KGzP
Kamer Gezondheidszorgpsycholoog
Een EVC-traject voor gz-psychologen?
Rapport Commissie GZ-opleidingstraject voor ervaren, niet-BIG-geregistreerde psychologen, pedagogen en geestelijk gezondheidskundigen met Eerder Verworven Competenties
Utrecht, november 2011 Kamer Gezondheidszorgpsycholoog Postbus 2713
3500 GS Utrecht
www.kgzp.nl
[email protected]
Een EVC-traject voor gz-psychologen?
Rapport Commissie GZ-opleidingstraject voor ervaren, niet-BIG-geregistreerde psychologen, pedagogen en geestelijk gezondheidskundigen met Eerder Verworven Competenties
november 2011
Kamer Gz-Psycholoog
Inleiding Sinds enkele jaren speelt binnen de psychologengemeenschap de discussie over de positie van niet-BIG-geregistreerde psychologen, pedagogen en geestelijk gezondheidskundigen1 in de gezondheidszorg. Daarbij is onder andere de vraag aan de orde of het mogelijk en wenselijk is om voor psychologen en pedagogen met veel werkervaring in de zorg een aangepast opleidingstraject te ontwikkelen, dat leidt tot inschrijving in het BIG-register gezondheidszorgpsycholoog. Naar aanleiding van een notitie van de sector Gezondheidszorg van het NIP over dit onderwerp2 besloot de Kamer Gezondheidszorgpsycholoog op 30 november 2010 tot instelling van een commissie die tot taak kreeg dit vraagstuk te onderzoeken. Als opdracht aan de commissie werd geformuleerd: 1. Het onderzoeken van de mogelijkheden om te komen tot een aangepast opleidingstraject voor niet-BIG-geregistreerde psychologen en pedagogen met veel werkervaring in de gezondheidszorg. 2. Het in dit onderzoek betrekken van de notitie van de sector Gezondheidszorg van het NIP over dit onderwerp. 3. Het rapporteren over bovenstaande aan de Kamer. De commissie bestond uit acht leden van de Kamer Gezondheidszorgpsycholoog, van wie vier vertegenwoordigers namens de hoofdopleiders en vier vertegenwoordigers namens de beroepsverenigingen. Voorzitter was prof.dr. M.J.P.M. Verbraak. Zie bijlage I voor de complete samenstelling van de commissie. Dit rapport bestaat uit vijf hoofdstukken. In hoofdstuk I wordt het probleem verkend dat aanleiding was tot instelling van de commissie. Hoofdstuk II beschrijft de uitgangspunten en randvoorwaarden voor oplossing van dit probleem. Hoofdstuk III bevat een schets van de contouren van een aangepaste opleiding. In hoofdstuk IV wordt vervolgens aangegeven hoe dit verder gestalte zou kunnen krijgen. Afgesloten wordt met een toetsing van het voorgaande aan de eerder besproken uitgangspunten en randvoorwaarden (hoofdstuk V). Benadrukt moet worden dat in dit rapport alleen een kader wordt geschetst voor een EVCtraject. De concrete uitwerking is een zaak voor de uitvoerende opleidingsinstelling(en), en deze uitwerking zal door de Kamer moeten worden getoetst, zoals ook de reguliere opleidingsprogramma’s door de Kamer beoordeeld worden.
1
Afgestudeerden in de geestelijke gezondheidskunde vormen slechts een zeer klein deel van de beroepsgroep. Mede om redenen van leesbaarheid worden zij daarom niet telkens expliciet genoemd. Waar in dit rapport sprake is van “psychologen en pedagogen” dient gelezen te worden: “psychologen, pedagogen en geestelijk gezondheidskundigen”. 2 Ontwerp van een kwalificatieroute richting BIG-registratie. Aanzet tot gedachtevorming. Sector Gezondheidszorg NIP, november 2010. -3-
voorstel EVC-traject
I.
Probleemverkenning
Mensen met psychische problemen zijn kwetsbaar. Als zij zich wenden tot een psycholoog, moeten ze ervan uit kunnen gaan dat zij te maken hebben met een bonafide, goed gekwalificeerde beroepsbeoefenaar. Om die reden heeft de overheid in de jaren negentig van de vorige eeuw besloten de gezondheidszorgpsycholoog op te nemen in de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (wet BIG), naast onder andere de arts, de tandarts en de apotheker. Doel hiervan is het bevorderen van de kwaliteit van zorg en de bescherming van de cliënt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen van beroepsbeoefenaren. Hiertoe wordt het deskundigheidsgebied van de genoemde beroepen omschreven, worden opleidingseisen gesteld en is er sprake van een wettelijk tuchtrecht. Aanvankelijk waren vrijwel alle psychologen en pedagogen die werkzaam waren in gezondheidszorg ingeschreven in het BIG-register. Dit was onder andere het gevolg van een overgangsregeling, die van kracht was bij instelling van het register. Deze gaf vrijwel iedere psycholoog en pedagoog die werkzaam was in de gezondheidszorg de gelegenheid om zich te kwalificeren voor BIG-registratie, al dan niet na aanvullende scholing. Na sluiting van de overgangsregeling werd het alleen mogelijk een BIG-registratie te behalen via het volgen van de reguliere opleiding. Hiermee werd de mogelijkheid tot het behalen van een
