KGzP
Kamer Gezondheidszorgpsycholoog
Eindrapport Visitatie van de opleidingen tot Gezondheidszorgpsycholoog 2010-2011
Kamer Gezondheidszorgpsycholoog Postbus 2713
3500 GS Utrecht
www.kgzp.nl
[email protected]
6 september 2011
-2-
Inhoudsopgave 1. Inleiding ........................................................................................................................................... - 4 2. Opzet van de visitatie ...................................................................................................................... - 5 2.1 Context en doelstelling visitatie ................................................................................................ - 5 2.2 Samenstelling van de visitatiecommissie .................................................................................. - 6 2.3 Erkenning versus kwaliteit......................................................................................................... - 6 2.4 Werkwijze .................................................................................................................................. - 7 3. De staat van de gz-opleiding: een overzicht ................................................................................... - 9 3.1 Doelstellingen van de opleiding ................................................................................................ - 9 3.1.1 Visie .................................................................................................................................... - 9 3.1.2 Draagvlak .......................................................................................................................... - 10 3.2 Programma cursorisch onderwijs............................................................................................ - 10 3.2.1 Opbouw, inhoud en didactiek .......................................................................................... - 10 3.2.2 Toetsing ............................................................................................................................ - 12 3.2.3 Instroom ........................................................................................................................... - 12 3.3 Programma praktijkopleiding .................................................................................................. - 14 3.3.1 Opbouw, inhoud en didactiek .......................................................................................... - 14 3.3.2 Toetsing ............................................................................................................................ - 14 3.4 Programma: samenhang en studeerbaarheid......................................................................... - 15 3.4.1 Samenhang ....................................................................................................................... - 15 3.4.2 Studeerbaarheid ............................................................................................................... - 16 3.5 Organisatie, staf en voorzieningen cursorisch onderwijs ....................................................... - 17 3.5.1 Organisatie ....................................................................................................................... - 17 3.5.2 Voorzieningen................................................................................................................... - 18 3.5.3 Staf.................................................................................................................................... - 19 3.6 Organisatie, staf en voorzieningen praktijk onderwijs ............................................................ - 19 3.6.1 Organisatie ....................................................................................................................... - 19 3.6.2 Voorzieningen................................................................................................................... - 19 3.6.3 Staf.................................................................................................................................... - 20 3.7 Interne kwaliteitszorg.............................................................................................................. - 20 3.7.1 Evaluatie resultaten.......................................................................................................... - 20 3.7.2 Maatregelen ter verbetering ............................................................................................ - 21 3.7.3 Betrekken medewerkers, studenten/afnemers en praktijkinstellingen/praktijkopleiders - 21 3.8 Resultaten................................................................................................................................ - 21 3.8.1 Kwaliteit afgestudeerden ................................................................................................. - 21 3.8.2 Rendement en uitstroom ................................................................................................. - 22 4. Samenvattend overzicht van de aanbevelingen ........................................................................... - 23 Bijlage 1. Erkenningskader .................................................................................................................... 26 Bijlage 2. Kwaliteitskader ...................................................................................................................... 32
-3-
1. Inleiding Voor u ligt het eindrapport van de visitaties van de opleidingen tot gezondheidszorg psycholoog die in het voorjaar van 2011 hebben plaatsgevonden. De visitaties zijn uitgevoerd door een door de Kamer GzP ingestelde visitatiecommissie. De beoordelingsperiode voor de visitatie was het tijdvak 2006-2010. Deze visitatieronde kende twee doelstellingen. Enerzijds heeft er een formele toetsing plaats gevonden waarbij gekeken is of de opleidingen voldoen aan de wettelijke eisen die gelden voor erkenning. Anderzijds heeft de visitatie ook nadrukkelijk tot doel gehad de opleidingen een beeld te geven van de eigen ontwikkeling (en die van de andere opleidingen) op een aantal belangrijke kwaliteitsaspecten. Voorliggend rapport gaat in op de tweede doelstelling. Over de eerste doelstelling (het al dan niet voldoen aan de erkenningseisen) heeft de visitatiecommissie verslag uitgebracht aan de Kamer GzP. De opleidingsinstellingen hebben hiervan een afschrift ontvangen. Kamer GzP zal de opleidingsinstellingen verder informeren over de gang van zaken rondom de erkenningen. De visitatiecommissie heeft voor de Centrale Aanmelding een apart beoordelingskader opgesteld en een gesprek gevoerd met de vertegenwoordigers van de Centrale Aanmelding. Hier wordt in paragraaf 3.2, onder het kopje Instroom, nader op ingegaan. De commissie realiseert zich dat tijdens een visitatie oordelen worden gegeven en dat de neiging kan ontstaan deze oordelen te vergelijken en een rangorde te maken. Omdat de commissie van mening is dat het doel van de visitatie kwaliteitsverbetering van alle gz-opleidingen is, heeft de commissie in haar rapport geen rangorde opgenomen. Een dergelijke rangorde zal de aandacht teveel richten op de scores van de opleidingsinstellingen en minder op de ‘good practices’ en aanbevelingen. Ook is de commissie zich bewust van de implicaties van de door haar gehanteerde antwoordschaal. Het verschil tussen een ‘voldoende’ en een ‘goed’ is voor opleidingsinstellingen soms lastig te beoordelen. De commissie heeft geprobeerd haar werkzaamheden zo zorgvuldig en consciëntieus mogelijk uit te voeren. Het rapport is als volgt opgebouwd: in hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de opzet van de visitatie, de doelstellingen en de werkwijze van de visitatiecommissie. Hoofdstuk 3 geeft per onderdeel van het kwaliteitskader een beschrijving van de bevindingen en de aanbevelingen van de visitatiecommissie. Hoofdstuk 4 tenslotte geeft een samenvattend overzicht van de aanbevelingen van de visitatiecommissie. In het rapport worden de plaatsnamen waar de opleidingsinstellingen gevestigd zijn, gebruikt om de betreffende opleidingsinstelling te benoemen.
-4-
2. Opzet van de visitatie 2.1 Context en doelstelling visitatie De Kamer GzP heeft samen met een door haar ingestelde voorbereidingscommissie visitatie, de visitatieronde voorbereid. Ze heeft daarbij in een document de hoofdlijnen van de visitatieronde 2011 geschetst. Dit document is, samen met het visitatiereglement, een belangrijk uitgangspunt geweest voor de visitatiecommissie. De Kamer GzP heeft daarin aangegeven dat deze visitatieronde opnieuw gekozen wordt voor een combinatie van erkennings- en kwaliteitsvisitatie waarbij er sprake moet zijn van een striktere scheiding tussen beide doelstellingen. In paragraaf 2.3 wordt aangegeven hoe door de visitatiecommissie op dit aandachtspunt is ingegaan. In de vorige visitatie lag de nadruk op het cursorisch gedeelte van de opleiding. De Kamer GzP heeft aangegeven dat tijdens deze visitatie de focus met name op de praktijkopleiding ligt. Dit neemt echter niet weg dat ook het cursorisch onderwijs aan de orde dient te komen en de vraag wat de opleidingsinstellingen met de aanbevelingen uit de vorige visitatie hebben gedaan. De Kamer GzP heeft voor deze visitatie de volgende aandachtspunten benoemd: 1. de wijze waarop de erkenningscriteria voor praktijkopleidingsinstellingen en –plaatsen worden gehanteerd; 2. de manier waarop toezicht wordt gehouden op de praktijkopleidinginstellingen en –plaatsen; 3. de manier waarop vanuit de opleidingsinstelling de kwaliteit van de praktijkopleiding wordt gemonitord en verbeterd; 4. de gevolgen van veranderingen in de gezondheidszorg voor de praktijkopleiding van gzpsychologen. Te denken valt aan fusies, de steeds grotere nadruk op zorgprogramma’s en de toenemende diversiteit van opleidingsplaatsen. Ondanks dat een aantal van deze punten terugkomt in het vervolg van dit rapport, wil de commissie ook hier toch expliciet aandacht geven aan deze punten. Temeer omdat de opleidingsinstelling als onderdeel van het kwaliteitskader, gereageerd hebben op de 7 door de commissie Kok gesignaleerde knelpunten: 1. Uit de bestudeerde documentatie en de gesprekken met praktijkopleiders, hoofdopleiders en hoofddocenten blijkt dat de erkenningscriteria van de praktijkinstellingen over het algemeen strikt gehanteerd worden en dat men deze streng vindt. Praktijkopleiders vinden echter ook dat deze erkenningscriteria terecht zijn en gehandhaafd moeten worden. De criteria bieden de praktijkopleiders houvast om binnen de eigen praktijkinstelling ook zaken gedaan te krijgen (zie ook paragraaf 3.7.1). 2. De commissie is van mening dat middels de erkenning van praktijkinstellingen en de reguliere visitaties van praktijkinstellingen voldoende toezicht gehouden wordt op de praktijkinstellingen en –plaatsen. De opleidingsinstellingen hebben veel geïnvesteerd in het erkennen van de praktijkinstellingen en een inhaalslag gemaakt. 3. De commissie realiseert zich dat zij geen zicht heeft op de inhoud van wat daadwerkelijk op de werkplek geleerd wordt. De commissie benadrukt hierbij de belangrijke rol van de werkbegeleider. De didactische en inhoudelijke kwaliteiten van de werkbegeleider zijn van doorslaggevend belang voor het succes van de praktijkopleiding. Uit de bestudeerde documenten en de gesprekken blijkt dat de aandacht voor de werkbegeleider vanuit de opleidingsinstellingen zeer beperkt is. De commissie adviseert de Kamer en de opleidingsinstellingen expliciete aandacht te besteden aan de rol, het functioneren en de ondersteuning van werkbegeleiders (zie ook paragraaf 3.6.3). Daarnaast is de commissie van mening dat de kwaliteit van de opleiding een breed en omvattend begrip is, dat door veel factoren wordt beïnvloed. De kwaliteit van de praktijkopleider,
-5-
werkbegeleider en supervisor alsmede de randvoorwaarden zijn daarin belangrijke elementen. Deze onderdelen komen in de visitatie van de praktijkinstellingen aan de orde. Er is echter weinig zicht op het feitelijke leerproces dat plaats vindt. De commissie adviseert de Kamer en de opleidingsinstellingen hiervoor te kijken naar de ervaringen die in de medische sector zijn opgedaan op het gebied van coschappen en medisch specialistische vervolgopleidingen (competentieontwikkeling in de praktijk). 4. Uit de zelfevaluaties (de ingevulde schema’s bij het kwaliteitskader) blijkt dat de mate waarin opleidingsinstellingen problemen ervaren met fusies en schaalvergrotingen, verschilt. Door Eindhoven wordt bijvoorbeeld aangegeven dat wanneer een erkende instelling fuseert met een niet erkende instelling (en ook in dat deel opleidelingen wil gaan opleiden), er een visitatie wordt gepland. Ook in Nijmegen dient de nieuwe door fusie ontstane praktijkinstelling opnieuw gevisiteerd te worden. Utrecht, Leiden en Rotterdam geven aan dat er verschillende knelpunten zijn, bijvoorbeeld wat te doen als een locatie niet voldoet aan alle eisen, maar de praktijkinstelling als geheel wel? Wat als een praktijkopleider bij een franchiseorganisatie formeel niet in dienst is van de franchisenemers? Ook is het voor sommige kleine praktijkinstellingen lastig om de (verplichte) samenwerking met een grotere praktijkinstelling aan te gaan omdat die grote praktijkinstelling zelf al moeite genoeg heeft om de opleidingsplaatsen goed vorm te geven. 2.2 Samenstelling van de visitatiecommissie Volgens het visitatiereglement dient de visitatiecommissie te bestaan uit minimaal een voorzitter, één oud-hoofdopleider of oud-waarnemend hoofdopleider, één praktijkopleider en één (oud) opleideling. Bij de samenstelling van de commissie is gestreefd naar een zo goed mogelijke representatie van de verschillende deelterreinen van het vak. De visitatiecommissie bestond uit: Mr. F.J.A. Beumer, voorzitter Prof. Dr. C.P.F. van der Staak, oud-hoofdopleider Prof. Dr. P.P. Goudena, oud-hoofdopleider Drs. M. Guldner, praktijkopleider Dr. J. B. Dijkstra, p-opleider Drs. M.H. Lub, praktijkopleider Drs. A.M. Meijer, p-opleider Drs. E. Ensink, oud-opleideling Drs. A.P.M. Verstappen, oud-opleideling De commissie is in haar werkzaamheden ondersteund door drs. R. Prenen en drs. T. Buising (beiden secretaris). Bijzondere vermelding verdient drs. L. van Deursen, oud-opleideling, die bereid was als plaatsvervanger op te treden. 2.3 Erkenning versus kwaliteit De visitatieronde kende, zoals aangegeven, een tweeledige doelstelling. Enerzijds heeft er een formele toetsing plaats gevonden waarbij gekeken is of de opleidingen voldoen aan de wettelijke eisen die gelden voor erkenning. Anderzijds had de visitatie ook nadrukkelijk tot doel opleidingen een beeld te geven van de eigen ontwikkeling (en die van de andere opleidingen) op een aantal belangrijke kwaliteitsaspecten. De visitatiecommissie heeft daarom ter voorbereiding op de visitatie twee kaders ontwikkeld, het (concept) erkenningskader en het (concept) kwaliteitskader. Erkenningskader Met behulp van het erkenningskader (zie bijlage 1)heeft de visitatiecommissie vastgesteld of de opleiding voldoet aan de wettelijke eisen die aan de opleiding gesteld worden. Het erkenningskader heeft de vorm van een checklist die de opleidingsinstituten ter voorbereiding op de visitatie hebben ontvangen. Tijdens de site visit heeft de visitatiecommissie aan de hand van de ingevulde checklist / -6-
