Participatie Beleid 2012-2015
Keuzes voor de toekomst van Uden die leiden naar een nieuwe evenwicht
PARTICIPATIEBELEID 2012-2015
Afdeling Maatschappelijke ontwikkeling 20 oktober 2011
Vooraf Participatiebeleid is gebaseerd op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Uden kiest ervoor om het doel van de Wmo, participatie en ontschotting, als titel mee te geven voor deze kadernota. Want de deelname aan de samenleving staat ook centraal in de wetten voor sociaal beleid1 en in de WPG, Wet Publieke Gezondheid. Participatie is meer dan de Wmo en vraagt een integrale benadering. Met betrekking tot Wmo-beleid, de aanduiding die sinds 2007 gebruikelijk is en in de regio nog steeds wordt gehanteerd, geldt het volgende uitgangspunt: regionaal waar het kan, lokaal waar het moet. Beleidsvoorbereiding, dus ook visievorming, is daarom regionaal opgepakt. De vertaling van regiovisie naar programmaplan (uitwerking), is de lokale doorvertaling van het regionaal opgestelde beleid omdat Wmo-beleid uiteindelijk maatwerk moet zijn voor de eigen inwoners. De regionota omvat ook het volksgezondheidsbeleid voor de komende periode; de nota VGZ is volledig geïntegreerd in de regionota Wmo. De individuele gemeenten van de Wmo-regio voldoen daarmee aan de wettelijke verplichting vanuit de WPG en hoeven geen aparte beleidsnota vast te stellen. Op grond daarvan is de regionota als bijlage opgenomen bij dit document en maakt daardoor onverbrekelijk deel uit van deze beleidsnota.
Totstandkoming De invoering van de Wmo is in 2007 regionaal opgepakt, wat heeft geresulteerd in een regionaal Wmobeleidsplan aangevuld met een lokale vertaling. In regio verband is een evaluatie gedaan van de in dit 1ste regionale beleidsplan opgenomen actiepunten. Daaruit bleek welke punten zijn afgerond, welke lopend zijn en welke nog opgepakt moesten worden. Van een aantal punten is – door voortschrijdend inzicht – geconcludeerd dat deze effectiever zijn als deze lokaal worden opgepakt in plaats van regionaal. Deze regio evaluatie is daarom ook input geweest voor de nieuwe lokale beleidsnota voor de periode 2012-2015. Vervolgens is gekeken naar het coalitieprogramma om de juiste prioriteiten te kunnen stellen. Het bewaken van de balans in tijden van krimpende budgetten, maakt kiezen immers noodzakelijk. Om keuzes te kunnen maken zijn kaders nodig; daar waar deze al gezet zijn, zijn ze leidend. Naast deze politieke prioritering is actief bij inwoners de ‘vraag’ opgehaald. Hiervoor zijn diverse bijeenkomsten belegd: 1) afronding project ‘Beste Idee’ van 15 oktober 2010; 2) regionale klankbordgroep Wmo bijeenkomst van 19 november 2010; 3) Raad aan Zet in gesprek met bewoners op 29 maart 2011. Dit aangevuld met informatie uit de bestuurlijke overleggen met Wmo-raad en diverse cliëntenplatforms.
Leeswijzer Startpunt van de nieuwe nota is in hoofdstuk 1 de visie voor de komende periode, gevolgd door de politieke kaders in hoofdstuk 2. Vervolgens is in hoofdstuk 3 de ambitie geformuleerd (waar willen we zijn in 2015). Dit is het gedeelte ter vaststelling door de raad. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de werkwijze toegelicht om de gestelde doelde te kunnen behalen. Hoofdstuk 5 en verder vormt het uitvoeringsprogramma per beleidsterrein dat wordt afgesloten met een samenvatting /opsomming van de actiepunten en tijdpad. Dit gedeelte is ter (jaarlijkse) vaststelling aan het college en is toegevoegd om meer inzage te krijgen in het effect van de kaders.
1 WI = Wet Inburgering; WIJ = Wet Inkomen en Jeugd; WWB, W-deel = Wet Werk en Bijstand, werkdeel; WSW = Wet Sociale Werkvoorziening; WEB = Wet Educatie Beroepsbevolking; WIA = Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen; RMC-wet = Regionaal Meld en Coördinatiepunt (voor vroegtijdig schoolverlaters); Leerplichtwet 1969; WKO = Wet Kinderopvang; Wet Schuldhulpverlening (m.i.v. 1-1-2012).
eventuele partner
Inhoud
Bladzijde
Hoofdstuk 1 - VISIE Door Kanteling in Balans......................................................................................... 1 1.1 Essentie van kantelen .................................................................................................................. 1 1.2 Waarom kantelen? ....................................................................................................................... 1 1.3 Tot hoever kantelen? ................................................................................................................... 1 1.4 Kanteling richting totale vraagzijde ............................................................................................. 2 1.5 Kanteling richting aanbodzijde .................................................................................................... 2 1.6 Doel van de kanteling.................................................................................................................. 2 1.7 De breedte van participatiebeleid ................................................................................................ 3 Hoofdstuk 2 - De KADERS ...................................................................................................................... 5 2.1 Coalitie programma: “Kiezen voor de toekomst van Uden, naar een nieuw evenwicht” ................ 5 2.2 Uitgangspunt van maatschappelijke ontwikkeling ....................................................................... 6 2.2.1 Meetellen en meedoen.......................................................................................................... 6 2.2.2 Zelfstandig waar het kan, ondersteund waar het moet.......................................................... 6 2.2.3 Eigen kracht van mensen...................................................................................................... 6 2.2.4 Hoofddoelstellingen maatschappelijke ontwikkelingen......................................................... 7 Hoofdstuk 3 - De AMBITIE...................................................................................................................... 9 3.1 Trends en ontwikkelingen ........................................................................................................... 9 3.2 Effecten van trends en ontwikkelingen ...................................................................................... 10 3.3 Waar willen we zijn in 2015 ....................................................................................................... 11 3.3.1 Samenhang met overige interne ontwikkelingen................................................................. 11 Hoofdstuk 4 - WERKWIJZE Gebiedsgericht werken en Het Gesprek ....................................................... 15 4.1 Leefbaarheid in relatie tot de Kanteling ..................................................................................... 15 4.1.1 Wettelijke kaders ................................................................................................................ 15 4.1.3 Uitgangspunten en ambities ............................................................................................... 16 4.1.4 Doelstellingen .................................................................................................................... 17 4.1.5 Actiepunten........................................................................................................................ 17 4.2 Het Gesprek als kantelinginstrument......................................................................................... 17 4.2.1 Wettelijke kaders ................................................................................................................ 18 4.2.2 Ambities ............................................................................................................................. 19 4.2.3 Doelstellingen .................................................................................................................... 19 4.2.4 Actiepunten........................................................................................................................ 19 Hoofdstuk 5 - UITVOERINGSPROGRAMMA ............................................................................................ 21 5.1 Jeugd......................................................................................................................................... 21 5.1.1 Relatie met de visie ............................................................................................................ 21 5.1.2 Wettelijk kader ................................................................................................................... 21 5.1.3 Uitgangspunten en ambities ............................................................................................... 22 5.1.4 Nieuwe ontwikkelingen....................................................................................................... 22 5.1.5 Doelstellingen .................................................................................................................... 23 5.1.6 Actiepunten........................................................................................................................ 23 5.2 Vrijwilligerswerk en mantelzorg ................................................................................................ 24 5.2.1 Relatie met de visie ............................................................................................................ 24 5.2.2 Wettelijke kaders ................................................................................................................ 24 5.2.3 Stand van zaken Mantelzorg............................................................................................... 24 5.2.4 Doelstellingen Mantelzorg.................................................................................................. 