Keynote '08 Gebruikershandleiding
K Apple Inc. © 2008 Apple Inc. Alle rechten voorbehouden. Volgens de auteursrechtelijke bepalingen mag deze handleiding niet zonder schriftelijke toestemming van Apple geheel of gedeeltelijk worden gekopieerd. Het gebruik van dit product is onderworpen aan de voorwaarden van de licentieovereenkomst in dit pakket.
Apple, het Apple logo, AppleWorks, ColorSync, Exposé, iBook, iDVD, iLife, iPhoto, iPod, iTunes, Keynote, Mac, MacBook, Mac OS, Numbers, Pages, PowerBook en QuickTime zijn handelsmerken van Apple Inc., die zijn gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere landen. Apple Remote Desktop, Finder, GarageBand, iWeb, iWork en Safari zijn handelsmerken van Apple Inc.
Het Apple logo is een handelsmerk van Apple Inc., dat is gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere landen. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Apple is het niet toegestaan het via het toetsenbord op te roepen Apple logo (Option (z) + Shift + K) te gebruiken voor commerciële doeleinden.
AppleCare is een dienstmerk van Apple Inc., dat is gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere landen.
Deze handleiding is met uiterste zorg samengesteld. Apple aanvaardt geen aansprakelijkheid voor druk- of typefouten.
Andere in deze handleiding genoemde bedrijfsof productnamen zijn handelsmerken van de desbetreffende bedrijven. Producten van andere fabrikanten worden alleen genoemd ter informatie. Dit betekent niet dat deze producten door Apple worden aanbevolen of door Apple zijn goedgekeurd. Apple aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid met betrekking tot de betrouwbaarheid van deze producten.
Apple 1 Infinite Loop Cupertino, CA 95014-2084 408-996-1010 www.apple.com
Adobe en Acrobat zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Adobe Systems Incorporated in de Verenigde Staten en/of andere landen.
N019-1276 06/2008
1
Inhoudsopgave
Voorwoord
12
Welkom bij Keynote
Hoofdstuk 1
14 14 16 18 18 18 19 21 21 21 23 24 24 25 25 25 26
Hulpmiddelen en technieken in Keynote Thema's en basisdia's Het Keynote-venster In- of uitzoomen Schakelen tussen weergaven Het navigatiepaneel Het tekstpaneel De lichttafelweergave Naar een specifieke dia gaan De knoppenbalk De opmaakbalk De infovensters De mediakiezer Het venster 'Kleuren' Het lettertypepaneel Het waarschuwingenvenster Toetscombinaties en contextuele menu's
Hoofdstuk 2
27 27 27 28 28 29 29 30 30 31 31 31 32
Werken met Keynote-documenten Diavoorstellingen aanmaken of openen Een nieuw Keynote-document aanmaken Een diavoorstelling importeren Een bestaand Keynote-document openen Documenten bewaren Een document bewaren Wijzigingen ongedaan maken Een kopie van een document bewaren Automatisch een reservekopie van een document bewaren Een document als thema bewaren Zoektermen voor een document bewaren Een document sluiten zonder Keynote te stoppen
3
Hoofdstuk 3
32 32 33 33 34 34 34 35 36 36 37 37 37 38 39
Dia's toevoegen, verwijderen en ordenen Een dia toevoegen Dia's opnieuw ordenen Dia's groeperen Een dia verwijderen Een dia overslaan Een nummer aan een dia toevoegen Opmerkingen gebruiken Een onderdeel in een dia kopiëren en naar een andere dia verplaatsen Het thema, de basisdia of lay-out van een dia wijzigen Het thema wijzigen Werken met meerdere thema's Een nieuwe basisdia op een dia toepassen De lay-out van een dia wijzigen Dezelfde wijziging in meerdere dia's aanbrengen
40 40 41 42 43 43 43 43
Werken met tekst Tekst toevoegen Tekst selecteren Tekst verwijderen, kopiëren en plakken De grootte en vormgeving van tekst bepalen Tekst opmaken via het Opmaak-menu Tekst vet of cursief maken via het submenu van het commando 'Lettertype' Een contour op tekst toepassen via het submenu van het commando 'Lettertype' Tekst onderstrepen via het submenu van het commando 'Lettertype' De tekstgrootte wijzigen via het submenu van het commando 'Lettertype' Tekst in subscript of superscript weergeven via het submenu van het commando 'Lettertype' Het gebruik van hoofdletters of kleine letters instellen via het submenu van het commando 'Lettertype' Tekst opmaken via het lettertypepaneel Tips voor het indelen van lettertypen Lettertypen wijzigen via het lettertypepaneel De weergave van onderstreepte tekst wijzigen via het lettertypepaneel Tekst doorhalen via het lettertypepaneel De tekstkleur wijzigen via het lettertypepaneel De achtergrondkleur van een alinea wijzigen via het lettertypepaneel Een schaduw aan tekst toevoegen via het lettertypepaneel Het lettertype wijzigen dat wordt gebruikt in het tekstpaneel Accenten en speciale tekens toevoegen Een accentteken toevoegen De toetsenbordindeling voor een andere taal bekijken
43 44 44 44 45 47 47 48 48 48 48 49 50 50 50 51
4
Inhoudsopgave
51 52 53 53 54 54 55 55 56 57 57 57 58 59 59 59 60 60 61 61 61 61 62 63 64 65 65 66 66 67 68 68 69 70 70 71 71 71 72 72 72 73
Speciale tekens en symbolen typen Kromme aanhalingstekens gebruiken Geavanceerde typografische functies gebruiken Het anti-aliasingniveau aanpassen Tekstuitlijning, letter- en regelafstand en tekstkleur instellen De uitlijning, regelafstand en kleur van tekst instellen in het infovenster 'Tekst' Tekst horizontaal uitlijnen Tekst verticaal uitlijnen De regelafstand voor tekst wijzigen De ruimte voor of na alinea's wijzigen De afstand tussen tekens aanpassen De tekstkleur wijzigen in het infovenster 'Tekst' Tabstops instellen om tekst uit te lijnen Een nieuwe tabstop instellen Een tabstop wijzigen Een tabstop verwijderen Tekst laten inspringen Het inspringniveau voor alinea's instellen De marge van tekst in objecten wijzigen Het inspringniveau voor lijsten instellen Werken met genummerde lijsten, geordende lijsten (overzichten) en lijsten met opsommingstekens Automatisch lijsten aanmaken Werken met lijsten met opsommingstekens Werken met genummerde lijsten Werken met geordende lijsten (overzichten) Werken met tekstvakken en vormen om tekst meer in het oog te laten springen Een vrij tekstvak toevoegen Tekst in kolommen weergeven Tekst in een vorm opnemen Een tekstvak of vorm opmaken Werken met koppelingen Een koppeling naar een webpagina toevoegen Een koppeling naar een vooraf geadresseerd e-mailbericht toevoegen Een koppeling naar een dia toevoegen Een koppeling naar een Keynote-bestand toevoegen Een koppeling toevoegen om een diavoorstelling te stoppen Tekst voor een koppeling onderstrepen Tekst automatisch vervangen Een vaste spatie invoegen De spelling controleren De spelling controleren Werken met spellingsuggesties
Inhoudsopgave
5
Hoofdstuk 4
6
74
Tekst zoeken en vervangen
75 75 76 76 76 77 77 77 78 78 79 79 79 80 80 81 82 82 83 85 85 86 86 87 87 87 89 90 91 92 92 93 93 94 95 95 96 96 96 97 97
Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten Objecten selecteren Objecten kopiëren of dupliceren Objecten verwijderen Objecten verplaatsen Een object naar voren of naar achteren verplaatsen (objecten in lagen plaatsen) Objecten uitlijnen Objecten in een dia ten opzichte van elkaar uitlijnen Objecten op gelijke afstand van elkaar plaatsen Hulplijnen gebruiken Nieuwe hulplijnen aanmaken Werken met rasterlijnen in basisdia's De positie voor objecten nauwkeurig bepalen Objecten wijzigen Het formaat van objecten wijzigen Objecten spiegelen en roteren De randstijl wijzigen Objecten in een kader plaatsen Een schaduw aan een object toevoegen Een weerspiegeling aan een object toevoegen De mate van ondoorzichtigheid van objecten aanpassen Objecten groeperen en vergrendelen Objecten groeperen en de groepering van objecten opheffen Objecten vergrendelen en ontgrendelen Objecten vullen Een kleur als vulling voor een object gebruiken Het venster 'Kleuren' gebruiken Een object met een afbeelding vullen Werken met vormen Een kant-en-klare vorm toevoegen Een aangepaste vorm toevoegen Een vorm bewerkbaar maken De punten van een vorm bewerken De vorm van een gebogen lijn wijzigen De vorm van een recht segment wijzigen Een hoekpunt omzetten in een gebogen punt en omgekeerd Bepaalde vooraf gedefinieerde vormen bewerken Een afgeronde rechthoek bewerken Een enkele en dubbele pijl bewerken Een ster bewerken Een veelhoek bewerken
Inhoudsopgave
98 98 99 99 99 101 101 101 103 104 105 105 106 106 107 108 109 109 110 111
Werken met plaatsaanduidingen voor media Werken met afbeeldingen Een afbeelding importeren Afbeeldingen bijsnijden Een afbeelding bijsnijden aan de hand van de standaarduitsnede (rechthoek) Een afbeelding bijsnijden aan de hand van een vorm Het bijsnijden van een afbeelding ongedaan maken De achtergrond of ongewenste elementen in een afbeelding verwijderen De helderheid, het contrast en andere instellingen van een afbeelding wijzigen Geluid en films gebruiken Geluid aan een dia toevoegen Een soundtrack aan een diavoorstelling toevoegen Een film toevoegen Opties voor het afspelen van media aanpassen Een commentaarstem toevoegen Een diavoorstelling opnieuw opnemen Een opgenomen diavoorstelling afspelen Een opname verwijderen Een webweergave toevoegen Een object omzetten in een koppeling
Hoofdstuk 5
112 112 114 114 117 119 119 122 122 123 124 124 124 125 126 126
Beweging aan diavoorstellingen toevoegen Overgangen tussen dia's toevoegen Dia's verlevendigen met objectanimaties Een object laten verschijnen en verdwijnen met behulp van animatie-effecten Onderdelen in dia's laten bewegen (actie-animaties) Een object laten vervagen, roteren, vergroten of verkleinen Afbeeldingen laten bewegen met behulp van slimme animaties De volgorde van objectanimaties wijzigen Een objectanimatie starten Onderdelen van objecten in door elkaar weergeven Animaties toepassen op specifieke typen objecten Een tekstanimatie aanmaken Een tabelanimatie aanmaken Een diagramanimatie aanmaken Een filmanimatie aanmaken Objectanimaties verwijderen
Hoofdstuk 6
127 127 128 128 129
Werken met tabellen Tabellen Werken met tabellen Een tabel toevoegen Werken met hulpmiddelen voor tabellen
Inhoudsopgave
7
131 131 132 132 132 132 133 133 134 134 134 135 136 136 137 137 138 139 139 140 140 140 141 141 142 142 143 143 144 144 144 145 145 146 146 146 147 147 148 148
8
Het formaat van een tabel aanpassen Een tabel verplaatsen Een tabel naar een ander iWork-programma kopiëren Tabellen en tabelonderdelen selecteren Een tabel selecteren Een tabelcel selecteren Een groep tabelcellen selecteren Een rij of kolom selecteren Tabelcelranden selecteren Werken met de inhoud van tabelcellen Celwaarden toevoegen en bewerken Werken met tekst in cellen Werken met getallen in cellen Werken met datums in cellen Inhoud weergeven die niet in de cel past Celwaarden opmaken Werken met getalnotaties Werken met valutanotaties Werken met procentnotaties Werken met datum- en tijdnotaties Werken met breuknotaties De wetenschappelijke notatie gebruiken Werken met de tekstnotatie Celwaarden controleren Afbeeldingen of kleuren aan cellen toevoegen Tabelcellen automatisch vullen Werken met rijen en kolommen Rijen toevoegen Kolommen toevoegen Een rij of kolom verwijderen Werken met een koptekstrij of -kolom Werken met een voettekstrij Het formaat van een rij of kolom wijzigen Wisselende rijkleuren Werken met tabelcellen Tabelcellen samenvoegen Tabelcellen splitsen Randen van tabelcellen opmaken Cellen kopiëren en verplaatsen Tabelcellen sorteren
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 7
150 150 151 151 152 152 153 153 154 154 154 155 156 156 156 156 157 158 159
Werken met formules en functies in tabellen Werken met formules Snel een formule toevoegen Een eenvoudige berekening met kolomwaarden uitvoeren Een eenvoudige berekening met rijwaarden uitvoeren Een formule verwijderen Werken met de formule-editor Een nieuwe formule toevoegen met de formule-editor Een formule bewerken met de formule-editor Werken met celverwijzingen Een celverwijzing aan een formule toevoegen Een formule met celverwijzingen kopiëren of verplaatsen Formules eenmaal toepassen op cellen in een kolom of rij Fouten en waarschuwingen afhandelen Werken met operators Een rekenkundige bewerking uitvoeren Rekenkundige operators Vergelijkingsoperators Werken met functies
Hoofdstuk 8
161 161 164 164 164 165 166 167 167 168 168 169 169 169 170 170 170 171 171 172 173 174 174
Werken met diagrammen Informatie over diagrammen Diagrammen toevoegen Een diagramtype selecteren Het standaarddiagramtype kiezen Een diagram omzetten in een ander type diagram Diagramgegevens bewerken Gegevens naar de diagramgegevenseditor kopiëren Werken met rijen en kolommen in de diagramgegevenseditor Algemene diagramkenmerken opmaken Werken met een legenda Werken met een diagramtitel De grootte van een diagram wijzigen Een diagram roteren Labels en maatstreepjes aan de assen toevoegen Assen en randen weergeven Werken met astitels Gegevenspuntlabels weergeven De waardeas opmaken Labels, rasterlijnen en maatstreepjes plaatsen De elementen van een gegevensreeks opmaken Titels, labels en legenda's opmaken Beschrijvende tekst aan een diagram toevoegen
Inhoudsopgave
9
Hoofdstuk 9
10
175 175 175 176 176 176 177 177 177 178 178 179 179 180 181
Specifieke diagramtypen opmaken Cirkeldiagrammen Een afzonderlijk cirkelsegment selecteren De reeksnaam in cirkeldiagrammen tonen Afzonderlijke cirkelsegmenten van het diagram scheiden Een schaduw aan cirkeldiagrammen en -segmenten toevoegen De mate van ondoorzichtigheid van een cirkeldiagram aanpassen Een 2D-cirkeldiagram roteren Staaf- en kolomdiagrammen De afstand tussen staven en sets van staaf- en kolomdiagrammen aanpassen Een schaduw aan staaf- en kolomdiagrammen toevoegen De mate van ondoorzichtigheid van staaf- en kolomdiagrammen aanpassen Vlakdiagrammen en lijndiagrammen Spreidingsdiagrammen 3D-diagrammen
182 182 183 183 184 185 185 186 186 186 188 188 190 190 191 192 193 193 193 194 194 194 195 196 196 197 198
Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren Presentaties aanpassen voor een publiek Een presentatie met alleen koppelingen aanmaken Een presentatie aanmaken die automatisch wordt afgespeeld Afspeelopties instellen Presentaties oefenen en bekijken Presentatoraantekeningen toevoegen Een presentatie oefenen Een presentatie op het beeldscherm van uw computer bekijken Een presentatie op een extern beeldscherm of een groot scherm bekijken Tips voor het werken met een extern beeldscherm Een presentatie op twee schermen tegelijk weergeven De weergave voor de presentator aanpassen De verversingsfrequentie van het beeldscherm instellen Het diaformaat instellen Het VRAM-geheugen (Video Random Access Memory) configureren Presentaties regelen Het afspelen van de presentatie regelen met behulp van het toetsenbord Een presentatie pauzeren en het afspelen weer hervatten Een presentatie stoppen Naar de volgende of vorige animatie of dia gaan Naar een specifieke dia gaan De aanwijzer tijdens een presentatie tonen Tijdens een presentatie met andere programma's werken Films en geluid afspelen Dia's afdrukken Diavoorstellingen naar andere structuren exporteren
Inhoudsopgave
199 199 201 201 202 202 203 203 203 204 205 206 206 207 Hoofdstuk 10 208 208 209 210 211 211 211 212 212 212 213 213 213 214 215 215 216 216 217 218 218 219 219 219 220 Index
Een presentatie op andere platforms gebruiken Een QuickTime-film aanmaken Een PowerPoint-diavoorstelling aanmaken Een PDF-bestand aanmaken Dia's als een afbeeldingsbestand exporteren Een Flash-document aanmaken Een HTML-document aanmaken Een presentatie naar een iLife-programma sturen Een iDVD-project aanmaken Een iPhoto-album aanmaken Exporteren naar iWeb Exporteren naar iTunes en iPod Exporteren naar GarageBand Een presentatie in de iWork '05- of iWork '06-structuur bewaren Basisdia's en thema's ontwerpen Basisdia's en thema's ontwerpen Werken met hulpmiddelen voor basisdia's Een voorvertoning van een basisdia bekijken Basisdia's selecteren om deze aan te passen Een basisdia dupliceren Een dia of basisdia importeren Een geheel nieuwe basisdia aanmaken De lay-out van basisdia's aanpassen Plaatsaanduidingen voor tekst definiëren Plaatsaanduidingen voor media definiëren Plaatsaanduidingen voor objecten definiëren Achtergrondelementen voor basisdia's aanmaken Hulplijnen toevoegen aan basisdia's Standaardkenmerken voor tekst en objecten instellen Standaardkenmerken van tekstvakken en vormen instellen Standaardkenmerken van geïmporteerde afbeeldingen instellen Standaardkenmerken van tabellen instellen Standaardkenmerken van diagrammen instellen Standaardovergangen instellen Animaties aanmaken op basisdia's Aangepaste thema's aanmaken Aangepaste thema's bewaren Een geheel nieuw thema aanmaken De oorspronkelijke kenmerken van het thema herstellen
221
Inhoudsopgave
11
Dit PDF-document in kleur bevat uitgebreide instructies voor het gebruik van Keynote. Voordat u dit document gebruikt, kunt u de Keynote-oefeningen bekijken in de handleiding Aan de slag met iWork '08. Aan de hand van dit oefenmateriaal kunt u snel zelfstandig met Keynote aan de slag gaan. Deze handleiding bevat bovendien meer informatie om snel vertrouwd te raken met Keynote, zoals een overzicht van alle functies en een aantal instructievideo's. Deze gebruikershandleiding bevat gedetailleerde instructies voor het uitvoeren van specifieke taken. Het ingebouwde helpsysteem bevat ook informatie over de meeste taken die in deze handleiding aan de orde komen.
12
Voorwoord
Welkom bij Keynote
In de volgende tabel ziet u waar u in deze handleiding informatie kunt vinden. In Keynote Help kunt u informatie vinden door te bladeren of op bepaalde termen te zoeken. Voor informatie over
Raadpleeg
Keynote-vensters en -functies gebruiken voor het aanmaken en opmaken van documenten
Hoofdstuk 1, “Hulpmiddelen en technieken in Keynote”, op pagina 14
Documenten aanmaken en opslaan en dia's beheren
Hoofdstuk 2, “Werken met Keynote-documenten”, op pagina 27
Tekst opmaken in een Keynotedocument
Hoofdstuk 3, “Werken met tekst”, op pagina 40
Documenten verlevendigen met Hoofdstuk 4, “Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere bijvoorbeeld afbeeldingen, objecten”, op pagina 75 vormen en geluid Overgangen, speciale effecten en animaties toevoegen aan dia's
Hoofdstuk 5, “Beweging aan diavoorstellingen toevoegen”, op pagina 112
Tabellen en de bijbehorende waarden aanmaken, indelen en opmaken
Hoofdstuk 6, “Werken met tabellen”, op pagina 127
Formules en functies gebruiken Hoofdstuk 7, “Werken met formules en functies in tabellen”, op voor berekeningen in tabelcellen pagina 150 Diagrammen aanmaken om numerieke gegevens grafisch weer te geven
Hoofdstuk 8, “Werken met diagrammen”, op pagina 161
Keynote-documenten met anderen delen
Hoofdstuk 9, “Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren”, op pagina 182
Een geheel nieuw thema of nieuwe sjabloon aanmaken
Hoofdstuk 10, “Basisdia's en thema's ontwerpen”, op pagina 208
Voorwoord Welkom bij Keynote
13
1
Hulpmiddelen en technieken in Keynote
1
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de vensters en functies die u gebruikt wanneer u in Keynote diavoorstellingen aanmaakt. Elke diavoorstelling die u aanmaakt, is een Keynote-document. De films, geluiden en andere media die u aan de diavoorstelling hebt toegevoegd, kunt u als onderdeel van het document bewaren, zodat u de presentatie gemakkelijk naar een andere computer kunt overbrengen.
Thema's en basisdia's Als u Keynote opent (door op het programmasymbool in het Dock te klikken of door dubbel te klikken op het programmasymbool in de Finder), wordt de themakiezer geopend. Hierin vindt u een overzicht van de ingebouwde thema's die u kunt gebruiken.
14
Elk Keynote-thema bestaat uit een reeks basisdia's met ontwerpelementen die op elkaar zijn afgestemd. Basisdia's zijn sjablonen met specifieke lay-outs, lettertypen, texturen, diagraminstellingen, achtergrondkleuren, enzovoort. Als u een dia met bepaalde elementen (zoals een titel, tekstblok, lijst met opsommingstekens of afbeelding) wilt aanmaken, selecteert u de basisdia die het meest lijkt op de dia die u voor ogen hebt. Basisdia's bevatten plaatsaanduidingen die u kunt vervangen door uw eigen tekst en media.
Plaatsaanduiding voor voor afbeeldingen, films of andere mediabestanden
Plaatsaanduidingstekst
 Plaatsaanduidingstekst ('Bewerken: klik 2x') geeft aan hoe de tekst eruitziet. Klik dubbel op deze tekst en typ de gewenste tekst. Raadpleeg het gedeelte “Tekst toevoegen” op pagina 40 voor meer informatie.  Plaatsaanduidingen voor media kunnen afbeeldingen, audiobestanden en films bevatten. Sleep de gewenste afbeelding of film naar de plaatsaanduiding. Hoewel mediabestanden naar elke positie in een dia kunnen worden gesleept (niet alleen naar een plaatsaanduiding), worden het formaat en de positie van de afbeelding of film automatisch aangepast bij het gebruik van plaatsaanduidingen voor media. Raadpleeg het gedeelte “Werken met plaatsaanduidingen voor media” op pagina 98 voor meer informatie. U kunt ook zelf elementen, zoals tabellen en andere objecten, aan een dia toevoegen.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote
15
De meeste thema's bevatten de volgende basisdia's: Basisdia
Aanbevolen gebruik
Titel en subtitel
Titelpagina of titels van gedeelten van de presentatie
Titel en opsomming
Inhoud
Titel en opsomming - 2 kolommen
Inhoud die u naast elkaar wilt weergeven
Opsomming
Pagina's met algemene inhoud waarvoor opsommingstekens vereist zijn. Het tekstgebied vult de volledige dia.
Leeg
Lay-outs met vele afbeeldingen
Titel - boven of midden
Titelpagina of titels van gedeelten van de presentatie
Foto - horizontaal
Een horizontaal geplaatste foto met daaronder een titel
Foto - verticaal
Een verticaal geplaatste foto met aan de linkerkant een titel en subtitel
Titel, opsomming en foto
Titelpagina of sectietitel met tekst en foto
Titel en opsomming - links of rechts
Inhoudsdia's waarin u aan de linker- of rechterkant tekst met opsommingstekens kunt plaatsen en aan de andere kant een afbeelding
Het Keynote-venster Het Keynote-documentvenster bevat functies waarmee u een diavoorstelling kunt ontwerpen en ordenen. U kunt al deze elementen naar wens tonen of verbergen. Â Via de knoppenbalk boven in het venster hebt u snel toegang tot de functies waarmee u de dia's kunt aanmaken. Raadpleeg het gedeelte “De knoppenbalk” op pagina 21 voor meer informatie. Â In het navigatiepaneel aan de linkerkant van het venster kunt u een overzicht van de diavoorstelling bekijken. U kunt een miniatuur van elke dia of de tekst van de dia's tonen. Raadpleeg het gedeelte “Schakelen tussen weergaven” op pagina 18 voor meer informatie.
16
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote
 In het veld voor presentatoraantekeningen kunt u tekst over afzonderlijke dia's toevoegen. Tijdens de presentatie kunt u deze aantekeningen raadplegen. Ze zijn niet zichtbaar voor het publiek. Raadpleeg het gedeelte “Presentatoraantekeningen toevoegen” op pagina 185 voor meer informatie. Het diawerkgebied: u maakt een dia door tekst te typen en objecten en mediabestanden toe te voegen. De knoppenbalk: u kunt de knoppenbalk aanpassen, zodat deze de knoppen bevat die u regelmatig gebruikt.
Het navigatiepaneel voor dia's: Dit paneel biedt een overzichtelijke weergave van uw presentatie. U kunt een miniatuur van elke dia of de tekst van de dia's tonen. Hiermee wijzigt u de grootte van de miniatuurafbeeldingen van dia's.
Het veld voor presentatoraantekeningen: Bij elke dia kunt u aantekeningen maken. Tijdens de presentatie kunt u deze aantekeningen raadplegen. Ze zijn niet zichtbaar voor het publiek.
Manieren om deze elementen te tonen of te verbergen: m Om de knoppenbalk te tonen of te verbergen, kiest u 'Weergave' > 'Toon knoppenbalk' of 'Weergave' > 'Verberg knoppenbalk'. m Om het navigatiepaneel te tonen, kiest u 'Weergave' > 'Navigatiepaneel' of 'Weergave' > 'Tekstpaneel'. Om het navigatiepaneel te verbergen, kiest u 'Weergave' > 'Alleen dia'. m Om presentatoraantekeningen te tonen of te verbergen, kiest u 'Weergave' > 'Toon aantekeningen presentator' of 'Weergave' > 'Verberg aantekeningen presentator'.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote
17
In- of uitzoomen U kunt de weergave van het diawerkgebied vergroten (inzoomen) of verkleinen (uitzoomen). Manieren om in of uit te zoomen: m Kies 'Weergave' > 'Zoom' > [zoomniveau]. m Kies een zoomniveau uit het venstermenu 'Zoom' in de linkerbenedenhoek van het diawerkgebied.
Schakelen tussen weergaven U kunt dia's in Keynote op verschillende manieren weergeven, beheren en ordenen: in het navigatiepaneel, het tekstpaneel of de lichttafelweergave. U kunt ook alleen het diawerkgebied weergeven. Naar een andere weergave overschakelen m Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies een andere weergave (of kies 'Weergave' > 'Navigatiepaneel', 'Tekstpaneel', 'Lichttafel' of 'Alleen dia'). Het navigatiepaneel In het navigatiepaneel worden miniatuurafbeeldingen van alle dia's weergegeven. Deze weergave is handig voor diavoorstellingen die veel afbeeldingen, tabellen en andere objecten bevatten. In deze weergave hebt u een duidelijk overzicht van de dia's. Het is echter mogelijk dat u niet alle tekst in de miniaturen kunt lezen.
U kunt de afbeeldingen in alle dia's in één oogopslag bekijken. U kunt dia's ordenen in groepen door ze te laten inspringen. Hiervoor sleept u de dia die u wilt laten inspringen of selecteert u deze dia en drukt u op de Tab-toets.
Sleep deze greep omlaag om basisdia's weer te geven. De dia die hier is geselecteerd, is de dia waaraan u werkt.
Klik op het driehoekje om groepen van ingesprongen dia's te tonen of te verbergen. Hiermee geeft u miniatuurafbeeldingen weer in verschillende formaten.
18
U kunt een dia tijdens een presentatie overslaan door 'Dia' > 'Sla dia over' te kiezen.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote
In het navigatiepaneel kunt u dia's rangschikken en ordenen. Manieren om te werken met het navigatiepaneel: m Om het navigatiepaneel te tonen, klikt u op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kiest u 'Navigatiepaneel', of kiest u 'Weergave' > 'Navigatiepaneel'. m Om dia's te rangschikken of te laten inspringen, sleept u de dia's. m U kunt groepen dia's (ingesprongen dia's en hun bovenliggende dia's) tonen of verbergen door op het driehoekje te klikken. m Om de miniatuurafbeeldingen te vergroten of te verkleinen, klikt u op de knop in de linkerbenedenhoek en kiest u een grootte. m Om een of meer aangrenzende dia's te dupliceren, selecteert u de dia's en kiest u 'Wijzig' > 'Dupliceer'. De gedupliceerde dia's worden na de geselecteerde dia's ingevoegd. m Om een of meer aangrenzende dia's te kopiëren en te plakken, selecteert u de dia's, kiest u 'Wijzig' > 'Kopieer', selecteert u de dia waarna u de gekopieerde dia's wilt plakken en kiest u 'Wijzig' > 'Plak'. m Om basisdia's te tonen (bijvoorbeeld als u zelf basisdia's of thema's wilt aanmaken), sleept u de greep in de rechterbovenhoek van het navigatievenster voor dia's of klikt u op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kiest u 'Toon basisdia's'. Raadpleeg het gedeelte “Basisdia's en thema's ontwerpen” op pagina 208 voor meer informatie. Het tekstpaneel Het tekstpaneel is handig als uw presentatie voornamelijk uit tekst bestaat. Het tekstpaneel geeft de titel en opsommingstekst weer voor elke dia in de diavoorstelling. Alle titels en tekst met opsommingstekens worden duidelijk leesbaar in het navigatiepaneel weergegeven.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote
19
In het tekstpaneel kunt u opsommingstekens eenvoudig ordenen en tijdens het indelen van uw presentatie opnieuw ordenen. Bovendien kunt u in het navigatiepaneel opsommingstekens rechtstreeks aan bestaande tekst toevoegen. U kunt opsommingstekens ook van de ene dia naar de andere slepen, of deze naar een hoger of lager niveau binnen dezelfde dia slepen. In het tekstpaneel worden titels en tekst met opsommingstekens getoond. U kunt rechtstreeks in het tekstpaneel tekst toevoegen of de bestaande tekst bewerken. Om opsommingstekens naar een hoger of lager niveau te verplaatsen, sleept u deze naar links of naar rechts. U kunt zelfs opsommingstekens van de ene dia naar een andere slepen. Als u dubbel klikt op een diasymbool, kunt u de tekst met opsommingstekens in het navigatiepaneel verbergen.
Manieren om te werken met het tekstpaneel: m Om het tekstpaneel te tonen, klikt u op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kiest u 'Tekstpaneel', of kiest u 'Weergave' > 'Tekstpaneel'. m Om het lettertype in het tekstpaneel te wijzigen, kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Algemeen' en kiest u een lettertype en lettergrootte uit de venstermenu's 'Lettertype tekstweergave'. m Om de informatie in het tekstpaneel af te drukken, kiest u 'Archief' > 'Druk af'. Kies 'Keynote' uit het venstermenu 'Aantal en pagina's' in het afdrukvenster en selecteer vervolgens de optie 'Tekstpaneel'.
20
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote
De lichttafelweergave Als uw diavoorstelling veel dia's bevat en u meer miniaturen tegelijk wilt weergeven, gebruikt u de lichttafelweergave. De dia's worden weergegeven zoals op de lichttafel van een fotograaf, zodat u gemakkelijk de volgorde kunt wijzigen door te slepen.
Manieren om te werken met de lichttafelweergave: m Om de lichttafelweergave te tonen, klikt u op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kiest u 'Lichttafel', of kiest u 'Weergave' > 'Lichttafel'. m Om de miniatuurafbeeldingen te vergroten of te verkleinen, klikt u op de knop in de linkerbenedenhoek van het venster en kiest u een grootte. m U kunt een dia bewerken of teruggaan naar uw vorige weergave (navigatiepaneel of tekstpaneel) door dubbel te klikken op een dia. In de lichttafelweergave kunt u dia's toevoegen, verwijderen, dupliceren, overslaan en herordenen op dezelfde wijze als in het navigatiepaneel of tekstpaneel.
Naar een specifieke dia gaan U kunt, terwijl u werkt, eenvoudig naar een bepaalde dia gaan. Manieren om naar een bepaalde dia te gaan: m Klik in het navigatiepaneel of het tekstpaneel op een miniatuur om naar de bijbehorende dia te gaan. m Kies 'Dia' > 'Ga naar' en kies een van de opties uit het submenu ('Volgende dia', 'Vorige dia', 'Eerste dia' of 'Laatste dia').
De knoppenbalk Via de Keynote-knoppenbalk kunt u met één muisklik veelvoorkomende taken in Keynote uitvoeren. U kunt knoppen aan de knoppenbalk toevoegen, knoppen verwijderen en de knoppen anders rangschikken, zodat u zo efficiënt mogelijk kunt werken.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote
21
Hieronder ziet u de standaardset van knoppen in de knoppenbalk.
Hiermee speelt u een diavoorstelling af.
Hiermee maakt u een leeg tekstvak, een vorm, tabel of diagram aan.
Hiermee snijdt u een foto bij of verwijdert u ongewenste gedeelten van een foto.
Hiermee opent u functievensters.
Hiermee voegt u dia's toe. Hiermee kiest u een andere weergave, een ander thema of een andere basisdia.
Hiermee voorziet u verzamelingen afbeeldingen van animatie.
Hiermee zet u een groep objecten om in één object (of één object in meerdere gedeelten) en neemt u objecten op in lagen.
De knoppenbalk aanpassen 1 Kies 'Weergave' > 'Pas knoppenbalk aan' of klik op de knoppenbalk terwijl u de Controltoets houdt ingedrukt en kies 'Pas knoppenbalk aan'. 2 Breng de gewenste wijzigingen in de knoppenbalk aan. Om een onderdeel aan de knoppenbalk toe te voegen, sleept u het bijbehorende symbool naar de knoppenbalk. Om een onderdeel uit de knoppenbalk te verwijderen, sleept u het uit de knoppenbalk. U kunt de standaardset van symbolen herstellen door de standaardset naar de knoppenbalk te slepen. Om de knoppenbalksymbolen te vergroten, schakelt u het aankruisvak 'Klein formaat' uit. Om alleen symbolen of alleen tekst weer te geven, kiest u de desbetreffende optie uit het venstermenu 'Toon'. Om de volgorde van onderdelen in de knoppenbalk te wijzigen, sleept u de symbolen naar de gewenste plaats. 3 Als u klaar bent, klikt u op 'Gereed'. Hier volgen enkele toetscombinaties waarmee u de knoppenbalk kunt aanpassen zonder dat u 'Weergave' > 'Pas knoppenbalk aan' hoeft te kiezen: Â Om een onderdeel te verwijderen, houdt u de Command-toets ingedrukt en sleept u het onderdeel uit de knoppenbalk. U kunt ook de Control-toets ingedrukt houden terwijl u op het onderdeel klikt en vervolgens 'Verwijder onderdeel' kiezen. Â Om een onderdeel te verplaatsen, drukt u op de Command-toets terwijl u het onderdeel naar de gewenste plaats sleept. Om de functie van een bepaalde knop te bekijken, plaatst u de muisaanwijzer erop.
22
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote
De opmaakbalk Met behulp van de opmaakbalk kunt u snel de weergave van tekst, tabellen, diagrammen en andere onderdelen in documenten wijzigen. De opmaakbalk tonen en verbergen m Kies 'Weergave' > 'Toon opmaakbalk' of 'Weergave' > 'Verberg opmaakbalk'. De opmaakbalk bevat verschillende regelaars voor de verschillende objecten. Om de functie van een bepaalde regelaar in de opmaakbalk te bekijken, plaatst u de muisaanwijzer erop. Als u tekst of een grafisch object hebt geselecteerd, ziet de opmaakbalk er als volgt uit: Hiermee stelt u de regelafstand en het aantal kolommen in.
Hiermee stelt u het lettertype, de letterstijl, de lettergrootte en de kleur in.
Hiermee lijnt u de geselecteerde tekst uit.
Hiermee maakt u de randen van tekstvakken en vormen op.
Hiermee stelt u een achtergrondkleur in voor tekstvakken en vormen.
Hiermee past u de mate van ondoorzichtigheid en de schaduw van tekstvakken aan.
Als u een tabel hebt geselecteerd, ziet de opmaakbalk er als volgt uit:
Hiermee stelt u het aantal rijen en kolommen in.
Hiermee maakt u de tekst in tabelcellen op.
Hiermee maakt u de tekst in tabelcellen op.
Hiermee maakt u celranden op.
Hiermee voegt u koptekst- en voettekstrijen toe.
Hiermee voegt u een achtergrondkleur aan een cel toe.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote
23
De infovensters De meeste onderdelen van uw diavoorstelling kunnen worden opgemaakt met behulp van de Keynote-infovensters. Elk infovenster heeft betrekking op een ander opmaakaspect. Het infovenster 'Document' bijvoorbeeld bevat instellingen voor de gehele diavoorstelling. Klik op een van deze knoppen om een ander infovenster te tonen.
Als u meerdere infovensters tegelijkertijd opent, kunt u sneller en eenvoudiger werken in documenten. Als u bijvoorbeeld zowel het infovenster 'Afbeelding' als 'Tekst' hebt geopend, hebt u alle opmaakopties voor afbeeldingen en tekst binnen handbereik. Manieren om een infovenster te openen: m Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk. m Om meerdere infovensters te openen, houdt u de Option-toets (z) ingedrukt terwijl u op een van de knoppen boven in het venster klikt. U kunt ook 'Weergave' > 'Nieuw infovenster' kiezen. Nadat het infovenster is geopend, klikt u op een van de knoppen boven in het venster om een ander infovenster weer te geven. Met de tweede knop van links opent u bijvoorbeeld het infovenster 'Dia'. Om de functie van de regelaars en knoppen in een infovenster te bekijken, plaatst u de muisaanwijzer erop.
De mediakiezer Via de mediakiezer hebt u toegang tot alle mediabestanden in uw iPhoto-bibliotheek, uw iTunes-bibliotheek, uw Aperture-bibliotheek en uw map 'Films'. U kunt een onderdeel van de mediakiezer naar een dia slepen of naar een afbeeldingenvak in een infovenster. De mediakiezer openen m Klik op de knop 'Media' in de knoppenbalk of kies 'Weergave' > 'Toon mediakiezer'.
24
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote
Het venster 'Kleuren' U kunt de kleuren voor tekst, objecten en lijnen instellen in het venster 'Kleuren' van Mac OS X. Het venster 'Kleuren' openen m Klik op de knop 'Kleur' in de knoppenbalk. Raadpleeg het gedeelte “Het venster 'Kleuren' gebruiken” op pagina 89 voor meer informatie.
Het lettertypepaneel In het lettertypepaneel van Mac OS X, dat beschikbaar is vanuit elk programma, kunt u het letterbeeld, de tekengrootte en andere opties voor lettertypen wijzigen. Het lettertypepaneel openen m Klik op de knop 'Letter' in de knoppenbalk. Raadpleeg het gedeelte “Tekst opmaken via het lettertypepaneel” op pagina 45 voor meer informatie over het gebruik van het lettertypepaneel en het wijzigen van het uiterlijk van tekst.
Het waarschuwingenvenster Als u een document in Keynote importeert of een Keynote-document naar een andere structuur exporteert, worden sommige onderdelen mogelijk niet helemaal goed geïmporteerd of geëxporteerd. Eventuele problemen worden in het waarschuwingenvenster vermeld. U kunt ook in andere situaties een waarschuwing krijgen, bijvoorbeeld wanneer u een document in een eerdere versie van het programma bewaart. Als er problemen worden aangetroffen, krijgt u een melding waarmee u de waarschuwingen kunt bekijken. Als u de waarschuwingen niet direct wilt bekijken, kunt u op elk gewenst moment het venster 'Documentwaarschuwingen' weergeven door 'Weergave' > 'Toon documentwaarschuwingen' te kiezen. Als u een waarschuwing te zien krijgt over een ontbrekend lettertype, kunt u de waarschuwing selecteren en op 'Vervang lettertype' klikken om een vervangend lettertype te kiezen. U kunt waarschuwingsberichten kopiëren en deze in een document plakken om alle berichten later te bekijken. U kunt aan de hand van deze berichten eventuele problemen vaak snel opsporen.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote
25
Toetscombinaties en contextuele menu's Met behulp van het toetsenbord kunt u vele Keynote-menucommando's kiezen en diverse taken uitvoeren. Kies 'Help' > 'Toetscombinaties' voor een uitgebreide lijst met alle toetscombinaties in Keynote. Bovendien hebben veel objecten contextuele menu's met commando's die u voor het desbetreffende object kunt gebruiken. Contextuele menu's zijn met name handig als u met tabellen en diagrammen werkt. Een contextueel menu openen m Houd de Control-toets ingedrukt terwijl u op een object klikt.
26
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote
2
Werken met Keynote-documenten
2
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u Keynotedocumenten aanmaakt, opent, importeert en bewaart. Ook wordt beschreven hoe u dia's toevoegt en ordent en hoe u de basisdia of het thema en de lay-out van een dia wijzigt. Voordat u met Keynote aan de slag gaat, is het wellicht een goed idee om de oefeningen in de handleiding Aan de slag met iWork '08 door te werken. Deze helpen u snel uw weg te vinden in Keynote.
Diavoorstellingen aanmaken of openen Elke diavoorstelling die u aanmaakt, is een Keynote-document. U kunt op een vande volgende manieren een diavoorstelling aanmaken: Â U kunt een nieuw Keynote-document aanmaken. Â U kunt een PowerPoint- of AppleWorks-document importeren. Â U kunt een bestaand Keynote-document openen.
Een nieuw Keynote-document aanmaken Een nieuw Keynote-document aanmaken 1 Als Keynote niet is geopend, opent u het programma door in het Dock op het programmasymbool te klikken of door in de Finder dubbel op het symbool te klikken. Als Keynote al is geopend, kiest u 'Archief' > 'Nieuw'. 2 Selecteer in de themakiezer een thema en klik op 'Kies'. U kunt het thema van een diavoorstelling op elk gewenst moment wijzigen (raadpleeg het gedeelte “Het thema, de basisdia of lay-out van een dia wijzigen” op pagina 36) en u kunt in een document meerdere thema's gebruiken (raadpleeg het gedeelte “Werken met meerdere thema's” op pagina 37). In de themakiezer kunt u ook het gewenste diaformaat kiezen (raadpleeg het gedeelte “Het diaformaat instellen” op pagina 191).
27
∏
Tip: U kunt Keynote zodanig instellen dat hetzelfde thema wordt gebruikt wanneer u een nieuw document aanmaakt. Hiervoor kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Algemeen' en schakelt u het aankruisvak 'Gebruik thema' in. Vervolgens kiest u een thema. Klik op 'Kies' om het thema te wijzigen.
Een diavoorstelling importeren Als u al over een presentatie beschikt die u in Microsoft PowerPoint of in AppleWorks hebt aangemaakt, kunt u deze in Keynote importeren en gebruiken. Manieren om een PowerPoint- of AppleWorks-document te importeren: m Kies in Keynote 'Archief' > 'Open'. Navigeer in het venster 'Open' naar het document dat u wilt importeren en klik op 'Open'. m Sleep in de Finder het symbool van het PowerPoint- of AppleWorks-document naar het Keynote-programmasymbool.
Een bestaand Keynote-document openen U kunt op verschillende manieren documenten openen die in Keynote zijn aangemaakt. Manieren om een Keynote-document te openen: m Om in Keynote een document te openen, kiest u 'Archief' > 'Open', selecteert u het document en klikt u vervolgens op 'Open'. m Om een document te openen waaraan u onlangs hebt gewerkt, kiest u 'Archief' > 'Open recente bestanden' en kiest u het document uit het submenu. m Om een Keynote-document vanuit de Finder te openen, klikt u dubbel op het symbool van het document of sleept u het naar het programmasymbool van Keynote. U kunt een Keynote-document openen dat is aangemaakt met een oudere versie van Keynote (iWork '05 of iWork '06). Als u het document in iWork '05 of iWork '06 wilt kunnen blijven gebruiken, bewaart u het in dezelfde structuur. Raadpleeg het gedeelte “Een presentatie in de iWork '05- of iWork '06-structuur bewaren” op pagina 207. Als er een bericht verschijnt dat er een lettertype of bestand ontbreekt, kunt u het document toch gebruiken. Keynote vervangt ontbrekende lettertypen namelijk door lettertypen die wel beschikbaar zijn. Als u ontbrekende lettertypen toch wilt gebruiken, stopt u Keynote en voegt u de lettertypen aan de map 'Lettertypen' op uw computer toe (raadpleeg Mac Help voor meer informatie). Als u ontbrekende films of audiobestanden wilt weergeven, moet u ze in het document invoegen.
28
Hoofdstuk 2 Werken met Keynote-documenten
Documenten bewaren Afbeeldingen en diagramgegevens worden in een Keynote-document bewaard, zodat deze correct worden weergegeven als het document op een andere computer wordt geopend. Lettertypen maken echter geen deel uit van het document. Als u dus een Keynote-document naar een andere computer overbrengt, moet u ervoor zorgen dat de lettertypen die in het document worden gebruikt, in de lettertypenmap van de andere computer zijn geïnstalleerd. Standaard worden audio- en filmbestanden bewaard bij Keynote-documenten, maar u kunt deze instelling wijzigen. Als u geen mediabestanden in het document bewaart, moet u deze afzonderlijk kopiëren om het document op een andere computer te kunnen bekijken.
Een document bewaren Het is verstandig een document regelmatig te bewaren terwijl u eraan werkt. Nadat u het voor het eerst hebt bewaard, kunt u op Command + S drukken om het opnieuw met dezelfde instellingen te bewaren. Een document voor de eerste keer bewaren 1 Kies 'Archief' > 'Bewaar' of druk op Command + S. 2 Typ in het veld 'Bewaar als' een naam voor het document. 3 Als de gewenste locatie niet zichtbaar is in het venstermenu 'Locatie', klikt u op het driehoekje rechts naast het veld 'Bewaar als'. 4 Kies de locatie waar u het document wilt bewaren. 5 Als u het document wilt openen met Keynote in iWork '05 of iWork '06, schakelt u het aankruisvak 'Bewaar een kopie als' in en kiest u 'iWork '05' of 'iWork '06'. (Als deze optie niet wordt weergegeven, klikt u op het driehoekje rechts naast het veld 'Bewaar als'.) 6 Als u (of iemand) anders het document op een andere computer gaat gebruiken, klikt u op het driehoekje voor 'Geavanceerde opties' en selecteert u vervolgens de gewenste optie(s): 'Kopieer audio en films naar document': Als u dit aankruisvak inschakelt, worden de audio- en videobestanden samen met het document bewaard, zodat deze bestanden ook worden afgespeeld als het document op een andere computer wordt geopend. Als u dit aankruisvak niet inschakelt, is het bestand kleiner. In dit geval worden de mediabestanden echter alleen op een andere computer afgespeeld wanneer u de bestanden ook naar de computer overbrengt. 'Kopieer thema-afbeeldingen naar document': als u dit aankruisvak niet inschakelt en het document later opent op een computer waarop de gebruikte sjabloon niet is geïnstalleerd (bijvoorbeeld een sjabloon die u zelf hebt gemaakt), ziet het document er mogelijk anders uit. 7 Klik op 'Bewaar'.
Hoofdstuk 2 Werken met Keynote-documenten
29
Als het document is aangemaakt met een eerdere versie van Keynote, wordt u gevraagd of u het document in dezelfde structuur wilt bewaren. Doorgaans kunt u Keynote-documenten alleen bewaren op computers en servers met Mac OS X. Keynote is niet compatibel met Mac OS 9-computers of Windows-servers waarop Services for Macintosh wordt uitgevoerd. Als u een Keynote-document op een Windows-computer wilt openen, kunt u proberen hiervoor de AFP-serversoftware te gebruiken die voor Windows beschikbaar is. Als u het document wilt delen met gebruikers die niet over Keynote beschikken, kunt u het document exporteren in een bestandsstructuur die geschikt is voor een ander programma. Raadpleeg het gedeelte “Een presentatie op andere platforms gebruiken” op pagina 199 voor informatie over het exporteren van het document in een andere bestandsstructuur (bijvoorbeeld als QuickTime-, PowerPoint-, PDF- of Flash-bestand).
Wijzigingen ongedaan maken U kunt wijzigingen die in uw document hebt aangebracht nadat u het voor het laatst hebt geopend of bewaard, ongedaan maken. Manieren om wijzigingen ongedaan te maken: m Om de laatste wijziging ongedaan te maken, kiest u het herstelcommando uit het Wijzig-menu. m Om meerdere wijzigingen ongedaan te maken, kiest u meerdere malen achter elkaar het herstelcommando uit het Wijzig-menu. U kunt elke wijziging ongedaan maken die u hebt aangebracht nadat u het document voor het laatst hebt geopend of nadat u de laatst bewaarde versie hebt hersteld. m Om een of meer herstelbewerkingen ongedaan te maken, kiest u net zo vaak 'Wijzig' > 'Opnieuw [bewerking]' als nodig. m Om alle wijzigingen ongedaan te maken die u hebt aangebracht nadat u het document voor het laatst hebt bewaard, kiest u 'Archief' > 'Herstel bewaarde versie' en klikt u vervolgens op 'Vorige versie'.
Een kopie van een document bewaren Als u een kopie van uw document wilt bewaren (bijvoorbeeld als u een reservekopie of meerdere versies van het document wilt maken), kunt u het onder een andere naam of op een andere locatie bewaren. (U kunt ook instellen dat automatisch een reservekopie wordt gemaakt, zoals beschreven in het gedeelte “Automatisch een reservekopie van een document bewaren”.) Een kopie van een document bewaren m Kies 'Archief' > 'Bewaar als' en geef een naam en locatie op.
30
Hoofdstuk 2 Werken met Keynote-documenten
Het document met de nieuwe naam blijft geopend. Als u met de vorige versie wilt werken, kiest u 'Archief' > 'Open recente bestanden' en kiest u de vorige versie uit het submenu.
Automatisch een reservekopie van een document bewaren U kunt, telkens wanneer u een document bewaart, een kopie bewaren zonder de wijzigingen die u hebt aangebracht nadat u het voor het laatst hebt bewaard. Op deze manier kunt u terugkeren naar de vorige versie van het document (de versie herstellen) als u wijzigingen hebt aangebracht die u niet wilt bewaren. Manieren om een reservekopie te maken en te gebruiken: m Om automatisch een reservekopie van een document te bewaren, kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Algemeen' en schakelt u het aankruisvak 'Maak reservekopie van vorige versie' in. De volgende keer dat u uw document bewaart, wordt er op dezelfde locatie een reservekopie aangemaakt, waarbij 'Reservekopie van' voor de bestandsnaam wordt geplaatst. Er wordt slechts van één versie (de laatst bewaarde versie) een reservekopie gemaakt. Telkens wanneer u het document bewaart, wordt de oude reservekopie vervangen door de nieuwe reservekopie. m Om de laatste bewaarde versie te herstellen nadat u wijzigingen hebt aangebracht die u nog niet hebt bewaard, kiest u 'Archief' > 'Herstel bewaarde versie'. De wijzigingen in het openstaande document worden ongedaan gemaakt.
Een document als thema bewaren U kunt een thema wijzigen en het vervolgens bewaren, zodat het wordt weergegeven in de themakiezer en u het opnieuw kunt gebruiken. Een document als thema bewaren m Kies 'Archief' > 'Bewaar thema'. Raadpleeg het gedeelte “Basisdia's en thema's ontwerpen” op pagina 208 voor meer informatie.
Zoektermen voor een document bewaren U kunt informatie over Keynote-documenten, zoals de auteur, trefwoorden en opmerkingen, bewaren. Op computers met Mac OS X kunt u met behulp van Spotlight documenten vinden die deze informatie bevatten. Informatie over een document bewaren 1 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Documentinfo'. 2 Klik op 'Spotlight'. 3 Geef de informatie op in de velden.
Hoofdstuk 2 Werken met Keynote-documenten
31
Om te zoeken naar presentaties die opgeslagen gegevens bevatten, klikt u op het Spotlight-symbool rechts boven in het scherm en geeft u de tekst op waarnaar u wilt zoeken.
Een document sluiten zonder Keynote te stoppen Wanneer u klaar bent met een document, kunt u dit sluiten zonder Keynote te stoppen. Manieren om documenten te sluiten zonder het programma te stoppen: m Om het actieve document te sluiten, kiest u 'Archief' > 'Sluit' of klikt u op de sluitknop linksboven in het documentvenster. m Om alle openstaande Keynote-documenten te sluiten, houdt u de Option-toets (z) ingedrukt en kiest u 'Archief' > 'Sluit alles'. U kunt ook met de Option-toets (z) ingedrukt op de sluitknop van het actieve document klikken. Als u wijzigingen hebt aangebracht nadat u het document voor het laatst hebt bewaard, vraagt Keynote of u de wijzigingen wilt bewaren.
Dia's toevoegen, verwijderen en ordenen Elke nieuwe dia die u aanmaakt, maakt gebruik van een van de basisdia's (sjablonen) van Keynote. Elke basisdia bevat bepaalde onderdelen, zoals een titel, tekst met opsommingstekens en plaatsaanduidingen voor media (die foto's bevatten). Wanneer u een nieuw Keynote-document aanmaakt, wordt voor de eerste dia automatisch de basisdia 'Titel en subtitel' gebruikt. U kunt de basisdia op elk moment wijzigen (raadpleeg het gedeelte “Een nieuwe basisdia op een dia toepassen” op pagina 37). Nadat u een nieuwe dia hebt aangemaakt, kunt u deze aanpassen door onder andere uw eigen tekst, afbeeldingen, vormen, tabellen en diagrammen toe te voegen.
Een dia toevoegen Manieren om een dia toe te voegen: m Selecteer een dia in het navigatiepaneel en druk op de Return-toets. m Selecteer een dia en klik op de knop 'Nieuw' (+) in de knoppenbalk. m Selecteer een dia en kies 'Dia' > 'Nieuwe dia'. m Druk op de Option-toets (z) en sleep een dia totdat u een blauwe driehoek ziet. De dia die u sleept, wordt gedupliceerd. m Selecteer een dia en kies 'Wijzig' > 'Dupliceer'.
32
Hoofdstuk 2 Werken met Keynote-documenten
Op deze manieren voegt u een nieuwe dia toe na de dia die u in het navigatiepaneel hebt geselecteerd. Om een dia op een andere locatie in uw diavoorstelling in te voegen, gebruikt u de commando's 'Kopieer' en 'Plak', of sleept u de nieuwe dia naar de gewenste locatie. In het navigatiepaneel of de lichttafelweergave kunt u ook een nieuwe dia aanmaken door film-, audio- of afbeeldingsbestanden vanuit de mediakiezer naar de gewenste locatie in het navigatiepaneel te slepen. (U opent de mediakiezer door op de knop 'Media' in de knoppenbalk te klikken.) Als u een nieuwe dia toevoegt, wordt de basisdia gebruikt van de dia die u in het navigatiepaneel hebt geselecteerd. (Als u een nieuw Keynote-document aanmaakt, wordt voor de eerste dia automatisch de basisdia 'Titel en subtitel' gebruikt, en wordt voor de tweede dia de basisdia 'Titel en opsomming'.) U kunt de basisdia op elk gewenst moment wijzigen door te klikken op de knop 'Basisdia' in de knoppenbalk en vervolgens een nieuwe basisdia te kiezen.
Dia's opnieuw ordenen U kunt dia's eenvoudig opnieuw ordenen in het navigatiepaneel, het tekstpaneel of in de lichttafelweergave. Dia's opnieuw ordenen 1 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies 'Navigator', 'Tekstpaneel' of 'Lichttafel'. 2 Selecteer een of meer dia's en sleep deze naar een nieuwe locatie.
Dia's groeperen In het navigatiepaneel kunt u een groep dia's aanmaken door deze zoveel niveaus diep te laten inspringen als nodig is. Ingesprongen dia's worden onderliggende dia's genoemd. Het laten inspringen van dia's heeft geen invloed op de wijze waarop de diavoorstelling wordt afgespeeld. Om het navigatiepaneel weer te geven, klikt u op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kiest u vervolgens 'Navigator'. Manieren om te werken met groepen dia's in het navigatiepaneel: m Om dia's te laten inspringen, selecteert u de dia's en drukt u op de Tab-toets of sleept u ze naar rechts. U kunt meer inspringniveaus aanmaken door nogmaals op de Tab-toets te drukken of door de dia's verder naar rechts te slepen. Een dia kan echter slechts één niveau verder inspringen dan de dia die eraan voorafgaat. m Om een inspringniveau te verwijderen, sleept u de dia's naar links of drukt u op Shift + Tab.
Hoofdstuk 2 Werken met Keynote-documenten
33
m Om een groep dia's te tonen of te verbergen, klikt u op het driehoekje links van de eerste dia boven de groep. Als een groep dia's is samengevouwen zodat alleen de bovenste dia zichtbaar is in het navigatiepaneel, worden door het verwijderen van de bovenste dia ook alle onderliggende dia's verwijderd. Als de groep niet is samengevouwen, worden door het verwijderen van de bovenste dia alle onderliggende dia's één niveau naar boven verplaatst. m Om een groep dia's te verplaatsen, selecteert u de eerste dia in de groep (in het navigatiepaneel) en sleept u de groep naar een nieuwe locatie in het navigatiepaneel.
