maken van teksten verstaan. Denk aan het woord ‘opstel’. Op veel scholen wordt daar niet voldoende aan gedaan, terwijl het ontwikkelen van een goede schrijfvaardigheid van groot belang is voor de taalvaardigheid, met name voor die van minder taalvaardige kinderen. In de lessen wordt stilgestaan bij de stelvaardigheden van kinderen, de steldidactiek en mogelijke stelopdrachten. Het laatste onderdeel is jeugdliteratuur voor midden- en bovenbouw. In de eerste module is reeds uitvoerig ingegaan op boekpromotie en leesbevordering, nu staat het kinderboek zelf centraal: genres, auteurs, prijzen, enz. De beoordeling van kinderboeken vormt een belangrijk deel van de lessen. Leerdoelen Je kent de vier basisprincipes van de Nederlandse spelling. Je kent de verschillende spellingsstrategieën. Je kent de stelvaardigheden van kinderen op hoofdlijnen. Je kent de theorie over het kinderboek. Je kunt kinderen helpen de juiste of meest passende spellingsstrategie te kiezen. Je kunt een foutenanalyse maken van schrijfproducten van kinderen. Je kunt een didactisch verantwoorde spellingles verzorgen volgens de leerlijn spelling. Je kunt rijke stellessen verzorgen waarbij je rekening houdt met het schrijfniveau en de schrijfmotivatie van leerlingen. Je kunt een koppeling maken tussen schrijfopdrachten en schrijfdoelen. Je kunt een kinderboek beoordelen volgen de gestelde criteria.
Bijeenkomsten 1. Spellingdidactiek 1
Jouw activiteiten vooraf Je bestudeert:
De spelling van het Nederlands gaat volgens bepaalde principes. In dit college worden ze besproken en verbonden aan de schoolpraktijk. 2. Spellingdidactiek 2
Kerndoel 11.
Een van de lastigste zaken is de spelling van het werkwoord. Er zijn allerlei strategieën in gebruik maar de vraag is welke de beste is. 3. Steldidactiek 1
Paus, H. e.a (2010) Portaal. Praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs. Hoofdstuk 6: p. 268 t/m 290 Je bestudeert:
Een interessante schrijfopdracht daagt kinderen uit. In dit college krijg je hiervan een voorbeeld. 4. Steldidactiek 2
Kerndoelen 5 en 8.
Bij het ontwerpen van een stelles moet een leerkracht met verschillende aspecten rekening houden. Welke dat zijn, wordt je in dit college uitgelegd.
Paus, H. e.a (2010) Portaal. Praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs. Hoofdstuk 6: p. 290 t/m 328. MUV p. 316 – 319 & p. 320 – 322 (het gedeelte over groep 1/2)
13
Je bestudeert:
Je bestudeert:
5. Jeugdliteratuur 1
Je bestudeert:
Het kinderboek speelt in de basisschool een belangrijke rol. In deze les staat de theorie van het jeugdboek centraal. 6. Jeugdliteratuur 2
Kerndoel 9.
Welke boeken vinden kinderen tussen 8 en 12 jaar interessant om te lezen? Hoe ontwikkelt hun smaak zich? En hoe moeten kinderboeken beoordeeld worden? In dit college onderzoeken we aan de hand van beoordelingscriteria enkele genres.
Paus, H. e.a (2010) Portaal. Praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs. Hoofdstuk 8.
Je bestudeert:
Toetsing Deze collegereeks correspondeert met de onderwijseenheid Engels-Nederlands 1C. De binnen deze onderwijseenheid aangeboden stof wordt getoetst in de vaktoets Engels-Nederlands van deze periode. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). Literatuur/toetsstof Alle collegestof Paus, H. e.a (2010) Portaal. Praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs. Bussum: Coutinho:
14
Hoofdstuk 6 (m.u.v. p. 316 – 319 en p.320 – 322 (het gedeelte over groep 1/2) Hoofdstuk 8, p. 376 – 420.
Engels- Nederlands 1C - Engels INLEIDING – Engels is een internationale taal, oftewel de lingua franca van de wereld. En door het vervagen van de landsgrenzen binnen Europa is Engels nog belangrijker geworden. Doordat Nederland gericht is op de Angelsaksische cultuur, worden kinderen al op zeer jonge leeftijd geconfronteerd met de Engelse taal. Het is dan ook voor de hand liggend dat Engels wettelijk verplicht is op de basisschool en in het voortgezet onderwijs. De beginnende leraar zal de leerling bewust moeten maken van de rol van Engels in zijn eigen omgeving, zijn belevingswereld, de rol die Engels inneemt in onze samenleving en de plaats die Engels inneemt als internationaal communicatiemiddel. Door de internationalisering heeft Engels haar plaats in het lesaanbod verdiend. Door het gebruik van concrete lesvoorbeelden en betrouwbare bronmaterialen worden de kerndoelen van Engels in het basisonderwijs aangeboden. Dit wordt gekoppeld aan de startbekwaamheidseisen van de EIBO-Leraar. Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je beheerst voldoende Engels om de taal in communicatieve taken en instructies te variëren ( op B1.1 ERKniveau). Je beheerst luister-, spreek-, gespreks-, lees-, schrijf- en opzoekvaardigheid op een basisniveau (op A2.1 ERK-niveau) . Je beheerst alle vaardigheden op minstens één niveau hoger dan de leerlingen. Je kunt Engels voorlezen en uitspreken als voorbeeld (op A2.2 ERK-niveau). Je kunt de moeilijkheidsgraad van teksten en structuren voor de leerlingen inschatten. Je kunt de leerlingen in een klas op meerdere niveaus in het Engels aanspreken. Je kunt gebruikmaken van verschillen in voorkennis en niveau om de leerlingen te stimuleren om gedifferentieerd te communiceren (op B1.2 ERK-niveau). Bijeenkomsten 1. Engels in het basisonderwijs (EIBO) 1
Jouw activiteiten vooraf Niet van toepassing.
2. Engels in het basisonderwijs (EIBO) 2
Je bestudeert
De startbewaamheden van de EIBO-leraar (internet)
Blz. 21-22-23 Reader
3. Engels in het basisonderwijs 3
Oskam, S. Praktische Didactiek voor Engels in het Basisonderwijs. (2008) . Bussum: Coutinho. p 101-104 Huiswerk volgende les (bijeenkomst 3) o Kies een thema rondom een lessenreeks. o Beschrijf het doel van de lessen. o Gebruik het 4-fasen model om de lessen te verdelen en beschrijf de activiteiten. Je bestudeert:
Lezen
Liedjes: Inleiding
Oskam, S. Praktische Didactiek voor Engels in het Basisonderwijs. (2008) . Bussum: Coutinho. p 307-309: Core objectives of EIBO
Oskam, S. Praktische Didactiek voor Engels in het Basisonderwijs. (2008) . Bussum: Coutinho. o p.306: leraren startbekwamheidseis 3 p 307 :kerndoelen voor het spreken en lezen
graded readers and authentic readers Huiswerk volgende les (bijeenkomst 4) o Kies een tekst voor intensief lezen. o Bedenk ‘ richtvragen’ bij de tekst. Seep. 249-250. De richtlijnen voor deze vragen zijn te vinden in de reader op pagina 258.