25 5.2.5 Actiepunten Mantelzorg ..................................................................................................... 25 5.2.6 Stand van zaken Vrijwilligerswerk....................................................................................... 25 5.2.7 Doelstellingen .................................................................................................................... 25 5.2.8 Actiepunten........................................................................................................................ 26 5.3 Maatschappelijke preventie, zorg en opvang ............................................................................. 26 5.3.1 Relatie met de visie ............................................................................................................ 26 5.3.2 Wettelijke kaders ................................................................................................................ 26 5.3.3 Uitgangspunten en ambities ............................................................................................... 27 5.3.4 Begrippen toelichting ......................................................................................................... 28 5.3.5 Doelstellingen .................................................................................................................... 28 5.3.6 Actiepunten........................................................................................................................ 29
Bladzijde
5.4 volksgezondheid / Publieke Gezondheid ................................................................................... 29 5.4.1 Relatie met visie op maatschappelijke participatie .............................................................. 29 5.4.2 Wettelijk kader ................................................................................................................... 29 5.4.3 Uitgangspunten en ambities ............................................................................................... 30 5.4.4 Doelstellingen .................................................................................................................... 31 5.4.5 Actiepunten........................................................................................................................ 31 5.5 Individuele verstrekkingen......................................................................................................... 32 5.5.1 Wettelijke kaders ................................................................................................................ 32 5.5.2 Samenloop Wmo en Awbz .................................................................................................. 33 5.5.3 Uitgangspunten en ambities ............................................................................................... 33 5.5.4 Doelstellingen .................................................................................................................... 34 5.5.5 Actiepunten........................................................................................................................ 34 Hoofdstuk 6 - BEHEERSING .................................................................................................................. 37 6.1 Kwaliteitsbewaking.................................................................................................................... 37 6.1.1 Wettelijke kaders ................................................................................................................ 37 6.1.2 Instrumenten...................................................................................................................... 37 6.2 Financiën en budgetbewaking ................................................................................................... 38 6.3 Communicatie ........................................................................................................................... 38 Hoofdstuk 7 - ACTVITEITENPLAN ......................................................................................................... 41 Leefbaarheid via gebiedsbericht werken .......................................................................................... 41 Het gesprek en een samenhangend aanbod .................................................................................... 41 Opvoeden en opgroeien .................................................................................................................. 41 Mantelzorg en vrijwilligerswerk ....................................................................................................... 42 Maatschappelijke preventie, zorg en opvang ................................................................................... 42 Lokaal gezondheidsbeleid en Volksgezondheid............................................................................... 43 Individuele voorzieningen................................................................................................................ 43 Bijlage I Schema eigen kracht en piramide van Maslow ......................................................... 45 Bijlage II Het Participatiewiel .................................................................................................. 47 Bijlage III Wmo-mobile ............................................................................................................ 49 Brondocumenten/ ter inzage stukken.................................................................................................. 51
Hoofdstuk 1 - VISIE Door Kanteling in Balans 1.1 Essentie van kantelen De Wmo is, simpel gezegd, in werking getreden in 2007 door het samenbundelen van een aantal wetten en deze te vervangen door de Wmo. De naam “Wmo” is echter pas bekend geworden door het overhevelen van de Hulp bij het Huishouden (HbH) vanuit de AWBZ2 naar gemeenten en de koppeling aan de WVG3. De Wmo kent daarmee meteen een valse start want hierdoor staat voor veel mensen de Wmo gelijk aan ‘het verstrekken van individuele voorzieningen’. Insiders weten dat dit alleen maar “prestatieveld 6” is, terwijl er nog 8 andere prestatievelden zijn. De doelstelling van de Wmo kan samengevat worden in 2 kernwoorden: participatie en ontschotting. Dit is de meest simpele vertaling van het totale denkkader. Drie woorden die echter wel verstrekkende gevolgen hebben als je ze goed wilt toepassen. Er moeten voldoende mogelijkheden zijn om te kunnen participeren en het oude doelgroepenbeleid vanuit de Wet Welzijn moet worden losgelaten. Kijken vanuit de individuele persoon, zijn/haar wensen en/of mogelijkheden in relatie tot de woon- en leefomgeving. Dit is de essentie van participatie en dringt langzamerhand door in het bewustzijn van alle bij de Wmo betrokken partijen (overheden en organisaties). Deze bewustwording heeft geleid tot het proces van “kanteling”. Deze Kanteling is dan ook het uitgangspunt voor de nieuwe beleidsperiode. Binnen de Wmo-regio is de visie opgesteld: door KANTELING in Balans. De kern van de Kanteling is: eigen kracht eerst en vervolgens de inzet en/of versterking van de nabije omgeving (sociale context). Dit geldt voor zowel inwoners als organisaties en verenigingen. De kern: een Kanteling van afhankelijk opstellen naar eigen verantwoordelijkheid nemen Het maatwerk: een KANTELING van claimdenken naar oplossingsgericht handelen. De ondersteuning: een KANTELING van individuele voorziening naar collectief aanbod en versterking sociale context. De rolverdeling: een KANTELING van overheid/instanties naar inwoners. 1.2 Waarom kantelen? Het bouwwerk dat overheden, burgers en zorginstanties sinds de jaren ’80 met elkaar hebben geconstrueerd, heeft in de loop van de jaren de aandacht afgeleid van het oorspronkelijke doel waarvoor de instellingen in het leven zijn geroepen. De focus is gaandeweg komen te liggen op het “in stand houden van instellingen” en daarbij hoort het “afnemen van producten” van die instellingen. De vraag van de inwoners was niet langer leidend en soms zelfs buiten beeld geraakt. Deze verlegde focus heeft geleid tot constant stijgende kosten; een snellere stijging dan op grond van bevolkingsprognoses verwacht kon en mocht worden. Bezuinigingsdrift van de rijksoverheid hebben op harde wijze duidelijk gemaakt dat deze trend doorbroken moet worden. Dat kan door te kantelen. De kanteling moet echter wel worden opgevangen om verworven kennis en infrastructuur niet verloren te laten gaan. Door de kanteling moeten we niet uit balans raken maar een nieuw evenwicht vinden. De Wmo is ontwikkeld in het besef dat de ondersteuning van mensen met een beperking vanuit een andere optiek benaderd moet worden. Met de Wmo is de stap gemaakt van ‘verzorging’ naar ‘ondersteuning om te kunnen participeren’. Gemeenten hebben de taak om de beperkingen van burgers te compenseren tot wat algemeen gebruikelijk is. Beperkingen kunnen financieel, lichamelijk, verstandelijk en/of psychisch zijn of een combinatie hiervan. Beperkingen kunnen ook ontstaan (zijn) door etniciteit, religie, sekse en/of cultuurverschillen. Afhankelijk van de vraag (dus de aard en herkomst van de beperking) gaan gemeenten samen met cliënten op zoek naar het beste antwoord/oplossing. Uitgaande van de eigen kracht van inwoners en hun plaats binnen een sociale context (gezin, familie, vrienden en/of buren) wordt een beroep gedaan op eigen en mede verantwoordelijkheid voor zichzelf en hun omgeving. 1.3 Tot hoever kantelen? Het optimum van de kanteling is volledig uitgaan van de individuele vraag van een inwoner. In de praktijk zal dat niet helemaal gaan werken maar ook niet nodig zijn. De basis behoeften van de mens zijn immers veel minder snel geëvolueerd dan de hedendaagse maatschappij.
