KIJK OP
BRABANT
KIJK OP BRABANT WERKEN IN DE MAAKINDUSTRIE-XL
4
TON WILTHAGEN
ZET DE LUIKEN VERDER OPEN
10
KIM SPINDER
KOPPELING TUSSEN CHEMIE EN LANDBOUW
16
RUDY RABBINGE
BRABANT HEEFT VEEL TE BIEDEN
22
KRIJN POPPE
KENNIS SLEUTELROL IN TRANSITIE
28
MARC POMP
BELANG SOCIALE VERBONDENHEID JENNY GIERVELD
34
2
VERHALEN LATEN CIJFERS SPREKEN De Kijk op Brabant schetst een beeld van de huidige positie en performance van Brabant in Europees perspectief. Nuchtere cijfers en ‘harde’ gegevens staan daarbij centraal; de Kijk op Brabant is data-gedreven. Zonder verhaal zijn cijfers echter sprakeloos. Dit boekje geeft, in aanvulling op alle cijfers, een meer kwalitatief beeld van trends en ontwikkelingen die in de Kijk op Brabant aan bod komen. Drie thema’s worden uitgelicht: economische innovatie, vergroening van de agrofoodsector en verduurzaming van de sociale verhoudingen. Dit zijn thema’s die niet voor niets prominent figureren in de Agenda van Brabant. Ze zijn van cruciaal belang voor de toekomst van onze regio. Via interviews met zes experts gaan we na hoe we de trends en ontwikkelingen op deze terreinen moeten duiden. Wat betekenen ze concreet voor Brabant en de Brabanders? Welke kansen en mogelijkheden bieden ze onze regio?
KIJK OP BRABANT
Kansen verzilveren Cijfers worden op verschillende manieren geïnterpreteerd en gewaardeerd. Iedere expert kijkt, afhankelijk van zijn of haar ‘drijfveren’, anders naar de toekomst van Brabant. Hoe verschillend de gesprekken en hoe uiteenlopend de kijkrichtingen echter ook zijn, er zijn ook duidelijke raakvlakken. Zo deed elke geïnterviewde een appèl op de veerkracht van Brabant en de Brabanders. De huidige omstandigheden vragen om een resistente regio. Europa verkeert in economisch zwaar weer en ook aan Brabant gaat deze storm niet ongemerkt voorbij. Op de langere termijn staat de regio voor nog veel grotere uitdagingen: onze mondiale concurrentiepositie, demografische ontwikkelingen, grondstoffenschaarste, klimaatverandering, energiezekerheid, enzovoort. Dat mag niet leiden tot gepieker of gesomber; Brabant is een wereldeconomie met potentie. Het is in het licht van dit toekomstbeeld dat de experts oproepen de kansen te verzilveren die in de crisis besloten liggen en de uitdagingen te grijpen. Brabant wordt gezien als lichtend voorbeeld voor Nederland en Europa, vanwege het vermogen van partijen in de regio om slim te verbinden. Opvallend is dat de regionale schaal door alle experts als een nadrukkelijk voordeel wordt gezien. De regio lijkt voor steeds meer vraagstukken het
2020
‘oplossingsrijke’ schaalniveau. Dat wordt enerzijds versterkt doordat de Nederlandse verzorgingsstaat steeds meer taken en bevoegdheden decentraliseert. Zorg, arbeid, onderwijs, huisvesting en welzijn liggen steeds nadrukkelijker op het bordje van (samenwerkende) gemeenten en provincies. Anderzijds zet Europa in op het versterken van de regionale dimensie. Niet alleen via het Cohesiebeleid, maar ook in het Europese onderzoeks- en innovatiebeleid – Horizon 2020 – speelt de regio een steeds grote rol. Instrumenten als de Smart Specialisation Strategy slaan de brug tussen regio en innovatie. Het is de plaats waar veel samen komt en waar slimme verbindingen kunnen worden gesmeed tussen economische sectoren, tussen stad en land, tussen bestuur en burgers. Juist in crossovers en verbindingen tussen sectoren gebeurt het. Daar vindt daadwerkelijke economische, sociale en ecologische vernieuwing plaats. Ontmoeten, wederzijds verbinden, dat is waar het op aan komt. Veel verbindingen naar elkaar maken, daar komt innovatie vandaan. Daar ligt niet toevalligerwijs ook de kracht van Brabant. We moeten ons niet laten opsluiten in één werkelijkheid, maar de regio voldoende dynamisch en beweeglijk houden. En vooruit blijven kijken om ons goed op de komende decennia, op de toekomst, voor te bereiden. Omdat we weten dat we die toekomst hier in Brabant zelf samen zullen moeten maken. Dit is misschien wel het belangrijkste dat de zes experts ons willen meegeven: cijfers zijn belangrijk en veelzeggend, maar Brabanders – in verbinding met hun (internationale) omgeving – zijn met hun innovatiekracht en verbindend vermogen zelf de schrijvers van hun verhaal. Kijk mee! Wij wensen u veel inspiratie bij het lezen van de interviews en zijn benieuwd naar uw bijdrage aan de Kijk op Brabant.
3
4
WERKEN IN DE MAAKINDUSTRIE-XL
BEELD VAN EEN AUDIO VISUELE PERFORMANCE VAN COLLIDER OP HET 5000 M2 PLAFOND VAN HET EVOLUON TIJDENS TEDxBRAINPORT 2012. HET GROOTSTE INDOOR-PROJECTIE PROJECT OOIT IN EUROPA GEMAAKT.
KIJK OP BRABANT
Ton Wilthagen
De werkloosheid loopt in Brabant al zes jaar op en er gaapt een kloof tussen hightech-vacatures en werkloze ‘doeners’. Hoe denkt hoogleraar Ton Wilthagen, bekend van de Startersbeurs, over de toekomst van de Brabantse arbeidsmarkt?
5
6
XL maakindustrie-
KIJK OP BRABANT
CO-MAKERSHIP Hij is tegenwoordig overal, Ton Wilthagen. In de krant, op radio en televisie en bij regionale debatten. Voor een academicus is hij opvallend concreet in de oplossingen – zoals de Startersbeurs – die hij aandraagt voor knelpunten op de arbeidsmarkt. Maar toch: bij de vraag hoe hij zich de arbeidsmarkt in 2020 voorstelt, neemt hij ons eerst mee in een les over arbeidsgeschiedenis. ‘Na de industriële revolutie gingen vakmensen ineens bij een bedrijf werken. Tot 1880 werkten Brabantse vakmensen niet in dienst van een ander. Een arbeidsovereenkomst sluiten, dat deed je alleen als je niet anders kon. Want dan ging iemand anders de hele week over jouw arbeid beschikken en vertellen wat je moest doen. Een vakman maakte en verkocht dingen zelf. En dat model keert nu weer terug.’ Collectieve denkfout Brabant gaat dus lijken op wat Brabant al eerder was, in een nieuwe vorm en op een hoger technologisch niveau, zo betoogt de hoogleraar. ‘Het in dienst nemen van mensen zal een kort intermezzo blijken te zijn in de geschiedenis. Met de opkomst van de standaardproductie werd werken in loondienst de norm. Tegenwoordig groeit het aantal zelfstandige professionals juist weer snel. Vakmanschap en meesterschap krijgen opnieuw de waardering die ze verdienen.’ Wilthagen betreurt het dat de industrie zo verwaarloosd is in Brabant, dat de leerindustrie uit Waalwijk en de textielindustrie uit Tilburg is verdwenen. Hij wijt dat aan een collectieve denkfout, die hij ook terugvindt in de aardrijkskundeboeken van zijn dochter. ‘We zouden als maatschappij evolueren van een primaire agrarische economie naar secundaire industriële economie en uiteindelijk naar een tertiaire diensteneconomie. We moeten de schoolboeken veranderen, want het klopt niet, zeker niet in Brabant! Bovendien weten we inmiddels dat een diensteneconomie laagproductief is.’ Volgens Wilthagen gaat de maatschappij van standaardproductie naar
Prof.dr. Ton Wilthagen is hoogleraar institutionele en juridische aspecten van de arbeidsmarkt en directeur van ReflecT, Research Institute for Flexicurity, Labour Market Dynamics and Social Cohesion at Tilburg University. Wilthagen studeerde sociologie en promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam op het proefschrift ‘Het overheidstoezicht op de arbeidsomstandigheden’. Tot zijn hoogleraarschap werkte hij als universitair hoofdonderzoeker bij het juridische Hugo Sinzheimer Instituut van de UvA en bij het Amsterdamse Instituut voor ArbeidsStudies. Verder was hij hoofd van een beleidsgericht onderzoeksprogramma aan de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek. Wilthagen richt zich in zijn onderzoek vooral op transitionele arbeidsmarkten, flexicurity, werkzekerheid, levensloop, risicomanagement en reguleringsvraagstukken.