BIG-registratie
sterk
afhankelijk
van
de
beschikbaarheid
van
voldoende
opleidingsplaatsen. Vooral de eerste jaren was de opleidingscapaciteit met zo’n honderd plaatsen zeer beperkt. Noodgedwongen gingen veel psychologen en pedagogen in de gezondheidszorg aan de slag zonder de gz-opleiding gevolgd te hebben. Ondanks de groei van het aantal opleidingsplaatsen heeft deze trend zich de afgelopen jaar voortgezet. Dit heeft ertoe geleid dat in de gezondheidszorg inmiddels een forse groep psychologen en pedagogen werkzaam is zonder BIG-registratie. De omvang van deze groep wordt geschat op 2.000 à 3.000 personen, zo’n 20 à 30 procent van het totaal aantal psychologen en pedagogen dat werkzaam is in de gezondheidszorg.3 Voor een deel bestaat deze groep van ‘BIG-lozen’ uit jonge, net-afgestudeerde psychologen en pedagogen, die in afwachting zijn van een opleidingsplaats. Voor een ander deel betreft het echter (inmiddels) ervaren professionals, die reeds geruime tijd in de gezondheidszorg werkzaam zijn, zonder dat zij in het bezit zijn van een BIG-registratie. Deze ervaren ‘BIG-lozen’ vormen een substantiële groep: uit onderzoek in opdracht van de sector Gezondheidszorg van het NIP blijkt dat ongeveer de helft van de niet-BIG-geregistreerden afgestudeerd is voor
3
P. van Drunen. Het ‘daklozen’-probleem. Een verkenning van het vraagstuk van psychologen niet in opleiding (pnio’s) in de gezondheidszorg. Amersfoort: 2008. Vergelijk de arbeidsmarktmonitor van GGZ-Nederland,
[email protected], waaruit blijkt dat ca. eenderde van alle psychologen werkzaam in de GGZ niet beschikt over een BIG-registratie. Zie voor het aantal gz-psychologen dat daadwerkelijk werkzaam is in de gezondheidzorg het recent verschenen Capaciteitsplan 2011 (Utrecht: Capaciteitsorgaan). -4-
Kamer Gz-Psycholoog 1 januari 2005.4 94 procent van hen geeft aan te werken in de individuele patiëntenzorg. Bijna de helft van hen werkt volledig zelfstandig, en nog eens 29 procent zegt weliswaar formeel onder supervisie van een BIG-geregistreerde te staan, maar in de praktijk volledig zelfstandig te opereren. Velen van hen hebben zich door bij- en nascholing verder bekwaamd. In het licht van de wet BIG is dit een problematische situatie. Psychologische hulpverlening door niet-BIG-geregistreerden is niet in overeenstemming met de bedoeling van de wet-BIG om via titelbescherming waarborgen te bieden voor de kwaliteit van de hulpverlening. Afwezigheid van een BIG-registratie betekent dat de kwaliteit van de hulpverlening niet gewaarborgd is en dat de patiënt bij problemen niet beschermd is door een wettelijk tuchtrecht. Ook door de betrokken psychologen en pedagogen zelf wordt de situatie ervaren als problematisch: 98 procent van hen geeft aan graag alsnog een BIG-registratie te willen verwerven. Het is geen reële optie om van deze groep te vragen om alsnog de reguliere opleiding tot gzpsycholoog te volgen. Niet alleen is de capaciteit van de opleiding hiervoor ontoereikend. Ook onderwijs-economisch is het niet doelmatig om psychologen en pedagogen met een lange staat van dienst en aantoonbare competenties een opleiding te laten volgen, die bestemd is voor novieten. Tegen deze achtergrond heeft de commissie in opdracht van de Kamer Gezondheidszorgpsycholoog
de
mogelijkheden
onderzocht
voor
een
aangepast
opleidingstraject.
Richtinggevend daarbij is het uitgangspunt van honorering van eerder verworven competenties. In dat opzicht sluit de opdracht van de Kamer aan bij het streven van de overheid naar betere benutting van eerder verworven competenties in de gezondheidszorg.5
4
P. van Drunen en S. Krul, Rapport onderzoek niet-BIG-geregistreerden. Amersfoort: oktober 2010. Zie onder andere de recente Arbeidsmarktbrief van de Minister van VWS, Vertrouwen in professionals, 21 oktober 2011. 5
-5-
voorstel EVC-traject
II.
Uitgangspunten
Doelstelling van de commissie was het onderzoeken van de mogelijkheid om te komen tot de ontwikkeling van een aangepast opleidingstraject voor ervaren psychologen en pedagogen, die zonder BIG-registratie werkzaam zijn in de gezondheidszorg. Kortheidshalve zal dit vanaf hier worden aangeduid als het EVC-traject, waarbij EVC staat voor Eerder Verworven Competenties. Richtinggevende uitgangspunten bij de gedachtevorming over een EVC-traject waren voor de commissie: kwaliteit, rechtvaardigheid, toegankelijkheid en doelmatigheid. Daarnaast is aandacht besteed aan een aantal randvoorwaarden, waaronder de uitvoerbaarheid van het traject en de consequenties voor de reguliere opleiding. Hieronder worden deze punten nader toegelicht en uitgewerkt.