Een dia verwijderen U kunt één dia of meerdere dia's tegelijk verwijderen. Manieren om dia's te verwijderen: m Om een dia te verwijderen, selecteert u de dia in het navigatiepaneel en drukt u op de Delete-toets. U kunt meerdere dia's tegelijk selecteren door te klikken terwijl u de Shifttoets ingedrukt houdt. Als u de eerste dia in een groep verwijdert terwijl de onderliggende dia's zichtbaar zijn in het navigatiepaneel, worden de onderliggende dia's één niveau omhoog verplaatst. m Om een dia en alle onderliggende groepen te verwijderen, vouwt u de dia's samen (klik op de pijl links van de bovenste dia) en drukt u op de Delete-toets. Als u per ongeluk een dia hebt verwijderd, kunt u dit direct herstellen door 'Wijzig' > 'Herstel verwijderen' te kiezen.
Een dia overslaan U kunt tijdens het afspelen van een diavoorstelling een dia overslaan, zonder dat u daarvoor de dia uit uw document hoeft te verwijderen. Een of meer dia's overslaan m Selecteer de dia('s) in het navigatiepaneel of in de lichttafelweergave en kies vervolgens 'Dia' > 'Sla dia over'. m Klik op de dia die u wilt overslaan terwijl u de Control-toets ingedrukt houdt en kies 'Sla dia over'. U kunt een overgeslagen dia zichtbaar maken in een diavoorstelling door de dia te selecteren en vervolgens 'Dia' > 'Sla dia niet over' te kiezen (of door op de dia te klikken terwijl u de Control-toets ingedrukt houdt en 'Sla dia niet over' te kiezen).
Een nummer aan een dia toevoegen U kunt een nummer aan een dia toevoegen (vergelijkbaar met een paginanummer). U kunt ook basisdia's nummeren, zodat elke nieuwe dia die is gebaseerd op de basisdia automatisch een volgend dianummer krijgt.
34
Hoofdstuk 2 Werken met Keynote-documenten
Manieren om dianummers toe te voegen: m Selecteer een dia in het navigatiepaneel, open het infovenster 'Dia', klik op 'Weergave' en schakel vervolgens het aankruisvak 'Dianummer' in. Het dianummer geeft de locatie van de dia in het diapaneel aan (overgeslagen dia's worden niet genummerd). m Om dianummers aan een basisdia toe te voegen, klikt u op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kiest u 'Toon basisdia's'. Selecteer in het basisnavigatiepaneel de basisdia die u wilt voorzien van een nummer. Open het infovenster 'Dia', klik op 'Weergave' en schakel vervolgens het aankruisvak 'Dianummer' in. U kunt het nummer naar elke gewenste positie in de dia slepen en u kunt het nummer opmaken in het lettertypepaneel.
Opmerkingen gebruiken Terwijl u aan uw diavoorstelling werkt, kunt u opmerkingen aan dia's toevoegen die u gebruikt als geheugensteuntje voor wijzigingen die u nog moet aanbrengen. (Opmerkingen zijn niet hetzelfde als presentatoraantekeningen; raadpleeg het gedeelte “Presentatoraantekeningen toevoegen” op pagina 185.) U kunt opmerkingen naar elke willekeurige positie in het diawerkgebied slepen. Als u over een eigen beeldscherm voor de presentator beschikt tijdens het maken van een presentatie, kunt u uw opmerkingen bekijken. Deze zijn niet zichtbaar voor uw publiek.
U kunt opmerkingen aan dia's toevoegen. U kunt deze opmerkingen eenvoudig tonen en verbergen.
Doordat opmerkingen zich altijd in de voorgrond van het diawerkgebied bevinden, is mogelijk een gedeelte van de dia niet zichtbaar. Als dit het geval is, sleept u de opmerking naar een andere positie, verbergt u de opmerking of past u het formaat van de opmerking aan. Manieren om met opmerkingen te werken: m Om opmerkingen toe te voegen, klikt u op de knop 'Opmerking' in de knoppenbalk of kiest u 'Voeg in' > 'Opmerking'. Typ een notitie, idee of herinnering en sleep de opmerking vervolgens naar de gewenste positie in het diawerkgebied. m Om opmerkingen te verbergen of te tonen, klikt u op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kiest u 'Verberg opmerkingen' of 'Toon opmerkingen'. m Om het formaat van een opmerking te wijzigen, sleept u de rechterbenedenhoek.
Hoofdstuk 2 Werken met Keynote-documenten
35
m Om een opmerking te verwijderen, klikt u op het kruisje (x) in de rechterbovenhoek. m Om een opmerking op te maken, raadpleegt u de instructies in de gedeelten “De grootte en vormgeving van tekst bepalen” op pagina 43 en “Een kleur als vulling voor een object gebruiken” op pagina 87. m Om het document inclusief de opmerkingen af te drukken, moet u ervoor zorgen dat de opmerkingen in het diawerkgebied zichtbaar zijn voordat u het document afdrukt.
Een onderdeel in een dia kopiëren en naar een andere dia verplaatsen U kunt tekst of een object in een bepaalde dia naar een andere dia verplaatsen. Manieren om tekst en objecten te kopiëren en te verplaatsen: m Om tekst of een object te kopiëren (of te knippen) en te plakken, selecteert u de tekst of het object en kiest u 'Wijzig' > 'Kopieer' of 'Wijzig' > 'Knip'. Klik op de positie waarop u de tekst of het object wilt plakken en kies vervolgens 'Wijzig' > 'Plak'. Bij deze methode blijft de opmaak van de tekst gehandhaafd. Om de opmaak van de geplakte tekst aan te passen aan de opmaak van de omringende tekst, kiest u 'Wijzig' > 'Plak en pas stijl aan'. m Om tekst of een object te verwijderen, selecteert u de tekst of het object en kiest u 'Wijzig' > 'Verwijder' of drukt u op de Delete-toets. Als u per ongeluk een onderdeel hebt verwijderd, kunt u dit herstellen door 'Wijzig' > 'Herstel verwijderen' kiezen. m Om een afbeelding van het ene naar het andere Keynote-document te kopiëren, selecteert u de afbeelding en sleept u het symbool van het bestand in het veld 'Bestandsinfo' in het infovenster 'Formaat' naar een dia in het andere Keynotedocument. Als u het commando 'Kopieer' of 'Knip' gebruikt, wordt de geselecteerde tekst of het object op het klembord geplaatst. Het onderdeel blijft daar staan totdat u opnieuw het commando 'Kopieer' of 'Knip' kiest (of totdat u de computer uitschakelt). Het klembord bevat de tekst of het object van één knip- of kopieerbewerking tegelijk.
Het thema, de basisdia of lay-out van een dia wijzigen U kunt het thema van een dia, basisdia of lay-out op elk gewenst moment wijzigen. Â 'Thema': kies een ander thema als u algemene vormgevingsaspecten van een dia, zoals de achtergrondkleur, lettertypen en de toon (professioneel of grappig), wilt wijzigen. Â 'Basisdia': Wijzig de basisdia van een dia als u een andere vooraf gedefinieerde layout wilt gebruiken. U kunt bijvoorbeeld de basisdia van een dia wijzigen om een grote foto verticaal te plaatsen (in plaats van horizontaal). Â 'Lay-out': wijzig de lay-out van een dia als u dia-onderdelen wilt toevoegen, verwijderen of wijzigen, zoals tekstvakken en plaatsaanduidingen voor objecten.
36
Hoofdstuk 2 Werken met Keynote-documenten
Het thema wijzigen U kunt het thema van een dia op elk gewenst moment wijzigen door het te selecteren en een ander thema te kiezen door op de knop 'Thema' in de knoppenbalk te klikken. U kunt opmaakwijzigingen bewaren die u reeds hebt aangebracht of u kunt het hele thema van de diavoorstelling wijzigen. Het thema van een dia of diavoorstelling wijzigen 1 Selecteer in het navigatiepaneel de dia('s) waarvan u het thema wilt wijzigen. (Als u alle dia's wilt wijzigen, slaat u deze stap over.) 2 Klik op de knop 'Thema' in de knoppenbalk en kies 'Themakiezer'. 3 Selecteer een nieuw thema. 4 Als u wijzigingen in de opmaak hebt aangebracht die u in het nieuwe thema wilt behouden (als u bijvoorbeeld hoofdtekst bruin hebt gemaakt maar de tekstkleur van het nieuwe thema wilt gebruiken), schakelt u het aankruisvak 'Bewaar gewijzigde standaardinstellingen van thema's' uit. 5 Kies 'Alle dia's' of 'Geselecteerde dia's' uit het venstermenu 'Pas thema toe'. U kunt meerdere thema's in dezelfde diavoorstelling gebruiken door op enkele dia's een ander thema toe te passen. 6 Klik op 'Kies' om het nieuwe thema toe te passen. Om de standaardinstellingen van het thema te herstellen, selecteert u de dia en kiest u 'Opmaak' > 'Pas basisdia toe op dia'.
Werken met meerdere thema's U kunt meerdere thema's in een diavoorstelling gebruiken om een duidelijk onderscheid tussen verschillende groepen dia's te maken. Verschillende thema's voor verschillende dia's in uw diavoorstelling gebruiken 1 Selecteer in het navigatiepaneel de dia's waarvoor u een ander thema wilt gebruiken. (U kunt meerdere dia's tegelijk selecteren door te klikken terwijl u de Shift-toets of Command-toets ingedrukt houdt.) 2 Klik op de knop 'Thema' in de knoppenbalk en kies een nieuw thema. U kunt ook op de knop 'Thema' in de knoppenbalk klikken, 'Themakiezer' kiezen en vervolgens 'Geselecteerde dia's' kiezen in het venstermenu 'Pas thema toe'.
Een nieuwe basisdia op een dia toepassen U kunt de basisdia van een dia op elk gewenst moment wijzigen. U kunt bijvoorbeeld de richting van een foto op een basisdia wijzigen. U kunt snel een andere basisdia kiezen door de dia te selecteren waarvan u de basisdia wilt wijzigen, op de knop 'Basisdia' in de knoppenbalk te klikken en vervolgens een andere basisdia te kiezen.
Hoofdstuk 2 Werken met Keynote-documenten
37
U kunt de basisdia van een dia ook wijzigen via het infovenster 'Dia'. De basisdia van een dia wijzigen via het infovenster 'Dia' 1 Selecteer de dia waarvan u de lay-out wilt wijzigen. 2 Kies 'Weergave' > 'Toon infovenster' en klik vervolgens op de knop 'Dia-info'. 3 Klik op 'Weergave'. 4 Om een andere basisdia toe te passen, klikt u op de driehoekje naast de miniatuurafbeelding van de dia en kiest u een andere basisdia uit het venstermenu.
De lay-out van een dia wijzigen U kunt heel eenvoudig een reeds opgemaakt titelvak, hoofdtekstvak, plaatsaanduiding voor tekst of een dianummer aan afzonderlijke dia's toevoegen. De lay-out van een dia wijzigen 1 Selecteer de dia waarvan u de lay-out wilt wijzigen. 2 Kies 'Weergave' > 'Toon infovenster' en klik vervolgens op de knop 'Dia-info'. 3 Klik op 'Weergave'.
Hier kunt u een lay-out kiezen uit de verschillende basisdia's.
Hier kunt u een achtergrondkleur of -afbeelding instellen.
U kunt een afbeelding vanuit de mediakiezer of de Finder naar dit vak slepen.
4 Om een titelvak of andere onderdelen aan de dia toe te voegen, gebruikt u de aankruisvakken onder de miniatuurafbeelding van de basisdia. 5 Om een achtergrond toe te passen, kiest u een achtergrondtype uit het venstermenu 'Achtergrond'. 'Vulkleur': Hiermee geeft u de achtergrond één effen kleur. Als u op het kleurenvak klikt, kunt u in het venster 'Kleuren' een kleur kiezen. 'Verlooptint': Hiermee geeft u de achtergrond een verlooptint. Als u op het kleurenvak klikt, kunt u in het venster 'Kleuren' de kleuren kiezen.
38
Hoofdstuk 2 Werken met Keynote-documenten
'Afbeeldingsvulling': Hiermee gebruikt u een eigen afbeelding als achtergrond. Klik op 'Kies' en kies de gewenste afbeelding. 'Afbeelding met kleurtint': Hiermee gebruikt u een eigen afbeelding die van een semitransparante kleurtint is voorzien. Klik op 'Kies' en kies de gewenste afbeelding. Als u 'Afbeeldingsvulling' of 'Afbeelding met kleurtint' hebt gekozen, kunt u in het venstermenu dat verschijnt het formaat voor de afbeelding instellen. Raadpleeg het gedeelte “Een object met een afbeelding vullen” op pagina 90 voor meer informatie. U kunt de basisdia van een dia ook wijzigen of een nieuwe basisdia aanmaken. Raadpleeg het gedeelte “Basisdia's en thema's ontwerpen” op pagina 208 voor meer informatie.
Dezelfde wijziging in meerdere dia's aanbrengen U kunt snel dezelfde wijziging, zoals het aanpassen van de tekengrootte, het verplaatsen van een afbeelding of het gebruiken van een andere achtergrondkleur, in een groot aantal dia's aanbrengen door de basisdia waarop de dia's zijn gebaseerd aan te passen. Dezelfde wijziging in meerdere dia's aanbrengen 1 Selecteer de dia die u wilt wijzigen. 2 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies 'Toon basisdia's'. 3 Klik in het navigatiepaneel op de basisdia die is gebruikt voor de geselecteerde dia (de basisdia is voorzien van een vinkje). 4 Breng uw wijzigingen aan in de basisdia. In alle dia's die zijn gebaseerd op die basisdia worden de wijzigingen overgenomen die u aanbrengt in de basisdia.
Hoofdstuk 2 Werken met Keynote-documenten
39
3
Werken met tekst
3
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u tekst, waaronder lijsten, kunt toevoegen en opmaken. In Keynote kunt u tekst in tekstvakken, tabelcellen en vormen plaatsen.
Tekst toevoegen Basisdia's bevatten plaatsaanduidingstekst voor diatitels en hoofdtekst, die u door uw eigen tekst kunt vervangen. De tekst in titels is groter dan de hoofdtekst in dia's. De hoofdtekst bestaat meestal uit tekst met opsommingstekens in de vorm van een punt of een ander symbool. In het paneel 'Opsommingstek.' van het infovenster 'Tekst' kunt u tekst met opsommingstekens echter omzetten in tekst zonder opsommingstekens. Manieren om tekst aan een dia toe te voegen: m Om een titel aan een dia toe te voegen, klikt u in het werkgebied dubbel in de plaatsaanduiding voor een titel en typt u vervolgens de gewenste titel. m Om hoofdtekst toe te voegen, klikt u in het diawerkgebied dubbel in een plaatsaanduiding voor tekst en begint u te typen. m Om naar de volgende regel te gaan, drukt u op de Return-toets. m Om een regel te laten inspringen, drukt u op de Tab-toets. Om het inspringen van een ingesprongen regel op te heffen, drukt u op Shift + Tab.
40
m Om de regel met het opsommingsteken naar een hoger inspringniveau te verplaatsen, drukt op Shift + Tab. Als u dubbel klikt in een titelvak, kunt u de titel typen. Het lettertype en de tekstgrootte zijn al ingesteld.
Als u dubbel klikt in een vak voor hoofdtekst en begint te typen, wordt uw tekst toegevoegd. Het lettertype, de tekstgrootte en andere tekstkenmerken zijn al ingesteld.
Als de dia waarin u werkt geen titel of hoofdtekst bevat, kunt u een andere basisdia kiezen of in het paneel 'Weergave' van het infovenster 'Dia' het aankruisvak 'Titel' of 'Hoofdtekst' inschakelen. U kunt ook een vrij tekstvak aan het diawerkgebied toevoegen. De tekst in vrije tekstvakken wordt niet in het tekstpaneel weergegeven.
Tekst selecteren Voordat u tekst kunt opmaken of anderszins kunt bewerken, moet u de tekst selecteren die u wilt bewerken. Manieren om tekst te selecteren: m Om een of meer tekens te selecteren, klikt u vóór het eerste teken en selecteert u de gewenste tekens door te slepen. m Om een woord te selecteren, klikt u dubbel op het woord. m Om een alinea te selecteren, klikt u driemaal in de alinea. m Om alle tekst in een document te selecteren, kiest u 'Wijzig' > 'Selecteer alles'.
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
41
m Om tekstblokken te selecteren, houdt u de Shift-toets ingedrukt en klikt u in het begin van het eerste tekstblok en klikt u vervolgens helemaal aan het einde van het andere tekstblok. m Om tekst vanaf het invoegpunt tot aan het begin van de alinea te selecteren, drukt u op de Pijl-omhoog-toets terwijl u de Shift- en Option-toets (z) ingedrukt houdt. m Om tekst vanaf het invoegpunt tot aan het einde van de alinea te selecteren, drukt u op de Pijl-omlaag-toets terwijl u de Shift- en Option-toets (z) ingedrukt houdt. m Om de selectie met één teken tegelijk uit te breiden, drukt u op de Pijl-links- of Pijlrechts-toets terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt. m Om de selectie met één regel tegelijk uit te breiden, drukt u op de Pijl-omhoog- of Pijlomlaag-toets terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt. m Om meerdere niet-aangrenzende woorden of tekstblokken te selecteren, selecteert u het eerste woord of tekstblok en houdt u de Command-toets ingedrukt terwijl u de overige tekst selecteert.
Tekst verwijderen, kopiëren en plakken Het Wijzig-menu bevat commando's voor het bewerken van tekst. Manieren om tekst te bewerken: m Om tekst te kopiëren (of te knippen) en te plakken, selecteert u de tekst en kiest u 'Wijzig' > 'Kopieer' of 'Wijzig' > 'Knip'. Vervolgens klikt u op de plaats waar u de tekst wilt plakken. Om tekst met opmaak te kopiëren, kiest u 'Wijzig' > 'Plak'. Om de opmaak van de geplakte tekst aan te passen aan de opmaak van de omringende tekst, kiest u 'Wijzig' > 'Plak en pas stijl aan'. m Om tekst te verwijderen, selecteert u de tekst en kiest u 'Wijzig' > 'Verwijder' of drukt u op de Delete-toets. Als u per ongeluk tekst hebt verwijderd, kiest u 'Wijzig' > 'Herstel verwijderen' om de bewerking te herstellen. Als u het commando 'Kopieer' of 'Knip' gebruikt, wordt de geselecteerde tekst op het klembord geplaatst. De tekst blijft daar staan totdat u opnieuw het commando 'Kopieer' of 'Knip' kiest, of totdat u de computer uitschakelt. Het klembord bevat de tekst van één knip- of kopieerbewerking tegelijk.
42
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
De grootte en vormgeving van tekst bepalen U kunt tekst opmaken via de menu's van Keynote, het infovenster 'Tekst' of het lettertypepaneel. U kunt basisopmaakfuncties voor tekst instellen met behulp van de commando's in de menu's van Keynote. Als u een ander lettertype wilt kiezen of als u de opmaak van tekst geregeld aanpast, is het wellicht gemakkelijker het lettertypepaneel en het infovenster 'Tekst' te gebruiken.
Tekst opmaken via het Opmaak-menu Met de commando's in het submenu van het commando 'Lettertype' in het Opmaakmenu kunt u de grootte en vormgeving van tekst instellen. Tekst vet of cursief maken via het submenu van het commando 'Lettertype' U kunt tekens vet of cursief weergeven. Tekst vet of cursief maken 1 Selecteer de tekst die u vet of cursief wilt maken of klik op de plaats waar u nieuwe tekst wilt typen. 2 Kies 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Vet' of 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Cursief'. Sommige lettertypen bevatten diverse letterbeelden voor vet en cursief. In het lettertypepaneel kunt u het gewenste letterbeeld voor vet en cursief kiezen. Raadpleeg het gedeelte “Tekst opmaken via het lettertypepaneel” op pagina 45. Een contour op tekst toepassen via het submenu van het commando 'Lettertype' U kunt een contour toepassen op tekst. Een contour op tekst toepassen 1 Selecteer de tekst waarop u het contour wilt toepassen of klik op de plaats waar u nieuwe tekst wilt typen. 2 Kies 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Contour'. Tekst onderstrepen via het submenu van het commando 'Lettertype' U kunt tekst onderstrepen en vervolgens de stijl of kleur van de onderstreping wijzigen. Tekst onderstrepen 1 Selecteer de tekst die u wilt onderstrepen of klik op de plaats waar u nieuwe tekst wilt typen. 2 Kies 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Onderstreept'.
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
43
Als u de stijl of kleur van de onderstreping wilt wijzigen, klikt u op de knop 'Letter' in de knoppenbalk en gebruikt u de knop voor het onderstrepen van tekst in het lettertypepaneel. Raadpleeg het gedeelte “Tekst opmaken via het lettertypepaneel” op pagina 45. De tekstgrootte wijzigen via het submenu van het commando 'Lettertype' U kunt de puntgrootte van tekst wijzigen om de tekst groter of kleiner te maken. De grootte van geselecteerde tekst wijzigen 1 Selecteer de tekst waarvan u de grootte wilt wijzigen. 2 Om de tekstgrootte telkens met 1 punt te wijzigen, kiest u 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Groter' of 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Kleiner'. U kunt de onderdelen 'Groter' en 'Kleiner' ook aan de knoppenbalk toevoegen. Hiervoor kiest u 'Weergave' > 'Pas knoppenbalk aan', sleept u de onderdelen naar de knoppenbalk en klikt u op 'Gereed'. Als u de grootte van geselecteerde tekst nauwkeurig wilt aanpassen, klikt u op de knop 'Letter' in de knoppenbalk en gebruikt u de regelaars voor de lettergrootte in het lettertypepaneel. Raadpleeg het gedeelte “Tekst opmaken via het lettertypepaneel” op pagina 45. Tekst in subscript of superscript weergeven via het submenu van het commando 'Lettertype' U kunt tekst een stukje boven of onder de basislijn plaatsen. Tekst in subscript of superscript weergeven 1 Selecteer de tekst die u boven of onder de basislijn wilt plaatsen of klik op de plaats waar u nieuwe tekst wilt typen. 2 Als u tekst in een kleinere lettergrootte in subscript of superscript wilt weergeven, kiest u 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Basislijn' > 'Subscript' of 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Basislijn' > 'Superscript'. 3 Als u tekst in subscript of superscript wilt weergeven zonder het lettertype te verkleinen, kiest u 'Omhoog' of 'Omlaag' uit het submenu 'Basislijn'. 4 Als u de tekst weer op de basislijn wilt plaatsen, kiest u 'Standaard' uit het submenu 'Basislijn'. U kunt de onderdelen 'Subscript' en 'Superscript' ook aan de knoppenbalk toevoegen. Hiervoor kiest u 'Weergave' > 'Pas knoppenbalk aan', sleept u de onderdelen naar de knoppenbalk en klikt u op 'Gereed'. Het gebruik van hoofdletters of kleine letters instellen via het submenu van het commando 'Lettertype' U kunt snel blokken tekst geheel in hoofdletters of geheel in kleine letters weergeven, of tekst opmaken als een titel.
44
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
Tekst in hoofdletters of kleine letters weergeven 1 Selecteer de tekst waarvan u de tekenafstand wilt wijzigen of klik op de plaats waar u nieuwe tekst wilt typen. 2 Kies 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Hoofdletters/kleine letters' en kies een optie uit het submenu. Kies 'Alles met hoofdletters' om de gehele tekst in hoofdletters weer te geven. Kies 'Klein kapitaal' om de tekst in klein kapitaal en de hoofdletters in groot kapitaal weer te geven. Kies 'Titel' om een titelopmaak op de tekst toe te passen. Hierbij wordt de eerste letter van elk woord weergegeven met een hoofdletter. Kies 'Geen' om de weergave van tekst te wijzigen van alleen hoofdletters in alleen beginhoofdletters. Hoofdletters, zoals in het eerste woord van de zin, worden weergegeven met een kapitaal, de rest met kleine letters.
Tekst opmaken via het lettertypepaneel Via het lettertypepaneel van Mac OS X hebt u toegang tot alle lettertypen die op de computer zijn geïnstalleerd. In het paneel wordt een voorbeeld gegeven van de beschikbare letterbeelden (zoals vet en cursief ) en de lettergrootten voor elk lettertype. Met de knoppen in het lettertypepaneel kunt u tekst onderstrepen en doorhalen en kleur en schaduw aan tekst toevoegen. U kunt zelfs de achtergrondkleur voor de dia wijzigen in het lettertypepaneel. Raadpleeg Mac Help voor informatie over het installeren van lettertypen, het aanmaken en beheren van lettertypesets of het oplossen van problemen met lettertypen.
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
45
Het lettertypepaneel openen m Klik op de knop 'Letter' in de knoppenbalk. Hier ziet u een voorbeeld van het geselecteerde letterbeeld (mogelijk moet u 'Toon voorvertoning' uit het taakmenu kiezen om het voorvertoningsvenster zichtbaar te maken).
Hiermee voegt u een schaduw aan geselecteerde tekst toe en kunt u de schaduw vervolgens naar wens aanpassen. Met deze knoppen creëert u interessante teksteffecten. Hier selecteert u de lettergrootte die u op geselecteerde tekst in uw document wilt toepassen. Taakmenu In dit zoekveld kunt u de naam van een lettertype opgeven om te zoeken naar een bepaald lettertype.
Hier selecteert u het letterbeeld dat u op geselecteerde tekst in uw document wilt toepassen.
U kunt de weergave van tekst in uw document wijzigen door de tekst te selecteren en vervolgens de gewenste opties te kiezen in het lettertypepaneel. Als u de opmaak van tekst in het lettertypepaneel wijzigt, wordt de geselecteerde tekst direct gewijzigd. Op deze manier kunt u verschillende opmaakopties uitproberen voor het beste resultaat. Hieronder vindt u een beschrijving van de verschillende knoppen in het lettertypepaneel. U ziet van links naar rechts: Â Het venstermenu voor het onderstrepen van tekst, waarin u een onderstrepingsstijl kunt kiezen (bijvoorbeeld 'Enkel' of 'Dubbel'). Â Het venstermenu voor het doorhalen van tekst, waarin u een doorhalingsstijl kunt kiezen (bijvoorbeeld 'Enkel' of 'Dubbel'). Â Het venstermenu voor de tekstkleur, waarin u een kleur voor de tekst kunt kiezen. Â Het venstermenu voor de documentkleur, waarin u een kleur als achtergrond voor een alinea kunt kiezen. Â De knop voor tekstschaduw, waarmee u een schaduw op geselecteerde tekst kunt toepassen. Â De regelaars voor de mate van ondoorzichtigheid en vervaging van schaduw, de afstand van de schaduw en de schaduwhoek, waarmee u de weergave van schaduw kunt aanpassen.
46
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
Als de knoppen voor teksteffecten niet zichtbaar zijn, kiest u 'Toon effecten' uit het taakmenu in de linkerbenedenhoek van het lettertypepaneel. Tips voor het indelen van lettertypen Als u het lettertypepaneel vaak gebruikt, kunt u op diverse manieren tijd besparen. Tips om efficiënt met het lettertypepaneel te werken m Om snel veelgebruikte lettertypen te vinden, kunt u ze organiseren in sets. Klik op de knop met het plusteken om een lettertypeset aan te maken en sleep vervolgens een letterbeeld naar de nieuwe set. m Om lettertypen snel te kunnen wijzigen, laat u het lettertypepaneel geopend. Als dit te veel ruimte op het scherm inneemt, kunt u het paneel verkleinen door de rechterbenedenhoek van het paneel te slepen, zodat alleen de lettertypefamilies en letterbeelden in de geselecteerde lettertypeset zichtbaar zijn. Klik nogmaals op de knop 'Letter' of op de sluitknop in de linkerbovenhoek om het paneel te sluiten. Lettertypen wijzigen via het lettertypepaneel Via het lettertypepaneel kunt u lettertypen nauwgezet wijzigen. Met behulp van de grootteregelaars en typografische instellingen kunt u de vormgeving van uw tekst naar wens aanpassen. Het lettertype van geselecteerde tekst wijzigen 1 Klik op de knop 'Letter' in de knoppenbalk. 2 Selecteer in het lettertypepaneel een lettertype in de kolom 'Familie' en selecteer vervolgens het letterbeeld in de kolom 'Letterbeeld'. Als niet alle lettertypefamilies worden weergegeven die op de computer zijn geïnstalleerd, selecteert u 'Alle lettertypen' in de kolom 'Sets' of typt u de naam van het gewenste lettertype in het zoekveld onder in het lettertypepaneel. In het voorvertoningsvenster boven in het lettertypepaneel wordt een voorbeeld van het geselecteerde lettertype weergegeven. Als het voorvertoningsvenster niet zichtbaar is, kiest u 'Toon voorvertoning' uit het taakmenu in de linkerbenedenhoek van het lettertypepaneel. 3 Wijzig de lettergrootte met behulp van de schuifknop voor de grootte of een andere regelaar voor de grootte. 4 Pas de typografische instellingen van het geselecteerde lettertype aan door 'Typografie' in het taakmenu te kiezen. Klik in het venster 'Typografie' op de driehoekjes om de verschillende typografische effecten die beschikbaar zijn voor het geselecteerde lettertype, te bekijken en te selecteren. Voor verschillende lettertypen zijn verschillende typografische effecten beschikbaar. Raadpleeg het gedeelte “Geavanceerde typografische functies gebruiken” op pagina 53 voor meer informatie.
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
47
De weergave van onderstreepte tekst wijzigen via het lettertypepaneel Met behulp van het lettertypepaneel kunt u de weergave van onderstreepte tekst wijzigen. De onderstreping van geselecteerde tekst wijzigen 1 Klik op de knop 'Letter' in de knoppenbalk. 2 Klik op de knop voor het onderstrepen van tekst in het lettertypepaneel (de eerste knop linksboven) en kies 'Geen', 'Enkel' of 'Dubbel' uit het venstermenu. 3 Als u de onderstrepingskleur wilt wijzigen, kiest u 'Kleur' en selecteert u vervolgens een kleur in het venster 'Kleuren'. Tekst doorhalen via het lettertypepaneel U kunt tekst doorhalen met een streep en eventueel een andere kleur voor deze streep instellen dan de kleur van de tekst. Geselecteerde tekst doorhalen 1 Klik op de knop 'Letter' in de knoppenbalk. 2 Klik op de knop voor het doorhalen van tekst (de tweede knop van links) en kies 'Geen', 'Enkel' of 'Dubbel' uit het venstermenu. De geselecteerde tekst wordt met een enkele of dubbele streep doorgehaald. De strepen hebben dezelfde kleur als de tekst. 3 Als u de kleur van de strepen voor het doorhalen van tekst wilt wijzigen, kiest u 'Kleur' en selecteert u vervolgens een kleur in het venster 'Kleuren'. De strepen krijgen de kleur die u selecteert in het venster 'Kleuren', terwijl de tekst de oorspronkelijke kleur behoudt. De tekstkleur wijzigen via het lettertypepaneel Als u de tekstkleur wijzigt in het lettertypepaneel, vervangt u de wijzigingen in de tekstkleur die u eerder in het infovenster 'Tekst' hebt aangebracht, en omgekeerd. (Raadpleeg het gedeelte “De tekstkleur wijzigen in het infovenster 'Tekst'” op pagina 57 voor informatie over het wijzigen van de tekstkleur in het infovenster 'Tekst'.) De kleur van geselecteerde tekst wijzigen 1 Klik op de knop 'Letter' in de knoppenbalk. 2 Klik op de knop voor de tekstkleur in het lettertypepaneel (de derde knop van links) en selecteer vervolgens een kleur in het venster 'Kleuren'. Raadpleeg het gedeelte “Het venster 'Kleuren' gebruiken” op pagina 89 voor instructies. De achtergrondkleur van een alinea wijzigen via het lettertypepaneel Met behulp van het lettertypepaneel kunt u een achtergrondkleur aan een alinea toevoegen. De achtergrondkleur van een geselecteerde alinea wijzigen 1 Klik op de knop 'Letter' in de knoppenbalk.
48
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
2 Klik op de knop voor de documentkleur in het lettertypepaneel (de vierde knop van links) en selecteer vervolgens een kleur in het venster 'Kleuren'. Raadpleeg het gedeelte “Het venster 'Kleuren' gebruiken” op pagina 89 voor instructies. Een schaduw aan tekst toevoegen via het lettertypepaneel Met behulp van het lettertypepaneel kunt u een schaduw aan tekst toevoegen en deze naar wens aanpassen. Een schaduw aan geselecteerde tekst toevoegen 1 Klik op de knop 'Letter' in de knoppenbalk. 2 Klik op de knop voor tekstschaduw in het lettertypepaneel (de vijfde knop van links). 3 Sleep de schuifknop voor de mate van ondoorzichtigheid van de schaduw (de eerste schuifknop aan de linkerkant) naar rechts om de schaduw donkerder te maken. 4 Sleep de schuifknop voor de mate van vervaging van de schaduw (de middelste schuifknop) naar rechts om de schaduw vager te maken. 5 Sleep de schuifknop voor de afstand van de schaduw (de derde schuifknop) naar rechts om de schaduw van de tekst te scheiden. 6 Stel met behulp van de rotatieknop de richting van de schaduw in. U kunt ook in het infovenster 'Afbeelding' een tekstschaduw instellen (raadpleeg het gedeelte “Een schaduw aan een object toevoegen” op pagina 83).
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
49
Het lettertype wijzigen dat wordt gebruikt in het tekstpaneel U kunt het lettertype wijzigen dat wordt gebruikt als u de diavoorstelling bekijkt in het tekstpaneel. Het lettertype in het tekstpaneel wijzigen 1 Kies 'Keynote' > 'Voorkeuren'. 2 Als het paneel 'Algemeen' niet wordt weergegeven, klikt u op 'Algemeen'. 3 Kies een lettertype en lettergrootte uit de venstermenu's 'Lettertype tekstweergave'.
Accenten en speciale tekens toevoegen Met behulp van het paneel 'Landinstellingen' in Systeemvoorkeuren of het lettertekenpalet kunt u tekens met accenten (bijvoorbeeld ü), wiskundige symbolen, pijlen of andere speciale tekens toevoegen. U kunt ook met behulp van Toetsenbordweergave zien waar bepaalde tekens die in andere talen worden gebruikt zich op het toetsenbord bevinden (zo kunt u bijvoorbeeld bekijken hoe een Italiaans toetsenbord is ingedeeld). Al deze functies zijn standaard ingebouwd in Mac OS X. Een accentteken toevoegen Met behulp van Toetsenbordweergave in Systeemvoorkeuren kunt u accenten aan tekens toevoegen. Een accentteken toevoegen 1 Kies 'Apple' > 'Systeemvoorkeuren' en klik op 'Landinstellingen'. 2 Klik op 'Invoermenu' en schakel het aankruisvak voor 'Toetsenbordweergave' in. 3 Kies 'Toon Toetsenbordweergave' uit het invoermenu aan de rechterkant van de menubalk (het menu ziet eruit als een vlag of een letter uit het alfabet). In Toetsenbordweergave worden de tekens op uw toetsenbord weergegeven. (Als u een andere toetsenbordindeling of invoermethode in het invoermenu hebt geselecteerd, worden hierin de tekens voor de geselecteerde toetsenbordindeling weergegeven.) Als u bijvoorbeeld 'Amerikaans' uit het invoermenu hebt gekozen, worden in Toetsenbordweergave de tekens van een Amerikaans toetsenbord weergegeven. 4 Als u de verschillende accenttekens die u kunt typen in Toetsenbordweergave wilt markeren, drukt u op de Option-toets (z) of op de Option- (z) en Shift-toets. De toetsen voor accenttekens worden met een wit kader gemarkeerd. Het is mogelijk dat u geen speciale toetsen hoeft in te drukken om de toetsen voor accenttekens weer te geven (afhankelijk van het toetsenbord). 5 Plaats het invoegpunt op de positie in het document waar u tekst wilt typen.
50
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
6 Druk op de speciale toets van stap 4 (Shift, Option (z), Option (z) + Shift of geen enkele toets) en druk op de toets die overeenkomt met het accent dat in Toetsenbordweergave wordt getoond. Laat de speciale toets vervolgens los en druk op de toets voor het teken waaraan u het accent wilt toevoegen. Het accent wordt toegevoegd aan het volgende teken dat u typt. Op een Nederlands toetsenbord typt u bijvoorbeeld 'é' door eerst op Option (z) + E (de accenttoets) te drukken en vervolgens de letter 'e' (de letter waaraan u het accent wilt toevoegen) te typen. De toetsenbordindeling voor een andere taal bekijken Met behulp van Toetsenbordweergave in Systeemvoorkeuren kunt u zien waar de tekens die in andere talen worden gebruikt zich op het toetsenbord bevinden. U moet lettertypen hebben geïnstalleerd voor de taal die u wilt bekijken in Toetsenbordweergave. De toetsenbordindeling voor een andere taal bekijken 1 Kies 'Apple' > 'Systeemvoorkeuren' en klik op 'Landinstellingen'. 2 Klik op 'Invoermenu' en schakel het aankruisvak voor 'Toetsenbordweergave' in. 3 Als u de indeling wilt bekijken van toetsenborden die in meerdere landen worden gebruikt, schakelt u het aankruisvak in naast de toetsenbordindeling of invoermethode van het gewenste land. 4 Kies 'Toon Toetsenbordweergave' uit het invoermenu aan de rechterkant van de menubalk (het menu ziet eruit als een vlag of een letter uit het alfabet). In Toetsenbordweergave worden de tekens weergegeven voor de toetsenbordindeling of invoermethode die u hebt geselecteerd uit het invoermenu. Als u bijvoorbeeld 'Amerikaans' uit het invoermenu hebt gekozen, worden in Toetsenbordweergave de tekens van een Amerikaans toetsenbord weergegeven. 5 Als u de toetsenbordindeling voor een ander land wilt bekijken, kiest u de toetsenbordindeling voor het gewenste land uit het invoermenu. Speciale tekens en symbolen typen Met behulp van het lettertekenpalet in Mac OS X kunt u speciale tekens, zoals wiskundige symbolen, accenttekens, pijlen en andere zogeheten dingbats, in documenten invoegen. U kunt met dit palet ook tekens uit het Japans, traditioneel Chinees, vereenvoudigd Chinees en Koreaans, en tekens uit andere talen invoegen. Speciale tekens of symbolen invoegen 1 Plaats het invoegpunt op de plek waar u het speciale teken of symbool wilt invoegen. 2 Kies 'Wijzig' > 'Speciale tekens' om het lettertekenpalet te openen (of kies 'Tekens' uit het taakmenu in de linkerbenedenhoek van het lettertypepaneel).
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
51
3 Kies het gewenste tekentype uit het venstermenu 'Weergave' boven in het lettertekenpalet. Als het venstermenu 'Weergave' niet zichtbaar is, klikt u op de knop in de rechterbovenhoek van het venster om het bovenste gedeelte van het venster weer te geven. Om het bovenste gedeelte van het venster weer te verbergen, klikt u nogmaals op de knop. In Mac OS X versie 10.4 ziet het lettertekenpalet er als volgt uit:
4 Klik op een onderdeel in de lijst om de tekens per categorie weer te geven. 5 Klik dubbel op het teken of symbool aan de rechterkant dat u in het document wilt invoegen of selecteer het teken en klik op 'Voeg in'. Als er varianten van het teken of symbool beschikbaar zijn, worden deze onder in het venster weergegeven als u op het driehoekje voor 'Tekeninfo' of 'Lettertypevariatie' onder in het palet klikt. Klik dubbel op de variant die u in het document wilt plaatsen. Kromme aanhalingstekens gebruiken Kromme aanhalingstekens zijn gekrulde aanhalingstekens die voor citaten worden gebruikt. Kromme aanhalingstekens zijn aan het begin en het einde van het citaat verschillend. U kunt ook rechte aanhalingstekens gebruiken; deze zijn aan het begin en einde van het citaat hetzelfde. Kromme aanhalingstekens Rechte aanhalingstekens
52
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
Kromme aanhalingstekens gebruiken m Kies 'Keynote' > 'Voorkeuren', klik op 'Automatische correctie' en schakel het aankruisvak 'Gebruik kromme aanhalingstekens' in.
Geavanceerde typografische functies gebruiken Sommige lettertypen, zoals Zapfino en Hoefler, beschikken over geavanceerde typografische functies, waarmee u verschillende effecten kunt creëren. Als u een lettertype gebruikt dat over verschillende typografische effecten beschikt, kunt u deze vaak in het submenu 'Lettertype' van het Opmaak-menu wijzigen. Zo kunt u voor deze lettertypen onder andere de volgende kenmerken aanpassen: Â 'Spatiëring': hiermee plaatst u tekens dichter bij elkaar of verder uit elkaar. Â 'Ligatuur': hiermee geeft u op of er stijlvolle versieringen tussen letters of aan het begin of eind van regels moeten worden gebruikt waarbij twee of meer teksttekens als één teken worden weergegeven. Er worden ligaturen gebruikt. Er worden geen ligaturen gebruikt.
Kies uit het submenu 'Ligatuur' de optie 'Standaard' als u de ligatuurinstellingen wilt gebruiken die in het venster 'Typografie' zijn ingesteld voor het gebruikte lettertype. Kies 'Geen' als u ligaturen voor de geselecteerde tekst wilt uitschakelen of kies 'Alles' als u extra ligaturen voor de geselecteerde tekst wilt inschakelen. Â 'Basislijn': hiermee plaatst u tekst hoger of lager dan de omringende tekst. Â 'Hoofdletters/kleine letters': hiermee worden tekens omgezet in allemaal hoofdletters, kleine kapitalen of beginkapitalen (titelstijl). In het venster 'Typografie' zijn geavanceerde opties voor typografie beschikbaar. Het venster 'Typografie' openen 1 Klik op de knop 'Letter' in de knoppenbalk. 2 Kies in het lettertypepaneel de optie 'Typografie' uit het taakmenu (linksonder in het venster).
Het anti-aliasingniveau aanpassen Als lettertypen er op het scherm vaag, onscherp of rafelig uitzien, kunt u het antialiasingniveau aanpassen of instellen bij welke puntgrootte anti-aliasing moet worden toegepast. Anti-aliasing toepassen 1 Open Systeemvoorkeuren en klik op 'Weergave'.
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
53
2 Kies een stijl uit het venstermenu onder in het paneel. Afhankelijk van het type beeldscherm ziet u slechts kleine of helemaal geen verschillen tussen de verschillende stijlen voor anti-aliasing. 3 Als u kleine lettertypen in uw document wilt gebruiken, kiest u een puntgrootte uit het venstermenu 'Schakel anti-aliasing uit voor lettertypen met puntgrootte'. Als u antialiasing hebt ingeschakeld, zijn kleinere lettertypen mogelijk moeilijker leesbaar.
Tekstuitlijning, letter- en regelafstand en tekstkleur instellen Als u tekstkenmerken wilt aanpassen, gebruikt u in eerste instantie het infovenster 'Tekst'. Met behulp van het Opmaak-menu kunt u de horizontale uitlijning in bepaalde opzichten aanpassen en bijvoorbeeld tekst centreren of links uitlijnen.
De uitlijning, regelafstand en kleur van tekst instellen in het infovenster 'Tekst' In het paneel 'Tekst' van het infovenster 'Tekst' kunt u de kleur en uitlijning van tekst wijzigen. Ook kunt u hier de afstand tussen afzonderlijke teksttekens en regels aanpassen. Knoppen voor horizontaal uitlijnen: hiermee kunt u geselecteerde tekst links, rechts of in het midden uitlijnen, uitvullen of een speciale uitlijning voor tabelcellen op de tekst toepassen.
Hiermee opent u het infovenster 'Tekst'. Hiermee wijzigt u de kleur van geselecteerde tekst.
Knoppen voor verticaal uitlijnen: hiermee kunt u tekst aan de bovenkant, de onderkant of het midden van een tekstvak, vorm of tabelcel uitlijnen.
Teken- en regelafstand: met deze schuifknoppen past u de teken- en regelafstand voor geselecteerde tekst en de afstand tussen de alinea's aan. Hiermee past u de afstand tussen de tekst en de binnenranden van tekstvakken, tabelcellen en vormen aan.
Het paneel 'Tekst' van het infovenster 'Tekst' openen m Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Tekst'.
54
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
Tekst horizontaal uitlijnen U kunt de tekst in alinea's links, rechts of in het midden van een kolom, tabelcel, tekstvak of vorm uitlijnen, of de tekst uitlijnen met de linker- en rechterrand (uitvullen). Tekst links, rechts of in het midden uitlijnen of uitvullen 1 Selecteer de tekst die u wilt wijzigen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Tekst'. 3 Klik op een van de vijf knoppen voor horizontaal uitlijnen rechts van het kleurenvak. Van links naar rechts hebben deze knoppen het volgende effect: Met de knop voor links uitlijnen plaatst u elke tekstregel tegen de linkermarge van het object. Met de knop voor centreren plaatst u het midden van elke tekstregel in het midden van het object. Met de knop voor rechts uitlijnen plaatst u elke tekstregel tegen de rechtermarge van het object. Met de knop voor uitvullen worden de tekens op elke tekstregel zo uitgevuld dat de regel links en rechts wordt uitgelijnd. Met de knop voor natuurlijk uitlijnen wordt in tabelcellen de tekst links uitgelijnd en worden getallen rechts uitgelijnd. Raadpleeg het gedeelte “Tekst laten inspringen” op pagina 60 als u de eerste regel tekst van een alinea wilt laten inspringen of wilt weten hoe u het inspringen van alinea's ongedaan kunt maken. U kunt tekst ook horizontaal uitlijnen door 'Opmaak' > 'Tekst' > 'Lijn links uit', 'Centreer', 'Lijn rechts uit' of 'Vul uit' te kiezen.
Tekst verticaal uitlijnen U kunt de tekst in alinea's uitlijnen met de boven- of onderrand van een tabelcel, tekstvak (geldt niet voor vrije tekstvakken) of vorm, of de tekst uitlijnen met het midden van de tabelcel, het tekstvak of de vorm. Tekst uitlijnen met het midden of de boven- of onderrand van een tekstvak, tabelcel of vorm 1 Selecteer het tekstvak, de tabelcel of de vorm waarin u de uitlijning van tekst wilt wijzigen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Tekst'. 3 Klik op een van de drie knoppen voor verticaal uitlijnen in het gedeelte 'Kleur en uitlijning'.
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
55
De regelafstand voor tekst wijzigen U kunt de regelafstand voor tekst verkleinen of vergroten. De regelafstand wijzigen 1 Selecteer de tekst die u wilt wijzigen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Tekst'. 3 Sleep de schuifknop 'Regel' naar links om de regelafstand te verkleinen of naar rechts om de regelafstand te vergroten. Als u een exacte waarde voor de afstand wilt opgeven, typt u een waarde in het veld voor de regelafstand, of gebruikt u de pijlknoppen naast het veld. 4 Kies een optie voor de regelafstand uit het venstermenu voor de regelafstand dat verschijnt wanneer u op de tekst onder het veld klikt. Het veld 'Regel': typ een waarde (of gebruik de pijlknoppen) om de regelafstand binnen een alinea in te stellen.
Venstermenu voor de regelafstand: klik op de tekst onder het veld 'Regel' en kies een optie voor de regelafstand.
Standaardregelafstand ('Enkel', 'Dubbel', 'Meerdere'): De afstand tussen de regels is afhankelijk van de lettergrootte. Gebruik deze optie als de relatieve afstand tussen de stokken (delen van letters die tot aan de bovenkant van de regel doorlopen) en staarten (delen van letters die onder de regel uitsteken) vast moet blijven. Met 'Enkel' stelt u de enkele regelafstand in, met 'Dubbel' de dubbele regelafstand. Met 'Meerdere' kunt u waarden voor de regelafstand instellen tussen enkel en dubbel, of groter dan dubbel. 'Minimaal': De afstand tussen twee opeenvolgende regels is nooit minder dan de ingestelde waarde, maar kan groter zijn voor grotere lettertypen om het overlappen van tekstregels te vermijden. Gebruik deze optie als de afstand tussen regels vast moet zijn, maar er geen overlapping mag plaatsvinden bij grote lettertypen. 'Precies': de afstand tussen de basislijnen. 'Tussen': de afstand tussen de regels wordt vergroot in plaats van de hoogte van de regels, zoals bij het gebruik van een dubbele regelafstand het geval is.
56
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
De ruimte voor of na alinea's wijzigen U kunt de ruimte voor of na alinea's vergroten of verkleinen. De ruimte voor of na een alinea wijzigen 1 Selecteer de alinea's waarvoor u de afstand wilt wijzigen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Tekst'. 3 Sleep de schuifknop 'Voor alinea' of 'Na alinea'. U kunt ook een exacte waarde opgeven (bijvoorbeeld 5 punten) in de tekstvakken. Als de waarden in 'Voor alinea' of 'Na alinea' voor aangrenzende alinea's niet gelijk zijn, wordt de hoogste waarde gebruikt. Als de afstand voor de huidige alinea bijvoorbeeld is ingesteld op 12 terwijl de afstand na de voorgaande alinea is ingesteld op 14, is de afstand tussen alinea's 14. Voor de eerste alinea in een tekstvak, vorm of tabelcel wordt geen witruimte ingevoegd. Als u de witruimte rond tekst in tekstvakken, vormen en tabelcellen wilt instellen, gebruikt u de schuifknop 'Marge' (raadpleeg het gedeelte “De marge van tekst in objecten wijzigen” op pagina 61).
De afstand tussen tekens aanpassen U kunt de afstand tussen tekens vergroten of verkleinen. De afstand tussen tekens aanpassen 1 Selecteer de tekst waarvan u de tekenafstand wilt wijzigen of klik op de plaats waar u nieuwe tekst wilt typen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Tekst'. 3 Sleep de schuifknop 'Teken' of geef een nieuw percentage in het veld op. U kunt de afstand tussen geselecteerde tekens ook aanpassen door 'Opmaak' > 'Lettertype' > 'Spatiëring' en vervolgens een optie uit het submenu te kiezen.
De tekstkleur wijzigen in het infovenster 'Tekst' Als u de tekstkleur wijzigt in het infovenster 'Tekst', vervangt u de wijzigingen in de tekstkleur die u eerder in het lettertypepaneel hebt aangebracht, en omgekeerd. (Raadpleeg het gedeelte “De tekstkleur wijzigen via het lettertypepaneel” op pagina 48 voor informatie over het wijzigen van de tekstkleur in het lettertypepaneel.) De tekstkleur wijzigen 1 Selecteer de tekst waarvan u de kleur wilt wijzigen of klik in de tekst om het invoegpunt in de tekst te plaatsen.
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
57
2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Tekst'. 3 Klik op het kleurenvak. 4 Selecteer een kleur in het venster 'Kleuren'. Raadpleeg het gedeelte “Het venster 'Kleuren' gebruiken” op pagina 89 voor meer informatie.
Tabstops instellen om tekst uit te lijnen U kunt tekst op specifieke punten uitlijnen door tabstops in te stellen in een tekstvak, tabelcel of vorm. Om het invoegpunt te verplaatsen naar een tabstop, drukt u op Option (z) + Tab. U kunt tabstops instellen met behulp van de tabsymbolen op de horizontale linialen. U kunt de symbolen voor bestaande tabstops op de horizontale liniaal weergeven door op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk te klikken, 'Toon linialen' te kiezen en vervolgens een stukje tekst in een dia te selecteren. Linkertabstop Op de horizontale liniaal worden blauwe tabsymbolen weergegeven als u tekst met tabs selecteert.
Rechtertabstop
Gecentreerde tabstop
Decimale tabstop
Raadpleeg het gedeelte “Werken met genummerde lijsten, geordende lijsten (overzichten) en lijsten met opsommingstekens” op pagina 61 voor meer informatie over het instellen van tabstops in lijsten. Manieren om met linialen te werken: m Om de linialen te tonen of te verbergen, klikt u op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kiest u 'Toon linialen' of 'Verberg linialen'. m Om de maateenheden van de linialen te wijzigen, kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Linialen' en kiest u een optie uit het venstermenu 'Eenheid liniaal'. m Om de maateenheden als percentage van de dia weer te geven, kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Linialen' en schakelt u het aankruisvak 'Toon liniaaleenheden als percentage' in. m Om het horizontale nulpunt van de liniaal in het midden van de dia te plaatsen, kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Linialen' en schakelt u het aankruisvak 'Plaats oorsprong in midden van liniaal' in. m Om de ingestelde liniaalinstellingen ook elders in uw document te kunnen gebruiken, kiest u 'Opmaak' > 'Tekst' > 'Kopieer liniaal' en 'Opmaak' > 'Tekst' > 'Plak liniaal'.
58
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
Als u de instellingen voor de liniaal wijzigt in het voorkeurenvenster van Keynote, zijn de nieuwe instellingen van toepassing op alle dia's die worden bekeken in Keynote totdat u de instellingen opnieuw wijzigt.
Een nieuwe tabstop instellen Met behulp van de horizontale liniaal kunt u een nieuwe tabstop instellen. Een nieuwe tabstop instellen 1 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies 'Toon linialen'. 2 Klik op de horizontale liniaal om een tabsymbool op de plaats van de nieuwe tabstop te plaatsen. Als er niets gebeurt, klikt u in de tekst op de plaats waar u het invoegpunt wilt plaatsen. 3 Klik op het tabsymbool terwijl u de Control-toets ingedrukt houdt en kies een optie uit het contextuele menu.
U kunt kiezen uit een van deze typen tabstops.
'Linkertabstop': hiermee wordt de linkerkant van tekst met de tabstop uitgelijnd. 'Gecentreerde tabstop': hiermee wordt het midden van tekst bij de tabstop geplaatst. 'Rechtertabstop': hiermee wordt de rechterkant van tekst met de tabstop uitgelijnd. 'Decimale tabstop': hiermee wordt het decimale scheidingsteken (zoals een punt of komma) in getallen met de tabstop uitgelijnd. U kunt ook meerdere malen dubbel op het tabsymbool op de liniaal klikken totdat het gewenste type tabstop wordt weergegeven.
Een tabstop wijzigen Met behulp van de horizontale liniaal kunt u de plaats van een tabstop en het type wijzigen. Een tabstop wijzigen 1 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies 'Toon linialen'. 2 Als u een tabstop wilt verplaatsen, sleept u het blauwe tabsymbool in de horizontale liniaal naar de gewenste positie. 3 Als u een ander type tabstop wilt instellen, klikt u op het tabsymbool terwijl u de Control-toets ingedrukt houdt en kiest u het gewenste type uit het contextuele menu. U kunt ook meerdere malen dubbel op het tabsymbool op de liniaal klikken totdat het gewenste type tabstop wordt weergegeven.
Een tabstop verwijderen Met behulp van de horizontale liniaal kunt u snel een tabstop verwijderen.
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
59
Een tabstop verwijderen 1 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies 'Toon linialen'. 2 Sleep het tabsymbool uit de horizontale liniaal.
Tekst laten inspringen U kunt de ruimte tussen de tekst en de binnenrand van een tekstvak, vorm of tabelcel instellen.
Het inspringniveau voor alinea's instellen U kunt het inspringniveau voor tekst ook wijzigen door de symbolen voor het inspringen van tekst in de tekstliniaal te slepen. Het inspringniveau voor alinea's instellen met behulp van de linialen 1 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies vervolgens 'Toon linialen'. 2 Als u de rechterinspringing wilt wijzigen, sleept u het symbool voor de rechterinspringing (omlaag wijzend blauw driehoekje aan de rechterkant van de horizontale liniaal) naar de positie waar u de rechterrand van de alinea wilt laten eindigen. Linkerinspringing
Inspringing van eerste regel
Rechterinspringing
3 Als u de linkerinspringing wilt wijzigen, sleept u het symbool voor de linkerinspringing (omlaag wijzend blauw driehoekje aan de linkerkant van de liniaal) naar de positie waar u de linkerrand van de alinea wilt laten beginnen. Als u de linkermarge onafhankelijk van de linkerinspringing wilt wijzigen, houdt u de Option-toets (z) ingedrukt terwijl u sleept. 4 Als u de inspringing voor de eerste regel wilt wijzigen, sleept u de inspringing voor de eerste regel (blauw rechthoekje) naar de positie waar u de eerste regel wilt laten beginnen. Als u de eerste regel gelijk wilt laten lopen met de linkermarge, moet het rechthoekje zijn uitgelijnd met het symbool voor de linkerinspringing. Als u een verkeerd-om inspringing wilt aanmaken, sleept u het rechthoekje naar de linkerkant van het symbool voor de linkerinspringing. Als u de ingestelde liniaalinstellingen ook elders in uw document wilt gebruiken, kiest u 'Opmaak' > 'Tekst' > 'Kopieer liniaal' en 'Opmaak' > 'Tekst' > 'Plak liniaal'.
60
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
De marge van tekst in objecten wijzigen U kunt de ruimte tussen de tekst en de binnenrand van een tekstvak, vorm of tabelcel instellen. Dit wordt de marge genoemd. De hoeveelheid ruimte die u opgeeft, wordt toegepast rondom de tekst, dus aan alle vier de kanten. De afstand tussen de tekst en de binnenkant van een tekstvak, vorm of tabelcel instellen 1 Selecteer het tekstvak, de vorm of de tabelcel. (Als het invoegpunt nog in het object staat, drukt u op Command + Return om de tekstbewerkingsmodus te verlaten en de vorm te selecteren.) 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Tekst'. 3 Sleep de schuifknop 'Marge' naar rechts om de afstand tussen de tekst en de binnenrand van het object te vergroten of geef een getal op in het veld en druk vervolgens op de Return-toets. U kunt ook de pijlknoppen gebruiken om de afstand te vergroten of te verkleinen. Hier stelt u de hoeveelheid ruimte in rond de tekst in een tekstvak, vorm of tabelcel.