herwaardering van vakmanschap en meesterschap. En via open innovatie naar specialiseren. Ook daar helpt de geschiedenis ons een handje. ‘Samenwerken en elkaar opzoeken zit in de Brabantse genen. Het is wereldwijd een enorm voordeel als je begrijpt dat coöperatie en concurrentie geen verschillende zaken zijn. Integendeel: door coöperatie kun je beter concurreren.’ Daarbij ziet hij zowel samenwerking als concurrentie duidelijk over de landgrenzen heen gaan. ‘De Nationale Bosatlas-grenzen kunnen we maar beter loslaten. Het type activiteiten in Brabant past bij Aken en Vlaanderen, meer dan bij de Randstad.’
7
8
‘Samenwerken en elkaar opzoeken zit in de Brabantse genen. Het is wereldwijd een enorm voordeel als je begrijpt dat coöperatie en concurrentie elkaar versterken.’ Co-creatie in de keten Hoe ziet Brabant er dan uit in 2020? Wilthagen ziet ons allemaal werken in wat hij de ‘maakindustrie-XL’ noemt. ‘De maaksector, creatieve sector, landbouw en hightech zijn geen gescheiden werelden meer. De MRI-scanner van Philips is beter dan die van de concurrent dankzij het goede design. Onze agrosector is dankzij IT en hightech-toepassingen wereldwijd leidend in teeltmethoden en zaadveredeling. De nieuwste Voice of Holland zullen we hier in Brabant niet gaan maken; dat doen ze in Amsterdam. Maar hier maken we precisieapparatuur en ontwikkelen we productiemethoden die voor de wereldmarkt interessant zijn. Co-makership is al de trend, het biedt grote voordelen als we de hele keten in de regio houden in plaats van de productie te outsourcen naar lageloonlanden. Een bedrijf als ASML maakt nog maar 25% zelf, de rest doen de afnemers er omheen. Samen zorgen we ervoor dat Brabant betere dingen kan maken.’ Kunnen alle Brabanders straks mee in die innovatieve
KIJK OP BRABANT
maakindustrie-XL of vallen er (nog) meer outsiders te betreuren dan we nu al hebben? ‘Ons lage opleidingsniveau is de achilleshiel van onze economie’, erkent Wilthagen. ‘Als we mensen geen toegang geven tot opleidingen, dan krijgen we laagwaardige productiviteit. Daar winnen we de wereldwijde concurrentie niet mee.’ Ook al beseft hij dat een regionale overheid er niet over gaat, toch adviseert hij ook de provincie om te investeren in onderwijs. ‘Het gemiddelde opleidingsniveau van Brabant kan alleen omhoog als overheden, bedrijven en onderwijsinstellingen samen kiezen voor drie strategieën: het hoogwaardig opleiden van Brabanders van jongs af aan, het faciliteren van zij-instromers en het werven van talent uit het buitenland.’ Kansen in de regio Scholing zou voor iedereen toegankelijk moeten zijn, wel of geen contract. ‘Het is belangrijk dat iedereen kan beschikken over faciliteiten voor scholing en ontwikkeling. Uiteindelijk is dat je belangrijkste zekerheid. Nu ligt scholing nog vast in CAO’s. Je hebt alleen toegang, als je een arbeidscontract hebt.’ Wilthagen schetst opnieuw drie oplossingen. De eerste is het landelijk fiscaliseren van scholing: iedereen betaalt mee en iedereen heeft via een trekkingsrecht toegang tot de middelen. De tweede is het openstellen van CAO’s voor ‘anderswerkenden’, zoals zzp-ers, waarmee ook het draagvlak van meebetalenden groter wordt. Zijn derde oplossing is interessant voor Brabant, want daarbij blazen werkgevers en overheid samen de regionale opleidingsfondsen van weleer nieuw leven in (denk aan het Van der Willigenfonds van Philips) en worden ROC’s omgeturnd tot bedrijfsscholen voor de hele regio. ‘Je kunt niet technologisch innoveren als je niet ook sociaal innoveert. De nationale overheid treedt terug. Deels omdat Europa aan belang wint, deels omdat het Rijk regelingen wil afstoten vanuit financieel oogpunt. Het zwaartepunt komt te liggen bij regio’s en provincies. De regio wordt steeds meer het niveau om zaken zoals arbeid en scholing gezamenlijk te regelen.’
Lessen van nu: de terugkeer van het ambacht Waar de werkloosheid in Nederland sterk oploopt, groeit de Duitse economie nog steeds door. Daar zijn verschillende oorzaken voor aan te wijzen, zoals sturend overheidsbeleid. Maar Duitsland heeft ook een echte ambachts cultuur. Om uit de crisis te komen, moet Nederland meer aandacht geven aan technisch werk en ambacht. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaf opdracht aan de SER om een advies te schrijven over ondernemerschap in de ambachtseconomie. In juni 2013 verscheen het rapport ‘Handmade in Holland: vakmanschap en ondernemerschap in de ambachtseconomie’. De portee van het rapport is dat Nederland zich meer moet gaan interesseren voor het ambacht. De komende jaren ontstaan oplopende tekorten aan ambachtelijke vakmensen, mede door uitstroom vanwege de vergrijzing. Tegelijkertijd kiezen steeds minder jongeren voor een specialistische vakopleiding in ambacht of handwerk. Het is dus nodig om de ambachtssector nieuw leven in te blazen. Hoe? De SER doet meerdere aanbevelingen aan de rijksoverheid, waaronder een imagocampagne, een vaardigheidstoets op basisscholen en een meebekostiging van kleine ambachts opleidingen. Een mooi ouderwets deeladvies betreft het invoeren van de meestertitel om hoogstaand vakmanschap te profileren. Brabantse werkgevers kunnen bijdragen aan de terugkeer van het ambacht in de regio door sterker in te zetten op re-shoring van maakactiviteiten en mee te werken aan het gezamenlijk profileren van de Brabantse ambachtseconomie, door Wilthagen ‘Maakindustrie-XL’ genoemd.
9
10
ET DE LUIKEN Z VERDER OPEN
IEDER JAAR STAAT HET STADSBEELD VAN EINDHOVEN GEDURENDE 8 DAGEN IN HET TEKEN VAN LICHTKUNST. HET GLOW FESTIVAL BIEDT EEN VOORUITBLIK OP DE INVLOED VAN LICHT IN DE OPENBARE RUIMTE.
KIJK OP BRABANT
Kim Spinder
Ze predikt resultaatgericht werken, hekelt de Brabantse clubjescultuur en heeft ‘uiteraard’ geen pensioenvoorziening. Innovator Kim Spinder noemt zich een piraat en heeft wel wat advies aan Brabantse overheden en ondernemers: ‘Geef kansrijke plannen de ruimte. The future is now.’