2 3
AWBZ+ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten WVG = Wet Voorzieningen Gehandicapten 1
De beroemde piramide van Abraham Maslow geldt nog steeds (zie bijlage 1) en door diverse collectieve voorzieningen wordt getracht om in deze basisbehoeften te voorzien. We hebben sociale woningbouw, de wet Werk en Bijstand en bijzondere bijstand en aanverwante regelingen om minder draagkrachtigen te kunnen voorzien van eten, huis en wat je nodig hebt om in leven te blijven. Met de energieleveranciers maken we afspraken om in wintertijd niet af te sluiten zodat ook de warmte aanwezig is als de zon niet schijnt. Vervolgens zetten wij ons in voor de openbare orde en veiligheid en gezondheid samen met de politie, de GGD etc. De invoering van de verplichte zorgverzekering voor alle inwoners moet de basisbehoefte dienen als het gaat om fysieke gezondheid. Daarmee zijn de eerste twee niveaus van de piramide gedekt. Op deze niveaus is kanteling minder aan de orde; collectieve voorzieningen worden immers uitgedacht voor de grootste gemene deler en zijn dus niet tot nauwelijks gericht op maatwerk en/of individuele vraag. Niveau 3 van de piramide wordt al wat lastiger. Dat zijn minder tastbare zaken en het vraagt veel meer inlevingsvermogen en inschatting om duidelijk te krijgen wat nodig is, zowel voor de persoon zelf als voor de omgeving (individuen, organisaties en/of overheid). Het is te simpel om alleen op basis van een checklist (beslisboom: ja, ja, nee, ja etc.) een voorziening te verstrekken en daarmee te concluderen dat aan de zorgvraag is voldaan. Het is – van de andere kant af geredeneerd – te simpel om te verwachten dat je met het vragen om/verkrijgen van een voorziening, je sociale behoefte hebt vervuld. Zodra de derde trede van de piramide is bereikt, komt het principe van de kanteling in beeld. De vraag zal verhelderd, gedefinieerd moeten worden. Daarbij is de vraagsteller uitgangspunt en dus ook zijn/haar perspectief/oculair van waaruit de vraag wordt gesteld. De mate van kanteling is daarmee maatwerk; de omslag van claimdenken naar oplossingsgericht handelen moet leiden tot het juiste antwoord op de vraag/behoefte. 1.4 Kanteling richting totale vraagzijde De paragrafen 1.1 tot en met 1.3 gaan uit van de kanteling richting individuele inwoners. Dat is maar één kant van de vraagzijde. Ook niet-individuele inwoners kunnen vrager zijn. Als ‘gekanteld’ wordt gewerkt naar zowel de individuele inwoners en de op enige wijze georganiseerde inwoners (de (vrijwilligers-) organisaties, verenigingen en clubs), is sprake van volledige kanteling aan de vraagzijde. Als voorbeeld: bij de vraag vanuit een vereniging om een nieuwe voorziening (accommodatie, spelattributen etc.) moet dezelfde gekantelde handelswijze worden toegepast. Dus eerst de zelfredzaamheid en zelfwerkzaamheid van de club, dan de omgeving (inclusief sponsoring, bijdragen in natura etc.) en dan pas kijken of, indien aanwezig, de restvraag inderdaad valt onder verantwoordelijkheid en/of beleid van de gemeente. 1.5 Kanteling richting aanbodzijde De kanteling is tweezijdig, moet dus vraag en aanbod gericht zijn. Om te kunnen spreken van volledige kanteling, dus zowel vraag- als aanbodzijde, zal de gemeente ook haar eigen vraag moeten definiëren. De gemeente - als verantwoordelijke voor het leveren en/of in standhouden van voorzieningen - moet helder hebben wat zij als vraag gaat definiëren richting de aanbieders van deze voorzieningen. Voor het kunnen aanbieden van zowel individuele en collectieve voorzieningen, zal de gemeente duidelijk moeten hebben wat zij wil kunnen bieden aan haar inwoners op de diverse domeinen4 en tot hoever zij zich verantwoordelijk wil voelen voor het voorzien in aanbod. Dus ook voor gemeenten geldt de omslag in denken. Niet meer vanuit het aanbod van de instellingen / organisaties (wat kunnen zij bieden en wat wil ik afnemen) maar vanuit de regierol: wat heb ik/mijn inwoners nodig en wie zou dat kunnen/willen leveren tegen welke prijs. De subsidieverstrekking vertoont gaandeweg dan ook steeds meer overeenkomsten met een inkoop traject. Als de kanteling richting aanbodzijde is afgerond, is er sprake van beleidsgestuurde contractfinanciering (BCF). Daarbij zijn vooraf de te leveren prestaties gedefinieerd en wordt achteraf verantwoord hoe aan de eisen is voldaan en of de doelen zijn bereikt. Deze systematiek kan alleen goed werken als er duidelijke kaders zijn benoemd om de prestaties te kunnen formuleren.
1.6 Doel van de kanteling Het effect van bovengenoemde kantelacties moet voor inwoners (en haar organisaties) ook zijn ontwikkeling en/of voldoende mogelijkheden tot ontwikkeling en/of stimulering om zich te (blijven) ontwikkelen.