Het inspringniveau voor lijsten instellen U kunt het inspringniveau van lijsten met opsommingstekens, genummerde lijsten en geordende lijsten instellen in het infovenster 'Tekst'. Raadpleeg het gedeelte “Werken met genummerde lijsten, geordende lijsten (overzichten) en lijsten met opsommingstekens” voor meer informatie.
Werken met genummerde lijsten, geordende lijsten (overzichten) en lijsten met opsommingstekens Keynote bevat vooraf opgemaakte stijlen voor opsommingstekens en nummeringsstijlen voor het aanmaken van eenvoudige of geordende lijsten (overzichten). Lijsten met opsommingstekens en genummerde lijsten zijn eenvoudige lijsten zonder geneste hiërarchische informatiestructuren, zoals bij een overzicht.
Automatisch lijsten aanmaken Met de automatische lijstfunctie Keynote wordt automatisch een lijst opgemaakt op basis van de tekst die u typt. Om deze functie in te schakelen, kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Automatische correctie' klikt en schakelt u het aankruisvak 'Detecteer lijsten automatisch' in.
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
61
Manieren om automatisch lijsten aan te maken: m Om een lijst met opsommingstekens te maken, typt u een stip (•), gevolgd door een spatie en wat tekst, en drukt u vervolgens op de Return-toets. Om een opsommingsteken te typen, drukt u op Option (z) + 8. m Om een lijst met opsommingstekens in de vorm van sterretjes (*) of koppeltekens (-) aan te maken, typt u een sterretje of een koppelteken, gevolgd een spatie en wat tekst, en drukt u vervolgens op de Return-toets. m Om een lijst met opsommingstekens in de vorm van nummers of letters te maken, typt u het nummer of de letter, gevolgd door een punt, een spatie en wat tekst, en drukt u vervolgens op de Return-toets. m Om weer normale alineatekst aan het einde van een lijst te gebruiken, drukt u tweemaal op de Return-toets. U kunt elke tekenopmaak uit het venstermenu met nummeringsstijlen in het infovenster 'Tekst' gebruiken. Om dit menu te openen, klikt u in het venster 'Tekst' op 'Opsommingstek.' en kiest u 'Nummers' uit het venstermenu 'Opsomming/nummering'.
Werken met lijsten met opsommingstekens U kunt de automatische lijstfunctie gebruiken om een eenvoudige lijst met opsommingstekens te maken. Het infovenster 'Tekst' bevat echter veel opties om lijsten met opsommingstekens op te maken. Een lijst met opsommingstekens toevoegen en opmaken 1 Plaats het invoegpunt op de plek waar de lijst moet beginnen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Opsommingstek.'. 3 Kies een stijl voor het opsommingsteken uit het venstermenu 'Opsomming/ nummering'. Als u een getypt teken als opsommingsteken wilt gebruiken, kiest u 'Opsommingstekens met tekst' en kiest u een teken of typt u een teken in het veld. Als u een vooraf ingesteld opsommingsteken van Keynote wilt gebruiken, kiest u 'Opsommingstekens met afb.' en kiest u een afbeelding in de lijst. Als u uw eigen afbeelding als opsommingsteken wilt gebruiken, kiest u 'Aangepaste afbeelding' en selecteert u een afbeelding in het venster 'Open' dat verschijnt. 4 Als u de grootte van een afbeelding voor een opsommingsteken wilt wijzigen, typt u een percentage van de originele grootte in het veld 'Grootte'. U kunt ook het aankruisvak '% van tekstgrootte' inschakelen en een percentage van de tekstgrootte opgeven. Met deze optie blijft de verhouding tussen afbeelding en tekst van de opsommingstekens gehandhaafd, ook als u de lettergrootte van de tekst later aanpast.
62
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
5 Om de ruimte tussen opsommingstekens en de linkermarge te wijzigen, gebruikt u het veld 'Inspring. opsommingstek.'. Om de ruimte tussen de opsommingstekens en de tekst te wijzigen, gebruikt u het veld 'Inspringing tekst'. 6 Gebruik het veld 'Lijn uit' om de opsommingstekens hoger of lager ten opzichte van de tekst te plaatsen. Manieren om onderdelen met opsommingstekens in uw lijst te plaatsen en te laten inspringen: Â Om een nieuw onderdeel op het huidige inspringniveau toe te voegen, drukt u op de Return-toets. Â Om een alinea zonder opsommingsteken toe te voegen onder een onderdeel dat deel uitmaakt van de lijst met opsommingstekens, drukt u op de Return-toets terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt. Â Om een nieuw item op het volgende of vorige inspringniveau toe te voegen, drukt u op de Return-toets en klikt u op een van de pijlknoppen naast het veld 'Inspringniveau'. U kunt ook klikken op een opsommingsteken en de muisknop ingedrukt houden terwijl u het teken naar rechts, naar links, naar beneden en naar rechts, of naar beneden en naar links sleept. Â Om weer normale alineatekst aan het einde van een lijst te gebruiken, drukt u tweemaal op de Return-toets en kiest u 'Geen opsommingstekens' uit het venstermenu 'Opsomming/nummering'. Mogelijk moet u ook het inspringniveau van de alinea nog wijzigen.
Werken met genummerde lijsten U kunt de automatische lijstfunctie gebruiken om een eenvoudige lijst met opsommingstekens te maken. Het infovenster 'Tekst' bevat echter veel opties om lijsten met opsommingstekens op te maken. Raadpleeg het gedeelte “Automatisch lijsten aanmaken” op pagina 61 voor informatie over het automatisch aanmaken van lijsten. Een genummerde lijst toevoegen en opmaken 1 Plaats het invoegpunt op de plek waar de lijst moet beginnen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Opsommingstek.'. 3 Kies 'Nummers' uit het venstermenu 'Opsomming/Nummering' en kies vervolgens een stijl uit het venstermenu eronder. 4 Om de ruimte tussen de nummers en de linkermarge te wijzigen, gebruikt u het veld 'Inspringing nummers'. Om de ruimte tussen de nummers en de tekst te wijzigen, gebruikt u het veld 'Inspringing tekst'. Manieren om onderdelen in uw lijst te plaatsen en te laten inspringen: Â Om een nieuw onderdeel op het huidige inspringniveau toe te voegen, drukt u op de Return-toets.
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
63
 Om een ongenummerde alinea toe te voegen onder een onderdeel dat deel uitmaakt van de geordende lijst, drukt u op de Return-toets terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt.  Om een nieuw item op het volgende of vorige inspringniveau toe te voegen, drukt u op de Return-toets en klikt u op een van de pijlknoppen naast het veld 'Inspringniveau'. U kunt ook klikken op een nummer en de muisknop ingedrukt houden terwijl u het teken naar rechts, naar links, naar beneden en naar rechts, of naar beneden en naar links sleept.  Om weer normale alineatekst aan het einde van een lijst te gebruiken, drukt u tweemaal op de Return-toets en kiest u 'Geen opsommingstekens' uit het venstermenu 'Opsomming/nummering'. Mogelijk moet u ook het inspringniveau van de alinea nog wijzigen.  Om een bestaande alinea aan een genummerde lijst toe te voegen, klikt u in de alinea, kiest u een nummeringsstijl en selecteert u 'Ga door na vorige'.  Om een nieuwe genummerde reeks in een lijst op te nemen, selecteert u 'Begin bij' en typt u het nummer waarmee de reeks moet beginnen. Als u de items in uw lijst wilt voorzien van gelabelde subonderwerpen (zoals in een overzicht), gebruikt u een geordende lijst in plaats van een genummerde lijst.
Werken met geordende lijsten (overzichten) Geordende lijsten (of overzichten) bevatten verschillende nummeringsstijlen voor elk inspringniveau in de lijst, zodat u een hiërarchische informatiestructuur kunt creëren. Voorbeelden: Â U kunt een overzicht met een genummerde volgorde van hoog naar laag maken met de volgende nummeringsstijl:I, A, 1, a), (1), (a), i), (1) en (a). Â U kunt een ook overzicht maken dat voor juridische documenten wordt gebruikt, waarin op elk lager niveau telkens een extra cijfer of letter wordt toegevoegd, zoals: 1, 1.1, 1.1.1, enzovoort. U kunt geordende lijsten toevoegen en opmaken in het infovenster 'Tekst'. Een geordende lijst toevoegen en opmaken 1 Plaats het invoegpunt op de plek waar de lijst moet beginnen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Lijst'. 3 Als u een lijst voor een juridisch document wilt aanmaken, kiest u 'Gerangschikte nummers' uit het venstermenu 'Opsomming/nummering'. Anders kiest u 'Nummers' uit het venstermenu. 4 Kies een nummeringsstijl uit het venstermenu eronder.
64
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
5 Om de ruimte tussen de nummers en de linkermarge te wijzigen, gebruikt u het veld 'Inspringing nummers'. Om de ruimte tussen de nummers en de tekst te wijzigen, gebruikt u het veld 'Inspringing tekst'. Manieren om onderdelen in uw lijst te plaatsen en te laten inspringen: Â Om een nieuw onderdeel op het huidige inspringniveau toe te voegen, drukt u op de Return-toets. Â Om een ongenummerde alinea toe te voegen onder een onderdeel dat deel uitmaakt van de geordende lijst, drukt u op de Return-toets terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt. Â Om een nieuw item op het volgende inspringniveau toe te voegen, drukt u op de Tab-toets. Om een nieuw item op het vorige inspringniveau toe te voegen, drukt u op Shift + Tab. Om items tussen verschillende niveaus te verplaatsen, kunt u ook op een nummer klikken en de muisknop ingedrukt houden terwijl u het nummer naar rechts, naar links, naar beneden en naar rechts, of naar beneden en naar links sleept. Â Om weer normale alineatekst aan het einde van een lijst te gebruiken, drukt u tweemaal op de Return-toets en kiest u 'Geen opsommingstekens' uit het venstermenu 'Opsomming/nummering'. Mogelijk moet u ook het inspringniveau van de alinea nog wijzigen. Â Om een bestaande alinea aan een genummerde lijst toe te voegen, klikt u in de alinea, kiest u een nummeringsstijl en selecteert u 'Ga door na vorige'. Â Om een nieuwe genummerde reeks in een lijst op te nemen, selecteert u 'Begin bij' en typt u het nummer waarmee de reeks moet beginnen.
Werken met tekstvakken en vormen om tekst meer in het oog te laten springen Met tekstvakken en vormen kunt u tekst in de hoofdtekst van een dia extra benadrukken.
Een vrij tekstvak toevoegen Veel basisdia's bevatten tekstvakken, maar u kunt ook een of meer zogenaamde vrije tekstvakken aan een dia toevoegen. Vrije tekstvakken zijn vergelijkbaar met de tekstvakken in de verschillende basisdia's. Het belangrijkste verschil is dat tekst in vrije tekstvakken niet in het tekstpaneel wordt weergegeven. U kunt vrije tekstvakken naar elke gewenste positie in de dia slepen. Een vrij tekstvak aanmaken 1 Klik op de knop 'Tekstvak' in de knoppenbalk (of kies 'Voeg in' > 'Tekstvak'). 2 Klik dubbel op de tekst in het nieuwe tekstvak en typ vervolgens de gewenste tekst.
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
65
Het formaat van vrije tekstvakken wordt horizontaal aangepast aan de breedte van de dia, zodat uw tekst past. Als u de volledige breedte van de dia wilt gebruiken voor de tekst, slaat u de volgende stap over. 3 Om een vaste breedte in te stellen voor het tekstvak, sleept u de grepen van het tekstvak. Nadat u de breedte hebt ingesteld (of als het vak even breed is als de dia), wordt het tekstvak in verticale richting vergroot om de gehele tekst te kunnen bevatten. Als u tekst verwijdert, wordt het vak automatisch weer kleiner. 4 Klik buiten het tekstvak nadat u de gewenste tekst hebt ingevoerd. U kunt ook op Command + Return drukken om te stoppen met het bewerken van de tekst en het tekstvak te selecteren. 5 Sleep het tekstvak naar de gewenste positie in de dia. U kunt ook een vrij tekstvak tekenen. Hiervoor houdt u de Option-toets (z) ingedrukt terwijl u op de knop 'Tekstvak' in de knoppenbalk klikt en sleept u de aanwijzer in het documentvenster om een tekstvak met de gewenste grootte aan te maken. Raadpleeg het gedeelte “Een tekstvak of vorm opmaken” op pagina 67 voor meer informatie over het wijzigen van tekstvakken.
Tekst in kolommen weergeven U kunt tekst in een tekstvak of in een rechthoekige vorm in kolommen verdelen. Zodra één kolom met tekst is gevuld, loopt de tekst automatisch door in de volgende kolom. Kolommen aanmaken en opmaken 1 Selecteer het tekstvak dat u wilt indelen in kolommen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tekstinfo' en klik vervolgens op 'Kolom'. 3 Geef in het veld 'Kolommen' het gewenste aantal kolommen op. 4 U kunt alle kolommen even breed maken door het aankruisvak 'Gelijke kolombreedte' in te schakelen. U kunt verschillende breedten voor kolommen instellen door het aankruisvak 'Gelijke kolombreedte' uit te schakelen, dubbel te klikken op een kolomwaarde in de tabel en vervolgens een nieuwe breedte voor de kolom in te stellen. 5 U kunt de ruimte tussen kolommen aanpassen door dubbel te klikken op een waarde in de lijst 'Kolomwit' en een nieuwe waarde op te geven.
Tekst in een vorm opnemen Alle vormen, met uitzondering van lijnen, kunnen tekst bevatten.
66
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
Tekst aan een vorm toevoegen 1 Plaats een vorm op de gewenste plek in de dia. Raadpleeg de gedeelten “Een kant-enklare vorm toevoegen” op pagina 92 en “Een aangepaste vorm toevoegen” op pagina 92 voor informatie over het toevoegen van vormen. 2 Klik dubbel op de vorm en typ de gewenste tekst. Als de tekst buiten de rand van de vorm valt, wordt een aanduiding voor bijsnijden weergegeven.
De aanduiding voor bijsnijden geeft aan dat de tekst niet in de vorm past.
3 U kunt het formaat van de vorm aanpassen door de vorm te selecteren en de selectiegrepen te slepen. (Als het invoegpunt nog in de vorm staat, drukt u op Command + Return om de tekstbewerkingsmodus te verlaten en de vorm te selecteren.) U kunt de tekst in een vorm opmaken. Ook kunt u een vorm roteren zonder de tekst te roteren. Roteer de vorm en kies vervolgens 'Opmaak' > 'Vorm' > 'Stel tekst- en objecthandgrepen opnieuw in'. 4 U kunt tekst toevoegen aan een vorm die deel uitmaakt van een groep door dubbel te klikken op het tekstgebied van een van de vormen in de groep. Als u het formaat van de groep wijzigt, wordt het formaat van alle onderdelen gewijzigd, met uitzondering van de tekst. U kunt de tekst nog steeds wijzigen en opmaken. Raadpleeg het gedeelte “Objecten groeperen en vergrendelen” op pagina 86 voor informatie over het groeperen van objecten.
Een tekstvak of vorm opmaken U kunt de ruimte tussen de tekst en de binnenrand van een tekstvak, vorm of tabelcel instellen. Raadpleeg het gedeelte “De marge van tekst in objecten wijzigen” op pagina 61 voor instructies. Met behulp van het infovenster 'Afbeelding' kunt u onderdelen zoals randen, schaduw, de mate van ondoorzichtigheid of de vulkleur van tekstvakken of vormen opmaken. Raadpleeg het gedeelte “Objecten wijzigen” op pagina 80 voor informatie over het instellen van eigenschappen voor objecten.
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
67
Werken met koppelingen U kunt tekst, afbeeldingen en vormen omzetten in koppelingen waarmee u een andere dia, een Keynote-document, een webpagina of een e-mailbericht opent, of een diavoorstelling stopt. Type koppeling
Functie
Opmerkingen
Webpagina
Een pagina in een webbrowser openen
Keynote opent uw standaardbrowser.
E-mailbericht
Een nieuw e-mailbericht openen Keynote opent uw met het opgegeven onderwerp standaardmailprogramma. en de opgegeven ontvanger
Dia
Naar een andere dia in de presentatie gaan
Kies de volgende, vorige, eerste, laatste of laatst bekeken dia. U kunt ook een specifiek dianummer opgeven.
Keynote-bestand
Een ander Keynote-document openen
Als u de presentatie naar een andere computer kopieert, moet u ook het andere document kopiëren.
Stop diavoorstelling
De diavoorstelling stoppen
Keynote wordt geopend in de bewerkingsmodus en de laatst getoonde dia wordt weergegeven.
Deze onderstreepte tekst is een koppeling. De blauwe pijl geeft aan dat dit tekstvak een koppeling is.
Een koppeling naar een webpagina toevoegen U kunt een koppeling toevoegen waarmee een webpagina in uw standaardbrowser wordt geopend. Een koppeling naar een webpagina toevoegen 1 Selecteer de tekst of het object waarvan u een koppeling wilt maken. Als u 'www' of 'http' typt (of uit een ander document kopieert), wordt de tekst automatisch omgezet in een koppeling. Als u deze functie wilt uitschakelen, kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Automatische correctie' en schakelt u het aankruisvak 'Detecteer e-mail- en webadressen automatisch' uit. Of deze functie is in- of uitgeschakeld, verschilt per computer. Als het document wordt geopend op een computer met een andere instelling, wordt de instelling van die computer gebruikt. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Koppelingsinfo' en schakel het aankruisvak 'Activeer als koppeling' in.
68
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
3 Kies 'Webpagina' uit het venstermenu 'Koppel met'. 4 Typ het adres van de webpagina in het veld 'URL'. 5 Als u de tekst wilt wijzigen die als koppeling in het document wordt weergegeven, typt u nieuwe tekst in het veld 'Tekst'. Hiermee opent u het infovenster 'Koppeling'. Hier typt u de URL waarnaar u een koppeling wilt maken. Hier geeft u de tekst op die als koppeling in de dia wordt weergegeven.
Een koppeling naar een vooraf geadresseerd e-mailbericht toevoegen U kunt een koppeling toevoegen waarop u kunt klikken om een vooraf geadresseerd emailbericht aan te maken in uw standaardmailprogramma. Een koppeling naar een e-mailbericht toevoegen 1 Selecteer de tekst of het object waarvan u een koppeling wilt maken. Als u een e-mailadres typt (of uit een ander document kopieert), wordt de tekst automatisch omgezet in een koppeling. Als u deze functie wilt uitschakelen, kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Automatische correctie' en schakelt u het aankruisvak 'Detecteer e-mail- en webadressen automatisch' uit. Of deze functie is in- of uitgeschakeld, verschilt per computer. Als het document wordt geopend op een computer met een andere instelling, wordt de instelling van die computer gebruikt. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Koppelingsinfo' en schakel vervolgens het aankruisvak 'Activeer als koppeling' in. 3 Kies 'E-mailbericht' uit het venstermenu 'Koppel met'. 4 Typ het e-mailadres van de geadresseerde in het veld 'Aan'. 5 Typ eventueel een onderwerp in het veld 'Onderwerp'.
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
69
6 Om uw eigen tekst voor de koppeling weer te geven, typt u nieuwe tekst in het veld 'Tekst'. (Deze optie is niet beschikbaar als u een object in plaats van tekst kiest als koppeling.)
Hier typt u het e-mailadres van de ontvanger. Hier typt u het onderwerp van het bericht. Hier geeft u de tekst op die als koppeling in de dia wordt weergegeven.
Een koppeling naar een dia toevoegen U kunt een koppeling toevoegen om naar een bepaalde dia te gaan. Een koppeling naar een dia toevoegen 1 Selecteer de tekst of het object waarvan u een koppeling wilt maken. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Koppelingsinfo' en schakel vervolgens het aankruisvak 'Activeer als koppeling' in. 3 Kies 'Dia' uit het venstermenu 'Koppel met'. 4 Geef aan welke dia u wilt tonen (de volgende, vorige, eerste, laatste of laatst bekeken dia). U kunt ook een dianummer opgeven. U kunt met behulp van koppelingen van de ene naar de andere dia in uw diavoorstelling gaan. Raadpleeg het gedeelte “Een presentatie met alleen koppelingen aanmaken” op pagina 183.
Een koppeling naar een Keynote-bestand toevoegen U kunt een koppeling toevoegen waarmee een ander Keynote-bestand wordt geopend. Een koppeling toevoegen waarmee een ander Keynote-document wordt geopend 1 Selecteer de tekst of het object waarvan u een koppeling wilt maken. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Koppelingsinfo' en schakel vervolgens het aankruisvak 'Activeer als koppeling' in. 3 Kies 'Keynote-bestand' uit het venstermenu 'Koppel met'. 4 Blader naar het bestand en klik op 'Open'. 5 Als u de tekst wilt wijzigen die als koppeling in het document wordt weergegeven, typt u nieuwe tekst in het veld 'Tekst'. Als u op een koppeling naar een ander Keynote-document klikt, wordt de nieuwe diavoorstelling vanaf de eerste dia afgespeeld.
70
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
Een koppeling toevoegen om een diavoorstelling te stoppen U kunt een koppeling toevoegen om een diavoorstelling te stoppen. Een koppeling toevoegen om een diavoorstelling te stoppen 1 Selecteer de tekst of het object waarvan u een koppeling wilt maken. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Koppelingsinfo' en schakel vervolgens het aankruisvak 'Activeer als koppeling' in. 3 Kies 'Stop diavoorstelling' uit het venstermenu 'Koppel met'.
Tekst voor een koppeling onderstrepen Standaard wordt de tekst van een koppeling onderstreept. U kunt deze instelling eventueel wijzigen. Manieren om onderstreping in- of uit te schakelen: m Om te voorkomen dat nieuwe tekstkoppelingen automatisch worden onderstreept, kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Automatische correctie' en schakelt u het aankruisvak 'Onderstreep tekstkoppelingen bij aanmaak' uit. m Om de onderstreping van een bestaande tekstkoppeling te verwijderen, selecteert u de koppeling, klikt u op de knop 'Letter' in de knoppenbalk, en kiest u in het lettertypepaneel 'Geen' uit het venstermenu voor het onderstrepen van tekst. m Om een tekstkoppeling die niet is onderstreept te onderstrepen, klikt u op de knop 'Letter' in de knoppenbalk, en kiest u in het lettertypepaneel 'Enkel' uit het venstermenu voor het onderstrepen van tekst.
Tekst automatisch vervangen U kunt in Keynote instellen dat bepaalde tekst automatisch wordt herkend en wordt vervangen door andere tekst. Als u bijvoorbeeld 'hte' typt, wordt dit woord in Keynote automatisch gewijzigd in 'het'. Tekst automatisch vervangen 1 Kies 'Keynote' > 'Voorkeuren'. 2 Klik op 'Automatische correctie' en kies een optie: Als u enkele en dubbele aanhalingstekens automatisch wilt vervangen door kromme aanhalingstekens zodat de aanhalingstekens aan het begin en het einde van citaten verschillend zijn, schakelt u het aankruisvak 'Gebruik kromme aanhalingstekens' in. Om ervoor te zorgen dat het eerste woord van een zin altijd met een hoofdletter begint, schakelt u het aankruisvak 'Corrigeer hoofdletters/kleine letters' in. Als u de letters in '1e', '2e', '3e', enzovoort automatisch in superscript wilt weergeven, schakelt u het aankruisvak 'Numerieke achtervoegsels in superscript' in.
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
71
Als u wilt instellen dat e-mailadressen en URL's in Keynote automatisch worden gedetecteerd, schakelt u het aankruisvak 'Detecteer e-mail- en webadressen automatisch' in. De e-mailadressen en webadressen die u typt, worden automatisch omgezet in koppelingen voor Mail of Safari. Als u een of meer tekens wilt vervangen door een of meer andere tekens, schakelt u het aankruisvak 'Vervanging symbolen en tekst' in. Vervolgens kunt u met behulp van de rijen in de tabel instellen welke tekens u door andere tekens wilt vervangen en kunt u de verschillende vervangacties in- of uitschakelen. Als u bijvoorbeeld '(c)' typt, kan Keynote dit automatisch vervangen door het symbool ©. Als u dat wilt, schakelt u het aankruisvak in de kolom 'Aan' in. Om nog een automatische correctie toe te voegen, klikt u op de knop met het plusteken. Klik op de knop met het minteken om een geselecteerd onderdeel te verwijderen. De vervangacties die u hebt ingesteld, zijn van kracht voor alle tekst die u in Keynotedocumenten wijzigt of aan Keynote-documenten toevoegt.
Een vaste spatie invoegen U kunt een vaste spatie invoegen tussen woorden die u bij elkaar op dezelfde tekstregel wilt houden. Een vaste spatie invoegen m Druk op de spatiebalk terwijl u de Option-toets (z) ingedrukt houdt.
De spelling controleren In Keynote kunt u spelfouten in documenten opsporen en hiervoor een alternatieve schrijfwijze weergeven.
De spelling controleren U kunt instellen dat spelfouten direct tijdens het typen worden gemarkeerd, maar u kunt de spelling in het volledige document of in geselecteerde tekst ook op een ander moment controleren. Onjuist gespelde woorden worden gemarkeerd met een rode lijn. Manieren om de spelling te controleren: m Om de spelling tijdens het typen te controleren, kiest u 'Wijzig' > 'Spelling' > 'Controleer spelling tijdens typen'. Om de spellingcontrole tijdens het typen uit te schakelen, kiest u 'Wijzig' > 'Spelling' > 'Controleer spelling tijdens typen' (zodat het vinkje voor het commando niet meer zichtbaar is).
72
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
m Om de spelling te controleren vanaf het invoegpunt tot het einde van het document, klikt u in de tekst om het invoegpunt te plaatsen en kiest u vervolgens 'Wijzig' > 'Spelling' > 'Controleer spelling'. Als u de spelling van slechts een bepaald gedeelte van het document wilt controleren, selecteert u de gewenste tekst voordat u het menucommando kiest. Het eerste onjuist gespelde woord dat wordt gevonden, wordt gemarkeerd. U kunt het woord corrigeren of nogmaals hetzelfde menucommando kiezen om verder te gaan met het controleren van het document. Om sneller door de tekst te gaan, drukt u op de Command-toets en de puntkommatoets (;) om verder te gaan met het controleren van het document. m Om de spelling te controleren en suggesties voor onjuist gespelde woorden weer te geven, kiest u 'Wijzig' > 'Spelling' > 'Spelling'. Het venster 'Spelling' wordt geopend. Raadpleeg het gedeelte “Werken met spellingsuggesties,” hieronder voor informatie over het gebruik van dit venster.
Werken met spellingsuggesties In het venster 'Spelling' worden suggesties weergegeven van onjuist gespelde woorden. Werken met spellingsuggesties 1 Kies 'Wijzig' > 'Spelling' > 'Spelling'. Het venster 'Spelling' verschijnt waarin het eerste onjuist gespelde woord is gemarkeerd. 2 Controleer of de juiste taal is geselecteerd in het venstermenu 'Woordenlijst'. Voor elke taal wordt gebruikgemaakt van een andere woordenlijst. 3 Om het onjuiste gespelde woord in de tekst te vervangen, klikt u dubbel op het juiste woord of de juiste spelling in de lijst 'Suggesties'. 4 Als het juiste woord niet in de lijst 'Spelling' staat, maar u de juiste schrijfwijze wel weet, selecteert u het onjuist gespelde woord in het venster 'Spelling', typt u het woord met de juiste spelling en klikt u vervolgens op de knop 'Corrigeer'. 5 Als het woord juist is gespeld en u het niet wilt wijzigen, klikt u op 'Negeer' of 'Voeg toe'. Klik op 'Voeg toe' als het om een term gaat die u vaak gebruikt en in de woordenlijst wilt opnemen. Als u op 'Voeg toe' hebt geklikt en het woord weer uit de woordenlijst wilt verwijderen, typt u het woord in het tekstveld onder de lijst 'Suggesties' en klikt u op 'Sluit uit'. 6 Als de lijst 'Suggesties' geen andere schrijfwijzen bevat, selecteert u het onjuist gespelde woord in het venster 'Spelling' en typt u het woord opnieuw, waarbij u een andere spelling gebruikt. Klik vervolgens opnieuw op 'Suggesties' om een nieuwe lijst met suggesties weer te geven. 7 Klik op 'Zoek volgende' en herhaal de stappen 3 tot en met 6 totdat er geen spelfouten meer worden gevonden.
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
73
U kunt ook de Control-toets ingedrukt houden en op een onjuist gespeld woord klikken. Vervolgens kunt u in het contextuele menu een andere spelwijze kiezen of 'Voeg spelling toe' of 'Negeer spelling' kiezen.
Tekst zoeken en vervangen U kunt zoeken op woorden of woordgroepen in documenten en deze vervangen door andere tekst. Manieren om tekst te zoeken en te vervangen: m Kies 'Wijzig' > 'Zoek' > 'Zoek' en klik op 'Eenvoudig' of 'Geavanceerd' om criteria voor het zoeken en vervangen op te geven. Klik vervolgens op een knop om te beginnen met zoeken en vervangen. Het paneel 'Eenvoudig': typ de tekst waarnaar u wilt zoeken in het veld 'Zoek' en typ de vervangende tekst in het veld 'Vervang'. Het paneel 'Geavanceerd': in dit paneel kunt u behalve de tekst waarnaar u wilt zoeken en de vervangende tekst ook criteria voor het zoeken en vervangen opgeven. 'Vervang alles': hiermee wordt de zoek- en vervangbewerking automatisch uitgevoerd. 'Vervang': hiermee vervangt u de huidige selectie door de vervangende tekst. 'Vervang en zoek': hiermee vervangt u de huidige selectie door de vervangende tekst en zoekt u vooruit naar de zoektekst. 'Volgende' of 'Vorige': hiermee zoekt u vooruit of achteruit in het document naar de zoektekst. m U kunt ook de andere commando's in het submenu van 'Wijzig' > 'Zoek' kiezen. 'Zoek volgende' of 'Zoek vorige': hiermee zoekt u vooruit of achteruit in het document naar de zoektekst. 'Gebruik selectie voor zoekactie': hiermee zoekt u vooruit naar de geselecteerde tekst. 'Ga naar selectie': hiermee wordt de geselecteerde tekst getoond als deze momenteel niet wordt weergegeven.
74
Hoofdstuk 3 Werken met tekst
4
Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
4
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u afbeeldingen, vormen, geluiden en andere objecten kunt toevoegen en wijzigen. Een object is een onderdeel dat u aan een document kunt toevoegen en vervolgens kunt bewerken. Afbeeldingen, vormen, films, audiobestanden, webweergaven, tabellen, diagrammen en tekstvakken zijn allemaal objecten. Voorbeelden van afbeeldingen zijn foto's of PDF-bestanden. Films en geluid kunnen voor een complete diavoorstelling of voor slechts enkele dia's worden gebruikt. Bij vormen kunt u kiezen uit kant-en-klare vormen (zoals driehoeken en pijlen) en aangepaste vormen die u zelf kunt tekenen. Webweergaven zijn momentopnamen van webpagina's die in een dia kunnen worden weergegeven.
Objecten selecteren Voordat u objecten kunt verplaatsen, wijzigen of op een andere manier kunt bewerken, moet u deze selecteren. Een geselecteerd object is voorzien van grepen waarmee u het object kunt verplaatsen of bewerken. Manieren om objecten te selecteren of om de selectie ervan op te heffen: m Om één object te selecteren, klikt u op een willekeurige plaats in het object (om een object zonder vulling te selecteren, klikt u op de rand). m Om tegelijkertijd meerdere objecten in een dia te selecteren, houdt u de Shift-toets ingedrukt terwijl u op de desbetreffende objecten klikt. m Om alle objecten in een dia te selecteren, klikt u op de dia en drukt u op Command + A. m Om een object te selecteren dat deel uitmaakt van een groep, moet u eerst de groepering van de objecten opheffen. Hiervoor selecteert u de groep en kiest u 'Orden' > 'Hef groep op'. m Om de selectie van objecten in een groep van geselecteerde objecten op te heffen, houdt u de Command-toets ingedrukt en klikt u vervolgens op de objecten waarvan u de selectie wilt opheffen.
75
Objecten kopiëren of dupliceren De manier waarop u een object kopieert is afhankelijk van de plek waar u de kopie wilt plaatsen. Als de kopie ver van het origineel of in een ander document wordt geplaatst, is kopiëren en plakken gewoonlijk eenvoudiger. Als u werkt met een object dat zich in de buurt van het originele object bevindt, is het over het algemeen eenvoudiger om het object te dupliceren. Manieren om objecten te kopiëren: m Om een object te kopiëren en te plakken, selecteert u het object en kiest u vervolgens 'Wijzig' > 'Kopieer'. Klik op de positie waar u de kopie wilt plaatsen. Vervolgens kiest u 'Wijzig' > 'Plak'. m Om een object in een dia te dupliceren, houdt u de Option-toets (z) ingedrukt terwijl u het object sleept. U kunt het object ook dupliceren. Hiervoor selecteert u het object en kiest u 'Wijzig' > 'Dupliceer'. De kopie verschijnt enigszins verschoven boven op het origineel. Sleep de kopie naar de gewenste positie. m Om een afbeelding van het ene naar het andere Keynote-document te kopiëren, selecteert u de afbeelding en sleept u het symbool in het veld 'Bestandsinfo' in het infovenster 'Formaat' naar een dia in het andere Keynote-bestand.
Objecten verwijderen U kunt heel eenvoudig objecten verwijderen. Een object verwijderen m Selecteer het object of de objecten en druk op de Delete-toets. Als u per ongeluk een object hebt verwijderd, kiest u 'Wijzig' > 'Herstel verwijderen'.
Objecten verplaatsen U kunt objecten verplaatsen door ze te slepen of door middel van knippen en plakken. Manieren om objecten te verplaatsen: m Klik op het object om het te selecteren (de selectiegrepen worden weergegeven) en sleept u het vervolgens naar de gewenste positie. m U kunt de richting van het verplaatsen beperken tot horizontaal, verticaal of een hoek van 45 graden door de Shift-toets ingedrukt te houden terwijl u sleept. m U kunt het object stapsgewijs verplaatsen door op een van de pijltoetsen te drukken. Hierdoor wordt het object telkens met één punt verplaatst. U kunt het object met telkens tien punten verplaatsen door de Shift-toets ingedrukt te houden terwijl u op een pijltoets drukt.
76
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
m U kunt de positie van het object tijdens het verplaatsen weergeven door 'Keynote' > 'Voorkeuren' te kiezen en vervolgens het aankruisvak 'Toon grootte en positie bij verplaatsing objecten' in te schakelen in het paneel 'Algemeen'. m Om objecten precies aan de randen of in het midden uit te lijnen, kunt u hulplijnen gebruiken. Raadpleeg het gedeelte “Hulplijnen gebruiken” op pagina 78 voor meer informatie. m Selecteer het object en kies 'Wijzig' > 'Knip'. Vervolgens plaatst u het invoegpunt op de positie waar u het object wilt plaatsen en kiest u 'Wijzig' > 'Plak'. Sleep een object niet bij de grepen, omdat u op deze manier het formaat van het object zou kunnen wijzigen.
Een object naar voren of naar achteren verplaatsen (objecten in lagen plaatsen) Als objecten elkaar overlappen of als tekst en objecten elkaar overlappen, kunt u de volgorde van de objecten in de verschillende lagen wijzigen. Een object voor of achter tekst of een ander object verplaatsen 1 Selecteer het object dat u wilt verplaatsen. 2 U kunt een object laag voor laag verplaatsen door 'Orden' > 'Naar voren' of 'Naar achteren' te kiezen. 3 Kies 'Orden' > 'Plaats vooraan' of 'Plaats achteraan' om een object helemaal boven of helemaal onderaan te plaatsen. Als u regelmatig objecten in lagen plaatst, kunt u de knoppen 'Voor', 'Achter', 'Naar voren' en 'Naar achteren' aan de knoppenbalk toevoegen om efficiënter te werken. Raadpleeg het gedeelte “De knoppenbalk” op pagina 21 voor meer informatie over het aanpassen van de knoppenbalk.
Objecten uitlijnen U kunt objecten op verschillende manieren in dia's uitlijnen. Objecten in een dia ten opzichte van elkaar uitlijnen Objecten die in dezelfde dia staan, kunnen snel met elkaar worden uitgelijnd. Objecten uitlijnen 1 Selecteer de objecten die u wilt uitlijnen door erop te klikken terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt. 2 Kies 'Orden' > 'Lijn objecten uit' en kies vervolgens een van de uitlijningsopties uit het submenu. 'Links': hiermee worden de linkerranden van de objecten verticaal met elkaar uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
77
'Centreer': hiermee worden de middelpunten van de objecten verticaal met elkaar uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd. 'Rechts': hiermee worden de rechterranden van de objecten verticaal met elkaar uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd. 'Boven': hiermee worden de bovenste randen van de objecten horizontaal met elkaar uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd. 'Midden': hiermee worden de objecten verticaal verplaatst zodat hun middelpunten horizontaal met elkaar worden uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd. 'Onder': hiermee worden de onderste randen van de objecten horizontaal met elkaar uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd. U kunt objecten ook met elkaar uitlijnen door de objecten te slepen, waarbij u aan de hand van hulplijnen kunt bepalen of de objecten op de juiste positie staan. Raadpleeg het gedeelte “Hulplijnen gebruiken” voor meer informatie. Objecten op gelijke afstand van elkaar plaatsen U kunt objecten snel op gelijke afstand van elkaar plaatsen, ongeacht de grootte van de objecten. Objecten op gelijke afstand in een dia plaatsen 1 Selecteer de objecten. 2 Kies 'Orden' > 'Verdeel objecten' en kies vervolgens een optie uit het submenu. 'Horizontaal': hiermee past u de horizontale afstand tussen de objecten aan. 'Verticaal': hiermee past u de verticale afstand tussen de objecten aan. Hulplijnen gebruiken Bij het uitlijnen van objecten in een dia kunt u gebruikmaken van hulplijnen. De instellingen voor hulplijnen gelden voor alle Keynote-documenten. Hulplijnen inschakelen 1 Kies 'Keynote' > 'Voorkeuren' en klik vervolgens op 'Linialen'. 2 Als u de hulplijnen wilt weergeven als een object wordt uitgelijnd met het midden van een ander object of het midden van de dia, schakelt u het aankruisvak 'Toon hulplijnen in midden van object' in. 3 Als u hulplijnen wilt weergeven als de randen van een object met een ander object worden uitgelijnd, schakelt u het aankruisvak 'Toon hulplijnen langs randen van object' in. 4 U kunt de kleur van hulplijnen wijzigen door op het kleurenvak te klikken en vervolgens een kleur te selecteren in het venster 'Kleuren'. Hulplijnen worden niet weergegeven in afgedrukte dia's.
78
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
Om hulplijnen te tonen of te verbergen, kiest u 'Weergave' > 'Toon hulplijnen' of 'Weergave' >'Verberg hulplijnen'. Om hulplijnen tijdelijk te verbergen, houdt u de Command-toets ingedrukt terwijl u een object sleept. U kunt ook uw eigen hulplijnen aanmaken, zodat u objecten eenvoudiger op dezelfde positie in verschillende dia's kunt plaatsen. Nieuwe hulplijnen aanmaken U kunt uw eigen hulplijnen aanmaken om objecten sneller op de juiste positie te plaatsen. Een hulplijn aanmaken 1 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies vervolgens 'Toon linialen'. 2 Plaats de aanwijzer op een liniaal, klik en sleep de muis naar het diawerkgebied. Er verschijnt een hulplijn. 3 Sleep de hulplijn naar de gewenste plaats in de dia. Om een hulplijn te verwijderen, sleept u deze van de dia. Werken met rasterlijnen in basisdia's U kunt niet alleen hulplijnen gebruiken in een dia, maar u kunt ook verticale en horizontale rasterlijnen inschakelen waarmee een dia in vlakken van gelijke grootte wordt verdeeld. Rasterlijnen worden weergegeven in basisdia's en verschijnen in een dia als een object (het midden of de rand, afhankelijk van uw voorkeuren voor het uitlijnen van objecten) wordt uitgelijnd met een rasterlijn. Rasterlijnen worden niet weergegeven in afgedrukte dia's. Rasterlijnen in basisdia's inschakelen 1 Kies 'Keynote' > 'Voorkeuren' en klik vervolgens op 'Linialen'. 2 Schakel een van beide of alle twee de aankruisvakken voor rasterlijnen in. 3 Geef in het veld een waarde (percentage) op om in te stellen hoe dicht de rasterlijnen bij elkaar moeten liggen. 4 Om de kleur van rasterlijnen te wijzigen, klikt u op het kleurenvlak voor rasterlijnen in basisdia's en selecteert u vervolgens een kleur in het venster 'Kleuren'. U kunt rasterlijnen tijdelijk verbergen door de Command-toets ingedrukt te houden terwijl u een object sleept. De positie voor objecten nauwkeurig bepalen Met behulp van het infovenster 'Formaat' kunt u de positie van objecten nauwkeurig bepalen.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
79
De positie van een object nauwkeurig instellen 1 Selecteer het object dat u wilt plaatsen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Formaatinfo'. 3 Geef de x- en y-waarden in de desbetreffende velden op. De coördinaten die u opgeeft komen overeen met de linkerbovenhoek van het objectkader. Â De x-waarde wordt gemeten vanaf de linkerrand van het diawerkgebied. Â De y-waarde wordt gemeten vanaf de bovenrand van het diawerkgebied. Wanneer u een object roteert, duiden de x- en de y-coördinaat de linkerbovenhoek aan van het geroteerde kader. Wanneer u x- en y-coördinaten voor lijnposities in het infovenster 'Formaat' invoert, staan de coördinaten achter 'Begin' voor het eerste eindpunt dat u hebt aangemaakt. Als u de lijn later spiegelt of roteert, staan de begincoördinaten nog steeds voor het eerste eindpunt. U plaatst een vaste lijn in de dia door hier de x- en y-coördinaat op te geven voor het eerste eindpunt.
U plaatst een vaste lijn in de dia door hier de x- en y-coördinaat op te geven voor het tweede eindpunt.
Objecten wijzigen U kunt de grootte van objecten wijzigen, de richting aanpassen, de randstijlen wijzigen, een schaduw en weerspiegeling toevoegen en de mate van ondoorzichtigheid aanpassen.
Het formaat van objecten wijzigen U kunt de grootte van een object wijzigen door de selectiegrepen te slepen of de juiste afmetingen op te geven. Manieren om de grootte van objecten te wijzigen: m Om de grootte van een object te wijzigen door te slepen, selecteert u het object en sleept u vervolgens een van de selectiegrepen. Om de grootte van het object in één richting te wijzigen, sleept u een greep aan de zijkant in plaats van een greep in een van de hoeken. Om de grootte van het object vanuit het midden te wijzigen, houdt u de Option-toets (z) ingedrukt terwijl u sleept.
80
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
Als u de verhoudingen van een object wilt handhaven, houdt u de Shift-toets ingedrukt terwijl u sleept. U kunt ook op de knop 'Info' in de knoppenbalk klikken, op de knop 'Formaatinfo' klikken en vervolgens het aankruisvak 'Handhaaf verhoudingen' inschakelen voordat u gaat slepen. Om de grootte van het object weer te geven terwijl u een selectiegreep sleept, kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren' en schakelt u vervolgens het aankruisvak 'Toon grootte en positie bij verplaatsing objecten' in het paneel 'Algemeen' in. m Om de grootte van een object te wijzigen door exacte waarden voor het object op te geven, selecteert u het object, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en geeft u vervolgens de juiste waarden in de velden 'Breedte' en 'Hoogte' op. m Om de grootte van meerdere objecten tegelijk te wijzigen, selecteert u de objecten, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en geeft u vervolgens nieuwe waarden op in de velden 'Breedte' en 'Hoogte'. m Selecteer het object en klik vervolgens op de knop 'Originele grootte' in het infovenster 'Formaat'.
Objecten spiegelen en roteren U kunt elk gewenst object spiegelen of roteren. Zo kunt u een afbeelding van een pijl die u in het document wilt gebruiken, in verschillende richtingen laten wijzen. U kunt de richting van de pijl verticaal of horizontaal wijzigen of de pijl met elke gewenste hoek draaien. Manieren om de richting van een object te wijzigen: m Om een object horizontaal of verticaal te spiegelen, selecteert u het object en kiest u vervolgens 'Orden' > 'Spiegel horizontaal' of Orden' > 'Spiegel verticaal'. U kunt ook op de knop 'Info' in de knoppenbalk klikken, op de knop 'Formaatinfo' klikken en vervolgens de spiegelknoppen gebruiken. m Om een object te roteren, selecteert u het object, houdt u de Command-toets ingedrukt en verplaatst u de aanwijzer in de richting van een actieve selectiegreep totdat deze verandert in een gebogen, tweepuntige pijl. Vervolgens sleept u de selectiegreep. Om een object in stappen van 45 graden te roteren, houdt u de Shift- en Commandtoets ingedrukt terwijl u een selectiegreep sleept. U kunt ook op de knop 'Info' in de knoppenbalk klikken, op de knop 'Formaatinfo' klikken en vervolgens de knop 'Roteer' slepen of het veld 'Hoek' gebruiken om de hoek van het object in te stellen. m Om een vorm te roteren zonder de richting van de tekst in de vorm te wijzigen, kiest u na het roteren van de vorm 'Opmaak' > 'Vorm' > 'Stel tekst- en objecthandgrepen opnieuw in'.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
81
De randstijl wijzigen Voor vormen, diagramonderdelen, tekstvakken en tabelcellen kunt u een stijl en kleur kiezen voor de rand van het object. U kunt ook opgeven dat het object geen rand heeft. Ook kunt u een rand om geïmporteerde afbeeldingen plaatsen. U stelt de lijnstijl en -kleur voor randen in het infovenster 'Afbeelding' en het venster 'Kleuren' in. De lijnstijl en -kleur voor de rand van een object instellen 1 Selecteer het object dat u wilt wijzigen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'. 3 Kies 'Lijn' uit het venstermenu 'Lijn'. 4 Kies uit het venstermenu een lijnstijl. Voor tabellen kunt u alleen een ononderbroken lijn of 'Geen' instellen. Om een kleur voor de lijn in te stellen, klikt u op het kleurenvak.
Hier kiest u 'Lijn'. Hier kiest u een lijnstijl.
Hier geeft u de lijndikte op. (De afkorting “px” staat voor pixels.) In deze venstermenu's kunt u het type eindpunten voor de lijn kiezen.
5 Wijzig de lijndikte door een waarde op te geven in het veld voor de dikte (of klik op de pijlknoppen). 6 Klik op het kleurenvak en selecteer vervolgens een kleur om de lijnkleur te wijzigen. 7 Om eindpunten, zoals een pijlkop of cirkel, voor de lijn in te stellen, kiest u het gewenste linker- en rechtereindpunt uit de venstermenu's.
Objecten in een kader plaatsen U kunt uw tekstvakken, afbeeldingen, films, vormen en plaatsaanduidingen voor media in een kader in de vorm van een fotolijst plaatsen. Manieren om te werken met fotolijsten: m Om een kader in de vorm van een fotolijst toe te voegen, selecteert u het mediabestand of de plaatsaanduiding voor media, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'. Kies 'Fotolijst' uit het venstermenu 'Lijn' en klik vervolgens op de miniatuur om een randstijl te kiezen.
82
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
Sommige fotolijsten kunt u aanpassen. Om de lijst aan te passen, schuift u de schuifknop 'Vergroten/verkleinen' of geeft u een specifiek percentage op in het veld.
Om een kaderstijl te kiezen, klikt u op deze pijl of op de miniatuur.
m Om een fotolijst te wijzigen, selecteert u het mediabestand of de plaatsaanduiding voor media, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'. Kies 'Fotolijst' uit het venstermenu 'Lijn' en klik op het pijltje naast de miniatuur om een nieuwe fotolijst te selecteren. m Om een rand rondom het mediabestand of de plaatsaanduiding voor media te verwijderen, selecteert u het mediabestand of de plaatsaanduiding en kiest u een lijnstijl (of 'Geen') uit het venstermenu 'Lijn'.
Een schaduw aan een object toevoegen Als u een schaduw aan een object toevoegt, krijgt het object meer diepte. De schaduw van een object valt op de objecten erachter, als die er zijn. U kunt veel verschillende schaduweffecten creëren, of de schaduw van een object verwijderen.
Via het kleurenvak kunt u de kleur van de schaduw wijzigen.
Als u dit aankruisvak inschakelt, wordt aan het geselecteerde object een schaduw toegevoegd. Met behulp van de rotatieschijf kunt u de hoek van de schaduw wijzigen. Met behulp van de velden 'Afstand', 'Vervaging' en 'Ondoorzichtigheid' kunt u het uiterlijk van de schaduw wijzigen.
Een schaduw aan een object toevoegen 1 Selecteer het object. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
83
3 Schakel het aankruisvak 'Schaduw' in om een schaduw aan het object toe te voegen. Schakel het aankruisvak 'Schaduw' uit om de schaduw te verwijderen. 4 Stel de hoek van de schaduw in met behulp van de knop 'Hoek'. 5 Met behulp van het veld 'Afstand' kunt u de afstand tussen de schaduw en het object instellen. Als u een hoge waarde instelt voor de afstand, lijkt de schaduw van een object langer en is deze iets gescheiden van het object. 6 Met behulp van het veld 'Vervaging' kunt u de scherpte van de schaduwrand aanpassen. Als u een hoge vervagingswaarde instelt, wordt de schaduw vager. Als u een lage waarde instelt, zijn de randen van de schaduw scherper. 7 Met behulp van het veld 'Ondoorzichtigheid' kunt u de mate van ondoorzichtigheid van de schaduw wijzigen. U kunt de mate van ondoorzichtigheid van een schaduw niet wijzigen met behulp van de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' onder in het infovenster 'Afbeelding'. Deze schuifknop is bestemd voor het regelen van de mate van ondoorzichtigheid van het object zelf. 8 Om de kleur van de schaduw te wijzigen, klikt u op het kleurenvak in het gedeelte 'Schaduw' en selecteert u vervolgens een kleur. Dit object heeft een andere schaduwkleur. Voor dit object is gebruik gemaakt van de standaardschaduwinstellingen. De schaduw van dit object is ingesteld op een andere hoek.
De schaduw van dit object heeft een hoge afstandswaarde. De schaduw van dit object heeft de laagste vervagingsfactor. De schaduw van dit object heeft een hoge vervagingsfactor.
Met behulp van het infovenster 'Afbeelding' kunt u ook een schaduw aan tekst toevoegen. Hiervoor selecteert u de tekst waaraan u een schaduw wilt toevoegen en gebruikt u de regelaars zoals hierboven beschreven.
84
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
Een weerspiegeling aan een object toevoegen U kunt een verticale weerspiegeling aan een object toevoegen.
Een weerspiegeling aan een object toevoegen 1 Selecteer het object. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'. 3 Schakel het aankruisvak 'Weerspiegeling' in en sleep de schuifknop naar links of naar rechts om de intensiteit van de weerspiegeling te vergroten of te verkleinen.
De mate van ondoorzichtigheid van objecten aanpassen U kunt interessante effecten creëren door de mate van ondoorzichtigheid van objecten aan te passen. Wanneer u bijvoorbeeld een object met een lage ondoorzichtigheidswaarde boven op een ander object plaatst, blijft het object eronder zichtbaar. Afhankelijk van hoe hoog of hoe laag u de mate van ondoorzichtigheid instelt, kan het object eronder volledig zichtbaar, gedeeltelijk bedekt of volledig onzichtbaar zijn (bij 100% ondoorzichtigheid). De mate van ondoorzichtigheid van een object wijzigen 1 Selecteer het object. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
85
3 Sleep de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' naar links of naar rechts of geef een percentage op in het veld ernaast.
Bij vormen kunt u de mate van ondoorzichtigheid voor vul- en lijnkleuren afzonderlijk instellen. Deze instellingen hebben geen invloed op de mate van ondoorzichtigheid van het object zelf. Wanneer u de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' in het venster 'Kleuren' sleept om een vul- of lijnkleur te wijzigen, wordt deze waarde de maximale mate van ondoorzichtigheid van het object. Wanneer u vervolgens de mate van ondoorzichtigheid van het object wijzigt in het infovenster 'Afbeelding', verandert deze alleen ten opzichte van de mate van ondoorzichtigheid die u hebt ingesteld in het venster 'Kleuren'. Deze cirkel is ingesteld op 100% ondoorzichtigheid in het infovenster 'Afbeelding'.
Deze cirkel is ingesteld op 100% ondoorzichtigheid in het infovenster 'Afbeelding'. De mate van ondoorzichtigheid van de vulkleur is in het venster 'Kleuren' ingesteld op 50%. De mate van ondoorzichtigheid van de rand van de cirkel is in het venster 'Kleuren' ingesteld op 100%.
Deze cirkel is ingesteld op 50% ondoorzichtigheid in het infovenster 'Afbeelding'.
Als u de mate van ondoorzichtigheid van een object hebt gewijzigd, kunt u de vulkleur van het object vervolgens mogelijk niet opnieuw instellen op 100%. Dit komt doordat de mate van ondoorzichtigheid in het venster 'Kleuren' is ingesteld op minder dan 100%. U kunt dit herstellen door het object te selecteren, vervolgens 'Weergave' > 'Toon kleuren' te kiezen en de mate van ondoorzichtigheid in het venster 'Kleuren' opnieuw in te stellen op 100%.
Objecten groeperen en vergrendelen U kunt objecten groeperen die u bij elkaar wilt houden. Bovendien kunt u objecten vergrendelen om te voorkomen dat u deze per ongeluk verplaatst.
Objecten groeperen en de groepering van objecten opheffen U kunt objecten groeperen, zodat u ze als één geheel kunt verplaatsen, kopiëren en de grootte ervan kunt wijzigen. U kunt de tekst bewerken die bij een vorm of tekstobject in een groep hoort. Het is echter niet mogelijk om andere kenmerken van afzonderlijke objecten in de groep te wijzigen. In objectanimaties worden gegroepeerde objecten als één eenheid opgebouwd.
86
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
Objecten groeperen 1 Houd de Command- of Shift-toets ingedrukt terwijl u de objecten selecteert die u wilt groeperen. Als u een bepaald object niet kunt selecteren is het mogelijk vergrendeld. 2 Kies 'Orden' > 'Groepeer' of klik op de knop 'Groepeer' in de knoppenbalk. U kunt de groepering van objecten opheffen door de groep te selecteren en vervolgens 'Orden' > 'Hef groep op' te kiezen of door op de knop 'Hef groep op' in de knoppenbalk te klikken. Als de groep is vergrendeld, moet u de groep eerst ontgrendelen. Als u een object groepeert waaraan een animatie-effect is toegewezen, wordt het effect verwijderd. Als u de groepering van een object opheft, wordt het animatie-effect ook verwijderd.
Objecten vergrendelen en ontgrendelen U kunt objecten vergrendelen om te voorkomen dat deze per ongeluk worden verplaatst. Nadat u een afzonderlijk object of een groep objecten hebt vergrendeld, kunt u het object of de objecten pas verplaatsen, verwijderen of wijzigen nadat u de vergrendeling ervan hebt opgeheven. U kunt vergrendelde objecten wel selecteren, kopiëren en dupliceren. Als u een vergrendeld object kopieert of dupliceert, wordt het nieuwe object eveneens vergrendeld. Objecten vergrendelen 1 Houd de Command- of Shift-toets ingedrukt terwijl u de objecten selecteert die u wilt vergrendelen. 2 Kies 'Orden' > 'Vergrendel'. U kunt een object ontgrendelen door het object te selecteren en vervolgens 'Orden' > 'Ontgrendel' te kiezen.
Objecten vullen U kunt een object vullen met een effen kleur, een verlooptint of een afbeelding.
Een kleur als vulling voor een object gebruiken In het infovenster 'Afbeelding' kunt u een object vullen met een effen kleur of een verlooptint. Een verlooptint is een tint waarbij twee kleuren geleidelijk aan in elkaar overlopen.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
87
De vulkleur van een object wijzigen 1 Selecteer het object. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'. 3 Om een effen kleur als vulling te gebruiken, kiest u 'Vulkleur' uit het venstermenu 'Vulling'. Klik op het kleurenvak onder het venstermenu 'Vulling' om het venster 'Kleuren' te openen en selecteer vervolgens een kleur. 4 Om een object te vullen met een verlooptint, kiest u 'Verlooptint' uit het venstermenu 'Vulling'. Klik op de beide kleurenvakken en kies een kleur in het venster 'Kleuren' om de verlooptint in te stellen. Om een richting voor de verlooptint in te stellen, gebruikt u de rotatieschijf of voert u een waarde in het veld in. Om het object horizontaal of verticaal te spiegelen, klikt u op de pijlknoppen voor de hoek. Om de verlooptint om te draaien, klikt u op de dubbele pijl naast de kleurenvakken.
Klik in elk kleurenvak om een kleur te selecteren.
Met behulp van de pijlknoppen of de rotatieschijf stelt u de stand van de verlooptint of de richting van de verlooptint in. U kunt ook een waarde in het veld opgeven.
Hiermee kunt u de verlooptint omdraaien.
Hieronder vindt u instructies om te werken met het venster 'Kleuren'.
88
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
Het venster 'Kleuren' gebruiken In het venster 'Kleuren' kunt u een kleur voor objecten selecteren. Hiermee kunt u de verschillende kleurmodellen bekijken. Klik op het symbool met het vergrootglas en klik vervolgens op een onderdeel op het scherm om dezelfde kleur in te stellen.
De kleur die u in het infovenster hebt ingesteld, wordt in dit kleurenvak weergegeven. (De twee kleuren in dit vak geven aan dat de mate van ondoorzichtigheid is ingesteld op minder dan 100%.)