Uitgangspunt 1: Kwaliteit Het eerste uitgangspunt is de kwaliteit van het aangeboden opleidingstraject. Dit is naar de mening van de commissie een sine qua non voor elk opleidingstraject dat leidt tot BIGregistratie. Immers: BIG-registratie is onder andere bedoeld als publieke waarborg voor de deskundigheid van de geregistreerde beroepsbeoefenaar. Elke opleiding die kwalificeert voor een BIG-registratie dient daarom adequaat te zijn om dit deskundigheidsniveau te bereiken. Het deskundigheidsgebied van de gz-psycholoog is vastgelegd in de wet-BIG en uitgewerkt tot opleidingseisen in het Besluit Gezondheidszorgpsycholoog. Het bepaalde in dit besluit is daarom door de commissie als uitgangspunt genomen. Een beperking van het Besluit Gezondheidszorgpsycholoog is dat het uitsluitend geformuleerd is in termen van omvang en inhoud van het te volgen onderwijs. In het geval van personen die reeds deelcompetenties hebben verworven is dit niet toereikend. Immers: een dergelijke formulering geeft geen maatstaf voor de verdiscontering van reeds verworven competenties. Om deze reden stelt de commissie voor om naast het Besluit Gezondheidszorgpsycholoog ook de eindcompetenties van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog in de beschouwing te betrekken, zoals deze geformuleerd zijn in het kader van het project ‘Modernisering psyopleidingen’.6 Deze geven preciezer aan over welke competenties een opleideling aan het eind van de opleiding dient te beschikken. Uitgangspunt 2: Rechtvaardigheid Belangrijk is dat een EVC-traject rechtvaardig is ten opzichte van de reguliere gz-opleiding. Dit betekent dat verschillen ten opzichte van de reguliere opleiding verdedigbaar moeten zijn in 6
Zie voor een beschrijving van dit project en de voorlopige uitkomsten ervan M. Verbraak e.a., Competentieprofiel van de gezondheidszorgpsycholoog, in M. Verbraak, S. Visser, P. Muris & K. Hoogduin (red.), Handboek voor gzpsychologen. Amsterdam: Boom, 2011. -6-
Kamer Gz-Psycholoog het licht van de verschillende tussen de doelgroepen van beide opleidingen. Het kan bijvoorbeeld niet zo zijn dat er sprake is van vergaande vrijstellingen of versoepelingen, uitsluitend met het doel om deze groep tegemoet te komen. Dit is ook van belang om het eventuele risico op schadeclaims van de zijde van regulier opgeleiden te voorkomen.
Uitgangspunt 3: Toegankelijkheid Derde eis die aan een aangepaste opleiding moet worden gesteld, is dat zij toegankelijk is voor de doelgroep. Deze bestaat uit psychologen en pedagogen die voldoen aan de toelatingsvoorwaarden van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog, met een aantal jaren werkervaring en aantoonbare competenties op het gebied van de gezondheidszorgpsychologie, die beschikken over een betaalde functie in de gezondheidszorg. Gegeven het loopbaanstadium waarin deze psychologen en pedagogen zich bevinden, meent de commissie dat het niet redelijk is van hen te verwachten dat zij hun functie opgeven om de opleiding te kunnen volgen. Dit betekent dat de opleiding gevolgd moet kunnen worden vanuit de functie die men bekleedt. Voorwaarde daarbij is wel dat de juiste condities kunnen worden gecreëerd om de opleiding te volgen. Dat betekent bijvoorbeeld dat de werkgever medewerking verleent, en dat men binnen de eigen werksituatie voldoende gelegenheid heeft om praktijkervaring op te doen met de onderwerpen die in de opleiding aan bod komen. Indien dit laatste niet het geval is, dienen aanvullende arrangementen te worden getroffen (bijv. leerstages elders). Uit het eerder genoemde onderzoek van Van Drunen en Krul blijkt dat een groot deel van de kandidaten voor het EVC-traject niet werkzaam is bij een erkende praktijkopleidingsinstelling, of een instelling die in het kader van de reguliere opleiding voor erkenning als praktijkopleidingsinstelling in aanmerking zou komen. Vanuit het gezichtspunt van toegankelijkheid betekent dit dat het EVC-traject niet exclusief gebonden kan zijn aan erkende praktijkopleidingsinstellingen. In dat geval zou een groot deel van de kandidaten niet in de gelegenheid zijn om gebruik te maken van dit traject. Wel moeten er voor toelating tot de opleiding uiteraard minimumeisen worden gesteld aan de arbeidssituatie, zowel vanuit het gezichtspunt van de te verwerven competenties als vanuit het gezichtspunt van de kwaliteit van de geleverde zorg aan de individuele cliënt.
Uitgangspunt 4: Doelmatigheid Opleidingen dienen doelmatig te zijn, dat wil zeggen: het beoogde resultaat op een zo efficiënt mogelijke manier te realiseren. Dit betekent dat zo optimaal mogelijk gebruik moet worden gemaakt van de kennis en ervaring van leden van de doelgroep en van de beschikbare onderwijskundige resources. In de reguliere opleiding bestaat hiervoor slechts zeer beperkte
-7-
voorstel EVC-traject ruimte: het opleidingsprogramma is geënt op de situatie van net-afgestudeerde psychologen en pedagogen en laat weinig ruimte voor vrijstellingen of andere aangepaste arrangementen. Naar de mening van de commissie dient een EVC-traject hiervoor meer ruimte te bieden. Concreet betekent dit naar de mening van de commissie dat kandidaten vrijstelling moeten kunnen krijgen van de opleidingsonderdelen gericht op competenties waarover zij aantoonbaar reeds beschikken.