4
Domeinen: 1) wonen en werken, 2) sport, spel, cultuur en vrije tijd, 3) zorg en opvang 2
Allemaal acties die leiden tot een passende vorm van participatie met steeds als uitgangspunt dat de Wmomobile in balans moet zijn (bijlage 3). Dat betekent ook een trendbreuk creëren in wat wel ‘kloongedrag’ wordt genoemd, waardoor opeenvolgende generaties niet in staat zijn tot het zelf genereren van voldoende inkomsten (armoedecyclus). Dat betekent ook het loslaten van hokjes denken vanuit religie, etniciteit, cultuur etc. maar de mens centraal stellen. Participatie is dus ook integratie en inburgering. 1.7 De breedte van participatiebeleid Het totaal van participatie is breed, erg breed. In onderstaand schema is getracht om helder te maken hoe deze breedte wordt benaderd om hanteerbaar te blijven. Aan de materiële kant moeten per domein de juiste vragen gesteld worden. Voor beide kanten is communicatie essentieel. Niet meer achteraf (het vroegere ‘verkopen’ van het ambtelijk product) maar vooraf, tijdens en na besluitvorming om inwoners te betrekken bij en draagvlak te verkrijgen voor het resultaat.
participatie immaterieel Burgerparticipatie
inspraak
Wmo-raad, platforms etc.
materieel voorzieningen Sport, spel, cultuur en vrije tijd zijn er voldoende voorzieningen
Alle belanghebbenden
Opvang en zorg
Wonen, scholing en werk
omvang bevolking en doelgroep in relatie tot capaciteit van een voorziening voor sport, onderwijs etc.(leerlingprognoses, bevolkingsprognoses, stadsontwikkeling)
zijn het de juiste voorzieningen
is dit waar behoefte aan is? Beantwoordt dit aan de vraag?
zijn ze op de juiste plaats
bereik van een voorziening versus omgeving en samenstelling van de omgeving
zijn ze bereikbaar
mobiliteit, infrastructuur, beheer en onderhoud (grijs, blauw en groen)
zijn ze toegankelijk
openingstijden, besloten of open karakter, wel/geen doelgroepen beleid, entree heffing
zijn ze bruikbaar
zijn de voorzieningen goed vormgegeven (casco kwaliteit, inhoudelijke kwaliteit) in relatie tot beoogde gebruikers
kan IK ze gebruiken
maatwerk, individuele voorzieningen / verstrekkingen gericht op fysieke, financiële en/of psychische ondersteuning
3
4
Hoofdstuk 2 - De KADERS 2.1 Coalitie programma: “Kiezen voor de toekomst van Uden, naar een nieuw evenwicht” De politieke lijn voor de komende periode is vertaald in een coalitie programma met de veelzeggende laatste titelwoorden: naar een nieuw evenwicht. In de eerste Wmo-nota is gebruik gemaakt van de Wmo-mobile. Deze is opnieuw gebruikt in de regio-nota en, omdat het een veelzeggend beeld is, wordt deze ook in deze nota aangehaald. Een nieuw evenwicht betekent ook dat de Wmo-mobile in balans is. Om deze balans te bereiken, wordt gestuurd via 5 programma’s, te weten: 1. Duurzaam wonen en ondernemen 2. Maximaal Meedoen (door ondersteuning) 3. Goed leven en ontmoeten 4. Voor een veilig gevoel 5. Dienstbare en betrouwbare overheid Deze 5 programma’s kunnen worden gekoppeld aan de domeinen die al in de eerste Wmo-nota zijn onderscheiden (zie tabel). Programma 1. Duurzaam wonen en ondernemen
Domein: 1. Samenleven: Integraal en gebiedsgericht
2. Maximaal Meedoen
2.
Opgroeien en opvoeden
3.
Meedoen makkelijker maken
4.
Mantelzorg en vrijwilligers
3. Goed leven en ontmoeten
Werkveld / prestatieveld Wmo Flankerend beleid van volksgezondheid en Duurzaamheid Prestatieveld 1: het bevorderen van sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten Werkvelden: welzijn, wonen en zorg Beleidsvisie voor subsidies Prestatieveld 2: op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden Werkvelden: jeugd en onderwijs Prestatieveld 3: het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning Prestatieveld 5: het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem Prestatieveld 6: het verlenen van voorzieningen aan mensen met beperkingen of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychisch sociaal probleem Werkvelden: werk en inkomen in relatie tot sociale activering, arbeidsmarkt toeleiding, armoede beleid, volwasseneneducatie en integratie; wonen, welzijn en zorg Prestatieveld 4: het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers Werkvelden: werk en inkomen in relatie tot sociale activering, arbeidsmarkt toeleiding, volwasseneneducatie en integratie; wonen, welzijn en zorg
5
4. Voor een Veilig gevoel
5. Dienstbare en betrouwbare overheid
5.
Preventie, zorg en opvang
Flankerend beleid: alle taken op gebied van handhaving (Bo&Wo, Milieu, parkeren, Wet Kinderopvang etc.) Prestatieveld 7: het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang Prestatieveld 8: het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg Prestatieveld 9: het bevorderen van verslavingsbeleid Werkvelden: wonen, welzijn, zorg Dit geldt voor alle domeinen en alle werkvelden afspraken worden nagekomen (afspraak is afspraak), verlichting administratieve lastendruk (dus geen onnodige regels en niet steeds opnieuw beschikbare gegevens opvragen bij de inwoners) en, transparant zaken doen, (dus gelijke monniken en gelijke kappen, eenduidige subsidie grondslagen etc., uitleggen waarom iets wel/of niet gebeurt)
2.2 Uitgangspunt van maatschappelijke ontwikkeling 2.2.1 Meetellen en meedoen Uden wil ook voor de komende generaties de leefbare stad zijn, waar mensen graag komen wonen en blijven wonen. Een gezonde, vitale stad waarin mensen van verschillende leeftijden en onder alle omstandigheden zo zelfstandig mogelijk leven. Waar ze als burger geaccepteerd en met de omgeving verbonden zijn en waar ze zich – zo nodig – ondersteund weten. De gemeente Uden bouwt aan een in alle opzichten leefbare samenleving. Hoe laat zich dit veel gebruikte begrip ‘leefbaarheid’ nu eigenlijk vertalen? 2.2.2 Zelfstandig waar het kan, ondersteund waar het moet Participatie is het sleutelwoord in het begrip leefbaarheid. Zo zijn de wetten voor sociaal beleid die de gemeente uitvoert primair gericht op het (weer) mee laten doen van mensen in scholing, (betaald) werk, maatschappelijke activiteiten en sociale netwerken. Zij zijn ook gericht op het ondersteunen van mensen die meer moeite moeten doen om het leven (weer) in eigen hand te nemen of te houden. De mate waarin ondersteuning nodig is verschilt: - Voor de meesten betekent meedoen de beschikbare eigen kracht ontwikkelen en benutten. Deze mensen vinden zonder al te veel steun de eigen weg naar voorzieningen en naar de samenleving. - Een aantal mensen moet in hun kwetsbaarheid geaccepteerd en gewaardeerd worden met daarbij voldoende ondersteuning uit de sociale omgeving om die kwetsbaarheid te compenseren. - Voor een beperkt aantal mensen is bijstand uit de eigen omgeving alleen onvoldoende en is hulp en ondersteuning nodig vanuit daartoe ingerichte voorzieningen. De kernvraag is of burgers allereerst op elkaar kunnen rekenen, als zij het zelf slechts gedeeltelijk of helemaal niet meer voor elkaar kunnen krijgen. Dit betekent dat eigen kracht en kwetsbaarheid en daarmee eigen verantwoordelijkheid en ondersteuning in het sociaal beleid redelijk met elkaar in balans moeten zijn. 2.2.3 Eigen kracht van mensen De vitaliteit van de samenleving komt vooral voort uit de eigen kracht van de mensen die haar vormgeven. Deze eigen kracht dient opgebouwd te worden, alvorens deze ten goede kan komen aan leefomgeving en samenleving. Dit raakt het tweede kernbegrip: ontwikkeling. De eerste stap daartoe is jeugdigen gelijke ontwikkelingkansen te bieden, zodat zij als volwassenen volwaardig kunnen participeren. De jeugd is in ontwikkeling, en ontwikkeling vraagt aandacht. Daarnaast is het belangrijk bij volwassenen belemmeringen weg te nemen om hun participatie mogelijk te maken. Zelfontplooiing en persoonlijke ontwikkeling zijn voor alle burgers voorwaarden voor het innemen van een volwaardige plaats in de samenleving. Dit reikt verder dan opvoeding, onderwijs en arbeid.