het erkenningskader geverifieerd of de opleiding aan de eisen voldoet. Het erkenningskader is opgesteld op basis van de volgende drie documenten: Besluit gezondheidszorgpsycholoog (versie geldig vanaf: 01-04-1998) Eisen hoofdopleiders en waarnemend opleiders (8 september 2009) Overige Eisen Kamer m.b.t. kwaliteit opleiding Het document ‘Eisen en desiderata praktijkopleidings-instellingen en –plaatsen (2 oktober 2007, gewijzigd per 29 juni 2010)’ is geen onderdeel van het erkenningskader maar van het kwaliteitskader. De visitatiecommissie is van mening dat het door de Commissie Kok uitgevoerde onderzoek veel aanknopingspunten bood om dit onderdeel uitgebreider te onderzoeken. Door het onderdeel te laten zijn van het kwaliteitskader kon de visitatiecommissie tijdens de visitatie nadrukkelijk aandacht besteden aan de wijze waarop de opleidingen de kwaliteit van de praktijkopleidingsinstellingen bewaken en borgen, wat de rol van de diverse betrokkenen hierin is en wat de sterke en zwakke punten zijn. Ook heeft de visitatiecommissie een aantal dossiers ingekeken (van praktijkopleidingsinstellingen die ruim voldoen aan de eisen en praktijkopleidingsinstellingen die net aan de eisen voldoen). De commissie heeft aan de Kamer gerapporteerd over de mate waarin de opleidingen voldoen aan de eisen zoals die in de checklist verwoord zijn. De daadwerkelijke besluitvorming over het verlenen van erkenningen is de verantwoordelijkheid van de Kamer. Hier wordt in dit rapport dan ook niet verder op ingegaan. Kwaliteitskader Voor de beoordeling van de kwaliteit van de opleidingen in meer brede zin heeft de visitatiecommissie het kwaliteitskader (zie bijlage 2) opgesteld. Dit kader is gebaseerd op het kader dat tijdens de vorige visitatie is gehanteerd en de meer algemeen geldende kwaliteitskaders zoals die in het hoger onderwijs in Nederland gehanteerd worden. In het kwaliteitskader is rekening gehouden met het specifieke karakter van de opleidingen en met de gewenste aandachtspunten van de Kamer ten aanzien van deze visitatieronde. Met behulp van het kwaliteitskader is de visitatiecommissie, tijdens de site visit, met de opleidingen in gesprek gegaan over een aantal belangrijke kwaliteitsaspecten met betrekking tot de inhoud, vorm en uitvoering van de opleidingen. Het kader is primair bedoeld als verbeterinstrument en nadrukkelijk niet gericht op het erkennen van de opleidingen. Het kwaliteitskader kent de volgende onderdelen: 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma cursorisch onderwijs 3. Programma praktijkonderwijs 4. Programma: samenhang en studeerbaarheid 5. Organisatie, staf en voorzieningen cursorisch onderwijs 6. Organisatie, staf en voorzieningen praktijkonderwijs 7. Interne kwaliteitszorg 8. Resultaten Elk onderdeel bevat 2 à 3 facetten. 2.4 Werkwijze Zelfevaluatie Ter voorbereiding op de visitaties hebben de opleidingsinstellingen het kwaliteitskader ontvangen met het verzoek om met behulp van een instructie een zelfevaluatie op te stellen. In de zelfevaluatie is, door de opleidingsinstellingen, per facet ingegaan op een beschrijving van het onderwerp en een (beknopte) sterkte/zwakte-analyse waarbij aangegeven is op welke wijze gewerkt wordt aan de verbetering van eventuele gesignaleerde knelpunten. De zelfevaluatie en de bijbehorende bijlagen -7-
hebben gediend als input voor de gesprekken van de visitatiecommissie met de vertegenwoordigers van de opleidingsinstelling. Visitatiebezoeken De visitatiebezoeken vonden plaats in maart en april 2011. De afzonderlijke visitaties zijn uitgevoerd door deelcommissies, bestaande uit minimaal vijf commissieleden: de voorzitter, één oudhoofdopleider, twee praktijkopleiders en één oud-opleideling. De deelcommissies werden daarbij ondersteund door een secretaris. Tijdens de bezoeken is gesproken met de opleidingsverantwoordelijken (hoofdopleider(s), evt. plaatsvervangend hoofdopleider, coördinator en soms ook de directeur van de opleidingsinstelling) en vertegenwoordigers van de diverse bij de opleiding betrokken groeperingen (opleidelingen, opleidings-/examencommissie, docenten, praktijkopleiders en supervisoren en ‘afnemend veld’). Daarnaast heeft de visitatiecommissie tijdens elk bezoek verschillende documenten bestudeerd. Zoals dossiers van opleidelingen, evaluatiegegevens met betrekking tot het cursorisch onderwijs en rapporten van praktijkvisitaties. In totaal nam elk bezoek een dag in beslag. Rapportage De concept rapporten zijn half juni naar de opleidingsinstellingen gestuurd voor de hoor- en wederhoor procedure. De opleidingsinstellingen hebben hierop gereageerd. De definitieve rapporten zijn vastgesteld in een plenaire slotvergadering van de commissie op 30 augustus 2011. Beoordeling In de afzonderlijke visitatierapporten wordt per facet de beoordeling van de visitatiecommissie weergegeven. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: Excellent: als op dit facet de opleiding een voorbeeldfunctie kan vervullen; Goed: als dit facet duidelijk beter wordt uitgevoerd dan bij de andere opleidingen; Voldoende: als dit facet wél voldoet aan de meest relevante criteria, maar niet te kwalificeren is als goed. Daarmee is ‘voldoende’ de maat voor basiskwaliteit; Onvoldoende: als op dit facet niet voldaan is aan de criteria of aan de meest relevant geachte criteria binnen het facet.
-8-
3. De staat van de gz-opleiding: een overzicht In dit hoofdstuk wordt per onderdeel en facet van het kwaliteitskader een globaal overzicht gegeven van de bevindingen en de aanbevelingen van de visitatiecommissie. Hierbij geldt dat er een meer algemeen beeld wordt geschetst en dat de aanbevelingen niet voor alle opleidingsinstellingen gelden. Bij de verschillende facetten wordt soms aandacht besteed aan specifieke opleidingsinstellingen. Dit betekent dat deze opleidingsinstellingen illustratief zijn voor dat facet, afwijken van de rest en/of als good practices worden beschouwd door de visitatiecommissie. Voor een meer specifiekere beschrijving per opleidingsinstelling wordt verwezen naar de betreffende visitatierapporten. 3.1 Doelstellingen van de opleiding 3.1.1 Visie De commissie is van mening dat binnen alle opleidingsinstellingen gewerkt wordt aan de doelstellingen en de vertaling daarvan in eindtermen en / of competenties. De commissie constateert ook dat de opleidingsinstellingen waar recentelijk een nieuwe hoofdopleider is aangesteld op dit gebied flink in beweging zijn. Bij alle opleidingsinstellingen vormt het Besluit gezondheidszorgpsycholoog het uitgangspunt bij de formulering van doelstellingen en eindtermen. De opleidingsinstellingen hanteren een meer algemene doelstelling die verder uitgewerkt wordt. Hierbij leggen de opleidingsinstellingen verschillende accenten. De opleiding in Amsterdam beoogt een opleiding te zijn die: “professioneel is, werkend met de meest recente inzichten (‘evidence based’), cultuursensitief en breed over alle delen van de gezondheidszorg, zowel de GGZ, als eerstelijns en de overige onderdelen van de gezondheidszorg. Een opleiding met een prettige sfeer en een goed opleidingsklimaat waarin iedereen zich ten volle kan ontplooien”. Deze missie is vertaald in 10 strategische doelstellingen. De opleidingsinstelling streeft er bijvoorbeeld naar om opleidelingen op te leiden tot generalisten -zowel op het gebied van diagnostiek, indicatiestelling als behandeling- die cultureel sensitief zijn, goed kunnen reflecteren en evidence based kunnen werken. In Groningen dient de GZ-psycholoog aan het einde van de opleiding te beschikken over kennis, vaardigheden en professionele attitude met betrekking tot diagnostiek, interventies en indicatiestelling. Er is een nieuw strategisch plan opgesteld waarbinnen de nadruk wordt gelegd op Evidence Based Mental Health. Deze visie wordt op dit moment uitgewerkt in competentiegericht onderwijs. In Eindhoven wordt een nieuwe visie ontwikkeld onder de noemer professionele werkplaats. Hier ontwikkelen praktijkopleiders, onderzoekers en docenten samen onderwijs dat aansluit bij de behoefte in de beroepspraktijk. Evidence based werken en levensloopperspectief staan daarbij centraal. Evidence en consensus based practice staat ook in Rotterdam centraal. In Rotterdam is men gestart met een pilot competentiegericht opleiden, waarbij opleidelingen aan de hand van de geformuleerde kerncompetenties persoonlijke ontwikkelgesprekken voeren en elk half jaar een scorekaart invullen. In Nijmegen ligt de nadruk op evidence based werken en de scientist practitioner. Daarmee wil de opleidingsinstelling opleidelingen bewust laten worden van een wetenschappelijke manier van handelen waarbij getoetst wordt of handelingen ook daadwerkelijk effect hebben. In Utrecht is de
-9-
doelstelling van de opleiding vertaald in eindtermen en competenties. Ook is een pilot opgestart waarbij in een praktijkinstelling met de geformuleerde competenties gewerkt wordt. Het merendeel van de opleidingsinstellingen heeft (nog) geen expliciete visie op het beroep geformuleerd. De eisen vanuit de beroepspraktijk worden veelal ingebracht door de docenten, die voor een groot deel uit de beroepspraktijk afkomstig zijn. Daarnaast is bij een aantal opleidingsinstellingen ook een deel van de docenten werkzaam in de wetenschap, waardoor ook recente wetenschappelijke inzichten in de opleiding hun plek krijgen. Een van de opleidingsinstellingen heeft aangegeven dat het initiatief voor het formuleren van een visie op het beroep bij de Kamer GzP zou kunnen liggen. 3.1.2 Draagvlak Met uitzondering van één opleidingsinstelling, kunnen nagenoeg alle docenten, opleidelingen en praktijkopleiders waarmee de commissie gesproken heeft, zich herkennen in de doelstellingen van de eigen opleiding. Daarnaast kunnen ze de rode draad van de eigen opleiding benoemen. Er is over het algemeen voldoende draagvlak voor de doelstellingen van de opleiding. Het bewust verspreiden en onder de aandacht brengen van de doelstelling van de opleidinginstelling en de programma’s krijgt nog niet veel aandacht. Bij een aantal opleidingsinstellingen wordt tijdens de eerste colleges / tijdens de introductie wel expliciet aandacht besteed aan de doelstellingen. De meeste opleidelingen ontvangen echter geen document waarin de doelstellingen vermeld staan. Ook staan ze niet altijd vermeld in de studiegids. Aanbevelingen De commissie adviseert de opleidingsinstellingen om de doelstellingen en visie expliciet te communiceren naar de betrokkenen. Dit kan middels de studiegids, de website, de introductiedag (of de eerste dag van de opleiding) voor opleidelingen en de bijeenkomsten met de docenten. De commissie adviseert de opleidingsinstellingen, daar waar nodig, de verschillende partijen (hoofddocenten, praktijkopleiders en opleidelingen) actief te betrekken bij de verdere ontwikkeling van de onderwijsvisie en de doelstellingen. De commissie adviseert de opleidingsinstellingen in overleg met de Kamer GzP een visie op het beroep van de gz-psycholoog te ontwikkelen. 3.2 Programma cursorisch onderwijs 3.2.1 Opbouw, inhoud en didactiek De informatie over de opbouw en inhoud van het programma wordt vermeld in de studiegids en/of op de website (of het intranet) van de opleidingsinstellingen. Nagenoeg alle opleidingsinstellingen hebben beschrijvingen per module of blok (in de studiegids of in de vorm van een draaiboek) waarin wordt ingegaan op de doelstellingen, inhoud en toetsing en beoordeling. De mate waarin dit uitgewerkt is verschilt echter per opleidingsinstelling en per programma. Voor alle opleidingsinstellingen geldt dat er voldoende variatie aan werkvormen is in de verschillende programma onderdelen. De meeste opleidingsinstellingen maken gebruik van hoorcolleges, het oefenen van vaardigheden middels rollenspellen, het bespreken van casuïstiek, presentaties, reflectie en uitwisselen van ervaringen. Dit laatste krijgt in Groningen en Eindhoven vorm in het reflectief practicum. In Eindhoven reflecteren opleidelingen tijdens dit practicum aan de hand van stellingen op de eigen ontwikkeling. In Groningen formuleren de opleidelingen persoonlijke leerpunten en reflecteren ze op de eigen sterke en zwakke punten. De opleidelingen zijn over het algemeen tevreden aan de variatie in werkvormen. Ze waarderen het als docenten ook zelf meedoen met de rollenspellen. Opleidelingen vinden afwisseling tussen
- 10 -