Randvoorwaarden Hierboven werden twee randvoorwaarden genoemd voor de realisatie van het traject: geen interferentie met de reguliere opleiding en uitvoerbaarheid. De uitvoerbaarheid spreekt voor zich: het opleidingstraject moet niet alleen theoretisch mogelijk zijn, maar ook praktisch realiseerbaar. Wat betreft de interferentie met de reguliere opleiding: de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog is een goed lopende en in het veld algemeen gewaardeerde opleiding. Tekenend hiervoor is de grote belangstelling voor de opleiding, zowel van de kant van aspirant-cursisten als van de kant van werkgevers. Randvoorwaarde bij de ontwikkeling van het EVC-traject is dat dit niet ten koste gaat van de reguliere opleiding, bijvoorbeeld doordat het EVC-traject concurreert met de reguliere opleiding, of een te groot beslag legt op beschikbaarheid van docenten en/of organisatorische voorzieningen. Een derde punt betreft de bescherming van de patiënt van de psycholoog of pedagoog die de opleiding volgt. In de reguliere opleiding wordt hierin voorzien door de praktijkopleidingsinstelling. Deze wijst een werkbegeleider aan, die erop toeziet dat de patiënten die worden toevertrouwd aan de psycholoog of pedagoog in opleiding verantwoorde zorg krijgen, en daarop ook tuchtrechtelijk aansprakelijk is.7 In het EVC-traject zal een dergelijke constructie niet altijd haalbaar zijn. Dit betekent dat op andere wijze voorzien moet zijn in adequate garanties voor de bescherming van de patiënt, bijvoorbeeld via aansluiting bij verenigingstuchtrecht of een vorm van externe werkbegeleiding.
7
Taken en verantwoordelijkheden in de praktijkopleiding tot gezondheidszorgpsycholoog en gezondheidszorgpsycholoog-specialist. Amsterdam: Kamer Gezondheidszorgpsycholoog/College Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog, 2008. -8-
Kamer Gz-Psycholoog
III.
Schets EVC-traject
1. Nadere omschrijving doelgroep De commissie stelt voor de doelgroep van de opleiding af te bakenen tot psychologen, pedagogen en geestelijk gezondheidskundigen die voldoen aan de volgende voorwaarden: 1. Een psychologische of pedagogische functie hebben op het gebied van de individuele gezondheidszorg, dat wil zeggen de psychologische of pedagogische zorg voor patiënten (diagnostiek, indicatiestelling, begeleiding, behandeling); 2. Beschikken over ten minste vier jaar full-time equivalent werkervaring in de gezondheidszorg, waarvan tenminste 50% opgedaan in de afgelopen vijf jaar8; 3. Aantoonbaar beschikken over deelcompetenties op het gebied van de gezondheidszorgpsychologie die overeenkomen met de competenties van een geregistreerd gezondheidszorgpsycholoog; 4. Afgestudeerd zijn voor 1 januari 2008; 5. Voldoen aan de toelatingsvoorwaarden van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog; 6. Naar het oordeel van de hoofdopleider beschikken over de persoonlijke geschiktheid om de opleiding met succes te volgen en een functie als gezondheidszorgpsycholoog te bekleden; 7.
Beschikken over een arbeidsplaats die naar het oordeel van de hoofdopleider geschikt is als uitgangspunt voor de opleiding.
De eerste drie eisen vloeien voort uit de doelstelling van deze regeling. Immers: zij is bestemd voor psychologen, pedagogen en geestelijk gezondheidskundigen met veel werkervaring in de individuele gezondheidszorg, die op basis van eerder verworven competenties in aanmerking komen voor een aangepast opleidingstraject. De vierde eis is opgenomen om het tijdelijk karakter van deze regeling te benadrukken en te voorkomen dat de aangepaste opleiding uitgroeit tot een alternatieve kwalificatieroute voor gz-psychologen. De aangepaste opleiding is ontwikkeld als oplossing voor de problemen die ontstaan zijn door het historisch tekort aan opleidingsplaatsen. Zij richt zich dan ook primair op psychologen, pedagogen en geestelijk gezondheidskundigen die zijn afgestudeerd in de periode waarin dit probleem zich voordeed. Eerder is voorgesteld als grens van deze periode 1 januari 2005 te nemen. De commissie acht dit te limitatief. Weliswaar zette vanaf 2004 de groei van opleidingsplaatsen in, maar pas in recente jaren is deze capaciteit adequaat te noemen. Door de datum van 1 januari 2008 wordt enerzijds het tijdelijk karakter van de regeling benadrukt, maar anderzijds voorkomen dat psychologen, pedagogen en geestelijk gezondheidskundigen die net na deze datum zijn afgestudeerd ten onrechte benadeeld worden. Momenteel zijn psychologen en pedagogen die 8
Onder ‘full-time equivalent’ wordt hierbij verstaan: voltijds, of eenzelfde aantal uren in deeltijdverband. Ter vermijding van misverstanden dient dit criterium bij voorkeur geoperationaliseerd te worden in een welomschreven aantal uren. -9-
voorstel EVC-traject met de gz-opleiding beginnen gemiddeld vijf jaar afgestudeerd.9 Voor iedereen die na 1 januari 2008 is afgestudeerd kan de reguliere gz-opleiding daarom beschouwd worden als de geëigende route. De vijfde eis vloeit voort uit het Besluit Gezondheidszorgpsycholoog. De zesde eis is van belang om te waarborgen dat deelnemers aan de opleiding niet alleen aan de formele toelatingseisen voldoen, maar ook de persoonlijke geschiktheid hebben voor het volgen van de opleiding en de uitoefening van het beroep. De zevende eis is van belang om een waarborg te bieden voor de kwaliteit van de praktijkopleiding. Welke eisen in dit kader aan arbeidsplaatsen gesteld moeten worden is een zaak van nadere uitwerking.