11
12
NIEUWE VORMEN VAN WERK NEMERS IN 2020
Het is onmogelijk om na een ontmoeting met Kim Spinder gewoon door te gaan met wat je normaal denkt en doet. Je perspectief kantelen, daar houdt ze van. Zo ook bij ons gesprek. Ze laat ons onbedoeld wachten, want denkt dat wij verderop zitten en stelt zich enthousiast voor aan andere mensen. De meesten excuseren zich als ze hun vergissing opmerken en lopen snel verder. Zo niet Kim Spinder. Die vraagt juist door: ‘waar zijn jullie over aan het praten?’, wat direct tot een boeiend gesprek leidt. De verpersoonlijking van de netwerksamenleving, zo zou je Spinder kunnen betitelen. Als je haar naam intikt op Google, dan zie je haar zwaaien met een piratenvlag tijdens haar TED-talk, vurig pleiten voor een Skype-box in ieder kantoorgebouw en surfen op de golven van alle denkbare social media (de teller staat op zes). Niet verwonderlijk dus dat juist zij pleit voor sterke vernieuwing op de arbeidsmarkt. ‘Mensen zullen de komende jaren sneller wisselen van functie en dat is maar goed ook. Onderzoek leert ons dat mensen na vijf jaar wel zijn uitgeleerd. Dan kan je dus beter iets anders gaan doen.’ Vernieuwing op de arbeidsmarkt Spinder voorziet vier nieuwe vormen van werknemers in 2020: een groep in vaste dienst die steeds hetzelfde werk doet; een groep in vaste dienst die meerdere opdrachten doet, binnen en buiten de organisatie; een groep die 2 tot 3 dagen in vaste dienst is en verder flexibel werkt en een groep die helemaal flexibel werkt. Ze realiseert zich dat dit een omslag in denken vergt. ‘Neem niet de baan of functie, maar de individuele medewerker als uitgangspunt. Kijk samen naar kansen voor werk. In traditionele constructies raken mensen te snel van de arbeidsmarkt af, omdat we werk teveel opdelen in banen van 40 uur.’ Het geeft ook nieuw bloed en nieuwe ideeën aan een organisatie. ‘Stagnatie en vergrijzing is alleen een probleem als je er vanuit gaat dat iedereen 40 uur voor
KIJK OP BRABANT
Drs. Kim Spinder is adviseur, expert in 2.0 communicatie en innovator op het gebied van resultaatgericht werken. Ze doceert Business Model Innovation aan de Hogeschool Rotterdam en is directeur van Kim Spinder BV. Ze is adviseur bij Pink Roccade en Difrax en bestuurder bij de Civil Servant 2.0 Foundation. Bedrijven en overheden, zoals het Ministerie van Binnenlandse Zaken, huren haar in om de organisatie eens stevig op te schudden. Spinder is grondlegger van het e-mailloos werken, de deelstoel en de Skypebox. Voorheen werkte ze in kennis- en communicatiefuncties bij de gemeente Amsterdam, het Open Innovation Festival, Deloitte en bij diverse overheidsorganisaties. één opdrachtgever werkt. Als je die tijd over drie organisaties verdeelt, verdwijnt het vergrijzings probleem.’ Wat haar betreft gaat de vernieuwing op de arbeidsmarkt uit van bedrijven, overheid en werknemers samen en nadrukkelijk buiten de vakbonden om. ‘Vakbonden denken teveel in wij-zij. Als vakbonden, werkgevers en bedrijven hier nu eens constructief samen over nadenken. Hoe gaan we de crisis te lijf? Hoe betrekken we alle mensen erbij om wie het gaat? Brabant is de slimste regio, met veel kennisintensief werk. Oplossingen kunnen niet altijd voor iedereen hetzelfde zijn. Juist hier zou vernieuwing op de arbeidsmarkt moeten ontstaan.’ Wat haar betreft gaat de vernieuwing ook over pensioen en verzekeren. ‘Ik heb niet eens een pensioen. Die pensioenpot is toch leeg als ik 67 ben. Werkers van nu regelen dat anders, onderling.’
13
KIJK SAMEN NAAR KANSEN VOOR WERK
14
‘Negen van de tien plannen mislukken, maar de tiende is wel een klapper. Je moet als regio besluiten: wij willen deze bedrijven, deze slimme mensen aantrekken.’ Kim Spinder vertrok na haar studie in Groningen naar Amsterdam. Daar ontwikkelde ze zich tot informatieen communicatieprofessional, voornamelijk bij de overheid. Ze maakte deel uit van de jonge digifiele generatie voor wie de verbinding tussen de online en offline wereld vanzelfsprekend is. ‘In Amsterdam maakte ik veel gebruik van online klussendiensten: wie heeft er vanmiddag voor mij een bootje voor een zakenlunch? In Brabant komen dat soort diensten nog niet van de grond.’ Dat acht zij niet toevallig. Inmiddels woont Spinder in ’s-Hertogenbosch. Het lukt haar niet goed om professioneel en sociaal aansluiting te vinden bij de Brabanders. ‘Ik mis hier de laagdrempelige en hoogwaardige open ondernemersnetwerken. Ik hoor wel dat er allerlei informele Brabantse netwerken zijn, maar die zijn gesloten voor buitenstaanders. Hier is het meer
KIJK OP BRABANT
“ons-kent-ons”.’ Bijna uit arren moede is Spinder lid geworden van de Ledenraad van de Rabobank, omdat die vacature wel open en toegankelijk was. ‘Het zou voor mij aantrekkelijk zijn als ik weet:
dáár gebeurt veel. Uiteindelijk kom je daar wel achter, maar je moet er veel moeite voor doen. Amsterdam staat veel meer open voor nieuwe impulsen en mensen. Hier heerst een andere mentaliteit; ‘wie is dat?’’ Strategische boost Die gesloten mentaliteit staat Brabant in de weg bij het binden en boeien van mensen van buitenaf, zo betoogt ze. Voor een gezonde arbeidsmarkt moet Brabant de luiken opengooien en veel internationaler worden. Hoe? ‘Begin met het tweetalig maken van het openbaar vervoer: de stations, de treinen, de bussen. En ook de wegwijzers naar de universiteit, de culturele centra en de overheidsgebouwen. Buitenlanders voelen zich dan meteen veel meer welkom. Chinees erbij zou nog leuker zijn.’ Ze pleit ook voor het actief aantrekken van start-ups, zoals dat in Duitsland en Engeland gebeurt. ‘Geef een strategische boost aan wat je wilt laten groeien en wat je leuk en kansrijk vindt. Kijk naar wat het de regio concreet kan opleveren. Zoek en vergelijk best practices. Wat kan je leren van de keuze van Tesla voor Tilburg? Daarmee kan je de regio promoten. Negen van de tien plannen mislukken, maar de tiende is wel een klapper. Je moet als regio besluiten: wij willen deze bedrijven, deze slimme mensen aantrekken.’ Nu Spinder Brabant beter heeft leren kennen, groeit haar waardering voor het innovatief vermogen van de regio. ‘Het combineren van verschillende sterke Brabantse sectoren werkt: food, agro, hightech, design. Dan heb je heel veel te bieden. Zorg dus dat die cross-overs ontstaan. Dat gaat niet vanzelf, daar moet je in investeren. Het succes van de toekomst hangt af van je keuzes nu, zo besluit ze. ‘Als je maar blijft doen wat je doet, dan mis je de boot. The future is now.’
Lessen van nu: is Brabant tolerant? Innovatie floreert bij een open en onderzoekende houding. De Amerikaanse econoom Richard Florida is van mening dat regio’s die openstaan voor nieuwe mensen en die een levendig cultureel klimaat hebben, hoger scoren op innovatie en groei. Een sterke regionale economie en een goed vestigingsklimaat voor bedrijven draait om de drie T’s: talent, technologie en tolerantie. Kenniswerkers wonen graag in een regio met veel openheid, cultuur en diversiteit. Onderzoekers van de Universiteit van Utrecht onderzochten of de theorie van Florida ook geldt voor Nederland. Uit dit onderzoek blijkt dat vooral de stellingen op het gebied van tolerantie opgaan voor de Nederlandse situatie. De analyse laat zien dat sociale factoren zoals openheid tegenover nieuwkomers en tolerantie ten opzichte van vrije en creatieve activiteiten van groot belang zijn voor de ruimtelijke spreiding van de creatieve (innovatieve) klasse in een regio. Wil Brabant standhouden als Europese topkennis- en innovatieregio, dan is het zaak om ook de informele netwerken open te gooien voor buitenstaanders, zoals Kim Spinder betoogt.