Met behulp van deze schuifknop kunt u de tint in het kleurenvak lichter of donkerder maken.
Klik in deze kleurenschijf om een kleur te selecteren. Met behulp van deze schuifknop kunt u de tint in de kleurenschijf lichter of donkerder weergeven.
U kunt de kleuren uit het kleurenvak naar het kleurenpalet slepen, zodat u ze kunt bewaren.
Met de kleurenschijf in het venster 'Kleuren' kunt u de kleur selecteren. De geselecteerde kleur wordt weergegeven in het vak boven in het venster 'Kleuren'. U kunt de kleur bewaren door deze in het kleurenpalet te plaatsen zodat u de kleur later nog eens kunt gebruiken. Om een kleur uit het venster 'Kleuren' toe te passen op een object in een dia, moet u de kleur in het juiste kleurenvak in een infovenster plaatsen. U kunt op een kleurenvak in een van de infovensters klikken en vervolgens op een kleur in de kleurenschijf klikken. U kunt ook een kleur in het kleurenpalet of het kleurenvak naar een kleurenvak in een van de infovensters slepen. Een kleur selecteren 1 Open het venster 'Kleuren' door op de knop 'Kleur' in de knoppenbalk te klikken of door op een kleurenvlak in een van de infovensters te klikken. 2 Klik op een willekeurige plaats in de kleurenschijf. De geselecteerde kleur wordt weergegeven in het vak boven in het venster 'Kleuren'. 3 Om de kleur lichter of donkerder te maken, sleept u de schuifknop rechts naast de kleurenschijf. 4 Om de kleur doorzichtiger te maken, sleept u de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' naar links of geeft u een waarde in het veld op.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
89
5 Om het kleurenpalet te gebruiken, moet u het eerst openen. Dit doet u door de greep onder aan het venster 'Kleuren' te slepen. U kunt een kleur in het kleurenpalet bewaren door een kleur vanuit het kleurenvak naar het kleurenpalet te slepen. U kunt een kleur uit het kleurenpalet verwijderen door een leeg vierkantje te slepen naar de kleur die u wilt verwijderen. 6 U kunt een kleur laten overeenkomen met de kleur van een ander onderdeel op het scherm door op het vergrootglas aan de linkerkant van het kleurenvak in het venster 'Kleuren' te klikken. Klik vervolgens in het scherm op het onderdeel of het gebied met de gewenste kleur. De kleur verschijnt in het kleurenvak boven in het venster 'Kleuren'. Selecteer het onderdeel waarop u de kleur wilt toepassen en sleep de kleur uit het kleurenvak naar het onderdeel.
Een object met een afbeelding vullen U kunt een vorm, tekstvak, tabel, tabelcel, diagramachtergrond of diagramreeks met een afbeelding vullen. Een object met een afbeelding vullen 1 Selecteer het object dat u met een afbeelding wilt vullen. 2 Als het infovenster 'Afbeelding' niet geopend is, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'. 3 Kies in het infovenster 'Afbeelding' de optie 'Afbeeldingsvulling' of 'Afbeelding met kleurtint' en kies een afbeelding. U kunt het afbeeldingsbestand ook van de mediakiezer of de Finder naar het afbeeldingenvak in het infovenster 'Afbeelding' slepen.U kunt ook een afbeelding naar een tabelcel of diagramreeks slepen.
Hiermee stelt u het formaat van de afbeelding in het object in. Om de afbeelding te wijzigen, sleept u een afbeelding naar het afbeeldingenvak.
4 Kies een schaaloptie voor de afbeelding uit het venstermenu. 'Passend': De grootte van de afbeelding wordt zo goed mogelijk aangepast aan de grootte van het object. Als het object een andere vorm heeft dan de originele afbeelding, wordt slechts een gedeelte van de afbeelding weergegeven. Het is ook mogelijk dat er een lege ruimte om de afbeelding wordt weergegeven.
90
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
'Vullend': de afbeelding wordt groter of kleiner, waarbij minimale ruimte rondom de afbeelding wordt gehandhaafd, zelfs als het object en de afbeelding een verschillende vorm hebben. 'Uitgerekt': Het formaat van de afbeelding wordt aangepast aan het formaat van het object. De afbeelding wordt echter vervormd als het object een andere vorm heeft dan de originele afbeelding. 'Originele grootte': De afbeelding wordt in het object geplaatst zonder dat de originele afmetingen worden gewijzigd. Als de afbeelding groter is dan het object, wordt slechts een gedeelte van de afbeelding in het object weergegeven. Als de afbeelding kleiner is dan het object, wordt er een lege ruimte om de afbeelding weergegeven. 'Tegelpatroon': Als de afbeelding kleiner is dan het object, wordt de afbeelding in het object herhaald. Als de afbeelding groter is dan het object, wordt slechts een gedeelte van de afbeelding in het object weergegeven. Vullend
Originele grootte
Tegelpatroon (grote afbeelding)
Passend
Uitgerekt
Tegelpatroon (kleine afbeelding)
Tegelpatroon (grote afbeelding)
5 Als u 'Afbeelding met kleurtint' kiest, klikt u op het kleurenvak (rechts naast de knop 'Kies') om een kleurtint te kiezen. Sleep de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' om de tint lichter of donkerder te maken. (Hiermee wordt de mate van ondoorzichtigheid voor zowel de tint als de afbeelding gewijzigd.)
Hiermee selecteert u een kleurtint voor de afbeelding.
Werken met vormen Keynote biedt een uitgebreide reeks kant-en-klare vormen die u aan dia's kunt toevoegen. U kunt ook uw eigen vormen maken.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
91
Een kant-en-klare vorm toevoegen U kunt kant-en-klare vormen, zoals driehoeken, pijlen, cirkels en rechthoeken, invoegen en gebruiken als eenvoudige afbeeldingen. Manieren om een kant-en-klare vorm toe te voegen: m Klik op de knop 'Vorm' in de knoppenbalk en kies vervolgens een vorm uit het submenu. U kunt ook 'Voeg in' > 'Vorm' > [vorm] kiezen. m U kunt ook een van de meegeleverde vormen vanuit het midden van de vorm aanmaken. Hiervoor klikt u op de knop 'Vorm' in de knoppenbalk terwijl u de Optiontoets (z) ingedrukt houdt, kiest u een vorm en sleept u de kruisvormige aanwijzer. Vervolgens houdt u de Shift-toets bij het slepen ingedrukt om de verhoudingen van de vorm te handhaven (zodat een driehoek bijvoorbeeld gelijkzijdig blijft).
Een aangepaste vorm toevoegen Met het hulpmiddel voor tekenen kunt u uw eigen vormen aanmaken. Uw eigen vorm tekenen 1 Klik op de knop 'Vorm' in de knoppenbalk en selecteer vervolgens de tekenfunctie (of kies 'Voeg in' > 'Vorm' > 'Teken een vorm').
De aanwijzer ziet eruit als de punt van een pen.
2 Klik op een willekeurige positie in het document om het beginpunt van uw eigen vorm te bepalen. 3 Klik om meerdere punten toe te voegen. Elk punt dat u toevoegt is verbonden met het voorafgaande punt. De vorm is gevuld met de standaardkleur voor het thema dat u gebruikt. Als u een verbindingslijn wilt verwijderen die u zojuist hebt gemaakt, drukt u op de Delete-toets. U kunt meerdere keren op de Delete-toets drukken. 4 Als u met tekenen wilt stoppen en de vorm wilt sluiten, waarbij tussen het laatste en eerste punt een ononderbroken lijn wordt geplaatst, klikt u op het eerste punt. Als u met tekenen wilt stoppen en geen lijn tussen het eerste en laatste punt wilt aanbrengen (zodat u er later verder aan kunt werken), drukt u op de Esc-toets of klikt u dubbel op het laatste punt dat u hebt getekend.
92
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
U kunt een open vorm voltooien en sluiten door op de vorm te klikken om deze te selecteren en er nogmaals op te klikken om de bijbehorende punten te tonen. Klik dubbel op een van de twee punten aan de uiteinden van de actieve verbindingslijn. De aanwijzer ziet eruit als de punt van een pen.
Dit is het open segment.
Klik op de gewenste positie om extra punten toe te voegen. Als u met tekenen wilt stoppen en de vorm wilt sluiten, klikt u op het punt aan het einde van de actieve verbindingslijn.
Een vorm bewerkbaar maken U kunt niet alleen de grootte van een vorm aanpassen, maar ook de punten van een vorm bewerken. Voordat u een vorm op deze wijze kunt bewerken, moet u de vorm bewerkbaar maken. Manieren om vormen bewerkbaar te maken: m Om een kant-en-klare vorm bewerkbaar te maken, selecteert u de vorm en kiest u vervolgens 'Opmaak' > 'Vorm' > 'Maak bewerkbaar' te kiezen. Er verschijnen rode stippen op de vorm. Sleep de punten om de vorm te wijzigen. Als u later een kant-en-klare vorm wilt bewerken die bewerkbaar is gemaakt, klikt u tweemaal langzaam op de vorm. m Om een aangepaste vorm bewerkbaar te maken, klikt u eenmaal op de vorm om deze te selecteren en klikt u nogmaals om de punten te tonen.
De punten van een vorm bewerken U kunt de omtrek van een vorm wijzigen door punten toe te voegen, te verplaatsen of te verwijderen. Eerst moet u de vorm bewerkbaar maken (raadpleeg het gedeelte “Een vorm bewerkbaar maken” op pagina 93).
Om de vorm te wijzigen, klikt u op een punt en sleept u het vervolgens naar een andere positie.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
93
Manieren om de punten van een vorm te bewerken: m Om een punt toe te voegen, maakt u de vorm bewerkbaar, drukt op de Option-toets (z) en plaatst u de aanwijzer op de rand van de vorm. De aanwijzer verandert in de punt van een pen met een plusteken (+). Klik op de rand op de positie waar u een punt wilt toevoegen en verplaats het punt eventueel. m Om een punt te verplaatsen, maakt u de vorm bewerkbaar, klikt u op het punt en sleept u het vervolgens naar een andere positie. Om tegelijkertijd meerdere punten te verplaatsen, houdt u de Shift-toets ingedrukt, klikt u op de gewenste punten en sleept u vervolgens met de muis. m Om een punt te verwijderen, maakt u de vorm bewerkbaar, klikt u op het punt en drukt u vervolgens op de Delete-toets. Om tegelijkertijd meerdere punten te verwijderen, houdt u de Shift-toets ingedrukt, klikt u op de gewenste punten en drukt u vervolgens op de Delete-toets.
De vorm van een gebogen lijn wijzigen U kunt een gebogen lijn langer of korter maken en de hoek ervan wijzigen. De vorm van een gebogen lijn wijzigen 1 Maak de vorm bewerkbaar. 2 Klik op een rode ronde greep op de gebogen lijn waarvan u de vorm wilt wijzigen. Aan weerszijden van de ronde greep wordt een selectiegreep weergegeven. Om de gebogen lijn te wijzigen, sleept u een selectiegreep of roteert u een van de beide selectiegrepen.
U kunt ook een punt slepen om de gebogen lijn te wijzigen.
3 Als u de gebogen lijn langer of korter wilt maken, sleept u de ronde greep of een van de selectiegrepen. 4 Als u de hoek van de gebogen lijn wilt wijzigen, verplaatst u de selectiegrepen rechtsom of linksom. U kunt de grepen gezamenlijk of los van elkaar verplaatsen om uiteenlopende effecten te realiseren. U kunt een beetje experimenteren totdat u het gewenste effect hebt bereikt. Als u de selectiegrepen tegelijkertijd wilt verplaatsen, houdt u de Option-toets (z) ingedrukt en sleept u vervolgens een van de grepen. Als u slechts één selectiegreep wilt verplaatsen, houdt u de Command-toets ingedrukt en sleept u de greep.
94
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
De vorm van een recht segment wijzigen U kunt de hoek tussen twee segmenten wijzigen of de lengte van een segment aanpassen. De vorm van een recht segment wijzigen 1 Maak de vorm bewerkbaar. 2 Klik op een van de hoekpunten. 3 Wijzig de hoek tussen de twee gekoppelde segmenten door het punt naar links of naar rechts te slepen. 4 Wijzig de lengte van een van de segmenten door het punt naar buiten of naar binnen te slepen.
Een hoekpunt omzetten in een gebogen punt en omgekeerd U kunt een of meer punten omzetten in een gebogen lijnen of gebogen lijnen omzetten in punten. Manieren om een hoekpunt om te zetten in een gebogen punt en andersom: m Om een hoekpunt in een gebogen punt om te zetten, maakt u de vorm bewerkbaar en klikt u dubbel op het hoekpunt. m Om een gebogen punt in een hoekpunt om te zetten, maakt u de vorm bewerkbaar en klikt u dubbel op het gebogen punt. m Om alle hoekpunten van een of meer vormen om te zetten in gebogen punten, maakt u de vormen bewerkbaar, selecteert u de gewenste vorm(en) en kiest u vervolgens 'Opmaak' > 'Vorm' > 'Maak pad minder scherp'. m Om alle gebogen punten van een of meer vormen om te zetten in hoekpunten, maakt u de vormen bewerkbaar, selecteert u de gewenste vorm(en) en kiest u vervolgens 'Opmaak' > 'Vorm' > 'Maak pad scherper'. Nadat een vorm bewerkbaar is gemaakt, kunt u de commando's 'Maak pad minder scherp' en 'Maak pad scherper' gebruiken zonder de vorm opnieuw bewerkbaar te maken.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
95
Bepaalde vooraf gedefinieerde vormen bewerken Sommige kant-en-klare vormen hebben speciale ingebouwde bewerkingsgrepen. Een afgeronde rechthoek bewerken De afgeronde rechthoek heeft een ronde greep waarmee u de hoeken kunt wijzigen. Hiermee kunt u een rechte of ronde hoek tekenen.
Een afgeronde rechthoek bewerken m Selecteer de vorm en sleep de ronde greep naar links om rechte hoeken te maken of naar rechts om afgeronde hoeken te maken. Een enkele en dubbele pijl bewerken De pijlen hebben drie speciale grepen.
Hiermee kunt u de lengte van de staart wijzigen.
Door deze greep naar boven of beneden te slepen, wijzigt u de breedte van de pijlpunt. Door deze greep naar links of rechts te slepen, wijzigt u de grootte van de pijlpunt.
Manieren om enkele en dubbele pijlen te bewerken nadat u deze hebt geselecteerd: m Om de lengte van de pijlstaart aan te passen zonder de vorm van de pijlpunt te wijzigen, sleept u de regelaar op de pijlstaart of de regelaar op de pijlpunt. m Om de breedte van de staart te wijzigen, sleept u de ronde greep naar boven of naar beneden. m Om de grootte van de pijlpunt te wijzigen, sleept u de ronde greep naar links of rechts.
96
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
Een ster bewerken De stervorm beschikt over een schuifknop voor het verhogen of verlagen van het aantal punten in de ster en over een ronde greep voor het wijzigen van de hoeken tussen de punten.
Hiermee wijzigt u de hoek ussen de punten in de ster.
Hier wordt het huidig aantal punten in de ster weergegeven. Hiermee kunt u het aantal punten in de ster vergroten of verkleinen.
Manieren om een ster te bewerken: m Als u een stervorm selecteert, verschijnt de schuifknop. Door deze schuifknop naar links of naar rechts te schuiven, wijzigt u het aantal punten in de ster. m Om de hoek tussen de punten in de ster te wijzigen, sleept u de ronde greep. Een veelhoek bewerken De veelhoek beschikt over een schuifknop voor het verhogen of verlagen van het aantal zijden in de veelhoek.
Hier wordt het huidig aantal zijden van de veelhoek weergegeven. Hiermee wijzigt u het aantal zijden van de veelhoek.
Een veelhoek bewerken m Als u de veelhoek selecteert, verschijnt de schuifknop. Door deze schuifknop te naar links of naar rechts te schuiven, wijzigt u het aantal zijden van de veelhoek.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
97
Werken met plaatsaanduidingen voor media Veel Keynote-basisdia's bevatten plaatsaanduidingen voor foto's. Dit zijn in feite plaatsaanduidingen voor media. U kunt uw eigen afbeeldingen, films en geluidsbestanden naar deze plaatsaanduidingen slepen. Hierbij wordt de grootte van uw mediabestand automatisch aangepast en wordt het bestand voor u geplaatst. U kunt een bestand in een plaatsaanduiding voor media eenvoudig vervangen door een ander bestand door het nieuwe bestand er naartoe te slepen. Hierbij hoeft u het oude bestand niet eerst te verwijderen. Als u niet weet of een foto of ander mediabestand in een dia een plaatsaanduiding is, plaatst u de aanwijzer hierop en kijkt u of hulpinformatie wordt weergegeven met instructies om uw eigen mediabestand er naartoe te slepen. Manieren om te werken met plaatsaanduidingen voor media: m Sleep een bestand vanuit de mediakiezer, de Finder of een ander programma naar de plaatsaanduiding voor media. U kunt de mediakiezer openen door op de knop 'Media' in de knoppenbalk te klikken. Vervolgens klikt u op een knop boven in het venster om te zoeken naar audiobestanden, afbeeldingen of films. m Om de inhoud van een plaatsaanduiding voor media te wijzigen, sleept u een nieuw mediabestand naar de aanduiding. m Om een plaatsaanduiding voor media om te zetten in een afbeelding, selecteert u de afbeelding en kiest u achtereenvolgens 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer als plaatsaanduiding voor media' (zodat het vinkje wordt verwijderd). m Om een plaatsaanduiding voor media te verwijderen, selecteert u deze en drukt u op de Delete-toets. m Om een plaatsaanduiding aan te maken, voegt u een foto, film of geluidsbestand aan een dia toe. Vervolgens wijzigt u de grootte van het bestand en stelt u de gewenste opties in. U kunt bijvoorbeeld een weerspiegeling of een fotolijst toevoegen. Kies 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer als plaatsaanduiding voor media' (zodat er een vinkje voor het commando staat).
Werken met afbeeldingen Keynote accepteert alle door QuickTime ondersteunde structuren, waaronder de volgende grafische bestandstypen: Â TIFF Â GIF Â JPEG Â PDF Â PSD
98
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
 EPS  PICT Nadat u een afbeelding in een document hebt geïmporteerd, kunt u de afbeelding bijsnijden en de helderheid of andere instellingen wijzigen. U kunt een afbeelding in een vorm, tekstvak, diagramonderdeel of tabelcel plaatsen. Bovendien kunt u in Keynote werken met transparante afbeeldingen (alfakanaalafbeeldingen).
Een afbeelding importeren U kunt een afbeelding rechtstreeks vanuit de Finder of de mediakiezer importeren. Manieren om een afbeeldingsbestand te importeren: m Sleep een afbeeldingsbestand vanuit de Finder naar het document en plaats het op de gewenste positie. m Sleep een afbeelding naar het navigatiepaneel om een nieuwe dia aan te maken met de afbeelding. m Klik op de knop 'Media' in de knoppenbalk, klik op 'Foto's' in de mediakiezer, selecteer het album waarin zich de foto bevindt en sleep vervolgens een miniatuur naar de gewenste positie. m Kies 'Voeg in' > 'Kies', selecteer het bestand en klik vervolgens op de knop 'Voeg in'. Sleep de afbeelding om deze op de gewenste positie te plaatsen. Als de afbeelding die u in de dia plaatst groter is dan de dia zelf, wordt de afbeelding in Keynote standaard aan het formaat van de dia aangepast. (Een verkleinde afbeelding bevat minder pixels dan het origineel doordat sommige afbeeldingsgegevens zijn verwijderd.) Afbeeldingen met de JPEG-structuur blijven JPEG-afbeeldingen. Andere structuren worden geconverteerd naar TIFF. Nadat u een afbeelding hebt verkleind zodat deze in een dia past, kunt u het formaat van dergelijke afbeeldingen niet meer wijzigen door op de knop 'Originele grootte' in het infovenster 'Formaat' te klikken. Om te voorkomen dat afbeeldingen worden verkleind en de oorspronkelijke grootte van een afbeelding te gebruiken, kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Algemeen' en schakelt u het aankruisvak 'Verklein geplaatste afbeeldingen zodat ze op dia's passen' in het paneel 'Algemeen' uit.
Afbeeldingen bijsnijden U kunt afbeeldingen bijsnijden zonder de afbeeldingsbestanden zelf te wijzigen. U doet dit door een uitsnede te maken van een deel van een afbeelding. Een afbeelding bijsnijden aan de hand van de standaarduitsnede (rechthoek) U kunt een rechthoekige uitsnede gebruiken om een afbeelding bij te snijden.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
99
Een afbeelding met de standaarduitsnede (rechthoek) bijsnijden 1 Importeer de afbeelding die u wilt bijsnijden (raadpleeg het gedeelte “Een afbeelding importeren” op pagina 99 voor instructies). 2 Selecteer de afbeelding en klik vervolgens op de knop 'Snij bij' in de knoppenbalk. Er verschijnt een masker over de afbeelding en er wordt een aantal regelaars weergegeven. Sleep de selectiegrepen om de grootte van de uitsnede te wijzigen. Sleep de afbeelding om te bepalen welk gedeelte u wilt weergeven. Sleep de schuifknop om de grootte van de afbeelding te wijzigen. Klik hierop om het gebied buiten het masker te tonen of te verbergen.
3 Om de grootte van de afbeelding te wijzigen, sleept u de schuifknop boven de knop 'Wijzig masker'. 4 Verfijn het masker op een of meer van de volgende manieren: Â Sleep de selectiegrepen om de grootte van het masker te wijzigen. Als u de verhoudingen van het masker wilt handhaven, houdt u de Shift-toets ingedrukt terwijl u sleept. Â Om het masker te roteren, houdt u de Command-toets ingedrukt terwijl u een selectiegreep in een van de hoeken sleept. Â Sleep de afbeelding om te bepalen welk gedeelte u wilt weergeven. Als u het masker wilt verplaatsen, klikt u op de gestippelde rand van het masker en sleept u het vervolgens. 5 Om alleen het gedeelte in het masker zichtbaar te maken, klikt u dubbel op het masker of de afbeelding, drukt u op de Return-toets, klikt u buiten de afbeelding of klikt u op 'Wijzig masker'. 6 Om de grootte van de bijgesneden afbeelding te wijzigen, sleept u de selectiegrepen. Om de afbeelding te roteren, sleept u de selectiegrepen terwijl u de Command-toets ingedrukt houdt. 7 Om de selectie van de afbeelding op te heffen en de regelaars voor het masker te verbergen, klikt u buiten de afbeelding.
100
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
Een afbeelding bijsnijden aan de hand van een vorm U kunt een vorm gebruiken om de grenzen van de bijgesneden afbeelding te bepalen. Een afbeelding bijsnijden met een vorm 1 Ga op een van de volgende manieren te werk: Â Selecteer de afbeelding en kies 'Opmaak' > 'Gebruik vorm als masker' > [vorm]. Â Selecteer een vorm en een afbeelding door erop te klikken terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt en klik vervolgens op de knop 'Snij bij' in de knoppenbalk (of kies 'Opmaak' > 'Geselecteerde vorm als masker'). 2 Sleep de afbeelding om te bepalen welk gedeelte u wilt weergeven. Als u het masker wilt verplaatsen, klikt u op de gestippelde rand van het masker en sleept u het vervolgens. 3 Om de grootte van de afbeelding te wijzigen, sleept u de schuifknop boven de knop 'Wijzig masker'. 4 Sleep de selectiegrepen om de grootte van het masker te wijzigen. 5 Om alleen het gedeelte in het masker zichtbaar te maken, klikt u dubbel op het masker of de afbeelding, drukt u op de Return-toets, klikt u buiten de afbeelding of klikt u op 'Wijzig masker'. 6 Om de grootte van de bijgesneden afbeelding te wijzigen, klikt u op 'Wijzig masker' en sleept u de selectiegrepen. 7 Om de selectie van de afbeelding op te heffen en de regelaars voor het masker te verbergen, klikt u buiten de afbeelding. Om de bijgesneden afbeelding aan te passen, klikt u dubbel op de afbeelding. Opmerking: Als u een vorm die tekst bevat als masker gebruikt, wordt de tekst verwijderd. Om de tekst weer zichtbaar te maken, kiest u 'Wijzig' > 'Herstel vorm als masker gebruiken'. U kunt ook een afbeelding slepen om een vorm met een afbeelding bij te snijden. Het bijsnijden van een afbeelding ongedaan maken U kunt een masker verwijderen en de oorspronkelijke afbeelding herstellen. Het bijsnijden van een afbeelding ongedaan maken m Selecteer de uitgesneden afbeelding en klik vervolgens op 'Snij niet bij' in de knoppenbalk (of kies 'Opmaak' > 'Snij niet bij').
De achtergrond of ongewenste elementen in een afbeelding verwijderen Met de direct alfafunctie kunt u bepaalde kleuren in een afbeelding omzetten in transparante tinten. Deze functie is met name handig voor het verwijderen van een ongewenste achtergrond of andere ongewenste kleuren in een afbeelding.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
101
U behaalt het beste resultaat met effen kleuren met een duidelijke grens. Gedeelten die minder duidelijk zijn, kunt u verwijderen door een kleiner gedeelte te selecteren en het proces te herhalen. Ongewenste elementen verwijderen 1 Selecteer de afbeelding. 2 Klik op de knop 'Alfa' in de knoppenbalk (of kies 'Opmaak' > 'Direct alfa'). 3 Klik op de kleur die u transparant wilt maken en sleep vervolgens voorzichtig over de kleur.
Terwijl u sleept, groeit de selectie en omvat deze het aangesloten gedeelte waarin dezelfde kleuren worden gebruikt.
Terwijl u sleept, groeit de selectie en omvat deze het aangesloten gedeelte waarin dezelfde kleuren worden gebruikt. U kunt bepalen welk gedeelte van de afbeelding wordt geselecteerd door minder of meer te slepen. 4 Herhaal stap 3 zo vaak als u wilt. Als u hier meer sleept....
...wordt een groter gedeelte van de afbeelding geselecteerd.
U kunt op elk gewenst moment de afbeelding herstellen. Om terug te gaan naar de oorspronkelijke afbeelding, kiest u 'Opmaak' > 'Verwijder direct alfa'. Om de onderdelen te herstellen van de afbeelding die u hebt verwijderd met direct alfa, kiest u 'Wijzig' > 'Herstel direct alfa' totdat alle onderdelen zijn hersteld.
102
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
De helderheid, het contrast en andere instellingen van een afbeelding wijzigen U kunt de helderheid, het contrast en andere instellingen van afbeeldingen wijzigen om de kwaliteit te verbeteren of om interessante effecten te creëren. Deze wijzigingen zijn niet van invloed op de originele afbeelding, maar uitsluitend op de weergave van de afbeelding in Keynote. Een afbeelding aanpassen 1 Selecteer de afbeelding. 2 Kies 'Weergave' > 'Toon 'Afbeelding aanpassen''. Hiermee past u de helderheid aan.
Hiermee past u het contrast tussen lichte en donkere tinten aan.
Hiermee activeert u warme of koele tinten.
Hiermee wijzigt u de intensiteit van de kleur. Hiermee wijzigt u de hoeveelheid rood- of groentinten.
Hiermee verscherpt of verzacht u de focus. Hiermee past u schaduwen en markeringen aan. Hier ziet u de samenhang tussen schaduwen en markeringen. Hiermee past u het niveau van donkere en lichte tinten aan. Hiermee verbetert u kleuren automatisch.
Hiermee herstelt u de oorspronkelijke instellingen.
3 Met behulp van de opties kunt u de instellingen aanpassen. 'Verbeter': hiermee past u de afbeelding automatisch aan. 'Helderheid': hiermee past u de helderheid van de afbeelding aan. 'Contrast': Hiermee past u het contrast tussen lichte en donkere tinten aan. Schaduwen worden intenser, objectranden worden scherper of kleuren springen meer in het oog. Als u in een foto het contrast sterk verhoogt, lijkt het of de foto een illustratie is. 'Verzadiging': hiermee wijzigt u de intensiteit van de kleur. 'Temperatuur': hiermee kunt u de kleur warmer (meer oranje tinten) of koeler (meer blauwtinten) maken. 'Tint': hiermee wijzigt u de hoeveelheid rood- of groentinten in de afbeelding. 'Scherpte': hiermee verscherpt of verzacht u de focus van de afbeelding. 'Belichting': hiermee past u schaduwen en markeringen aan.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
103
Het histogram: hier ziet u de samenhang tussen schaduwen (aan de linkerzijde) en markeringen (aan de rechterzijde) in de afbeelding. 'Niveaus': hiermee past u het niveau van lichte en donkere tinten aan. 'Verbeter': hiermee verbetert u automatisch de kleuren in Keynote. 4 Klik op de knop 'Stel opnieuw in' om de originele instellingen te herstellen. Bewaar het document om eventueel aangebrachte wijzigingen te bewaren. De instellingen in het venster op het moment dat u het document bewaart, zijn onveranderd wanneer u het venster 'Afbeelding aanpassen' opnieuw opent.
Geluid en films gebruiken U kunt audio, bijvoorbeeld een muziekbestand of afspeellijst uit uw iTunes-bibliotheek, of een ander geluidsbestand, aan een Keynote-document toevoegen. Manieren om geluid toe te voegen: Â In een afzonderlijke dia. Het geluid wordt afgespeeld zodra de dia wordt weergegeven en stopt zodra de volgende dia wordt getoond. Raadpleeg het gedeelte “Geluid aan een dia toevoegen” op pagina 105. Â Als soundtrack voor de hele diavoorstelling. Het geluid wordt afgespeeld zodra de diavoorstelling begint. Raadpleeg het gedeelte “Een soundtrack aan een diavoorstelling toevoegen” op pagina 105. Â Als opgenomen commentaarstem. U kunt uw eigen commentaar bij elke dia opnemen. Raadpleeg het gedeelte “Een commentaarstem toevoegen” op pagina 107. Ook kunt u videobeelden of Flash-films toevoegen die in een dia worden afgespeeld. Om Flash te laten werken met QuickTime 7.1.3 of hoger, kiest u 'Apple' > 'Systeemvoorkeuren', klikt u op 'QuickTime', klikt u op 'Geavanceerd' en schakelt u het aankruisvak 'Schakel Flash in'. U kunt in Keynote werken met alle QuickTime- of iTunes-bestandsstructuren, waaronder: Â MOV Â FLASH Â MP3 Â MPEG-4 Â AIFF Â AAC
104
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
Opmerking: Bepaalde mediabestanden worden door het auteursrecht beschermd. Ook is het mogelijk dat gedownloade muziek alleen mag worden afgespeeld op de computer waarop de muziek is gedownload. Als u dergelijke bestanden wilt gebruiken, moet u daarvoor toestemming hebben.s Belangrijk: Om ervoor te zorgen dat de films en andere media kunnen worden afgespeeld en bekeken wanneer het document naar een andere computer wordt gekopieerd, schakelt u het aankruisvak 'Kopieer audio en films naar document' in. Dit doet u door in het bewaarvenster (dat u hebt geopend doordat u 'Bewaar' of 'Bewaar als' hebt gekozen) op het driehoekje naast het veld 'Bewaar als' te klikken en vervolgens op het driehoekje voor 'Geavanceerde opties' te klikken.
Geluid aan een dia toevoegen U kunt geluid toevoegen dat wordt afgespeeld wanneer een dia verschijnt en weer stopt wanneer u naar de volgende dia gaat. Manieren om geluid aan een dia toe te voegen: m Sleep een geluidsbestand vanuit de Finder naar een dia. m Klik op de knop 'Media' in de knoppenbalk, kies 'iTunes' uit het venstermenu, selecteer een afspeellijst en sleep vervolgens een bestand naar het diawerkgebied of een plaatsaanduiding voor media. (U kunt ook een hele afspeellijst slepen.) Met behulp van de effecten 'Start audio' en 'Stop audio' in het infovenster 'Animatie' kunt u exact instellen wanneer de muziek start en stopt. Raadpleeg het gedeelte “Dia's verlevendigen met objectanimaties” op pagina 114 voor meer informatie.
Een soundtrack aan een diavoorstelling toevoegen Als u een soundtrack toevoegt, wordt de muziek bij het starten van de diavoorstelling direct afgespeeld. U kunt instellen of u het geluidsbestand eenmaal of herhaaldelijk wilt afspelen. U kunt het geluid ook uitschakelen. Een soundtrack toevoegen 1 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Documentinfo'.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
105
2 Klik op de knop 'Audio'. Hiermee opent u het infovenster 'Document'.
Hier sleept u het geluidsbestand naartoe dat u tijdens de diavoorstelling wilt afspelen.
Knop 'Audio' Kies 'Herhaal' als u het geluidsbestand telkens wilt herhalen. Hier stelt u het volume voor de soundtrack in. Hiermee kunt u het geluidsbestand vooraf beluisteren.
3 Sleep een geluidsbestand of afspeellijst van de mediakiezer naar het vak in het paneel 'Audio' van het infovenster 'Document'. Als u een afspeellijst wijzigt, wordt de wijziging pas van kracht in uw soundtrack nadat u de afspeellijst opnieuw hebt toegevoegd. U kunt ook een geluidsbestand vanuit de Finder slepen. 4 Kies 'Herhaal' uit het venstermenu in het infovenster 'Document' als u het geluidsbestand wilt herhalen zolang de presentatie wordt afgespeeld.
Een film toevoegen U kunt een film aan een dia toevoegen die wordt afgespeeld als de dia wordt weergegeven of als de presentator met de muis klikt. Manieren om een film toe te voegen: m Sleep een filmbestand vanuit de Finder naar het werkgebied of naar een plaatsaanduiding voor media. m Klik op de knop 'Media' in de knoppenbalk, klik op 'Films', selecteer een filmbestand en sleep dit vervolgens naar het diawerkgebied of naar een plaatsaanduiding voor media. m Kies 'Voeg in' > 'Kies', selecteer het filmbestand en klik vervolgens op de knop 'Voeg in'. Wanneer tijdens een presentatie een film wordt afgespeeld, worden regelaars voor de film weergegeven op de film wanneer u de aanwijzer boven de film verplaatst als 'Toon afspeelregelaars als aanwijzer op film wordt geplaatst' is ingeschakeld in het paneel 'Diavoorstelling' van het Keynote-voorkeurenvenster. Welke regelaars beschikbaar zijn is afhankelijk van de grootte (afmetingen) van de film. Hoe kleiner de film, des te minder regelaars zijn zichtbaar. Raadpleeg ook het gedeelte “Een filmanimatie aanmaken” op pagina 126.
Opties voor het afspelen van media aanpassen In het infovenster 'QuickTime' kunt u onder meer instellen wanneer een film wordt gestart en gestopt en welk filmbeeld wordt weergegeven totdat het afspelen van de film wordt gestart.
106
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
De voorkeuren voor het afspelen van media instellen 1 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'QuickTime-info'. 2 Selecteer het film- of geluidsobject door erop te klikken. 3 Om de film bij een bepaald beeld of op een bepaalde tijd te starten en te laten stoppen, sleept u de schuifknop 'Start en stop'. 4 Om in te stellen welk filmbeeld wordt weergegeven totdat het afspelen van de film wordt gestart (de zogenaamde “filmposter”), sleept u de schuifknop 'Filmposter' totdat het gewenste beeld van de film wordt weergegeven. 5 Om de film te starten wanneer de presentator met de muis klikt (in plaats van wanneer de dia wordt weergegeven), schakelt u het aankruisvak 'Start film bij klikken' in. 6 Kies een optie uit het venstermenu 'Herhaling': 'Geen': de film wordt één keer afgespeeld. 'Herhaal': de film wordt doorlopend herhaald. 'Herhaal heen en terug': de film wordt doorlopend heen en terug afgespeeld. Hiermee selecteert u de beelden waarmee u de film wilt laten starten en stoppen. Als u dit aankruisvak inschakelt, wordt de film gestart als u met de muis klikt (in plaats van op het moment dat de dia verschijnt). Hiermee stelt u herhaalopties voor het afspelen in.
Hiermee opent u het infovenster 'QuickTime'.
Hiermee kiest u het filmbeeld dat wordt getoond tot de film wordt afgespeeld.
Hiermee stelt u het afspeelvolume in.
Met behulp van deze regelaars kunt u de film bekijken of het geluid afspelen terwijl u de diavoorstelling bewerkt.
7 Om het afspeelvolume te verhogen of te verlagen, sleept u de schuifknop 'Volume' naar rechts of links.
Een commentaarstem toevoegen U kunt uw eigen commentaar bij elke dia opnemen. Als u naar de volgende dia of animatie gaat, wordt tevens uw timing opgenomen. Een diavoorstelling opnemen 1 Als u een externe microfoon gebruikt in plaats van de ingebouwde microfoon van uw computer, sluit u de microfoon aan en stelt u de invoerinstellingen in het paneel 'Geluid' in Systeemvoorkeuren in.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
107
2 Selecteer de dia waarmee u de diavoorstelling wilt laten beginnen. U hoeft niet per se de eerste dia te selecteren. De diavoorstelling die u hebt opgenomen, wordt echter uitsluitend vanaf de eerste opgenomen dia afgespeeld. Als u een overgeslagen dia selecteert, begint het opnemen met de dichtstbijzijnde eerdere, niet-overgeslagen dia. 3 Ga op een van de volgende manieren te werk: Â Open het infovenster 'Document', klik op 'Audio' en klik op 'Neem op'. Â Kies 'Archief' > 'Neem diavoorstelling op'. 4 Spreek, terwijl de presentatie wordt afgespeeld, in de microfoon om uw commentaarstem toe te voegen. Een pulserend rood lampje in de linkerbovenhoek van het scherm geeft aan dat de opname bezig is. 5 Wanneer u naar de volgende dia wilt gaan, klikt u met de muis of drukt u op de Pijlrechts-toets. De volgende tabel bevat een overzicht van andere manieren om de presentatie te besturen tijdens de opname. Toets of regelaar
Handeling
W (wit scherm), F (bevriezen) of B (zwart scherm)
Opnemen onderbreken. Druk op een willekeurige toets om het opnemen van de diavoorstelling te hervatten.
Rode opname-indicator
Opnemen onderbreken
Esc
Afspelen stoppen en opname bewaren
Opmerking: als u een diavoorstelling opneemt, wordt automatisch 'Opgenomen' gekozen uit het venstermenu 'Presentatie' in het infovenster 'Document'. Een diavoorstelling opnieuw opnemen Als u een diavoorstelling opneemt en vervolgens dia's wijzigt, loopt de opname wellicht niet meer gelijk met de dia's. Een diavoorstelling gedeeltelijk of helemaal opnieuw opnemen1 Een diavoorstelling gedeeltelijk of helemaal opnieuw opnemen 1 Selecteer de dia waarmee u de nieuwe opname wilt laten beginnen 2 Open het infovenster 'Document' en klik op 'Audio'. 3 Klik op 'Neem op'. 4 Als de geselecteerde dia eerder is opgenomen, voert u een van de volgende handelingen uit:
1.
108
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
 Om de eerdere opname te vervangen en te beginnen met de geselecteerde dia, klikt u op 'Neem opnieuw op'. Als er vóór de eerste opnieuw opgenomen dia een opname staat, blijft deze intact.  Om de volledige opname te vervangen, klikt u op 'Neem op vanaf begin'. 5 Als de geselecteerde dia niet eerder is opgenomen, voert u een van de volgende handelingen uit:  Om de nieuwe opname toe te voegen aan het einde van de eerdere opname, klikt u op 'Neem op en voeg toe'.  Om de volledige opname te vervangen, klikt u op 'Neem op vanaf begin'. Een opgenomen diavoorstelling afspelen Tijdens het afspelen van een opgenomen diavoorstelling kunt u alle gebruikelijke toetscombinaties voor presentaties gebruiken (raadpleeg het gedeelte “Het afspelen van de presentatie regelen met behulp van het toetsenbord” op pagina 193). Er zijn ook nog enkele speciale opties voor het afspelen van opgenomen diavoorstellingen beschikbaar. Een opgenomen diavoorstelling afspelen  Om naar de commentaarstem te luisteren, klikt u op de knop 'Speel af' in het paneel 'Audio' van het infovenster 'Document’. U past het volume aan door de volumeregelaar te verslepen.  Om een opgenomen presentatie af te spelen, klikt u op de knop 'Speel af' in de knoppenbalk, kiest u 'Weergave' > 'Speel diavoorstelling af' of kiest u 'Weergave > 'Speel opgenomen diavoorstelling af'. Een opgenomen diavoorstelling wordt uitsluitend vanaf de eerste opgenomen dia afgespeeld. Dit hoeft niet de eerste dia in het document te zijn. Als u op de knop 'Speel af' in de knoppenbalk klikt en de presentatie niet wordt afgespeeld zoals verwacht, controleert u of 'Opgenomen' is gekozen uit het venstermenu 'Presentatie' in het infovenster 'Document'. Een opname verwijderen Een opname verwijderen m Open het infovenster 'Document', klik op 'Audio' en klik op 'Wis'. m Kies 'Archief' > 'Wis opname'.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
109
Een webweergave toevoegen U kunt een momentopname van een webpagina (een 'webweergave') in een dia weergeven. Zodra het document wordt geopend, wordt de momentopname in Keynote automatisch bijgewerkt met de huidige versie van de webpagina. (Hiervoor moet de computer waarop de diavoorstelling wordt uitgevoerd, een verbinding met het internet hebben.) De momentopname is standaard een koppeling waarop u tijdens de presentatie kunt klikken om de webpagina in een browser te openen. U kunt de koppeling uitschakelen in het infovenster 'Koppeling'.
Hier voegt u een momentopname van een webpagina in die automatisch wordt bijgewerkt zodra de diavoorstelling wordt geopend. Dit blauwe pijltje geeft aan dat u tijdens een presentatie op de webweergave kunt klikken om de webpagina in een browser te openen.
Een webweergave aan een dia toevoegen 1 Kies 'Voeg in' > 'Webweergave'. 2 Typ in het infovenster 'Koppeling' de URL van de webpagina (bijvoorbeeld www.apple.com/nl). U kunt ook het symbool van een URL van de adresbalk van een browser naar het diawerkgebied slepen. Om in één stap een nieuwe dia toe te voegen en hierop een webweergave aan te maken, sleept u het symbool naar het navigatiepaneel van de dia. 3 Als u de webpagina automatisch geregeld wilt bijwerken, schakelt u het aankruisvak 'Werk automatisch bij' in. Als u het aankruisvak 'Werk automatisch bij' niet inschakelt, kunt u de webpagina op elk gewenst moment bijwerken door op de knop 'Werk nu bij' te klikken. 4 U kunt de grootte of positie van de webweergave eventueel wijzigen (de afbeelding van de webpagina wordt op ware grootte geïmporteerd). Als u de grootte van de webweergave wijzigt, blijft de resolutie ongewijzigd.
110
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
5 De webweergave wordt standaard automatisch als koppeling geactiveerd. Als u tijdens de presentatie op de webweergave klikt, wordt de pagina in een browser geopend. Om deze functie te deactiveren, schakelt u het aankruisvak 'Activeer als koppeling' in het infovenster 'Koppeling' uit.
Als dit aankruisvak is ingeschakeld, kunt u tijdens de presentatie op de webweergave klikken om de webpagina in een browser te openen.
Een object omzetten in een koppeling U kunt niet alleen gebruikmaken van tekstkoppelingen, maar u kunt ook afbeeldingen en vormen omzetten in koppelingen waarmee u tijdens het afspelen van een presentatie het volgende kunt doen:  Naar een bepaalde dia gaan  Een webpagina op het internet openen  Een ander Keynote-document openen  Een e-mailbericht openen  De diavoorstelling stoppen U kunt afbeeldingen omzetten in koppelingen waarmee u een andere dia, een Keynote-document, een webpagina of een e-mailbericht opent. Het blauwe pijltje (alleen zichtbaar tijdens het bewerken van een dia) geeft aan dat het onderdeel een koppeling is waarop u kunt klikken.
Raadpleeg het gedeelte “Werken met koppelingen” op pagina 68 voor instructies.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
111
5
Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
5
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u met diaovergangen en objectanimaties interessante effecten aan uw diavoorstelling toevoegt. Nadat u uw dia's hebt ontworpen en geordend, kunt u tekst en objecten laten bewegen om bepaalde gedeelten van de diavoorstellingen te verlevendigen of te benadrukken. Â Met behulp van overgangen voegt u een visueel effect tussen de verschillende dia's toe. Â Met behulp van objectanimaties kunt u bepaalde elementen van dia's laten bewegen.
Overgangen tussen dia's toevoegen In Keynote kunt u kiezen uit verschillende overgangen..
112
U kunt de duur van overgangen instellen en opgeven wanneer de overgang moet beginnen (automatisch of wanneer met de muis wordt geklikt). U stelt diaovergangen in het infovenster 'Dia' in.
Hiermee opent u het infovenster 'Dia'.
Hier kunt u een voorbeeld van de overgang bekijken. Hier kiest u de gewenste overgang.
Hier geeft u de duur van de overgang op.
Hier kiest u de gewenste richting van de overgang. Hier stelt u in op welke manier de overgang moet worden gestart.
Hier geeft u de vertraging voor het begin van een automatische overgang op.
Sommige overgangen hebben extra opties.
Een overgang tussen dia's toevoegen 1 Selecteer een dia. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Dia-info'. 3 Klik op 'Overgang'. 4 Kies een optie uit het venstermenu 'Effect'. Als de foutmelding “Deze effecten kunnen niet op deze computer worden weergegeven” verschijnt, kan de overgang niet worden weergegeven. U hebt een geavanceerdere videokaart nodig om deze overgang te kunnen bekijken. 5 Kies een optie uit het venstermenu 'Richting' (dit menu is niet voor alle effecten beschikbaar). 6 Om de duur van een overgang in te stellen, geeft u een waarde op in het veld 'Duur' (of klikt u op de pijlknoppen). 7 Kies een optie uit het venstermenu 'Start overgang'. 'Bij muisklik': de overgang wordt gestart zodra u klikt om naar de volgende dia te gaan. 'Automatisch': de overgang wordt gestart na het aantal seconden dat u hebt ingesteld in het veld 'Vertraging'. 8 Sommige overgangen, zoals 'Mozaïek', 'Omwisselen' en 'Overgaan in kleur', bevatten extra opties.
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
113
Om de overgang vooraf te bekijken, klikt u op de afbeelding in het paneel 'Overgang' van het infovenster 'Dia' of klikt u op de knop 'Speel af' in de knoppenbalk. Als u de overgang 'Kubus' of 'Spiegelen' gebruikt, zijn bepaalde gedeelten van de overgang mogelijk niet zichtbaar als u het aankruisvak 'Pas dia's aan beeldschermformaat aan' hebt ingeschakeld in het paneel 'Diavoorstelling' van het Keynote-voorkeurenvenster (kies 'Keynote' > 'Voorkeuren' en klik vervolgens op 'Diavoorstelling'). Om te voorkomen dat deze overgangen tijdens uw diavoorstelling worden bijgesneden, schakelt u het aankruisvak 'Pas dia's aan beeldschermformaat aan' uit of schakelt u het aankruisvak 'Verklein Kubus-overgangen om ze passend te maken' en/of het aankruisvak 'Verklein Spiegel-overgangen om ze passen te maken' in het paneel 'Diavoorstelling' in.
Dia's verlevendigen met objectanimaties Met objectanimaties kunt u bewegingseffecten toevoegen aan afzonderlijke diaonderdelen of groepen onderdelen in een dia: Â 'Animatie in': in dit paneel stelt u in hoe u de onderdelen in de dia wilt laten bewegen. Â 'Animatie uit': in dit paneel stelt u in hoe u de onderdelen van de dia wilt laten verdwijnen. Â 'Actie': in dit paneel creëert u bewegende onderdelen in een dia. Â 'Slimme animaties': dit zijn vooraf gedefinieerde animatieacties waarmee u afbeeldingen kunt laten bewegen. U kunt meerdere animatie-effecten aan één dia toevoegen, en u kunt meerdere animatie-effecten op hetzelfde object toepassen. U kunt bijvoorbeeld instellen dat tekst met opsommingstekens regel voor regel wordt getoond. Of u kunt de afzonderlijke onderdelen van een diagram een voor een weergeven om de aandacht van het publiek te trekken of spanning op te bouwen. Ook kunt u een afbeelding vanaf de linkerkant van de dia laten verschijnen en via de rechterkant van de dia weer laten verdwijnen.
Een object laten verschijnen en verdwijnen met behulp van animatieeffecten Als u onderdelen in een dia wilt laten verschijnen of weer wilt laten verdwijnen, begint u met een voltooide dia (waarin alle onderdelen zichtbaar zijn), en stelt u vervolgens een effect in voor elk onderdeel dat u wilt laten verschijnen of verdwijnen. Een effect instellen om een onderdeel automatisch te laten verschijnen of verdwijnen 1 Selecteer in de dia het object dat wilt laten verschijnen of verdwijnen.
114
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
Klik op meerdere objecten terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt om deze objecten te selecteren. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'. 3 Klik op 'Animatie in' om in te stellen hoe het object in de dia verschijnt. Klik op 'Animatie uit' om in te stellen hoe het object weer van de dia verdwijnt.
Hiermee opent u het infovenster 'Animatie'. Met de opties in het paneel 'Animatie in' kunt u instellen hoe u de onderdelen in een dia wilt laten verschijnen. Met de opties in het paneel 'Animatie uit' kunt u instellen hoe u de onderdelen van een dia wilt laten verdwijnen. Hiermee voorziet u het gehele object of een gedeelte ervan van animatie. Hiermee geeft u een afzonderlijke tijdsduur op voor elementen of plaatst u elementen door elkaar.
Als u hier klikt, kunt u een voorbeeld van de animatie bekijken.
Hier stelt u het gewenste animatietype en de richting en volgorde voor elk object in.
Hiermee stelt u de duur van de animatie in. Hiermee kiest u de elementen die u wilt opnemen. Hiermee opent u de instellingenlade, waarin u de volgorde van animaties kunt wijzigen.
4 Kies een optie uit het venstermenu 'Effect'. Als u het effect toepast op een slimme animatie, gebeurt het volgende: Bij sommige slimme animaties worden effecten gebruikt die ook kunnen worden gebruikt voor het laten verschijnen en verdwijnen van de afbeelding in een dia. Als u een van deze slimme animaties gebruikt, wordt 'Slimme anim.' weergegeven in het menu 'Effect'. Raadpleeg het gedeelte “Afbeeldingen laten bewegen met behulp van slimme animaties” op pagina 119 voor meer informatie.
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
115
5 Kies een optie uit het venstermenu 'Richting' om de richting in te stellen waarin het object verschijnt en weer verdwijnt. (Deze optie is niet voor alle effecten beschikbaar.) 6 Om in te stellen of de objectanimaties als één geheel of als afzonderlijke gedeelten verschijnen, kiest u een optie uit het venstermenu 'Uitvoering'. De opties in het venstermenu 'Uitvoering' kunnen variëren, afhankelijk van het object dat is geselecteerd. Zo bevat dit venstermenu voor tabellen opties om de tabel per rij of per kolom te laten verschijnen, terwijl het voor tekst opties bevat om de tekst bijvoorbeeld per alinea te laten verschijnen. Raadpleeg het gedeelte “Animaties toepassen op specifieke typen objecten” op pagina 124 voor meer informatie. 7 Om in te stellen hoe lang het duurt voordat een object (of objectelement) verschijnt of verdwijnt, geeft u een waarde op in het veld 'Duur' (of gebruikt u de pijlknoppen). Om een verschillende tijdsduur in te stellen voor individuele objectelementen, schakelt u het aankruisvak 'Afzonderlijke timing voor elementen' in. Selecteer in de instellingenlade elk element, kies 'Automatisch' uit het venstermenu 'Start animatie' en geef een waarde op in het veld 'Vertraging'. 8 Om te voorkomen dat sommige objectelementen verschijnen, kiest u een andere optie dan 'Eerste' en 'Laatste' uit het venstermenu 'Animatie van'. Om een voorbeeld van de animatie te bekijken, klikt u op de afbeelding in het infovenster 'Animatie' of klikt u op de knop 'Speel af' in de knoppenbalk. U kunt ook de animatie van een enkel element bekijken door erop te klikken in de instellingenlade. 'Gegroepeerde objecten': Als u objecten groepeert of de groepering van objecten opheft die zijn voorzien van een animatie-effect, wordt het effect verwijderd. Nadat u een objectanimatie hebt ingesteld, kunt u het volgende doen: Â U kunt de volgorde van de animaties wijzigen. Raadpleeg het gedeelte “De volgorde van objectanimaties wijzigen” op pagina 122. Â U kunt instellen of de animatie automatisch (na een bepaalde tijd) of bij een muisklik moet worden gestart. Raadpleeg het gedeelte “Een objectanimatie starten” op pagina 122. Â U kunt de animatiefasen van verschillende objecten door elkaar weergeven. Raadpleeg het gedeelte “Onderdelen van objecten in door elkaar weergeven” op pagina 123. Â U kunt animatie-effecten toepassen om het object in de dia te verplaatsen of te wijzigen. Raadpleeg de volgende twee gedeelten voor instructies. U kunt een objectanimatie op een basisdia toepassen zodat de animatie-effecten worden toegepast op elke dia die is gemaakt op basis van de basisdia. Raadpleeg het gedeelte “Standaardovergangen instellen” op pagina 218 voor instructies.
116
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
Onderdelen in dia's laten bewegen (actie-animaties) Met behulp van actie-animaties kunt u onderdelen in een dia verplaatsen. Een object in een dia verplaatsen 1 Open het infovenster 'Animatie' (klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'). 2 Klik op 'Actie'.
Hiermee opent u het infovenster 'Animatie'. Hier kunt u een voorbeeld van de animatie bekijken.
Hiermee stelt u de animatie-effecten in.
Met behulp van actie-effecten kunt u onderdelen in de dia laten bewegen. U kunt onderdelen bijvoorbeeld verplaatsen, verkleinen, vergroten of roteren. Hiermee wijzigt u bij animaties het pad van recht in gebogen, of omgekeerd.
Hiermee stelt u de duur van de animatie in. Hiermee voegt u nog een pad toe voor de beweging van het object.
Hiermee wijzigt u de volgorde van de animatiefasen.
3 Selecteer een object in de dia (een afbeelding, vorm, tekstvak, diagram, film- of ander mediabestand of tabel). 4 Kies 'Verplaatsen' uit het venstermenu 'Effect'. Er verschijnt een rode lijn die is verbonden met een 'spookversie' (transparante versie) van het object. Deze lijn geeft de bestemming van het object aan. 5 U kunt de actie op een van de volgende manieren wijzigen: Om de richting of afstand te wijzigen, sleept u de transparante versie van het object. Om een pad recht of gebogen te maken, klikt u op een van de padknoppen in het infovenster 'Animatie'. Om de vorm van een gebogen pad te wijzigen, sleept u een van de nodes of nodegrepen. Voor meer controle klikt u op een node (een punt op een pad) en sleept u de grepen hiervan.
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
117
Om de snelheid en aard van de beweging in te stellen, kiest u een optie uit het venstermenu 'Versnelling' in het infovenster 'Animatie'. Om een pad en het bijbehorende begin- en eindobject te verplaatsen, sleept u het pad. U kunt meerdere paden selecteren door hierop te klikken terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt. Om een node (punt) aan een pad toe te voegen, klikt u op het pad terwijl u de Optiontoets (z) ingedrukt houdt. Met deze nodegrepen kunt u de vorm van het pad wijzigen.
6 Om het object langs een nieuw pad te verplaatsen, klikt u op de knop met het plusteken naast de laatste transparante versie van het object of klikt u op de knop 'Voeg actie toe' in het infovenster 'Animatie'.
Om nog een pad voor het object toe te voegen, klikt u op de knop met het plusteken (naast de laatste transparante versie van het object).
7 Om de volgorde van de animaties te wijzigen, klikt u op de knop 'Meer opties' en sleept u de animaties in de gewenste volgorde. (Raadpleeg het gedeelte “De volgorde van objectanimaties wijzigen” op pagina 122 voor meer informatie.) Sleep een transparante versie van het object naar de positie waar u het verplaatsen wilt onderbreken.
Het verplaatsen van het object begint hier.
U kunt objecten zelfs van de dia laten verdwijnen.
118
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
Als u het object en alle paden hebt gedeselecteerd, kunt u deze nogmaals bekijken door op de rode knop voor het tonen van het pad op het object te klikken.
Als u op deze knop klikt, kunt u alle fasen van een actie-animatie bekijken.
Een object laten vervagen, roteren, vergroten of verkleinen Met behulp van actie-animaties kunt u objecten in een dia roteren en het formaat van en de mate van ondoorzichtigheid van objecten instellen. Een object wijzigen met behulp van een actie-animatie 1 Open het infovenster 'Animatie' (klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'). 2 Klik op 'Actie'. 3 Selecteer een object in een dia (een afbeelding, vorm, tekstvak, diagram, film- of ander mediabestand of tabel). 4 Kies een optie uit het venstermenu 'Effect' en gebruik de regelaars in het paneel om de weergave van het object te bepalen. Om de mate van ondoorzichtigheid van het object te wijzigen, kiest u 'Ondoorzichtigheid' uit het venstermenu 'Effect' en stelt u de mate van ondoorzichtigheid van het object in door de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' te slepen. Om het object te roteren, kiest u 'Roteren' uit het venstermenu 'Effect' en stelt u vervolgens met de venstermenu's 'Richting' en 'Versnelling' de richting en snelheid van de rotatie in. Om het object te vergroten of te verkleinen, kiest u 'Vergroten/verkleinen' uit het venstermenu 'Effect' en stelt u vervolgens met de schuifknop 'Vergroot/verklein' de uiteindelijke grootte van het object in (maximaal 200% van de originele grootte).