hoorcolleges en meer actieve werkvormen belangrijk. Opleidelingen weten van te voren niet altijd welke werkvorm gebruikt zal worden en zijn daardoor niet altijd in staat zich daarop voor te bereiden. In Amsterdam, Nijmegen, Groningen zijn er verschillende initiatieven op het gebied van competentiegericht opleiden. In Rotterdam wordt aandacht besteed aan probleem gestuurd onderwijs (PGO). Daarbij krijgen opleidelingen elke dag een nieuwe discussietaak op basis waarvan ze een probleemstelling formuleren en oplossingen daarvoor aandragen. De volgende dag worden de resultaten besproken en wordt de nieuwe taak opgestart. Hierbij zijn in principe geen docenten aanwezig. In Amsterdam worden integratie- en reflectiedagen georganiseerd. Deze dagen dragen bij aan de samenhang van het programma en bieden opleidelingen de mogelijkheid om te reflecteren op problemen in de praktijk. 30/70 aandeel in de andere opleiding De visitatiecommissie constateert dat de meeste opleidingsinstellingen niet voldoen aan de 70/30 eis van de Kamer GzP. Deze eis (uit ‘Overige Eisen Kamer (vastgesteld door KGzP op 8 september 2009)’) gaat er vanuit dat bij naar leeftijd gedifferentieerde opleidingen binnen V&O-opleidingen minimaal 30% van de tijd in het cursorisch onderwijs wordt besteed aan kinderen en jeugdigen en dat binnen K&J-opleidingen minimaal 30% van de tijd in het cursorisch onderwijs wordt besteed aan volwassenen en ouderen. De urenoverzichten laten zien dat dit percentage niet altijd gehaald wordt. Desondanks is de visitatiecommissie, op basis van de gevoerde gesprekken met de (hoofd)docenten en opleidelingen, van mening dat deze onderwerpen in de feitelijke uitvoering van de programma’s wel voldoende aandacht krijgen. Door het levensloopperspectief in de programma’s terug te laten komen, wordt de aandacht voor kinderen en jeugdigen en volwassenen en ouderen in de programma’s geborgd. Certificaten voor andere opleidingen Bij de meeste opleidingsinstellingen is het mogelijk dat opleidelingen na het volgen van de module Gedragstherapie en of Cognitieve therapie een vrijstelling kunnen behalen voor een onderdeel van de opleiding tot gedragstherapeut (van de Vereniging voor Gedrags- en Cognitieve therapie). Opleidelingen van de K&J variant kunnen in Utrecht accreditatie aanvragen bij de NVRG als zij de module Systeemtherapie hebben afgerond. Aanbevelingen De informatie over het programma verschilt per opleidingsinstelling en variant. De commissie adviseert om in de studiegids of draaiboeken altijd per module of blok in te gaan op de inhoud, doelstellingen, werkvorm, toetsing en beoordeling en te bestuderen literatuur. Hiermee wordt voor opleidelingen duidelijk wat van hen wordt verwacht. Daarnaast adviseert de commissie de opleidingsinstellingen per module expliciete leerdoelen te formuleren. Met leerdoelen wordt de relatie tussen de modules en de doelstellingen en competenties van de opleiding zichtbaar gemaakt. Vervolgens kunnen de in te zetten werkvormen afgestemd worden op de geformuleerde leerdoelen. De commissie is van mening dat zaken als het reflectief practicum en PGO, nog beter in de programma’s geïntegreerd kunnen worden. Op dit moment zijn het losse onderdelen in het programma. De commissie adviseert de Kamer GzP de 70/30 eis te heroverwegen. In uren uitgedrukt voldoen de meeste opleidingsinstellingen niet aan deze eis. Als gekeken wordt naar de uitvoering van het
- 11 -
programma, blijkt uit gesprekken met (hoofd) docenten en opleidelingen dat er wel degelijk voldoende aandacht aan wordt besteed. 3.2.2 Toetsing De verantwoordelijkheid voor de toetsing van de modules of blokken ligt over het algemeen bij de hoofddocent (die ook verantwoordelijk is voor de betreffende module). De toetsen worden in de regel opgesteld door bij het blok/de module betrokken docenten. Bij een aantal opleidingsinstellingen heeft ook de curriculumcommissie een rol bij de toetsing. Deze commissie bepaalt dan welke onderdelen van het programma getoetst worden. In de studiegidsen staat over het algemeen beschreven op welke wijze de toetsing plaats vindt. Alle opleidingsinstellingen bieden voldoende variatie aan in de toetsvormen. De opleidelingen waar de commissie mee gesproken heeft zijn over het algemeen tevreden over het niveau van de toetsen. De commissie vindt ook het opleidings- en examenreglement van alle opleidingsinstellingen adequaat. Het is de commissie opgevallen dat de mate van feedback binnen een opleidingsinstelling sterk verschilt. Er worden binnen de opleidingsinstellingen geen afspraken gemaakt over de vraag wanneer feedback gegeven wordt en wat de minimale omvang en inhoud van de feedback dient te zijn. Daarnaast zijn de beoordelingscriteria voor toetsen niet altijd duidelijk voor de opleidelingen. Bij een aantal opleidingsinstellingen geldt dat niet alle modules altijd met een formele toets worden afgerond. Bij deze opleidingsinstellingen is het mogelijk modules af te ronden door simpelweg aanwezig te zijn. De commissie vindt dit geen wenselijke situatie. Bij nagenoeg alle opleidingsinstellingen worden actieve participatie en de houding van de opleideling (impliciet of expliciet) meegenomen in de toetsing. De opleidingen in Rotterdam kennen een jaarcasus en een eindcasus. Daarmee vindt aan het einde van elk studiejaar een integrale toets plaats. In Utrecht wordt vanaf studiejaar 2011-2012 een praktijktoets ingevoerd. Hierbij worden kennis en vaardigheden door middel van een video-opname van een gesprek met een cliënt zichtbaar gemaakt. In Nijmegen is een pilot gestart gericht op competentiegericht toetsen met behulp van een portfolio. In 2011 zijn twee groepen gestart met het werken met een portfolio. De commissie waardeert deze initiatieven en constateert dat het competentiegericht toetsen landelijk gezien in ontwikkeling is. Aanbeveling De commissie adviseert de opleidingsinstellingen alle modulen/blokken met een formeel toetsmoment af te ronden. Vanwege het belangrijke leereffect van feedback adviseert de commissie om minimale eisen aan de omvang en aard van de feedback door docenten te stellen. De hoofddocenten kunnen een belangrijke rol spelen in het implementeren van deze eisen. Ook raadt de commissie de opleidingsinstellingen aan toetsbeleid op te zetten. In het toetsbeleid kunnen keuzes met betrekking tot toetsvormen, ontwikkeling en beoordeling van toetsen en het geven van feedback nader worden toegelicht en uitgewerkt. Hiermee kan (hoofd)docenten een handvat gegeven worden voor de ontwikkeling en beoordeling van de eigen toetsen. 3.2.3 Instroom Alle opleidelingen voldoen aan de eisen die gesteld worden in de AMVB. Deze toets vindt plaats door de Centrale Aanmelding in Nijmegen (afgeven LOGO-verklaring). De commissie heeft in haar visitatieronde ook de Centrale Aanmelding bezocht en is van mening dat voor de toelating een gedegen procedure is opgesteld. Ook is de organisatiestructuur van de centrale aanmelding transparant. Daarnaast heeft de commissie vastgesteld dat de uitvoering van deze procedure ook zorgvuldig plaats vindt.
- 12 -
De commissie stelt vast dat de programma’s aansluiten bij de kwalificaties van de instromende opleidelingen. Dit ondanks de niveauverschillen die als gevolg van meer of minder werkervaring aanwezig zijn. Bij alle opleidingsinstellingen vindt voor aanvang van de opleiding een selectiegesprek plaats met de kandidaten die door de praktijkinstellingen worden voorgedragen. De commissie constateert op basis van de gesprekken dat de feitelijke selectie van kandidaten al in de praktijkinstellingen heeft plaatsgevonden. Het selectiegesprek fungeert in veel gevallen als een intake gesprek, waarbij nog wel een marginale toetsing plaatsvindt of de kandidaat aan alle eisen voldoet. Om ervoor te zorgen dat de docenten een beeld hebben van het beginniveau van de opleidelingen hebben zij vaak een foto en een korte omschrijving van de opleidingsachtergrond tot hun beschikking. In sommige gevallen wordt dit aangevuld met een beschrijving van de werkervaring. Opleidelingen hebben aangegeven dat de lessen (te) vaak beginnen met een voorstelrondje en een inventarisatie van het kennis- en ervaringsniveau van de opleidelingen. Bij modules/blokken waar meerdere docenten bij betrokken zijn wordt dit vaak herhaald door elke docent. Dit gaat ten koste van de effectieve opleidingstijd. In Amsterdam vindt bij een programmaonderdeel een expliciete ingangsmeting plaats. De commissie waardeert dit initiatief. Niveau van de opleiding en generalisatie versus specialisatie De visitatiecommissie constateert dat het hoge in- en uitstroomniveau van opleidelingen verrassend blijft en uitleg behoeft. De commissie constateert echter ook dat het een landelijk probleem is dat – naast lokale initiatieven- een aanpak op hoger (Kamer) niveau vergt. De commissie acht het daarbij van groot belang dat het niveau en de inhoudelijke verschillen tussen de Gzp-opleiding en de KPopleiding en PT-opleiding zichtbaar blijven. Ook is de commissie van mening dat de GzP-opleiding een brede opleiding moet blijven. Eventuele specialisatie kan volgens de commissie het beste plaats vinden in profielopleidingen. Opleidingscapaciteit en onbezoldigde werkervaringsplaatsen Uit het gesprek met de verantwoordelijken voor de Centrale Aanmelding is gebleken dat de druk op de opleidingscapaciteit hoog is. Ondanks dat er steeds meer Gz-psychologen worden opgeleid, is er nog steeds een groot verschil is tussen het aantal kandidaten dat zich aanmeldt en het aantal beschikbare opleidingsplaatsen. De commissie realiseert zich dat de druk op de opleidingscapaciteit groot is. Dat wordt ook bevestigd door het onderzoek van het Capaciteitsorgaan. Daarin wordt geconstateerd dat er jaarlijks 900 opleidingsplaatsen nodig zijn. In 2010 waren er 755 opleidingsplaatsen beschikbaar. Daarnaast is de commissie tijdens de visitaties opgevallen dat er ook sprake is van onbezoldigde werkervaringsplaatsen. De commissie vindt dit geen wenselijke situatie en adviseert de opleidingsinstellingen en praktijkinstellingen dergelijke plaatsen niet aan te bieden. Aanbevelingen De commissie adviseert de opleidingsinstellingen laagdrempelige instrumenten voor het zichtbaar maken van het kennis- en ervaringsniveau van opleidelingen per direct in te zetten. Een aantal van deze instrumenten is al beschikbaar zoals een ‘smoelenboek’ waarin niet alleen een pasfoto is opgenomen maar vooral ook een korte beschrijving van de werkervaring van de opleideling. Daarnaast raadt de commissie aan ook instrumenten zoals de ingangsmeting in te zetten. De commissie adviseert de Kamer GzP te onderzoeken hoe de druk op de opleidingscapaciteit verlaagd kan worden. In het Besluit gezondheidszorgpsycholoog wordt aangegeven dat iedere opleideling directe toegang moet hebben tot een hoofdopleider. Bij toenemende aantallen
- 13 -
opleidelingen kan dit in gedrang komen. Een manier om dit op te lossen is meer hoofdopleiders of gedelegeerden namens de hoofdopleider (bijvoorbeeld jaargroepleiders) aan te stellen. 3.3 Programma praktijkopleiding 3.3.1 Opbouw, inhoud en didactiek De commissie is van mening dat de opleidingsinstellingen adequate instrumenten inzetten om de kwaliteit van de individuele praktijkopleiding te waarborgen. De meeste opleidingsinstellingen maken hierbij gebruik van jaarplan, werkplan of praktijkopleidingsplan. Deze plannen worden opgesteld voor de duur van de gehele opleiding of voor een jaar. Hierin worden de afspraken tussen de opleideling en de praktijkopleider geconcretiseerd en vastgelegd. Ook wordt vastgelegd wat de frequentie en inhoud van de begeleiding door de werkbegeleider en de supervisor zijn. Het plan biedt ook ruimte voor persoonlijke leerdoelen. Over dit plan vindt in de regel een gesprek plaats tussen de opleideling, praktijkopleider en hoofdopleider. In Nijmegen wordt naast het algemeen plan praktijkopleiding elk half jaar een opleidingsplan opgesteld. Daarin staan de geplande uren en de leerdoelen voor het komende half jaar. Ook is de opleidingsinstelling een pilot gestart met een persoonlijk ontwikkelplan en een portfolio. In het persoonlijk ontwikkelplan worden persoonlijke leerdoelen geformuleerd, gerelateerd aan de eindkwalificaties van de opleiding. Ook wordt vastgelegd hoe de opleideling deze doelstellingen wil gaan behalen. De bewijsstukken (verslag, feedback, video-opname en –beoordeling en dergelijke) worden in het portfolio opgenomen. Wisselen van praktijkplek De commissie constateert op basis van de gesprekken dat het wisselen van praktijkplek regelmatig voorkomt. Soms is een praktijkinstelling te smal en verandert de opleideling in het tweede jaar van werkplek. Waarbij de opleiding vervolgd wordt bij een praktijkinstelling waar van te voren afspraken mee zijn gemaakt (dit is ook een voorwaarde voor erkenning van smallere/kleinere praktijkinstellingen). Daarnaast is het bij grote praktijkinstellingen soms ook mogelijk om halverwege de opleiding van werkplek te wisselen. Dit komt in de praktijk echter nog niet vaak voor. Aanbeveling De commissie adviseert de opleidingsinstelling bij de feitelijke invulling en uitvoering van het jaarplan/werkplan voldoende aandacht te blijven besteden aan de persoonlijke leerdoelen van de opleideling. De commissie realiseert zich dat het organisatorisch lastig kan zijn om opleidelingen halverwege de opleiding van werkplek te laten wisselen. De commissie vindt het echter belangrijk dat er voldoende variatie is in het aanbod van cliënten aan de opleidelingen. Hiermee kan het generalistische karakter van de opleiding bewaakt worden. Ze adviseert de opleidingsinstellingen zich hier gezamenlijk hard voor te maken en er in overleg met de praktijkinstellingen concrete oplossingen voor te bedenken. 3.3.2 Toetsing De commissie is van mening dat alle praktijkopleidingen voldoende toetsmomenten kennen en dat deze adequaat zijn ingevuld. De verschillende formulieren die voor de halfjaarlijkse verslagen gebruikt worden, bieden de mogelijkheid om zowel aan kwalitatieve als kwantitatieve aspecten aandacht te besteden. Iedere opleidingsinstelling hanteert vaste procedures voor het beoordelen van opleidelingen in de praktijk. Deze zijn ook bij de betrokkenen bekend en staan vermeld in de studiegids. Iedere opleidingsinstelling kent vier formele toetsmomenten in de praktijkopleiding. De opleidelingen
- 14 -