15
16
Rudy Rabbinge
Begin bij hem niet over biologische landbouw, want daar zal Brabant echt zijn geld niet mee verdienen. Rudy Rabbinge reist de wereld over om te adviseren over voedselproblematiek en agro. Zijn visie op de landbouw van de toekomst is helder, ook hier in Brabant: ‘kies voor hoogwaardigheid en cross-overs.’
KIJK OP BRABANT
KOPPELING TUSSEN CHEMIE EN LANDBOUW
LANDBOUW EN CHEMIE VLOEIEN IN ELKAAR OVER. OOK BIJ DE HAS IN ’S-HERTOGENBOSCH IS DEZE TREND AL GOED TE ZIEN.
17
18
productieve landbouw Wie de Verenigde Naties adviseert over het wereld voedselprobleem, heeft niet zoveel op met het groen idealisme. Rudy Rabbinge verwerpt wensdenken. Zoals dat van Balie-directeur Yoeri Albrecht, onlangs nog op de radio met zijn droom over bloeiende landschappen die in Nederland verdwenen zouden zijn door de landbouwindustrie. ‘Grachtengordelpraat van iemand die nog geen kamerplant kan laten groeien’, zo oordeelt de hoogleraar streng. Hij begrijpt het idealisme van biologisch telen en het daaraan ontleende geluk, maar waarschuwt als wetenschapper voor onterechte claims. Toch ontkent hij niet dat er problemen zijn. De intensieve veehouderij is in de huidige vorm niet houdbaar, zo erkent Rabbinge. Hij betoogt wel
dat sector en overheid de problemen eerst volledig onder ogen moeten zien om ze vervolgens zo goed mogelijk op te lossen. Hij kan uit rijke ervaring putten. ‘De mestproblematiek werd eerst ontkend in de jaren zeventig, daarna gebagatelliseerd, vervolgens gerelativeerd en daarna – toen het echt niet anders kon – kwamen er draconische maatregelen.’ Hij verwijst naar de Interimwet uit 1984,met een verregaande beperking voor varkensen pluimveehouderijen. ‘Minister Gerrit Braks vroeg aan mij destijds: “Rudy, waarom heb je me niet gewaarschuwd?” Dat had ik wel. Maar het was niet een kwestie van early warning, maar van early listening. Je moet als overheid willen luisteren, dan kun je maatschappelijke problemen tijdig aanpakken.’
KIJK OP BRABANT
AGRO EN HIGHTECH STEEDS MEER SAMEN Uitwassen voorkomen Een goed voorbeeld vindt hij de kalverenmesterij, die begin deze eeuw in het verdomhoekje terecht kwam door uitwassen met kistkalveren. De sector heeft de signalen vanuit de samenleving destijds goed opgepikt. De kalverenhouders gingen destijds gezamenlijk over naar een nieuw systeem van hoogwaardige productie, kwaliteitszorg, tracking & tracing en meer dierenwelzijn. ‘Dat heeft alles met leiderschap te maken. De kalverenmesterij nam maatregelen in de hele keten. Alle actoren waren betrokken bij het nieuwe systeem.’ Wat betreft varkens, kippen en geiten, vindt hij dat de sector te lang gericht is geweest op kostenreductie. ‘Ik heb dat vaak genoeg gezegd tegen de leiding van de varkenshouderij, maar het werd volstrekt ontkend. Problemen moet je niet negeren, maar vertalen naar een goede wijze van bedrijfsvoering. Belangrijk is de maatschappelijke wens dat het diervriendelijk is. Daar moet je aan tegemoet komen; dat is een kwestie van beschaving en dat moet je accepteren.’ Stikstof Rabbinge adviseert hetzelfde ten aanzien van de stikstofproblematiek, die vooral speelt in Oost-Brabant. ‘Als je het verstandig aanpakt, dan kun je de problemen goed te lijf. Ondernemers moeten daarin het voortouw nemen, de overheid kan alleen de goede instrumenten aanreiken.’ Hij is niet positief over de PAS, de Programmatische Aanpak Stikstof. ‘Dat is een enorme overregulatie. Wij hebben destijds een mineralenaangiftesysteem geïntroduceerd, MINAS, dat werkt als een belastingsysteem. Wie teveel mineralen afvoert, moet betalen. Als je zorgt dat je mineralen op een goede manier recirculeert, betaal je minder. Je moet zorgen voor regels in samenspraak met de sector, die eenvoudig, handhaafbaar en toetsbaar zijn. Sancties kun je anders niet handhaven; je moet als overheid heel sober zijn. Zo’n systeem heeft grote effecten en geeft een impuls aan vernieuwing in de sector.’
Prof.dr.ir. Rudy Rabbinge was lid van de Provinciale Staten in Gelderland en de Eerste Kamer en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Hij is universiteitshoogleraar aan de Wageningen UR en is sinds november 2011 met emeritaat. Zijn onder zoeksgebied is duurzame ontwikkeling en voedselzekerheid. Tot 2006 was hij decaan van de Wageningen Graduate Schools. Rabbinge adviseert onder meer de Verenigde Naties, het RIVM en het Planbureau voor de Leefomgeving. Tevens was hij lid van de Eerste Kamer met Landbouw, Innovatie, Financiën, Ontwikkelingssamenwerking en Milieu in zijn portefeuille. Inmiddels heeft hij meer dan 300 wetenschappelijke publicaties op zijn naam staan.
19
20
‘Kennisintensieve activiteiten leveren veel op. Een kilo tomatenzaad is twee keer zoveel waard als een kilo goud.’ Geen nostalgie, maar kennis Terugkijkend op de ontwikkeling van de landbouw in Nederland, concludeert Rabbinge dat de snelle ontwikkelingen in de sector ons veel welvaart hebben gebracht. In plaats van ‘terug naar vroegerdenken’, dat hij de pleitbezorgers van de biologische landbouw verwijt, gelooft hij zelf vooral in een kennisintensievere agro-industrie. Juist daardoor zal volgens hem ook ruimte ontstaan voor het in stand houden van cultuurhistorische en natuur historische waarden in belangrijke natuurgebieden. Intensieve en extensieve agro bestaan dan naast elkaar. ‘Om dat op microniveau te illustreren: ik woon op de boerderij waar mijn grootouders 400 jaar geleden zijn begonnen. De straat heet naar mijn familie. Ik woon op Rabbinge 1, nu bezit van Drents Landschap. Daar zijn de cultuur- en natuurhistorische waarden van belang. Toeristen lopen over de zandpaden. Als de korenbloemen in bloei staan, roepen ze: “Och, zo zou het overal moeten zijn.” Godzijdank is het niet overal zo. Mijn buurman is melkveehouder en is net van 300.000 naar
1,3 miljoen liter melk gegaan in een zeer geavanceerd systeem: vrijwel geen medicijngebruik en geen emissie van ammoniak en broeikasgassen. Dáár ligt de toekomst.’ Hoogproductieve landbouw – het hele scala van bloembollen tot voedsel en materialen – acht Rabbinge het beste voor het milieu en voor de gezondheid. Evenals voor het inkomen van boeren: ‘Een kilo tomatenzaad is twee keer zoveel waard als een kilo goud’. De hoogleraar ziet vooral kansen in cross-overs. ‘Binnen 20 jaar is er veel meer koppeling tussen de chemie en de landbouw. Hightech en biotech gaan samen.’ Van oorsprong bioloog, is hij enthousiast over de efficiënte eerste stap van fotosynthese in de biotech. ‘We weten steeds meer van de chemische, fysische en fysiologische basisprocessen en kunnen deze beïnvloeden. Koppel je de mogelijkheden van hightech en biotech, dan liggen er heel veel mogelijkheden.’