Afbeeldingen laten bewegen met behulp van slimme animaties Keynote bevat vooraf gedefinieerde actie-animaties waarmee u een bewegingseffect kunt toevoegen aan een verzameling van uw eigen foto's en afbeeldingen. Deze animaties worden slimme animaties genoemd.
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
119
Een slimme animatie instellen 1 Klik op de knop 'Slimme animatie' in de knoppenbalk en kies een optie.
Hier kunt u een voorbeeld van de animatie bekijken.
Hiermee stelt u de animatie-effecten in. Als u dit aankruisvak inschakelt, worden sommige foto's langer weergegeven dan andere.
Hier stelt u in hoe u afbeeldingen wilt uitlijnen. Hier geeft u op welke foto's u in de animatie wilt opnemen.
2 Sleep afbeeldingen vanuit het paneel 'Foto's' van de mediakiezer (als de mediakiezer niet is geopend, klikt u op de knop 'Media' in de knoppenbalk) naar de rechthoeken in het fotovenster voor slimme animaties. U kunt foto's en andere afbeeldingsbestanden ook vanuit de Finder slepen. In sommige slimme animaties worden afbeeldingen weergegeven in twee verschijningsvormen. Met deze knoppen en schuifregelaar kunt u de grootte van de afbeelding in elke verschijningsvorm wijzigen.
Hier sleept u de foto's naartoe.
Als u dit aankruisvak inschakelt, zijn alle afbeeldingen even groot. Als u dit aankruisvak uitschakelt, wordt het relatieve formaat van de foto's gebruikt.
3 Gebruik het fotovenster om de slimme animatie op een van de volgende manieren te wijzigen: Om de volgorde van de afbeeldingen te wijzigen, sleept u deze in het fotovenster in de gewenste volgorde.
120
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
Om een foto uit de animatie te verwijderen, sleept u de foto uit het fotovenster of selecteert u de foto en drukt u op de Delete-toets. Om alle foto's even groot te maken, schakelt u het aankruisvak 'Maak afbeeldingen even groot' in. Om het relatieve formaat van de foto's te gebruiken, schakelt u het aankruisvak 'Maak afbeeldingen even groot' uit. In sommige slimme animaties worden afbeeldingen in twee verschijningsvormen weergegeven. Gebruik de formaatknoppen en de schuifknop 'Vergroot/verklein' om het formaat van de afbeelding in elke verschijningsvorm op te geven. 4 Gebruik het paneel 'Actie' van het infovenster 'Animatie' om de slimme animatie op een van de volgende manieren te wijzigen: U kunt speciale instellingen wijzigen, zoals richting, snelheid en perspectief, in het infovenster 'Animatie'. (Welke instellingen beschikbaar zijn, hangt af van het gekozen effect.) Om de duur van de animatie te wijzigen, geeft u een waarde op in het veld 'Duur' (of gebruikt u de pijlknoppen). Om in te stellen of een animatie automatisch of bij een muisklik start, kiest u een optie uit het venstermenu 'Start animatie' in de instellingenlade. (Raadpleeg het gedeelte “Een objectanimatie starten” op pagina 122 voor meer informatie.) Om een verschillende timing voor verschillende foto's in te stellen, schakelt u het aankruisvak 'Afzonderlijke timing voor elementen' in. Vervolgens selecteert u de foto's in de instellingenlade en wijzigt u voor elke foto de instellingen. Het rode ruitje geeft aan dat de foto deel uitmaakt van een slimme animatie.
Bij sommige slimme animaties worden effecten gebruikt die ook kunnen worden gebruikt voor het laten verschijnen en verdwijnen van de afbeelding in een dia. Raadpleeg het gedeelte “Een object laten verschijnen en verdwijnen met behulp van animatie-effecten” op pagina 114. U kunt een actie-animatie toepassen op een basisdia. Dit effect wordt vervolgens op elke dia toegepast die wordt gemaakt met behulp van de basisdia. Raadpleeg het gedeelte “Standaardovergangen instellen” op pagina 218 voor instructies.
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
121
De volgorde van objectanimaties wijzigen U kunt de volgorde van animaties in een dia aanpassen. U kunt bijvoorbeeld een object laten verschijnen en weer laten verdwijnen voordat een ander object verschijnt. Ook kunt u afzonderlijke delen van een object (zoals een opsommingsteken in een reeks opsommingen) op een ander moment laten verschijnen. (Raadpleeg het gedeelte “Onderdelen van objecten in door elkaar weergeven” op pagina 123 voor meer informatie over het werken met onderdelen van objecten.) Manieren om de volgorde van animaties te wijzigen: m Klik op 'Meer opties' als de instellingenlade van het infovenster 'Animatie' niet is geopend. Sleep de onderdelen in de instellingenlade in de gewenste volgorde. m Selecteer een object in het diawerkgebied en selecteer vervolgens een optie uit het venstermenu 'Volgorde' in het infovenster 'Animatie'.
Een objectanimatie starten U kunt verschillende effecten creëren door op te geven wanneer de animatie moet worden gestart. Instellen wanneer een animatie wordt gestart 1 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'. 2 Als de instellingenlade van het infovenster 'Animatie' niet is geopend, klikt u op de knop 'Meer opties'. 3 Selecteer in de instellingenlade een onderdeel in de lijst en kies vervolgens een optie uit het venstermenu 'Start animatie'. 'Bij muisklik': de animatie wordt gestart zodra u met de muis klikt. 'Automatisch na animatie [nummer]': de animatie wordt gestart nadat de vorige animatie is voltooid en nadat de tijd is verstreken die is opgegeven in het veld 'Vertraging'.
122
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
'Automatisch bij animatie [nummer]': Er worden tegelijkertijd twee animatie uitgevoerd nadat de tijd is verstreken die is opgegeven in het veld 'Vertraging'. Om twee animaties tegelijkertijd te laten uitvoeren, moeten de twee animaties onder elkaar staan in de lijst 'Animatievolgorde'.
Hier sleept u de onderdelen in de gewenste volgorde. Hier geeft u op hoe de geselecteerde animatie moet worden gestart. Hiermee stelt u voor animaties die automatisch worden gestart de tijd in tussen het einde van de vorige animatie en het begin van de geselecteerde animatie.
U kunt ook een animatie-effect toepassen op meerdere objecten tegelijk door de objecten te groeperen (raadpleeg het gedeelte “Objecten groeperen en de groepering van objecten opheffen” op pagina 86). 4 Als u hebt ingesteld dat de animatie automatisch wordt gestart, geeft u een waarde op in het veld 'Vertraging' (of gebruikt u de pijlknoppen) om de tijd in te stellen tussen het einde van de vorige animatie en het begin van de geselecteerde animatie. De vertraging kan maximaal zestig seconden bedragen.
Onderdelen van objecten in door elkaar weergeven Nadat u animatie-effecten in een dia hebt ingesteld, kunt u criteria instellen voor het moment waarop de effecten verschijnen en weer verdwijnen. U kunt bijvoorbeeld een animatie instellen waarmee het eerste opsommingsteken in de dia verschijnt, gevolgd door het eerste segment van een cirkeldiagram en vervolgens het tweede opsommingsteken. U kunt hetzelfde doen om objecten van de dia te laten verdwijnen. Ook kunt u een reeks onderdelen opgeven die in een animatie moeten worden gebruikt, zoals alleen het tweede en derde opsommingsteken.
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
123
De elementen van een object in een animatie door elkaar weergeven 1 Selecteer een object in het diawerkgebied. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'. 3 Kies in het paneel 'Animatie in' of 'Animatie uit' een optie uit het venstermenu 'Uitvoering'. Alle opties zijn mogelijk, behalve 'Allemaal tegelijk'. Raadpleeg het gedeelte “Animaties toepassen op specifieke typen objecten” hieronder voor meer informatie. 4 Om een reeks onderdelen (dus niet alle onderdelen) op te geven waarop een animatie moet worden toegepast, gebruikt u de venstermenu's 'Van' en 'tot'. 5 Schakel het aankruisvak 'Afzonderlijke timing voor elementen' in. 6 Sleep de animaties in de instellingenlade in de gewenste volgorde. Raadpleeg voor meer informatie over het starten van afzonderlijke animaties het gedeelte “Een objectanimatie starten” op pagina 122.
Animaties toepassen op specifieke typen objecten Voor tekst, tabellen, diagrammen en films zijn specifieke animatieopties beschikbaar. Een tekstanimatie aanmaken U kunt tekst regel voor regel, woord voor woord of teken voor teken opbouwen. U kunt tekstanimaties aanmaken voor tekst met opsommingstekens en voor platte tekst. Een tekstanimatie instellen 1 Selecteer tekst in het diawerkgebied waarvoor u een animatie hebt gedefinieerd. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'. 3 Kies in het paneel 'Animatie in' of 'Animatie uit' een optie uit het venstermenu 'Uitvoering'. 'Allemaal tegelijk': hiermee verschijnt alle tekst tegelijk in de dia. 'Per opsommingstek.': hiermee verschijnt de tekst per opsommingsteken in de dia. 'Per opsomming': hiermee verschijnen opsommingstekens samen met de onderliggende opsommingstekens in de dia. 'Per gemark. ops.tek.': het opsommingsteken dat verschijnt, wordt gemarkeerd en alleen het meest recente opsommingsteken blijft gemarkeerd. 'Per alinea': deze optie is voor tekst zonder opsommingstekens. Een tabelanimatie aanmaken U kunt tabellen onder andere per regel of per kolom in een dia laten verschijnen. Een tabelanimatie instellen 1 Selecteer in het diawerkgebied een tabel waarvoor u een animatie hebt gedefinieerd.
124
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
2 Kies in het paneel 'Animatie in' of 'Animatie uit' een optie uit het venstermenu 'Uitvoering'. 'Allemaal tegelijk': hiermee verschijnt de gehele tabel als één object in de dia. 'Per rij': hiermee verschijnt de tabel per rij in de dia. 'Per kolom': hiermee verschijnt de tabel per kolom in de dia. 'Per cel': hiermee verschijnt de tabel per cel in de dia. 'Per rij-inhoud': hiermee verschijnt eerst de gehele lege tabel, waarna de inhoud rij voor rij wordt toegevoegd. 'Per kolominhoud': hiermee verschijnt eerst de gehele lege tabel, waarna de inhoud kolom voor kolom wordt toegevoegd. 'Per celinhoud': hiermee verschijnt eerst de gehele lege tabel, waarna de inhoud cel voor cel wordt toegevoegd. Voor alle onderdelen van een tabel wordt dezelfde animatiestijl gebruikt. Een diagramanimatie aanmaken U kunt diagrammen bijvoorbeeld per staaf of cirkelsegment laten verschijnen of verdwijnen. Een diagramanimatie instellen 1 Selecteer in het diawerkgebied een diagram waarvoor u een animatie hebt gedefinieerd. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'. 3 Kies in het paneel 'Animatie in' of 'Animatie uit' een optie uit het venstermenu 'Uitvoering'. 'Allemaal tegelijk': hiermee verschijnt het hele diagram als één object in de dia. 'Achtergrond eerst': hiermee verschijnen eerst de diagramassen, gevolgd door alle gegevenselementen tegelijk (staven, lijnen of vlakken). 'Per reeks': hiermee verschijnen eerst de diagramassen, gevolgd door de gegevenselementen per reeks. 'Per set': hiermee verschijnen eerst de diagramassen, gevolgd door de gegevenselementen per set. 'Per element in reeks': hiermee verschijnen eerst de diagramassen, gevolgd door de afzonderlijke gegevenselementen per reeks. 'Per element in set': hiermee verschijnen eerst de diagramassen, gevolgd door de afzonderlijke gegevenselementen per set. Voor alle elementen van een diagram (behalve de legenda) wordt dezelfde animatiestijl gebruikt.
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
125
Voor de legenda kunt u een aparte animatiestijl en -volgorde instellen. Als u het diagram en de legenda tegelijk wilt laten verschijnen, groepeert u de legenda met het diagram voordat u de animatiestijl van het diagram instelt. (Raadpleeg het gedeelte “Objecten groeperen en de groepering van objecten opheffen” op pagina 86.) Een filmanimatie aanmaken U kunt een film starten en stoppen bij een specifieke dia. Een filmanimatie instellen 1 Selecteer een film in het diawerkgebied. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'. 3 Klik op 'Animatie in' en kies vervolgens 'Start film' uit het venstermenu 'Effect'. De film wordt gestart zodra de animatie verschijnt. 4 Om de film te stoppen, kiest u 'Stop film' uit het venstermenu 'Effect'. De film wordt gestopt zodra de animatie verschijnt.
Objectanimaties verwijderen U kunt objectanimaties verwijderen in het infovenster 'Animatie'. Manieren om een objectanimatie te verwijderen: m Klik op 'Meer opties' als de instellingenlade van het infovenster 'Animatie' niet is geopend. Selecteer in de instellingenlade de animatie die u wilt verwijderen en druk op de Delete-toets. m Selecteer het onderdeel waarvoor u het animatie-effect wilt verwijderen en kies vervolgens de optie 'Geen' uit het venstermenu 'Effect' in het infovenster 'Animatie'.
126
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
6
Werken met tabellen
6
Dit hoofdstuk bevat informatie over het toevoegen en opmaken van tabellen en celwaarden. Raadpleeg Hoofdstuk 7, “Werken met formules en functies in tabellen”, op pagina 150 voor informatie over het gebruik van formules in tabelcellen.
Tabellen Aan de hand van tabellen kunt u gegevens ordenen, analyseren en presenteren. Keynote biedt allerlei opties voor het aanmaken en opmaken van tabellen en het gebruik van verschillende soorten waarden. Daarnaast kunt u bijzondere bewerkingen uitvoeren, zoals het sorteren van gegevens of een voorwaardelijke opmaak instellen (een manier om celwaarden automatisch te controleren). Â Het gedeelte “Werken met tabellen” op pagina 128 bevat onder andere informatie over het toevoegen en verplaatsen van tabellen en over het wijzigen van het formaat of de naam van tabellen. Â Het gedeelte “Tabellen en tabelonderdelen selecteren” op pagina 132 bevat informatie over het selecteren van tabellen, kolommen en andere tabelonderdelen, zodat u deze onderdelen vervolgens kunt bewerken. Â Het gedeelte “Werken met de inhoud van tabelcellen” op pagina 134 bevat informatie over het toevoegen van tekst, getallen, datums, afbeeldingen en andere inhoud aan tabelcellen en over de manier waarop u automatisch celwaarden kunt controleren. Â Het gedeelte “Werken met rijen en kolommen” op pagina 143 bevat onder andere informatie over het toevoegen van rijen en kolommen en het aanpassen van het formaat daarvan. Â Het gedeelte “Werken met tabelcellen” op pagina 146 bevat informatie over het splitsen, samenvoegen, kopiëren en verplaatsen van cellen en het opmaken van celranden. Â Het gedeelte “Tabelcellen sorteren” op pagina 148 bevat informatie over het sorteren van rijen.
127
Werken met tabellen Er zijn verschillende manieren om tabellen aan te maken en de kenmerken, grootte en positie van tabellen te wijzigen.
Een tabel toevoegen Met behulp van een tabel kunt u uw gegevens ordenen of verschillende gegevenssets met elkaar vergelijken. Nadat u de tabel hebt aangemaakt, kunt u vervolgens interessante dia-animaties toepassen om de verschillende tabelelementen cel voor cel, rij voor rij of kolom voor kolom in beeld te laten verschijnen. Manieren om een tabel toe te voegen: m Klik op de knop 'Tabel' in de knoppenbalk (of kies 'Voeg in' > 'Tabel'). m Om een tabel in het diawerkgebied te tekenen, houdt u de Option-toets (z) ingedrukt terwijl u op de knop 'Tabel' in de knoppenbalk klikt. Laat de Option-toets (z) los en plaats de aanwijzer in het diawerkgebied. De aanwijzer wordt kruisvormig. Sleep de aanwijzer over het diawerkgebied om een tabel met het gewenste formaat aan te maken. Terwijl u sleept, neemt het aantal rijen en kolommen toe of af, afhankelijk van de grootte van de tabel. Om het formaat van de tabel vanuit het midden te wijzigen, houdt u de Option-toets (z) ingedrukt terwijl u sleept. m Om een nieuwe tabel aan te maken op basis van één of meerdere aangrenzende cellen in een bestaande tabel, selecteert u de gewenste cel(len) en houdt u de muisknop ingedrukt terwijl u de selectie naar het werkgebied sleept. De waarden in de cellen van de oorspronkelijke tabel blijven behouden. Raadpleeg het gedeelte “Tabellen en tabelonderdelen selecteren” op pagina 132 voor informatie over het selecteren van cellen.
128
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
Werken met hulpmiddelen voor tabellen Keynote bevat diverse hulpmiddelen voor het opmaken van tabellen en kolommen, rijen, cellen en celwaarden. Manieren om de tabelkenmerken te wijzigen: m In het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel' kunt u onder andere de breedte van kolommen en de hoogte van rijen nauwkeurig instellen, kop- en voetteksten toevoegen en randen opmaken. Om het infovenster 'Tabel' te openen, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Tabelinfo'. Hiermee stelt u het aantal rijen en kolommen in. Hiermee voegt u speciaal opgemaakte rijen en kolommen toe. Hiermee geeft u de kolombreedte en rijhoogte op. Hiermee past u het formaat van de rijen aan de inhoud aan.
Hiermee opent u het infovenster 'Tabel'.
Hiermee kunt u rijen of kolommen toevoegen of verwijderen, cellen samenvoegen en rijen of kolommen splitsen. Hiermee stelt u de stijl, breedte, en kleur van celranden in.
Hiermee voegt u een kleur of een afbeelding aan een cel toe. Hiermee geeft u elke rij een andere kleur.
m In het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel' kunt u de notatie van celwaarden instellen. U kunt bijvoorbeeld een valutateken weergeven in cellen die valutawaarden bevatten.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
129
In het paneel 'Opmaak' kunt u ook voorwaardelijke opmaakinstellingen opgeven. Cellen waarvan de waarde een bepaalde drempelwaarde overschrijdt, kunnen bijvoorbeeld met een kleur worden gemarkeerd.
Hier stelt u de opmaak in voor de weergave van waarden in geselecteerde cellen.
Hiermee stelt u tekstomloop in geselecteerde cellen in.
Aan de hand van kleuren kunt u cellen markeren waarvan de waarden aan uw regels voldoen.
m In het infovenster 'Afbeelding' kunt u visuele effecten, zoals een schaduw en weerspiegeling, toevoegen. Om het infovenster 'Afbeelding' te openen, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'. m Om een contextueel menu te openen, selecteert u een tabel of een of meerdere cellen en klikt u vervolgens opnieuw terwijl u de Control-toets ingedrukt houdt. U kunt ook het venstermenu 'Wijzig rijen en kolommen' in het infovenster 'Tabel' gebruiken.
m Met de formule-editor kunt u formules toevoegen of wijzigen. Raadpleeg het gedeelte “Werken met de formule-editor” op pagina 153 voor meer informatie. m Met de formulekiezer kunt u functies toevoegen of wijzigen. Raadpleeg het gedeelte “Werken met functies” op pagina 159 voor meer informatie.
130
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
Het formaat van een tabel aanpassen U kunt een tabel groter of kleiner maken door een van de selectiegrepen van de tabel te slepen of door het infovenster 'Formaat' te gebruiken. U kunt een tabel ook groter of kleiner maken door het formaat van de rijen of kolommen te wijzigen. Om het formaat van een tabel aan te passen, moet u de tabel eerst selecteren (raadpleeg het gedeelte “Een tabel selecteren” op pagina 132). Manieren om het formaat van een geselecteerde tabel aan te passen: m Sleep een van de vierkante selectiegrepen. (Deze verschijnen wanneer u een tabel selecteert.)
Om de verhoudingen van de tabel te handhaven, houdt u de Shift-toets ingedrukt terwijl u een van de selectiegrepen sleept. Om het formaat van het object vanuit het midden te wijzigen, houdt u de Option-toets (z) ingedrukt terwijl u sleept. Om het formaat van een tabel in een bepaalde richting te wijzigen, sleept u een selectiegreep aan een van de zijkanten (dus geen hoekgreep). m Om de grootte van de tabel te wijzigen door de exacte afmetingen op te geven, selecteert u een tabel of tabelcel, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klikt u op de knop 'Formaatinfo' en klikt u vervolgens op 'Formaat' Vervolgens kunt u de gewenste hoogte en breedte opgeven, de afstand van de tabel tot de marges bepalen en een rotatiehoek instellen. m Raadpleeg het gedeelte “Het formaat van een rij of kolom wijzigen” op pagina 145 voor informatie over het wijzigen van het tabelformaat door de grootte van rijen en kolommen aan te passen.
Een tabel verplaatsen U kunt een tabel verplaatsen door deze te slepen of door een nieuwe locatie op te geven in het infovenster 'Formaat'. Manieren om een tabel te verplaatsen: m Selecteer de tabel, klik op een willekeurige plaats in de tabel, houd de muisknop ingedrukt en sleep de tabel. m Om een tabel alleen in horizontale of verticale richting of in een hoek van 45 graden te verplaatsen, houdt u tijdens het slepen van de tabel de Shift-toets ingedrukt.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
131
m Om een tabel naar een exacte positie te verplaatsen, klikt u op een willekeurige cel en klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk. Klik vervolgens op de knop 'Formaatinfo' en geef de gewenste x- en y-waarden op in de desbetreffende velden. m Om een tabel te kopiëren en de kopie vervolgens te verplaatsen, houdt u de Optiontoets (z) ingedrukt terwijl u op de rand van een tabel klikt die nog niet is geselecteerd. Vervolgens sleept u de tabel.
Een tabel naar een ander iWork-programma kopiëren U kunt tabellen van het ene naar het andere iWork-programma kopiëren. Een tabel die is aangemaakt in Numbers en vervolgens in een ander programma wordt geplaatst, behoudt de vormgeving, gegevens en andere kenmerken. Bepaalde functies van Numbers worden echter niet ondersteund door de andere programma's. Een tabel van het ene naar het andere iWork-programma kopiëren 1 Selecteer de tabel die u wilt kopiëren (raadpleeg het gedeelte “Een tabel selecteren” op pagina 132). 2 Kies 'Wijzig' > 'Kopieer'. 3 Plaats in het andere programma het invoegpunt op de positie waar u de tabel wilt plaatsen en kies vervolgens 'Wijzig' > 'Plak'.
Tabellen en tabelonderdelen selecteren Als u tabellen, rijen, kolommen, tabelcellen of randen van tabelcellen wilt bewerken, moet u deze onderdelen eerst selecteren.
Een tabel selecteren Als u een tabel selecteert, worden aan de randen van de tabel selectiegrepen weergegeven. Manieren om een tabel te selecteren: m Als er geen cel is geselecteerd, klikt u ergens in de tabel. m Als er een tabelcel is geselecteerd, drukt u op Command + Return. U kunt ook buiten de tabel klikken en vervolgens ergens in de tabel klikken.
Een tabelcel selecteren Wanneer u een cel selecteert, wordt de rand van de geselecteerde cel gemarkeerd. Eén tabelcel selecteren m Selecteer de tabel en klik op de gewenste cel.
132
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
Wanneer u een cel hebt geselecteerd, kunt u als volgt een andere cel selecteren. Gewenste selectie
Toets
De cel rechts van de huidige cel
Tab Als u in de laatste kolom op de Tab-toets drukt, wordt de eerste cel van de volgende rij geselecteerd. Als u in de laatste cel op de Tab-toets drukt, wordt een nieuwe rij toegevoegd en wordt de eerste cel van de nieuwe rij geselecteerd.
De cel links van de huidige cel
Shift + Tab
De cel onder de huidige cel
Pijl-omlaag
De cel boven de huidige cel
Pijl-omhoog
Een groep tabelcellen selecteren U kunt aangrenzende of niet-aangrenzende cellen selecteren. Manieren om een groep cellen te selecteren: m Om aangrenzende tabelcellen te selecteren, selecteert u de eerste cel en houdt u vervolgens de Shift-toets ingedrukt terwijl u de overige cellen selecteert. U kunt ook op de eerste cel klikken en de muisknop ingedrukt houden terwijl u de muisaanwijzer over het gewenste cellenbereik sleept. m Om niet-aangrenzende cellen te selecteren, houdt u de Command-toets ingedrukt terwijl u de gewenste cellen selecteert. Als u een cel in de groep wilt deselecteren, klikt u terwijl u de Command-toets ingedrukt houdt.
Een rij of kolom selecteren U kunt een volledige rij of kolom het snelst selecteren in het infovenster 'Tabel'. Manieren om rijen en kolommen te selecteren: m Om één rij of kolom te selecteren, kiest u 'Selecteer rij' of 'Selecteer kolom' uit het venstermenu 'Wijzig rijen en kolommen' in het infovenster 'Tabel'. U kunt ook rijen en kolommen selecteren op de manier die wordt beschreven in het gedeelte “Een groep tabelcellen selecteren” op pagina 133. m Om meerdere rijen te selecteren, selecteert u twee of meer cellen die verticaal aaneengrenzen en kiest u vervolgens 'Selecteer rij'. m Om meerdere kolommen te selecteren, selecteert u twee of meer cellen die horizontaal aaneengrenzen en kiest u vervolgens 'Selecteer kolom'.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
133
Tabelcelranden selecteren U kunt celranden selecteren om een of meerdere randsegmenten op te maken. Manieren om randen en randsegmenten te selecteren: m Om specifieke randen van meerdere cellen te selecteren, selecteert u de tabel, rij, kolom of cellen en klikt u vervolgens op een van de celrandknoppen in het infovenster 'Tabel'. m Om een rand te selecteren, klikt u op de gewenste rand (als de tabel is geselecteerd). Als de tabel niet is geselecteerd, klikt u dubbel op de gewenste rand. m Om een randsegment te selecteren, klikt u dubbel op de gewenste rand (als de tabel is geselecteerd). Als de tabel niet is geselecteerd, klikt u driemaal op het segment. Om nog meer segmenten te selecteren (of te deselecteren), drukt u op de Shift- of Command-toets terwijl u klikt. Als u een tabelrand hebt geselecteerd terwijl u op een andere rand klikt, wordt de rand geselecteerd. Wanneer u op dezelfde rand klikt, wordt een segment geselecteerd. Als u al een segment hebt geselecteerd terwijl u op een ander segment klikt, wordt het segment geselecteerd. Wanneer u op hetzelfde segment klikt, wordt de rand geselecteerd. Als u een cel, rand of segment selecteert, lijkt het alsof de aanwijzer de rand of het segment omsluit. U kunt deze aanwijzers slepen om een rand te verplaatsen.
De aanwijzer boven een horizontale rand of een horizontaal segment
De aanwijzer boven een verticaal segment
Werken met de inhoud van tabelcellen U kunt tekst, getallen en datums aan tabelcellen toevoegen, celwaarden opmaken, afbeeldingen aan cellen toevoegen, een achtergrondkleur voor cellen instellen, en aankruisvakken, schuifknoppen en andere regelaars toevoegen. Bovendien kunt u cellen automatisch vullen op basis van de inhoud van een of meer aangrenzende cellen.
Celwaarden toevoegen en bewerken U kunt gegevens aan cellen toevoegen en de inhoud van cellen wijzigen of verwijderen. Manieren om waarden toe te voegen en te wijzigen: m Als de cel leeg is, selecteert u deze en typt u de gewenste waarde. Raadpleeg het gedeelte “Een tabelcel selecteren” op pagina 132 voor informatie over het selecteren van cellen.
134
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
m Om de inhoud van een cel te vervangen, selecteert u de cel en klikt u dubbel op de gegevens die u wilt vervangen. Als u meer gegevens wilt vervangen, houdt u de Shifttoets ingedrukt terwijl u de overige gegevens selecteert. Typ vervolgens de gewenste inhoud. m Om de volledige inhoud van een cel te vervangen, selecteert u de cel en begint u met typen. U kunt de cel ook selecteren en vervolgens op de Return- of Enter-toets drukken om alles in de cel te selecteren en vervolgens beginnen met typen. m Om gegevens aan de huidige inhoud toe te voegen, selecteert u de cel, klikt u om het invoegpunt op de gewenste positie te plaatsen en begint u vervolgens met typen. m Om de inhoud van tabelcellen, rijen of kolommen te verwijderen, selecteert u de gewenste cellen, rijen of kolommen en drukt u vervolgens op de Delete-toets of kiest u 'Wijzig' > 'Verwijder'. Kies 'Wijzig' > 'Wis alles' om de inhoud, de achtergrond en eventuele stijlinstellingen te verwijderen. De standaardstijl wordt op de selectie toegepast. m Raadpleeg de instructies in het gedeelte “Cellen kopiëren en verplaatsen” op pagina 148 als u celwaarden wilt kopiëren, plakken of verplaatsen. m Raadpleeg de instructies in de gedeelten “Werken met formules” op pagina 150 en “Werken met functies” op pagina 159 als u formules en functies aan cellen wilt toevoegen.
Werken met tekst in cellen U kunt tekst in tabelcellen opmaken en uitlijnen, tekst zoeken en vervangen en een spellingcontrole op tekst in cellen uitvoeren. Manieren om met tekst in tabelcellen te werken: m Om een regeleinde in te voegen, drukt u op de Return-toets of op Option (z) + Return. m Om een tab in een tabelcel toe te voegen, drukt u op Option (z) + Tab. m U kunt de kleur, uitlijning of afstand van de tekst in een cel wijzigen in het infovenster 'Tekst' (klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Tekstinfo'). m Om de lettertypekenmerken te wijzigen, gebruikt u het lettertypepaneel (klik op de knop 'Letter' in de knoppenbalk). m Raadpleeg de instructies in het gedeelte “De spelling controleren” op pagina 72 als u de spelling wilt controleren. m Raadpleeg de instructies in het gedeelte “Tekst zoeken en vervangen” op pagina 74 als u tekst in cellen wilt zoeken en eventueel wilt vervangen door andere tekst. m Om te voorkomen dat tekst in Keynote als een getallenreeks wordt geïnterpreteerd, plaatst u een aanhalingsteken voor de tekenreeks.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
135
Werken met getallen in cellen Sommige tabelbewerkingen, zoals formules en functies voor het uitvoeren van wiskundige bewerkingen, kunnen alleen worden uitgevoerd als cellen numerieke waarden bevatten. Manieren om met getallen in tabelcellen te werken: m In numerieke cellen kunt u alleen getallen (0 tot en met 9) en de tekens +, –, (,), /, $, %, . (een punt), E en e gebruiken. m U kunt bepaalde tekens in cellen typen (bijvoorbeeld %) of een celnotatie gebruiken (raadpleeg het gedeelte “Celwaarden opmaken” op pagina 137). m Om een negatieve waarde toe te voegen, plaats u vóór het getal een minteken (-). Wanneer u een getal aan een tabelcel toevoegt dat te groot is om te worden weergegeven, wordt het getal als volgt weergegeven in Keynote: Â Als een decimaal getal niet in een cel past, wordt het getal afgerond. 1,77777777777777777777 wordt bijvoorbeeld 1,77777777777778. Â Als een geheel getal niet in een cel past, wordt de wetenschappelijke notatie gebruikt. 77777777777777777777 wordt bijvoorbeeld 7.7.77778E+19. In de wetenschappelijke notatie wordt een getal weergegeven als een aantal malen een gehele macht van 10. De exponent wordt weergegeven na de letter E. Als het omgezette getal nog steeds niet in de cel past, wordt het getal afgekapt. Raadpleeg het gedeelte “Inhoud weergeven die niet in de cel past” op pagina 137 voor meer informatie. Raadpleeg de gedeelten “Werken met formules” op pagina 150 en “Werken met functies” op pagina 159 voor informatie over het gebruik van formules en functies in tabelcellen.
Werken met datums in cellen Tenzij er een specifieke datum- en tijdnotatie voor een cel is ingesteld, maakt Keynote elke celwaarde die als datum- of tijdwaarde kan worden geïnterpreteerd automatisch op. Als u in een cel met automatische notatie bijvoorbeeld de waarde '1/22/45' of '1-22-45' typt, wordt deze waarde bij het verlaten van de cel automatisch omgezet in 22 jan 2045. Als het jaartal uit twee cijfers bestaat en groter is dan of gelijk is aan 50, wordt het voorvoegsel '19' toegevoegd in Keynote. Bij een waarde kleiner dan 50, gebruikt Keynote het voorvoegsel '20'. De waarde '12 pm' wordt automatisch omgezet in '12:00'. U kunt deze waarde desgewenst wijzigen. Raadpleeg het gedeelte “Werken met datum- en tijdnotaties” op pagina 140 voor meer informatie.
136
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
Inhoud weergeven die niet in de cel past Als een cel te klein is om de volledige celinhoud weer te geven, verschijnt de aanduiding voor bijsnijden (een klein plusteken in de rechterbenedenhoek van de cel).
De aanduiding voor bijsnijden verschijnt wanneer de tabelcel meer tekst bevat dan kan worden weergegeven.
U kunt de cel vergroten, zodat er meer ruimte is voor de inhoud, of u kunt de celinhoud in de aangrenzende lege cellen laten doorlopen. Als u niet wilt dat de celinhoud wordt afgekapt of in andere cellen doorloopt, kunt u instellen dat de hoogte van alle cellen automatisch moet worden aangepast aan de celinhoud. Dit doet u door het aankruisvak 'Pas grootte autom. aan inhoud aan' in te schakelen in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel'. Manieren om te werken met cellen waarvan de celinhoud te groot is: m Om de celinhoud in aangrenzende cellen te laten doorlopen, schakelt u het aankruisvak 'Tekstomloop in cel' uit in het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel' en schakelt u het aankruisvak 'Pas grootte autom. aan inhoud aan' uit in het paneel 'Tabel'. Als de aangrenzende cellen leeg zijn, wordt de volledige celinhoud weergegeven. Als de aangrenzende cellen niet leeg zijn, wordt de celinhoud afgekapt en wordt de aanduiding voor bijsnijden getoond. m Om de celinhoud in de cel te laten omlopen en niet in de aangrenzende cellen te laten doorlopen, schakelt u het aankruisvak 'Tekstomloop in cel' in het infovenster 'Cel' in. m Om het formaat van een kolom aan te passen zodat een bepaalde celwaarde volledig zichtbaar is, klikt u op de rechterrand van de cel en sleept u deze naar rechts. U kunt ook de regelaars bij 'Kolombreedte' in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel' gebruiken. m Om het formaat van een rij aan te passen zodat een bepaalde celwaarde volledig zichtbaar is, klikt u op de onderrand van de cel en sleept u deze naar beneden. U kunt ook de regelaars bij 'Rijhoogte' in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel' gebruiken.
Celwaarden opmaken U kunt cellen opmaken, zodat de waarden in de cellen op een bepaalde manier worden weergegeven. Zo kunt u in cellen met valutawaarden een valutasymbool (zoals €, $ of £) voor de getallen plaatsen.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
137
Als u een celnotatie gebruikt, stelt u alleen de weergavekenmerken van een waarde in. Als de waarde wordt gebruikt in formules, wordt de werkelijke waarde gebruikt, niet de opgemaakte waarde. De enige uitzondering hierop is wanneer er te veel cijfers achter het decimaalteken staan. In dat geval wordt het getal afgerond. Celnotatie definieert u met behulp van het venstermenu 'Celnotatie' in het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel'. Als u 'Automatisch' uit het venstermenu kiest, worden celwaarden precies zo weergegeven als u ze hebt ingevoerd. Kies een van de andere opties om een bepaalde notatie te gebruiken. Manieren om celnotaties te gebruiken: m Om een waarde toe te voegen aan een lege cel waarvoor een celnotatie is gedefinieerd, selecteert u de cel en geeft u een waarde op. De celnotatie wordt toegepast zodra u de cel verlaat. m Om een celnotatie toe te passen op een of meerdere cellen die reeds waarden bevatten, selecteert u de gewenste cellen. In het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel' kunt u de celnotatie instellen. De notatie die u instelt, wordt op de waarden toegepast. m Om een celnotatie te verwijderen, selecteert u de cel en kiest u 'Automatisch' uit het venstermenu 'Celnotatie' in het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel'. De celwaarde blijft staan; alleen de celnotatie wordt verwijderd. m Wanneer u een celwaarde verwijdert, blijven eventuele instellingen voor de celnotatie behouden. Om de celnotatie te verwijderen, kiest u 'Automatisch' uit het venstermenu 'Celnotatie' in het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel'. m De celnotatie die u hebt gedefinieerd kan aan meerdere cellen worden gekoppeld. Hiervoor gebruikt u de functie voor automatisch vullen. Raadpleeg het gedeelte “Tabelcellen automatisch vullen” op pagina 142 voor instructies. Werken met getalnotaties Met een getalnotatie bepaalt u hoe decimalen, negatieve getallen en scheidingsteken voor duizendtallen worden weergegeven. Een getalnotatie voor een of meer cellen instellen 1 Selecteer de cel of cellen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Tabelinfo'. 3 Kies 'Getal' uit het venstermenu 'Celnotatie'. 4 Geef in het veld 'Decimalen' het aantal decimalen op. Als een getal meer decimalen bevat dan het aantal dat u instelt, wordt het getal afgerond en niet afgekapt. Als u het aantal decimalen bijvoorbeeld hebt ingesteld op 2, wordt de waarde 3,456 weergegeven als '3,46' (en niet als '3,45'). 5 Om de notatie voor negatieve waarden in te stellen, kiest u een optie uit het venstermenu naast het veld 'Decimalen'.
138
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
6 Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken duizendtallen' in om een scheidingsteken voor duizendtallen in te stellen. Werken met valutanotaties Met een valutanotatie bepaalt u hoe valutawaarden worden weergegeven. Een valutanotatie voor een of meer cellen instellen 1 Selecteer de cel of cellen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Tabelinfo'. 3 Kies 'Valuta' uit het venstermenu 'Celnotatie'. 4 Kies een valutasymbool uit het venstermenu 'Symbool'. 5 Geef in het veld 'Decimalen' het aantal decimalen op. Als een getal meer decimalen bevat dan het aantal dat u instelt, wordt het getal afgerond en niet afgekapt. Als u het aantal decimalen bijvoorbeeld hebt ingesteld op 2, wordt de waarde 3,456 weergegeven als '3,46' (en niet als '3,45'). 6 Om de notatie voor negatieve waarden in te stellen, kiest u een optie uit het venstermenu naast het veld 'Decimalen'. 7 Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken duizendtallen' in om een scheidingsteken voor duizendtallen in te stellen. 8 Als u het valutasymbool aan de rand van de cel wilt weergeven, schakelt u het aankruisvak 'Boekhoudstijl' in. Werken met procentnotaties Met een procentnotatie bepaalt u hoe numerieke waarden worden weergegeven die worden gevolgd door het procentteken (%). Waarden die in een formule worden gebruikt, worden automatisch omgezet naar een decimaal getal. Zo wordt een waarde die wordt weergegeven als 3% in een formule omgezet naar 0,03. Als u 3% typt in een cel die is opgemaakt met de automatische notatie en vervolgens de procentnotatie op de cel toepast, wordt de waarde weergegeven als 3%. Als u echter 3 typt in een cel die is opgemaakt met de automatische notatie en vervolgens de procentnotatie op de cel toepast, wordt de waarde weergegeven als 300%. Een procentnotatie voor een of meer cellen instellen 1 Selecteer de cel of cellen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tabelinfo' en klik vervolgens op 'Opmaak'. 3 Kies 'Percentage' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
139
4 Geef in het veld 'Decimalen' het aantal decimalen op. Als een getal meer decimalen bevat dan het aantal dat u instelt, wordt het getal afgerond en niet afgekapt. Als u het aantal decimalen bijvoorbeeld hebt ingesteld op 2, wordt de waarde 3,456 weergegeven als '3,46' (en niet als '3,45'). 5 Om de notatie voor negatieve waarden in te stellen, kiest u een optie uit het venstermenu naast het veld 'Decimalen'. 6 Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken duizendtallen' in om een scheidingsteken voor duizendtallen in te stellen. Als de cel al een waarde bevat, wordt deze waarde als decimale waarde beschouwd en automatisch omgezet in een percentage. '3' wordt bijvoorbeeld '300%'. Werken met datum- en tijdnotaties Met een datum- en tijdnotatie bepaalt u hoe datum- en tijdwaarden worden weergegeven. Een datum- en tijdnotatie voor een of meer cellen instellen 1 Selecteer de cel of cellen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tabelinfo' en klik vervolgens op 'Opmaak'. 3 Kies 'Datum en tijd' uit het venstermenu 'Celnotatie'. 4 Kies de gewenste datumnotatie uit het venstermenu 'Datum'. 5 Kies de gewenste tijdnotatie uit het venstermenu 'Tijd'. Werken met breuknotaties Met een breuknotatie bepaalt u hoe waarden kleiner dan 1 worden weergegeven. Als u bijvoorbeeld 'Tweeden' kiest, wordt 27,5 weergegeven als '27 1/2'. Als u 'Achtsten' kiest, wordt deze waarde als '27 4/8' weergegeven. Een breuknotatie voor geselecteerde cellen instellen 1 Selecteer de cel of cellen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tabelinfo' en klik vervolgens op 'Opmaak'. 3 Kies 'Breuk' uit het venstermenu 'Celnotatie'. 4 Kies een weergavenotatie uit het venstermenu 'Precisie'. De wetenschappelijke notatie gebruiken In de wetenschappelijke notatie wordt een getal weergegeven als een aantal malen een gehele macht van 10. De exponent wordt weergegeven na de letter E. 5,00 wordt bijvoorbeeld weergegeven als '5.00E0' en 12345 wordt weergegeven als '1,2345E4'.
140
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
De wetenschappelijke notatie voor een of meer cellen instellen 1 Selecteer de cel of cellen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tabelinfo' en klik vervolgens op 'Opmaak'. 3 Kies 'Wetenschappelijk' uit het venstermenu 'Celnotatie'. 4 Geef in het veld 'Decimalen' het aantal decimalen op. Werken met de tekstnotatie Met een tekstnotatie bepaalt u of de volledige celinhoud als tekst moet worden beschouwd, ook wanneer een cel een getal bevat. Een tekstnotatie voor een of meer cellen instellen 1 Selecteer de cel of cellen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tabelinfo' en klik vervolgens op 'Opmaak'. 3 Kies 'Tekst' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
Celwaarden controleren Voor cellen waarvan de inhoud aan een bepaalde voorwaarde voldoet, kan Keynote automatisch een bepaalde achtergrond of tekstkleur instellen. U kunt eenvoudig regels definiëren waarmee wordt gecontroleerd of celwaarden aan een bepaalde voorwaarde voldoen. Als dat het geval is, wordt de achtergrond en/of tekstkleur gewijzigd. U kunt bijvoorbeeld een regel definiëren die ervoor zorgt dat een cel die een bepaalde waarde bevat een blauwe kleur krijgt, en een andere regel die ervoor zorgt dat de cel een groene kleur krijgt als deze een andere waarde bevat. U kunt ook een regel definiëren die ervoor zorgt dat een waarde een rode kleur krijgt als deze waarde al in een bepaalde groep cellen voorkomt, of een paarse kleur als de waarde boven het gemiddelde van een groep cellen ligt. Een regel kan op één cel of een bepaald cellenbereik worden toegepast. Als een regel op meerdere cellen wordt toegepast, wordt de kleur gewijzigd als de waarde in een willekeurige cel in de groep aan de regelvoorwaarden voldoet. Een regel definiëren 1 Selecteer een of meer cellen. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Tabelinfo'. 3 Klik op de knop 'Opmaak'. 4 Selecteer 'Voorwaardelijke opmaak' en klik vervolgens op 'Toon regels'. 5 Schakel het aankruisvak 'Markeer cellen op basis van de volgende regels' in. 6 Kies een voorwaarde uit het venstermenu 'Kies een regel'.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
141
De voorwaarden in het bovenste gedeelte van het menu zijn bedoeld voor numerieke waarden. Het middelste gedeelte van het menu bevat voorwaarden voor tekstwaarden en het onderste gedeelte bevat voorwaarden voor datums. Bij de voorwaarde 'Tussen' moet u twee getallen opgeven. Aan de voorwaarde wordt voldaan als een van beide getallen of een tussenliggend getal in de cel(len) voorkomt. 7 Geef extra informatie op om de definitie van de voorwaarde volledig te specificeren. 8 Schakel het aankruisvak 'Vulkleur' en/of 'Tekstkleur' in en klik in de bijbehorende kleurenvakken om de kleuren in te stellen die op de cel worden toegepast als aan de voorwaarde wordt voldaan. (Raadpleeg het gedeelte “Het venster 'Kleuren' gebruiken” op pagina 89 voor meer informatie.) 9 Om een regel toe te voegen, klikt u op het plusteken en herhaalt u stap 6 tot en met 8. Als er meerdere regels voor een cel zijn gedefinieerd en de celinhoud aan de voorwaarden van verschillende regels voldoet, worden de kleuren toegepast die zijn gekoppeld aan de regel die het hoogst in de lijst met regels staat. Om een regel te deactiveren, klikt u op de bijbehorende knop met het minteken om de regel te verwijderen. U kunt ook alleen de aankruisvakken 'Vulkleur' en 'Tekstkleur' uitschakelen. Om een lijst met regels te deactiveren, schakelt u het aankruisvak 'Markeer cellen op basis van de volgende regels' uit.
Afbeeldingen of kleuren aan cellen toevoegen U kunt een afbeelding of kleur toevoegen aan afzonderlijke tabelcellen of aan een hele tabel. Een afbeelding of kleur aan een tabelcel toevoegen 1 Selecteer de cel. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Tabelinfo'. 3 Kies 'Afbeeldingsvulling' uit het venstermenu 'Celachtergrond' om een afbeelding toe te voegen. Raadpleeg het gedeelte “Een object met een afbeelding vullen” op pagina 90 voor instructies. 4 Kies 'Vulkleur' of 'Verlooptint' uit het venstermenu 'Celachtergrond' om een achtergrondkleur toe te voegen. Raadpleeg het gedeelte “Een kleur als vulling voor een object gebruiken” op pagina 87 voor meer informatie.
Tabelcellen automatisch vullen U kunt een of meerdere cellen automatisch vullen op basis van de inhoud van een aangrenzende cel.
142
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
Manieren om tabelcellen automatisch te vullen: m Om de inhoud en achtergrond van een cel naar aangrenzende cellen te kopiëren, selecteert u de cel en sleept u de greep in de rechterbenedenhoek over de cellen waarnaar u de inhoud en achtergrond wilt kopiëren. Sleep de greep naar rechts om de inhoud en achtergrond naar aangrenzende cellen in dezelfde rij te kopiëren, of sleep de greep naar beneden om de inhoud en achtergrond naar aangrenzende cellen in dezelfde kolom te kopiëren. De gegevens, celnotatie, formule en achtergrond van de geselecteerde cel worden naar de andere cellen gekopieerd. Als de geselecteerde cel geen gegevens bevat, worden de gegevens uit de doelcellen verwijderd. m U kunt ook waarden aan cellen toevoegen op basis van waardepatronen. Als een cel bijvoorbeeld de naam van een dag of maand bevat, kunt u deze cel selecteren en naar rechts of beneden slepen om de naam van de volgende dag of maand in de aangrenzende cel in te voegen. Selecteer twee of meer cellen voordat u sleept om de nieuwe waarden te baseren op numerieke patronen. Als u bijvoorbeeld twee cellen met de waarden '1' en '2' selecteert, worden in de twee aangrenzende cellen de waarden '3' en '4' ingevoegd wanneer u de greep over deze cellen sleept. Als de twee geselecteerde cellen de waarden '1' en '4' bevatten, worden aan de twee aangrenzende cellen de waarden '7' en '10' toegevoegd (bij de volgende waarde wordt steeds 3 opgeteld). Met automatisch vullen wordt geen blijvende relatie tot stand gebracht tussen cellen in de groep. Nadat u cellen automatisch hebt gevuld, kunt u de inhoud van elke cel afzonderlijk aanpassen.
Werken met rijen en kolommen U kunt snel rijen en kolommen toevoegen of verwijderen, een koptekstrij of -kolom of een voettekstrij toevoegen.
Rijen toevoegen U kunt rijen in een tabel of aan het einde van een tabel invoegen. In tabellen met een voettekstrij worden de rijen die u onderaan toevoegt boven de voettekstrij geplaatst. Manieren om rijen toe te voegen: m Om één rij toe te voegen, selecteert u een cel en kiest u 'Opmaak' > 'Tabel' > 'Voeg rij boven toe' of 'Voeg rij onder toe'. U kunt deze commando's ook kiezen uit het venstermenu 'Wijzig rijen en kolommen' in het infovenster 'Tabel'. m Om onder aan de tabel een rij toe te voegen, selecteert u de laatste cel en drukt u op de Tab-toets.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
143
m Om onder aan de tabel een of meer rijen toe te voegen, wijzigt u het aantal rijen in het veld 'Rijen' in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel'. m U kunt cellen in twee gelijke rijen splitsen. Raadpleeg het gedeelte “Tabelcellen splitsen” op pagina 147 voor instructies.
Kolommen toevoegen U kunt extra kolommen aan een tabel toevoegen. Manieren om kolommen toe te voegen: m Om één kolom toe te voegen, selecteert u een cel en kiest u 'Opmaak' > 'Tabel' > 'Voeg kolom links toe' of 'Voeg kolom rechts toe'. U kunt deze commando's ook kiezen uit het venstermenu 'Wijzig rijen en kolommen' in het infovenster 'Tabel'. m Om aan de rechterkant van de tabel een of meer kolommen toe te voegen, wijzigt u het aantal kolommen in het veld 'Kolommen' in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel'. m U kunt cellen in twee gelijke kolommen splitsen. Raadpleeg het gedeelte “Tabelcellen splitsen” op pagina 147 voor instructies.
Een rij of kolom verwijderen Er zijn verschillende manieren om een of meerdere rijen of kolommen in een tabel te verwijderen. Manieren om rijen of kolommen te verwijderen: m Selecteer een of meerdere rijen of kolommen of een cel in de rij of kolom die u wilt verwijderen. Kies vervolgens 'Opmaak' > 'Tabel' > 'Verwijder rij' of 'Opmaak' > 'Tabel' > 'Verwijder kolom'. m Om een of meerdere rijen of kolommen te verwijderen, selecteert u de desbetreffende rijen of kolommen en kiest u vervolgens 'Verwijder rij' of 'Verwijder kolom' uit het venstermenu 'Wijzig rijen en kolommen' in het infovenster 'Tabel'. U kunt ook 'Opmaak' > 'Tabel' > [optie] kiezen.
Werken met een koptekstrij of -kolom Met koptekstrijen en -kolommen kunt u de gegevens in de rijen en kolommen labelen. Koptekstrijen en -kolommen hebben een andere opmaak dan de overige rijen en kolommen, zodat ze duidelijk zichtbaar zijn. Een koptekstrij bestaat uit de bovenste cel van de kolommen. Een koptekstkolom bestaat uit de meest linkse cellen van elke rij. Het is niet mogelijk om een rij met koptekst of een rij met voettekst in meerdere rijen te splitsen of koptekstkolommen in meerdere kolommen te splitsen. Manieren om een koptekstrij of -kolom toe te voegen of te verwijderen: m Selecteer de tabel en schakel vervolgens het aankruisvak 'Koptekstrij' of 'Koptekstkolom' in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel' in of uit.
144
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
m Selecteer de tabel, kies 'Opmaak' > 'Tabel' en kies een van de volgende opties uit het submenu: 'Voeg rij met koptekst toe', 'Verwijder rij met koptekst', 'Voeg kolom met koptekst toe' of 'Verwijder kolom met koptekst'.
Werken met een voettekstrij Met een voettekstrij kunt u de aandacht vestigen op de laatste rij van een tabel. U kunt in een voettekstrij dezelfde inhoud invoeren als in de overige rijen. Een voettekstrij heeft echter een andere opmaak, waardoor deze meer in het oog springt. Manieren om een rij met voettekst toe te voegen of te verwijderen: m Selecteer de tabel en schakel vervolgens het aankruisvak 'Voettekstrij' in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel' in of uit. m Selecteer de tabel, kies 'Opmaak' > 'Tabel' en kies 'Voeg rij met voettekst toe' of 'Verwijder rij met voettekst' uit het submenu.
Het formaat van een rij of kolom wijzigen U kunt het formaat van alle rijen en kolommen aanpassen, zodat alle rijen en kolommen even groot zijn. U kunt ook alleen het formaat van bepaalde rijen of kolommen wijzigen. Manieren om het formaat van tabelrijen en -kolommen te wijzigen: m Om alle rijen even groot te maken, selecteert u de tabel en kiest u 'Opmaak' > 'Tabel' > 'Verdeel rijen gelijkmatig'. Om alle kolommen even groot te maken, kiest u 'Opmaak' > 'Tabel' > 'Verdeel kolommen gelijkmatig'. m Om het formaat van één rij te wijzigen, selecteert u een cel in de rij en geeft u de gewenste waarde op in het veld 'Rijhoogte' in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel'. m Om het formaat van één kolom te wijzigen, selecteert u een cel in de kolom en geeft u de gewenste waarde op in het veld 'Kolombreedte' in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel'. m Om een aantal rijen even groot te maken, selecteert u een of meer cellen in de gewenste rijen en kiest u 'Tabel' > 'Verdeel rijen gelijkmatig'. De rijen hoeven niet aangrenzend te zijn. U kunt ook de gewenste waarde opgeven in het veld 'Rijhoogte' in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel'. m Om een aantal kolommen even groot te maken, selecteert u een of meer cellen in de gewenste kolommen en kiest u 'Tabel' > 'Verdeel kolommen gelijkmatig'. De kolommen hoeven niet aangrenzend te zijn. U kunt ook de gewenste waarde opgeven in het veld 'Kolombreedte' in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel'. Raadpleeg het gedeelte “Inhoud weergeven die niet in de cel past” op pagina 137 voor opties wanneer celinhoud na het wijzigen van het celformaat is afgekapt.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
145
Wisselende rijkleuren U kunt rijen om en om een andere achtergrondkleur geven, zodat er een fraai kleureneffect ontstaat. Wisselende rijkleuren instellen 1 Selecteer de tabel. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Tabelinfo'. 3 Schakel het aankruisvak 'Wisselende rijkleur' in. 4 Klik in het bijbehorende kleurenvak om het venster 'Kleuren' te openen en kies een kleur voor de rij. Raadpleeg het gedeelte “Het venster 'Kleuren' gebruiken” op pagina 89 voor instructies. 5 De kleur van de overige rijen kunt u instellen met behulp van de regelaars voor 'Celachtergrond' van het infovenster 'Tabel'. Raadpleeg het gedeelte “Een kleur als vulling voor een object gebruiken” op pagina 87 voor instructies.
Werken met tabelcellen U kunt tabelcellen onder andere splitsen en samenvoegen, het formaat en de opmaak van cellen aanpassen, cellen verbergen en opmerkingen aan cellen toevoegen.
Tabelcellen samenvoegen Als u tabelcellen samenvoegt, worden aangrenzende cellen tot één cel gecombineerd. Hierbij verdwijnen de randen tussen de cellen, zodat ze als één cel worden beschouwd. Tabelcellen samenvoegen 1 Selecteer twee of meer aangrenzende tabelcellen. De groep cellen die u kiest, moet een rechthoek vormen en het moeten allemaal hoofdtekstcellen of koptekstcellen zijn. 2 Kies 'Opmaak' > 'Tabel' > 'Voeg cellen samen'. U kunt het commando 'Voeg cellen samen' ook kiezen uit het venstermenu 'Wijzig rijen en kolommen' in het infovenster 'Tabel'. Als u horizontaal aangrenzende cellen samenvoegt met alleen tekst of een combinatie van tekst, getallen, formules en notaties voor waarden, wordt de inhoud van alle originele cellen samengevoegd als door tabs gescheiden tekst. Als u verticaal aangrenzende cellen samenvoegt met alleen tekst of een combinatie van tekst, getallen, formules en notaties voor waarden, wordt de inhoud van alle originele cellen samengevoegd als door regeleinden gescheiden tekst. Bij het samenvoegen van kolomcellen wordt de afbeelding of kleur van de bovenste cel overgenomen als achtergrondafbeelding of -kleur voor alle cellen. Bij het samenvoegen van rijcellen wordt de afbeelding of kleur van de meest linkse cel overgenomen als achtergrondafbeelding of -kleur voor alle cellen.
146
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
Als u een cel met tekst, een getal, een formule of celnotatie samenvoegt met een lege cel, behoudt de nieuwe cel de inhoud van de niet-lege cel. Als een cel met een getalnotatie wordt samengevoegd met een lege cel, behoudt de nieuwe cel de getalnotatie.
Tabelcellen splitsen Wanneer u cellen splitst, wordt elke geselecteerde cel in twee gelijke delen verdeeld. U kunt een cel horizontaal (in rijen) of verticaal (in kolommen) splitsen. De twee nieuwe cellen hebben precies dezelfde kleur of afbeelding als achtergrond. Als de oorspronkelijke cel tekst bevatte, blijft deze staan in de bovenste of meest linkse cel. Cellen horizontaal of verticaal splitsen 1 Selecteer een tabelcel of meerdere tabelcellen. Om een hele rij of kolom te splitsen, selecteert u alle cellen in de rij of kolom. 2 Kies 'Opmaak' > 'Tabel' > 'Splits in rijen' om cellen in rijen te splitsen. Kies 'Tabel' > 'Splits in kolommen' om cellen in kolommen te splitsen. U kunt ook het commando 'Splits rijen' of 'Splits kolommen' kiezen uit het venstermenu 'Wijzig rijen en kolommen' in het infovenster 'Tabel'. 3 Als u de cellen in nog kleinere delen wilt splitsen, voert u stap 1 en 2 opnieuw uit. U kunt gesplitste cellen opnieuw samenvoegen (raadpleeg het gedeelte “Tabelcellen samenvoegen” op pagina 146).