2. Opleidingsmodel Gezien de uitgangspunten die in het vorige hoofdstuk zijn geformuleerd, kan vastgesteld worden dat het opleidingsmodel van de reguliere opleiding niet geschikt is voor deze doelgroep. In de eerste plaats laat de reguliere opleiding nauwelijks ruimte voor een individueel leertraject: de opleiding gaat uit van een vaste cursusgroep waarbij alle opleidelingen hetzelfde traject doorlopen en vrijstellingen slechts beperkt mogelijk zijn. In de tweede plaats wordt in de reguliere opleiding verondersteld dat de opleidelingen werkzaam zijn in erkende praktijkopleidingsinstellingen, met de bijbehorende opleidingsinfrastructuur. Zoals hierboven aangegeven is dit bij de doelgroep vaak niet het geval. Dit betekent dat voor deze doelgroep een nieuw opleidingsmodel moet worden ontwikkeld, dat afwijkt van de reguliere opleiding (maar leidt tot dezelfde eindkwalificaties). Gegeven de doelgroep acht de commissie hierbij de volgende uitgangspunten essentieel:
De opleiding dient modulair te zijn, zodat zij ruimte biedt voor individuele leertrajecten;
De begeleiding en beoordeling van het praktijkleren dient geïntegreerd te worden in het cursorisch onderwijs.
De commissie stelt hiertoe een opleidingsstructuur voor die uitgaat van een combinatie van (1) een stamgroep, die verplicht is voor alle deelnemers en (2) inhoudelijke modules, die bestaan uit een combinatie van cursorisch onderwijs, praktijkleren en supervisie. Stamgroep De stamgroep vormt de ‘ruggengraat’ van de opleiding. Functies van de stamgroep zijn:
Studieplanning en –begeleiding;
Coaching en intervisie over niet-vakinhoudelijke onderdelen van de opleiding. Hierbij gaat het in het bijzonder om de competenties communicatie, samenwerking, maatschappelijk handelen, organisatie en professionaliteit.
9
Rapport Centrale Aanmelding Opleiding tot gz-psycholoog 2010. Nijmegen: SPON, maart 2011. - 10 -
Kamer Gz-Psycholoog De stamgroep heeft een vaste samenstelling en komt gedurende de gehele opleiding periodiek bijeen, bijvoorbeeld met een frequentie van één maal per maand. Zij bestaat bij voorkeur uit opleidelingen die werkzaam zijn in verschillende domeinen van de gezondheidszorg. De stamgroep wordt begeleid door een senior gz-psycholoog met ervaring op het gebied van opleiden. Deze gz-psycholoog monitort de studievoortgang van de opleidelingen en signaleert eventuele problemen aan de hoofdopleider. Verder beoordeelt hij tussentijds en aan het eind van de opleiding of de opleidelingen voldoen aan de eisen op het gebied van de nietvakinhoudelijke competenties. Daarbij maakt hij gebruik van competentiegerichte beoordelingsinstrumenten als competentie-indicatoren, kenmerkende beroepssituaties en 360 graden feedback. Inhoudelijke modules Naast de stamgroep is er sprake van ca. tien inhoudelijke modules. Deze zijn gecentreerd rond de belangrijkste inhoudelijke thema’s van de gezondheidszorgpsychologie. Voor de afbakening van de modules kan aansluiting gezocht worden bij de thema’s zoals deze in het kader van de modernisering van de psy-opleidingen zijn omschreven. De meeste van deze thema’s zijn gericht op categorieën stoornissen. Hierbij worden onderscheiden angst- en stemmingsstoornissen, persoonlijkheidsproblematiek, psychotische stoornissen, cognitieve stoornissen, verslaving & impulscontroleproblemen, stoornissen van de kindertijd en stoornissen met somatische symptomen. Bij deze thema’s wordt zowel aandacht besteed aan diagnostiek en indicatiestelling als aan behandeling. Daarnaast worden als aparte thema’s onderscheiden: testdiagnostiek en rapportage, en beleid en organisatie. Afhankelijk van eerder verworven competenties kan een opleideling vrijstelling krijgen voor één of meer modules. Zie paragraaf 4, hieronder. De inhoudelijke modules bestaan uit een combinatie van een cursus, praktijkleren en supervisie. Voor elke cursus wordt gespecificeerd welke praktijkervaring de deelnemers tijdens de cursus dienen op te doen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dit stelt uiteraard hoge eisen aan de werksituatie van de deelnemer. Deelnemers dienen vooraf aan te tonen dat zij in staat zijn deze ervaring op te doen, hetzij in hun eigen werksituatie, hetzij via externe stages. De docent verwerkt deze praktijkervaring in zijn onderwijs, via praktijkopdrachten en casusbesprekingen. Aansluitend vindt supervisie plaats over het betreffende thema. De docent monitort de vorderingen van de opleidelingen en beoordeelt aan het eind van de module of de deelnemers de vereiste competenties hebben verworven. Deze beoordeling betreft nadrukkelijk niet alleen de theoretische kennis, maar ook de praktische toepassing. In dit opzicht vervult de docent een rol die in de reguliere opleiding wordt vervuld door de praktijkopleider. De docent betrekt hierbij het oordeel van de supervisor. Verder kan ook hier gebruik worden gemaakt van de hierboven genoemde competentiegerichte beoordelingsinstrumenten.