6
Het betreft tevens de ontwikkeling van talenten en interesses op persoonlijk vlak om de individuele autonomie en eigenheid te vergroten. Leefbaarheid valt of staat met een gezonde en evenwichtige ontwikkeling van mensen. Gezien de sterke afname van het aantal jongeren onder gelijktijdige toename van het aantal ouderen, zal het beleid integraal gericht zijn op het aantrekken van jonge inwoners en het stimuleren van een ontwikkeling bij jeugdigen die tot de gewenste participatie op volwassen leeftijd leidt. Het beleid stimuleert burgers en hun organisaties om verbindingslijnen tussen jong en oud te leggen in activiteiten en voorzieningen. Het opdelen van mensen in doelgroepen laten we los en het beleid is erop gericht dat mensen samen de keuze maken om op het niveau van gezin, leefgroep, straat, wijk, dorp en/ of stad met en voor elkaar aan een leefbare stad te bouwen.
2.2.4 Hoofddoelstellingen maatschappelijke ontwikkelingen Nu de visie op maatschappelijke ontwikkelingen is verwoord, kan deze worden vertaald van brede visie naar algemene hoofddoelstellingen. Hoofddoelstelling 1: ontwikkeling stimuleren De jeugd krijgt gelijke kansen de eigen kracht te ontwikkelen en benutten, zodat zij als volwassenen volwaardig kunnen participeren in de samenleving. De domeinen van cluster Jeugd&Ontwikkeling zijn: Arbeid, Onderwijs, Opvoeden en Recreatie/Sport. In dit cluster gaat het o.m. over de volgende werkvelden/taken/projecten: CJG-vorming (Centrum voor Jeugd en Gezin), Transitie jeugdzorg (taakoverheveling vanuit Provincie), stimulering arbeidsmarktdeelname (Wet Werken naar Vermogen), Participatiebudget in relatie tot volwassen educatie, wet Oké inzake de voor- en vroegschoolse educatie, brede school ontwikkeling en combinatiefuncties sport & cultuur sportaccommodaties veiligheid Hoofddoelstelling 2: participatie mogelijk maken Voor volwassen is het mogelijk volwaardig te participeren, doordat belemmeringen zijn weggenomen. De domeinen van cluster Participatie zijn: preventie, participatie, vorming en gebiedsgericht werken. In dit cluster draaien projecten en werkvelden als: programma participatiebeleid (w.o. samenhang 3 transities) transitie AWBZ (taakoverheveling begeleiding en dagbesteding naar gemeenten), aansluiting van de Wmo op AWBZ; welzijn in relatie tot cure&care, sociale activering, mantelzorg en vrijwilligerswerk, onderwijshuisvesting, accommodatiebeleid, gebiedsontwikkelingsplannen (GOP’s) cultuur maatschappelijke opvang en geestelijke gezondheidszorg recreatie en toerisme
7
8
Hoofdstuk 3 - De AMBITIE Wat is nodig (wat is de vraag/behoefte) in/voor onze gemeente en waar willen we zijn in 2015, is het onderwerp van dit hoofdstuk. 3.1 Trends en ontwikkelingen In deze paragraaf zijn landelijke trends benoemd die ook in onze gemeente een rol spelen. In hoeverre genoemde trends ook lokaal/regionaal spelen, is gevraagd aan de aanbodzijde (organisaties uit het maatschappelijk middenveld) tijdens diverse bijeenkomsten. Aan de vraagzijde (Wmo-raad en cliënten platforms) is gevraagd naar hun ervaringen en wensen in relatie tot deze trends om ook vanuit die kant informatie te krijgen of een genoemde ontwikkeling in Uden een probleem is of kan worden. De uitkomsten van al deze sessies zoals genoemd in het voorwoord zijn ter inzage voorhanden. Op basis hiervan zijn de volgende trends en ontwikkelingen benoemd waar het participatiebeleid een antwoord op moet geven: -
-
-
-
-
5
sociaal maatschappelijke ontwikkelingen vereenzaming door toename van alleenstaande en/of kinderloze volwassenen (ook ouderen) en grotere spreiding (in afstand) van familieverbanden => individualisering van de maatschappij toenemende digitalisering met risico van individualisering door enerzijds vereenzaming (alleen nog digitaal contact) en anderzijds door digibetisme (analfabetisme op gebied van computers) dus geen/steeds minder toegang tot de kennismaatschappij => digitalisering van de maatschappij politieke ontwikkelingen bezuinigingen (op o.m. AWBZ) mede als vervolg op inzetten/benutten van Eigen Kracht en tegengaan van groeiende claimcultuur verschillen in inkomen, achtergrond en opleiding/capaciteiten (arm wordt armer, rijk wordt rijker) leiden tot schisma’s tussen bevolkingsgroepen; in relatie tot het NIMBY5-effect kan een schisma leiden tot een (gaandeweg onoverbrugbare) kloof tussen bevolkingsgroepen toenemende individualisering en/of scheiding in groepen heeft negatief effect op de (financiële) beheersbaarheid van de openbare orde en gevoel van veiligheid economische ontwikkelingen (verdeling food, health, pharma over de regio ook noemen?) toenemende druk op arbeidsparticipatie (als gevolg van vergrijzing) leidt tot overbelasting mantelzorgers en tekort aan vrijwilligers voor informele zorg. Het huidige tekort aan zorgpersoneel versterkt dit effect. instroom van EU-arbeiders voor minder gewaardeerde werksoorten en, als afgeleide de tijdelijke huisvesting ervan gezinshereniging van ingestroomde buitenlandse arbeiders en de bijbehorende vraag naar voorzieningen Teruggang in het economisch klimaat en bijbehorende effecten op bestedingspatronen van huishoudens, waardoor toenemende druk op vraag naar (individuele) voorzieningen demografische ontwikkelingen (zie ook gezondheidsbeleid in par. 5.4) vergrijzing en ontgroening; ouderen leven langer en per gezin worden steeds minder kinderen geboren toenemende gezondheidsproblemen als gevolg van welvaart (overgewicht, alcoholgebruik, drugsgebruik, diabetes etc.) Wettelijke ontwikkelingen voortgaande overheveling van taken naar lokale overheden met ongelijke overdracht (niet of lager) van budgetten zoals: overheveling AWBZ begeleiding Overheveling van jeugdzorg van provinciale naar lokale overheden Wet werken naar vermogen