maken, in overleg met de praktijkopleider, elk half jaar een verslag (middels een beoordelingsformulier) waarin ze op verschillende punten de voortgang bespreken. Deze verslagen worden voorgelegd aan de hoofdopleider (of gemandateerde jaargroepopleider). Bij een onvoldoende beoordeling vindt er over het algemeen gesprek plaats tussen opleideling, praktijkopleider en hoofdopleider. En bij sommige opleidingsinstellingen wordt dit ook in de examencommissie besproken. In Eindhoven leveren de opleidingen naast het halfjaarlijkse beoordelingsformulier ook elk jaar een jaarverslag in. In Leiden/Rotterdam en Utrecht vindt er na het eerste jaar en tweede jaar een gesprek plaats met de opleideling, de praktijkopleider en de jaargroepopleider (gemandateerd door de hoofdopleider). De halfjaarlijkse verslagen worden schriftelijk beoordeeld door de jaargroepopleider. Bij beide opleidingsinstellingen doet de praktijkopleider in het halfjaarverslag een uitspraak over het al dan niet continueren van de opleiding door de opleideling. In Groningen vindt er twee keer per jaar een voortgangsevaluatiegesprek plaats tussen de opleideling en de praktijkopleider. De opleidingsinstelling is voornemens een porfolio in te voeren. In Amsterdam wordt veel geïnvesteerd in de ontwikkeling van nieuwe toetsvormen in de praktijkopleiding. De opleidingsinstelling is een pilot competentiegerichte toetsing gestart bij een opleidingsgroep Ouderen. Naast de halfjaarlijkse evaluatiemomenten zijn er tussentijdse praktijktoetsen. Deze bestaan uit 360 graden feedback, CAT (critically appraised topic), videoopnamen MDO gesprek en behandelplan. De commissie is van mening dat dit een belangrijke bijdrage levert aan het structureren en monitoren van de praktijkopleiding. De initiatieven van de opleidingsinstelling worden door de commissie gezien als ‘good practices’. Aanbevelingen De commissie adviseert de opleidingsinstellingen om aandacht te (blijven) besteden aan de formulering en toetsing van persoonlijke leerdoelen in de jaarplannen, (half)jaarverslagen en beoordelingsformulieren. Het is de commissie opgevallen dat (de resultaten van) het beoordelingsformulier van de praktijkopleiding dat ingevuld wordt door de opleideling niet altijd worden teruggekoppeld naar de praktijkopleider. De commissie acht dit een uiterst ongewenste gang van zaken en adviseert de betreffende opleidingsinstelling dringend deze terugkoppeling in te voeren. In Leiden/Rotterdam en Utrecht vindt elk jaar een gesprek plaats tussen de opleideling, de praktijkopleider en de jaargroepopleider. Tijdens dit gesprek wordt, aan de hand van de verslagen, de voortgang in de praktijkopleiding besproken. Omdat de jaargroepopleider ook aanwezig is, wordt ook de relatie met het cursorische onderwijs gelegd en kan de overall voortgang van de opleideling besproken worden. De commissie vindt deze jaargesprekken een zeer waardevol en belangrijk instrument en adviseert de andere opleidingsinstellingen deze ook in te voeren. De commissie adviseert de andere opleidingsinstellingen kennis te nemen van de toetsvormen die in Amsterdam in de praktijkopleiding gebruikt worden. En te onderzoeken of het mogelijk is zelf ook dergelijke of andere toetsvormen in de praktijkopleiding op te nemen. Hiermee kan volgens de commissie de afstemming tussen het cursorisch en praktijkonderwijs vergroot worden en kan ook de inhoud van de praktijkopleiding beter gemonitord worden. 3.4 Programma: samenhang en studeerbaarheid 3.4.1 Samenhang
- 15 -
Alle programma’s kennen een logische en samenhangende opbouw. Hierbij geldt dat in het eerste jaar over het algemeen nadruk ligt op algemene vaardigheden op het gebied van diagnosticeren, indiceren en behandelen. In het tweede jaar vindt verdieping in verschillende aandachtgebieden plaats. In Groningen zijn de thema’s van de verschillende blokken stoornisgericht. In elk blok komen diagnostiek, indicatiestelling en behandeling geïntegreerd aan de orde. De hoofddocenten zijn verantwoordelijk voor de samenhang in de eigen module/het eigen blok. Daarnaast is de samenhang vaak onderwerp van gesprek in de curriculumcommissies en opleidingscommissies van de opleidingsinstellingen. Uit de gesprekken met opleidelingen is gebleken dat zij een grotere samenhang ervaren als er twee docenten betrokken zijn bij een les/bijeenkomst. Bij een aantal modules vindt dit al plaats. Opleidelingen hebben ook aangegeven dat de samenhang minder groot wordt zodra er veel verschillende (gast)docenten bij een module betrokken zijn. In Nijmegen wordt gemiddeld 75% van de contacturen verzorgd door twee docenten. Ook in Eindhoven is de hoofddocent regelmatig bij de bijeenkomsten van andere docenten aanwezig is. Dit vergroot volgens de commissie de samenhang en vermindert de overlap in het programma. Overleg tussen docenten komt nog niet structureel voor. Dat verschilt over het algemeen per blok en hoofddocent. Daarnaast is het voor opleidingsinstellingen lastig om docenten die beperkt beschikbaar zijn bijeen te halen. De meeste opleidingsinstellingen kennen wel jaarlijks overleg tussen de hoofddocenten en de hoofdopleider. In Amsterdam en Groningen worden praktijkervaringsplaatsen ingezet om opleidelingen voldoende variëteit in de ‘case load’ te kunnen bieden. Hiermee wil de opleiding het generieke karakter van de GZ-opleiding borgen. Bij het bewaken van de wisselwerking tussen het cursorisch onderwijs en het praktijkonderwijs hebben de praktijkopleiders en werkbegeleiders een belangrijke rol. Praktijkopleiders hebben over het algemeen inzicht in het rooster van de opleideling en kunnen zo zien wanneer welk onderdeel in het cursorisch onderwijs aan bod komt. De werkzaamheden kunnen hier dan zo goed mogelijk op worden afgestemd. Ook komt deze afstemming bij de meeste opleidingsinstellingen aan de orde tijdens middagen voor de praktijkopleiders, bijeenkomsten van de opleidingscommissie en de visitatie van de praktijkinstellingen. Daarnaast wordt in het cursorisch onderwijs gebruik gemaakt van praktijkopdrachten en cases uit de beroepspraktijk. De commissie realiseert zich dat het generalistische karakter van het programma er toe leidt dat aan veel onderwerpen aandacht moet worden besteed. En dat dit soms ten koste kan gaan van de diepgang die op sommige onderwerpen gewenst is. De commissie is van mening dat de opleidingsinstellingen hierin een goede balans weet te vinden. Aanbevelingen De commissie heeft geconstateerd dat bij modules waar meerdere docenten bij een les worden ingezet, opleidelingen en docenten meer samenhang in het programma ervaren. De commissie realiseert zich dat het financieel niet altijd haalbaar is om bij elke les twee docenten aanwezig te laten zijn. Desalniettemin adviseert de commissie de opleidingsinstellingen te streven naar de inzet van meerdere docenten bij een les. Daarnaast adviseert de commissie de opleidingsinstelling andere manieren te onderzoeken waarmee de samenhang vergroot kan worden. Zoals het vaker inzetten van dezelfde docenten, om versnippering en overlap tegen te gaan. 3.4.2 Studeerbaarheid
- 16 -
De commissie heeft vastgesteld dat alle opleidingsinstellingen voldoende maatregelen nemen om de studeerbaarheid van het programma te bevorderen. Ook heeft de commissie van de opleidelingen geen klachten op dit gebied ontvangen. De informatievoorziening naar opleidelingen vindt plaats middels de studiegids, website (intranet), draaiboeken of moduleboeken en de verschillende betrokkenen. Binnen het praktijkonderwijs vindt de begeleiding plaats door de praktijkopleider, werkbegeleider en supervisor. In het cursorisch onderwijs is de hoofdopleider (of een gemandateerde coördinator) over het algemeen verantwoordelijk voor de begeleiding van de opleideling. In Leiden/Rotterdam en Utrecht is dit de verantwoordelijkheid van de jaargroepopleider. Daar hebben de opleidelingen gedurende de opleiding drie keer een gesprek met de praktijkopleider en de jaargroepopleider (gemandateerd door de hoofdopleider). Dit krijgt vorm in het werkplangesprek, het evaluatiegesprek na een jaar en het eindgesprek aan het einde van de opleiding. Daarnaast hebben de jaargroepopleiders elk half jaar een evaluatiegesprek met de eigen jaargroep. Ook bij andere opleidingsinstellingen zijn er halfjaarlijkse gesprekken tussen de hoofdopleider (of coördinator) en de opleidingsgroepen. Werkdruk Uit de gesprekken blijkt dat de werkdruk verschilt per praktijkinstelling. De caseload varieert van 4 tot 7 cliënten per dag. Over het algemeen zijn de opleidelingen niet ontevreden over de werkdruk en de caseload. De praktijkopleiders hebben een belangrijke taak in het bewaken van de werkdruk van de opleidelingen. Om hier adequaat op in te springen hebben de praktijkopleiders directe toegang tot het hoogste managementniveau binnen de praktijkinstelling. De commissie is van mening dat de werkdruk van de opleidelingen voortdurend aandacht behoeft. Hierin hebben zowel de praktijkopleider als de opleidingsinstelling een belangrijke signaalfunctie. Aanbevelingen De commissie vindt het zeer belangrijk dat er vanuit de opleidingsinstelling een persoon verantwoordelijk is voor de begeleiding van de opleideling. In Leiden/Rotterdam en Utrecht is dit de jaargroepopleider. Maar dit kan ook de hoofdopleider of een (hoofd)docent zijn. Deze begeleider heeft periodiek overleg met de praktijkopleider en de opleideling (bijvoorbeeld minimaal 1 keer per jaar) over de voortgang van de opleideling. Daarmee kan ook de relatie tussen theorie en praktijk meer integraal beoordeeld worden. 3.5 Organisatie, staf en voorzieningen cursorisch onderwijs 3.5.1 Organisatie De organisatiestructuur van de opleidingsinstellingen is over het algemeen transparant en doelmatig. De opleidingsinstellingen worden bestuurd door een stichting waarin een universiteit en de praktijkinstellingen in de regio vertegenwoordigd zijn. In een aantal gevallen is ook de uitvoeringsinstantie (bijvoorbeeld RINO Groep) in het bestuur vertegenwoordigd. De (inhoudelijke) verantwoordelijkheid voor de opleiding berust bij de hoofdopleider. De directeur is verantwoordelijk voor de organisatie van de opleidingsinstelling. De opleidingsinstellingen kennen naast een (waarnemend) hoofdopleider ook een coördinator of manager, die verantwoordelijk is voor de dagelijkse uitvoering en het beheer van de opleiding. Nagenoeg alle opleidelingen waar de commissie mee gesproken heeft, zijn positief over de kwaliteit, inzet en bereikbaarheid van de (hoofd)docenten en staf. Span of control hoofdopleider Om de span of control van hoofdopleider bij een toenemend aantal opleidelingen beheersbaar te houden is in Leiden/Rotterdam en Utrecht de functie van jaargroepopleider ingericht. De
- 17 -
jaargroepopleider is een (hoofd)docent, gemandateerd door de hoofdopleider. De jaargroepopleider is verantwoordelijk voor een opleidingsgroep en heeft hierover contact met de opleidingsgroep en de hoofdopleider. Ondanks dat de invulling van deze functie verschilt per jaargroepopleider, heeft de commissie waardering voor deze oplossing. De commissie is van mening dat het door het toenemende aantal opleidelingen lastig kan zijn te voldoen aan het wettelijke uitgangspunt dat alle opleidelingen direct toegang tot de hoofdopleider moeten hebben. De functie van jaargroepopleider kan hier een oplossing voor bieden. In Amsterdam wordt dit opgevangen door hoofddocenten meer taken te geven en verantwoordelijk te maken voor een opleidingsgroep. Nijmegen en Groningen De commissie heeft geconstateerd dat in Nijmegen en Groningen de erkenning feitelijk is verleend aan een samenwerkingsverband. Ondanks dat de organisatiestructuur in Nijmegen en Groningen voor opleidelingen en praktijkopleiders voldoende transparant is, vindt het commissie de bestuurlijke organisatie niet transparant. De commissie vindt het geen wenselijke situatie dat de erkenning niet bij een rechtspersoon berust. Omdat de erkenning niet verleend is aan een rechtspersoon is de rol van het bestuur bij beide opleidingsinstellingen niet duidelijk. Het bestuur heeft op dit moment een adviesfunctie. Leiden/Rotterdam Gedurende de voorbereidingen van de visitaties is duidelijk geworden dat onder de stichting PDOGGZ Leiden/Rotterdam feitelijk twee verschillende opleidingen vallen: de opleiding in Leiden en de opleiding in Rotterdam (beide met een V&O en K&J variant). De opleidingen vallen onder hetzelfde bestuur maar kennen ieder een eigen programma, organisatiestructuur en (waarnemend) hoofdopleider. De visitatie van deze twee opleidingen heeft op één dag plaatsgevonden en er is één rapport opgesteld. In dat rapport wordt waar de visitatiecommissie dat relevant acht per opleidingsinstelling een oordeel gegeven. De commissie is van mening dat twee aparte visitaties beter recht zouden hebben gedaan aan de situatie. Vanwege financiële overwegingen was dit helaas niet mogelijk. CCD opleidingen Zowel in Nijmegen als in Groningen is er een aparte gz-opleiding waarvan het cursorisch programma wordt uitgevoerd door Cure and Care Development (CCD). De visitatie van de opleidingsinstellingen heeft zich gericht op de reguliere V&O en K&J opleidingen en niet op de CCD opleidingen. Inhoudelijk gezien doet de commissie dan ook geen uitspraken over de kwaliteit van deze opleidingen. Uit de gesprekken met de betrokkenen is gebleken dat de grip op en betrokkenheid bij deze opleidingen beperkt is. Aanbevelingen De commissie adviseert de betreffende opleidingsinstellingen bij een dergelijke constructie (CCD opleidingen) een passende samenwerkingsovereenkomst op te stellen, die recht doet aan de feitelijke taken en bevoegdheden van de betrokken partijen. 3.5.2 Voorzieningen De commissie is van mening dat bij alle opleidingsinstellingen de voorzieningen over het algemeen toereikend zijn om de programma’s te kunnen realiseren. De leslokalen zijn goed geoutilleerd en de onderwijsondersteuning is adequaat. Sommige opleidingsinstellingen maken vanwege ruimtegebrek gebruik van externe locaties. Nog niet alle opleidingsinstellingen hebben een elektronische leeromgeving tot hun beschikking. De commissie beschouwt een goed functionerende digitale leeromgeving als een essentiële voorwaarde voor competentiegericht onderwijs.