KIJK OP BRABANT
Lessen van nu: Brabantse landbouw innovatief? De roep om innovatie in de landbouw komt van vele kanten. Als tweede pijler onder de Brabantse economie is vernieuwing binnen de sector voor onze regio nog urgenter dan voor Nederland als geheel. Tegelijkertijd concludeert het provinciale bestuur, in navolging van het advies van de Commissie Van Doorn, dat Brabant in de toekomst minder zal moeten gaan produceren. Recent nog bepleitte Gedeputeerde Bert Pauli in het Brabants Dagblad dat Brabant met agro&food de slimste regio ter wereld moet durven zijn. Een efficiënte, hoogwaardige en innovatieve landbouw heeft in ogen van het provinciebestuur de toekomst, precies in lijn met het betoog van Rudy Rabbinge. Maar er is nog een lange weg te gaan. In het visiedocument Brabant Agrofood 2020 schetst Agro & Co een traditioneel beeld van de Brabantse landbouw. De boer zou niet naar de markt kijken, maar alleen of hij het beter doet dan de buurman. Een toekomstvisie ontbreekt en er wordt te weinig geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling van de sector, zeker in verge lijking met de R&D van de Brabantse industrie. Hoewel de sector de laatste jaren volop in beweging is (het visiedocument dateert van enkele jaren geleden), staat de belangrijkste aanbeveling nog recht overeind: ‘Niet alleen binnen Brabant en de agrofood, maar ook in de aanpalende provincies – en wellicht ook België en Duitsland – en bij sectoren die raakvlakken hebben met food. Het activeren van zulke dwarsverbanden (cross-overs) wordt de komende jaren steeds bepalender voor de kwaliteit van onze innovaties en de waardecreatie die dat oplevert.’
21
22
BRABANT HEEFT VEEL TE BIEDEN
HET LANDSCHAP VAN BRABANT IS IN PERMANENTE ONTWIKKELING. DE VAN OUDSHER AANWEZIGE LANDBOUW KRIJGT GEZELSCHAP VAN NIEUWE VORMEN VAN ENERGIE-OPWEKKING.
KIJK OP BRABANT
Krijn Poppe
Hij is onderzoeksmanager in Den Haag en Brussel en reist voor LEI Wageningen naar Saoedi-Arabië en Turkije om agrosystemen op te zetten. Krijn Poppe ziet grote kansen voor de voedsel- en kennisregio Brabant: ‘Big Data geven ons de regie over kennis en processen. Dat levert welvaart op en werkgelegenheid.’
23
24
EI
O
Gmogelijkheden R zijn er genoeg
I
KIJK OP BRABANT
PRACHTIG EXPORTPRODUCT Krijn Poppe combineert de grondigheid van een gammawetenschapper met het enthousiasme van een consultant. Wie met hem praat over de landbouw van de toekomst, krijgt eerst een gedegen analyse van de huidige situatie. ‘Als je de toeleveranciers en de industrie optelt bij de primaire sector, kom je landelijk uit op circa 10% van de totale economie. Groeimogelijkheden zijn er genoeg. Wij zien de melkproductie met 20% stijgen in 5 jaar tijd. Brabant heeft een mooi gediversifieerd agri-palet van akkerbouw tot melkveehouderij en van glastuinbouw tot boomteelt. Voedselproductie hoort bij de regio. De Brabantse agrarische opleidingen, kennis, organisatie, systemen en processen zijn een prachtig exportproduct. Er zijn landen die er een moord voor zouden doen om dit in huis te hebben.’ Maar meteen legt Poppe ook de vinger op de zere plek. ‘Het zijn de kippen, varkens en geiten die de laatste jaren problemen veroorzaken. En dat is niet verwonderlijk. Overal rond de Europese havens zie je intensieve veehouderij. De EU heeft dat onbewust gestimuleerd door de granen in Europa heel duur te maken en de graanvervangers – soja, schroot, tapioca – niet te belasten met invoerrechten. Dat is economisch niet logisch, want je kunt vlees vier keer goedkoper vervoeren dan graan.’ Het Gat van Rotterdam ontstond, net als het Gat van Cherbourg, le Havre, Bremen, Barcelona etcetera. Ook de Nederlandse overheid gaat niet vrijuit in het stimuleren van de bio-industrie. ‘In de jaren ’50 van de vorige eeuw heerste er armoede op de zandgronden. Voor de boeren was er niet genoeg werk, de Rotterdamse haven was ver weg. Emigreren was ook niet voor iedereen een optie. Landbouwministers als Mansholt en Lardinois stimuleerden de intensieve veehouderij.’
Drs. Krijn Poppe is onderzoeksmanager bij LEI Wageningen UR, een internationaal sociaaleconomisch onderzoeksinstituut. LEI adviseert overheden en bedrijven in binnen- en buitenland op het gebied van landbouw, beleid en bestuur. Het instituut heeft een begroting van 30 miljoen, waarvan er 20 miljoen uit Den Haag komt. Deels betreft het wettelijke taken, zoals dataverzameling. Regeringen van landen zoals Saoedi-Arabië en Turkije vragen hulp aan LEI om landbouwinformatiesysteem op te zetten. Voorheen werkte Krijn Poppe onder meer voor het Ministerie van Landbouw/EZ en was secretaris van de European Association of Agricultural Economists.
25
26
‘IT is de motor achter de innovatie van agro & food.’ Dicht de kloof Net als Rudy Rabbinge (zie p. 20), toont Poppe aan dat het systeem van intensivering 25 jaar lang buitengewoon goed heeft gewerkt en veel heeft opgeleverd. Toch heeft Poppe begrip voor burgers met bezwaren tegen de bio-industrie. ‘We hebben een communicatiekloof tussen burgers en boeren gecreëerd door het opstallen van dieren. Daarom is het nu zaak om de kloof te dichten en gestalte te geven aan een maatschappelijk aanvaardbare veehouderij.’ Hoe? Hij pleit voor imagoverandering via producten, bedrijven en processen. ‘Zorg voor een beweging waarin burgers trots zijn op wat er bereikt is. Verbind nieuwe aan oude positieve beelden die burgers hebben.’ Als voorbeeld geeft hij lied Mijn Dorp – ‘Langs het tuinpad van mijn vader’ – van Wim Sonneveld en Friso Wiegersma. ‘Dat gaat over Deurne en dat vinden wij allemaal mooi. Maar we constateren tegelijkertijd: in die arme samen leving willen we niet meer leven. Draai Het Dorp uit nostalgie, maar wees nu trots op de hightech; bijvoorbeeld op Plantlab in Den Bosch. En op de Brabantse boeren die ook bedrijven in het buiten-
land hebben.’ Wat Poppe onbegrijpelijk vindt, is dat het meeste vlees nog steeds merkloos verkocht wordt. Het toevoegen van merk en bedrijfsverhaal geeft kopers positieve associaties. ‘Zeker in het luxe segment en in restaurants valt er nog een wereld te winnen. Biologisch en streekproducten zullen nooit de bulk vormen, maar zijn wel interessante niches. Mensen zijn veel meer dan vroeger bezig met landbouw in relatie tot voedsel, gezondheid, landschap en dierenwelzijn.’ Koe met stappenteller De beste economische kansen voor Brabant ziet Poppe in het topje van de verwaardingspiramide. ‘Om de agro-sector heen komt steeds meer chemie, genetica, hightech en IT. Daar zal de werkgelegenheid groeien. Nu al is er steeds meer precisielandbouw: alleen bemesten en bewateren waar en wanneer het precies nodig is. De kassen en stallen hangen vaak vol met IT. Koeien worden nu al uitgedost met een stappenteller en een sensor. Vroeger keek de boer over het hek of zijn koeien tochtig zijn.