15
4. Engels in het basisonderwijs 4
Je bestudeert:
Liedjes
Spelletjes: Inleiding
5. Engels in het basisonderwijs 5 Teaching young learners (TEYL)
Oskam, S. Praktische Didactiek voor Engels in het Basisonderwijs. (2008) . Bussum: Coutinho: o p. 307: De kerndoelen voor spreken en lezen. o p. 305: De startbekaamheden Engelse taal. Huiswerk volgende les ( bijeenkomst 5) o Kies een lied als werkvorm voor een les. o Beschrijf de leerdoelen. o Beschrijf voor welke leeftijd je dit lied gaat gebruiken. o Welk EIBO-kerndoelen? o Welke startbekwaamheid? Je bestudeert:
de websites in de vorige ppt: http://www.livestrong.com/article/225526-how-to-teachenglish-to-small-kids/
http://supersimplelearning.com/free-resources/teaching-tips/
http://www.ehow.com/how_4998406_teach-young-childrenenglish.html
De kerndoelen
de startbekwaamheden
6. TEYL
Je bestudeert:
Teaching young learners (TEYL)
Proeftoetsvragen
De vorige lessen, reader.
Toetsing Deze collegereeks correspondeert met de onderwijseenheid Engels-Nederlands 1C. De binnen deze onderwijseenheid aangeboden stof wordt getoetst in de vaktoets Engels-Nederlands van deze periode. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 65% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is. 3.1.4 Literatuur / toetsstof Oskam, S. (2008). Praktische Didactiek voor Engels in het Basisonderwijs. Bussum: Coutinho.
Hoofdstuk 1 blz. 21-23 Hoofdstuk 6 blz. 105-121 Hoofdstuk 7 blz. 123 - 137 Hoofdstuk 8 blz. 139-160 Hoofdstuk 9 blz. 161- 171 Hoofdstuk 13 blz. 171- 220 Hoofdstuk 15 blz. 243-258
Reader, collegestof en de Powerpoints die beschikbaar zijn op intranet.
16
Rekenen-wiskunde 1C - Breuken, Kommagetallen, Verhoudingen en Procenten De leerlijn BKVP start in de onderbouw met een kwalitatieve benadering van het begrip verhoudingen en eindigt in groep 8 met het kunnen hanteren van formele oplossingsstrategieën voor BKVP-gerelateerde opgaven/problemen. Wat is het verband tussen ¾, 75% en 0,75 en hoe leren kinderen dat? Waarom mag voor de berekening van de nieuwe prijs bij een korting van 10% de oude prijs vermenigvuldigd worden met 0,9. Wat is meer 5/6 of 80%? Heeft de schaal op een landkaart ook met verhoudingen te maken? Binnen BKVP zijn vier leerlijnen herkenbaar: verhoudingen, breuken, kommagetallen en procenten. Methodes als Wereld in Getallen of Wizwijs geven daar een eigen invulling aan, afhankelijk van de visie op rekendidactiek. In deze module wordt op alle facetten van BKVP ingegaan. Een goede eigenvaardigheid op het gebied van BKVP is voorwaarde om deze module goed te kunnen volgen.
Leerdoelen Je kent de leerlijnen, tussendoelen en onderwijskaders voor de onderbouw, de middenbouw en de bovenbouw op het gebied van BKVP. Je kent de didactische aanpakken voor dit domein en kan ze in praktische situaties herkennen. Je kunt opgaven maken en uitleggen op de drie niveaus: context, model en formeel. Je kent de relaties tussen de verschillende gebieden van BKVP en kan deze analyseren en op andere manieren weer synthetiseren (Vakopdracht).
Relatie met de praktijk BKVP is één van de vijf domeinen van het rekenwiskundeonderwijs op de basisschool. De leerlijn van BKVP is ook 1 vastgelegd in de Kerndoelen van het basisonderwijs en daarmee verplicht onderdeel van de lesstof in het basisonderwijs.
1
Zie http://tule.slo.nl/
17
Bijeenkomsten 1. Kleuters en BKVP Hoe komen kleuters in aanraking met breuken Uitleg vakopdracht en afronding
Jouw activiteiten vooraf
2. Samenhang verhoudingen, kommagetallen, procenten en breuken Dit zijn allemaal verschijningen van hetzelfde. Dit wordt vanuit allerlei hoeken verkend.
Je bestudeert: Gebroken getallen deel B-2 (p.85-93) Uit Verhoudingen en Procenten: deel B-1 (p.54-63) Artikel: Waarom is een spekkie zo zoet – beschikbaar via intranet.
Niet van toepassing.
3. Leerlijnen De grote leerlijn van groep 1 tot en met groep 8 wordt gepresenteerd. Niet van toepassing.
4. Verbanden en verstrengeling Waar komen BKPV voor in het dagelijks leven? Hoe kunnen we dit in de klas laten zien?
5. Verhoudingen en procenten We gaan verder in op de rekenkundige en didactische aspecten van Verhoudingen en procenten.
6. Breuken en Kommagetallen We gaan verder in op de rekenkundige en didactische aspecten van breuken en kommagetallen.
Je bestudeert: Het leerlandschap Aandacht voor big ideas Neem naar de les een context of verhaal mee op basis waarvan je verschillende rekenwiskundeactiviteiten kunt ontwikkelen. Voor inspiratie zie Internet. Je bestudeert: Artikel: Absoluut en relatief, een lastig onderscheid. Uit Verhoudingen en Procenten: deel B-2 (p.64-90) en deel B-3 (p.91115) Maak uit Verhoudingen en Procenten deel C-6 p.168-179. Je bestudeert: Artikel: Kommagetallen, hoe ver gaan we? Gebroken getallen deel B-1 (p.42-84) en deel B-3 (p.94-127); Maak uit Gebroken getallen deel C-6 Haal uit de media een voorbeeld van het gebruik van kommagetallen.
7. Diagnostische toets Niet van toepassing.
Toetsing Aan het eind van de module krijg je een diagnostische toets, waarmee jouw vaardigheden met betrekking tot breuken, kommagetallen, verhoudingen en procenten worden getoetst. De formele afronding geschiedt door middel van een vakopdracht. In deze opdracht komen de kennis van BKVP en de didactiek bij elkaar. De vakopdracht wordt tijdens het eerste college toegelicht. De vakopdracht wordt tijdens het eerste college uitgereikt en toegelicht. Tijdens elk college is er steeds ruimte om vragen te stellen ten aanzien van de vakopdracht. De vakopdracht zelf wordt in groepjes van maximaal twee studenten uitgevoerd. Omdat het product van de vakopdracht moet worden opgenomen in het portfolio dient het eindresultaat gedigitaliseerd te zijn.