- 18 -
Aanbevelingen De commissie adviseert die opleidingsinstellingen die nog niet beschikken over een digitale leeromgeving, te overwegen een dergelijke leeromgeving te implementeren. De commissie adviseert opleidingsinstellingen om bij het gebruik van externe locaties alert te zijn op de kwaliteit van deze locaties. 3.5.3 Staf Binnen alle opleidingsinstellingen is voldoende personeel beschikbaar om het cursorisch onderwijs te verzorgen. Zoals eerder aangegeven zijn de hoofddocenten verantwoordelijk voor de invulling van de modules. Zowel de hoofddocenten als de docenten zijn over het algemeen werkzaam in de beroepspraktijk en worden op freelance basis ingezet. De meeste opleidingsinstellingen organiseren jaarlijks een dag voor docenten. Uit de gesprekken is gebleken dat de hoofddocenten over het algemeen zeer enthousiast en nauw betrokken zijn bij de eigen module en de eigen docenten. De vergrijzing van het huidige (hoofd)docentencorps en de groei van de opleiding leiden op termijn tot een tekort aan goed gekwalificeerde docenten. Om hier adequaat op in de kunnen spelen worden in Groningen jonge docenten opgeleid. De opleidingsinstelling in Groningen is in overleg met de beroepsvereniging SPV om eventuele obstakels omtrent de erkenning van nieuwe docenten weg te nemen. De commissie deelt het zorgpunt van de opleidingsinstellingen voor wat betreft de verwachte schaarste aan goed gekwalificeerde docenten. Zij ondersteunt het voornemen in Groningen om jonge docenten zelf op te leiden en is van mening dit ook landelijke aandacht behoeft. De commissie heeft geconstateerd dat bij een van de opleidingsinstellingen de hoofdopleiders niet voldoen aan de eisen die door de Kamer GzP gesteld worden. Dit betreft de eis dat een hoofdopleider als hoogleraar of universitair hoofddocent aan een universiteit verbonden dient te zijn. De commissie is van mening dat deze eis op zich geen garantie is voor succes: een hoogleraar of UHD is niet per definitie een betere hoofdopleider. Daarnaast kan deze eis een belemmering zijn in het vinden van goede hoofdopleiders. Aanbevelingen De commissie adviseert de Kamer en de opleidingsinstellingen aandacht te besteden aan het opleiden van jonge docenten. Daarnaast adviseert de commissie de Kamer GzP de eis dat een hoofdopleider als hoogleraar of universitair hoofddocent aan een universiteit verbonden dient te zijn, te heroverwegen. 3.6 Organisatie, staf en voorzieningen praktijk onderwijs 3.6.1 Organisatie De opleidingsinstellingen werken samen met veel praktijkinstellingen. Deze samenwerking wordt over het algemeen vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst waarin wederzijdse diensten, verplichtingen en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd. De praktijkopleider is het eerste aanspreekpunt voor de opleidingsinstelling. Bij grote praktijkinstellingen wordt gewerkt met Popleiders, die verantwoordelijk zijn voor meerdere praktijkopleiders. De commissie is voor alle opleidingsinstellingen van mening dat de organisatie van de praktijkonderwijs transparant en doelmatig is. 3.6.2 Voorzieningen De commissie is van mening dat de voorzieningen binnen de praktijkinstellingen toereikend zijn om de programma’s te kunnen realiseren. Voor de meeste opleidingsinstellingen geldt dat de kwaliteit van de huisvesting en voorzieningen in de praktijkinstellingen tijdens de erkenning en visitatie van de praktijkinstelling getoetst wordt. Ook komt dit aan de orde tijdens de gesprekken tussen
- 19 -
praktijkopleider en opleideling. De commissie heeft van de opleidelingen geen klachten ontvangen over de voorzieningen binnen de praktijkinstellingen. Aanbevelingen De commissie adviseert opleidingsinstellingen om de praktijkvisitatie altijd bij de praktijkinstelling plaats te laten vinden en ook een aantal werkplekken van opleidelingen te bekijken. Hiermee krijgt men een beter beeld van het opleidingsklimaat ter plaatse. 3.6.3 Staf De feitelijke begeleiding vindt plaats door de werkbegeleider en de supervisor. De meeste opleidingsinstellingen organiseren een of twee keer per jaar praktijkopleidersbijeenkomsten. Een aantal opleidingsinstellingen stelt deze bijeenkomst ook open voor de werkbegeleiders. Een aantal opleidingsinstellingen organiseert ook bijeenkomsten voor supervisoren. Aanbevelingen De commissie adviseert de opleidingsinstellingen om daar waar nodig de eisen gesteld aan werkbegeleiders, praktijkopleiders en supervisoren, op inhoudelijk, academisch en didactisch niveau, duidelijk te omschrijven en het scholingsaanbod uit te breiden. Een manier om dit laatste te doen is om de trainingen/cursussen en (inhoudelijke) bijeenkomsten voor praktijkopleiders ook open te stellen voor de werkbegeleiders en supervisoren. Ook adviseert de commissie de opleidingsinstellingen expliciete aandacht te besteden aan de rol, de didactische kwaliteiten en de ondersteuning van werkbegeleiders. Deze hebben een belangrijk sleutelpositie voor het leerproces en de ontwikkeling van de opleidelingen. Volgens de commissie valt daar veel winst te behalen. 3.7 Interne kwaliteitszorg 3.7.1 Evaluatie resultaten Voor alle opleidingsinstellingen geldt dat het cursorisch onderwijs geëvalueerd wordt middels module- of cursusevaluaties. De resultaten hiervan worden teruggekoppeld naar de hoofddocent en indien nodig naar de opleidingscommissie. Daarnaast vindt bij alle opleidingsinstellingen aan het einde van de opleiding een schriftelijke eindevaluatie plaats. Het merendeel van de instellingen laat ook docenten na een module/blok een evaluatieformulier invullen. Ook wordt er tijdens het overleg met opleidingsgroepen, het overleg van hoofddocenten en het overleg van de opleidingscommissie aandacht besteed aan de evaluatie van het cursorische onderwijs. Uit de gesprekken met de opleidelingen is gebleken dat zij niet altijd zicht hebben op de resultaten van de evaluaties en de maatregelen die naar aanleiding daarvan genomen worden. Alle opleidingsinstellingen hebben een uitgebreide procedure voor het erkennen van nieuwe praktijkinstellingen en het visiteren van bestaande praktijkinstellingen. De praktijkopleiding wordt beoordeeld middels erkenningsvisitaties en reguliere visitaties. In Amsterdam wordt onderscheid gemaakt in een visitatieprocedure voor grote instellingen (> 5 opleidelingen) en voor kleine instellingen (< 5 opleidelingen). In Utrecht en Leiden/Rotterdam wordt bij elke praktijkvisitatie een praktijkopleider uit een andere regio betrokken. Uit de gesprekken met praktijkopleiders en (waarnemend) hoofdopleiders blijkt dat de erkenningseisen strikt gehanteerd worden door de opleidingsinstellingen. Ondanks dat de praktijkopleiders de erkenningseisen streng vinden, pleiten ze ervoor dat deze gehandhaafd blijven. De eisen worden door de praktijkopleiders ook gebruikt om intern zaken geregeld te krijgen.
- 20 -
Aanbevelingen De commissie vindt het belangrijk dat opleidelingen inzicht krijgen in de uitkomsten van evaluaties en in de maatregelen die de opleidingsinstellingen treffen om eventuele problemen op te lossen. Dat inzicht versterkt de betrokkenheid van de opleidelingen bij de kwaliteitszorg. De commissie adviseert daarom te onderzoeken hoe de resultaten van de evaluaties voor de opleidelingen openbaar kunnen worden gemaakt. 3.7.2 Maatregelen ter verbetering Uit de gesprekken en de documentatie is gebleken dat alle opleidingsinstellingen werk maken van het doorvoeren van verbetermaatregelen. Indien evaluatieresultaten daartoe aanleiding geven wordt er direct actie ondernomen. De hoofddocent en (waarnemend) hoofdopleider spelen daarin een belangrijke rol. De commissie constateert dat de opleidingsinstellingen ook de aanbevelingen van de vorige visitatie ter harte hebben genomen. Voor alle opleidingsinstellingen geldt dat ze flink in beweging zijn. 3.7.3 Betrekken medewerkers, studenten/afnemers en praktijkinstellingen/praktijkopleiders Voor alle opleidingsinstellingen geldt dat opleidelingen en hoofddocenten vertegenwoordigd zijn in de opleidingscommissie. Ze brengen via die weg (gevraagd en ongevraagd) advies uit aan de hoofdopleider en de managers. De opleidelingen worden hierin vertegenwoordigd door een groepsvertegenwoordiger per opleidingsgroep. Zij onderhouden zelf de contacten met hun achterban. Bij een opleidingsinstelling maken praktijkopleiders geen of zeer beperkt deel uit van de opleidingscommissie. Bij een andere opleidingsinstelling hebben alle praktijkopleiders zitting in de opleidingscommissie, wat de opleidingscommissie erg groot maakt. Daarnaast zijn er per opleidingsinstelling verschillende overlegvormen waarin hoofddocenten, coördinatoren en (waarnemend) hoofdopleiders participeren. Op basis van de gesprekken constateert de commissie dat de opleidingscommissies over het algemeen reactief opereren. De opleidingscommissie is niet alleen de plek om betrokkenen te informeren over voorgenomen beleid en evaluatieresultaten. Maar ook de plek om in samenspraak met de hoofdopleider mede vorm te geven aan de kwaliteitsbewaking en –verbetering van de opleiding. Aanbeveling Om alle betrokkenen te informeren over de vergaderingen van de opleidingscommissie, adviseert de commissie de opleidingsinstellingen de notulen van dit overleg te verspreiden onder de opleidelingen en de praktijkopleiders. Ook adviseert de commissie de opleidingsinstellingen het aantal praktijkopleiders in de opleidingscommissie representatief te laten zijn voor het aantal praktijkinstellingen waarmee samen gewerkt wordt. Zonder daarmee de opleidingscommissie te groot te maken. 3.8 Resultaten 3.8.1 Kwaliteit afgestudeerden De commissie is van mening dat de kwaliteit van de afgestudeerden goed is. De commissie is bij alle opleidingsinstituten positief over het aantal toetsmomenten in zowel het cursorische deel als in het praktijkdeel. Hiermee wordt de kwaliteit voldoende geborgd.
- 21 -
Alle opleidingsinstellingen beschikken over een examencommissie. De examencommissie bepaalt of de opleideling alle onderdelen van de opleiding binnen de geldende termijn met een voldoende heeft afgerond. De examencommissie bestaat in de regel uit de leden van de opleidingscommissie, met uitzondering van de jaargroepvertegenwoordigers. Bij een opleidingsinstelling (Amsterdam) zijn praktijkopleiders formeel niet vertegenwoordigd in de examencommissie. Daar een groot deel van de opleiding in de praktijk plaatsvindt en de praktijkopleiders mede verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van opleidelingen, vindt de visitatiecommissie dit geen wenselijke situatie. De opleidingsinstellingen kennen geen afsluitende ‘meesterproef’. Indien een opleideling niet aan alle facetten voldoet, bepaalt de examencommissie welke aanvullende maatregelen genomen worden. Zoals in paragraaf 4.2.2 aangegeven wordt in Leiden/Rotterdam elk studiejaar afgerond met een jaarcasus of eindcasus. Bij de eindcasus, aan het einde van het tweede studiejaar, vindt integrale toetsing plaats gericht op het diagnosticeren en behandelen van een echte patiënt. In Leiden/Rotterdam en Utrecht vindt de afsluitende beoordeling plaats in het eindgesprek. Hierbij zijn de opleideling, praktijkopleider en hoofdopleider (of jaargroepopleider) aanwezig. Tijdens dit gesprek wordt onder andere de algehele ontwikkeling van de opleideling besproken en wordt vastgesteld of aan alle eisen voor het afsluiten van de opleiding voldaan is. Aanbeveling Zoals ook in paragraaf 3.3.2 is aangegeven, vindt de commissie het zeer belangrijk dat de hoofdopleider (of een gemandateerde jaargroepopleider), praktijkopleider en opleideling elkaar periodiek spreken over de voortgang van de opleideling. Daarmee kan ook de relatie tussen theorie en praktijk meer integraal beoordeeld worden. Het eindgesprek kan dan de afronding van de opleiding markeren. De commissie adviseert de opleidingsinstellingen om in de examencommissie niet alleen hoofdopleider en (hoofd) docenten te laten deelnemen maar ook een vertegenwoordiging van de praktijkopleiders. 3.8.2 Rendement en uitstroom De commissie stelt vast dat het rendement, bij alle gz-opleidingen, erg hoog is. De commissie heeft waardering voor het streven van de opleidingsinstellingen om de lat onverminderd hoog te leggen en daar ook consequenties aan te verbinden.