Randen van tabelcellen opmaken U kunt de lijndikte en kleur van celranden wijzigen. U kunt ook de rand van een willekeurige cel verbergen. Manieren om randen van tabelcellen op te maken: 1 Selecteer de randsegmenten van de cel die u wilt opmaken (raadpleeg het gedeelte “Tabelcelranden selecteren” op pagina 134). 2 Als het infovenster 'Tabel' niet is geopend, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klikt u op de knop 'Tabelinfo' en klikt u vervolgens op 'Tabel'. 3 U kunt de lijndikte en kleur van celranden wijzigen met behulp van de instellingen voor celranden: Venstermenu 'Lijn': Hier stelt u een kleur voor de lijn in. Kies 'Geen' om de randen te verbergen. Veld voor lijndikte: hier stelt u de gewenste lijndikte in. Kleurenvak: Als u hierop klikt, kunt u de gewenste lijnkleur kiezen in het venster 'Kleuren'. Raadpleeg het gedeelte “Het venster 'Kleuren' gebruiken” op pagina 89 voor instructies.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
147
Cellen kopiëren en verplaatsen U kunt tabelcellen kopiëren of verplaatsen door te slepen of door bepaalde commando's uit te voeren. Manieren om cellen te kopiëren en te verplaatsen: m Om celwaarden binnen een tabel te verplaatsen, selecteert u de gewenste cel of aangrenzende cellen. Vervolgens sleept u de geselecteerde cellen naar de doelcellen. De waarden in de selectie en de waarden in de doelcellen worden omgewisseld. m Om een of meer cellen in een tabel te kopiëren of naar een andere tabel te kopiëren, sleept u de geselecteerde cellen terwijl u de Option-toets (z) ingedrukt houdt. Eventuele waarden in de doelcellen worden overschreven. U kunt ook cellen kopiëren door deze te selecteren en vervolgens 'Wijzig' > 'Kopieer' te kiezen. Selecteer vervolgens de gewenste doelcellen en kies 'Wijzig' > 'Plak'. Raadpleeg het gedeelte “Een formule met celverwijzingen kopiëren of verplaatsen” op pagina 155 voor informatie over het dupliceren of verplaatsen van een cel die een formule bevat.
Tabelcellen sorteren U kunt de waarden van bepaalde of alle cellen in een kolom in oplopende of aflopende volgorde sorteren. Hierbij worden de rijen die de cellen bevatten die worden gesorteerd, opnieuw geordend. Cellen met koptekst worden echter niet gesorteerd. Manieren om te sorteren: Â Om alle cellen in een kolom te sorteren, selecteert u een van de cellen in de kolom, opent u het infovenster 'Tabel' en kiest u 'Sorteer oplopend' of 'Sorteer aflopend' uit het venstermenu 'Wijzig rijen en kolommen'. Â Om alleen bepaalde cellen in een kolom te sorteren, selecteert u de gewenste cellen voordat u 'Sorteer oplopend' of 'Sorteer aflopend' kiest. In de onderstaande tabel wordt beschreven hoe verschillende typen gegevens in oplopende of aflopende volgorde worden gesorteerd.
148
Gegevens
Oplopende volgorde
Aflopende volgorde
Tekst
aA-zZ
Zz-Aa
Datums
Jaar (minst recent eerst), vervolgens de maand (januari eerst) en vervolgens de dag (1-31)
Jaar (meest recent eerst), vervolgens de maand (december eerst) en vervolgens de dag (31-1)
Getallen
-2, -1, 0, 1, enzovoort
1, 0, -1, -2, enzovoort
Cellen die alleen tekst bevatten, gemengd met cellen die alleen getallen bevatten
-2, -1, 0, 1, enzovoort en vervolgens aA-zZ
Zz-Aa, vervolgens 1, 0, -1, -2, enzovoort
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
Gegevens
Oplopende volgorde
Aflopende volgorde
Cellen die tekst en getallen door Eerst waarden die beginnen met Eerst waarden die beginnen met elkaar bevatten getallen (1z, 1Z, a1, A1) tekst (A1, a1, 1A, 1z) Lege cellen
Onderaan
Onderaan
Booleaans (WAAR, ONWAAR)
Onder tekst en boven een lege cel
Boven tekst
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
149
7
Werken met formules en functies in tabellen
7
Dit hoofdstuk bevat informatie over de manier waarop u berekeningen in tabelcellen kunt uitvoeren met behulp van formules en functies. Raadpleeg Hoofdstuk 6, “Werken met tabellen”, op pagina 127 voor instructies voor het invoegen en opmaken van tabellen en gegevens in tabellen. Raadpleeg het ingebouwde helpsysteem voor volledige informatie over de afzonderlijke functies.
Werken met formules Een formule is een rekenkundige expressie waarbij waarden worden afgeleid met behulp van bewerkingen. U kunt een formule aan een tabelcel toevoegen om een waarde weer te geven die is afgeleid van waarden in andere tabelcellen. U kunt bijvoorbeeld een formule toevoegen aan de onderste cel van een kolom waarmee de getallen in alle andere cellen in de kolom bij elkaar worden opgeteld. Als een van de waarden in de kolom wordt gewijzigd, wordt het totaal in de onderste cel automatisch ook gewijzigd. Met formules worden waarden afgeleid met behulp van operators en functies. Â Met operators worden bewerkingen uitgevoerd als optellen (+) en vermenigvuldigen (*). Met de volgende formule worden waarden bij elkaar opgeteld: =A2 + 16. A2 wordt een celverwijzing genoemd. A2 verwijst naar de tweede cel in de eerste kolom. De waarde 16 wordt een constante genoemd omdat het een specifieke waarde betreft die niet gebruik maakt van operators of functies. De waarde in cel A2 wordt opgeteld bij de waarde 16 en het resultaat wordt weergegeven in de cel die de formule bevat. Formules beginnen altijd met een isgelijkteken (=). Voor het gemak is het isgelijkteken in de Keynote-documentatie weggelaten. Â Functies zijn vooraf gedefinieerde, benoemde bewerkingen zoals SOM en GEMIDDELDE.
150
Als u een functie wilt gebruiken, voert u de naam van de functie in en voert u tussen de haakjes na de naam de vereiste argumenten in. Met argumenten geeft u de gegevens op die door de functie worden gebruikt als de bewerkingen worden uitgevoerd. Met de volgende formule worden de waarden in negen cellen van de eerste kolom bij elkaar opgeteld: SOM(A2:A10). Er is één argument, namelijk A2:A10. De dubbele punt betekent dat de waarden in cel A2 tot en met A10 moeten worden gebruikt.
Snel een formule toevoegen Een snelle manier om een eenvoudige berekening uit te voeren met waarden in een reeks aangrenzende tabelcellen is door een formule toe te voegen via het venstermenu 'Snelle formule' in het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel'.
U kunt de volgende bewerkingen met behulp van het venstermenu 'Snelle formule' uitvoeren: m Kies een van de volgende bewerkingen om berekeningen uit te voeren met waarden in de geselecteerde cellen. Lege cellen en cellen met waarden die niet worden genoemd, worden genegeerd. 'Som': hiermee worden de numerieke waarden in de cellen bij elkaar opgeteld. 'Gemiddelde': hiermee wordt het rekenkundige gemiddelde van de numerieke waarden in de cellen berekend. 'Min': hiermee wordt bepaald welke numerieke waarde in de cellen het kleinst is. 'Max': hiermee wordt bepaald welke numerieke waarde in de cellen het grootst is. 'Aantal': hiermee wordt bepaald hoeveel van de waarden in de cellen numerieke waarden of datum- en tijdwaarden zijn. 'Product': hiermee worden alle numerieke waarden in de cellen vermenigvuldigd. m Kies 'Formule-editor' om de formule-editor te openen. Raadpleeg het gedeelte “Werken met de formule-editor” op pagina 153 voor instructies. Een eenvoudige berekening met kolomwaarden uitvoeren Met het venstermenu 'Snelle formule' in het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel' kunt u snel eenvoudige berekeningen met aangrenzende waarden in een kolom uitvoeren en de resultaten van deze berekeningen weergeven.
Hoofdstuk 7 Werken met formules en functies in tabellen
151
Manieren om eenvoudige berekeningen met waarden in een kolom uit te voeren: m Om een berekening uit te voeren met waarden in een reeks aangrenzende cellen, selecteert u de cellen, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klikt u op de knop 'Tabelinfo' en klikt u vervolgens op 'Opmaak'. Kies een formule uit het venstermenu 'Snelle formule'. In Keynote worden de formule en het resultaat van de formule in de eerste lege cel onder de geselecteerde cellen geplaatst. Als er geen lege cel is, wordt in Keynote een voettekstrij aangemaakt waarin het resultaat van de formule wordt weergegeven. m Om een berekening uit te voeren met alle waarden in een kolom, klikt u op de koptekstcel of verwijzingslabel van de kolom. Kies in het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel' een formule uit het venstermenu 'Snelle formule'. In Keynote worden de formule en het resultaat van de formule in een voettekstrij geplaatst. Als de tabel geen voettekstrij heeft, wordt er in Keynote één toegevoegd. Een eenvoudige berekening met rijwaarden uitvoeren Met het venstermenu 'Snelle formule' in het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel' kunt u snel eenvoudige berekeningen met aangrenzende waarden in een rij uitvoeren en de resultaten van deze berekeningen weergeven. Manieren om eenvoudige berekeningen met waarden in een rij uit te voeren: m Om een berekening uit te voeren met waarden in een reeks aangrenzende cellen, selecteert u de cellen, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klikt u op de knop 'Tabelinfo' en klikt u vervolgens op 'Opmaak'. Kies een berekening uit het venstermenu 'Snelle formule'. In Keynote worden de formule en het resultaat van de formule in de eerste lege cel rechts van de geselecteerde cellen geplaatst. Als er geen lege cel is, wordt in Keynote een kolom toegevoegd waarin het resultaat van de formule wordt weergegeven. m Om een berekening uit te voeren met alle waarden in een rij, klikt u op de koptekstcel of verwijzingslabel van de rij. Kies in het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel' een formule uit het venstermenu 'Snelle formule'. De formule en het resultaat van de formule worden in Keynote in een nieuwe kolom geplaatst.
Een formule verwijderen U kunt formules die aan een cel zijn gekoppeld snel verwijderen indien u deze niet meer wilt gebruiken. Een formule uit een cel verwijderen 1 Selecteer de cel. 2 Druk op de Delete-toets.
152
Hoofdstuk 7 Werken met formules en functies in tabellen
Werken met de formule-editor Met de formule-editor kunt u een formule aanmaken of wijzigen. Annuleerknop Hiermee maakt u wijzigingen ongedaan. Als u hierop klikt, kunt u de formuleeditor verplaatsen door te slepen.
Accepteerknop Hiermee bewaart u wijzigingen. Tekstveld Hier kunt u een formule bekijken of wijzigen.
Manieren om de formule-editor te openen: m Selecteer een tabelcel en typ vervolgens het isgelijkteken (=). m Selecteer een tabelcel, klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tabelinfo' en klik vervolgens op 'Opmaak'. Kies 'Formule-editor' uit het venstermenu 'Snelle formule'. m Selecteer de tabel en klik dubbel op een tabelcel die een formule bevat. Wanneer de formule-editor wordt geopend, wordt deze op de geselecteerde cel weergegeven. Als u de formule-editor wilt verplaatsen, plaatst u de cursor op de linkerkant van de formule-editor. Zodra de cursor in een handje verandert, klikt u en sleept u om de formule-editor te verplaatsen. Als u een cel selecteert die een formule bevat, worden de argumenten van de formule met een kleur gemarkeerd. Een nieuwe formule toevoegen met de formule-editor Met de formule-editor kunt u formules aanmaken. Een nieuwe formule met de formule-editor toevoegen 1 Selecteer de cel waarin u het resultaat van de formule wilt weergeven. 2 Open de formule-editor. Typ bijvoorbeeld het isgelijkteken (=). 3 Geef de formule op in het tekstveld. Zorg ervoor dat het isgelijkteken het eerste teken in de formule is. Raadpleeg het gedeelte “Werken met celverwijzingen” op pagina 154 voor informatie over technieken voor het opnemen van celverwijzingen in uw formules. Raadpleeg het gedeelte “Werken met operators” op pagina 156 voor informatie over het gebruik van operators in formules. Raadpleeg het gedeelte “Werken met functies” op pagina 159 voor informatie over het invoegen van een functie in een formule. 4 Om de wijzigingen te bewaren, drukt u op de Return- of Enter-toets of klikt u op de accepteerknop in de formule-editor. U kunt ook buiten de tabel klikken.
Hoofdstuk 7 Werken met formules en functies in tabellen
153
Om de formule-editor te sluiten zonder de wijzigingen te bewaren, drukt u op de Esc-toets of klikt u op de annuleerknop in de formule-editor. Een formule bewerken met de formule-editor Met de formule-editor kunt u formules bewerken. Een formule bewerken 1 Klik dubbel op een tabelcel die een formule bevat. De formule-editor wordt geopend. De formule wordt in het tekstveld weergegeven en de argumenten van de formule zijn met een kleur gemarkeerd. 2 Breng de gewenste wijzigingen aan. Met behulp van de pijltoetsen kunt u het invoegpunt in het tekstveld verplaatsen. 3 Om de wijzigingen te bewaren, drukt u op de Return- of Enter-toets of klikt u op de accepteerknop in de formule-editor. U kunt ook buiten de tabel klikken. Om de formule-editor te sluiten zonder de wijzigingen te bewaren, drukt u op de Esc-toets of klikt u op de annuleerknop in de formule-editor.
Werken met celverwijzingen Met behulp van celverwijzingen kunt u in formules verwijzen naar specifieke cellen. Als u bijvoorbeeld een formule toevoegt waarmee het gemiddelde van de waarden in twee cellen wordt berekend, kunt u met celverwijzingen aangeven om welke cellen het gaat. U geeft celverwijzingen op met de letters en nummers van de verwijzingslabels of met de namen van de koptekstcellen: Â Wanneer de tabel zowel een rij met koptekst als een kolom met koptekst bevat, kunt u naar een cel verwijzen met de kolomnaam gevolgd door de rijnaam. Als bijvoorbeeld '2006' de naam van een kolom en 'Aantal leerlingen' de naam van een rij is, kunt u met '2006 Aantal leerlingen' verwijzen naar de cel die het snijpunt van de rij en de kolom vormt. Â U kunt naar een bepaalde cel verwijzen met de letters en nummers van de verwijzingslabels. U geeft de kolomletter gevolgd door het rijnummer op. C55 verwijst bijvoorbeeld naar de vijfenvijftigste rij in de derde kolom. Een celverwijzing aan een formule toevoegen Om een celverwijzing in te voegen, klikt u op een cel of op een verwijzingslabel of selecteert u een reeks cellen als het invoegpunt in het tekstveld van de formule-editor wordt weergegeven. U kunt ook een celverwijzing invoegen door de celverwijzing te typen. Manieren om een celverwijzing op het invoegpunt in het tekstveld in te voegen: m Om een verwijzing naar een bepaalde cel in te voegen met de muis, klikt u op de cel.
154
Hoofdstuk 7 Werken met formules en functies in tabellen
U kunt ook een verwijzing naar een bepaalde cel typen. Geef de kolomletter gevolgd door het rijnummer (A4) in de verwijzingslabels op of geef de kolomnaam gevolgd door de rijnaam ('2006 Aantal leerlingen') op. m Als u een verwijzing naar een reeks afzonderlijke cellen wilt toevoegen, klikt u op elke cel. Als de verwijzingen argumenten in een functie zijn, wordt door Keynote automatisch een komma (,) tussen de verwijzingen ingevoegd, die u door een ander teken kunt vervangen. Als u bijvoorbeeld landinstellingen gebruikt waarbij het decimale scheidingsteken een komma is, kunt u verwijzingen naar meerdere cellen van elkaar scheiden door een dubbele punt in plaats van een komma. m Om een verwijzing naar een reeks aangrenzende cellen toe te voegen, sleept u over de cellen die u wilt toevoegen. U kunt ook in de eerste cel typen of in de eerste cel klikken, een dubbele punt typen en vervolgens de laatste cel typen of in de laatste cel klikken. B2:B5 verwijst bijvoorbeeld naar vier cellen in de tweede kolom. B2:C3 verwijst naar twee cellen in de tweede kolom en twee cellen in de derde kolom. m Om naar alle cellen in een kolom te verwijzen, klikt u op de verwijzingslabel van de kolom of op de koptekstcel van de kolom (indien aanwezig). U kunt de verwijzing ook typen. In dat geval gebruikt u de kolomletter (C of C:C) of de kolomnaam als er een koptekstcel aanwezig is. Met SOM(B) of SOM(B:B) worden bijvoorbeeld alle waarden in de cellen van de tweede kolom bij elkaar opgeteld. m Om naar alle cellen in een rij te verwijzen, klikt u op de verwijzingslabel van de rij of op de koptekstcel van de rij (indien aanwezig). U kunt de verwijzing ook typen. In dat geval gebruikt u het rijnummer (1:1) of de rijnaam als er een koptekstcel aanwezig is. Met SOM(1:1) worden bijvoorbeeld alle waarden in de cellen van de eerste rij bij elkaar opgeteld. Een formule met celverwijzingen kopiëren of verplaatsen U kunt een formule met celverwijzingen kopiëren of verplaatsen zonder dat de verwijzingen ongeldig worden. Manieren om formules te kopiëren en te verplaatsen: m Om een formule naar een andere cel te verplaatsen, verplaatst u de cel met de formule door deze naar een andere cel te slepen. m Om een kopie van een formule in een andere cel te plakken en in beide formules dezelfde celverwijzingen te gebruiken, plaatst u een dollarteken ($) vóór de kolomen rijaanduiding (=$A$1). Hierdoor wordt een zogenaamde absolute celverwijzing aangemaakt. Als cel D1 bijvoorbeeld de formule =A1 bevat en u een kopie van de formule in cel E1 wilt plakken, wijzigt u de formule in =$A$1, selecteert u D1, kopieert u de cel en plakt u de kopie in cel E1. De formule $A$1 wordt gekopieerd naar cel E1. Als u geen absolute celverwijzing in de formule had gebruikt, zou cel E1 de formule =B1 bevatten.
Hoofdstuk 7 Werken met formules en functies in tabellen
155
Formules eenmaal toepassen op cellen in een kolom of rij Als een tabel koptekstcellen bevat, kunt u snel een formule toepassen op alle cellen in een rij of kolom. De waarden in de cellen worden opnieuw berekend aan de hand van de formule. Deze formule wordt een koptekstformule genoemd. Een koptekstformule toepassen op cellen in een kolom of rij 1 Selecteer de koptekstcel voor de kolom of rij. 2 Open de formule-editor. Typ bijvoorbeeld het isgelijkteken (=). 3 Typ de formule die u op elke cel in de kolom of rij wilt toepassen. Als u bijvoorbeeld waarden aan de cellen van kolom C wilt toewijzen die vijf maal zo groot zijn als de waarden in de corresponderende cellen van kolom B, gebruikt u de formule B*5 of B:B*5. De formule wordt gedupliceerd in alle cellen van de kolom of rij. In dit voorbeeld bevat C4 de waarde die wordt berekend met de formule B4*5. 4 Klik op de accepteerknop of druk op de Return- of Enter-toets om de formule te bewaren.
Fouten en waarschuwingen afhandelen Als een formule in een tabelcel onvolledig is, ongeldige celverwijzingen bevat of anderszins onjuist is, of als een importbewerking een fout in een cel veroorzaakt, wordt in Keynote een symbool in de cel weergegeven. Een blauw vierkantje in de linkerbovenhoek van een cel geeft aan dat er een of meer waarschuwingen zijn. Een rood driehoekje in het midden van een cel betekent dat de formule een fout bevat. Foutberichten en waarschuwingen weergeven m Klik op het symbool. Er verschijnt een berichtvenster waarin de fout of waarschuwing wordt vermeld.
Werken met operators Met operators in formules kunt u rekenkundige bewerkingen uitvoeren en waarden met elkaar vergelijken: Â Met rekenkundige operators worden rekenkundige bewerkingen (zoals optellen en aftrekken) uitgevoerd, waarvan het resultaat numeriek is. Â Met vergelijkingsoperators worden twee waarden met elkaar vergeleken. Het resultaat is WAAR of ONWAAR.
Een rekenkundige bewerking uitvoeren Als u een formule wilt maken waarmee een rekenkundige bewerking wordt uitgevoerd, gebruikt u rekenkundige operators. Als u bijvoorbeeld drie waarden in een kolom bij elkaar wilt optellen, kunt u een formule maken die er als volgt uitziet: A2+A3+A5.
156
Hoofdstuk 7 Werken met formules en functies in tabellen
Hieronder volgt een overzicht van rekenkundige operators. Voor volledige informatie over de rekenkundige operators die door Keynote worden ondersteund, raadpleegt u het gedeelte “Rekenkundige operators” op pagina 157. Bewerking
Rekenkundige operator
Voorbeeld
Twee waarden bij elkaar optellen
+
A2+B2
De ene waarde van de andere aftrekken
–
A2-B2
Twee waarden vermenigvuldigen
*
A2*B2
De ene waarde door de andere delen
/
A2/B2
Een rekenkundige formule aan een cel toevoegen 1 Selecteer een lege cel waarin u het resultaat van de formule wilt weergeven. 2 Open de formule-editor. Typ bijvoorbeeld het isgelijkteken (=). 3 Voer de formule in het veld in, voorafgegaan door het isgelijkteken. U kunt de formule A3*B5+B6 bijvoorbeeld op de volgende manier in het tekstveld invoeren: klik op of typ A3 na het isgelijkteken, typ * (de operator voor vermenigvuldigen), klik op of typ B5 en klik vervolgens op B6 (als u geen operator typt voordat u klikt, wordt in Keynote automatisch het plusteken (+) toegevoegd wanneer u geen functieargumenten opgeeft). 4 Klik op de accepteerknop of druk op de Return- of Enter-toets om de formule te bewaren.
Rekenkundige operators Met rekenkundige operators in formules in tabelcellen worden rekenkundige bewerkingen uitgevoerd, waarvan het resultaat numeriek is. Dit zijn de rekenkundige operators (in de voorbeelden bevat cel A2 de waarde 20 en cel B2 de waarde 2): m De operator + levert de som van twee waarden op. A2+B2 levert bijvoorbeeld 22 op. m De operator – levert het verschil tussen twee waarden op. A2–B2 levert bijvoorbeeld 18 op. m De operator * levert het product van twee waarden op. A2*B2 levert bijvoorbeeld 40 op. m De operator / levert het resultaat van het delen van een waarde door een andere waarde op. A2/B2 levert bijvoorbeeld 10 op.
Hoofdstuk 7 Werken met formules en functies in tabellen
157
m De operator ^ levert het resultaat van het verheffen van een waarde tot de macht van een andere waarde op. A2^B2 levert bijvoorbeeld 400 op. m De operator % levert het resultaat van het delen van een waarde door 100 op. Zo wordt voor A2% de waarde 0,2 geretourneerd en dit wordt voor weergave genoteerd als 20%. Wanneer een celverwijzing naar een lege cel verwijst, wordt de waarde 0 gebruikt. Wanneer een celverwijzing naar een cel verwijst die ONWAAR bevat, wordt de waarde 0 gebruikt. Als de cel WAAR bevat, wordt 1 gebruikt. WAAR+1 levert bijvoorbeeld 2 op. Als u een reeks gebruikt met een rekenkundige operator levert dat een fout op. 3+hallo is bijvoorbeeld geen correcte rekenkundige bewerking.
Vergelijkingsoperators Met vergelijkingsoperators worden twee waarden met elkaar vergeleken. Het resultaat is WAAR of ONWAAR. Dit zijn de vergelijkingsoperators (in de voorbeelden bevat cel A2 de waarde 20 en cel B2 de waarde 2): m De operator = levert WAAR op als twee waarden gelijk zijn. A2=B2 levert bijvoorbeeld ONWAAR op. m De operator <> levert WAAR op als twee waarden niet gelijk zijn. A2<>B2 levert bijvoorbeeld WAAR op. m De operator > levert WAAR op als de eerste waarde groter is dan de tweede waarde. A2>B2 levert bijvoorbeeld WAAR op. m De operator < levert WAAR op als de eerste waarde kleiner is dan de tweede waarde. A2
= levert WAAR op als de eerste waarde groter is dan of gelijk is aan de tweede waarde. A2>=B2 levert bijvoorbeeld WAAR op. m De operator <= levert WAAR op als de eerste waarde kleiner is dan of gelijk is aan de tweede waarde. A2<=B2 levert bijvoorbeeld ONWAAR op.
158
Hoofdstuk 7 Werken met formules en functies in tabellen
Reeksen hebben een hogere waarde dan getallen. Hallo>5 levert bijvoorbeeld WAAR op. WAAR en ONWAAR kunnen met elkaar worden vergeleken, maar niet met getallen of reeksen. WAAR > ONWAAR en ONWAAR < WAAR, omdat WAAR wordt geïnterpreteerd als 1 en ONWAAR wordt geïnterpreteerd als 0. WAAR = 1 retourneert ONWAAR en WAAR = “Enigetekst” retourneert ONWAAR.
Werken met functies Een functie is een vooraf gedefinieerde, benoemde bewerking (zoals SOM en GEMIDDELDE) waarmee u een berekening in een tabelcel kunt uitvoeren. Er zijn verschillende groepen functies, van financiële functies voor het berekenen van rentepercentages, investeringswaarden, enzovoort, tot statistische functies voor het berekenen van gemiddelden, waarschijnlijkheden, standaarddeviaties, enzovoort. Raadpleeg Keynote Help voor volledige informatie over alle functies, inclusief de argumenten waarmee u de gegevens opgeeft waarop de functieberekeningen worden uitgevoerd. U kunt een functie in het tekstveld van de formule-editor typen. U kunt ook met behulp van de functiekiezer een functie aan een formule toevoegen. Een functie toevoegen via de functiekiezer 1 Selecteer de cel waarin u een functie wilt invoegen. 2 Open de formule-editor en klik in het tekstveld op de plaats waar u de functie wilt invoegen. 3 Kies 'Voeg in' > 'Functie'. De functiekiezer wordt geopend.
Hoofdstuk 7 Werken met formules en functies in tabellen
159
4 Selecteer een functie. U kunt zoeken naar een functie door in de lijst aan de rechterkant te scrollen. Als u een functiecategorie aan de linkerkant selecteert, worden alleen de functies van de desbetreffende categorie weergegeven. U kunt ook naar een bepaalde functie in de geselecteerde functiecategorie zoeken met behulp van het zoekveld rechtsboven. 5 Klik op 'Voeg in'. De functie wordt in Keynote in het tekstveld ingevoegd, gevolgd door een of meer plaatsaanduidingen voor argumenten, die tussen haakjes worden geplaatst. 6 Vervang elke plaatsaanduiding door een celverwijzing of een andere waarde, of breng andere wijzigingen in de formule aan met behulp van de formule-editor.
160
Hoofdstuk 7 Werken met formules en functies in tabellen
8
Werken met diagrammen
8
U kunt gegevens uit tabellen omzetten in aantrekkelijke diagrammen. In dit hoofdstuk leest u hoe u diagrammen aanmaakt en opmaakt. Keynote biedt hulpmiddelen waarmee u uw eigen, visueel aantrekkelijke diagrammen kunt aanmaken om numerieke gegevens te presenteren. U kunt gegevens uit een spreadsheet kopiëren en plakken of de gegevens direct in de diagramgegevenseditor typen om de diagrammen rechtstreeks in het diawerkgebied aan te maken en te bewerken. De weergave van diagrammen wordt standaard afgestemd op het thema dat u gebruikt.
Informatie over diagrammen U kunt gegevens in een diagram weergeven om trends of relaties aanschouwelijk te maken die minder duidelijk zijn wanneer de gegevens in rijen en kolommen worden weergegeven. U kunt kiezen uit verschillende diagramtypen, zoals een cirkeldiagram, lijndiagram, staafdiagram, kolomdiagram, vlakdiagram en spreidingsdiagram. Voor de meeste diagrammen bestaat zowel een tweedimensionale als een driedimensionale versie. U kunt de gegevens in de diagram invoeren met behulp van de diagramgegevenseditor, zoals in het gedeelte“Diagramgegevens bewerken” op pagina 166 wordt beschreven. Als u gegevens in de diagramgegevenseditor wijzigt, wordt het diagram automatisch bijgewerkt.
161
U kunt bijvoorbeeld een diagram aanmaken waarin wordt weergegeven hoeveel werknemers per jaar werkzaam zijn in regio 1 en regio 2. Een dergelijke tabel kan bestaan uit twee rijen (een voor regio 1 en een voor regio 2) en vier kolommen (een voor elk jaar, lopend van 2007 tot en met 2010).
Deze vakjes duiden de kleuren van de verschillende gegevensreeksen aan.
U kunt deze gegevens op verschillende manieren in een diagram weergeven. In een staafdiagram hebt u bijvoorbeeld de volgende mogelijkheden: Â U kunt het aantal werknemers in 2007 voor regio 1 en regio 2 in twee staven naast elkaar weergeven, gevolgd door twee staven voor 2008, 2009 en 2010. Een dergelijke diagram heeft twee gegevensreeksen en vier gegevenssets. Regio 1 en regio 2 worden gegevensreeksen genoemd. Voor elke regio wordt een reeks gegevenswaarden weergegeven. De gegevenswaarden ('gegevenspunten') voor elke regio worden aangeduid met staven die naast elkaar in het diagram worden weergegeven. Elke groep is een gegevensset (2007 is een gegevensset, 2008 is een gegevensset, enzovoort). In de diagramlegenda worden de twee gegevensreeksen vermeld.
De gegevenssets worden aangeduid met één gegevenspunt (één staaf ) van elke gegevensreeks.
Deze vier staven geven één gegevensreeks weer.
162
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
 U kunt de richting van het diagram wijzigen, zodat de gegevenspunten per regio in plaats van per jaar worden gegroepeerd. In dit geval zijn de jaren de gegevensreeksen en de regio's de gegevenssets. Het staafdiagram bevat twee groepen staven: een voor regio 1 en een voor regio 2.
Deze twee staven geven één gegevensreeks weer.
De gegevenssets bevatten één gegevenspunt (één staaf ) van alle vier gegevensreeksen.
U kunt eenvoudig snel schakelen tussen kolommen en rijen als gegevensreeksen met de knoppen voor 'Weergave rijen/kolommen' in de diagramgegevenseditor te klikken. Als u op deze knop klikt, worden de kolommen in de diagramgegevenseditor als gegevensreeksen weergegeven. Als u op deze knop klikt, worden de rijen in de diagramgegevenseditor als gegevensreeksen weergegeven.
Gegevensreeksen worden in de verschillende diagramtypen verschillend weergegeven: Â In een kolomdiagram en een staafdiagram wordt een gegevensreeks aangeduid met een aantal staven die dezelfde vulling (kleur of textuur) hebben. Â In een lijndiagram (dit wordt ook wel een grafiek genoemd) wordt een gegevensreeks aangeduid met een enkele lijn. Â In een vlakdiagram wordt een gegevensreeks aangeduid met één vlak. Â In een cirkeldiagram wordt slechts één gegevensset, namelijk het eerste gegevenspunt van elke reeks, in het diagram weergegeven (het gegevenspunt dat als eerste wordt vermeld in de diagramgegevenseditor). Â In een spreidingsdiagram worden twee kolommen met gegevens gebruikt om de waarden voor één gegevensreeks weer te geven. Elk waardenpaar bepaalt de positie van één gegevenspunt.
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
163
Diagrammen toevoegen U kunt een diagram in het diawerkgebied invoegen of zelf een diagram tekenen. Manieren om een diagram toe te voegen: m Klik op de knop 'Diagram' in de knoppenbalk en kies een type diagram uit het venstermenu. m Om een diagram in het werkgebied te tekenen, houdt u de Option-toets (z) ingedrukt terwijl u op de knop 'Diagram' in de knoppenbalk klikt en kiest u vervolgens een diagram. Laat de Option-toets (z) los en plaats de aanwijzer in het diawerkgebied. De aanwijzer wordt kruisvormig. Sleep over het werkgebied om een diagram met het gewenste formaat aan te maken. Als u de verhoudingen van het diagram wilt handhaven, houdt u de Shift-toets ingedrukt terwijl u sleept. In de dia verschijnt een diagram met plaatsaanduidingen voor gegevens. Tevens worden het infovenster 'Diagram' en de diagramgegevenseditor geopend. In het infovenster 'Diagram' kunt u het diagramtype selecteren en het diagram opmaken. Met de diagramgegevenseditor kunt u de diagramgegevens bewerken. Raadpleeg de gedeelten “Het standaarddiagramtype kiezen” op pagina 164, “Algemene diagramkenmerken opmaken” op pagina 168, “Specifieke diagramtypen opmaken” op pagina 175 en “Diagramgegevens bewerken” op pagina 166 voor instructies.
Een diagramtype selecteren Nadat u een diagram hebt ingevoegd, kunt u het diagramtype instellen of wijzigen. U kunt kiezen uit verschillende diagramtypen, waaronder staafdiagrammen, 3Dstaafdiagrammen, lijndiagrammen en 3D-lijndiagrammen.
Het standaarddiagramtype kiezen Als u voor het eerst een diagram invoegt, wordt er een standaarddiagram ingevoegd. U kunt desgewenst het diagramtype wijzigen.
164
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
Manieren om een diagramtype op te geven: m Selecteer het diagram, klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Diagraminfo'. Kies een diagramtype uit het venstermenu dat wordt weergegeven als u linksboven op het diagramsymbool klikt. Hiermee opent u het infovenster 'Diagram'.
Hier kunt u een diagramtype kiezen. Links ziet u 2Ddiagrammen en rechts worden de 3D-diagrammen weergegeven.
m Kies 'Opmaak' > 'Diagram' > 'Diagramtype' > [diagramtype].
Een diagram omzetten in een ander type diagram U kunt het diagramtype op elk gewenst moment wijzigen. Een diagram omzetten in een ander type diagram 1 Selecteer het diagram. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en kies vervolgens een ander diagramtype uit het venstermenu dat wordt weergegeven als u linksboven op het diagramsymbool klikt. Als u een diagram omzet in een cirkeldiagram, wordt het eerste gegevenspunt van elke reeks weergegeven als een cirkelsegment. Raadpleeg het gedeelte “Cirkeldiagrammen” op pagina 175. Als u een diagram omzet in een spreidingsdiagram, zijn voor elk punt in het diagram twee waarden nodig. Als het diagram is gebaseerd op een oneven aantal rijen of kolommen, wordt de laatste rij of kolom niet in het diagram weergegeven. Raadpleeg het gedeelte “Spreidingsdiagrammen” op pagina 180.
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
165
Als u een diagram omzet in een staaf-, kolom-, vlak- of lijndiagram, komt elke reeks in het nieuwe diagram overeen met een rij of kolom in de diagramgegevenseditor. Als u een diagram omzet in de bijbehorende 3D-versie, verschijnen in het infovenster 'Diagram' regelaars waarmee u onder meer de diepte van het object en de belichtingsstijl kunt instellen. Raadpleeg het gedeelte “3D-diagrammen” op pagina 181. Het is mogelijk dat de opmaak die u hebt toegepast op het diagram dat u wijzigt, niet op het nieuwe diagram wordt toegepast. De standaardwaarde van de vulkleur van gegevenspuntelementen (staven, cirkelsegmenten, enzovoort) verschilt bijvoorbeeld per type diagram. Als u de vulkleur van kolommen hebt gewijzigd en het diagram vervolgens in een staafdiagram omzet, blijf de vulkleur niet gehandhaafd. Â De kenmerken die bij het omzetten van een diagramtype worden gewijzigd, zijn afhankelijk van het diagramtype. Het gaat daarbij om de weergave van waardelabels, de positie van waardelabels, tekststijlen, lijnenreeksen, schaduwreeksen, vulreeksen, gegevenspuntsymbolen en de vulling van gegevenspunten. Â Met uitzondering van de positie van waardelabels komen de kenmerken van staaf-/ kolomdiagrammen en gestapelde staaf-/kolomdiagrammen met elkaar overeen. Daarnaast bestaan er afzonderlijke vullingen voor staaf-/kolomdiagrammen. Â In bepaalde typen diagrammen kunnen dezelfde schaduwen voor 3D-diagrammen worden gebruikt. Wanneer u het type diagram wijzigt en het nieuwe type gedeeltelijk dezelfde kenmerken heeft als het oude type, worden deze kenmerken niet gewijzigd. Gedeelde kenmerken zijn onder andere assen, rasterlijnen, maatstreepjes, aslabels, weergave van minimumwaarden, getalnotatie, randen, rotatie, schaduwen en de 3D-belichtingsstijl. Verderop in dit hoofdstuk worden deze kenmerken nader toegelicht.
Diagramgegevens bewerken U kunt in de diagramgegevenseditor diagramgegevens bewerken door gegevens te typen of gegevens te kopiëren en te plakken uit Excel, AppleWorks of een ander spreadsheetprogramma. De diagramgegevenseditor weergeven 1 Selecteer het diagram. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik vervolgens op de knop 'Wijzig gegevens'.
166
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
U kunt ook 'Opmaak' > 'Diagram' > 'Toon gegevenseditor' kiezen. Om een rij of kolom aan het diagram toe te voegen, klikt u op een van deze knoppen.
U kunt diagramgegevens rechtstreeks in de cellen van de spreadsheet typen.
Om de volgorde van de labels te wijzigen, sleept u ze.
Gegevens naar de diagramgegevenseditor kopiëren U kunt gegevens uit Excel, AppleWorks of andere spreadsheetprogramma's kopiëren en deze in de diagramgegevenseditor plakken. Gegevens uit een andere spreadsheet kopiëren 1 Open de spreadsheet en selecteer vervolgens de gewenste cellen. 2 Druk op Command + C. 3 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik vervolgens op de knop 'Wijzig gegevens' om de diagramgegevenseditor te openen. 4 Selecteer de bovenste cel in de eerste kolom in de diagramgegevenseditor. 5 Druk op Command + V.
Werken met rijen en kolommen in de diagramgegevenseditor U kunt de naam en de volgorde van rijen en kolommen wijzigen en u kunt rijen en kolommen toevoegen of verwijderen. Manieren om in de diagramgegevenseditor met rijen en kolommen te werken: m Om de namen van rijen en kolommen of de gegevens in een cel te wijzigen, klikt u dubbel op een cel of op een rij- of kolomlabel en typt u de gewenste gegevens. m Om de volgorde van rijen of kolommen te wijzigen, sleept u een rij- of kolomlabel naar de gewenste positie. m Om rijen of kolommen toe te voegen, klikt u op de knop 'Voeg rij toe' of 'Voeg kolom toe' om een rij boven de geselecteerde rij of een kolom links van de geselecteerde kolom toe te voegen. Als u geen rij of kolom hebt geselecteerd, wordt de nieuwe rij of kolom aan de onderzijde of rechterzijde van de tabel toegevoegd. (Om de nieuwe rij of kolom weer te geven, moet u mogelijk op de Return- of Tab-toets drukken, de diagramgegevenseditor groter maken of scrollen.)
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
167
U kunt ook een lege cel selecteren, de gegevens typen en vervolgens op de Returntoets drukken. Er wordt automatisch een nieuwe rij of kolom aangemaakt. m Om rijen of kolommen te verwijderen, selecteert u de rij- of kolomlabel en drukt u op de Delete-toets. m Om op te geven of de rijen of kolommen in de diagramgegevenseditor als gegevensreeksen in het diagram worden gebruikt, klikt u op de knoppen voor 'Weergave rijen/kolommen'.
Algemene diagramkenmerken opmaken U kunt diagrammen en diagramlegenda's vergroten, verkleinen en verplaatsen. U kunt ook een titel aan een diagram toevoegen. Daarnaast kunt u de opmaak wijzigen van de verschillende diagramelementen (lettertypen, texturen, kleuren, as- en gegevenspuntlabels en maatstreepjes). Bij 3D-diagrammen kunt u bovendien de hoek en de belichtingsstijl aanpassen.
Werken met een legenda De diagramlegenda bevat een verklaring van de kleuren waarmee de gegevenspunten in elke gegevensreeks worden weergegeven.
U kunt de legenda van een diagram tonen, verbergen, of verplaatsen. Manieren om met de legenda van een diagram te werken: m Om de legenda te tonen, selecteert u het diagram en schakelt u het aankruisvak 'Toon legenda' in het infovenster 'Diagram' in. m Om de labels in de legenda te bewerken, bewerkt u de reekslabels in de diagramgegevenseditor of selecteert u de legenda en bewerkt u de tekst rechtstreeks in de legenda. m Raadpleeg het gedeelte “Titels, labels en legenda's opmaken” op pagina 174 als u de tekst van de legenda wilt opmaken. m Om de legenda te verbergen, selecteert u het diagram en schakelt u het aankruisvak 'Toon legenda' in het infovenster 'Diagram' uit. U kunt ook de legenda selecteren en op de Delete-toets drukken. m Om de legenda te verplaatsen, selecteert u de legenda en sleept u deze naar de gewenste plaats.
168
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
Werken met een diagramtitel U kunt een titel aan een diagram toevoegen. U kunt deze titel vervolgens naar wens opmaken. Manieren om met een titel van een diagram te werken: m Om een titel toe te voegen, selecteert u het diagram en schakelt u het aankruisvak 'Toon titel' in het infovenster 'Diagram' in. Vervolgens vervangt u de plaatsaanduidingstekst door uw titel. m Raadpleeg het gedeelte “Titels, labels en legenda's opmaken” op pagina 174 als u de tekst van de titel wilt opmaken. m Om de titel te verbergen, selecteert u het diagram en schakelt u het aankruisvak 'Toon titel' in het infovenster 'Diagram' uit.
De grootte van een diagram wijzigen U kunt een diagram groter of kleiner maken door een van de selectiegrepen van het diagram te slepen of door het infovenster 'Formaat' te gebruiken. Manieren om de grootte van een diagram te wijzigen: m Klik op het diagram om het te selecteren en sleep vervolgens een actieve selectiegreep. Actieve selectiegrepen hebben een zwarte omtrek. m Om de verhoudingen van het diagram te handhaven, houdt u de Shift-toets ingedrukt terwijl u sleept. m Om de grootte van het diagram in één richting te wijzigen, sleept u een greep aan de zijkant in plaats van een greep in een van de hoeken. m Om de grootte van het diagram te wijzigen door de exacte afmetingen op te geven, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk, op de knop 'Formaatinfo' en vervolgens op 'Formaat'. In dit paneel kunt u een nieuwe breedte, hoogte en rotatiehoek opgeven. Bovendien kunt u hier de afstand tussen het diagram en de marges wijzigen.
Een diagram roteren U kunt 2D-diagrammen op verschillende manieren roteren. 3D-diagrammen kunnen niet worden geroteerd (of gespiegeld). Als in een groep zowel 3D-diagrammen als 2Ddiagrammen voorkomen, kunt u de groep wel roteren, maar alleen de 2D-diagrammen in de groep worden dan geroteerd. Manieren om 2D-diagrammen te roteren: m Selecteer het diagram, houd de Command-toets ingedrukt, plaats de aanwijzer op een actieve selectiegreep zodat deze verandert in een gebogen, tweepuntige pijl en sleep vervolgens de selectiegreep. m Om een diagram in stappen van 45 graden te roteren, houdt u de Shift-toets en de Command-toets ingedrukt terwijl u een selectiegreep sleept.
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
169
m Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Formaatinfo' en sleep vervolgens de knop 'Roteer' of stel de hoek van het diagram in het veld 'Hoek' in. Cirkeldiagrammen kunnen ook worden geroteerd met behulp van het infovenster 'Diagram' (raadpleeg het gedeelte “Een 2D-cirkeldiagram roteren” op pagina 177).
Labels en maatstreepjes aan de assen toevoegen In het paneel 'As' van het infovenster 'Diagram' kunt u de rasterlijnen opmaken en het uiterlijk van de assen van het diagram wijzigen.
Hiermee kunt u assen en diagramranden tonen of verbergen (alleen van toepassing op 2D-diagrammen).
Hiermee kunt u de kenmerken van labels, maatstreepjes en andere elementen instellen. Hiermee kunt u de waardereeks instellen die op de diagramassen wordt weergegeven. In dit gedeelte kunt u de getalnotatie instellen die u voor de waarden in het diagram wilt gebruiken.
De meeste diagrammen hebben twee assen: een x-as en een y-as. Afhankelijk van het type diagram worden gegevenspunten op de ene as weergegeven en worden de gegevenssets op de andere as gegroepeerd. De as met de gegevenspunten wordt de waardeas genoemd en de as met de gegevenssets wordt de categorieas genoemd. Assen en randen weergeven U kunt een of meer van de volgende diagramelementen weergeven: de x-as, de y-as en diagramranden. Assen en randen weergeven 1 Selecteer een diagram. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik vervolgens op 'As'. 3 Selecteer een of meer onderdelen door deze uit het venstermenu 'Assen en randen' te kiezen. Voor de geselecteerde optie staat een vinkje. Klik nogmaals op de optie om de selectie op te heffen. Werken met astitels U kunt een titel aan de x-as en y-as van een diagram toevoegen. U kunt deze titel vervolgens naar wens opmaken.
170
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
Manieren om met een astitel te werken: m Om een astitel toe te voegen, selecteert u het diagram en kiest u vervolgens 'Toon categorienaam' of 'Toon waardenaam' uit het venstermenu 'X-as' of 'Y-as' in het paneel 'As' van het infovenster 'Diagram'. Vervolgens vervangt u de plaatsaanduidingstekst door uw titel. m Raadpleeg het gedeelte “Titels, labels en legenda's opmaken” op pagina 174 als u de tekst van de titel wilt opmaken. m Om een asnaam te verbergen, selecteert u het diagram en schakelt u 'Toon categorienaam' uit in het venstermenu 'X-as' of schakelt u 'Toon waardenaam' uit in het venstermenu 'Y-as' in het paneel 'As' van het infovenster 'Diagram'. Gegevenspuntlabels weergeven U kunt gegevenspuntwaarden weergeven in kolommen, staven, cirkelsegmenten en andere elementen van 2D- en 3D-diagrammen. Gegevenspuntlabels opmaken 1 Selecteer het diagram. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik vervolgens op 'Reeks'. 3 Kies 'Toon waarde' uit het venstermenu 'Gegevenspuntlabel'. Om de waarde als een percentage of een logaritmische waarde weer te geven in plaats van een absolute waarde, kiest u 'Percentage' of 'Logaritmisch' uit het venstermenu 'X-as' of 'Y-as' in het paneel 'As'. Bij cirkeldiagrammen kunt u waarden als percentages weergeven door 'Toon waarden cirkeldiagram als %' uit het venstermenu 'Gegevenspuntlabel' in het paneel 'Reeks' te kiezen. Om de gegevensreeksnaam voor een cirkelsegment weer te geven, kiest u 'Toon reeksnaam' uit het venstermenu 'Gegevenspuntlabel'. 4 Kies een locatie voor de label uit het venstermenu 'Gegevenspuntlabel' (bijvoorbeeld 'Midden' of 'Rechtsonder'). 5 Typ een getal in het veld 'Decimalen' om het gewenste aantal decimalen in te stellen. 6 Raadpleeg het gedeelte “Titels, labels en legenda's opmaken” op pagina 174 als u de gegevenspuntlabels wilt opmaken. De waardeas opmaken U kunt de waarden en eenheden instellen die worden weergegeven op de waardeas, de as waarop de gegevenspuntwaarden worden afgelezen. Voor kolomdiagrammen (verticale staven), lijndiagrammen en vlakdiagrammen is de y-as de waardeas. Voor horizontale staafdiagrammen is de x-as de waardeas. Voor spreidingsdiagrammen zijn beide assen een waardeas. (Cirkeldiagrammen hebben geen waardeas. Raadpleeg het gedeelte “Cirkeldiagrammen” op pagina 175 voor meer informatie over het opmaken van cirkeldiagrammen.)
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
171
De waardeas opmaken 1 Selecteer een diagram. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik vervolgens op 'As'. 3 Typ een getal in het veld 'Minimum' (in het gedeelte 'Weergave aswaarden') om de laagste waarde op de as in te stellen. De minimumwaarde kan niet hoger zijn dan de laagste waarde van de gegevensset. 4 Typ een getal in het veld 'Maximum' om de hoogste waarde voor de waardeas in te stellen. De maximumwaarde kan niet lager zijn dan de hoogste waarde van de gegevensset. 5 Typ een getal in het veld 'Stappen' om het aantal waarden in te stellen dat tussen de minimum- en maximumwaarde wordt weergegeven. 6 Kies 'Toon waardelabels' en 'Toon minimumwaarde' uit het venstermenu 'X-as' of 'Y-as' (afhankelijk van het diagram) in het gedeelte 'Labels, maatstreepjes en rasters' om de minimum gegevenswaarde op de waardeas weer te geven. 7 Typ de gewenste tekst in de velden 'Voorvoegsel' en 'Achtervoegsel' in het gedeelte 'Getalnotatie' (of kies een symbool uit het venstermenu) om eenheden voor de aswaarden op te geven. 8 Kies 'Logaritmisch' uit het venstermenu 'X-as' of 'Y-as' (afhankelijk van het diagram) om de waarden op de waardeas als logaritmische waarden weer te geven. Deze optie is alleen beschikbaar voor niet-gestapelde 2D-staafdiagrammen en 2D-kolomdiagrammen en voor lijndiagrammen. Op de logaritmische as kunnen geen negatieve waarden worden weergegeven. 9 Kies 'Percentage' uit het venstermenu 'X-as' of 'Y-as' in het paneel 'As' om de waarden op de waardeas in procenten weer te geven. Bij cirkeldiagrammen kunt u waarden als percentages weergeven door 'Toon waarden cirkeldiagram als %' uit het venstermenu 'Gegevenspuntlabel' te kiezen. Labels, rasterlijnen en maatstreepjes plaatsen In de venstermenu's 'X-as' en 'Y-as' in het paneel 'As' van het infovenster 'Diagram' kunt u verschillende opties instellen om maatstreepjes, labels en rasterlijnen op de waardeas of de categorieas te plaatsen. De opties in deze venstermenu's zijn afhankelijk van het type diagram dat u hebt geselecteerd. Voor verticale staafdiagrammen (kolomdiagrammen), lijndiagrammen en vlakdiagrammen is de y-as de waardeas en de x-as de categorieas. Voor horizontale staafdiagrammen is de x-as de waardeas. Voor spreidingsdiagrammen zijn beide assen een waardeas. De x-as en de y-as hebben voor 3D-diagrammen dezelfde functie als voor 2D-diagrammen.
172
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
De maatstreepjes op de assen opmaken 1 Selecteer het diagram. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik vervolgens op 'As'. 3 Kies een optie uit het venstermenu 'X-as' om de x-as op te maken. Voor een kolomdiagram ziet dit venstermenu er als volgt uit: Hiermee kunt u de aslabels en namen van categorieassen weergeven of verbergen. Hiermee kunt u de tekstrichting voor de labels op de categorieas instellen. Hiermee kunt u maatstreepjes op de x-as plaatsen. Hiermee kunt u de hulplijnen voor de x-as tonen of verbergen.
4 Kies een optie uit het venstermenu 'Y-as' om de y-as op te maken. Voor een kolomdiagram ziet dit venstermenu er als volgt uit: Hiermee kunt u de labels op de waardeas tonen of verbergen. Hiermee kunt u maatstreepjes op de y-as plaatsen. Hiermee kunt u de hulplijnen voor de y-as tonen of verbergen.
De elementen van een gegevensreeks opmaken U kunt diverse visuele effecten toepassen om de weergave van onderdelen voor gegevensreeksen (zoals staven, cirkelsegmenten en vlakken) te verfraaien. De elementen van een gegevensreeks opmaken 1 Om alle gegevensreeksen op te maken, selecteert u het diagram. Om elementen van één gegevensreeks op te maken, selecteert u het diagram en klikt u vervolgens op een van de elementen van de desbetreffende reeks. Voor alle diagramtypen (behalve cirkeldiagrammen) geldt, dat automatisch de volledige reeks wordt geselecteerd wanneer u één onderdeel (bijvoorbeeld een staaf) van de reeks selecteert. In cirkeldiagrammen selecteert u afzonderlijke cirkelsegmenten.
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
173
2 Om elementen van een gegevensreeks te vullen met een speciale kleur of textuur, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klikt u op de knop 'Diagraminfo' en klikt u vervolgens op 'Diagramkleuren'. Kies een vultype (bijvoorbeeld '3D-textuurvullingen') uit het eerste venstermenu en kies een vulset (bijvoorbeeld 'Marmer' of 'Hout') uit het tweede venstermenu. Om dat vultype toe te passen op alle elementen van de gegevensreeks, klikt u op 'Pas alle toe'. De eerste vulling wordt toegepast op elementen van de eerste gegevensreeks, de tweede vulling op elementen van de tweede reeks, enzovoort. Om een vulling toe te passen op elementen van één gegevensreeks, sleept u de vulling naar een element (bijvoorbeeld een staaf, kolom, enzovoort). 3 Klik op de knop 'Afbeeldingsinfo' om de mate van ondoorzichtigheid, de lijn, de schaduw en andere grafische kenmerken van de elementen van een reeks aan te passen. 4 Raadpleeg het gedeelte “Een kleur als vulling voor een object gebruiken” op pagina 87 als u de kleuren van de reekselementen wilt wijzigen. 5 Raadpleeg het gedeelte “Een object met een afbeelding vullen” op pagina 90 wanneer u een eigen afbeelding als vulling voor reekselementen wilt gebruiken. 6 Raadpleeg het gedeelte “Gegevenspuntlabels weergeven” op pagina 171 als u de gegevenspuntlabels wilt opmaken. In het gedeelte “Specifieke diagramtypen opmaken” op pagina 175 vindt u instructies voor het opmaken van de verschillende typen diagrammen.
Titels, labels en legenda's opmaken U kunt de grootte en het uiterlijk van diagram- en astitels, aslabels, gegevenspuntlabels en legenda's wijzigen. De tekst van labels en legenda's opmaken 1 Selecteer de tekst die u wilt opmaken. Om alle diagramtitels en -labels op te maken, klikt u op het diagram om het te selecteren. Als u de tekst voor een gegevenspunt of voor een aslabel hebt geselecteerd, wordt alle tekst van hetzelfde type geselecteerd. U moet het lettertype voor de legenda van het diagram afzonderlijk wijzigen. 2 Maak de tekst op met behulp van het Opmaak-menu of het lettertypepaneel. Raadpleeg de gedeelten “Tekst opmaken via het Opmaak-menu” op pagina 43 en “Tekst opmaken via het lettertypepaneel” op pagina 45 voor instructies.
Beschrijvende tekst aan een diagram toevoegen U kunt beschrijvende tekst aan een diagram toevoegen, bijvoorbeeld om achtergrondinformatie over een bepaald gegevenspunt te vermelden.
174
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
Tekst toevoegen 1 Maak een tekstvak aan. Raadpleeg het gedeelte “Een vrij tekstvak toevoegen” op pagina 65 voor instructies. 2 Sleep het tekstvak naar de gewenste plaats in het diagram. 3 Typ tekst in het tekstvak. U kunt het diagram en het tekstvak eventueel groeperen, zodat de tekst en het diagram aan elkaar zijn gekoppeld. Hiervoor houdt u de Shift-toets ingedrukt en klikt u om zowel het diagram als het tekstvak te selecteren. Kies vervolgens 'Orden' > 'Groepeer'.
Specifieke diagramtypen opmaken De beschikbare opmaakopties voor de diagramonderdelen verschillen per diagramtype.
Cirkeldiagrammen Bij cirkeldiagrammen wordt in Keynote alleen het eerste gegevenspunt voor elke gegevensreeks in het diagram weergegeven. Als de gegevensreeksen in rijen zijn ingedeeld, wordt alleen de eerste kolom in het diagram weergegeven. Als de gegevensreeksen in kolommen zijn ingedeeld, wordt alleen de eerste rij in het diagram weergegeven. Een cirkeldiagram vertegenwoordigt één gegevensset en elk cirkelsegment vertegenwoordigt één element van de desbetreffende set. U kunt een gegevensset in het cirkeldiagram opnemen door de gegevensset te verplaatsen naar de eerste rij of kolom. U kunt een cirkeldiagram als geheel opmaken of u kunt de afzonderlijke cirkelsegmenten opmaken. Een afzonderlijk cirkelsegment selecteren Als u een of meer cirkelsegmenten wilt opmaken, moet u de gewenste cirkelsegmenten eerst selecteren. Manieren om cirkelsegmenten in een geselecteerd cirkeldiagram te selecteren: m Om één cirkelsegment te selecteren, klikt u op het segment. m Om alle cirkelsegmenten te selecteren, selecteert u een willekeurig cirkelsegment en drukt u op Command + A. m Als de segmenten niet aan elkaar grenzen, houdt u de Command-toets ingedrukt en selecteert u de segmenten. m Als de gewenste segmenten aan elkaar grenzen, selecteert u het eerste segment en houdt u vervolgens de Shift-toets ingedrukt terwijl u het laatste segment selecteert.