- 11 -
voorstel EVC-traject Door de modulaire opzet van de opleiding wordt het niet alleen mogelijk om rekening te houden met eerder verworven competenties, maar ook om de opleiding in deeltijd te volgen. Wel acht de commissie het wenselijk een limiet te stellen aan de duur van de opleiding. Dit bevordert dat deelnemers voldoende prioriteit geven aan de opleiding en voorkomt dat kennis tussentijds veroudert. Gedacht kan worden aan een maximumduur van vier jaar. Stamgroep en inhoudelijke modules hebben gezamenlijk een zodanige omvang, dat bij het volgen van de volledige opleiding voldaan wordt aan de eisen van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog: een opleiding van 3600 uur, waarvan 480 uur cursorisch onderwijs, 90 uur supervisie, 240 uur praktijkopdrachten en 2790 uur werkervaring.
3. Organisatie van de opleiding De opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog wordt thans verzorgd door zes regionale opleidingsinstellingen, die daartoe door de Minister zijn aangewezen. Inhoudelijk staat de opleiding onder verantwoordelijkheid van een hoofdopleider. Voor het EVC-traject geeft de commissie de voorkeur aan een landelijke organisatie. Er is sprake van een geheel nieuwe opleiding, waarvoor specifieke expertise vereist is en specifieke organisatorische voorzieningen nodig zijn. Dit is centraal-landelijk beter te realiseren dan op regionaal niveau. Wel acht de commissie het van belang dat de inhoudelijke en organisatorische expertise die aanwezig is bij de bestaande opleidingsinstellingen optimaal gebruikt wordt. Dit zou de vorm kunnen krijgen van een samenwerkingsverband van de bestaande
opleidingsinstellingen,
met
een
eigen
organisatorische
identiteit.
Deze
opleidingsinstelling dient uiteraard te voldoen aan de eisen aan opleidingsinstellingen, zoals geformuleerd in het Besluit Gezondheidszorgpsycholoog. Voorstelbaar is dat de verzorging van afzonderlijke modules wordt uitbesteed aan een van de participerende andere opleidingsinstellingen of derde partijen. De taak van de opleidingsinstelling kan op deze wijze beperkt blijven tot de coördinatie van en het toezicht op deze opleidingsonderdelen. Dit komt de uitvoerbaarheid van het traject ten goede, omdat optimaal gebruik gemaakt kan worden van reeds beschikbare voorzieningen. In verband met hun cruciale betekenis als ‘ruggengraat’ van de opleiding lijkt het de commissie wel van belang dat de stamgroepen worden verzorgd door de opleidingsinstelling zelf. De hoofdopleider is verantwoordelijk voor de toelating tot de opleiding, de vaststelling van eerder verworven competenties en (op basis daarvan) vrijstellingen voor de opleiding, het beoordelen van de werksituatie, de samenstelling van het opleidingsprogramma, de aanstelling van docenten en de eindbeoordeling. Afhankelijk van de capaciteit van de opleiding kan deze verantwoordelijkheid eventueel worden gespreid over meerdere hoofdopleiders, die
- 12 -
Kamer Gz-Psycholoog elk verantwoordelijk zijn voor een aantal opleidingsgroepen. Dit is ook binnen de reguliere opleiding op een aantal plaatsen reeds het geval.
4. Vaststelling eerder verworven competenties De vaststelling van eerder verworven competenties geschiedt door of onder verantwoordelijkheid van de hoofdopleider. Zij is afgestemd op de structuur van de opleiding: per module wordt vastgesteld of de kandidaat reeds beschikt over de betreffende competenties. Zo ja, dan volgt vrijstelling van de betreffende module. Deze vrijstelling betreft zowel het cursorisch onderwijs, als de praktijkervaring en de supervisie. Vrijstelling is mogelijk van een of meerdere modules, met dien verstande dat nooit vrijstelling wordt verleend van deelname aan de stamgroep. Deze is verplicht voor alle deelnemers aan de opleiding. Vrijstelling wordt verleend aan deelnemers indien deze naar het oordeel van de hoofdopleider aantoonbaar reeds beschikken over de betreffende competenties. Het is een kwestie van nadere uitwerking op welke wijze de hoofdopleider dit onderzoekt. Mogelijkheden zijn onder andere:
Portfolio, waarbij op basis van een analyse van werkervaring, eerder gevolgd onderwijs en supervisie wordt geanalyseerd over welke competenties een kandidaat geacht kan worden te beschikken;
Competentietoetsen, waarbij via een assessment rechtstreeks wordt nagegaan of een kandidaat over de betreffende competenties beschikt.
De afgelopen jaren zijn bij andere BIG-disciplines diverse modellen ontwikkeld voor de vaststelling van eerder verworven competenties. Te denken valt aan de assessmentprocedures voor buitenlands gediplomeerde artsen en tandartsen, de EVC-procedure voor verpleegkundig specialisten, en de assessmentprocedures die thans ontwikkeld worden in het kader van de periodieke registratie. In de ontwikkeling van het EVC-traject kan aansluiting worden gezocht bij deze ervaringen. De beoordeling van eerder verworven competenties maakt onderdeel uit van de toelating tot de opleiding. Deze toelating en beoordeling wordt georganiseerd via het zogenaamde trechtermodel. Volgens principes van doelmatigheid en efficiëntie wordt hierbij begonnen met de toetsing van relatief eenvoudig vast te stellen eisen, en worden complexe beoordelingen aan het eind van het proces geplaatst.