18
Literatuur Zanten, van, M. (2010) Gebroken Getallen, Thieme Meulenhoff. Zanten, van, M. (2010) Verhoudingen en Procenten, Thieme Meulenhoff. De volgende artikelen, die beschikbaar worden gesteld via intranet: Buijs, K. (2005) Kommagetallen, hoever gaan we?, Volgens Bartjens, jrg. 25, nr 1 Galen F. van (2002) Absoluut en relatief, een lastig onderscheid Willem Bartjens jrg 22 nr 3 Galen F. van e.a. (2009) Waarom is een spekkie zo zoet Volgens Bartjens. jrg 29 nr. 12 Dolk M. e.a. (2001) Het leerlandschap Tijdschrift voor nascholing en onderzoek van het reken-wiskundeonderwijs jrg 21 nr 2
De Vakopdracht In veel methoden wordt de relatie tussen Breuken, Kommagetallen, verhoudingen en procenten (BKVP) niet grondig gelegd. Bij verhouding beperkt men zich tot verdeelsituaties en schaal en bij breuken gaat het al snel over formeel rekenen. In deze vakopdracht moet de relatie tussen de vier aspecten worden vastgelegd: vanuit rekenkundig opzicht en gekoppeld aan de didactiek en de maatschappelijke relevantie. Maak een visuele representatie waarin alle relaties tussen Breuken, Kommagetallen, Verhoudingen en Procenten zichtbaar zijn en waarin de koppeling naar didactiek en de bruikbaarheid van deze vier in de dagelijkse praktijk wordt benadrukt. Toelichting Een visuele representatie is een totaalbeeld waarin de kern van iets wordt vastgelegd. Een voorbeeld zie je op het plaatje. Het is een schematische weergave van chemische en transportprocessen gerelateerd aan de samenstelling van de atmosfeer (wikipedia). In een totaalbeeld is alles gevangen, terwijl er ook ruim aandacht is voor de details. Andere voorbeelden zijn 2 3 een mindmap of een Prezi . Inspiration staat op het netwerk van de Hva. De prezi-software is gratis te downloaden. Een poster is ook een vorm van een visuele representatie. Tijdens het eerste college BKVP zal het maken van een visuele representatie geoefend worden.
2 3
http://www.inspirationnederland.nl/2009/index.htm http://prezi.com/
19
Samenwerken in tweetallen is toegestaan. Elke student maakt wel een eigen product. De focus van de twee producten moet dan wel verschillend zijn. Het samenwerken richt zich vooral op het samen grip krijgen op de stof. De literatuur uit de colleges kan worden gebruikt. Daarnaast zal er onderzoek moeten plaats vinden in methoden en literatuur om alle begrippen volledig in te vullen. De visuele representatie moet worden onderbouwd door een schriftelijke verantwoording van maximaal 2 pagina’s (A4). Beoordelingscriteria 1. De samenhangen tussen BKVP zijn alle in beeld gebracht. 2. Voorbeelden van didactiek en dagelijks gebruik zijn aanwezig. 3. Aantrekkelijk vorm gegeven. 4. Het definitieve product is digitaal. 5. Geen taalfouten. Te gebruiken literatuur voor de vakopdracht Zanten, van (2010) Gebroken Getallen, Thieme Meulenhoff. Zanten, van (2010) Verhoudingen en Procenten, Thieme Meulenhoff. Over de mindmap te raadplegen: Brandhof, J van den (2007) Gebruik je hersens, Academic Service 9789052616148 http://www.onderwijsmaakjesamen.nl/lesmateriaal/gratis-downloads/ Over Prezi te raadplegen: http://www.frankwatching.com/archive/2010/06/23/8-tips-om-prezi-pro-te-worden/ Over posters maken te raadplegen: http://www.glogster.com
20
Mens en Wereld 1B - Aardrijkskunde: ‘Aardrijkskunde laten leven’ INLEIDING - In deze collegereeks wordt eerst het leergebied Aardrijkskunde geïntroduceerd. Naast het ‘denken met aardrijkskunde’, wordt aandacht besteed aan de vakdidactische principes van een aardrijkskundeles. Al snel wordt verbreding en verdieping in de AK didactiek aangebracht om het vak te ‘laten leven’ voor basisschoolleerlingen (zowel voor het jonge als het oude kind) door te werken met bronnen, (beeldende) materialen, spelen, etc. Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je kunt vakinhoudelijke uitgangspunten en de vakinhoudelijke doelstellingen van het vak aardrijkskunde in het basisonderwijs noemen en verklaren. Je kunt lessen ontwikkelen met kaarten en/of de atlas waarbij kinderen zich een mental map kunnen vormen en kaartvaardigheden (kaartlezen, kaartanalyse, kaartinterpretatie) kunnen gebruiken. Je kunt leerstof voor kinderen in het basisonderwijs concretiseren met gebruikmaking van vakdidactische methodieken als visualiseren, personaliseren, actualiseren, kwantificeren, simuleren. Je kunt stappenplannen m.b.t. het analyseren van bronnen gebruiken, als basis voor opdrachten aan leerlingen waarin verschillende cognitieve niveaus aan de orde komen. Je kunt verschillende werkvormen, die denken met aardrijkskunde bevorderen, ontwikkelen en de theoretische gedachten daarachter uitleggen. Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten 1. Wat is aardrijkskundedidactiek? Aardrijkskunde, wat is dat voor vak? In deze bijeenkomst wordt duidelijk gemaakt wat het vak aardrijkskunde precies inhoudt en worden de vakinhoudelijke doelstellingen toegelicht en verklaard
Jouw activiteiten vooraf Je bestudeert: De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 1.1. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 2.1; 2.3.1 t/m 2.3.4.
2. Kaartvaardigheid In deze les leer je lesgeven met de kaart, de atlas, Google Earth, etc.
Je bestudeert: De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 3.1. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 7.4.3.
3. Gebruik van geografische bronnen bij de Aardrijkskundeles In deze bijeenkomst staat het werken met methodes en het omgaan met geografische informatie (actualiteit, grafieken, tabellen, etc) centraal.
Je bestudeert: De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 6.1 t/m 6.1.3. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 6.1; 6.3; 6.4.3 & 6.4.6.
4. Werken met beeldend materiaal I In deze bijeenkomst gaan we aan het werk met het visualiseren en illustreren van stilstaand materiaal, zodat we met plaatjes, illustraties, lees- en prentenboeken, de lesstof kunnen laten leven voor de basisschoolkinderen.
Je bestudeert: De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 6 pp. 140141 & 6.1.5. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 6.4.1; 6.4.2 & 6.4.5.
5. Werken met beelden materiaal II Deze bijeenkomst gaat verder met het thema visualiseren, alleen zoomen we nu in op bewegend materiaal zoals films, video's en animaties.
Je bestudeert: De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 6.1.4. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 6.4.4 & 6.4.7.5.
21
6. Simulaties in de Aardrijkskunde les In deze les komen diverse vormen van spelen en werkvormen met spelsituaties aan bod.
Je bestudeert: De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 10.1. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 6.4.7.3.
Toetsing Deze collegereeks maakt deel uit van Mens en Wereld 1B, die bestaat uit de vakken Aardrijkskunde, Geschiedenis, Burgerschapsvorming en Geestelijke stromingen. Deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets van periode 1.4. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 65% goede antwoorden voor een voldoende. Literatuur / toetsstof Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Landelijk Expertisecentrum Mens- en Maatschappijvakken. (Bij Voorbereiding Bijeenkomsten afgekort tot: Aardrijkskunde geven.) Hoofdstuk 2.1: Aardrijkskunde, wat is dat voor vak? - Inleiding Hoofdstuk 2.3: Schoolaardrijkskunde, wat is dat eigenlijk? Hoofdstuk 6.1; 6.3; 6.4.1 t/m 6.4.6; 6.4.7.3 & 6.4.7.5: Aardrijkskunde laten leven. Hoofdstuk 7.4.3: Kaart en atlas in de klas De Hamer A., Bakker A., van Heck M. & Broere H. (2007). Aardrijkskunde geven: Praktische didactiek voor het basisonderwijs. Assen: Van Gorcum B.V. (Bij Voorbereiding Bijeenkomsten afgekort tot: Handboek vakdidactiek aardrijkskunde.) Hoofdstuk 1.1: Wat is aardrijkskunde? Hoofdstuk 3.1: Lesgeven met de kaart. Hoofdstuk 6.1.1 t/m 6.1.5: Welke materialen gebruik je? Hoofdstuk 10.1: Spelen en leren.