- 22 -
4. Samenvattend overzicht van de aanbevelingen Draagvlak 1. De commissie adviseert de opleidingsinstellingen om de doelstellingen en visie expliciet te communiceren naar de betrokkenen. Dit kan middels de studiegids, de website, de introductiedag (of de eerste dag van de opleiding) voor opleidelingen en de bijeenkomsten met de docenten. 2. De commissie adviseert de opleidingsinstellingen, daar waar nodig, de verschillende partijen (hoofddocenten, praktijkopleiders en opleidelingen) actief te betrekken bij de verdere ontwikkeling van de onderwijsvisie en de doelstellingen. 3. De commissie adviseert de opleidingsinstellingen in overleg met de Kamer GzP een visie op het beroep van de gz-psycholoog te ontwikkelen. Programma cursorisch onderwijs 4. De informatie over het programma verschilt per opleidingsinstelling en variant. De commissie adviseert om in de studiegids of draaiboeken altijd per module of blok in te gaan op de inhoud, doelstellingen, werkvorm, toetsing en beoordeling en te bestuderen literatuur. Hiermee wordt voor opleidelingen duidelijk wat van hen wordt verwacht. 5. Daarnaast adviseert de commissie de opleidingsinstellingen per module expliciete leerdoelen te formuleren. Met leerdoelen wordt de relatie tussen de modules en de doelstellingen en competenties van de opleiding zichtbaar gemaakt. Vervolgens kunnen de in te zetten werkvormen afgestemd worden op de geformuleerde leerdoelen. 6. De commissie is van mening dat zaken als het reflectief practicum en PGO, nog beter in de programma’s geïntegreerd kunnen worden. Op dit moment zijn het losse onderdelen in het programma. 7. De commissie adviseert de Kamer GzP de 70/30 eis te heroverwegen. In uren uitgedrukt voldoen de meeste opleidingsinstellingen niet aan deze eis. Als gekeken wordt naar de uitvoering van het programma, blijkt uit gesprekken met (hoofd) docenten en opleidelingen dat er wel degelijk voldoende aandacht aan wordt besteed. Toetsing cursorisch onderwijs 8. De commissie adviseert de opleidingsinstellingen alle modulen/blokken met een formeel toetsmoment af te ronden. Vanwege het belangrijke leereffect van feedback adviseert de commissie om minimale eisen aan de omvang en aard van de feedback door docenten te stellen. De hoofddocenten kunnen een belangrijke rol spelen in het implementeren van deze eisen. 9. Ook raadt de commissie de opleidingsinstellingen aan toetsbeleid op te zetten. In het toetsbeleid kunnen keuzes met betrekking tot toetsvormen, ontwikkeling en beoordeling van toetsen en het geven van feedback nader worden toegelicht en uitgewerkt. Hiermee kan (hoofd)docenten een handvat gegeven voor de ontwikkeling en beoordeling van de eigen toetsen. Instroom 10. De commissie adviseert de opleidingsinstellingen laagdrempelige instrumenten voor het zichtbaar maken van het kennis- en ervaringsniveau van opleidelingen per direct in te zetten. Een aantal van deze instrumenten is al beschikbaar zoals een ‘smoelenboek’ waarin niet alleen een pasfoto is opgenomen maar ook en vooral een korte beschrijving van de werkervaring van de opleideling. Daarnaast raadt de commissie aan ook instrumenten zoals de ingangsmeting in te zetten. 11. De commissie adviseert de Kamer GzP te onderzoeken hoe de druk op de opleidingscapaciteit verlaagd kan worden. In het Besluit gezondheidszorgpsycholoog wordt aangegeven dat iedere - 23 -
opleideling directe toegang moet hebben tot een hoofdopleider. Bij toenemende aantallen opleidelingen kan dit in gedrang komen. Een manier om dit op te lossen is meer hoofdopleiders of gedelegeerden namens de hoofdopleider (bijvoorbeeld jaargroepleiders) aan te stellen. Programma praktijkonderwijs 12. De commissie adviseert de opleidingsinstelling bij de feitelijke invulling en uitvoering van het jaarplan/werkplan voldoende aandacht te blijven besteden aan de persoonlijke leerdoelen van de opleideling. 13. De commissie realiseert zich dat het organisatorisch lastig kan zijn om opleidelingen halverwege de opleiding van werkplek te laten wisselen. De commissie vindt het echter belangrijk dat er voldoende variatie in het aanbod aan cliënten van de opleidelingen. Hiermee kan het generalistische karakter van de opleiding bewaakt worden. Ze adviseert de opleidingsinstellingen zich hier gezamenlijk hard voor te maken en in overleg met de praktijkinstellingen concrete oplossingen te bedenken. Toetsing praktijkonderwijs 14. De commissie adviseert de opleidingsinstellingen om aandacht te (blijven) besteden aan de formulering en toetsing van persoonlijke leerdoelen in de jaarplannen, (half)jaarverslagen en beoordelingsformulieren. 15. Het is de commissie opgevallen dat (de resultaten van) het beoordelingsformulier van de praktijkopleiding dat ingevuld wordt door de opleideling niet altijd worden teruggekoppeld naar de praktijkopleider. De commissie adviseert dit wel te doen. 16. In Leiden/Rotterdam en Utrecht vindt elk jaar een gesprek plaats tussen de opleideling, de praktijkopleider en de jaargroepopleider. Tijdens dit gesprek wordt, aan de hand van de verslagen, de voortgang in de praktijkopleiding besproken. Omdat de jaargroepopleider ook aanwezig is, wordt ook de relatie met het cursorische onderwijs gelegd en kan de overall voortgang van de opleideling besproken worden. De commissie vindt deze jaargesprekken een zeer waardevol en belangrijk instrument en adviseert de andere opleidingsinstellingen deze ook in te voeren. 17. De commissie adviseert de andere opleidingsinstellingen kennis te nemen van de toetsvormen die in Amsterdam in de praktijkopleiding gebruikt worden. En te onderzoeken of het mogelijk is zelf ook dergelijke of andere toetsvormen in de praktijkopleiding op te nemen. Hiermee kan volgens de commissie de afstemming tussen het cursorisch en praktijkonderwijs vergroot worden en kan ook de inhoud van de praktijkopleiding beter gemonitord worden. Samenhang en studeerbaarheid 18. De commissie is zich ervan bewust dat het financieel niet altijd haalbaar is om bij elke les twee docenten aanwezig te laten zijn. Betrokkenheid van meerdere docenten bij een les vergroot echter wel de samenhang in het programma en ook de opleidelingen ervaren meer samenhang. De commissie adviseert de (hoofd) docent (of jaargroepopleider) bij alle onderdelen (of een groot deel) aanwezig te laten zijn om zo de samenhang, inzet van werkvormen en inhoud van de blokken te bewaken. 19. De commissie vindt het zeer belangrijk dat er vanuit de opleidingsinstelling een persoon verantwoordelijk is voor de begeleiding van de opleideling. In Leiden/Rotterdam en Utrecht is dit de jaargroepopleider. Maar dit kan ook de hoofdopleider of een (hoofd)docent zijn. Deze begeleider heeft periodiek overleg met de praktijkopleider en de opleideling (bijvoorbeeld minimaal 1 keer per jaar) over de voortgang van de opleideling. Daarmee kan ook de relatie tussen theorie en praktijk meer integraal beoordeeld worden. Organisatie cursorisch onderwijs
- 24 -
20. De commissie adviseert de opleidingsinstellingen die een samenwerkingsconstructie kennen met een extern cursusinstituut (CCD opleidingen) een passende samenwerkingsovereenkomst op te stellen, die recht doet aan de feitelijke taken en bevoegdheden van de betrokken partijen. 21. De commissie adviseert die opleidingsinstellingen die nog niet beschikken over een digitale leeromgeving, te overwegen een dergelijke leeromgeving te implementeren. De commissie adviseert opleidingsinstellingen om bij het gebruik van externe locaties alert te zijn op de kwaliteit van deze locaties. 22. De commissie adviseert de Kamer en de opleidingsinstelling aandacht te besteden aan het opleiden van jonge docenten. 23. Daarnaast adviseert de commissie de Kamer GzP de eis dat een hoofdopleider als hoogleraar of universitair hoofddocent aan een universiteit verbonden dient te zijn, te heroverwegen. Organisatie praktijkonderwijs 24. De commissie adviseert opleidingsinstellingen om de praktijkvisitatie altijd bij de praktijkinstelling plaats te laten vinden en ook een aantal werkplekken van opleidelingen te bekijken. Hiermee krijgt men een beter beeld van het opleidingsklimaat ter plaatse. 25. De commissie adviseert de opleidingsinstellingen om daar waar nodig de eisen gesteld aan werkbegeleiders, praktijkopleiders en supervisoren, op inhoudelijk, academisch en didactisch niveau, duidelijk te omschrijven en het scholingsaanbod uit te breiden. Een makkelijke manier om dit laatste te doen is om de bijeenkomsten voor praktijkopleiders ook open te stellen voor de werkbegeleiders en supervisoren. 26. Ook adviseert de commissie de opleidingsinstellingen expliciete aandacht te besteden aan de rol, het functioneren en de ondersteuning van werkbegeleiders. Deze hebben een belangrijk sleutelpositie voor het leerproces en de ontwikkeling van de opleidelingen. Volgens de commissie valt daar veel winst te behalen. Interne kwaliteitszorg 27. De commissie vindt het belangrijk dat opleidelingen inzicht krijgen in de uitkomsten van cursusevaluaties en in de maatregelen die de opleidingsinstelling treft om eventuele problemen op te lossen. Dat inzicht versterkt de betrokkenheid van de opleidelingen bij de kwaliteitszorg. De commissie adviseert daarom te onderzoeken hoe de resultaten van de evaluaties voor de opleidelingen openbaar kunnen worden gemaakt. 28. Om alle betrokkenen te informeren over de vergaderingen van de opleidingscommissie, adviseert de commissie de opleidingsinstellingen de notulen van dit overleg te verspreiden onder de opleidelingen en de praktijkopleiders. 29. Ook adviseert de commissie de opleidingsinstellingen het aantal praktijkopleiders in de opleidingscommissie representatief te laten zijn voor het aantal praktijkinstellingen waarmee samen gewerkt wordt. Zonder daarmee de opleidingscommissie te groot te maken. Resultaten 30. Zoals ook in paragraaf 3.3.2 is aangegeven, vindt de commissie het zeer belangrijk dat de hoofdopleider (of een gemandateerde jaargroepopleider), praktijkopleider en opleideling elkaar periodiek spreken over de voortgang van de opleideling. Daarmee kan ook de relatie tussen theorie en praktijk meer integraal beoordeeld worden. Het eindgesprek kan dan de afronding van de opleiding markeren. 31. De commissie adviseert de opleidingsinstellingen om in de examencommissie niet alleen hoofdopleider en (hoofd) docenten te laten deelnemen maar ook een vertegenwoordiging van de praktijkopleiders.
- 25 -
Bijlage 1. Erkenningskader Erkenningskader Visitatie GzP-opleidingen 2010-2011 Ad. Checklist naleven regels inzake de opleiding tot en de deskundigheid van de gezondheidszorgpsycholoog (Besluit gezondheidszorgpsycholoog d.d. 30 juni 2007) Paragraaf 2. Opleidingseisen Art. Lid
3
4
Opleiding voldoet wel/niet
Opmerkingen/toelichting/ondersteunende documenten
1. De opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog bestaat uit ten minste 3600 uren, die als volgt zijn verdeeld: a. 810 uren theoretisch en praktisch onderwijs op het gebied van de gezondheidszorgpsychologie; b. 2790 uren werkervaring op het gebied van de gezondheidszorgpsychologie.
Studiegids/curriculum/ Opleidings- en examenreglement (voor zover niet opgenomen in studiegids)
2. Het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, onder a, omvat in elk geval psychodiagnostiek, indicatiestelling en het toepassen van psychologische, pedagogische en psychotherapeutische behandelingsmethoden ten aanzien van de volgende categorieën van personen: a. kinderen en jeugdigen; b. volwassenen en ouderen.
Studiegids/curriculum/ Opleidings- en examenreglement (voor zover niet opgenomen in studiegids)
3. De werkervaring, bedoeld in het eerste lid, onder b, is gespreid over ten minste twee jaren en wordt in elk geval opgedaan met het uitvoeren van psychodiagnostisch onderzoek, het stellen van indicaties en het toepassen van psychologische, pedagogische en psychotherapeutische behandelingsmethoden.
Studiegids/curriculum/ Opleidings- en examenreglement (voor zover niet opgenomen in studiegids)
1. Het onderwijs, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, omvat ten minste: a. 480 uren cursorisch onderwijs; b. 90 uren supervisiesessies; c. 240 uren praktijkopdrachten;
Studiegids/curriculum/ Opleidings- en examenreglement (voor zover niet opgenomen in studiegids)
2. Het cursorische onderwijs omvat ten minste: a. 200 uren psychodiagnostiek, bestaande uit: 1° psychopathologie, met inbegrip van psychologische aspecten van somatische stoornissen; 2° methodologie van het diagnostisch redeneerproces; 3° diagnostische modellen; 4° meettheorie, psychometrie en testconstructie; 5° vaardigheid in de toepassing van de belangrijkste diagnostische methoden; 6° specifieke diagnostische vaardigheden ten behoeve van verschillende leeftijdsgroepen en maatschappelijke groeperingen, waaronder cultuurgebonden problematiek; 7° reflectie op de diagnostische attitude, met inbegrip van beroepsethische aspecten. b. 40 uren indicatiestelling, bestaande uit: 1° indicaties en contra-indicaties van de onderscheiden psychologische, pedagogische en psychotherapeutische behandelingsvormen; 2° organisatie van de hulpverlening en maatschappelijke voorzieningen; 3° rapportage en dossiervorming. c. 200 uren behandelingsmethoden, bestaande uit: 1° toepassing van psychologische en pedagogische technieken en psychotherapeutische deeltechnieken zowel individu- als systeemgericht; 2° leer- en cognitieve theorieën, psychodynamische theorieën, experiëntiële theorieën, systeemtheorieën en groepsdynamica; 3° behandelingsplanning; 4° tot stand brengen en hantering van de behandelingsrelatie; 5° omgaan met weerstanden; 6° procesevaluatie; 7° hanteren van groepsprocessen; 8° effecten van farmacotherapie; 9° specifieke therapeutische vaardigheden ten behoeve van verschillende leeftijdsgroepen en maatschappelijke groeperingen, waaronder cultuurgebonden problematiek; 10° reflectie op de therapeutische attitude, met inbegrip van beroepsethische aspecten. d. 40 uren overige beroepsspecifieke vaardigheden, bestaande uit: 1° methodologie van praktijkonderzoek; 2° voorlichtingskunde; 3° didactiek; 4° werken in teamverband; 5° interdisciplinaire samenwerking.