NIMBY: Not In My Back Yard, niet in mijn achtertuin 9
3.2 Effecten van trends en ontwikkelingen Uden is gelukkig niet de gemeente binnen Noord-Brabant die het snelst vergrijst maar ook in onze gemeente speelt het verschijnsel van (dubbele) vergrijzing. Ouder worden op zichzelf, is niet het probleem. Met het ouder worden, wordt wel de kans op gebreken groter en over het algemeen de mobiliteit beperkter. Waar mensen eerst zelfstandig de hele wereld over reisden, zal met het ouder worden de actieradius gaandeweg verkleind worden van internationaal naar nationaal, regionaal, lokaal en uiteindelijk de eigen straat of eigen huis. Als de actieradius erg beperkt is geworden, kan niet zonder meer worden uitgegaan van het bestaan van een sociaal netwerk omdat familieverbanden zich soms mondiaal uitstrekken. De sociale cohesie in een buurt wordt dan van groter belang. Deze sociale cohesie ontstaat niet vanzelf, mede als gevolg van toenemende mate van individualisering en verhoogde arbeidsparticipatie. Deze individualisering wordt niet alleen versterkt door de grote mobiliteit (mondiaal, nationaal etc.) maar ook door de digitalisering waardoor ‘alles’ vanuit huis c.q. vanachter het scherm besteld, verkregen en/of beleefd kan worden. Als je echter ook niet of niet meer over de capaciteiten beschikt om virtueel deel te nemen aan de maatschappij, ben je nagenoeg onzichtbaar en is dus de participatiegraad geminimaliseerd. Daar waar geen Eigen Kracht meer beschikbaar is door beperkingen (al dan niet als gevolg van leeftijd, ziekte etc.), kan deze ook niet worden benut. Het aloude fenomeen van ‘onbekend maakt onbemind’ gaat dan een steeds grotere invloed krijgen met als gevolg een toename van ‘sociaal onveilig voelen’. Dit is onveiligheid die niet te onderbouwen is met feiten maar voortvloeit uit eigen onzelfzekerheid en soms zelfs angstig zijn van inwoners. Een toenemend gevoel van sociale onveiligheid kent het risico van een steeds hardere roep richting politiestaat met alle gevolgen van dien. Eén trend en/of ontwikkeling op zichzelf is geen probleem of hoeft geen probleem te zijn. Juist de optelsom van enkele of meer van deze ontwikkelingen vormt het risico dat beheerst moet worden c.q. vraagt de inzet op preventie om problemen te voorkomen. Dat betekent dat ook de interventies / maatregelen gericht moeten zijn op meer dan één aspect van een algemene trend/ontwikkeling. Door middel van flankerend beleid zal in de breedte gestuurd moeten worden om binnen de kaders (een bepaalde bandbreedte) te blijven; specifiek beleid moet zich richten op voorkomen van cumulatie van factoren omdat de cumulatie juist leidt tot problemen. Als voorbeeld: een laaggeletterd persoon die in Nederland is opgegroeid en kennis heeft van de Nederlandse gebruiken/cultuur kan langer participeren (zich handhaven) dan een laaggeletterd persoon uit de binnenlanden van een niet-westers land. De cumulatie in dit geval is het kennisdeficit op taal, cultuur en mate van emancipatie. In vergelijking: als de andere persoon is opgegroeid in een hoog opgeleid milieu en zelf ook redelijk tot hoog is opgeleid, is het kennisdeficit met name de Nederlandse taal. Deze persoon zal tijdens de NT2-lessen snel het overgrote deel van de dagelijkse cultuur oppakken om op verantwoorde wijze te kunnen participeren aan de Udense samenleving. Duidelijk is wel dat participatiebeleid uit moet gaan van de individuele vraag omdat er uiteindelijk geen gelijke monniken zijn; de kappen zullen dus ook niet hetzelfde moeten zijn. Aan de andere kant is duidelijk dat het niet mogelijk is om elke individuele inwoner maatwerk te bieden. Dat is ook niet nodig omdat de statistiek het volgende leert ca. 85% van de jeugd groeit zonder problemen op. Van de resterende 15% heeft maar 5% echt ingrijpende zorg nodig. Je mag er vanuit gaan dat uit gezonde jongeren ook gezonde volwassenen komen. Dat bewijst zich doordat van alle ouderen er slechts 8% opgenomen zijn in een intramurele instelling (verzorging en/of verpleeginrichting). Dat betekent dat 92% van de ouderen zelfstandig is/blijft tot hun overlijden. De verhoudingen binnen de volwassen bevolking als het gaat om vraag-genereren verschilt niet veel van die van de jeugd; met name de factor ‘stijgende leeftijd’ in relatie het afnemen van de Eigen Kracht is van invloed op dit verschil van 3% in de cijfers. Bij kinderen zijn er immers ouders die als eerste de zorg en verantwoordelijkheid op zich nemen; bij ouderen is die vanzelfsprekende groep er niet meer.