22
Dans en drama 1.4 Wat komt er kijken bij dans en drama in de bovenbouw en hoe leidt dat tot een product zoals gevraagd in de vakopdracht? In deze collegereeks onderzoek je de vakken dans en drama op werkvormen en lesstructuur. De vakopdracht zou je direct in de praktijk moeten kunnen brengen. Leerdoelen Je beschikt over kennis van de basale methodische vaardigheden van dans (het lichaam als instrument, dansaspecten en danskwaliteiten) en van drama (het lichaam als instrument en de basis spelelementen) in relatie tot het onderwerp / thema. Je kunt inhoudelijke keuzes voor dans en drama-activiteiten verantwoorden op basis van kenmerken van de betreffende leeftijdsgroep. Je kunt keuzes maken voor het gebruik van digitaal beeld- en geluidsmateriaal en software, vanuit de relevantie voor de betreffende doelgroep. Je kunt de samenhang tussen dans en drama en andere vakken in de leergebieden Kunstzinnige Oriëntatie en Oriëntatie op Jezelf en de Wereld illustreren a.h.v. thema’s. Je kunt taal- en rekenonderwijs op een betekenisvolle manier en rekening houdend met het leerling niveau, verbinden met dans en drama en dit illustreren met voorbeelden. Bijeenkomsten Bijeenkomsten 1. De module en de vakopdracht
Jouw activiteiten vooraf Voorbereidende opdracht:
Wat komt er kijken bij dans en drama in de bovenbouw en hoe leidt dat tot een product zoals gevraagd in de vakopdracht?
-
Bestudeer de vakopdracht dans en drama DT 1.4 Bestudeer ook alvast de voorbereidende opdracht bij les 6
2. Wat is dans? In deze bijeenkomst expliciet aandacht voor het vak met de minste aandacht in het basisonderwijs. Dansexpressie of structuurdans? En wat te doen met dansbeschouwing? Relaties met het vak drama worden hierbij niet uit de weg gegaan.
Niet van toepassing.
3. Onderzoek van dansvormen. Beeldende dans, dramatische dans, fysieke dans en muzikale dans.
Niet van toepassing.
A.h.v. opdrachtkaarten verricht je in deelgroepjes onderzoek, waarna je je bevindingen aan de anderen presenteert. 4. Onderzoek van dramaspelvormen Welke dramatische spelvormen zijn interessant voor de bovenbouw, en waarom? Wat komt erbij kijken? A.h.v. opdrachtkaarten verricht je in deelgroepjes onderzoek, waarna je je bevindingen aan de anderen presenteert.
Niet van toepassing.
5. Een vakspecifieke lesstructuur In deze les maak je opnieuw kennis met de vakspecifieke lesstructuur dans en drama zoals gegeven aan de Pabo HvA. Deze lesstructuur is geldend voor de vakopdracht.
23
Niet van toepassing.
6. Romeo & Julia
Voorbereidende opdracht les 6
In deze laatste bijeenkomst onderzoek je in een deelgroep hoe vanuit het wereldberoemde verhaal van Shakespeare een dans- of dramales kan worden ontworpen en wat een educatieve afdeling van een culturele instelling daarbij ontwerpt.
Bestudeer de synopsis van Romeo en Julia op intranet en beluister daarnaast het muziekfragment tot 1:44 via onderstaande link: http://www.youtube.com/watch?v=Z_hOR50u7ek
Toetsing Deze collegereeks wordt getoetst aan de hand van de vakopdracht dans en drama 1.4. Dit betreft een lesontwerp dans en / of drama voor de bovenbouw als digitaal product aan te leveren via Ephorus. De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal voldoende gescoorde criteria zoals in het beoordelingsformulier beschreven. Vakopdracht Dans en Drama 1.4 In deze vakopdracht word je uitgedaagd tot een persoonlijke bekwaming t.a.v. het ontwerpen van een dans- en / of een dramales voor de bovenbouw. Er mag dus een dansles en een dramales worden aangeleverd. Dit kan de waardering van het door jou aangeleverde product verhogen van een voldoende naar een beoordeling goed. Het handigst is daarbij jouw huidige stagegroep (mits dit een bovenbouwgroep is) als uitgangspunt te nemen. Wanneer dit niet het geval is, kun je de stagegroep uit de voorgaande stageperiode nemen of de groepsbeschrijving nemen die op intranet wordt geplaatst. De persoonlijke bekwaming richt zich op onderzoek en training ten aanzien van jouw huidige stand van zaken met betrekking tot de vakdidactische en vakinhoudelijke competentie dans en/ of drama. Met andere woorden, wat wil jij weten, kennen, kunnen bij het ontwerpen van een dans- en / of dramales voor de bovenbouw? Deze vakopdracht wil daarmee tegemoet komen aan de diversiteit in beginsituatie t.a.v. het lesgeven in dans en drama. Zoals in de kerndoelen vermeld, geldt voor alle kunstvakken, en dus ook voor dans en drama, dat een les nooit op zichzelf staat, maar daar waar mogelijk altijd een relatie heeft met thema’s of onderwerpen van andere vak- en vormingsgebieden. Wel is het van belang dat het authentieke karakter van de vakken voorop staat. Leerdoelen van de vakopdracht Je kent de vakspecifieke lesstructuur (vijfstructuur) zoals wordt aangeboden op de Pabo HvA. Je kunt de kern van het onderwijs in dans en drama herkennen en toelichten aan de hand van: het MVB model voor dans (Materie - Vorm - Betekenis) met de verschillende vormen van dansant gedrag (dansen, beschouwen, ontwerpen & vormgeven, choreograferen, presenteren) en / of het MVB model voor drama (Materie -Vorm- Betekenis) met de verschillende vormen van dramatisch gedrag (spelen, beschouwen, ontwerpen & vormgeven, regisseren, presenteren). De student kan de samenhang tussen dans en drama en andere vakken in de leergebieden Kunstzinnige Oriëntatie en Oriëntatie op Jezelf en de Wereld illustreren aan de hand van thema’s. of De student kan taal- en rekenonderwijs op een betekenisvolle manier en rekening houdend met het leerling niveau, verbinden met dans en drama en dit illustreren met voorbeelden. Je kunt een persoonlijke keuze maken en verantwoorden t.a.v. bekwaming van minimaal één of meerdere onderstaande subleerdoelen: a. Je beschikt over kennis van de basale methodische vaardigheden van dans (het lichaam als instrument, dansaspecten en danskwaliteiten) en van drama (het lichaam als instrument en de basis spelelementen) in relatie tot het thema/onderwerp en kunt dit zichtbaar maken in je lesontwerpen. b. Je kunt de begrippen productie, receptie en reflectie in relatie brengen met de vakken dans en drama en illustreren aan de hand van voorbeelden. c. Je kunt inhoudelijke keuzes voor dans en drama activiteiten verantwoorden op basis van kenmerken van de betreffende leeftijdsgroep. d. Je kunt keuzes maken voor het gebruik van digitaal beeld- en geluidsmateriaal en software, vanuit de relevantie voor de betreffende leeftijdsgroep. 24
De opdracht: Ontwerp individueel, volgens de vakspecifieke lesstructuur van de Pabo HvA, een dansles en / of een dramales voor de bovenbouw. De les of lessen staan in relatie tot een thema of onderwerp vanuit een ander vakgebied zoals taal, rekenen of het leergebied mens en wereld. In de lessen moeten de vakspecifieke kern MVB zichtbaar terug te vinden zijn. Daarnaast kies je minimaal één of meerdere subleerdoelen uit die je zichtbaar aandacht geeft in de twee lessen en die je in een aparte korte reflectie verantwoordt.