KIJK OP BRABANT
Zo’n stappenteller meet nu hetzelfde; een onrustige, veel bewegende koe is tochtig. Dan gaat er een sms naar het mobieltje van de boer; “Anna25 is toe aan een rietje”. Straks krijg je systemen waarbij het signaal rechtstreeks naar de fokvereniging of het K.I.-station gaat, met wie de boer een contract heeft.’ Hij ziet dit als voorbeeld van groeiende specialisatie en hele grote databanken: Big Data. Bedrijven kunnen op grond van die data conclusies trekken over veevoeding, ras, vleeskwaliteit en combinaties daarvan. Poppe geeft nog twee voorbeelden: ‘Ik ken een agri-metereoloog die vanuit Nederland klanten in Kenia adviseert over de teelt van boontjes. Hij kan dat doen, want hij beschikt over breedband en goede data, en kan daarbij advies krijgen van hoogleraren in Wageningen. Het bedrijf Dacom in Emmen geeft irrigatie- en productie advies aan fabrieken in Egypte en Argentinië van de Nederlandse aardappelproducent Farm Frites.’ Poppe is enthousiast over de mogelijkheden van IT en Big Data voor de agro-sector. ‘Zo’n regie functie over kennis en data levert ons welvaart op en werkgelegenheid, binnen de bedrijven en eromheen.’ Aan de top terecht komen van de waardepiramide, gaat niet vanzelf. ‘Je hebt als boer steeds meer kennis nodig van hightech, chemie, IT, design, stalconcepten en communicatie. Het opleidings niveau van onze boeren zal groeien. Onderwijs instellingen zoals de HAS zijn zeer goed en onmisbaar om jonge mensen goed op te leiden voor een gezonde onderneming waarmee je een goede boterham kan verdienen.’ Een top van een piramide kan niet bestaan zonder ondergrond. ‘Je zult een deel van de productie moeten houden. Voor boeren in opleiding heb je toch praktijk bedrijven nodig. Net als voor de ontwikkeling van teeltmethodes en biotechtoepassingen. Echte bedrijven, geen nepbedrijven. De kennis van teelt en productie, de cross-overs met hightech en IT, de opleidingen: Brabant heeft de wereld veel te brengen.’
Lessen van nu: verbrede landbouw Naast hoogwaardige ‘hightech-agro’, ziet Krijn Poppe in Brabant mogelijkheden voor verbrede landbouw. Denk aan kleinschalige landbouw, stadslandbouw, streekproducten, zorgboerderijen en energiecoöperaties. Ook de Provincie ziet die kansen, die in 2006 geïnventariseerd zijn door Van Hall Larenstein in het rapport Inventarisatie Verbrede Landbouwactiviteiten in Noord-Brabant. SER Brabant stelt in de Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening: ‘Uiteraard moet ruimte worden geboden voor de nieuwe activiteiten in het kader van de verbrede landbouw, zoals educatie, zorg en recreatie’, om vervolgens wel te waarschuwen voor het ‘mijmeren over het landelijk gebied als openluchtmuseum’, omdat de financiële opbrengst van verbrede landbouw bescheiden zal zijn. De combinatie van landbouw met kleinschalige sociale en duurzame innovatie horen wel bij deze tijd. In die zin dat de overheid, in dit geval de provincie, zich steeds meer terugtrekt als regisseur van het sociale en groene domein en ruimte wil bieden aan initiatieven van onderop, van burgers en boeren samen. Deze tendens zou mogelijk kunnen bijdragen aan het maatschappelijk draagvlak, ‘het dichten van de kloof’, zoals Poppe betoogt.
27
28
Marc Pomp
Hij keek er zelf van op toen hij de cijfers in dook. ‘Het aandeel 75-plussers gaat in Brabant gaat van 7% in 2011 naar 17% in 2050. ongekend!’ Gezondheidseconoom Marc Pomp ziet forse veranderingen op Brabant afkomen. Volgens hem is het zaak om te blijven monitoren.
KIJK OP BRABANT
KENNIS SLEUTELROL IN TRANSITIE
DE MEDISCHE OPLEIDINGEN BESCHIKKEN OVER STEEDS MEER HIGHTECH HULPMIDDELEN. MAAR ZORG BLIJFT BOVENAL MENSENWERK.
29
30
ZORG BETAALBAAR EN
‘Kijk, dit is een plaatje dat uit jullie cijfers rolt.’ Marc Pomp toont ons bij aftrap van het gesprek de statistieken op zijn iPad. ‘Dit is het aandeel 75-plussers als deel van de Brabantse bevolking. Het is echt enorm wat er gaat gebeuren!’ Ook al is gezondheidseconoom Pomp zelf een Brabander – hij woont in Breda –, toch verbaast hij zich over de snelle demografische ontwikkelingen in onze regio. Gezien het relatief grote aantal inwoners met een lagere sociaaleconomische achtergrond, moeten we ons goed voorbereiden op de gevolgen van de bevolkingsontwikkeling. Pomp weet uit onderzoek wat dit betekent: ‘Tussen mensen met het hoogste en laagste opleidingsniveau zit een factor 4; ze maken dus vier maal zoveel gebruik van de zorg. Ook al stijgt het opleidingsniveau, onder de huidige 65-plussers van nu zitten nog heel veel MBOminners. Het zorggebruik in die groep is nu al hoger, en neemt nog toe naarmate ze ouder worden.’ Pomp schetst enkele landelijke trends die ook in Brabant spelen: ‘Mensen worden steeds ouder en krijgen steeds meer chronische ziekten. Voor deze ziektes komen steeds betere, maar ook
steeds duurdere en specifiekere behandelingen en medicijnen op de markt.’ Kostenstijging is het gevolg, de media berichten er met grote regelmaat over. ‘De tendens is: mensen die het kunnen betalen, gaan – en willen – steeds meer zelf betalen. De overheid staat op de rem met de zorgkosten en probeert zoveel mogelijk door mensen zelf te laten opknappen. Mensen met eigen geld of een eigen huis zullen het steeds vaker zelf gaan regelen. Dat is geen kleine groep, hoor. Veel 50- en 60-plussers hebben hun huis afgelost en hebben een goed pensioen opgebouwd. Dan kun je ook wel meer uit eigen zak betalen. We gaan naar een minimumniveau van ‘staatszorg’. Er ontstaan steeds meer initiatieven van verzekeraars en zorgaanbieders die daar op inspelen.’ Internationale lessen Veel gemeenten, ook in Brabant, experimenteren met een nieuwe manier van het organiseren en bekostigen van zorg. ‘Wij geven heel veel uit aan langdurige zorg in vergelijking met andere landen, vooral aan ouderenzorg. Dan is het niet raar om te kijken of je daar iets in kan verbeteren.’
KIJK OP BRABANT
TOEGANKELIJK Pomp volgt de veranderingen met belangstelling en ziet net als de Provincie Noord-Brabant kansen voor het Brabantse bedrijfsleven. Zo neemt de vraag naar screening en preventie toe. Vooral hightechbedrijven zouden daarvan kunnen profiteren, bijvoorbeeld met domotica en apparaten voor thuisgebruik.’ Wel waarschuwt Pomp voor een transitie in de zorg zonder borging van kwaliteit. ‘In de VS is veel ervaring opgedaan met populatiebekostiging, capitation, waarbij een zorgaanbieder een vast bedrag per inwoner of verzekerde kreeg waar alle zorg uit gedekt moest worden. Dat bleek bij lange na niet genoeg. Het werd impopulair bij verzekerden, maar ook bij artsen. Wat zich daar wreekte is dat daar geen duidelijke kwaliteitsindicatoren waren, met als gevolg dat mensen de kwaliteit niet vertrouwden.’ Pomp constateert dat ook Nederland weinig aandacht geeft aan het goed meten van kwaliteit. ‘Patiënten in Nederland hebben nu vaak veel vertrouwen in hun huisarts. Maar als je er straks achter komt dat je huisarts er financieel belang bij heeft om je niet door te verwijzen naar een specialist, dan zou dat vertrouwen wel eens heel snel kunnen verdwijnen. Tenzij je patiënten
Dr. Marc Pomp is gezondheidseconoom en werkte tot 2008 bij het Centraal Planbureau, onder meer als specialist op het terrein van de gezondheidszorg. In 2010 verscheen zijn boek ‘Een beter Nederland: De gouden eieren van de gezondheidszorg’ over de baten van de zorg. Pomp is tegenwoordig zelfstandig adviseur gezondheidseconomie. Hij voert projecten uit voor verschillende opdrachtgevers, waaronder ministeries, de Nederlandse Zorgautoriteit, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, het Universitair Medisch Centrum Groningen, de Orde van Medisch Specialisten, Zorgverzeke raars Nederland en meerdere farmaceutische bedrijven en koepelorganisaties.