Studiegids/curriculum/ Opleidings- en examenreglement (voor zover niet opgenomen in studiegids)
5
1. Tot de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog worden slechts toegelaten degenen die in het bezit zijn van een getuigschrift waaruit blijkt dat zij het doctoraalexamen psychologie, pedagogische wetenschappen of gezondheidswetenschappen met als afstudeerrichting geestelijke gezondheidskunde met goed gevolg hebben afgelegd.
Beschrijving instroomeisen (studiegids, opleidings- en examenreglement)
2. Voor zover opleidingsonderdelen als bedoeld in het derde lid geen deel uitmaakten van de opleiding die recht geeft op een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, is voor de toelating tot de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog vereist het bezit van een ander bewijsstuk waaruit blijkt dat zij voor die onderdelen met goed gevolg een proeve van bekwaamheid op doctoraal niveau hebben afgelegd.
Beschrijving instroomeisen (studiegids, opleidings- en examenreglement)
3. De opleidingsonderdelen, bedoeld in het tweede lid zijn: a. klinische psychologie of orthopedagogiek; b. persoonlijkheidsleer; c. ontwikkelingspsychologie; d. psychopathologie; e. neuropsychologie; f. diagnostische modellen en processen; g. behandelingsmodellen en -strategieën; h. organisatie van de gezondheidszorg, gehandicaptenzorg en jeugdhulpverlening; i. juridische aspecten van de hulpverlening; j. gespreksvoering, observatie en rapportage; k. het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek; l. stage van ten minste 520 uren, bestaande uit diagnostiek, indicatiestelling en behandeling.
Beschrijving instroomeisen (studiegids, opleidings- en examenreglement)
7
Voor aanwijzing komen in aanmerking opleidingsinstellingen waarvan in redelijkheid verwacht mag worden dat zij: a. de artikelen 3, 4, 5, 8, 9 en 10 zullen naleven; b. zorg dragen voor een evenwichtige verhouding tussen het theoretische en praktische gedeelte van de opleiding enerzijds en de werkervaring anderzijds; c. zorg dragen voor het op systematische wijze bewaken en in stand houden van de kwaliteit van de opleiding.
Studiegids Documenten m.b.t. kwaliteitszorgsysteem (beschrijving kwaliteitssysteem, beoordelings- en evaluatieprocedures, reglement praktijkvisitaties, etc.)
8
1. De opleidingsinstelling stelt jaarlijks een plan vast waarin de in de artikelen 3 en 4 omschreven opleidingsonderdelen nader zijn uitgewerkt.
Opleidingsplan
2. Belanghebbenden kunnen het opleidingsplan, desgevraagd, inzien en daarvan afschrift
Opleidingsplan
verlangen. 9
1. Voor het afnemen van het examen stelt de opleidingsinstelling een examencommissie in.
Opleidings- en examenreglement, taakomschrijving examencommissie
2. De opleidingsinstelling stelt een opleidings- en examenreglement vast dat in eik geval bepalingen bevat ter zake van: a. de onderdelen van het examen en de wijze waarop deze worden afgenomen en beoordeeld; b. een procedure bij verschil van mening in de examencommissie over de toe te kennen beoordeling; c. een procedure bij verschil van mening tussen de hoofdopleider en de aspirantgezondheidszorgpsycholoog over de begeleiding tijdens de opleiding; d. de behandeling van klachten tegen beslissingen van de examencommissie; e. een regeling met betrekking tot het herexamen; f. het verlenen van ontheffing van onderdelen van de opleiding.
Opleidings- en examenreglement
3. De opleidingsinstelling draagt er zorg voor dat degenen die tot de opleiding zijn toegelaten tijdig kennis kunnen nemen van het reglement, bedoeld in het tweede lid. 10
1. De opleidingsinstelling wijst een hoofdopleider aan die verantwoordelijk is voor de opleiding van een persoon die tot de opleiding is toegelaten. 2. De hoofdopleider is gezondheidszorgpsycholoog en heeft gedurende ten minste vijf jaren ingeschreven gestaan: a. in het register van klinisch psychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen dan wel in een beroepsbekwaamheidsregister van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen, of b. in het krachtens artikel 3 van de wet ingestelde register van gezondheidszorgpsychologen, of c. in de onder a en b bedoelde registers gezamenlijk.
CV hoofdopleider, BIG registratie
Ad. Overige Eisen Kamer (vastgesteld door KGzP op 8 september 2009)
Eisen hoofdopleider
Opleiding voldoet wel/niet
Opmerkingen/toelichting/ondersteunende documenten
1 Minstens vijf jaar geregistreerd als gz-psycholoog, bij voorkeur tevens geregistreerd als specialist op het betreffende gebied.
CV hoofdopleider, BIG registratie
2 Aantoonbare ervaring van tenminste 5 jaren in de psychologische /orthopedagogische praktijk.
CV hoofdopleider, BIG registratie
3 Actief in de uitvoering van de psychologische/orthopedagogische praktijk.
CV hoofdopleider, BIG registratie
4 Hoogleraar of universitair hoofddocent in de psychologie of orthopedagogiek, met een voor de gzpsychologie relevante leeropdracht.
CV hoofdopleider, BIG registratie
5 Beschikken over aantoonbare leidinggevende en didactische kwaliteiten.
CV hoofdopleider, BIG registratie
6 De beroepsethiek voor psychologen/pedagogen onderschrijven.
Eisen waarnemend hoofdopleider
Opleiding voldoet wel/niet
Opmerkingen/toelichting
1 Minstens vijf jaar geregistreerd als gz-psycholoog, bij voorkeur tevens geregistreerd als specialist op het betreffende gebied.
CV waarnemend hoofdopleider, BIG registratie
2 Aantoonbare ervaring van tenminste 5 jaren in de psychologische /orthopedagogische praktijk.
CV waarnemend hoofdopleider, BIG registratie
3 Actief in de uitvoering van de psychologische/orthopedagogische praktijk.
CV waarnemend hoofdopleider, BIG registratie
4 Bij voorkeur gepromoveerd.
CV waarnemend hoofdopleider, BIG registratie
5 Beschikken over aantoonbare leidinggevende en didactische kwaliteiten.
CV waarnemend hoofdopleider, BIG registratie
6 De beroepsethiek voor psychologen/pedagogen onderschrijven.
Eisen kwaliteit opleiding
Opleiding voldoet wel/niet
Opmerkingen/toelichting
1 Randvoorwaarde bij naar leeftijd gedifferentieerde opleidingen is dat binnen V&O-opleidingen minimaal 30% van de tijd in het cursorisch onderwijs wordt besteed aan kinderen en jeugdigen en dat binnen K&J-opleidingen minimaal 30% van de tijd in het cursorisch onderwijs wordt besteed aan volwassenen en ouderen.
Studiegids/curriculum/ Opleidings- en examenreglement (voor zover niet opgenomen in studiegids)
2 In principe wordt binnen het cursorisch onderwijs 100% aanwezigheid verlangd. Daarbij is bepaald dat: Opleidingsinstellingen zijn gerechtigd maximaal 10% verzuim per lesblok toe te staan; Bij een afwezigheid tussen 10% en 20% per lesblok dient een vervangende opdracht te worden gegeven, met een tijdsomvang van de gemiste lessen; Bij meer dan 20% afwezigheid in een lesblok dient het betreffende lesblok opnieuw te worden gevolgd.
Studiegids/curriculum/ Opleidings- en examenreglement (voor zover niet opgenomen in studiegids)
Bijlage 2. Kwaliteitskader Kwaliteitskader Visitatie GzP-opleidingen 2010-2011 Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Zelfevaluatie
Facet 1a
i. De opleiding heeft een helder beeld van c.q. visie op het beroep waarvoor wordt opgeleid. ii. De opleiding heeft deze visie vertaald in doelstellingen. iii. De doelstellingen sluiten aan bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan de opleiding. 1b Draagvlak i. De doelstellingen zijn bekend bij alle betrokkenen en worden door hen gedragen. Analyse sterke punten en zwakke punten/knelpunten m.b.t. onderwerp 1.
Onderwerp 2
Programma: cursorisch onderwijs
Zelfevaluatie
Aspecten
2a
Visie
Ondersteunende documenten
Visiedocument, beleidsplan e.d. Overzicht van de eindkwalificaties/competenties (indien van toepassing gedifferentieerd naar leeftijdscategorie en/of setting)
Facet
Aspecten
Ondersteunende documenten
Opbouw, inhoud en didactiek
i. Het programma is een adequate concretisering van de doelstellingen qua opzet, inhoud (incl. gebruikte literatuur) en omvang van de studieonderdelen. ii. De werkvormen sluiten aan bij de doelstellingen en inhoud van de verschillende studieonderdelen. i. Door de beoordelingen, toetsen en examens wordt adequaat getoetst of de piogs leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. i. Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende piogs.
2b
Toetsing
2c
Instroom
Analyse sterke punten en zwakke punten/knelpunten m.b.t. onderwerp 2.
Studiegids Opleidings- en examenreglement (voor zover niet opgenomen in studiegids) Studiematerialen
Toetsbeleid/ toetshandleiding e.d. Toetsmateriaal
Cijfers m.b.t. instroom, zo mogelijk met relevante kenmerken (leeftijd, geslacht, vooropleiding, evt. werkervaring)
Onderwerp 3
Programma: praktijkopleiding
3a
Onderwerp 4
Programma: samenhang & studeerbaarheid
Aspecten
Ondersteunende documenten
Opbouw, inhoud en didactiek
i. De praktijkopleiding is een adequate concretisering van de doelstellingen qua opzet en inhoud van de praktijkopleiding. ii. De gebruikte opleidingsmiddelen en –methoden (waaronder praktijkopleidingsplan, supervisie) sluiten aan bij de doelstellingen.
Studiegids Opleidings- en examenreglement (voor zover niet opgenomen in studiegids) Modellen van de overeenkomsten/contracten tussen opleidingsinstelling en praktijkinstelling, opleidingsinstelling en piog, leer/arbeidsovereenkomst praktijkinstelling en piog Opleidingsmiddelen en –methoden Toetsmateriaal
i. Door de toetsen, beoordelingen en/of evaluatiemomenten wordt adequaat getoetst of de piogs leerdoelen van de praktijkopleiding hebben gerealiseerd. Analyse sterke punten en zwakke punten/knelpunten m.b.t. onderwerp 3. De opleidingsinstelling wordt gevraagd een checklist a.d.h.v. eisen en desiderata praktijkopleidingsinstellingen en –plaatsen in te vullen (bijlage a) en te reflecteren op de knelpunten praktijkopleiding zoals gesignaleerd door de Commissie Kok in relatie tot de eigen opleiding (bijlage b). 3b
Zelfevaluatie
Facet
Toetsing
Facet
Aspecten
Ondersteunende documenten
4a
Samenhang programma
Studiegids Studiematerialen Opleidingsmiddelen en -methoden
4b
Studeerbaarheid
i. Piogs volgen een inhoudelijk samenhangend programma. ii. Er wordt effectief gebruik gemaakt van instrumenten om de wisselwerking tussen cursorisch onderwijs en praktijkopleiding te bevorderen (bijv. afstemming praktijkopleidingsplan op cursorisch onderwijs, inzet praktijkopdrachten) i. Het programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.Het programma houdt bijv. voldoende rekening met de voorkennis van de piogs en de studielast is evenredig verdeeld over het programma. ii. De studiebegeleiding en de informatievoorziening
Studiegids Opleidings- en examenreglement (voor zover niet opgenomen in studiegids) Cijfers m.b.t. studievoortgang, vertraging, uitval, studieduur, evt. m.b.t. oorzaken van vertraging en uitval
Zelfevaluatie
aan piogs zijn adequaat met het oog op studievoortgang en behoeften. iii. Er is een adequaat ‘vangnet’ voor persoonlijke omstandigheden en onvoorziene calamiteiten. Analyse sterke punten en zwakke punten/knelpunten m.b.t. onderwerp 4.
Onderwerp 5
Organisatie, voorzieningen, staf: cursorisch onderwijs
Zelfevaluatie
Facet 5a
Organisatie
Aspecten
i. De organisatiestructuur is transparant en doelmatig. ii. Er zijn adequate organisatorische, administratieve en personele ondersteunende systemen beschikbaar. iii. Het opleidings- en groepsklimaat (hoofddocent, docentenen piogs) bevordert de onderlinge samenwerking en het optimaal functioneren van de (individuele) groep(sleden). 5b Voorzieningen i. De huisvesting en (materiële) voorzieningen cursorisch onderwijs zijn toereikend om het programma te realiseren. 5c Staf i. Er is sprake van voldoende personele inzet (zowel qua fte’s per functie als tijd per functie)om het cursorisch onderwijs met de gewenste kwaliteit te verzorgen. ii. De (evt. waarnemend/ plv.) hoofdopleider beschikt over de noodzakelijke inhoudelijke, onderwijskundige, organisatorische en leidinggevende kwaliteiten om de opleiding te kunnen realiseren. iii. De staf cursorisch onderwijs is gekwalificeerd voor de inhoudelijke en onderwijskundige realisatie van het cursorische programma. Analyse sterke punten en zwakke punten/knelpunten m.b.t. onderwerp 5.
Ondersteunende documenten
Organogram verdeling verantwoordelijkheden voor de opleiding en communicatielijnen Taakomschrijvingen van hoofdopleider, evt. waarnemend/ plv. hoofdopleider, docent, etc.