Literatuur Janssen, L. (2011) Spelen vanuit verbeelding, handboek voor dramaonderwijs op de basisschool, ThiemeMeulenhof
Hfst. 1 Spelmogelijkheden vanuit drama: §1.3 Spelintroducties t/m. §1.7 Spelafrondingen. Hfst. 6 De ludische leerkracht: §1.6 De leerkracht als inspirator t/m. §6.5 De leerkracht als recensent.
Nooij, H. de (2012) Kijk op spel, drama voor de pabo, Noordhoff uitgevers (scanhand-out)
Hfst. 3 Werkvormen.
Speth, M. (2009) Dansspetters 1 en 2, www.dansspetters.nl
Deel 2 - §1.1 Elementen en beelden t/m. §1.3 Exploratie Deel 1 - §2.1 De keuze van een geschikte dans Deel 1 - §2.2 Het aanleren van een dans.
Bronnen PowerPoint bij hoorcolleges. Damen, J. et al (2012) Doorlopende leerlijn kunst- en cultuureducatie voor het primair onderwijs, De Lindenbergh, Huis voor de kunsten - Nijmegen. http://tule.slo.nl www.dramaland.nl www.danstijd.slo.nl Diverse taal- / rekenmethodes of methodes m.b.t. het leergebied mens en wereld.
Beoordelingscriteria Er is 1 dansles of 1 dramales ontworpen volgens de vakspecifieke lesstructuur van de Pabo HvA*; De lesfases van de vakspecifieke lesstructuur van de Pabo HvA zijn inhoudelijk congruent met de criteria per afzonderlijke lesfase. De dansles en / of de dramales kennen een relatie met een thema of onderwerp uit het vakgebied taal of rekenen of het leergebied mens en wereld; De dansles en/ of de dramales kennen correct geformuleerde vakspecifieke productdoelen; In de dansles en / of de dramales zijn de vaktheoretische modellen MVB te herkennen; De student belicht en verantwoordt de persoonlijke bekwaming en het resultaat daarvan in de dansles en de dramales; deze bekwaming geldt op een keuze uit één of meerdere van onderstaande leerdoelen: 25
a.
b. c. d.
Je beschikt over kennis van de basale methodische vaardigheden van dans (het lichaam als instrument, dansaspecten en danskwaliteiten) en van drama (het lichaam als instrument en de basis spelelementen) in relatie tot het thema/onderwerp en kunt dit zichtbaar maken in je lesontwerpen. Je kunt de begrippen productie, receptie en reflectie in relatie brengen met de vakken dans en drama en illustreren aan de hand van voorbeelden. Je kunt inhoudelijke keuzes voor dans en drama activiteiten verantwoorden op basis van kenmerken van de betreffende leeftijdsgroep. Je kunt keuzes maken voor het gebruik van digitaal beeld- en geluidsmateriaal en software, vanuit de relevantie voor de betreffende leeftijdsgroep.
*Er mag dus een dansles èn een dramales worden aangeleverd. Dit kan de waardering van het product verhogen van een voldoende naar een beoordeling goed. Zie beoordelingsformulier vakopdracht dans en drama DT 1.4 in bijlage II van deze studiewijzer.
26
Hoofdstuk 4. | De praktijk In de praktijk voer je activiteiten uit die bijdragen aan de ontwikkeling van zijn competenties. Deze ontwikkeling wordt gedurende de gehele stageperiode gevolgd aan de hand van de competentiematrix “Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)” van de Pabo HvA. Voor het einde van het eerste jaar zijn de volgende doelen geformuleerd in de praktijkgids. Einde eerste jaar kan de student een dagdeel onderwijs verzorgen. De student zorgt voor een koppeling tussen leeractiviteiten en leerdoelen; hij geeft leiding vanuit overzicht en overwicht en houdt rekening met de individuele behoeftes van kinderen. De student werkt aan zijn visie op onderwijs. Stagedoelen Je kunt een realistische planning maken voor de praktijkactiviteiten per periode en per dag. Je bent in staat tot het plannen, voorbereiden, organiseren, uitvoeren en evalueren van lessen en een lessenreeks die bijdragen / bijdraagt aan de doorgaande leerlijn(en). Je hebt de lessen inhoudelijk en organisatorisch volledig en goed voorbereid . Je besteedt aandacht aan het geven van heldere instructies die aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen in de groep . Je maakt bij instructie en verwerking van de leerstof gebruik van de ICT-mogelijkheden die de school biedt . Je bent in staat tot het plannen, voorbereiden, organiseren, verzorgen en evalueren van een dagdeel in de stagegroep met soepele overgangen tussen de verschillende (les)activiteiten. Je kunt opbrengtsgericht werken. Je hebt oog voor het gebruik van de ICT-mogelijkheden die de school biedt bij de instructie aan leerlingen. Je kunt het eigen handelen in de praktijk verwoorden en relateren aan visies op leren en op onderwijs. Je kunt omgaan met de feedback van de begeleider(s). Je kunt de eigen leeropbrengsten uit de stage met hen bespreekbaar maken. Stageactiviteiten Verzorgen twee dagdelen onderwijs aan stageklas. Uitvoeren van vijf lessen/ leersituaties; de voorbereiding wordt voorgelegd aan de mentor ter goedkeuring. Verzorgen van vijf overige activiteiten. Dit zijn vijf verschillende activiteiten die in overleg met de mentor worden bepaald. In tenminste twee activiteiten ligt het accent op opbrengstgericht werken (instrumenten, kwailteitskaarten, etc.). Student beschikt over eigen instrumenten, aangereikt vanuit de opleiding. Verzorgen van vijf lessen aan individuele leerlingen (accent ligt op verschillende leerstijlen, differentiatie: verlengde instructie of verrijking). Afsluiten stage bovenbouw en bespreken stage-ervaringen met de mentor. Voorstellen aan en kennismaken met de stageklas. Beoordelingsprocedure Je hebt een gesprek met opleider in de school/stagedocent op basis van: adviesbeoordeling van de mentor (ingevuld beoordelingsformulier met onvoldoende / voldoende / goed per item). stagemap met uitgevoerde stageactiviteiten. lesbezoek(en) door de opleider in de school( c.q. de stagedocent). gesprek over ontwikkeling van de student in relatie tot competentiematrix. De opleider in de school / stagedocent vult het beoordelingsformulier in, geeft een cijfer en maakt er een PDFbestand van voor het portfolio. Je krijgt een papieren exemplaar met handtekening van de opleider in de school mee. 27
Hoofdstuk 5. | Studieloopbaanbegeleiding In het eerste semester was de studieloopbaanbegeleiding erop gericht te helpen je een goed beeld te vormen van wat er in studie en stage van je wordt verwacht. In dit tweede semester richten we ons meer op de professionele ontwikkeling die je doormaakt. Je bent inmiddels gewend aan je nieuwe stageplek en vertrouwd met het tweede thema in het studieaanbod. Het is raadzaam om ook bij de aanvang van dit laatste blok nog eens te kijken of je jouw leerdoelen moet bijstellen of aanscherpen, in samenhang met stage, studie, competenties en persoonlijke kwaliteiten en belangstelling. Verder ga je nu gericht werken aan de ontwikkeling en verwoording van een eigen visie op het onderwijs en op het beroep van leerkracht. Naast de uitwisseling van stage-ervaringen kijken we in dit semester ook naar je eigen handelen in de klas aan de hand van korte video-opnames. Reflectie op je leerproces blijft een centraal aandachtspunt. Leerdoelen Je bent in staat zelf sturing te geven aan je leerproces in stage en studie. Je kunt hiertoe concrete leerdoelen formuleren en deze zo nodig bijstellen. Je bent in staat tot een analytische reflectie op je eigen functioneren in studie en stage. Je weet je professionele ontwikkeling te duiden met behulp van de competentiematrix. Je ontwikkelt en verwoordt een eigen visie op verschillende facetten van het onderwijs. Je