31
32
‘Patiënten vertrouwen hun huisarts. Maar als ze er achter komen dat er financiële belangen spelen, zou het vertrouwen heel snel kunnen verdwijnen.’
KIJK OP BRABANT
goed kunt uitleggen wat de redenen zijn voor veranderingen en wat je doet om de kwaliteit voor patiënten te borgen. Dat is de les van Amerika.’ Kostenbesparing door integrale blik De overheveling van een deel van de AWBZ naar gemeenten noemt Pomp een mega-operatie. ‘Het Gemeentefonds krijgt er na de overheveling 8 miljard bij, dat is gigantisch. Je wilt dat gemeenten niet het wiel steeds opnieuw uitvinden. Daar kan de Provincie een rol in spelen. De uitwisseling van kennis en ervaring lijkt me bij uitstek iets dat je gemeenteoverkoepelend moet doen. Vooral kleine gemeenten kunnen profiteren van samenwerking en schaalvergroting. De vergrijzing die vooral dorpen treft, geeft ook een regionaal schaalvoordeel: als er maar genoeg oude mensen in dorpen blijven wonen, dan zijn er voorzieningen te creëren die rendabel zijn.’ De gezondheidseconoom is dan ook voorstander van een integrale beleidsblik. ‘Als je een voorziening niet schrapt maar juist in stand houdt, dan verdient die zich misschien wel terug. Zeker als je kunt opschalen: lokale voorzieningen tot regionale voorzieningen maken.’ Daarin kan een provincie misschien wel wat betekenen, vermoedt Pomp. ‘Kijk naar verbindingen tussen zorg en andere beleidsterreinen, zoals woningmarkt en openbaar vervoer. Wie weet zijn er businesscases te maken die onder de streep geld besparen. Zoek de komende jaren dus vooral naar kennis en monitor goed wat wel en niet werkt in de transitie van de zorg.’
Lessen van nu: innovatie en moraliteit in het sociale domein Gemeenten in Brabant moeten steeds meer zorgzaken zelf oppakken. Alleen of – zoals Marc Pomp bepleit – in regionaal verband. Dat kan niet zonder innovatie in het sociale en bestuurlijke domein. Economen als Marc Pomp vellen geen oordelen over goed of slecht. Sociale wetenschappers zoals Jenny Gierveld (zie p. 34–35) wel. Recent hield SCP-directeur Kim Putters een lezing in De Balie getiteld ‘Het smalle pad van verzorgingsstaat naar verzorgingsstad’. Putters stelt dat naast een institutionele agenda, ook een morele agenda nodig is in de transities binnen het sociale domein. ‘Goed bestuur is dat je over eigen belangen heen kijkt en investeert en participeert in het lokale netwerk van voorzieningen. De focus op groei van het eigen aanbod moet daarvoor wijken. Meer zorg is niet altijd betere zorg: soms zijn aanpassingen in de woning beter dan nog meer ziekenhuis opnames. Ook al leidt dat tot minder inkomsten voor het ziekenhuis. De menselijke maat moet voorop staan. Dat vergt discipline en morele zelfbeheersing van instellingen.’
33
34
BELANG SOCIALE VERBONDENHEID
HET TOT 2011 JAARLIJKS TERUGKERENDE BALLONFIËSTA BREDA. TOONBEELD VAN TOEPASSING VAN NATUURKUNDE EN HET OPZOEKEN VAN GRENZEN. VOOR HEEL EVEN WEG VAN HET JACHTIGE BESTAAN; ERVAREN VAN RUST.
KIJK OP BRABANT
Jenny Gierveld
Ze vermoedt dat techniek ons weinig soelaas gaat bieden bij het actief ouder worden. Doemscenario’s over de vergrijzing weerlegt ze moeiteloos met cijfers uit langjarig demografisch onderzoek. Emeritus hoogleraar Jenny Gierveld wijst veel liever op het belang van opleiding en sociale verbondenheid: ‘De factor eenzaamheid bepaalt onze kwaliteit van leven.’
35
36
HOUD JE SOCIAAL Hoogleraar Jenny Gierveld geeft een positieve en verfrissende blik op de vaak wat sombere beelden over vergrijzing. Ze somt de feiten op vanuit het NIDI-onderzoek waarbij ze al jarenlang betrokken is: de ouderen van nu zijn veel hoger opgeleid dan de ouderen van voorgaande generaties; hun gezondheid wordt beter; en ze doen veel meer aan ziektepreventie dan hun ouders en voorouders. ‘Een duidelijke ontwikkeling is dat koppels samen oud worden. De nu veelbesproken mantelzorg komt vooral neer op de schouders van de partner. Vroeger kon een weduwnaar nog geen eitje bakken. Dat is bij toekomstige generaties mannen wel anders. Het aantal weduwnaren zal toenemen, omdat mannen en vrouwen naar elkaar toegroeien in levensverwachting. Kinderen zijn nog wel nodig voor mantelzorg, maar voor een kortere periode: als de partner wegvalt of zelf hulpbehoevend wordt. Dat speelt vooral boven de 80.’ De demografe telt deze feiten op: er zijn minder kosten nodig voor ouderenzorg dan we nu geneigd zijn te denken, en het toegenomen opleidingsniveau en de grotere mate van zelfstandigheid laten de toekomstige
zorgbehoefte minder snel stijgen dan het absolute aantal ouderen toeneemt. ‘Dat zou weleens miljarden euro’s kunnen schelen.’ Gierveld heeft wel ideeën voor de bestemming van die miljarden: ‘Het geld dat we opzij zetten om de gevolgen van vergrijzing te ondervangen, kunnen we beter aanwenden voor sociale innovatie en maatschappelijke voorzieningen.’ Wat haar betreft staat onderwijs met stip op 1 als het gaat om maatschappelijk renderende investeringen. ‘Meer geld naar onderwijs betekent op termijn ook een betere gezondheid en hogere levensverwachting in goede gezondheid. Hoogopgeleide ouderen leven gemiddeld 9 jaar langer en 14 jaar langer in goede gezondheid dan mensen met lage opleidingen.’ Drempels wegnemen In de discussie over de stijgende kosten voor vergrijzing, mist Jenny Gierveld vaak de sociale en emotionele component. Eenzaamheid is het grootste probleem voor veel ouderen. ‘Als ik vraag naar de zorgen die oudere mensen hebben, gaan de
KIJK OP BRABANT
antwoorden niet zozeer over het afnemen van hun gezondheid. Mensen zijn vooral bang om alleen te zijn en zich eenzaam te voelen. En dat is nu net heel lastig te beïnvloeden met beleid. Ik heb veertig jaar lang meegedacht over methodes om eenzaamheid tegen te gaan. Inmiddels kan ik constateren dat weinig interventies optimaal werken.’ Gierveld ziet dat de samenleving daarnaast al vrij veel regelt om ouderen zo lang mogelijk te laten deelnemen aan het openbare leven. Drempels worden letterlijk weggenomen, denk aan de lage instap bij bussen en de goede toegankelijkheid van overheidsgebouwen. Maar de grootste drempel zit vaak van binnen: een gebrek aan verbondenheid met de sociale omgeving. Leg daarom het accent op het voorkómen van eenzaamheid, is het devies van Gierveld. Niet door naar de overheid te kijken, maar naar jezelf. ‘De opdracht die ik altijd aan iedereen geef, bijvoorbeeld in mijn lezingen: houd je ‘konvooi’ op orde. Je hebt een sociaal konvooi nodig om gezond oud te worden; met elkaar door het leven varen om elkaar te beschermen. Vergelijk hoe de handelsboten destijds op de Thames voeren en tegenwoordig voor de kust van Somalië. Een sociaal konvooi bestaat uit
Prof.dr. Jenny Gierveld is socioloog, demograaf, emeritus hoogleraar en honorary fellow aan het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI). Als adjunctprofessor is ze verbonden aan de sociale faculteit van de University of Alberta in Canada. Haar aandachtsgebied is sociale isolatie en sociale integratie. Gierveld is lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW), waar ze enkele jaren permanent fellow was van het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences (NIAS). Ze was hoogleraar Methoden & technieken van sociaalwetenschappelijk onderzoek aan de Vrije Universiteit. Van 1987 tot 2000 was Jenny Gierveld hoofd van het NIDI.