10
3.3 Waar willen we zijn in 2015 Waardering van inwoners als het gaat om participatie (inspraak/meedenken) is tenminste een voldoende (nu 5,5) en als het gaat om leefbaarheid en voorzieningen nog steeds een ruime voldoende tot goed (nu 7,5 – 8) ondanks de doorgevoerde bezuinigingen zijn uitgangspunten in de programmabegroting. Op afdelingsniveau is dat vertaald naar: Volledige beleidsgestuurde contractfinanciering (BCF, dus prestatie afspraken bij subsidies en/of inkoop) voor alle professionele instellingen om te kunnen sturen met subsidies op resultaat; Standaard werken vanuit integrale vraag, opgehaald d.m.v. ‘het gesprek’ (zie hoofdstuk 4, werkwijze); Backoffice samengesteld uit de maatschappelijke partners i.v.m. optimale samenwerking; Integrale frontoffice is gerealiseerd en wordt door inwoners ervaren als één loket (met diverse fysieke en/of virtuele ingangen); Eigen kracht van inwoners en/of organisaties en verenigingen wordt optimaal benut. Trendbreuk: stagnatie van de groei van verstrekking van individuele voorzieningen totdat deze gelijk loopt aan of zelfs lager wordt dan de groei van ouderen binnen de gemeente. Deze doelen zijn vertaald in acties om in 2015 (hoofdstuk 5, uitvoeringsplan) te komen waar we willen zijn en in een tijdlijn geplaatst. Wanneer moet een stap zijn gezet (wat eerst, wat laatst en wat gelijktijdig) en hoe is de samenhang tussen deze actiepunten. Het bewaken van met name de samenhang tussen al deze acties is extra van belang omdat getrokken grenzen binnen het werkveld van welzijn bijna altijd arbitrair zijn. 3.3.1 Samenhang met overige interne ontwikkelingen Project dienstverlening Procesteams hebben, vanuit het programma dienstverlening, de interne procedures beschreven; de inrichting en vormgeving van het KCC is afgerond. De website is actueel en toegankelijk waarbij een schakeling van Sociale Kaart (met koppeling naar Regelhulp en Bereken uw Recht) enerzijds en evenementen kalender (liefst met koppeling naar de sociale agenda’s van de gebieden) anderzijds is gerealiseerd. Organisatie ontwikkeling Het traject van organisatie ontwikkeling dat in 2008 is opgestart en in 2012 van project overgaat naar autonome ontwikkeling, moet zich ook richten op het nieuwe werken en ‘de nieuwe ambtenaar’ om te zorgen dat de organisatie steeds blijft passen bij de omgeving en een passend antwoord kan geven op de vraag/behoefte van haar inwoners. Duurzaamheidsbeleid Met betrekking tot de doelstellingen van Duurzaamheidsbeleid, is de aansluiting vanzelfsprekend. Het doel van participatiebeleid is bewerkstelligen van duurzame participatie. Binnen het werkveld van duurzaamheid zijn people, planet, profit de leidende factoren. Participatiebeleid richt zich met name op de factor people. Daar waar het beleid gaat over voorzieningen, zal uiteraard bij de vormgeving van die voorzieningen ook gekeken worden naar de overige factoren. Afdeling MO is echter niet de afdeling waar de realisatie plaatsvindt; na de beleidskeuze zullen zaken dan ook overgedragen worden naar de uitvoerende afdeling en/of instantie/organisatie. Binnen de As50 is het project duurzaamheid, evenals communicatie, een rode draad. Bij de projecten ‘zorg- en welzijnsstructuren’ en ‘arbeidsmarktbeleid’ is daarbij niet alleen gekeken naar het oogpunt van bedrijfsvoering. Zo min mogelijk vergaderen op logische locaties (zodat er niet te veel reistijd is) in een samenstelling die er echt toe doet (zodat mensen er niet voor niets bij zitten), heeft met duurzame bedrijfsvoering te maken. Duurzaamheid gericht op mensen is met name het doel van het (om-)vormen van zorg- en welzijnsstructuren. Deze structuren zijn namelijk gericht op behoud van participatie en uitval voorkomen. De duurzaamheid wordt versterkt door het bevorderen van (arbeids)participatie van alle leeftijdsgroepen en bij het realiseren van een sluitende keten ‘preventie-opvang-zorg’.
11
Integratie / diversiteit Gekozen is om niet opnieuw integratie beleid te ontwikkelen omdat dit haaks staat op het uitgaan van de individuele vraag. De Wmo gaat immers niet uit van doelgroepenbeleid maar gaat uit van de individuele vraag. In het vorige coalitieakkoord ‘Mensen Bouwen Uden!’ was opgenomen dat integratiebeleid geactualiseerd moet worden en tot uitvoering gebracht. Daarmee werd gedoeld op de actualisatie van het lokaal integratiebeleid ‘de dialoog in de Udense kersenboomgaard’ uit 2001. Deze ambitie is destijds ondergebracht in het 1ste Wmo– beleidsplan ‘Mensen bouwen Uden voor elkaar’ voor de periode 2008-2011. Reden was de aanname dat in Uden nog te weinig allochtonen volwaardig participeren in de samenleving, en dat versterking van cohesie tussen allochtonen en autochtonen wenselijk is. Op onderdelen is deze aanname niet terecht gebleken, maar er zijn terreinen waarover nog niet voldoende duidelijkheid is. Met name vanuit de landelijke koepel van thuiszorg organisaties komen signalen dat een groeiende groep oudere allochtonen opkomt die niet of onvoldoende gebruik maakt van de zorg die nodig hebben. Gevolg is dat zij stelselmatig minder participeren dan mogelijk en/of wenselijk is. Als antwoord op deze ontwikkeling is in de regio een verpleeg- en verzorgingshuis ontwikkeld (Sefkat, Boxtel) gebaseerd op de islamitische cultuur en gedragingen. Lokale partners zijn bekend met deze instelling en kunnen ernaar doorverwijzen. Daar waar het gaat om – met ondersteuning – thuis of tenminste in de eigen buurt te blijven wonen, worden nu voorzieningen ontwikkeld. Daarbij wordt ook gekeken of er genoeg vraag is naar een voorziening met als grondslag de islamitische cultuur. Bij maatschappelijke organisatie binnen de gemeente (bijv. Dichterbij en MEE) wordt in toenemende mate personeel geworven met een niet-Nederlandse achtergrond om kennis over niet-Westerse en/of islamitische culturen in huis te halen en zo de doelgroep/vraag beter te kunnen beantwoorden. Gezien de weg naar samenwerking die is ingezet en de komende jaren verder vorm moet krijgen, is specifiek beleid gericht op diversiteit anders dan de huidige maatwerk benadering, niet nodig. Binnen de integraliteit van het participatiebeleid is goed zich op de diversiteit van de inwoners. Armoedebeleid en minima-beleid Het armoedebeleid in Uden sluit aan bij de kerngedachte van het participatiebeleid. Het huidige armoedebeleid vertrekt namelijk vanuit de gedachte van ‘het Maximaal Meedoen van alle inwoners van Uden’ (zie armoedebeleid Uden 2008- 2011). Je bent niet alleen arm als je weinig geld hebt, maar vooral ook als dat betekent dat je niet mee kunt doen in de maatschappij en niet meer ziet hoe je uit die situatie kunt komen. Het bieden van toekomstperspectief