ondervindt dat je veel van elkaars ervaringen kunt leren. Bijeenkomsten 1. Stage-ervaringen en visieontwikkeling – Week 1 (16) Een belangrijk agendapunt blijft het uitwisselen van stage-ervaringen, om van elkaar te leren en elkaar feedback te geven. We gebruiken hierbij verschillende intervisietechnieken en leggen altijd weer een verbinding naar de competenties. We bespreken je actuele leerdoelen. We onderzoeken hoe je een goede koppeling kunt maken tussen theorie en praktijk. Het is de bedoeling dat je hier in de zelfevaluatie straks zorgvuldig aandacht aan besteedt, in het bijzonder bij het schrijven van een eerste visiestuk (inleiding op je zelfevaluatie). Hierbij ga je uit van de vraag wat voor leerkracht jij over een aantal jaren zou willen zijn. Artikelen die je al hebt gevonden (zie voorbereiding) worden in de groep besproken. Steeds terugkerend agendapunt is ook het bekijken en bespreken van een meegenomen video-opname van je handelen in de klas. 2. Intervisie en koppeling theorie – praktijk – Week 2 (17) Stage-ervaringen worden uitgewisseld en een ingebrachte casus (zie voorbereiding) gaan we bespreken volgens het Balint-stappenplan. Ook krijgt weer een video-opname de nodige aandacht . We gaan door op de ontwikkeling van je eigen visie, waarbij je kleur begint te bekennen. Voorbeelden uit de praktijk kunnen helpen deze visie helder te krijgen. Voorts onderzoeken we of en hoe je in jouw lesvoorbereidingen meer aandacht bent gaan besteden aan bv. differentiatie, activerende werkvormen enz., met andere woorden: hoe je de theorie steeds meer in praktijk brengt en hoe de kwaliteit van je lesvoorbereiding verbetert. 3. Intervisie en reflectie – Week 5 (20) Naast de terugkerende agendapunten (stage, casus, video, visie) kijken we hoe je de kwaliteit van je reflecties (op een les of andere activiteit in de klas, maar ook op je professionele ontwikkeling in dit semester) nog verder zou kunnen verbeteren, bv. met hulp van het START-model en de reflectiecirkel van Korthagen. Zo bereid je je ook voor op het schrijven van je nieuwe zelfevaluatie in de aanloop naar je functioneringsgesprek in week 25 of 26. In deze zelfevaluatie beschrijf je vooral je professionele ontwikkeling in het tweede semester, maar je blikt ook terug op het hele eerste studiejaar.
28
Voorbereiding door student Je bestudeert Studiewijzer 1.4, zodat je een goed overzicht hebt van wat er in studie en stage in deze periode van je wordt verwacht. Na feedback tijdens het recente voortgangsgesprek en gelet op je vorderingen in stage en studie kijk je nog eens of je jouw leerdoelen voor periode 1.4 moet aanscherpen (SMART!). De competentiematrix blijf je gebruiken om je professionele ontwikkeling te duiden en met voorbeelden te onderbouwen. Ter voorbereiding op het schrijven van een eerste visiestuk zoek je naar een wetenschappelijk onderbouwd artikel dat aansluit bij hoe jij over het onderwijs denkt en dat jou helpt te verwoorden wat voor leerkracht jij straks zou willen zijn. Voor zover je dit nog niet gedaan hebt, maak je een video-opname van je eigen handelen in de klas, ter analyse en reflectie op je persoonlijke professionele ontwikkeling. We gebruiken deze opname ook voor intervisie en feedback aan elkaar. Je blijft evaluaties van je lesvoorbereidingen maken, als hulpmiddel om goed te reflecteren op je eigen ontwikkeling. Je denkt na over het inbrengen van een casus aan de hand van ervaringen in de praktijk. Je stelt deze casus op schrift en stuurt haar van te voren toe aan je medestudenten en aan de SLB-docent. Je bereidt het schrijven van een eigen eerste visiestuk voor aan de hand van een zelfgekozen artikel (zie boven) en door al notities te maken waaruit je eigen (onderbouwde) voorkeuren blijken . Je brengt een en ander mee ter bespreking tijdens de bijeenkomst. Voor zover je dit nog niet gedaan hebt, maak je een video-opname (zie boven), die je laat zien tijdens de bijeenkomst. Zie voor evaluaties lesvoorbereidingen, leerdoelen, voorbereiding visiestuk, casus en video-opname hierboven (bijeenkomst 1 en 2). Je gaat je ook voorbereiden op het functioneringsgesprek aan het eind van deze periode (zie Toetsing).
4. Intervisie, visie en op weg naar jaar 2 - Week 6 (21) Naast de terugkerende agenda richten we onze aandacht op hoe je op grond van een goede zelfevaluatie ook in je sterkte-zwakteanalyse je ontwikkeling kunt laten zien en in de aanloop naar het nieuwe studiejaar actuele leerdoelen formuleert, uiteraard ook weer gekoppeld aan de competenties.. We komen tevens nog eens terug op de formulering van je eigen visie en besteden hierbij aandacht aan kernreflectie. 5. Functioneringsgesprekken (individueel) – Week 10 (25) 6. Idem week 5
Je gaat na wat je nog wilt weten om goed voorbereid het functioneringsgesprek in te gaan. Je bestudeert onder Toetsing de eisen en schrijft je visiestuk en zelfevaluatie.
Voor de voorbereiding op het functioneringsgesprek zie de aanwijzingen onder Toetsing. Idem week 5.
Toetsing Aan het eind van het semester vinden een individueel functioneringsgesprek (30 minuten) en een beoordeling plaats onder leiding van de kerndocent/studieloopbaanbegeleider. Bij gesprek en beoordeling staan de volgende aandachtspunten centraal:
studievaardigheden, studiehouding en studievoortgang in studiepunten. reflectie op de eigen professionele ontwikkeling (in studie en stagepraktijk) en duiding van deze ontwikkeling aan de hand van de competentiematrix ‘Leren in de grote stad (Amsterdam)’. reflectie op eigen sterke en te ontwikkelen punten en formulering van nieuwe leerdoelen volgens een cyclisch leerproces. koppeling tussen theorie en praktijk, en de ontwikkeling van een eigen visie op het onderwijs en het beroep van leerkracht
Je bereidt je voor op het functioneringsgesprek door je portfolio te actualiseren en dit uiterlijk een week voorafgaand aan het functioneringsgesprek open te stellen voor de kerndocent/SLB-docent. Je neemt de volgende documenten in je portfolio op:
een recent overzicht van de studieresultaten in SIS de stagebeoordelingen een overzicht van stageactiviteiten per periode de voldoende beroeps- en vakopdrachten (inclusief beoordeling) een visiestuk als inleiding op de zelfevaluatie een zelfevaluatie, waarin de persoonlijke professionele ontwikkeling kernachtig en competentiegericht wordt beschreven de competentiematrix waarop deze eigen professionele ontwikkeling in beeld wordt gebracht
Op basis van het geactualiseerde portfolio en het functioneringsgesprek wordt getoetst in hoeverre je: op koers ligt met de studie en kritisch weet te kijken naar je eigen studiestijl en -houding in staat bent te reflecteren op je persoonlijke professionele ontwikkeling in studie en stage en deze weet te koppelen aan de competenties en aan producten in het portfolio je ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs weet te duiden aan de hand van de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)’ zicht hebt op eigen sterke en ontwikkelpunten en nauwkeurig kunt aangeven tot welke concrete, meetbare en haalbare nieuwe leerdoelen dit leidt op basis van theoretische concepten en ervaringen in de praktijk een eigen visie op het onderwijs weet te verwoorden De kerndocent/studieloopbaanbegeleider geeft een beoordeling op basis van de criteria op het beoordelingsformulier SLB.