KONVOOI OP ORDE
37
38
‘Er moet meer geld naar onderwijs.’ familie en vrienden, maar ook uit buren en medeleden van verenigingen.’ Over vertrek uit je konvooi moet je niet te licht denken, waarschuwt Gierveld. Veranderingen zijn moeilijker naarmate je ouder wordt en in een nieuwe omgeving is het nog maar afwachten of je aansluiting hebt. Ze geeft het voorbeeld van een moeder die na het overlijden van haar man verhuist naar haar dochter in Groningen. ‘Weliswaar heeft ze een leuk appartementje vlakbij de Grote Markt, maar wie zwaait er nog naar haar? Op die oude plek had ze de groenteboer, de vishandel en de kerk. Wie heeft ze op haar nieuwe plek? De dochter is druk en kan nog maar één keer in de week langskomen.’ In dat soort situaties ligt eenzaamheid op de loer. Gierveld vertelt dat ze regelmatig bericht krijgt van iemand die haar lezing heeft bezocht en besloten heeft om toch niet te verhuizen naar een verzorgingshuis, maar het eigen huis aan te passen. Over lossere maatschappelijke verbanden en de tendens van individualisering oordeelt Gierveld niet per se negatief. ‘Dat heeft ook veel positieve kanten. Als vrouw alleen kun je tegenwoordig ergens rustig een kopje koffie gaan drinken, zonder oordeel of remming. Maar netwerken worden wel wat losser.’ Sociale netwerken vindt ze geen goede vervanging. ‘Facebook is geen sociaal konvooi. Online toon je alleen je leuke foto’s en oppervlakkige, positieve kanten. Die uitwisseling heeft geen samenbindende waarde. Alleen als je oproept om bijvoorbeeld samen ergens de handen uit de mouwen te steken, kan het die waarde krijgen. Het kan bestaande (vrienden)netwerken ook ondersteunen, als je maar wel ook live het contact voortzet. Dan kan het helpen om je sociale konvooi op orde te houden.’
Vrijwilligerswerk Als ook jongere generaties zich bewust worden van het belang van een sociaal konvooi, dan werkt dat door in de keuzes die ze maken. Werkende ouders met kinderen zullen bijvoorbeeld meer gaan optrekken met andere gezinnen. ‘Als je samen naar het strand gaat of de speeltuin in het weekend, kun je later ook beter een beroep op elkaar doen bij een ziek kind of als je moet overwerken.’ Generaties van nu hebben te maken met het wegvallen van maatschappelijke verbanden. Dat is ook een reden dat het vrijwilligerswerk in Nederland terugloopt. ‘Nu de rol van de kerk afneemt, valt een groot deel van de sociale zorg voor elkaar weg en daarmee het vrijwilligerswerk. Het is nog steeds zo, blijkt uit SCP-rapporten, dat mensen met een kerkelijke band het gros van het vrijwilligerswerk op zich nemen. Nederland is nog steeds kampioen in vrijwilligerswerk, maar het neemt af.’ Gierveld stelt dat twee leeftijdsgroepen in Nederland het meeste vrijwilligerswerk doen. Hoogopgeleide mannen en vrouwen tussen de 45 en 65 vervullen de bestuursfuncties. En 65-plussers, zowel mannen als vrouwen, doen allerlei soorten vrijwilligerswerk: van buurtbussen rondrijden tot koffie zetten, en van bestuurswerk tot ouderen verzorgen. ‘Maar in vergelijking met vroeger wordt het steeds minder. De overheid kan veel meer aan bewustwording doen en bestaande netwerken ondersteunen. Een sociaal konvooi houdt zijn leden namelijk goed in de gaten en helpt als het niet goed gaat met iemand. Dat is veel waard voor een samenleving.’
KIJK OP BRABANT
Lessen van nu: sociaal kapitaal onder ouderen Vergrijzing biedt in Brabant naast bedreigingen vooral ook kansen, zo leert ons het gesprek met Jenny Gierveld. De ouderen van de toekomst zijn immers vitaal, welvarend, mobiel en hoog opgeleid. Het omvangrijke sociale kapitaal onder ouderen in Brabant is nu al een belangrijke bron voor lokale burgerinitiatieven, voor het verenigingsleven en voor mantelzorg. Het succes van de transities in het sociale domein zou voor een groot deel wel eens kunnen afhangen van de mate van mobilisatie en versterking van dit sociale kapitaal van de ouderen. Dat sluit aan op het pleidooi van SCP-directeur Kim Putters om als (regionale) overheid burgers meer ruimte en beslissingsmacht te geven. ‘Gezond en actief ouder worden’ en ‘zorgen voor elkaar’ worden zo geen holle beleids begrippen, maar krijgen betekenis en lading door hersteld wederzijds vertrouwen tussen overheid en burgers. Putters: ‘De verzorgingsstaat kan dan dicht bij het oorspronkelijke doel van de sociale zekerheid komen: de gemeenschap die zorgt voor de burger met gebreken, op voorwaarde dat die burger zelf alles doet wat mogelijk is om die gebreken te voorkomen. […] De “verzorgingsstad” biedt een perspectief op solidariteit die niet uitgaat van een groeiend zorgaanbod dat alleen haalbaar is bij economische groei, maar van welbevinden en kwaliteit van leven.’
39
COLOFON Kijk op Brabant is een uitgave van BrabantKennis
Redactie en interviews Willem de Graaff / Projectcoördinator Hagar Roijackers / Textuur, Tilburg Beeld & Fotografie Vincent van den Hoogen / Hollandse Hoogte Marcel van den Bergh / Hollandse Hoogte Marc Bolsius / ’s-Hertogenbosch William Hoogteyling / Hollandse Hoogte School voor Gezondheidszorg / ROC Tilburg Peter Hilz / Hollandse Hoogte Total Public / Den Haag Creatief concept & realisatie Total Public / Den Haag Drukwerk Kampert Nauta / Oss
NOVEMBER 2013
Website Dit boekje is terug te vinden op www.brabantkennis.nl. Op deze site treft u daarnaast verschillende speciaal voor dit project verrichte achtergrondstudies aan, alsmede de complete interviews. Tevens zijn hier verwijzingen naar andere studies en publicaties te vinden en kunt u ook uw reactie kwijt. Contact BrabantKennis Postbus 90151 5200 MC ’s-Hertogenbosch Disclaimer BrabantKennis is niet aansprakelijk voor eventuele schade, verliezen of andere gevolgen die zouden kunnen voortvloeien uit het gebruik van de in deze uitgave voorkomende gegevens, informatie of meningen.
verhalen laten cijfers spreken De Kijk op Brabant schetst een beeld van de huidige positie en performance van Brabant in Europees perspectief. Nuchtere cijfers en ‘harde’ gegevens staan daarbij centraal; de Kijk op Brabant is data-gedreven. Zonder verhaal zijn cijfers echter sprakeloos. Dit boekje geeft, in aanvulling op alle cijfers, een meer kwalitatief beeld van trends en ontwikkelingen die in de Kijk op Brabant aan bod komen. Drie thema’s worden uitgelicht: economische innovatie, vergroening van de agrofoodsector en verduurzaming van de sociale verhoudingen. Dit zijn thema’s die niet voor niets prominent figureren in de Agenda van Brabant. Ze zijn van cruciaal belang voor de toekomst van onze regio. Via interviews met zes experts gaan we na hoe we de trends en ontwikkelingen op deze terreinen moeten duiden. Wat betekenen ze concreet voor Brabant en de Brabanders? Welke kansen en mogelijkheden bieden ze onze regio?