5. Beoordeling en afsluiting van de opleiding Als eerste uitgangspunt is geformuleerd dat de opleiding adequate waarborgen moet bieden voor het deskundigheidsniveau van de afgestudeerden. Cruciaal hiervoor is de wijze waarop de
- 13 -
voorstel EVC-traject beoordeling van het bereikte deskundigheidsniveau gestalte krijgt. Belangrijke onderdelen hiervan kwamen hierboven reeds ter sprake:
De beoordeling van eerder verworven competenties, door of onder verantwoordelijkheid van de hoofdopleider;
De beoordeling van de algemene, vakoverstijgende competenties, door de begeleider van de stamgroep;
De beoordeling van de resultaten op de afzonderlijke modules, door de docenten die verantwoordelijk zijn voor deze modules (mede op basis van het oordeel van de supervisoren).
De eindbeoordeling vindt plaats door de hoofdopleider, op basis van de resultaten op de verschillende studieonderdelen. De hoofdopleider overtuigt zich ervan dat alle studieonderdelen zijn gevolgd en met voldoende resultaat zijn afgesloten, op basis waarvan vervolgens het diploma wordt uitgereikt. Per saldo resulteert dit in een beoordelingsmodel, dat wat betreft kwaliteitsborging equivalent is aan de reguliere opleiding tot gz-psycholoog.
- 14 -
Kamer Gz-Psycholoog
IV.
Verdere uitwerking en ontwikkeling
In het vorige hoofdstuk is een schets gegeven van een aangepaste opleiding die voldoet aan de uitgangspunten zoals geformuleerd in hoofdstuk II. De commissie is zich ervan bewust dat deze schets nog slechts een richting aangeeft, en verder uitgewerkt moet worden. Zij meent echter dat dit primair een aangelegenheid is van de opleidingsinstellingen, zijnde de verantwoordelijken voor de uitvoering van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog. In dit hoofdstuk wordt een aantal aanbevelingen gedaan voor het verdere proces.
1. Draagvlak Tot op heden is de verkenning van de mogelijkheid voor een aangepaste opleiding een aangelegenheid geweest van de sector Gezondheidszorg NIP, de Kamer Gezondheidszorgpsycholoog en de opleidingen, in casu het overleg van hoofdopleiders en coördinatoren van de opleiding tot gz-psycholoog. Voor het welslagen van dit opleidingstraject is echter de steun van andere partijen onontbeerlijk. Aannemend dat de Kamer zich kan vinden in de hier ontwikkelde ideeën, stelt de commissie dan ook voor op korte termijn te verkennen in hoeverre hiervoor draagvlak bestaat bij andere stakeholders. Hierbij valt te denken aan de beoogde doelgroep van de opleiding, de wetgever (Ministerie VWS), het werkveld (zorginstellingen, opleiders), het CONO (als adviesorgaan voor beroepen en opleidingen in de GGZ) en de opleidingsinstellingen.
2. Verdere ontwikkeling De Kamer Gezondheidszorgpsycholoog heeft het initiatief genomen tot de bestudering van oplossingsrichtingen. De verdere ontwikkeling hiervan zou echter bij voorkeur moeten geschieden door de opleidingsinstellingen, c.q. het samenwerkingsverband dat in het vorige hoofdstuk werd voorgesteld. Hierdoor kan optimaal gebruik gemaakt worden van de onderwijskundige, inhoudelijke en logistieke expertise van deze opleidingsinstellingen. Mogelijk zou in dit verband ook een haalbaarheidsonderzoek te overwegen zijn. De Kamer Gezondheidszorgpsycholoog blijft binnen deze opzet op afstand bij de opleiding betrokken, in haar rol als toezichthouder.
3. Fasering In verband met de te verwachten grote belangstelling stelt de commissie voor het EVC-traject gefaseerd te ontwikkelen. Hierbij zou begonnen kunnen worden met een aanbod voor een drietal groepen waarvan bekend is dat zij, op basis van eerder gevolgd onderwijs, aanwijsbaar beschikken over deelcompetenties op het gebied van de gezondheidszorgpsychologie. Dit betreft psychologen en pedagogen die een van de volgende kwalificatieroutes hebben gevolgd:
- 15 -
voorstel EVC-traject
De kwalificatieroute tot cognitief gedragstherapeut van de Vereniging voor Gedrags- en Cognitieve therapie;
De kwalificatieroute tot kinder- en jeugdpsycholoog NIP;
De kwalificatieroute tot orthopedagoog-generalist NVO.
Naar verwachting zal het mogelijk zijn om door inhoudsvergelijking van deze kwalificatieroutes met de eindcompetenties van de gz-opleiding tot een collectieve vrijstellingsregeling te komen voor elk van deze routes. Aanvullend kan daarbij sprake zijn van individuele vrijstellingen op basis van aanvullende reeds verworven competenties. Op basis van de ervaringen met deze groepen kan het EVC-traject vervolgens verder worden ‘uitgerold’. Daarbij kan bij voorbeeld bezien worden er ook andere opleidingstrajecten zijn, die voldoende vergelijkbaar zijn met de gz-opleiding om basis te bieden voor collectieve vrijstellingen. Te denken valt hierbij bij voorbeeld aan opleidingstrajecten of –pakketten op bepaalde maatschappelijke of inhoudelijke deelterreinen van het vak, zoals de ouderenzorg, de gehandicaptenzorg en de neuropsychologie.
- 16 -
Kamer Gz-Psycholoog
V.