CV hoofdopleider (evt. waarnemend/ plv. hoofdopleider) Overzicht docenten (registraties en kwalificaties) Evt. documenten m.b.t. scholingsaanbod voor staf en andere instrumenten om competenties van stafleden vast te stellen/ te bevorderen
Onderwerp 6
Organisatie, voorzieningen, staf: praktijkopleiding
Zelfevaluatie
Facet
Interne kwaliteitszorg
Ondersteunende documenten
i. De organisatiestructuur is transparant en Modellen van de overeenkomsten/contracten, evt. doelmatig. richtlijnen m.b.t. de organisatie en inhoud van de ii. Er zijn adequate organisatorische, administratieve praktijkopleiding (en evt. de supervisie) en personele ondersteunende systemen Protocol/ procedure voor de erkenning van nieuwe beschikbaar. praktijkinstellingen iii. Het opleidings- en groepsklimaat Overzicht praktijkopleidingsinstellingen (naam, plaats, (praktijkopleider, werkbegeleider en piogs) praktijkopleider, aantal piogs, status en looptijd bevordert de onderlinge samenwerking en het erkenning) optimaal functioneren van de (individuele) groep(sleden). 6b Voorzieningen i. De opleidingsinstelling ziet er op toe dat huisvesting en voorzieningen praktijkopleiding toereikend zijn om het programma te realiseren. 6c Staf i. Er is sprake van voldoende personele inzet (zowel Evt. documenten m.b.t. scholingsaanbod en andere qua fte’s per functie als tijd per functie)om de professionaliseringsactiviteiten voor betrokkenen bij praktijkopleiding met de gewenste kwaliteit te praktijkopleiding verzorgen. ii. De betrokkenen bij praktijkopleiding (praktijkopleider, werkbegeleider, supervisor) zijn gekwalificeerd voor de inhoudelijke en onderwijskundige realisatie van de praktijkopleiding. Analyse sterke punten en zwakke punten/knelpunten m.b.t. onderwerp 6. Er wordt gebruik gemaakt van de checklist a.d.h.v. eisen en desiderata praktijkopleidingsinstellingen en –plaatsen (bijlage a) en de reflectie op de knelpunten praktijkopleiding zoals gesignaleerd door de Commissie Kok in relatie tot de eigen opleiding (bijlage b). 6a
Onderwerp 7
Aspecten
7a
Organisatie
Facet
Aspecten
Ondersteunende documenten
Evaluatie resultaten
i. Het cursorisch onderwijs wordt periodiek geëvalueerd. ii. Er is sprake van systematische en regelmatige praktijkvisitaties. De opleiding beschikt daartoe over een protocol. iii. De opleiding als geheel wordt periodiek geëvalueerd.
Documenten m.b.t. kwaliteitszorgsysteem (beschrijving kwaliteitssysteem, beoordelings- en evaluatieprocedures, reglement praktijkvisitaties, etc.) Uitkomsten evaluaties cursorisch onderwijs, praktijkopleiding en gehele opleiding (evaluatieverslagen van cursussen, rapportages praktijkvisitaties, verslag eindevaluatie hele opleiding)
7b
i. De uitkomsten van evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen. ii. Er is sprake van follow up bevindingen/aanbevelingen vorige visitatie i. Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten/ afnemers en praktijkinstellingen/praktijkopleiders actief betrokken.
Documenten m.b.t. kwaliteitszorgsysteem Relevante beleidsdocumenten
Documenten m.b.t. kwaliteitszorgsysteem
Facet
Aspecten
Ondersteunende documenten
Kwaliteit afgestudeerden
i. De piogs hebben de te realiseren doelstellingen behaald aan het einde van de opleiding.
Maatregelen tot verbetering
7c
Zelfevaluatie
Betrekken van medewerkers, studenten/ afnemers en praktijkinstellingen/p raktijkopleiders Analyse sterke punten en zwakke punten/knelpunten m.b.t. onderwerp 7.
Onderwerp 8
Resultaten
8a
8b
Rendement en uitstroom
ii. De gerealiseerde rendementen en uitstroom zijn in lijn met de (gemiddelde) landelijke rendementen.
Zelfevaluatie
Analyse sterke punten en zwakke punten/knelpunten m.b.t. onderwerp 8.
Documenten m.b.t. afsluitende beoordeling of ‘meesterproef’ Evt. informatie m.b.t. andere manieren waarop de kwaliteit van afgestudeerden wordt bewaakt (bijv. georganiseerde feedback afgestudeerden, werkgevers of praktijkopleiders, loopbaangegevens, interne evaluatie) Cijfers m.b.t. onderwijsrendementen en uitstroom (omvang, evt. demografische kenmerken als geslacht en leeftijd) Documenten m.b.t. beleid rendementen
Bijlage a. Schema handhaving eisen KGzP m.b.t. praktijkopleidingsinstellingen en –plaatsen (in te vullen door de opleidingsinstellingen) 1. Door de KGzP geformuleerde eisen, vastgesteld op 2 oktober 2007 (gewijzigd per 29 juni 2010) Eisen
1
De praktijkopleidingsinstelling is werkzaam op het terrein van de individuele (geestelijke) gezondheidszorg.
2
De praktijkopleidingsinstelling heeft een samenwerkingsovereenkomst met de opleidingsinstelling.
3
De praktijkopleidingsinstelling heeft een praktijkopleider die door de opleidingsinstelling als zodanig erkend is.
4
Er bestaan voldoende waarborgen voor de continuïteit van de praktijkopleidingsinstelling.
5
De praktijkopleidingsinstelling realiseert een betaalde opleidingsplaats voor een of meer opleidelingen. Hiertoe is sprake van een arbeidsleerovereenkomst, dan wel een combinatie van een arbeidsovereenkomst en een leerovereenkomst, die zodanig is geformuleerd dat de opleideling in staat wordt gesteld minimaal 2790 uur praktijkervaring op te doen, met inachtneming van de vigerende CAO bepalingen. De instelling is bereid om in geval van overmacht, naar redelijkheid en billijkheid, de leerarbeidsovereenkomst te verlengen.
6
De praktijkopleidingsinstelling stelt zich garant voor supervisie, zowel financieel als anderszins.
7
De praktijkopleidingsinstelling is bereid de aanwijzingen van de hoofdopleider met betrekking tot aspecten van de opleiding op te volgen.
8
De praktijkopleidingsinstelling stelt de opleideling in staat om: de cursussen te volgen zoals geïmplementeerd in het theoretisch technische gedeelte van de opleiding en de daaruit volgende praktijkopdrachten; in werktijd supervisie te volgen en werkbegeleiding te ontvangen, met inachtneming van de door de Kamer vastgestelde of vast te stellen regelingen met betrekking tot de inrichting hiervan en de taken en verantwoordelijkheden van de opleideling en de onderscheiden begeleiders.
9
De praktijkopleidingsinstelling wijst een gekwalificeerde praktijkopleider aan en belast deze met de verantwoordelijkheid voor opzet, organisatie, evaluatie en beoordeling van de praktijkopleiding van de opleideling. De praktijkopleider dient: voldoende informatie te hebben over het verloop van de opleiding, onder andere door geregeld contact met de werkbegeleider en de supervisor(en);
Percentage instellingen dat aan eis voldoet
Opmerkingen/toelichting
10
de bevoegdheid te hebben om in te grijpen in het werkproces van de opleideling, indien dit voor een goed verloop van de opleiding noodzakelijk is. Deze bevoegdheid dient te zijn vastgelegd. De praktijkopleidingsinstelling draagt zorg voor continuïteit van de praktijkopleiding.
11 De praktijkopleidingsinstelling biedt de opleideling de gelegenheid om op een breed terrein ervaring op te doen waarbij sprake is van een differentiatie in werkzaamheden. Naast productiedoelstellingen van de instelling dienen de opleidingsdoelstellingen gewaarborgd te zijn. In elk geval moet de gz-psycholoog in opleiding ervaring opdoen conform de opleidingsvereisten zoals vastgelegd in het Besluit Gezondheidszorgpsycholoog (artikel 3 lid 3): werkervaring moet in elk geval zijn opgedaan met het uitvoeren van psychodiagnostisch onderzoek, het stellen van indicaties en het toepassen van psychologische, pedagogische en psychotherapeutische behandelingsmethoden. Ook moet er ruimte zijn voor reflectie. 12 De praktijkopleidingsinstelling biedt de mogelijkheid om het in het cursorisch onderwijs geleerde in praktijk te brengen. 13 De praktijkopleidingsinstelling heeft een professioneel systeem van verslaglegging en dossiervorming. 14 Aan de praktijkopleidingsinstelling zijn ten minste twee gz-psychologen verbonden. 15 De praktijkopleidingsinstelling stelt de opleideling in staat ervaring op te doen in multidisciplinair overleg. Hierbij dient ten minste sprake te zijn van deelname van een psychiater, huisarts, of andere relevante medische discipline. 16 De praktijkopleidingsinstelling draagt er zorg voor dat de opleideling op de werkplek kan beschikken heeft over een handbibliotheek (eventueel in elektronische vorm) en een up-to-date testotheek met de meest gebruikelijke tests. Voorts draagt de praktijkopleidingsinstelling er zorg voor dat de opleideling toegang heeft tot een goed geoutilleerde vakbibliotheek alsmede een ruim gesorteerde en up-to-date testotheek. 17 De praktijkopleidingsinstelling verklaart zich bereid zich te laten visiteren door het daartoe bevoegde orgaan. 18 De praktijkopleidingsinstelling stelt de opleidelingenin staat hun werk te doen geheel conform de vigerende gedragscodes en beroepsethiek. 19 De praktijkopleidingsinstelling biedt een eigen werkplek voor de opleideling. 20 Voor eerstelijnsinstellingen geldt naast genoemde eisen, dat er sprake moet zijn van een regulier samenwerkingsverband met een tweedelijns GGZ-instelling of met een door de hoofdopleider vast te stellen daaraan gelijkwaardige tweedelijnsinstelling, en minimaal 25% van de opleidingstijd besteed dient te worden in die instelling. 21 Van laatstgenoemde eis kan door de hoofdopleider dispensatie worden verleend, indien aantoonbaar is dat de instelling op andere wijze voldoet aan alle algemene eisen die gesteld worden aan praktijkopleidingsinstellingen.
2. Door de KGzPgeformuleerde wensen ten aanzien van praktijkopleidingsinstellingen, vastgesteld op 2 oktober 2007 Desiderata
1
De praktijkopleidingsinstelling heeft een actief onderzoeksbeleid op het gebied van de gezondheidszorg en biedt mogelijkheden voor wetenschappelijk onderzoek.
2
De praktijkopleidingsinstelling biedt interdisciplinaire refereeravonden en intervisiebijeenkomsten.
3
De praktijkopleidingsinstelling hanteert een aanvaardbare werkdruk voor opleidelingen.
4
De praktijkopleidingsinstelling realiseert goede secundaire arbeidsvoorwaarden.
5
De praktijkopleidingsinstelling heeft een goede vaste relatie met de opleidingsinstelling.
6
De praktijkopleidingsinstelling heeft een ervaren opleidingsteam.
7
De praktijkopleidingsinstelling heeft gz-psychologen die regelmatig overleggen met collega-gz-psychologen.
8
De praktijkopleidingsinstelling biedt een meer dan gemiddelde bewezen goede begeleiding.
9
De praktijkopleidingsinstelling gaat een langere verbintenis met de opleiding aan.
10 De praktijkopleidingsinstelling heeft een team van betrokken (senior) klinisch psychologen/ klinisch neuropsychologen/ gespecialiseerde gz-psychologen op het betreffende gebied.
11 De praktijkopleidingsinstelling participeert met meer dan een praktijkopleidingsplaats. 12 De praktijkopleidingsinstelling heeft een plaats die bijdraagt aan de heterogeniteit van het opleidingspalet binnen het toepassingsgebied van de gz-psycholoog. 13 De praktijkopleidingsinstelling levert docenten aan de opleiding.
14 De praktijkopleidingsinstelling biedt meer dan het voorgeschreven aantal uren praktijkbegeleiding/supervisie. 15 De praktijkopleidingsinstelling biedt continuïteit van bestaande goede opleidingsplaatsen.
Percentage instellingen dat aan wens voldoet
Opmerkingen/toelichting
Bijlage b: Knelpunten praktijkopleiding Knelpunten praktijkopleiding zoals gesignaleerd door de Commissie Kok:
De capaciteit van de opleiding is in de afgelopen vier jaar bijna verdubbeld. Dit zorgt voor schaalproblemen in de praktijkopleiding (zo is er bijvoorbeeld bij één praktijkinstelling sprake van een praktijkopleider die 50 piogs begeleidt).
Er zijn grote regionale verschillen in erkenningspraktijken, vooral wat betreft werkwijze, termijnen en voorlopige erkenningen. Dit is met name het gevolg van onvoldoende heldere operationalisatie van de erkenningseisen die de Kamer heeft geformuleerd.
De huidige erkenning heeft betrekking op de praktijkopleidingsinstelling. Dit biedt onvoldoende garanties voor de kwaliteit van afzonderlijke praktijkopleidingsplaatsen.
Alle opleidingsinstellingen hebben problemen met het borgen van de inhoudelijke diversiteit van praktijkopleidingsplaatsen. Als oorzaken wordt er gewezen op categorale instellingen met een specifieke patiëntenpopulatie en/of een specifieke vorm van zorg (bijv. forensische instellingen) en de opkomst van zorgprogramma’s binnen de GGZ, waardoor een inhoudelijke ‘versmalling’ van opleidingsplaatsen dreigt.
Veel opleidingsinstellingen geven aan knelpunten te ervaren in de begeleiding van de piogs. Problemen die hier genoemd worden zijn o.a. een tekort aan gekwalificeerde begeleiders, rolvermenging en onvoldoende aanwezigheid van de werkbegeleider op de werkplek van de piog.
Een aantal opleidingsinstellingen ervaart problemen met de arbeidsvoorwaarden van piogs. Hierbij worden onder andere de 75% productiedruk en de terugbetalingsregelingen van opleidingskosten genoemd.
Tot slot zijn er erkenningsproblemen gesignaleerd die te maken hebben met de organisatiekenmerken van praktijkopleidingsinstellingen zoals fusies, franchiseorganisaties, en de eis dat praktijkopleidingsinstellingen rechtspersoon moeten zijn.