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
175
De reeksnaam in cirkeldiagrammen tonen U kunt reeksnamen in cirkeldiagrammen tonen. Reeksnamen in een cirkeldiagram weergeven 1 Selecteer het diagram of de afzonderlijke cirkelsegmenten. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik vervolgens op 'Reeks'. 3 Kies 'Toon reeksnaam' uit het venstermenu 'Gegevenspuntlabel'. 4 Kies 'Binnen' of 'Buiten' uit het venstermenu 'Gegevenspuntlabel'. Afzonderlijke cirkelsegmenten van het diagram scheiden U kunt cirkelsegmenten meer in het oog laten springen door de segmenten van het diagram te scheiden. U kunt een reeksnaam aan gescheiden segmenten toevoegen, zodat ze nog meer worden benadrukt. Raadpleeg het gedeelte “Gegevenspuntlabels weergeven” op pagina 171 voor meer informatie. U kunt een cirkelsegment onderscheiden van de rest door het segment met behulp van de schuifknop te scheiden en een reeksnaam voor het segment in te stellen.
Manieren om afzonderlijke cirkelsegmenten van het diagram te scheiden: m Om één segment uit het midden van een 2D- of 3D-cirkeldiagram te plaatsen, selecteert u het segment. Vervolgens sleept u het segment of gebruikt u de schuifknop 'Afstand tot midden' in het paneel 'Reeks' van het infovenster 'Diagram'. m Om alle segmenten uit het midden van een 3D-cirkeldiagram te plaatsen, selecteert u het diagram voordat u de schuifknop 'Afstand tot midden' gebruikt. Een schaduw aan cirkeldiagrammen en -segmenten toevoegen U kunt een schaduw instellen voor afzonderlijke cirkelsegmenten of voor het gehele cirkeldiagram. Wanneer u een schaduw instelt voor de afzonderlijke segmenten, lijkt het alsof de segmenten zich in verschillende lagen bevinden. Als u een schaduw aan een cirkelsegment wilt toevoegen, is het raadzaam het segment eerst van het diagram te scheiden. Raadpleeg het gedeelte “Afzonderlijke cirkelsegmenten van het diagram scheiden,” hierboven voor instructies.
176
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
Een schaduw toevoegen 1 Selecteer het diagram of de afzonderlijke cirkelsegmenten. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik vervolgens op 'Reeks'. 3 Om een schaduw aan segmenten toe te voegen, kiest u de optie 'Afzonderlijk' uit het venstermenu 'Schaduw'. Om een schaduw aan het hele diagram toe te voegen, kiest u de optie 'Groep' uit het venstermenu 'Schaduw'. 4 Definieer de gewenste schaduwinstellingen in het infovenster 'Afbeelding'. Raadpleeg het gedeelte “Een schaduw aan een object toevoegen” op pagina 83 voor instructies. De mate van ondoorzichtigheid van een cirkeldiagram aanpassen U kunt de mate van ondoorzichtigheid instellen voor het diagram en de afzonderlijke elementen, zoals de legenda. Raadpleeg het gedeelte “De mate van ondoorzichtigheid van objecten aanpassen” op pagina 85 voor meer informatie. Een 2D-cirkeldiagram roteren U kunt een 2D-cirkeldiagram op verschillende manieren roteren. Manieren om een cirkeldiagram te roteren: m Selecteer het diagram, klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op 'Diagraminfo'. Klik op 'Reeks' en gebruik vervolgens de knop 'Rotatiehoek' of het veld ernaast. m Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Formaatinfo' en sleep vervolgens de knop 'Roteer' of stel de hoek van het diagram in het veld 'Hoek' in. m Selecteer het diagram, houd de Command-toets ingedrukt en plaats de aanwijzer op een actieve selectiegreep. De greep krijgt de vorm van een gebogen, tweepuntige pijl. Sleep vervolgens de selectiegreep. m Om het diagram in stappen van 45 graden te roteren, houdt u de Shift-toets en de Command-toets ingedrukt terwijl u een selectiegreep of de knop 'Roteer' sleept.
Staaf- en kolomdiagrammen U kunt een schaduw toepassen op afzonderlijke gegevensreeksen of op het gehele diagram. U kunt de mate van ondoorzichtigheid aanpassen van het hele diagram of van afzonderlijke reeksen (maar niet van afzonderlijke staven). U kunt ook de afstand tussen gegevenssets of afzonderlijke staven wijzigen.
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
177
De afstand tussen staven en sets van staaf- en kolomdiagrammen aanpassen U kunt de afstand tussen afzonderlijke staven of gegevenssets wijzigen. De regelafstand wijzigen 1 Selecteer het diagram. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik vervolgens op 'Reeks'. Door een waarde in dit veld op te geven, kunt u de afzonderlijke staven van het diagram scheiden. Door een waarde in dit veld op te geven, kunt u de afzonderlijke gegevenssets van het diagram scheiden. Hiermee voegt u een schaduw aan staven of gegevenssets toe.
3 Als u de afstand tussen de staven wilt wijzigen, typt u een waarde in het veld 'Afstand tussen staven' (of klikt u op de pijltoetsen). Als u de afstand tussen gegevenssets wilt wijzigen, geeft u een waarde op in het veld 'Afstand tussen sets'. De ingevoerde waarde is een percentage van de staafdikte. Als u de afstand tussen de staven verkleint, neemt de dikte van de staven toe. U kunt ook de aanwijzer op de rand van een staaf plaatsen zodat de aanwijzer een tweepuntige pijl wordt en vervolgens slepen om de staven dikker of dunner te maken. Een schaduw aan staaf- en kolomdiagrammen toevoegen U kunt een schaduw aan elke staaf of elke groep staven in het diagram toevoegen. Als u een schaduw aan afzonderlijke staven wilt toevoegen, is het raadzaam de staven eerst te scheiden. Raadpleeg het gedeelte “De afstand tussen staven en sets van staafen kolomdiagrammen aanpassen” op pagina 178 voor instructies. Een schaduw toevoegen 1 Selecteer het diagram. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik vervolgens op 'Reeks'. 3 Om een schaduw aan afzonderlijke staven toe te voegen, kiest u de optie 'Afzonderlijk' uit het venstermenu 'Schaduw'. Om een schaduw aan elke groep staven toe te voegen, kiest u de optie 'Groep' uit het venstermenu 'Schaduw'.
178
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
4 Definieer de gewenste schaduwinstellingen in het infovenster 'Afbeelding'. Raadpleeg het gedeelte “Een schaduw aan een object toevoegen” op pagina 83 voor instructies. De mate van ondoorzichtigheid van staaf- en kolomdiagrammen aanpassen U kunt de mate van ondoorzichtigheid instellen voor het diagram en de afzonderlijke elementen, zoals de legenda. Raadpleeg het gedeelte “De mate van ondoorzichtigheid van objecten aanpassen” op pagina 85 voor meer informatie.
Vlakdiagrammen en lijndiagrammen In vlak- en lijndiagrammen kunnen de gegevenspunten worden weergegeven met symbolen (cirkels, driehoeken, vierkanten en ruiten). De gegevenspunten in deze reeks worden weergegeven met een cirkel. De gegevenspunten in deze reeks worden weergegeven met een driehoek.
Manieren om vlak- en lijndiagrammen op te maken: m Om symbolen op te maken, selecteert u een gegevensreeks (vlak of lijn), klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klikt u op de knop 'Diagraminfo' en klikt u vervolgens op 'Reeks'. Kies een symbool uit het venstermenu 'Gegevenspuntsymbool'. Hier selecteert u het gewenste symbool voor gegevenspunten. U kunt gegevenspuntsymbolen met een kleur of afbeelding vullen.
Met de opties in het venstermenu 'Symboolvulling' kunt u kleuren of afbeeldingen aan de symbolen toevoegen. Raadpleeg de gedeelten “Een object met een afbeelding vullen” op pagina 90 en “Een kleur als vulling voor een object gebruiken” op pagina 87 voor instructies. m Om de lijnkleur in lijndiagrammen in te stellen, selecteert u een lijn, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klikt u op de knop 'Afbeeldingsinfo' en geeft u de gewenste lijninstellingen op. Raadpleeg het gedeelte “De randstijl wijzigen” op pagina 82 voor instructies.
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
179
m Om een schaduw aan lijn- of vlakdiagrammen toe te voegen, selecteert u een gegevensreeks (vlak of lijn), klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klikt u op de knop 'Afbeeldingsinfo' en geeft u de gewenste instellingen voor de schaduw op. Raadpleeg het gedeelte “Een schaduw aan een object toevoegen” op pagina 83 voor instructies.
Spreidingsdiagrammen In spreidingsdiagrammen worden de gegevens anders weergegeven dan in de andere diagramtypen. Er zijn ten minste twee kolommen of rijen met gegevens nodig om de waarden voor één gegevensreeks weer te geven. Als u meerdere gegevensreeksen wilt weergeven, gebruikt u per reeks twee extra kolommen of rijen. Elk waardenpaar bepaalt de positie van één gegevenspunt. De eerste gegevenswaarde in het paar vormt de x-as van het gegevenspunt. De tweede gegevenswaarde vormt de y-as van het gegevenspunt. Hieronder ziet u een afbeelding van een standaardspreidingsdiagram.
Het diagram is gebaseerd op plaatsaanduidingsgegevens in de diagramgegevenseditor:
Manieren om met een spreidingsdiagram te werken: m Raadpleeg het gedeelte “De elementen van een gegevensreeks opmaken” op pagina 173 als u een symbool voor een gegevensreeks wilt opmaken. m In het paneel 'As' van het infovenster 'Diagram' kunt u de instellingen voor de assen opgeven. Omdat beide assen van een spreidingsdiagram waarden bevatten, zijn de weergave-instellingen voor waardeassen van toepassing op zowel de x-as als de y-as. U kunt voor elke as een afzonderlijke getalnotatie instellen. Raadpleeg het gedeelte “De waardeas opmaken” op pagina 171 voor instructies.
180
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
3D-diagrammen Met uitzondering van spreidingsdiagrammen kunt u alle diagramtypen als een 3D-diagram weergeven. Hieronder ziet u een 2D- en een 3D-versie van een cirkeldiagram.
En hieronder ziet u een 2D- en een 3D-versie van een lijndiagram.
Instellingen voor 3D-scènes opgeven 1 Selecteer een 3D-diagram. 2 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik vervolgens op '3D-scène'. 3 Wijzig de weergavehoek, de belichtingsstijl en de diepte van het diagram met de regelaars in het venster. Pijlen voor de weergavehoek: Sleep een pijl om de hoek aan te passen. Klik op de verticale pijl en sleep omhoog of omlaag om het diagram in verticale richting te verplaatsen. Klik op de horizontale pijl en sleep naar links of rechts om het diagram in horizontale richting te verplaatsen. Klik in het midden van de pijlknop en sleep om het diagram zowel horizontaal als verticaal te verplaatsen. 'Belichtingsstijl': kies een optie uit dit venstermenu om het belichtingseffect te wijzigen. 'Diagramdiepte': sleep deze schuifknop om de diepte van de 3D-elementen te vergroten of te verkleinen.
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
181
9
Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
9
In dit hoofdstuk worden de verschillende manieren beschreven waarop u uw Keynote-presentatie kunt delen. U kunt een Keynote-presentatie bijvoorbeeld op uw computer afspelen en weergeven op het beeldscherm van de computer of op een groot scherm projecteren. U kunt ook een film van uw diavoorstelling maken die automatisch wordt afgespeeld. Dit is ideaal voor gebruik in een kiosk. Als u de diavoorstelling op andere platforms wilt gebruiken, exporteert u het bestand als een QuickTime-film, PowerPoint-presentatie, Flash-bestand of PDF-document. En ten slotte kunt u de diavoorstelling rechtstreeks vanuit Keynote afdrukken met verschillende paginalay-outs.
Presentaties aanpassen voor een publiek U kunt uw diavoorstelling op verschillende manieren laten afspelen, afhankelijk van de manier waarop de diavoorstelling wordt bekeken: Â 'Normaal': Hiermee wordt de volgende dia getoond zodra de presentator met de muis klikt of een van de toetscombinaties voor de presentatie gebruikt. Dit is de standaardinstelling voor het afspelen van diavoorstellingen. Â 'Alleen koppelingen': hiermee wordt alleen een andere dia getoond als de presentator (of kijker) op een koppeling klikt. Â 'Speel autom. af': Hiermee wordt de diavoorstelling automatisch afgespeeld, zoals een film. Met deze instelling kan het afspelen niet worden beïnvloed door de gebruiker. Presentaties die automatisch worden afgespeeld zijn bijvoorbeeld handig in een kiosk op een beurs. Â 'Opgenomen': Hiermee wordt de diavoorstelling afgespeeld als een film op basis van de timing die u hebt ingesteld, inclusief de commentaarstem die u hebt opgenomen. Kijkers kunnen de presentatie onderbreken. Raadpleeg het gedeelte “Een commentaarstem toevoegen” op pagina 107. Raadpleeg het gedeelte “Afspeelopties instellen” op pagina 184 voor informatie over andere opties, zoals het automatisch laten afspelen of herhalen van een diavoorstelling.
182
Een presentatie met alleen koppelingen aanmaken Met behulp van koppelingen kunt u regelaars aanmaken waarmee u van dia naar dia kunt gaan in uw diavoorstelling. De iWork-introductie is een voorbeeld van een presentatie met alleen koppelingen. (U kunt de introductie openen door 'Help' > 'Introductie tot iWork' te kiezen.) Een presentatie met alleen koppelingen aanmaken 1 Gebruik koppelingen in uw diavoorstelling om naar bepaalde dia's te gaan. Raadpleeg het gedeelte “Een koppeling naar een dia toevoegen” op pagina 70 voor meer informatie. 2 Kies in het paneel 'Document' van het infovenster 'Document' de optie 'Alleen koppelingen' uit het venstermenu 'Presentatie'. Tijdens de presentatie wordt de aanwijzer alleen getoond als een dia een koppeling bevat. Om de aanwijzer te laten verschijnen wanneer u met de muis beweegt, kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Diavoorstelling' en schakelt u vervolgens het aankruisvak 'Toon aanwijzer bij muisverplaatsing' in.
Een presentatie aanmaken die automatisch wordt afgespeeld U kunt instellen dat een diavoorstelling automatisch wordt afgespeeld, zodat u deze bijvoorbeeld in een kiosk kunt gebruiken. In een presentatie die automatisch wordt afgespeeld, worden de overgangen en animaties die automatisch worden gestart, op de normale manier uitgevoerd. Als u voor overgangen of animaties hebt ingesteld dat deze automatisch bij een muisklik worden gestart, verschijnen deze ook automatisch na de vertraging die u hebt ingesteld in de velden 'Overgangen' en 'Animaties' in het infovenster 'Document'. De waarden die u in deze velden hebt opgegeven, zijn van toepassing op alle overgangen en animaties die bij een muisklik worden gestart.
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
183
Hoewel het publiek de presentatie niet kan regelen, kunnen automatisch afgespeelde presentaties op dezelfde manier worden gestopt als alle andere presentaties (bijvoorbeeld met de Escape-toets). Om te voorkomen dat gebruikers een automatisch afgespeelde presentatie kunnen stoppen, kunt u het toetsenbord weghalen of een wachtwoord instellen voor het stoppen van de presentatie. Hiermee opent u het infovenster 'Document'.
Hier kiest u de manier waarop u de presentatie wilt afspelen. In deze velden geeft u de gewenste vertraging op voor effecten die bij een muisklik worden gestart.
Een diavoorstelling automatisch laten afspelen 1 Als het infovenster 'Document' niet is geopend, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klikt u vervolgens op de knop 'Documentinfo'. 2 Klik op 'Document'. 3 Kies 'Speel autom. af' uit het venstermenu 'Presentatie'. 4 Geef een waarde op het veld 'Overgangen' om de vertraging in te stellen waarmee overgangen worden uitgevoerd die bij een muisklik worden gestart (of klik op de pijlknoppen). 5 Typ een waarde in het veld 'Animaties' om de vertraging in te stellen waarmee animaties worden uitgevoerd die bij een muisklik worden gestart (of klik op de pijlknoppen). 6 Om andere opties in te stellen, zoals een wachtwoord, gebruikt u de aankruisvakken in het gedeelte 'Instellingen voor diavoorstelling'. Raadpleeg het volgende onderwerp voor meer informatie.
Afspeelopties instellen U kunt onder meer instellen dat een diavoorstelling automatisch moet worden gestart wanneer deze wordt geopend, of dat een diavoorstelling herhaaldelijk moet worden afgespeeld. De afspeelopties wijzigen 1 Als het infovenster 'Document' niet is geopend, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klikt u vervolgens op de knop 'Documentinfo'. 2 Selecteer in het paneel 'Document' de gewenste optie(s) in het gedeelte 'Instellingen voor diavoorstelling':
184
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
'Speel bij openen automatisch af': hiermee start de presentatie zodra het Keynotedocument wordt geopend. 'Herhaal diavoorstelling': hiermee start de presentatie opnieuw bij de eerste dia nadat de laatste dia is getoond. 'Herbegin indien _ inactief': als er gedurende een opgegeven aantal minuten geen gebruikersinteractie plaatsvindt, begint de diavoorstelling opnieuw. 'Wachtwoord vereist om te stoppen': om de presentatie te beëindigen, moeten kijkers de gebruikersnaam en het wachtwoord van de huidige beheerder van de computer opgeven.
Presentaties oefenen en bekijken Als een presentatie schermvullend wordt afgespeeld, komen de haarscherpe afbeeldingen en vloeiende animaties van Keynote het best tot hun recht. U kunt uw presentatie schermvullend op het beeldscherm van uw computer of een extern beeldscherm afspelen. Ook kunt u de presentatie op een groot scherm projecteren en geluidsbestanden en films aan uw presentatie toevoegen.
Presentatoraantekeningen toevoegen In het aantekeningenveld kunt u bij elke dia aantekeningen typen en weergeven. U kunt de presentatoraantekeningen afdrukken of weergeven op een ander beeldscherm dat tijdens de presentatie alleen door u kan worden bekeken. (Presentatoraantekeningen zijn niet hetzelfde als opmerkingen. Raadpleeg voor meer informatie het gedeelte “Opmerkingen gebruiken” op pagina 35.)
Het aantekeningenveld is een gebied waarin u kunt bijhouden wat u wilt zeggen bij een bepaalde dia.
Manieren om te werken met presentatoraantekeningen: m Om presentatoraantekeningen te bekijken, klikt u op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kiest u 'Toon aantekeningen presentator'. m Om presentatoraantekeningen toe te voegen, typt u deze in het gebied onder het diawerkgebied. m Om presentatoraantekeningen af te drukken, kiest u 'Archief' > 'Druk af', kiest u 'Keynote' uit het venstermenu 'Aantal en pagina's' en selecteert u de optie 'Dia's met aantekeningen'. m Om presentatoraantekeningen te verbergen, kiest u 'Weergave' > 'Verberg aantekeningen presentator'.
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
185
Een presentatie oefenen In de oefenweergave kunt u presentatoraantekeningen bekijken (zonder dat hiervoor een tweede beeldscherm vereist is), zodat u de timing en de uitvoering van uw presentatie kunt oefenen. In de oefenweergave kunt u de huidige dia, de volgende dia en andere onderdelen die u hebt ingesteld in het paneel 'Beeldscherm presentator' van het Keynotevoorkeurenvenster weergeven (raadpleeg het gedeelte “De weergave voor de presentator aanpassen” op pagina 190). Opmerkingen zijn alleen zichtbaar als deze niet verborgen waren op het moment dat u de oefenweergave opende. Oefenen met een diavoorstelling m Kies 'Weergave' > 'Oefen diavoorstelling'. Druk op de Escape-toets om de oefenweergave te sluiten. Druk op de toets U of D om omhoog of omlaag te scrollen in de presentatoraantekeningen.
Een presentatie op het beeldscherm van uw computer bekijken De eenvoudigste manier om een diavoorstelling te bekijken, is op het beeldscherm van de computer. Deze methode is met name geschikt als u de presentatie voor slechts een klein publiek wilt afspelen. Een presentatie schermvullend op één beeldscherm afspelen 1 Open het Keynote-document en selecteer de dia waarmee u de presentatie wilt starten. 2 Ga op een van de volgende manieren te werk: Als u de presentatie niet hebt opgenomen, klikt u op de knop 'Speel af' in de knoppenbalk. Klik met de muis of druk op de Pijl-rechts-toets of de spatiebalk om naar de volgende dia of objectanimatie te gaan. Druk op Q of Esc om de presentatie te stoppen. Als u de presentatie hebt opgenomen, klikt u op de knop 'Speel af' in de knoppenbalk of kiest u 'Weergave' > 'Speel opgenomen diavoorstelling af'. Druk op H om zowel de presentatie als het geluid te onderbreken. Om de diavoorstelling weer te hervatten, klikt u op het Keynote-symbool in het Dock. Druk op Esc om de presentatie te stoppen. Raadpleeg het gedeelte “Het afspelen van de presentatie regelen met behulp van het toetsenbord” op pagina 193 voor meer opties.
Een presentatie op een extern beeldscherm of een groot scherm bekijken U kunt uw diavoorstelling en presentatiegegevens (zoals uw aantekeningen bij dia's of een klok) weergeven op het ene scherm, terwijl het publiek de diavoorstelling op een ander scherm bekijkt. Dit wordt ook wel de modus voor twee beeldschermen genoemd.
186
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
U kunt de modus voor twee beeldschermen niet gebruiken op sommige notebooks. U moet hiervoor op beide schermen dezelfde diavoorstelling afspelen (dit wordt de modus voor synchrone weergave genoemd). Als uw computer minder dan 32 MB VRAM heeft, kunt u uw diavoorstelling mogelijk alleen via de modus voor synchrone weergave op een externe projector afspelen. Raadpleeg de gedeelten “Het VRAMgeheugen (Video Random Access Memory) configureren” op pagina 192 en “Tips voor het werken met een extern beeldscherm” op pagina 188 voor meer informatie. Een presentatie op twee beeldschermen afspelen 1 Sluit het tweede beeldscherm of de projector aan volgens de instructies die bij het beeldscherm of de projector en de computer zijn geleverd. Raadpleeg het gedeelte “Tips voor het werken met een extern beeldscherm” op pagina 188 voor enkele aanbevelingen omtrent de installatie. 2 Kies 'Apple' > 'Systeemvoorkeuren' en klik op 'Beeldschermen'. 3 Klik op 'Rangschikking' en volg de instructies op het scherm. Als het paneel 'Rangschikking' niet beschikbaar is, heeft de computer geen tweede beeldscherm gedetecteerd. 4 Zorg ervoor dat het aankruisvak 'Schakel synchrone weergave in' niet is ingeschakeld. 5 Kies 'Keynote' > 'Voorkeuren' en klik vervolgens op 'Diavoorstelling'.
Hier stelt u in op welk beeldscherm u de dia's tijdens de diavoorstelling wilt tonen.
6 Selecteer 'Presenteer op primair beeldscherm' of 'Presenteer op secundair beeldscherm'. Het primaire beeldscherm is het scherm waarin de menubalk wordt weergegeven. Als u 'Presenteer op secundair beeldscherm' kiest, kunt u instellen wat de presentator op het primaire beeldscherm ziet. Raadpleeg het gedeelte “De weergave voor de presentator aanpassen” op pagina 190. 7 Klik op de knop 'Speel af' in de knoppenbalk.
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
187
8 Klik met de muis of druk op de spatiebalk om door de presentatie te navigeren. Raadpleeg het gedeelte “Het afspelen van de presentatie regelen met behulp van het toetsenbord” op pagina 193 voor andere opties. Tips voor het werken met een extern beeldscherm U kunt uw diavoorstelling in Keynote afspelen op diverse soorten projectors en externe beeldschermen. Manieren om uw presentatie in de beste videokwaliteit af te spelen: m Als u zowel een DVI-connector als een VGA-connector hebt, sluit u de projector aan op de DVI-connector. DVI-verbindingen leveren over het algemeen de beste beeldkwaliteit op en zijn eenvoudiger te installeren.
VGA-poort
DVI-poort
m Stel de gewenste schermresolutie in (de grootte van het beeld op het scherm) in het paneel 'Beeldschermen' in Systeemvoorkeuren. Raadpleeg de documentatie die bij het beeldscherm is geleverd voor de juiste gegevens. Voor de meeste projectors is de aanbevolen schermresolutie 800 x 600 of 1024 x 768. De meeste lcd-schermen (liquidcrystal display) en DLP-schermen (Digital Light Processing) werken met diverse resolutie-instellingen, waarvan er altijd één wordt aanbevolen. m Stel de gewenste verversingsfrequentie in (het aantal malen per seconde dat de afbeeldingen op het scherm worden ververst) in het paneel 'Beeldschermen' in Systeemvoorkeuren. Als u een lcd-scherm, lcd-projector of DLP-projector gebruikt, stemt u de verversingsfrequentie van uw computer of videokaart af op de optimale verversingsfrequentie van het beeldscherm of de projector. (Dit is doorgaans alleen van toepassing als u het lcd- of DLP-scherm via een VGA-verbinding hebt aangesloten. CRT-apparaten hebben meestal geen optimale verversingsfrequentie.) Om de verversingsfrequentie van uw computer aan te passen, kiest u 'Apple' > 'Systeemvoorkeuren', klikt u op 'Beeldschermen', klikt u op 'Beeldscherm' en probeert u vervolgens verschillende opties uit in het venstermenu 'Verversingsfrequentie'. m Als de kleuren op uw beeldscherm flets lijken wanneer u uw computer op een nieuwe projector aansluit, of als de tekst er rafelig uitziet, moet u het beeldscherm mogelijk kalibreren. Open het ColorSync-hulpprogramma (in /Programma's/Hulpprogramma's) om kleurkalibratie in te stellen.
Een presentatie op twee schermen tegelijk weergeven In de modus voor synchrone weergave kunt u een diavoorstelling op twee beeldschermen of projectors tegelijk afspelen. Dit is met name ideaal als u een diavoorstelling aan een groot publiek wilt laten zien.
188
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
In de modus voor synchrone weergave kunt u niet de informatie voor de presentator op een ander beeldscherm bekijken. Raadpleeg het gedeelte “Een presentatie op een extern beeldscherm of een groot scherm bekijken” op pagina 186 voor meer informatie hierover. Bepaalde computers bieden standaard ondersteuning voor de modus voor synchrone weergave. Als uw computer geen synchrone weergave ondersteunt, moet u deze modus configureren in het paneel 'Beeldschermen' in Systeemvoorkeuren. Sommige notebookmodellen bieden geen ondersteuning voor de modus voor synchrone weergave. Een presentatie via synchrone weergave bekijken 1 Sluit het tweede beeldscherm of de projector aan volgens de instructies die bij het beeldscherm of de projector en de computer zijn geleverd. Raadpleeg het gedeelte “Tips voor het werken met een extern beeldscherm” op pagina 188 voor aanbevelingen omtrent de installatie. 2 Kies 'Apple' > 'Systeemvoorkeuren' en klik op 'Beeldschermen'. 3 Kies een resolutie en het aantal kleuren. Gebruik voor beide schermen dezelfde instellingen. 4 Klik op 'Rangschikking' en schakel het aankruisvak 'Schakel synchrone weergave in' in. 5 Open het Keynote-document en klik op de knop 'Speel af' in de knoppenbalk (of kies 'Weergave' > 'Speel diavoorstelling af'). Klik met de muis of druk op de spatiebalk om naar de volgende dia of objectanimatie te gaan. In Keynote worden animaties doorgaans zeer vloeiend weergegeven. Als voor de twee beeldschermen echter een andere verversingsfrequentie is ingesteld, kan de presentatie op een van beide schermen schokkerig lijken. Keynote wordt slechts met de verversingsfrequentie van één beeldscherm tegelijk gesynchroniseerd. Als u werkt met Keynote op een iBook, PowerBook, MacBook of MacBook Pro waarop Mac OS X versie 10.3.9 of hoger is geïnstalleerd, wordt Keynote gesynchroniseerd met het externe beeldscherm. Als u een desktopcomputer met twee beeldschermen gebruikt, moet u zelf achterhalen met welk beeldscherm Keynote wordt gesynchroniseerd. Raadpleeg het gedeelte “De verversingsfrequentie van het beeldscherm instellen” op pagina 190 voor meer informatie.
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
189
De weergave voor de presentator aanpassen Als u de modus voor synchrone weergave hebt ingesteld (één beeldscherm voor de presentator en één voor het publiek) of als u de presentatie wilt oefenen op één scherm (raadpleeg het gedeelte “Een presentatie oefenen” op pagina 186), kunt u gegevens voor de presentator weergeven, zoals een klok en een timer. Deze opties zijn voor alle presentaties (behalve automatisch afgespeelde presentaties) beschikbaar.
Als u dit aankruisvak inschakelt, worden de presentatorgegevens op een ander beeldscherm weergegeven (als u werkt met twee beeldschermen). Als u dit aankruisvak inschakelt, wordt de menubalk rood als een animatie wordt uitgevoerd en groen als de animatie is voltooid.
Hier stelt u in welke opties op het beeldscherm van de presentator worden weergegeven.
Als u hierop klikt, kunt u de vensters op het presentatorbeeldscherm rangschikken.
De weergave voor de presentator aanpassen 1 Kies 'Keynote' > 'Voorkeuren' en klik op 'Beeldscherm presentator'. 2 Schakel het aankruisvak 'Gebruik ander beeldscherm voor presentatorgegevens' in. 3 Selecteer de onderdelen die u op het beeldscherm van de presentator wilt weergeven. Als u het aankruisvak 'Aanduiding dat presentatie kan worden voortgezet' inschakelt, wordt de menubalk rood terwijl een objectanimatie bezig is, om u te waarschuwen dat u niet door moet gaan naar de volgende dia. De menubalk wordt groen zodra de animatie volledig is uitgevoerd. 4 Klik op 'Wijzig lay-out presentator' om de onderdelen op het presentatorbeeldscherm te rangschikken. Opmerkingen worden weergegeven in de weergave voor de presentator (alleen als opmerkingen niet zijn verborgen). Raadpleeg het gedeelte “Opmerkingen gebruiken” op pagina 35).
De verversingsfrequentie van het beeldscherm instellen Als u met synchrone weergave werkt (zodat dezelfde presentatie op twee beeldschermen wordt afgespeeld) en u tijdens animaties onregelmatigheden opmerkt, zoals haperingen, kunt u proberen dit probleem te verhelpen door de verversingsfrequentie van het externe beeldscherm aan te passen.
190
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
Voor de beste animatiekwaliteit gebruikt u de aanbevolen verversingsfrequentie voor het externe beeldscherm. U vindt deze gegevens waarschijnlijk in de documentatie die bij het beeldscherm is geleverd. AIs dit niet het geval is, probeert u de verschillende verversingsfrequenties uit om te kijken welke instelling de beste animatiekwaliteit oplevert. Voor de meeste lcd-beeldschermen is een interne verversingsfrequentie van 60 Hz ingesteld. CRT-apparaten hebben meestal geen optimale verversingsfrequentie. De verversingsfrequentie van het beeldscherm wijzigen 1 Kies 'Apple' > 'Systeemvoorkeuren' en klik op 'Beeldschermen'. 2 Klik op 'Beeldscherm' en kies vervolgens een optie uit het venstermenu 'Verversingsfrequentie'.
Het diaformaat instellen Voor een optimale weergave kunt u het formaat van de dia's het best afstemmen op de schermresolutie van het beeldscherm waarop de diavoorstelling wordt afgespeeld. De meeste projectoren werken het beste met dia's met een resolutie van 800 x 600. Nieuwere projectoren kunnen ook dia's weergeven bij een resolutie van 1024 x 768 of hoger. Als uw presentatie films bevat, kunt u beter een hogere resolutie gebruiken. Kies in dat geval een HD-thema (high density) met een resolutie van 1920 x 1080 (niet alle thema's ondersteunen een hogere resolutie). Hogere resoluties vereisen meer geheugen en een snellere processor. U kunt het formaat van dia's in Keynote-documenten wijzigen in het paneel 'Document' van het infovenster 'Document'. Als u niet weet welk diaformaat u moet kiezen of als u het oorspronkelijke diaformaat in het Keynote-document niet wilt wijzigen, speelt u de diavoorstelling met het oorspronkelijke formaat af. De dia's worden dan midden in het scherm getoond en van een zwart kader voorzien. Als een dia te groot is voor het beeldscherm, past Keynote automatisch de grootte aan het beeldscherm aan. U kunt ook instellen dat de dia's in de diavoorstelling tijdens het afspelen in Keynote aan het beeldschermformaat worden aangepast. Het formaat van dia's in een diavoorstelling tijdens het afspelen aanpassen aan de beeldschermgrootte 1 Kies 'Keynote' > 'Voorkeuren'. 2 Klik op 'Diavoorstelling'. 3 Schakel het aankruisvak 'Pas dia's aan beeldschermformaat aan' in. Hiermee wordt niet het formaat van de dia in uw Keynote-document gewijzigd, maar wordt het document aan het beeldschermformaat aangepast. Wanneer u de diavoorstelling met deze optie afspeelt, is het beeld mogelijk van mindere kwaliteit.
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
191
4 Als u de overgang 'Kubus' of 'Spiegelen' gebruikt, moet u ook het aankruisvak 'Verklein Kubus-overgangen om ze passend te maken' of het aankruisvak 'Verklein Spiegelovergangen om ze passen te maken' inschakelen. Als u dit niet doet, zijn bepaalde gedeelten van de overgang mogelijk niet zichtbaar.
Het VRAM-geheugen (Video Random Access Memory) configureren U moet ervoor zorgen dat uw computer voldoende VRAM-geheugen heeft, zodat overgangsanimaties en complexe objectanimaties correct worden afgespeeld. VRAM is speciaal geheugen op de videokaart van uw computer. Voor Keynote is minimaal 8 MB VRAM vereist om overgangen te kunnen afspelen. Voor meer complexe animaties, zoals sommige objectanimaties, wordt minimaal 32 MB VRAM aanbevolen. U kunt in Apple Systeemprofiel (in /Programma's/Hulpprogramma's) controleren over hoeveel VRAM uw computer beschikt. Open Apple Systeemprofiel, klik op 'PCI/AGPkaarten' en klik op het driehoekje voor uw videokaart. Als uw computer over minder dan 32 MB VRAM beschikt en de afspeelkwaliteit van uw diavoorstellingen te wensen overlaat, kunt u dit probleem op verschillende manieren proberen op te lossen. Manieren om een ontoereikend VRAM te compenseren: m Schakel synchrone weergave in (raadpleeg het gedeelte “Tips voor het werken met een extern beeldscherm” op pagina 188). Synchrone weergave is mogelijk vereist voor het afspelen bij hogere resoluties. In deze modus gebruikt de computer minder VRAM. (Wanneer u synchrone weergave gebruikt, kan een van de twee beeldschermen onregelmatigheden of haperingen bij het afspelen vertonen. Raadpleeg het gedeelte “De verversingsfrequentie van het beeldscherm instellen” op pagina 190 voor meer informatie.) m Stel een lagere beeldschermresolutie in het paneel 'Beeldschermen' in Systeemvoorkeuren in. Lagere beeldschermresoluties gebruiken minder VRAM. m Stel een lager aantal kleuren in het paneel 'Beeldschermen' in Systeemvoorkeuren in. Als u 'Duizenden' kiest in plaats van 'Miljoenen', wordt ook minder VRAM gebruikt. Zelfs met 32 MB of meer aan VRAM-geheugen kunnen er zich bij erg hoge schermresoluties nog steeds haperingen voordoen tijdens het opbouwen van grote objecten die uit verschillende gedeelten bestaan (bijvoorbeeld wanneer u een schermvullende diagram wilt weergeven met een schermresolutie van 1280 x 1024).
192
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
Presentaties regelen Als uw presentatie niet automatisch wordt afgespeeld, kunt u met behulp van het toetsenbord diavoorstellingen onderbreken en hervatten en van de ene naar de andere dia gaan. U kunt ook instellen dat op het beeldscherm van de presentator bijvoorbeeld de volgende dia of de verstreken tijd worden weergegeven. Als bij uw Mac een Apple Remote is geleverd, kunt u hiermee de presentatie bedienen. Raadpleeg Mac Help of de documentatie bij uw computer voor meer informatie.
Het afspelen van de presentatie regelen met behulp van het toetsenbord U kunt met behulp van het toetsenbord onder meer de diavoorstelling onderbreken, hervatten, stoppen en naar specifieke dia's gaan (dit geldt niet voor automatisch afgespeelde diavoorstellingen). Manieren om te controleren welke toetscombinaties u kunt gebruiken: m Als u tijdens een presentatie wilt zien welke toetsen u kunt gebruiken om de diavoorstelling te regelen, drukt u op de Help-toets, de toets met het vraagteken (?), of de toets met de schuine streep naar rechts (/). m Kies 'Help' > 'Toetscombinaties' voor een complete lijst met alle toetscombinaties in Keynote. Een presentatie pauzeren en het afspelen weer hervatten U kunt een presentatie pauzeren en instellen dat de huidige dia, een zwart scherm of iets anders wordt weergegeven. Manieren om een presentatie te pauzeren en het afspelen weer te hervatten: m Om de diavoorstelling te onderbreken en de huidige dia weer te geven, drukt u op F. Om de diavoorstelling weer te hervatten, drukt u op een willekeurige toets. m Om de diavoorstelling te onderbreken en een zwart scherm weer te geven, drukt u op B. Om de diavoorstelling weer te hervatten, drukt u op een willekeurige toets. m Om de diavoorstelling te onderbreken en een wit scherm weer te geven, drukt u op W. Om de diavoorstelling weer te hervatten, drukt u op een willekeurige toets. m Om de diavoorstelling te onderbreken en het laatst gebruikte programma weer te geven, drukt u op H. Om de diavoorstelling weer te hervatten, klikt u op het Keynotesymbool in het Dock. m Klik op een koppeling waarmee een webpagina, e-mailbericht of bestand wordt geopend. Om de diavoorstelling weer te hervatten, klikt u op het Keynote-symbool in het Dock.
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
193
Een presentatie stoppen U kunt een diavoorstelling met verschillende knoppen stoppen. Een presentatie stoppen m Als u niet bezig bent met het opnemen van de diavoorstelling, drukt u op Escape, Q of Command +. (punt), of . (punt). m Tijdens het opnemen van een diavoorstelling drukt u op Escape. Naar de volgende of vorige animatie of dia gaan U kunt tijdens een presentatie op verschillende manieren naar de volgende en vorige animatie of dia gaan. Dit is echter niet mogelijk tijdens het opnemen van diavoorstellingen. Manieren om naar animaties en dia's te navigeren: m Om naar de volgende animatie te gaan, klikt u op de muisknop of drukt u op de spatiebalk, N, Return, Page Down, de Pijl-rechts-toets, de Pijl-omlaag-toets of Shift + Pijl-rechts-toets. m Om terug te gaan naar de vorige animatie, drukt u op Shift + Pijl-links-toets, Shift + Page Up of [ (linker vierkant haakje). m Om naar de volgende dia te gaan, drukt u op Shift + Pijl-omlaag-toets, Shift + Page Down of ] (rechter vierkant haakje). m Om naar de vorige dia te gaan, drukt u op de Pijl-links-toets, Pijl-omhoog-toets, P, Delete, Page Up of Shift + Pijl-omhoog-toets. Naar een specifieke dia gaan U kunt tijdens een presentatie eenvoudig naar een bepaalde dia gaan. Dit is echter niet mogelijk tijdens het opnemen van diavoorstellingen. Manieren om tijdens een presentatie naar een specifieke dia te gaan: m Als u het nummer weet van de dia waar u naartoe wilt gaan, typt u dit nummer en drukt u op Return of Enter. m Om naar een bepaalde dia te bladeren, gebruikt u de diakiezer.
194
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
Om de diakiezer te openen, drukt u op het plusteken (+), het gelijkteken (=) of het koppelteken (-) of typt u een nummer.
Om de diakiezer tijdens een presentatie te openen, drukt u op het plusteken (+), het gelijkteken (0) of het koppelteken (-) of typt u een nummer.
U springt naar een bepaalde dia door het nummer van de dia te typen en op de Returntoets te drukken.
Om verder of terug te bladeren door de miniaturen, drukt u op de Pijl-rechts- of Pijllinks-toets, of klikt u op de pijlen in de diakiezer om drie dia's verder of terug te gaan. Om de miniatuur van de eerste dia te bekijken, drukt u op de Pijl-omhoog-toets. Om de miniatuur van de laatste dia te bekijken, drukt u op de Pijl-omlaag-toets. Om een bepaalde dia weer te geven, klikt u op de desbetreffende miniatuur of typt u het dianummer en drukt u op de Return-toets. Om de diakiezer te sluiten zonder de huidige dia te wijzigen, drukt u op de Escapetoets. U kunt ook naar een bepaalde dia gaan door op een koppeling te klikken (raadpleeg het gedeelte “Een koppeling naar een dia toevoegen” op pagina 70). U kunt niet naar een overgeslagen dia gaan (raadpleeg het gedeelte “Een dia overslaan” op pagina 34).
De aanwijzer tijdens een presentatie tonen U kunt instellen dat de aanwijzer tijdens diavoorstellingen alleen wordt getoond in dia's met koppelingen of films, of alleen als de muis wordt verplaatst. Aanwijzeropties instellen 1 Kies 'Keynote' > 'Voorkeuren' en klik vervolgens op 'Diavoorstelling'. 2 Selecteer 'Toon aanwijzer alleen op dia's met koppelingen of films' of 'Toon aanwijzer bij muisverplaatsing' in. Tijdens een diavoorstelling kunt u de aanwijzer tonen of verbergen door op de C-toets te drukken.
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
195
Tijdens een presentatie met andere programma's werken U kunt in het voorkeurenvenster van Keynote instellen dat u tijdens een diavoorstelling wilt werken met Exposé, Dashboard of een ander programma (zoals Remote Desktop). Hiervoor kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Diavoorstelling' en schakelt u het aankruisvak 'Sta Exposé, Dashboard e.d. toe scherm te gebruiken' in. Als u dit aankruisvak inschakelt, wordt de diavoorstelling mogelijk trager en kunnen animaties minder goed worden weergegeven. Oudere versies van de Keyspan Remote-software kunnen niet in combinatie met Keynote worden gebruikt. U kunt Keyspan Remote wel zelf configureren. Keyspan Remote configureren om dit programma in combinatie met Keynote te gebruiken 1 Open KeySpanDMR (in de map 'Programma's' op de harde schijf ). 2 Klik op 'Configure' onder in het venster. 3 Kies 'KeySpanDMR' > 'Add Application'. 4 Blader naar Keynote in het venster 'Choose' en klik vervolgens op 'Choose'.
Films en geluid afspelen Als uw diavoorstelling films of geluid bevat, kunt u deze mediabestanden bewaren als onderdeel van uw diavoorstelling. Als u mediabestanden samen met een diavoorstelling bewaart, kunt u de diavoorstelling naar een andere computer kopiëren zonder dat u de mediabestanden afzonderlijk hoeft over te kopiëren. Mediabestanden bij een diavoorstelling bewaren 1 Kies 'Archief' > 'Bewaar als'. 2 Als onder in het bewaarvenster geen geavanceerde opties worden weergegeven, klikt u op het driehoekje rechts naast het veld 'Bewaar als'. 3 Klik op het driehoekje voor 'Geavanceerde opties'. 4 Schakel het aankruisvak 'Kopieer audio en films naar document' in en klik op 'Bewaar'. Wanneer bij een presentatie een film wordt afgespeeld, worden regelaars voor de film weergegeven op de film wanneer u de aanwijzer boven de film verplaatst als 'Toon afspeelregelaars als aanwijzer op film wordt geplaatst' is ingeschakeld in het paneel 'Diavoorstelling' van het Keynote-voorkeurenvenster. Welke regelaars beschikbaar zijn, is afhankelijk van de grootte (afmetingen) van de film. Hoe kleiner de film, des te minder regelaars zijn zichtbaar. U kunt het afspelen van de film ook regelen met behulp van het toetsenbord. Â Druk op K om het afspelen te onderbreken of te hervatten. Â Druk op J om terug te spoelen terwijl het afspelen is onderbroken. Â Druk op L om vooruit te spoelen terwijl het afspelen is onderbroken.
196
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
 Druk op I om naar het begin van de film te gaan.  Druk op O om naar het einde van de film te gaan. U kunt het volume voor het afspelen van geluid en films instellen en opgeven of mediabestanden slechts eenmaal, voortdurend of heen en terug moeten worden afgespeeld ('Herhaal heen en terug'). Raadpleeg het gedeelte “Afspeelopties instellen” op pagina 184 voor instructies.
Dia's afdrukken U kunt een diavoorstelling in Keynote op verschillende manieren afdrukken. U kunt complete dia's met of zonder aantekeningen of opmerkingen afdrukken. Het is ook mogelijk alleen de tekst van een diavoorstelling af te drukken of de diavoorstelling af te drukken in hand-outopmaak. Dia's afdrukken 1 Als u opmerkingen wilt afdrukken, moet u ervoor zorgen dat de opmerkingen zichtbaar zijn in het diawerkgebied (klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies 'Toon opmerkingen'). 2 Kies 'Archief' > 'Druk af'. 3 Geef in de velden 'Van' en 't/m' het dianummer of de dianummers in om één dia of een hele reeks dia's af te drukken. De dianummers worden in het navigatiepaneel voor dia's getoond. 4 Om de afdrukopties voor Keynote op te geven, kiest u 'Keynote' uit het venstermenu 'Aantal en pagina's'.
Hier kiest u 'Keynote'.
Hier kiest u de lay-out voor de dia's en handouts die u wilt afdrukken.
In dit gedeelte kunt u opmaakopties voor het afdrukken instellen.
Als u op deze knop klikt, wordt de diavoorstelling als een PDF-bestand bewaard.
5 Selecteer een afdrukoptie:
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
197
'Afzonderlijke dia's': hiermee drukt u één dia per pagina af zonder presentatoraantekeningen. 'Dia's met aantekeningen': hiermee drukt u één dia per pagina af inclusief presentatoraantekeningen. 'Tekstpaneel': Hiermee drukt u alleen de diatitels en de tekst met opsommingstekens af (de weergave in het tekstpaneel van het navigatiepaneel voor dia's). De tekst in vrije tekstvakken wordt niet afgedrukt. 'Hand-outs': Hiermee drukt u meerdere dia's per pagina af. Als u deze optie kiest, kunt u het afdrukken verder specificeren. Om bijvoorbeeld het afdrukken van hand-outs te versnellen, schakelt u het aankruisvak 'Druk af met conceptkwaliteit' in. 6 Selecteer opmaakopties voor het afdrukken: 'Druk geen dia-achtergrond of objectvulling af': Hiermee wordt de achtergrondkleur of de kleur van objecten niet afgedrukt en wordt lichte tekst als zwarte tekst afgedrukt. Deze optie is met name handig als u dia's met veel kleuren op een zwart-witprinter afdrukt. Op zwart-witprinters worden kleurenafbeeldingen in grijswaarden afgedrukt. Op een kleurenprinter worden de geïmporteerde afbeeldingen in elke dia wel in kleur afgedrukt. 'Druk alle stadia van animaties af': hiermee wordt elk stadium van een objectanimatie als één dia afgedrukt (als een objectanimatie uit drie stadia bestaat, worden er dus drie dia's afgedrukt). 'Voeg overgeslagen dia's toe': hiermee worden alle dia's in het navigatiepaneel voor dia's afgedrukt, ook de dia's waarvoor u hebt ingesteld dat ze moeten worden overgeslagen. 'Voeg randen rond dia's toe': hiermee wordt een rand rondom de dia's afgedrukt. 'Voeg dianummers toe': hiermee wordt onder in elke dia het dianummer afgedrukt. 'Voeg datum toe': hiermee wordt in elke dia de datum afgedrukt. 'Druk 3D-diagrammen met hoge resolutie af': hiermee wordt de afdrukkwaliteit voor 3D-diagrammen verbeterd. 7 Klik op de knop 'Druk af'.
Diavoorstellingen naar andere structuren exporteren Als u de presentatie op andere platforms wilt gebruiken, exporteert u het bestand als een QuickTime-film, PowerPoint-presentatie of PDF-bestand. U kunt uw diavoorstelling ook rechtstreeks naar iDVD, iPhoto, iTunes, iWeb of GarageBand sturen. En bovendien kunt u van uw diavoorstelling een film maken die u op uw iPod kunt bekijken.
198
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
Een presentatie op andere platforms gebruiken U kunt de presentatie exporteren naar een structuur die geschikt is voor andere platforms. Een QuickTime-film aanmaken U kunt uw diavoorstelling omzetten in een QuickTime-film, inclusief alle bewegende overgangen en objectanimaties. U kunt een interactieve film aanmaken die de kijkers in hun eigen tempo kunnen bekijken. Maar u kunt ook een film aanmaken die automatisch wordt afgespeeld, compleet met overgangen en animaties die een door u ingesteld tijdsverloop worden weergegeven. Een QuickTime-film van uw diavoorstelling maken 1 Kies 'Archief' > 'Exporteer' en klik vervolgens op 'QuickTime'.
Hier stelt u in of u de film één keer wilt afspelen, wilt herhalen of heen en terug wilt herhalen.
Hier kiest u het type film. Voor automatisch afgespeelde films ('Met vast interval') kunt u hier opgeven hoe lang elke dia en elke animatie wordt weergegeven.
Hiermee speelt u de film schermvullend af.
Hier kiest u een compressiestructuur voor een optimale filmgrootte en de afspeelkwaliteit. Als uw diavoorstelling doorzichtigheid bevat die u wilt behouden, schakelt u dit aankruisvak in.
2 Kies een optie uit het venstermenu 'Afspelen': 'Handmatig': hiermee kan het publiek de diavoorstelling afspelen door met de muis te klikken, door op de afspeelknop (onderdeel van de QuickTime-regelaars) te klikken of door op de spatiebalk te drukken. 'Alleen koppelingen': hiermee kan het publiek de diavoorstelling afspelen door op koppelingen te klikken. 'Met opgenomen interval': als u uw diavoorstelling hebt opgenomen (raadpleeg het gedeelte “Een commentaarstem toevoegen” op pagina 107), wordt de film in uw diavoorstelling afgespeeld met de timing die is gebruikt bij het opnemen.
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
199
'Met vast interval': Hiermee heeft het publiek geen controle over de weergave van de diavoorstelling. De diavoorstelling wordt afgespeeld volgens de tijdsduur die u zelf instelt in de volgende stap. 3 Als u 'Met vast interval' hebt gekozen, stelt u in de velden 'Duur dia' en 'Animatieduur' in hoe lang elke dia en elke animatie wordt weergegeven. 'Duur dia': hiermee stelt u in hoe lang een volledig opgebouwde dia op het scherm wordt weergegeven nadat de laatste objectanimatie volledig is uitgevoerd. 'Animatieduur': Hiermee stelt u voor elke objectanimatie het aantal seconden in tussen het begin van een animatiefase en de volgende. Er is geen vertraging tussen het moment dat de dia op het scherm verschijnt en het eerste stadium van een objectanimatie. 4 Als u 'Met vast interval' hebt gekozen, kiest u vervolgens een optie uit het venstermenu 'Herhaling': 'Geen': hiermee wordt de diavoorstelling eenmaal afgespeeld. 'Herhaal': hiermee wordt de diavoorstelling doorlopend afgespeeld. 'Herhaal heen en terug': hiermee wordt de diavoorstelling herhaaldelijk in zijn geheel afgespeeld, achteruit afgespeeld naar het begin en vervolgens weer vooruit afgespeeld. 5 Om de diavoorstelling schermvullend af te spelen, schakelt u het aankruisvak 'Schakel bij openen over naar schermvullende weergave' in. 6 Kies een afspeelkwaliteit en een bestandsgrootte uit het venstermenu 'Structuren'. 'Optimale kwaliteit, groot': Hiermee is de beeldkwaliteit optimaal. Hierdoor neemt de grootte van het filmbestand echter toe, zodat het lastiger per e-mail kan worden verzonden of vanaf het web kan worden gedownload. 'Cd-romfilm, gemiddeld': Dit is de beste structuur als u de diavoorstelling op een cd wilt versturen. Hiermee maakt u een filmbestand van een goede kwaliteit dat kleiner is dan een filmbestand van optimale kwaliteit. 'Webfilm, klein': Hiermee maakt u een film met een lagere weergavekwaliteit. Het bestand is echter zo klein dat het moeiteloos via het web of per e-mail kan worden verstuurd. 'Aangepast': hiermee bepaalt u aan de hand van de compressie-instellingen voor video en audio zelf de verhouding tussen de bestandsgrootte en de weergavekwaliteit. 7 Als u de soundtrack van de diavoorstelling of het opgenomen geluid aan de film wilt toevoegen, schakelt u het aankruisvak 'Inclusief soundtrack diavoorstelling' in. 8 Als uw diavoorstelling een transparante achtergrond heeft die u in uw QuickTime-film wilt behouden, schakelt u het aankruisvak 'Inclusief doorzichtigheid' in. Wanneer u dit aankruisvak inschakelt, functioneren sommige overgangen mogelijk niet.
200
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
9 Klik op 'Volgende', geef een naam en locatie voor de film op en klik op de knop 'Exporteer'. Als de diavoorstelling een soundtrack bevat, worden er twee filmbestanden aangemaakt. Het bestand met 'soundtrack' in de naam bevat alleen het geluid en kan worden verwijderd. Wanneer u een automatisch afspelende diavoorstelling als een QuickTime-film exporteert, geldt het volgende: Â Als de diavoorstelling een soundtrack bevat, stopt de film pas als de soundtrack helemaal is afgespeeld. Als uw diavoorstelling veel korter duurt dan de soundtrack, kunt u wellicht beter een korter geluidsbestand als soundtrack kiezen. Â Als een diavoorstelling de koppeling 'Stop diavoorstelling' bevat, wordt de schermvullende weergave van de film beëindigd als u op deze koppeling klikt. Een PowerPoint-diavoorstelling aanmaken U kunt Keynote-documenten converteren naar een PowerPoint-bestand dat door PowerPoint-gebruikers op zowel een Windows-computer als een Macintosh computer kan worden bewerkt en bekeken. Een PowerPoint-diavoorstelling aanmaken 1 Kies 'Archief' > 'Exporteer' en klik vervolgens op 'PowerPoint'. 2 Klik op 'Volgende'. 3 Geef een naam en locatie voor de film op en klik op de knop 'Exporteer'. Sommige functies van Keynote worden niet door PowerPoint ondersteund. Â Sommige tekst met opsommingstekens kan verloren gaan. Als u de tekst met opsommingstekens in een dia verbergt (door het aankruisvak 'Hoofdtekst' in het infovenster 'Dia' uit te schakelen), wordt deze tekst in het tekstpaneel verwijderd als u de diavoorstelling exporteert. Â PowerPoint ondersteunt geen alfakanaalafbeeldingen. Als u dus een fotolijst in uw diavoorstelling hebt opgenomen, wordt de afbeelding erachter in de voorgrond weergegeven. Mogelijk merkt u ook enkele kleine afwijkingen in andere afbeeldingen op. Een PDF-bestand aanmaken U kunt uw diavoorstelling exporteren als een PDF-bestand dat in Adobe Acrobat Reader of een ander PDF-programma kan worden bekeken of afgedrukt. Als uw diavoorstelling koppelingen bevat, worden deze geëxporteerd als actieve koppelingen in het PDF-document.
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
201
Manieren om een PDF-bestand aan te maken: m Om een PDF-bestand aan te maken dat alleen op het scherm wordt bekeken (en niet op papier wordt afgedrukt), kiest u 'Archief' > 'Exporteer' en klikt u vervolgens op 'PDF'. Selecteer de gewenste opties (raadpleeg het gedeelte “Dia's afdrukken” op pagina 197), klik op 'Volgende', typ een naam en kies een locatie voor het bestand. Klik vervolgens op 'Exporteer'. De PDF-documenten die u op deze manier aanmaakt, kunnen ook worden afgedrukt. De afdrukkwaliteit van het document is waarschijnlijk beter als u de onderstaande methode gebruikt om uw diavoorstelling te exporteren. m Om een PDF-bestand aan te maken dat wordt afgedrukt, kiest u 'Archief' > 'Druk af', kiest u 'Bewaar als PDF' uit het venstermenu 'PDF' en klikt u vervolgens op 'Druk af'. Geef in het bewaarvenster een naam en locatie voor het PDF-bestand op en klik vervolgens op de knop 'Bewaar'. Dia's als een afbeeldingsbestand exporteren U kunt al uw dia's als een afbeeldingsbestand exporteren in de JPEG-, PNG- of TIFFstructuur. Dia's als een afbeeldingsbestand exporteren 1 Kies 'Archief' > 'Exporteer' en klik vervolgens op 'Afbeeldingen'. 2 Geef op of u een bestand wilt aanmaken voor elke dia of alleen voor een reeks dia's. 3 Als u van elk stadium van een animatie een afzonderlijke afbeelding wilt aanmaken, schakelt u het aankruisvak 'Maak een afbeelding aan voor elk animatiestadium' in. 4 Kies een optie uit het venstermenu 'Structuur'. Hoe beter de kwaliteit, hoe groter het bestand. 5 Als u 'JPEG' kiest, kunt u met de schuifknop 'Kwaliteit' een percentage voor de kwaliteit instellen. 6 Klik op 'Volgende'. 7 Geef een naam en locatie voor de bestanden op en klik op de knop 'Exporteer. Elk bestand krijgt achter de naam een extensie met het nummer van de afbeelding ('bestandsnaam.001', 'bestandsnaam.002', enzovoort). U kunt ook afzonderlijke afbeeldingsbestanden naar iPhoto sturen (raadpleeg het gedeelte “Een iPhoto-album aanmaken” op pagina 204). Een Flash-document aanmaken U kunt uw diavoorstelling omzetten in een Flash-film die met de Flash-viewer kan worden bekeken. Uw diavoorstelling als een Flash-document exporteren 1 Kies 'Archief' > 'Exporteer' en klik vervolgens op 'Flash'.