29
Bijlage I Beoordelingsformulier Beroepsopdracht 1.4 Pabo HvA 2012-2013 Student: Studentnummer: Cursusjaar: Klas: Kerndocent:
Cijfer: Datum beoordeling
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee
1.
Onderzoeksposter 1.3 is met een voldoende afgesloten
O
O
2.
Taalnorm (er wordt verwezen volgens APA op de poster)
O
O
B. Inhoudelijke criteria
1.
Volledigheid Op de poster is duidelijk te zien wat en hoe er is onderzocht en door wie. Titel, auteurs, deelvragen, methoden van onderzoek, resultaten en conclusie.
2.
Analyse van de verschillen en overeenkomsten: Er zijn ten minste 4 onderzoeksposters met elkaar vergeleken De diverse methoden van onderzoek zijn met elkaar vergeleken De onderliggende onderwijskundige visies zijn geanalyseerd De resultaten van 4 onderzoeken zijn analyseren en geïnterpreteerd
30
3.
Verbinding theorie – praktijk: Er is aangeven wat de consequenties zijn van de verschillende onderzoeken voor de praktijk van het onderwijs
4.
Conclusies en aanbevelingen De conclusie komt logisch voort uit jouw analyse van de verschillen en overeenkomsten Er zijn suggesties/aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek
5.
Lay-out Onderzoeksposter: De poster is goed zichtbaar en leesbaar vanaf enkele meters afstand De titel van de poster is dekkend De resultaten van de meta-analyse zijn beeldend weergegeven (grafieken, tabellen, etc.) De lay-out is origineel
6.
Presentatie: De student is in staat zijn/haar onderzoek te presenteren adhv de poster De presentatie is zowel non verbaal als verbaal passend bij het doel van de presentatie
Onv.
Voldoende
Goed
C. Eindbeoordeling / cijfer
Voor elke onderdeel kan onvoldoende (0 pt), voldoende (1 pt.) of goed (2 pt.) gehaald worden. Dat betekent max. 12 punten in totaal (10), minimaal 6 punten voor een voldoende (5,5): Punten
Cijfer
5
4,8
6
5,5
7
6,3
8
7
9
7,8
10
8,5
11
9,3
12
10
D. Aanvullende feedback en opmerkingen kerndocent
31
Bijlage II Beoordelingsformulier Vakopdracht dans en drama 1.4 – een of twee lesontwerpen Pabo HvA 2012-2013
Student: Studentnummer: Cursusjaar: 2012 / 2013 Klas:
Cijfer: Beoordelende docent: Datum beoordeling: Kerndocent:
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee
1.
De student levert een digitale presentatie aan waarin het product van de vakopdracht wordt gepresenteerd.
O
O
2.
Het onderzoeksverslag voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA.
O
O
3.
De student verwijst de verschillende bronnen en doet dit volgens de APA standaarden.
O
O
B. Inhoudelijke criteria
Onv.
4. Er is één dansles of één dramales ontworpen volgens de vakspecifieke lesstructuur van de Pabo HvA. 5. De dansles en / of de dramales kennen een relatie met een thema of onderwerp uit het vakgebied taal of rekenen of het leergebied mens en wereld. 6. De student en verantwoordt belicht in een korte reflectie de persoonlijke bekwaming en het resultaat daarvan in de dansles en / of de dramales.
Voldoende In de dansles en / of de dramales zijn de vaktheoretische modellen MVB te herkennen. De lesfases van de vakspecifieke lesstructuur van de Pabo HvA zijn inhoudelijk congruent met de criteria per afzonderlijke lesfase.
Goed De student levert zowel een dansles als een dramles aan die beiden aan de voorwaarden, zoals beschreven bij voldoende voldoen.
De dansles en/ of de dramales kennen correct geformuleerde vakspecifieke productdoelen. De dansles en/ of de dramales behouden hun authentieke karakter naast de vakverbinding of vakoverstijging met taal, rekenen of het leergebied mens en wereld.
De student levert zowel een dansles als een dramles aan die beiden aan de voorwaarden, zoals beschreven bij voldoende voldoen.
De student heeft één subleerdoel gekozen en verantwoord.
De student heeft drie subleerdoelen gekozen; deze hoeven niet noodzakelijkerwijs bij allebei de lessen terug te komen.
De student heeft twee subdoelen gekozen en verantwoord.
De student heeft vier subleerdoelen gekozen; deze hoeven niet noodzakelijkerwijs bij allebei de lessen terug te komen.
C. Eindbeoordeling / cijfer O
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Zeer goed = 9
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en drie onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Goed = 8
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en twee onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en één onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als goed beoordeeld.
O
Voldoende = 6
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en drie onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld.
D. Aanvullende feedback en opmerkingen beoordelende docent
32
Bijlage III Beoordelingsformulier praktijk 1.4 DT Leren in en met de groep Pabo HvA 2012-2013
Student: Studentnummer: Cursusjaar: Klas: Kerndocent:
Cijfer: Datum beoordeling: Stageschool/groep: Mentor:
A. Voorwaardelijke onderdelen.
Ja
Nee
1.
De student heeft de minimale stageactiviteiten voor deze periode uitgevoerd.
O
O
2.
De stagemap van de student is op orde.
O
O
B. Inhoudelijke criteria. 3. De student kan een realistische planning maken voor de praktijkactiviteiten per periode en per dag. 4. De student is in staat tot het plannen, voorbereiden, organiseren, uitvoeren en evalueren van lessen en een lessenreeks die bijdragen / bijdraagt aan de doorgaande leerlijn(en) 5. De student heeft de lessen inhoudelijk en organisatorisch volledig en goed voorbereid. 6. De student besteedt aandacht aan het geven van heldere instructies die aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen in de groep. 7. De student maakt bij instructie en verwerking van de leerstof gebruik van de ICT-mogelijkheden die de school biedt. 8. De student is in staat tot het plannen, voorbereiden, organiseren, verzorgen en evalueren van een dagdeel in de stagegroep met soepele overgangen tussen de verschillende (les)activiteiten. 9. De student kan opbrengtsgericht werken.
10. De student kan het eigen handelen in de praktijk verwoorden en relateren aan visies op leren en op onderwijs. 11. De student kan omgaan met de feedback van de begeleider(s). De student kan de eigen leeropbrengsten uit de stage met hen bespreekbaar maken.