Toetsing aan uitgangspunten en randvoorwaarden
In hoofdstuk II zijn vier uitgangspunten geschetst voor een te ontwikkelen EVC-traject: kwaliteit, rechtvaardigheid, toegankelijkheid en doelmatigheid. Daarnaast werd een aantal randvoorwaarden genoemd waaraan het traject moet voldoen. Naar de mening van de commissie voldoet het hierboven gepresenteerde model aan de geformuleerde uitgangspunten:
Kwaliteit. De kwaliteit van het aangeboden opleidingstraject én het deskundigheidsniveau van de aldus opgeleide gz-psychologen is afdoende gewaarborgd;
Rechtvaardigheid. Het EVC-traject kent enkele ‘voordelen’ ten opzichte van de reguliere gzopleiding. Dit zijn met name de mogelijkheid tot verdergaande vrijstellingen en tot het volgen van de opleiding buiten de setting van een erkende praktijkopleidingsinstelling. Beide aanpassingen zijn naar het oordeel van de commissie gerechtvaardigd in het licht van de achtergrond en situatie van de beoogde deelnemers. Bovendien is het EVC-traject in sommige opzichten ook zwaarder: waar in de reguliere opleiding sprake is van een duidelijke infrastructuur en een intensieve ondersteuning, dienen de EVC-opleidelingen hun praktijkopleiding in hoge mate zelf vorm te geven. Naar de mening van de commissie kan er dan ook geen sprake zijn van honoreerbare schadeclaims, maar een juridische toets in dezen is wellicht zinvol;
Toegankelijkheid. Het traject is in principe toegankelijk voor iedere psycholoog of pedagoog die voldoet aan de toelatingsvoorwaarden;
Doelmatigheid. Het traject doet recht aan eerder verworven competenties, en de begeleidingsstructuur is aangepast aan hetgeen voor deze doelgroep noodzakelijk moet worden geacht.
Daarnaast werden in hoofdstuk II enkele randvoorwaarden genoemd: uitvoerbaarheid, verenigbaarheid met de reguliere opleiding en de bescherming van de patiënt. Het geschetste EVC-traject is naar het oordeel van de commissie beslist uitvoerbaar. Wel vereist het een andere organisatie dan de reguliere opleiding, reden om de uitvoering ervan te beleggen bij een aparte, daartoe op te richten uitvoeringsorganisatie. Daarnaast is nog niet te overzien hoe groot de belangstelling zal zijn voor het traject, terwijl er wel duidelijke grenzen zijn aan de (jaarlijkse) opleidingscapaciteit. Afhankelijk hiervan kan het nodig blijken de instroom over meerdere jaren te faseren. De commissie ziet geen probleem wat betreft de verenigbaarheid met de reguliere opleiding:
De doelgroep van het EVC-traject is zorgvuldig afgebakend. Door de begrenzing in de tijd wordt voorkomen dat zij strategisch gedrag uitlokt van praktijkopleidingsinstellingen en psychologen en pedagogen. De opleiding staat immers alleen open voor hen die reeds geruime tijd zijn afgestudeerd.
- 17 -
voorstel EVC-traject
De EVC-opleiding wordt ondergebracht in een aparte uitvoeringsorganisatie. Hierdoor wordt de belasting van bestaande opleidingsinstellingen beperkt.
Zelfs meent de commissie dat het EVC-traject de bestaande opleiding in een aantal opzichten kan versterken:
De heterogeniteit van de bestaande opleiding vermindert, doordat psychologen en pedagogen met eerder verworven competenties een eigen opleidingstraject krijgen. De didactisch lastig te hanteren verschillen in één opleidingsgroep tussen net afgestudeerden en opleidelingen met zeer veel ervaring worden hierdoor verkleind.
De aangepaste opleiding is op een aantal punten vernieuwend, bijvoorbeeld in de oriëntaties op competenties en de geïntensiveerde wijze waarop cursorisch onderwijs en praktijkervaring op elkaar betrokken worden. De aangepaste opleiding kan hierdoor als ‘proeftuin’ fungeren voor onderwijskundige innovaties, die vervolgens ook in de reguliere opleiding kunnen worden toegepast.
De bescherming van de patiënt is primair de verantwoordelijkheid van de zorgorganisatie waar de psycholoog of pedagoog in opleiding werkzaam is. Indien zij werken met niet BIG-geregistreerde professionals, is het vanuit de Kwaliteitswet Zorginstellingen hun taak om waarborgen te creëren voor de kwaliteit van zorg. Desalniettemin is het van belang dat hier vanuit de opleiding op wordt toegezien. Dit geldt a fortiori voor het EVC-traject, aangezien hier niet per definitie sprake is van werkbegeleiding op de wijze waarop dit in de reguliere opleiding gebruikelijk is. Bij de verdere uitwerking is dit naar de mening van de commissie een belangrijk punt van aandacht. Hierbij zou bijvoorbeeld onderzocht moeten worden of vormen van begeleiding op afstand, al dan niet in combinatie met het verenigingstuchtrecht van NIP, NVO en eventuele andere beroepsverenigingen, hiervoor een adequaat substituut bieden.
- 18 -
Kamer Gz-Psycholoog
Bijlage
Samenstelling commissie
Voorzitter Prof. dr. M.J.P.M. Verbraak, hoofdopleider Leden Prof.dr. A.L. van Baar, vertegenwoordiger NIP, tevens hoofdopleider Drs. J.A.M. Baas, vertegenwoordiger NIP Prof.dr. T.K. Bouman, hoofdopleider Prof.dr. P.J.C.M. Embregts, hoofdopleider Prof.dr. E.L.M. Eurelings-Bontekoe, hoofdopleider Drs. H. Geertsema, vertegenwoordiger NIP Dr. E.M. Sigmond-de Bruin, vertegenwoordiger NVO, tevens plaatsvervangend hoofdopleider Secretaris Drs. P. van Drunen
- 19 -