202
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
2 Als u de soundtrack van de diavoorstelling of het opgenomen geluid aan de film wilt toevoegen, schakelt u het aankruisvak 'Inclusief soundtrack diavoorstelling' in. 3 Klik op 'Volgende'. 4 Geef een naam en locatie op voor het bestand en klik op de knop 'Exporteer'. Een HTML-document aanmaken U kunt uw diavoorstelling omzetten in een HTML-document dat kan worden geopend in Safari of een andere webbrowser. Hierbij kan het publiek op koppelingen klikken om de presentatie te bekijken. Dia's als een HTML-document exporteren 1 Kies 'Archief' > 'Exporteer' en klik op 'HTML'. 2 Geef op of u alle dia's wilt exporteren of alleen een reeks dia's. 3 Als u van elk stadium van een animatie een afzonderlijke afbeelding wilt aanmaken, schakelt u het aankruisvak 'Maak een afbeelding aan voor elk animatiestadium' in. 4 Als u voor elke dia (of voor bepaalde dia's) de koppelingen 'Startpagina', 'Vorige' en 'Volgende' wilt opnemen, schakelt u het aankruisvak 'Voeg navigatieregelaars toe' in. 5 Kies een optie uit het venstermenu 'Structuur' om de gewenste beeldkwaliteit op te geven. Hoe beter de kwaliteit, hoe groter het bestand. 6 Als u 'JPEG' kiest, kunt u met de schuifknop 'Kwaliteit' een compressiefactor voor het exporteren instellen. 7 Klik op 'Volgende', geef een naam en locatie voor de film op en klik op de knop 'Exporteer'.
Een presentatie naar een iLife-programma sturen U kunt een presentatie rechtstreeks naar iDVD, iPhoto, iTunes, iWeb en GarageBand sturen. Een iDVD-project aanmaken U kunt een iDVD-project aanmaken of uw diavoorstelling als een film toevoegen aan een bestaand iDVD-project. Een iDVD-film van uw diavoorstelling maken 1 Kies 'Archief' > 'Stuur naar' > 'iDVD'. 2 Kies een optie uit het venstermenu 'Beeldformaat'. 'Standaard': hiermee worden de dia's geëxporteerd voor weergave op een standaardvideoscherm. 'Breedbeeld': hiermee worden de dia's geëxporteerd voor weergave op een breedbeeldvideoscherm.
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
203
3 Kies een optie uit het venstermenu 'Afspelen': 'Handmatig': hiermee kan het publiek de diavoorstelling afspelen door met de muis te klikken, op de Pijl-rechts-toets te drukken of op de spatiebalk te drukken. 'Met opgenomen interval': als u uw diavoorstelling hebt opgenomen (raadpleeg het gedeelte “Een commentaarstem toevoegen” op pagina 107), wordt de film in uw diavoorstelling afgespeeld met de timing die is gebruikt bij het opnemen. 'Met vast interval': Hiermee heeft het publiek geen controle over de snelheid waarmee de diavoorstelling wordt afgespeeld. De diavoorstelling wordt afgespeeld volgens de tijdsduur die u zelf instelt (zie volgende stap). 4 Als u 'Met vast interval' hebt gekozen, stelt u in de velden 'Duur dia' en 'Animatieduur' in hoe lang elke dia en elke animatie wordt weergegeven. 'Duur dia': hiermee stelt u in hoe lang een volledig opgebouwde dia op het scherm wordt weergegeven nadat de laatste objectanimatie volledig is uitgevoerd. 'Animatieduur': Hiermee stelt u voor elke objectanimatie het aantal seconden in tussen het begin van een animatiefase en de volgende. Er is geen vertraging tussen het moment dat de dia op het scherm verschijnt en het eerste stadium van een objectanimatie. 5 Als u de soundtrack van de diavoorstelling of het opgenomen geluid aan de film wilt toevoegen, schakelt u het aankruisvak 'Inclusief soundtrack diavoorstelling' in. 6 Klik op 'Verstuur', geef een naam en locatie voor de film op (als u de film niet in de map 'Films' wilt bewaren) en klik op de knop 'Exporteer'. Een iPhoto-album aanmaken U kunt uw diavoorstelling omzetten in een iPhoto-album, waarbij van elke dia een afzonderlijk afbeeldingsbestand wordt aangemaakt. Een iPhoto-album van een diavoorstelling maken 1 Kies 'Archief' > 'Stuur naar' > 'iPhoto'. 2 Geef op of u een bestand wilt aanmaken voor elke dia of alleen voor een reeks dia's. 3 Als u van elk stadium van een animatie een afzonderlijke afbeelding wilt aanmaken, schakelt u het aankruisvak 'Maak een afbeelding aan voor elk animatiestadium' in. 4 Kies een optie uit het venstermenu 'Structuur'. Hoe beter de kwaliteit, hoe groter het bestand. 5 Als u 'JPEG' kiest, kunt u met de schuifknop 'Kwaliteit' een percentage voor de kwaliteit instellen. 6 Klik op 'Volgende', geef een naam en locatie op voor het album en klik op 'Verstuur'. Open iPhoto (als het programma nog niet is geopend). Uw nieuwe album wordt onder in de lijst weergegeven.
204
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
Exporteren naar iWeb Als u met behulp van iWeb een website hebt gemaakt (of wilt gaan maken), kunt u uw diavoorstelling naar iWeb sturen zodat de bezoekers van uw website deze kunnen downloaden en bekijken als een PDF-bestand, een Keynote-document of een videopodcast. Uw diavoorstelling wordt toegevoegd als een blog of podcastaflevering. Uw diavoorstelling naar iWeb sturen 1 Controleer of iWeb ‘08 of hoger op uw computer is geïnstalleerd. 2 Kies in Keynote 'Archief' > 'Stuur naar' > 'iWeb'. 3 Kies een optie uit het venstermenu 'Bestandstype': 'PDF': u kunt veel van de opties kiezen die worden beschreven in het gedeelte “Dia's afdrukken” op pagina 197. 'Keynote-document': om uw diavoorstelling te kunnen bekijken, hebben de bezoekers van uw website Keynote nodig. 'Videopodcast': hiermee maakt u een film aan die automatisch wordt afgespeeld. 4 Als u 'Videopodcast' hebt gekozen, kiest u vervolgens een optie uit het venstermenu 'Afspelen': 'Met opgenomen interval': als u uw diavoorstelling hebt opgenomen (zoals beschreven in “Een commentaarstem toevoegen” op pagina 107), wordt de film in uw diavoorstelling afgespeeld met de timing die is gebruikt bij het opnemen. 'Met vast interval': Hiermee heeft het publiek geen controle over de weergave van de film. De film wordt afgespeeld volgens de timing die u zelf instelt in de volgende stap. 5 Als u 'Met vast interval' hebt gekozen, geeft u de juiste waarde op in de velden die verschijnen: 'Duur dia': hiermee stelt u in hoe lang een volledig opgebouwde dia op het scherm wordt weergegeven nadat de laatste objectanimatie volledig is uitgevoerd. 'Animatieduur': Hiermee stelt u voor elke objectanimatie het aantal seconden in tussen het begin van een animatiefase en de volgende. Er is geen vertraging tussen het moment dat de dia op het scherm verschijnt en het eerste stadium van een objectanimatie. 6 Als u de soundtrack van de diavoorstelling of het opgenomen geluid aan de film wilt toevoegen, schakelt u het aankruisvak 'Inclusief soundtrack diavoorstelling' in. 7 Klik op 'Verstuur'. Als iWeb nog niet is geopend, wordt dit programma geopend en kunt u de blog of podcast kiezen waaraan u de diavoorstelling wilt koppelen. (Als er slechts één blog of podcast is, wordt het document daaraan gekoppeld.)
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
205
Exporteren naar iTunes en iPod U kunt van uw diavoorstelling een film maken die u kunt afspelen in iTunes. Als u een iPod hebt, kunt u uw film via iTunes kopiëren. Uw diavoorstelling naar iTunes of iPod sturen 1 Ga op een van de volgende manieren te werk in Keynote: Â Kies 'Archief' > 'Stuur naar' > 'iTunes'. Â Kies 'Archief' > 'Exporteer' en klik vervolgens op 'iPod'. 2 Kies een optie uit het venstermenu 'Afspelen': 'Met opgenomen interval': als u uw diavoorstelling hebt opgenomen (raadpleeg het gedeelte “Een commentaarstem toevoegen” op pagina 107), wordt de film in uw diavoorstelling afgespeeld met de timing die is gebruikt bij het opnemen. 'Met vast interval': Hiermee heeft het publiek geen controle over de weergave van de film. De film wordt afgespeeld volgens de timing die u zelf instelt in de volgende stap. 3 Als u 'Met vast interval' hebt gekozen, geeft u de juiste waarde op in de velden die verschijnen: 'Duur dia': hiermee stelt u in hoe lang een volledig opgebouwde dia op het scherm wordt weergegeven nadat de laatste objectanimatie volledig is uitgevoerd. 'Animatieduur': Hiermee stelt u voor elke objectanimatie het aantal seconden in tussen het begin van een animatiefase en de volgende. Er is geen vertraging tussen het moment dat de dia op het scherm verschijnt en het eerste stadium van een objectanimatie. 4 Als u de soundtrack van de diavoorstelling of het opgenomen geluid aan de film wilt toevoegen, schakelt u het aankruisvak 'Inclusief soundtrack diavoorstelling' in. 5 Klik op 'Verstuur'. 6 Geef een naam en locatie voor de diavoorstelling op en klik op 'Exporteer'. iTunes wordt geopend (als het programma nog niet was geopend). Uw diavoorstelling wordt als een film geïmporteerd. Raadpleeg iTunes Help voor meer informatie over het kopiëren van de film naar uw iPod. Exporteren naar GarageBand U kunt uw diavoorstelling omzetten in een videopodcast met geavanceerde geluidseffecten door de diavoorstelling te exporteren naar GarageBand. Uw diavoorstelling naar GarageBand sturen 1 Kies in Keynote 'Archief' > 'Stuur naar' > 'GarageBand'. 2 Kies een optie uit het venstermenu 'Afspelen': 'Met opgenomen interval': als u uw diavoorstelling hebt opgenomen (raadpleeg het gedeelte “Een commentaarstem toevoegen” op pagina 107), wordt de film in uw diavoorstelling afgespeeld met de timing die is gebruikt bij het opnemen.
206
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
'Met vast interval': Hiermee heeft het publiek geen controle over de weergave van de film. De film wordt afgespeeld volgens de timing die u zelf instelt in de volgende stap. 3 Als u 'Met vast interval' hebt gekozen, geeft u de juiste waarde op in de velden die verschijnen: 'Duur dia': hiermee stelt u in hoe lang een volledig opgebouwde dia op het scherm wordt weergegeven nadat de laatste objectanimatie volledig is uitgevoerd. 'Animatieduur': Hiermee stelt u voor elke objectanimatie het aantal seconden in tussen het begin van een animatiefase en de volgende. Er is geen vertraging tussen het moment dat de dia op het scherm verschijnt en het eerste stadium van een objectanimatie. 4 Als u de soundtrack van de diavoorstelling of het opgenomen geluid aan de film wilt toevoegen, schakelt u het aankruisvak 'Inclusief soundtrack diavoorstelling' in. 5 Klik op 'Verstuur'. 6 Geef een naam en locatie voor de diavoorstelling op en klik op 'Exporteer'. GarageBand wordt geopend (als het programma nog niet was geopend). Uw diavoorstelling wordt als een film geïmporteerd.
Een presentatie in de iWork '05- of iWork '06-structuur bewaren Als u uw diavoorstelling wilt delen met andere gebruikers die werken met een oudere versie van Keynote, kunt u de diavoorstelling exporteren in de iWork '05- of iWork '06structuur. Nieuwe functies die zijn opgenomen in iWork ’08, zoals slimme animaties en het opnemen van diavoorstellingen, worden mogelijk niet geconverteerd als de presentatie wordt geopend met een eerdere versie. Andere onderdelen, zoals geluidsen filmbestanden, werken hetzelfde. Een presentatie bewaren zodat deze kan worden geopend in iWork '05 of iWork '06 1 Open de diavoorstelling die u wilt exporteren. 2 Kies 'Archief' > 'Bewaar als'. 3 Geef een naam en locatie op voor het bestand. 4 Schakel het aankruisvak 'Bewaar een kopie als' in en kies 'iWork '05' of 'iWork '06' uit het venstermenu. Als deze opties niet zichtbaar zijn, klikt u op de knop met het driehoekje rechts naast het veld 'Bewaar als'. 5 Als u de geluids- en filmbestanden in de diavoorstelling niet wilt exporteren, klikt u op het driehoekje voor 'Geavanceerde opties' en schakelt u het aankruisvak 'Kopieer audio en films naar document' uit (deze optie is standaard ingeschakeld). 6 Klik op 'Bewaar'.
Hoofdstuk 9 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
207
10
Basisdia's en thema's ontwerpen
10
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de standaardkenmerken van afbeeldingen, objecten en andere onderdelen kunt wijzigen en hoe u basisdia's en thema's kunt aanmaken. in dit hoofdstuk wordt ervan uitgegaan dat u bekend bent met de ontwerp- en opmaakfuncties van Keynote die in eerdere hoofdstukken zijn besproken.
Basisdia's en thema's ontwerpen De thema's die bij Keynote worden geleverd, zijn sets basisdia's met vooraf gedefinieerde lay-outs, achtergronden, diagrammen, tabellen en tekstkenmerken. U kunt deze kenmerken wijzigen en zo uw eigen basisdia's en thema's aanmaken. Als u een basisdia wijzigt, wordt de wijziging aangebracht in elke dia in het document dat is gebaseerd op die basisdia. Manieren om een nieuw thema aan te maken:  U kunt basisdia's wijzigen en het document als een nieuw thema bewaren.  U kunt alle basisdia's behalve de lege basisdia verwijderen, een geheel nieuwe set basisdia's aanmaken en het document als een nieuw thema bewaren. U kunt de volgende kenmerken van basisdia's aanpassen:  De standaardpositie van de titel en hoofdtekst  De achtergrondafbeeldingen  De standaardlettertypen  De standaardstijlen voor opsommingstekens  De standaardpositie voor objecten (plaatsaanduidingen voor objecten)  Objectvullingen en lijnstijlen voor objecten  De diagramstijl  De stijl van de diaovergang  Posities van hulplijnen
208
Werken met hulpmiddelen voor basisdia's Om te werken met basisdia's, gebruikt u het navigatiepaneel voor basisdia's en het infovenster 'Basisdia'. Werken met de hulpmiddelen voor basisdia's 1 Open het navigatiepaneel voor basisdia's door te klikken op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en 'Toon basisdia's' te kiezen. 2 Selecteer een basisdia in het navigatiepaneel voor basisdia's. Raadpleeg het gedeelte “Basisdia's selecteren om deze aan te passen” op pagina 211 voor meer informatie over het selecteren van basisdia's. 3 Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Dia-info'. 4 Klik op 'Weergave' om de lay-out- en achtergrondkenmerken te wijzigen. Raadpleeg het gedeelte “De lay-out van basisdia's aanpassen” op pagina 212 voor meer informatie.
Hiermee voegt u een titel en hoofdtekst aan basisdia's toe.
Hiermee zet u een audio-, video- of afbeeldingsbestand om in een plaatsaanduiding voor andere media. U kunt ook tekst of een vorm selecteren en een plaatsaanduiding definiëren.
Hiermee maakt u ruimte vrij voor tabellen, diagrammen, webweergaven en geïmporteerde afbeeldingen. Hiermee stelt u in dat diaobjecten door elkaar mogen worden geplaatst als basisdia-objecten. Hiermee stelt u een achtergrondkleur of -afbeelding in.
5 Klik op 'Overgang' om overgangen tussen basisdia's toe te voegen of te wijzigen.
Hoofdstuk 10 Basisdia's en thema's ontwerpen
209
Raadpleeg het gedeelte “Standaardovergangen instellen” op pagina 218 voor meer informatie.
Hier kunt u een voorbeeld van de overgang bekijken. Hier kiest u de gewenste overgang.
Hier kiest u de gewenste richting van de overgang. Hier stelt u in op welke manier de overgang moet worden gestart.
Hier stelt u de duur van de overgang in. Hier geeft u de vertraging voor het begin van een automatische overgang op.
Een voorvertoning van een basisdia bekijken Terwijl u een basisdia bewerkt, kunt u de aangebrachte wijzigingen in een normale dia uitproberen om een duidelijk beeld van de gewijzigde lay-out te krijgen. Door tussen de 'testdia' en de basisdia te schakelen, kunt u heel nauwkeurig wijzigingen aanbrengen, zoals lijnen langer of korter maken of meerdere inspringniveaus toevoegen. Het uitproberen van de wijzigingen in een dia met tekst komt goed van pas als u tabstops en regelafstand aanpast. Een basisdia testen 1 Selecteer een dia in het navigatiepaneel voor dia's en klik op de knop 'Nieuw' in de knoppenbalk of druk op de Return-toets. 2 Pas de lay-out van de basisdia die u wilt testen toe door te klikken op de knop 'Basisdia' in de knoppenbalk en de basisdia te selecteren. 3 Voeg tekst en objecten aan de nieuwe dia toe. Ga indien nodig terug naar de basisdia om wijzigingen aan te brengen. 4 Als u wijzigingen in de dia hebt aangebracht die de instellingen van de basisdia vervangen (zoals een andere achtergrond voor de dia's) en u die wijzigingen in de testdia ongedaan wilt maken zodat de instellingen van de basisdia worden hersteld, selecteert u de testdia en kiest u 'Opmaak' > 'Pas basisdia toe op dia'.
210
Hoofdstuk 10 Basisdia's en thema's ontwerpen
Basisdia's selecteren om deze aan te passen De eenvoudigste manier om een nieuwe basisdia te ontwerpen, is een bestaande basisdia te gebruiken die het meest lijkt op wat u wilt. Dit kan een basisdia in het huidige document zijn of een basisdia die u importeert uit een ander document. U kunt ook een geheel nieuwe basisdia ontwerpen met een lege dia als uitgangspunt.
Een basisdia dupliceren Het is raadzaam een basisdia te dupliceren voordat u er wijzigingen in aanbrengt. U kunt dan de oorspronkelijke versie van de basisdia blijven gebruiken in het document. Een basisdia dupliceren 1 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies 'Toon basisdia's'. 2 Selecteer in het navigatiepaneel voor basisdia's de basisdia die u wilt dupliceren. 3 Ga op een van de volgende manieren te werk: Â Â Â Â
Klik op de knop 'Nieuw' in de knoppenbalk. Kies 'Dia' > 'Nieuwe basisdia'. Druk op de Return-toets. Kies 'Wijzig' > 'Dupliceer'.
4 Klik in het navigatiepaneel voor basisdia's dubbel op de naam van de nieuwe dia en typ een nieuwe naam. Als u wijzigingen in een basisdia hebt aangebracht en vervolgens de standaardinstellingen van het thema wilt herstellen, selecteert u de dia en kiest u 'Opmaak' > 'Pas basisdia toe op selectie'.
Een dia of basisdia importeren U kunt dia's en basisdia's importeren uit andere Keynote-documenten. Een dia of basisdia importeren 1 Open het Keynote-brondocument (het document met de dia die u wilt importeren) en het huidige Keynote-document (het document waarin u de dia wilt importeren). 2 Ga op een van de volgende manieren te werk: Om een dia te importeren, sleept u de dia uit het navigatiepaneel voor dia's van het brondocument naar het navigatiepaneel voor dia's van het huidige document. De dia en de bijbehorende basisdia worden aan het huidige document toegevoegd. (De basisdia is de laatste dia in het navigatiepaneel voor basisdia's.) Om een basisdia te importeren, sleept u de basisdia uit het navigatiepaneel voor basisdia's naar het navigatiepaneel voor basisdia's van het huidige document.
Hoofdstuk 10 Basisdia's en thema's ontwerpen
211
Een geheel nieuwe basisdia aanmaken Als geen enkele basisdia in de buurt komt van de basisdia die u voor ogen hebt, kunt u een geheel nieuwe basisdia aanmaken. Een nieuwe basisdia aanmaken m Selecteer een lege dia in het navigatiepaneel voor basisdia's. m Als het thema waarmee u werkt geen lege dia bevat, selecteert u een basisdia, kiest u 'Wijzig' > 'Selecteer alles' en drukt u op de Delete-toets.
De lay-out van basisdia's aanpassen U kunt plaatsaanduidingen voor tekst, media en objecten definiëren, achtergrondelementen van een basisdia wijzigen, hulplijnen toevoegen en nog veel meer.
Plaatsaanduidingen voor tekst definiëren U kunt plaatsaanduidingen voor tekst toevoegen en hierin standaardkenmerken voor tekst definiëren. Een plaatsaanduiding voor tekst definiëren 1 Selecteer een dia in het navigatiepaneel voor basisdia's (u opent het navigatiepaneel voor basisdia's door op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk te klikken en vervolgens 'Toon basisdia's te kiezen). 2 Open het infovenster 'Basisdia' en klik op 'Weergave'. 3 Schakel het aankruisvak 'Titel' in om een plaatsaanduiding voor een titelvak toe te voegen. 4 Schakel het aankruisvak 'Hoofdtekst' in om een plaatsaanduiding voor een hoofdtekstvak toe te voegen. In het paneel 'Opsommingstek.' van het infovenster 'Tekst' kunt u instellen of u de tekst in het tekstvak standaard met opsommingstekens, met nummers of als platte tekst wilt weergeven. 5 Een plaatsaanduiding voor een vrij tekstvak aanmaken a Klik op de knop 'Tekstvak' in de knoppenbalk. b Schakel in het infovenster 'Basisdia' het aankruisvak 'Stel in als tekstplaatsaanduiding' in (of kies 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer als plaatsaanduiding voor tekst'). U kunt ook een vorm toevoegen en deze instellen als een plaatsaanduiding voor tekst. 6 Verklein of vergroot de tekstvakken en plaats deze op de gewenste positie. 7 Selecteer de plaatsaanduidingstekst en breng de gewenste opmaak aan. In een tekstvak kunt u kenmerken definiëren voor maximaal vijf tekstniveaus.
212
Hoofdstuk 10 Basisdia's en thema's ontwerpen
Plaatsaanduidingen voor media definiëren U kunt een of meer plaatsaanduidingen aanmaken op een basisdia voor afbeeldingen, audiobestanden en films. Als u een van deze onderdelen toevoegt aan een dia die is gebaseerd op die basisdia, wordt het bestand automatisch in de opgegeven positie en met het opgegeven formaat opgenomen in de plaatsaanduiding. Een plaatsaanduiding voor media definiëren 1 Selecteer een basisdia. 2 Open het infovenster 'Dia' en klik op 'Weergave'. 3 Schakel het aankruisvak 'Definieer als plaatsaanduiding voor media' in. 4 (Optioneel) Typ een beschrijving in het veld 'Tekst'. 5 Verklein of vergroot de plaatsaanduiding en plaats deze op de gewenste positie. 6 (Optioneel) Voeg een plaatsaanduiding voor een afbeelding toe.
Plaatsaanduidingen voor objecten definiëren U kunt een plaatsaanduiding aanmaken op een basisdia waarin u tabellen en diagrammen kunt opnemen. Als u een van deze onderdelen toevoegt aan een dia die is gebaseerd op die basisdia, wordt het object automatisch in de opgegeven positie en met het opgegeven formaat opgenomen in de plaatsaanduiding. Een plaatsaanduiding voor een object definiëren 1 Selecteer een dia in het navigatiepaneel voor basisdia's (u opent het navigatiepaneel voor basisdia's door op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk te klikken en vervolgens 'Toon basisdia's te kiezen). 2 Open het infovenster 'Basisdia' en klik op 'Weergave'. 3 Schakel het aankruisvak 'Plaatsaanduiding object' in. 4 Verklein of vergroot de plaatsaanduiding en plaats deze op de gewenste positie.
Achtergrondelementen voor basisdia's aanmaken U kunt elementen (zoals een bedrijfslogo of een andere afbeelding, tekst of kleur) in elke dia weergeven die op een bepaalde basisdia is gebaseerd. Op deze manier kunt u groepen verwante dia's in een presentatie aanmaken. U kunt bijvoorbeeld kleine wijzigingen aanbrengen in de achtergrond van de verschillende groepen dia's. Dit doet u door een set basisdia's met verschillende achtergronden aan te maken. De achtergrond van een basisdia wijzigen 1 Selecteer de basisdia waarmee u wilt werken. 2 Selecteer alle ongewenste onderdelen en druk op de Delete-toets.
Hoofdstuk 10 Basisdia's en thema's ontwerpen
213
3 Wanneer u een object (vorm, afbeelding, geluids- of filmbestand, tabel of diagram) als achtergrondelement wilt gebruiken, voegt u het object aan de basisdia toe en past u het formaat en de positie van het object aan. Wanneer u het object op de gewenste positie hebt geplaatst, kunt u 'Orden' > 'Vergrendel' kiezen om te voorkomen dat u het onderdeel per ongeluk verplaatst. 4 Als basisobjecten door elkaar mogen worden geplaatst als objecten die worden toegevoegd aan dia's die op de basisdia zijn gebaseerd, opent u het infovenster 'Basisdia', klikt u op 'Weergave' en schakelt u het aankruisvak 'Sta plaatsing van dia-objecten op lagen van basisdia toe' in. Raadpleeg het gedeelte “Een object naar voren of naar achteren verplaatsen (objecten in lagen plaatsen)” op pagina 77 voor meer informatie over het plaatsen van objecten in lagen. 5 Als u een kleur of afbeelding in de achtergrond van de dia wilt weergeven, gebruikt u de regelaars van 'Achtergrond' in het paneel 'Weergave' van het infovenster 'Basisdia'. Achtergrondlagen worden vaak gebruikt voor alfakanaalafbeeldingen (transparante afbeeldingen). Als u objecten aan een dia toevoegt, kunt u de objecten in lagen plaatsen, zodat de objecten achter een achtergrondafbeelding gedeeltelijk zichtbaar zijn.
Hulplijnen toevoegen aan basisdia's U kunt hulplijnen aanmaken om tekst en afbeeldingen in elke dia op precies dezelfde positie te plaatsen. De hulplijnen die u in een basisdia aanmaakt, zijn beschikbaar zodra u een object in een dia plaatst die is gebaseerd op deze basisdia. Een hulplijn aan een basisdia toevoegen 1 Selecteer de basisdia waaraan u de hulplijn wilt toevoegen. 2 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies vervolgens 'Toon linialen'. 3 Plaats de aanwijzer op een liniaal en sleep een hulplijn naar de gewenste plaats in de basisdia. Als u een horizontale hulplijn wilt plaatsen, sleept u vanaf de liniaal boven in de dia. Als u een verticale hulplijn wilt plaatsen, sleept u vanaf de liniaal links in de dia. U kunt ook rasterlijnen inschakelen die worden weergegeven in basisdia's en dynamisch worden getoond in dia's. Raadpleeg het gedeelte “Werken met rasterlijnen in basisdia's” op pagina 79 voor meer informatie.
214
Hoofdstuk 10 Basisdia's en thema's ontwerpen
Standaardkenmerken voor tekst en objecten instellen U kunt de standaardkenmerken voor tekst en objecten instellen. Zo kunt u in Keynote bijvoorbeeld de standaardinstellingen zodanig aanpassen dat telkens wanneer u op de knop 'Tabel' in de knoppenbalk klikt, de standaardtabel wordt toegevoegd, met het aantal rijen en kolommen, het lettertype voor de kop- en hoofdtekst, en de randkleuren die u vooraf hebt gedefinieerd. Om de standaardkenmerken voor een element te wijzigen, maakt u het element met de gewenste kenmerken aan en definieert u vervolgens het element voor een specifieke basisdia of voor alle basisdia's in het thema. Als u het element voor één basisdia definieert, gelden de standaardinstellingen voor de nieuwe elementen in dia's die zijn gebaseerd op die basisdia. Als u het element definieert voor alle basisdia's, wordt bij elk nieuw element in het document gebruikgemaakt van de standaardinstellingen.
Standaardkenmerken van tekstvakken en vormen instellen U kunt de standaardkenmerken van nieuwe tekstvakken en vormen instellen. De standaardkenmerken van tekstvakken en vormen instellen 1 Maak een nieuwe dia aan in het navigatiepaneel voor dia's. 2 Als u de standaardkenmerken voor een bepaalde basisdia wilt instellen (en niet voor alle basisdia's in het huidige thema), klikt u op de knop 'Basisdia' in de knoppenbalk en kiest u de basisdia. 3 Om een standaardtekstvak te definiëren, klikt u op de knop 'Tekstvak' in de knoppenbalk en maakt u de plaatsaanduidingstekst op. Raadpleeg het gedeelte “De grootte en vormgeving van tekst bepalen” op pagina 43 voor meer informatie. 4 Ga op een van de volgende manieren te werk: Â Als u het tekstvak alleen als standaard voor de huidige basisdia wilt instellen, kiest u 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer tekst voor huidige basisdia'. Â Als u het tekstvak als standaard voor alle basisdia's in het huidige thema wilt instellen, kiest u 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer tekst voor elke basisdia'. 5 Om een standaardvorm te definiëren, voegt u een vorm toe en stelt u de gewenste kenmerken voor de vorm in. Raadpleeg de gedeelten “Objecten wijzigen” op pagina 80 en “Een kleur als vulling voor een object gebruiken” op pagina 87 voor instructies. 6 Ga op een van de volgende manieren te werk: Â Als u de vorm alleen als standaard voor de huidige basisdia wilt instellen, kiest u 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer vorm voor huidige basisdia'. Â Als u de vorm als standaard voor alle basisdia's in het huidige thema wilt instellen, kiest u 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer vorm voor elke basisdia'. 7 Als u het standaardobject niet in de dia wilt weergeven, verwijdert u het object.
Hoofdstuk 10 Basisdia's en thema's ontwerpen
215
Standaardkenmerken van geïmporteerde afbeeldingen instellen U kunt standaardkenmerken van afbeeldingen instellen, zoals de schaduw, de weerspiegeling, de mate van ondoorzichtigheid en de kleur van de rand (lijn). Vervolgens worden deze standaardinstellingen automatisch gebruikt voor elke afbeelding die u aan de diavoorstelling toevoegt. De standaardkenmerken voor afbeeldingen instellen 1 Maak een nieuwe dia aan in het navigatiepaneel voor dia's. 2 Als u de standaardkenmerken voor een bepaalde basisdia wilt instellen (en niet voor alle basisdia's in het huidige thema), klikt u op de knop 'Basisdia' in de knoppenbalk en kiest u de basisdia. 3 Plaats een afbeelding in de dia en stel de standaardkenmerken van de afbeelding in. Raadpleeg de volgende onderwerpen voor meer informatie: Â Â Â Â
“Een afbeelding importeren” op pagina 99 “Een schaduw aan een object toevoegen” op pagina 83 “De mate van ondoorzichtigheid van objecten aanpassen” op pagina 85 “De randstijl wijzigen” op pagina 82
4 Ga op een van de volgende manieren te werk: Â Als u de afbeelding alleen als standaard voor de huidige basisdia wilt instellen, kiest u 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer afbeelding voor huidige basisdia'. Â Als u de afbeelding als standaard voor alle basisdia's in het huidige thema wilt instellen, kiest u 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer afbeelding voor elke basisdia'. 5 Als u de afbeelding niet in de dia wilt weergeven, verwijdert u de afbeelding.
Standaardkenmerken van tabellen instellen U kunt verschillende tabelkenmerken instellen, zoals het aantal rijen en kolommen, de lijnstijl en -kleur, de tekststijl en de schaduw. Belangrijk: Een tabel heeft duidelijk afgescheiden opmaakgebieden: rij met koptekst, kolom met koptekst, binnenranden en buitenranden. Als u standaardtabelkenmerken wilt instellen, moet u elk afzonderlijk kenmerk op een volledig opmaakgebied toepassen. Als u bijvoorbeeld de standaardopmaak van een rij met koptekst wilt instellen, moet u de opmaak van alle cellen in de rij met koptekst wijzigen en niet slechts de opmaak van één koptekstcel. De standaardkenmerken voor tabellen instellen 1 Maak een nieuwe dia aan in het navigatiepaneel voor dia's. 2 Als u de standaardkenmerken voor een bepaalde basisdia wilt instellen (en niet voor alle basisdia's in het huidige thema), klikt u op de knop 'Basisdia' in de knoppenbalk en kiest u de basisdia.
216
Hoofdstuk 10 Basisdia's en thema's ontwerpen
3 Plaats een tabel in de dia. Raadpleeg het gedeelte “Een tabel toevoegen” op pagina 128 voor instructies. 4 Selecteer de tabel en geef de kenmerken op. Raadpleeg het gedeelte “Het formaat van een tabel aanpassen” op pagina 131 als u de afmetingen van de tabel wilt wijzigen. Raadpleeg het gedeelte “Werken met rijen en kolommen” op pagina 143 voor informatie over het toevoegen en verwijderen van kolommen en rijen en het aanmaken van koptekstrijen en -kolommen. Raadpleeg het gedeelte “Werken met tabelcellen” op pagina 146 voor informatie over het splitsen en samenvoegen van tabelcellen, het wijzigen van de celgrootte en het opmaken van celranden. Raadpleeg het gedeelte “Celwaarden opmaken” op pagina 137 voor informatie over opties waarmee u de weergave van celwaarden kunt wijzigen. Raadpleeg het gedeelte “Afbeeldingen of kleuren aan cellen toevoegen” op pagina 142 als u afbeeldingen aan de tabel wilt toevoegen. 5 Ga op een van de volgende manieren te werk: Â Als u de tabel alleen als standaard voor de huidige basisdia wilt instellen, kiest u 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer tabel voor huidige basisdia'. Â Als u de tabel als standaard voor alle basisdia's in het huidige thema wilt instellen, kiest u 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer tabel voor elke basisdia'. 6 Als u de tabel niet in de dia wilt weergeven, verwijdert u de tabel.
Standaardkenmerken van diagrammen instellen U kunt het standaarddiagramtype instellen. Dit is het diagramtype dat wordt weergegeven als u op de knop 'Diagram' in de knoppenbalk klikt. Ook kunt u de standaardlay-out van elk diagramtype instellen. De standaardkenmerken voor elk diagramtype moeten afzonderlijk worden ingesteld. De standaardstijl en de locatie voor diagrammen instellen 1 Maak een nieuwe dia aan in het navigatiepaneel voor dia's. 2 Als u de standaardkenmerken voor een bepaalde basisdia wilt instellen (en niet voor alle basisdia's in het huidige thema), klikt u op de knop 'Basisdia' in de knoppenbalk en kiest u de basisdia. 3 Plaats een diagram in de dia. Raadpleeg het gedeelte “Diagrammen toevoegen” op pagina 164 voor instructies. 4 Selecteer het diagram en stel vervolgens de gewenste kenmerken in. Raadpleeg het gedeelte “Een diagramtype selecteren” op pagina 164 voor informatie over het wijzigen van het diagramtype.
Hoofdstuk 10 Basisdia's en thema's ontwerpen
217
Raadpleeg het gedeelte “Algemene diagramkenmerken opmaken” op pagina 168 voor informatie over het wijzigen van de grootte van een diagram, het roteren van een diagram en het instellen van andere kenmerken die diagrammen met elkaar gemeen hebben. Raadpleeg het gedeelte “Specifieke diagramtypen opmaken” op pagina 175 voor informatie over het opmaken van cirkeldiagrammen, staafdiagrammen en andere diagramtypen. 5 Herhaal stap 3 en 4 voor elk diagramtype waarvan u de standaardkenmerken wilt instellen. 6 Voor elk diagram selecteert u het diagram en voert u een van de volgende handelingen uit: Â Als u het diagram alleen als standaard voor de huidige basisdia wilt instellen, kiest u 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer [diagramtype] voor huidige basisdia'. Â Als u het diagram als standaard voor alle basisdia's in het huidige thema wilt instellen, kiest u 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer [diagramtype] voor elke basisdia'. 7 Om het diagramtype in te stellen dat wordt weergeven wanneer u op de knop 'Diagram' in de knoppenbalk klikt, selecteert u het gewenste diagramtype en kiest u 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > Gebruik als standaard in huidig thema'. 8 Als u de diagrammen niet in de dia wilt weergeven, verwijdert u de diagrammen.
Standaardovergangen instellen U kunt een standaardovergang voor een basisdia opgeven. Deze overgang wordt vervolgens automatisch gebruikt voor elke dia die op de basisdia wordt gebaseerd. De standaardovergang voor een basisdia instellen 1 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies 'Toon basisdia's'. 2 Selecteer een basisdia in het navigatiepaneel voor basisdia's. 3 Definieer de overgang in het paneel 'Overgang' van het infovenster 'Basisdia'. Raadpleeg het gedeelte “Overgangen tussen dia's toevoegen” op pagina 112 voor meer informatie.
Animaties aanmaken op basisdia's U kunt objectanimaties aan een basisdia toevoegen, zodat de animatie-effecten worden weergegeven in elke dia die u met die basisdia aanmaakt. Als u bijvoorbeeld een aantal dia's met tekst met opsommingstekens wilt aanmaken en u wilt dat elke dia per opsommingsteken wordt opgebouwd, maakt u een basisdia aan met de gewenste animatie-effecten en gebruikt u die basisdia om de rest van de dia's aan te maken.
218
Hoofdstuk 10 Basisdia's en thema's ontwerpen
Een animatie aanmaken voor een basisdia 1 Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies 'Toon basisdia's'. 2 Selecteer een basisdia in het navigatiepaneel voor basisdia's. 3 Definieer animaties aan de hand van de instructies in het gedeelte “Een object laten verschijnen en verdwijnen met behulp van animatie-effecten” op pagina 114.
Aangepaste thema's aanmaken Als u wijzigingen hebt aangebracht in de basisdia's van een thema en u deze wijzigingen ook in andere diavoorstellingen wilt gebruiken, bewaart u het gewijzigde thema als een aangepast thema. Wanneer u een aangepast thema hebt bewaard, wordt het getoond in de themakiezer. Als u het aangepaste thema selecteert, kunt u alle basisdia's gebruiken die u hebt aangemaakt.
Aangepaste thema's bewaren U kunt een nieuw thema aanmaken dat alle wijzigingen in basisdia's bevat die u hebt aangebracht in het huidige thema. Het huidige thema als een aangepast thema bewaren 1 Kies 'Archief' > 'Bewaar thema'. 2 Typ een naam voor het thema. 3 Schakel het aankruisvak 'Kopieer audio en films naar thema' in als u audiobestanden of films hebt toegevoegd die u in het thema wilt opnemen. (Als dit aankruisvak niet zichtbaar is, klikt u op de knop met het driehoekje rechts naast het veld 'Bewaar als'.) Als u mediabestanden bij een document bewaart, wordt het bestand veel groter. 4 Klik op 'Bewaar'. Tenzij u een andere locatie opgeeft, worden aangepaste thema's bewaard in de map 'Thema's' op de harde schijf ([thuismap]/Bibliotheek/Application Support/iWork/ Keynote/Thema's). Alleen thema's in deze map worden in de themakiezer weergegeven. Als u een thema op een andere locatie hebt bewaard, kunt u het thema openen vanuit de Finder en een diavoorstelling aanmaken op basis van het thema.
Een geheel nieuw thema aanmaken Als u een geheel nieuw thema wilt aanmaken dat niet is gebaseerd op een bestaand Keynote-thema, kunt u het best een nieuw Keynote-document aanmaken en alle basisdia's uit dit document verwijderen, met uitzondering van één lege dia. Om een basisdia te verwijderen, selecteert u de basisdia in het navigatiepaneel voor basisdia's en kiest u 'Wijzig' > 'Verwijder' of drukt u op de Delete-toets.
Hoofdstuk 10 Basisdia's en thema's ontwerpen
219
Tips voor het aanmaken van een nieuw thema m Stel alle tekst- en achtergrondkenmerken in voordat u nieuwe basisdia's aanmaakt. m Test op een voorbeelddia de tekstlay-outs om te controleren of tekst die uit meerdere regels bestaat, correct wordt weergegeven. Houd in gedachten hoeveel opsommingstekens u in een tekstvak voor hoofdtekst wilt plaatsen als u het formaat en de positie van het tekstvak instelt. m Dupliceer de oorspronkelijke basisdia om verschillende tekstlay-outs aan te maken. In nieuwe basisdia's die zijn gebaseerd op kopieën, worden automatisch alle tekst- en achtergrondkenmerken van de oorspronkelijke basisdia gebruikt. U hoeft alleen de lay-out van de tekstvakken aan te passen U kunt bijvoorbeeld het tekstvak voor de titel verwijderen of het tekstvak voor de hoofdtekst groter maken, zodat op de basisdia alleen hoofdtekst wordt weergegeven. m Maak voorbeelddia's in het navigatiepaneel voor dia's aan op basis van elke basisdia die u hebt ontworpen en plaats vrije tekstvakken, vormen, tabellen en afbeeldingen in elke basisdia om de standaardkenmerken voor objecten per basisdia te laten verschillen. (Als u voor alle basisdia's dezelfde standaardkenmerken voor objecten wilt gebruiken, hoeft u dit maar voor één basisdia te doen.) m Maak in het navigatiepaneel voor dia's een reeks voorbeelddia's aan op basis van verschillende basisdia's. Ontwerp een diagram in een van de dia's en kopieer en plak dit in elke dia. Maak vervolgens van elk diagram een ander diagramtype. Stel de grootte en positie ervan in. Doe dit voordat u de standaarddiagramstijlen instelt via 'Opmaak' > 'Geavanceerd'.
De oorspronkelijke kenmerken van het thema herstellen Als u de basisdia's in een document hebt gewijzigd en later de oorspronkelijke instellingen van het thema wilt herstellen, past u het thema opnieuw op het document of op bepaalde dia's toe. De standaardinstellingen van een thema herstellen 1 Als u alleen de standaardinstellingen van bepaalde dia's wilt herstellen, selecteert u de dia's in het navigatiepaneel voor dia's (houd de Command-toets ingedrukt om meerdere dia's te selecteren). 2 Kies 'Archief' > 'Kies thema'. 3 Selecteer het oorspronkelijke thema en het diaformaat voor de presentatie in de themakiezer. 4 Schakel het aankruisvak 'Bewaar gewijzigde standaardinstellingen van thema's' uit. 5 Kies 'Alle dia's' of 'Geselecteerde dia's' uit het venstermenu 'Pas thema toe'. 6 Klik op de knop 'Kies'.
220
Hoofdstuk 10 Basisdia's en thema's ontwerpen
3D-diagrammen instellingen voor scènes opgeven 181 weergavehoek wijzigen 181
A afbeeldingen animatie 119 automatisch aanpassen 103 automatisch verbeteren 104 belichting aanpassen 103 contrast aanpassen 103 helderheid aanpassen 103 histogram 104 in object plaatsen 90 kleur geven 91 kleur verwijderen uit 101 kleurverzadiging aanpassen 103 schalen 90 scherpte aanpassen 103 tegelpatroon 91 temperatuur aanpassen 103 afbeeldingen bijsnijden 99 afdrukken dia's 197 inclusief opmerkingen 197 inclusief presentatoraantekeningen 185 opties 197 alfafunctie 101 anti-aliasing 53 AppleWorks 28
B basisdia's achtergrondelementen aanmaken voor 213 animaties aanmaken voor 218 dupliceren 211 gebruiken in aangepaste thema's 219 geheel nieuwe basisdia's aanmaken 212 hulplijnen toevoegen aan 214 importeren 211 nummeren 34
Index
Index
ontwerpen 208 plaatsaanduidingen voor media in 98 plaatsaanduidingstekst in 40 standaardkenmerken van afbeeldingen definiëren 216 standaardkenmerken van diagrammen definiëren 217 standaardkenmerken van tabellen definiëren 216 standaardkenmerken van tekstvakken en vormen instellen 215 standaardovergangen definiëren voor 218 titel en hoofdtekst definiëren in 212 tonen 19 voorvertoning van lay-out bekijken 210 werken met 15, 32 werken met hulpmiddelen voor 209 wijzigen 37 beeldschermen een extern beeldscherm optimaliseren 188 verversingsfrequentie instellen 190 werken met één beeldscherm 186 werken met synchrone weergave 188 werken met twee beeldschermen 186 bewaren als thema 31 automatische reservekopie 31 document 29 kopie van presentatie 30 met geluids- en filmbestanden 29 met thema-afbeeldingen 29 Spotlight 31 voor de eerste keer 29 voor gebruik op andere computers 29 wijzigingen ongedaan maken 30 bijsnijden, afbeeldingen 99
C cirkeldiagrammen afzonderlijke cirkelsegmenten selecteren 175, 176 mate van ondoorzichtigheid aanpassen 177
221
reeksnamen weergeven 176 roteren 177 schaduw toevoegen 176 commentaarstem 107 contextuele menu's 22, 26
D dia's afbeelding toevoegen 98 diagram toevoegen 164 dianummers toevoegen 34 geluid en films toevoegen 104 groeperen 33 lay-out wijzigen 38 naar een andere dia gaan 21 nieuwe toevoegen 32 onderdelen kopiëren of verplaatsen 36 opmerkingen gebruiken 35 opnieuw ordenen 33 ordenen 18 overslaan 34 presentatoraantekeningen toevoegen 185 resolutie wijzigen 188, 191 tabel toevoegen 128 tekst toevoegen 40 verwijderen 34 vorm toevoegen 91 diagrammen assen en randen weergeven 170 beschrijvende tekst toevoegen 174 diagramtype kiezen 164 diagramtype wijzigen 165 elementen van gegevensreeksen opmaken 173 gegevens bewerken 166 grootte wijzigen 169 invoegen 164 labels en maatstreepjes aan assen toevoegen 170 labels en maatstreepjes plaatsen 172 legenda tonen en verbergen 168 legenda verplaatsen 168 opmaken 168, 175 richting wijzigen 163 roteren 169 titels, labels en legenda's opmaken 174 waardeas opmaken 171 werken met gegevensreeksen 162 diapaneel gebruiken voor navigatie 21 navigatiepaneel 18 tekstpaneel 19 tonen en verbergen 17 diavoorstellingen aanmaken die automatisch worden afgespeeld 183
222
Index
afdrukken 197 afspelen 109, 184 bekijken 186, 188, 190 bekijken op uw computerbeeldscherm 186 bekijken op uw een extern beeldscherm 186 films en geluid afspelen 196 meerdere thema's gebruiken 37 met alleen koppelingen aanmaken 183 oefenen 186 opnemen 107 opnieuw opnemen 108 regelen 182, 193 synchrone weergave 187 thema wijzigen 37 werken met andere programma's tijdens 196 werken met synchrone weergave 188, 190, 192 werken met twee beeldschermen 186 diawerkgebied 18 direct alfa 101 document aanmaken 27 bestaand openen 28 sjabloon kiezen 27
E exporteren als afbeeldingsbestand 202 als blog of podcastaflevering 205 als Flash-document 202 als HTML-document 203 als iDVD-project 203 als iPhoto-album 204 als PDF-bestand 201 als PowerPoint-diavoorstelling 201 als QuickTime-film 199 naar GarageBand 206 naar iTunes 206
F films aanwijzer tonen in dia's met 195 afspelen 196 en beeldschermresolutie 191 exporteren naar QuickTime 199 met diavoorstelling bewaren 29 ontbrekende 28 Flash 202 formule-editor 153 formules aan meerdere cellen toevoegen 156 bewerken 154 celverwijzingen gebruiken 154 eenvoudige berekeningen met kolomwaarden uitvoeren 151
eenvoudige berekeningen met rijwaarden uitvoeren 152 functies 159 nieuwe toevoegen 153 operators 156 rekenkundige bewerkingen uitvoeren 156 snel een formule toevoegen 151 verwijderen 152 wijzigingen bewaren of annuleren 154 functies werken met 159
G GarageBand 206 geluid afspelen 196 met diavoorstelling bewaren 104 ontbrekende bestanden 28 soundtrack toevoegen 105 toevoegen aan dia 105 getallen notatie 138 notatie voor breuken 140 notatie voor datum en tijd 140 notatie voor valuta 139 procentnotatie 139 wetenschappelijke notatie 140
H HTML 203 hulplijnen gebruiken 78, 79 nieuwe aanmaken 79 hulpmiddel voor tekenen 92
I iDVD 203 infovenster 'Afbeelding' 82, 83, 85, 87, 90, 174 infovenster 'Dia' 35, 38, 41, 113, 116, 201, 209 infovenster 'Document' 31 infovenster 'Formaat' 131, 169, 170, 177 infovenster 'Koppeling' 68, 69 infovenster 'QuickTime' 106 infovenster 'Tekst' 48, 54, 55, 56, 57, 61, 66, 135 infovensters 24 gebruiken voor opmaak 24 in- of uitzoomen 18 iPhoto 204 iPod 206 iTunes 206 iWeb 205
J JPEG 202
K knoppenbalk aanpassen 22 koppelingen naar dia 70 naar Keynote-bestand 70 naar vooraf geadresseerd e-mailbericht 69 naar webpagina 68 om diavoorstelling te stoppen 71 tekst onderstrepen 71 typen koppeling 68 kromme aanhalingstekens 52
L lay-out achtergrond toepassen 38 een titelvak of andere onderdelen toevoegen 38 voorvertoning bekijken voor basisdia's 210 wijzigen 38, 212 lettertekenpalet 51 lettertypepaneel 25 lichttafelweergave 21 lijsten automatisch aanmaken 61 genummerd 63 geordende (overzicht) 64 met opsommingstekens 62 werken met 61 lijst met opsommingstekens nieuwe maken 62 liniaal alinea's laten inspringen 60 gebruiken om een nieuwe tabstop in te stellen 59 gebruiken om een tabstop te verwijderen 59 gebruiken om een tabstop te wijzigen 59 tonen en verbergen 58
M mediabestanden film toevoegen 106 geluid toevoegen 105 soundtrack toevoegen 105 mediakiezer 24
N navigatiepaneel 18
O objectanimaties
Index
223
diagramanimaties aanmaken 125 filmanimaties aanmaken 126 met behulp van vooraf gedefinieerde slimme animaties 119 onderdelen van een object verspreiden 123 ordenen 122 starten 122 tabelanimaties aanmaken 124 tekstanimaties aanmaken 124 verwijderen 126 werken met 114 werken met actie-animaties 117 objecten aangepaste vorm toevoegen 92 afbeelding toevoegen 99 audiobestand toevoegen 105 dupliceren 76 filmbestand toevoegen 106 gebruiken als koppelingen 111 groeperen en groepering opheffen 86 grootte wijzigen 80 kant-en-klare vorm toevoegen 92 kleur en verlooptinten toevoegen 87 kopiëren 76 mate van ondoorzichtigheid aanpassen 85 nauwkeurig plaatsen 79 op gelijke afstand in een dia plaatsen 78 positioneren 77 randstijl wijzigen 82 roteren 81 schaduw toevoegen 83 selecteren en deselecteren 75 spiegelen 81 uitlijnen 77 vergrendelen en ontgrendelen 87 verplaatsen 76 verwijderen 76 volgorde wijzigen 77 weerspiegeling toevoegen 85 wijzigen 80 ondersteunde afbeeldingsstructuren 98 ondersteunde mediastructuren 104 ondersteunde typen film- en geluidsbestanden 104 ondersteunde typen geluidsbestanden 104 operators rekenkundig 156, 157 vergelijking 158 opmaakbalk 23 opmerkingen afdrukken 36 formaat wijzigen 35 opmaken 36 toevoegen 35 tonen en verbergen 35
224
Index
verwijderen 36 opnemen 107 overgangen tussen dia's toevoegen 112
P PDF-bestanden aanmaken 201 pijlen, kant-en-klare bewerken 96 toevoegen 92 plaatsaanduidingen 98 plaatsaanduidingen voor media 98 PNG 202 PowerPoint 28, 201 presentatie importeren vanuit AppleWorks 28 vanuit PowerPoint 28 presentaties aanwijzer tonen 195 afspeelopties instellen 184 afspelen met toetsenbord 193 automatisch afspelen 183 dia's overslaan 34 die zijn aangemaakt in iWork '05 of iWork '06 207 met alleen koppelingen 183 naar specifieke dia gaan 194 naar volgende of vorige animatie of dia gaan 194 pauzeren en afspelen hervatten 193 presentatorweergave aanpassen 190 stoppen 194 zoeken in Spotlight 31 presentatoraantekeningen bekijken terwijl u een presentatie oefent 186 werken met 185
Q QuickTime 199
R rechthoek, afgeronde bewerken 96 toevoegen 92 rmethode 51
S slimme animaties 119 sluiten 32 speciale tekens en symbolen invoegen 51 spellingcontrole spelfouten opsporen 72 werken met spellingsuggesties 73
spreidingsdiagram instellingen voor assen opgeven 180 symbolen opmaken 180 staaf- en kolomdiagrammen afstand aanpassen 178 mate van ondoorzichtigheid aanpassen 179 schaduw toevoegen 178 stervorm bewerken 97 toevoegen 92
T tabelcellen afbeeldingen toevoegen 142 automatisch vullen 142 celwaarden controleren met regels 141 formaat aanpassen 137 gegevens toevoegen en wijzigen 134 getallen opmaken 138 groepen cellen selecteren 133 in gelijke delen splitsen 147 randen opmaken 147 randen selecteren 134 regels definiëren 141 selecteren 132 sorteren 148 tot één cel samenvoegen 146 vergroten om inhoud passend te maken 137 waarden opmaken 137 werken met datums 136 werken met getallen 136 werken met tekst 135 tabellen formaat aanpassen 131 formaat van rijen en kolommen wijzigen 145 formules 150 kolommen toevoegen 144 naar een ander iWork-programma kopiëren 132 rijen en kolommen met koptekst maken 144 rijen en kolommen verwijderen 144 rijen of kolommen selecteren 133 rijen toevoegen 143 rij met voettekst toevoegen 145 selecteren 132 toevoegen 128 verplaatsen 131 werken met rijen en kolommen 143 wisselende rijkleuren toevoegen 146 tabstops instellen via de linialen 58 nieuwe instellen 59 verwijderen 59 wijzigen 59
Index
tekens in andere talen 51 tekst automatisch vervangen 71 bewerken 42 een vrij tekstvak toevoegen 65 grootte en vormgeving opmaken 43 inspringing instellen 60 in tabelcellen 135 selecteren 41 tabstops instellen om tekst uit te lijnen 58 toevoegen 40 uitlijning, letter- en regelafstand en tekstkleur instellen 54 vaste spatie 72 weergeven in kolommen 66 werken met lijsten 61 zoeken 74 tekst met opsommingstekens opnieuw ordenen en bewerken 63 verplaatsen in tekstpaneel 19 tekst opmaken achtergrondkleur voor alinea's wijzigen 48 alinea's laten inspringen 60 grootte en vormgeving wijzigen 43 hoofdletters/kleine letters wijzigen 44, 53 horizontale uitlijning wijzigen 55 kleur wijzigen 48, 57 marges wijzigen 61 regelafstand instellen 56 ruimte voor en na alinea's aanpassen 57 schaduw toevoegen 49 tekenafstand wijzigen 57 verticale uitlijning wijzigen 55 tekstpaneel dia's ordenen met 20 lettertypen wijzigen 20 tekstvakken (vrije) 65 thema's aangepaste thema's aanmaken 219 automatisch een bepaald thema gebruiken 28 document bewaren als 31 kiezen 14, 27 TIFF 202 toetscombinaties gebruiken 26 lijst in Help weergeven 26 Toetsenbordweergave 50 typografie basislijn wijzigen 53 de vormgeving van tekst aanpassen 47 hoofdletters/kleine letters wijzigen 53 ligaturen gebruiken 53 spatiëring wijzigen 53
225
V veelhoek bewerken 97 toevoegen 92 Venster 'Afbeelding' aanpassen 103 venster 'Kleuren' 25, 89 venster 'Typografie' 53 venster 'Zoeken en vervangen' 74 vlak- en lijndiagrammen lijnkleur instellen 179 schaduw toevoegen 180 symbolen opmaken 179 voorkeuren 20, 28, 31, 50, 51, 53, 58, 61, 68, 69, 71, 77, 78, 79, 81, 99, 107, 114, 183, 187, 188, 189, 190, 191, 192, 195, 196 voorwaardelijke opmaak 141 vormen aangepaste toevoegen 92 als uitsnede gebruiken 101 bewerkbaar maken 93 bijsnijden met de standaarduitsnede (rechthoek) 100 het hulpmiddel voor tekenen gebruiken 92 hoekpunten wijzigen in gebogen punten en omgekeerd 95
226
Index
kant-en-klare bewerken 96 kant-en-klare toevoegen 92 punten bewerken 93 tekst opmaken in 67 vorm van gebogen lijn wijzigen 94 vorm van recht segment wijzigen 95 VRAM configureren 192 ontoereikend VRAM compenseren 192
W waarschuwingenvenster 25 weergaven lichttafelweergave 21 navigatiepaneel 18 tekstpaneel 19 wijzigen 18 weergaven van dia's alleen dia 17 in- en uitzoomen 18 lichttafelweergave 21 navigatiepaneel 18 schakelen tussen weergaven 18 tekstpaneel 19 wijzigingen ongedaan maken 30