33
Voldoende De student heeft zicht op de minimale stageactiviteiten vanuit de opleiding en doet op basis daarvan voorstellen in het planningsgesprek. De student heeft zich gehouden aan de planning die in samenspraak is opgesteld. De student heeft zich verdiept in de leerlijnen van de verschillende vakken en heeft de leerlijnen zichtbaar verwerkt in de lessen. In de lessenreeks is in een doorgaande leerlijn zichtbaar.
De student heeft de lessen steeds qua planning en organisatie uitgewerkt. De doelen van de gegeven lessen waren vooraf helder. De leerstof en leermiddelen sloten aan bij de te behalen leerdoelen. De student kan de leerstof helder en duidelijk uitleggen. De student sluit bij de instructies aan bij het taalontwikkelingsniveau van de kinderen in de groep. De student zet ICT (b.v. het smartboard) op een zinvolle wijze in bij de lessen. De student maakt voor de verwerking van leerstof gebruik van ICT. De student kan het gebruik verantwoorden. De onderwijstijd is tijdens het dageel / de dagdelen goed gepland en volledig benut. De lesovergangen zijn steeds soepel verlopen. De student geeft na het dagdeel een verantwoording en controleert of aan het lesplan is voldaan. De student heeft zich verdiept in de leeropbrengsten van (kinderen in ) de groep. De student heeft de mentor geobserveerd op kenmerken van opbrengstgericht werken en heeft vragen gesteld naar aanleiding van de observaties. De student kan van de eigen lessen de opbrengsten benoemen. De student heeft met de mentor de koppeling tussen het eigen handelen en de onderwijsvisie besproken. De student kan verwoorden binnen welke visie het onderwijs op de stageschool past. De student heeft steeds de feedback van de begeleider(s) op het handelen verwerkt en zichtbaar toegepast in het verdere verloop van de stage. De student heeft de eigen leeropbrengsten van de stage gedurende het tweede semester jaar 1 benoemd.
O/V/G
D. Aanvullende feedback en opmerkingen mentor
C. Eindbeoordeling / cijfer O
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Zeer goed = 9
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en ten minste acht onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Goed = 8
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en ten minste zes onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en ten minste vier onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Voldoende = 6
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld.
O
Onvoldoende = 5
Aan één of meerdere onder A en B genoemde onderdelen is niet voldaan
Handtekening mentor Naam: Datum: Handtekening:
Handtekening opleider in de school Naam: Datum: Handtekening:
34
Bijlage IV Beoordelingsformulier SLB 1.4 Pabo HvA 2012-2013
Student: Studentnummer: Cursusjaar: Klas: Kerndocent:
Cijfer: Datum beoordeling:
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee
4.
De student heeft zijn portfolio geactualiseerd en de kerndocent/studieloopbaanbegeleider tijdig hiertoe toegang gegeven.
O
O
5.
De student neemt actief deel aan het functioneringsgesprek.
O
O
B. Inhoudelijke criteria 1. De student heeft zicht op zijn studievoortgang en kan kritisch kijken naar de eigen studiehouding.
Onv.
Voldoende
Goed
De student heeft voldoende overzicht van wat er in studie en stage van hem wordt verwacht. De student heeft een realistisch beeld van zijn studievoortgang. De student weet wat hij moet doen om zijn studie succesvol en binnen de aangegeven tijd te laten verlopen en kan hierbij ook kritisch kijken naar de eigen studiehouding. De student kan kritisch kijken naar zijn eigen rol in de praktijk en is in staat voor zichzelf aan te geven wat al goed gaat en wat hij nog kan verbeteren in zijn ontwikkeling tot leerkracht. De student heeft een reëel beeld van zijn ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs. De student is in staat zijn ervaringen in de praktijk te koppelen aan hiervoor relevante theorie. De student heeft een kritische en onderzoekende houding naar de praktijk en laat zien dat hij op onderdelen een eigen onderbouwde visie begint te ontwikkelen.
De student kan wat hij leert op de opleiding en in de praktijk met elkaar in verband brengen en linken aan de competenties zoals beschreven in de competentiematrix. De student kan op de competentiematrix aangeven waar hij ongeveer staat in zijn professionele ontwikkeling en hij kan dit met voorbeelden (in het portfolio) onderbouwen. De student weet aan te geven waar hij, gelet op de competentiematrix, de komende tijd vooral aan zal moeten werken.
De student kan op basis van zijn reflectie op studie, stage, competenties en het werken aan eerder geformuleerde leerdoelen aangeven wat zijn sterke punten zijn en wat zijn ontwikkelpunten. De student weet zijn ontwikkelpunten te vertalen naar concrete, meetbare en (binnen een door hemzelf aangegeven termijn) haalbare leerdoelen. De student toont hierbij aan dat hij weet hoe hij kan reflecteren volgens een cyclisch leerproces.
2. De student kan reflecteren op wat hij ziet en leert in de praktijk en op zijn eigen rol als leerkracht in opleiding.
3. De student kan de eigen ontwikkeling tot leerkracht duiden met behulp van de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)’.
4. De student kent als leerkracht in opleiding zijn sterke punten en weet ook zijn ontwikkelpunten te benoemen en om te zetten in leerdoelen voor de komende tijd.
35
De student heeft een goed overzicht van wat er in studie en stage van hem wordt verwacht. De student toont een actieve studiehouding en actieve deelname aan het onderwijsaanbod. De student neemt zijn persoonlijk leerproces actief ter hand.
De student toont in zijn reflectie op het eigen handelen in de praktijk een analytische houding en goed inzicht in waar hij aan moet werken. De student kan zijn ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs helder en nauwkeurig beschrijven. De student weet zijn ervaringen in de praktijk helder te relateren aan relevante theoretische concepten en begrippen. De student heeft een kritische en onderzoekende houding naar de praktijk en weet helder weer te geven en te onderbouwen welke keuzes hij zelf als leerkracht zou maken. De student is in staat om dat wat hij leert op de opleiding en in de praktijk met elkaar te integreren en kan zijn professionele ontwikkeling met behulp van de competentiematrix duidelijk in kaart brengen. De student gebruikt de competentiematrix als middel om zijn ontwikkeling tot leerkracht nauwkeurig bij te houden en er zelf sturing aan te geven. De student kan de ontwikkeling van zijn competenties met diverse voorbeelden (in het portfolio) onderbouwen.
De sterke punten en ontwikkelpunten die de student benoemt, vertonen een nauwe samenhang met zijn reflectie op studie, stage, competenties en het werken aan eerder geformuleerde leerdoelen; ze vloeien er als het ware logisch uit voort. Ook de leerdoelen die de student voor de komende tijd formuleert (concreet, meetbaar, haalbaar), hangen nauw samen met zijn reflectie en S/Z-analyse en tonen dat de student goed zicht heeft op waar hij in zijn professionele ontwikkeling gericht aan moet werken. De student toont hierbij een vanzelfsprekende toepassing van een cyclisch leerproces.
C. Eindbeoordeling / cijfer O
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Zeer goed = 9
O
Goed = 8
O
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en drie onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. Het vierde onderdeel is als voldoende beoordeeld. Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en twee onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. De andere twee onderdelen zijn als voldoende beoordeeld. Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en één onder B. genoemd onderdeel is als goed beoordeeld. De overige onderdelen zijn voldoende,.
O
Voldoende = 6
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn ten minste als voldoende beoordeeld.
D. Aanvullende feedback en opmerkingen kerndocent
36
Bijlage V De Taalnorm Pabo
37
38
39