kan deze mensen uit een probleemsituatie houden. Het bevorderen van de sociale en maatschappelijke participatie van kwetsbare groepen is één van de speerpunten van het armoedebeleid en sluit aan bij de Kantelingsgedachte. Het doel binnen de Kanteling is namelijk ook om de samenleving toegankelijk en bruikbaar te maken voor iedereen, met of zonder functiebeperking, zodat individuele compensatie niet of zo min mogelijk nodig is. Dat is ook ‘Maximaal Meedoen’. Zo dient het instellen van bijvoorbeeld een woonservice twee doelen. Namelijk enerzijds de participatie van de vrijwilligers die de hulp verlenen, en anderzijds het compenseren van de functiebeperking van de hulpbehoevende, zodat die mogelijk ook weer “Mee kan doen” in de samenleving. Een tweede pijler van het armoedebeleid is het versterken van de integrale aanpak en de samenwerking. De regierol van de gemeente dient in het bij elkaar brengen van partijen is terug te vinden binnen het participatiebeleid. Binnen de samenloop van de AWBZ en de Wmo (par. 5.5.2) is bijvoorbeeld als actiepunt opgenomen om in gesprek te gaan met instellingen binnen Uden die nu al begeleiding bieden aan inwoners. Dit in het kader van de integrale klant-benadering. Een ander belangrijk speerpunt van het armoedebeleid is het optimaliseren van de dienstverlening. Binnen het participatiebeleid is de doelstelling opgenomen om een goed functionerend Klant Contactcentrum (KCC) te realiseren. De beoogde personeelsleden van het front- office willen we daarvoor op training hebben zodat zij bekend zijn met de techniek van integraal vraagophalen, dus het voeren van ‘het gesprek’ als genoemd in hoofdstuk 4.2 van dit beleidsplan. Binnen dit gesprek komen alle vier de domeinen van Sociale Zaken (wonen, inkomen, welzijn en zog) aan bod. Van daaruit wordt gezocht naar een totaaloplossing. Dit versterkt de kwaliteit van de dienstverlening onder andere doordat een klant slechts eenmaal zijn of haar verhaal hoeft te doen. Armoedebeleid gaat dus hand in hand met het participatiebeleid. Maximaal meedoen van alle burgers is hierbij het toverwoord. De oplossing tot maximale participatie wordt eerst gezocht binnen de samenleving zelf. ‘Eigen kracht’, ‘eigen verantwoordelijkheid’ en ‘medeverantwoordelijkheid’. De gemeente neemt hierin een regisseursrol op zich.
12
14
Hoofdstuk 4 - WERKWIJZE Gebiedsgericht werken en Het Gesprek 4.1 Leefbaarheid in relatie tot de Kanteling Het eerste prestatieveld van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gaat, is meteen het belangrijkste en overkoepelende prestatieveld. Leefbaarheid gaat over het prettig en veilig wonen en het bevorderen van de sociale samenhang in de gemeente. De zelfredzaamheid van bewoners staat daarbij centraal. In gezonde dorpen, wijken en gebieden zijn de basisvoorwaarden voor het prettig samenleven aanwezig en voorzieningen sluiten aan bij de wensen en behoeften van bewoners. Om de leefbaarheid van de woonomgeving zodanig vorm te geven dat het de sociale samenhang bevordert, is de inzet van de bewoners nodig. Leefbaarheid wordt immers bepaald door het gevoel van de bewoners in die wijk of buurt en is daarmee een subjectieve meting. Van de burger vraagt dit betrokkenheid bij zijn/haar buurt of straat; die betrokkenheid wordt zichtbaar door een signalerende en actieve houding. De gemeente vervult met name een faciliterende rol maar zal daar waar nodig samenwerken met het maatschappelijk middenveld (opbouwwerk, wijkcoaches woningbouwcorporaties, wijkagent etc.) om het gewenste resultaat (van de inwoners) te bereiken. Door deze rolverdeling worden zowel burger als gemeente verantwoordelijk voor het leefbaar zijn van de gemeente en wordt de Eigen Kracht van bewoners benut. Aangezien van bewoners niet verwacht mag en hoeft te worden dat zij verder kijken dan hun directe woonomgeving, heeft de gemeente Uden ervoor gekozen om deze taak uit te oefenen via het gebiedsgericht werken. 4.1.1 Wettelijke kaders De wettekst van prestatieveld 1 van de Wmo is als volgt geformuleerd: Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten. Leefbaarheid laat zich echter op veel verschillende manieren definiëren en het oordeel erover wisselt per inwoner, afhankelijk van zijn/haar belang en interesses. Wij kiezen in deze beleidnota voor de volgende definitie van leefbaarheid: Het wonen in een prettige en veilige omgeving, met de mogelijkheid om thuis of dicht bij huis gebruik te kunnen maken van zorg-, welzijns- en gemaksdiensten als dat nodig is. Veilige omgeving is in bovenstaande definitie het sleutelwoord. Sociale veiligheid is de verzamelterm voor diverse veiligheidsvraagstukken binnen leefbaarheid, zoals: overlastbestrijding (lawaai, hondenpoep, etc.), fysieke veiligheid (inbraken, vernielingen, mishandeling), beleefde veiligheid (hoe veilig voelt de burger zich?) en verkeersveiligheid. Veiligheid is deels te onderbouwen met statistische gegevens over inbraak, vandalisme etc. maar voor het overgrote deel is veiligheid een beleving. Deze beleving kan positief worden versterkt door de sociale cohesie/samenhang van een straat of wijk te versterken. Dit is een belangrijke pijler van leefbaarheid. Met sociale samenhang wordt in dit hoofdstuk het volgende bedoeld: Primaire betrokkenheid van mensen onderling en bij de samenleving, daarnaast betrokkenheid bij maatschappelijke organisaties en andere sociale verbanden.
15
Relatie met andere prestatievelden binnen de Wmo Prestatieveld preventieve ondersteuning jeugd en ouders (nr. 2): met name het voorkomen van overlast door hangjongeren6 is van belang voor dit prestatieveld vanwege de invloed op de beleving van (on)veiligheid. Prestatieveld ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers (nr. 4): vrijwillige inzet van bewoners bij zowel organisaties als in de informele zorg, vergroot de leefbaarheid in de wijk, draagt bij aan de sociale samenhang. Bovendien zorgt deze inzet voor waardering vanuit de wijk en draagt deze inzet bij aan hun waardering voor de eigen buurt/wijk. Prestatievelden meedoen mogelijk maken (nr. 5): de directe leefomgeving van burgers bepaalt in grote mate of zij zich betrokken voelen bij de familie, de buurt en de lokale samenleving. Hoe groter deze betrokkenheid is, hoe groter de deelname aan het maatschappelijk verkeer. Daarnaast moet het lokaal loket een informatiefunctie en een signaalfunctie vervullen van vraagontwikkeling in de samenleving. Prestatieveld maatschappelijke opvang, OGGZ en verslavingsbeleid (nrs. 7, 8 en 9): als de individuele sociale problematiek van bewoners erg groot is, zijn zij vaak niet meer inzetbaar/aanspreekbaar voor het samenleven of meedoen in hun wijk. Gezondheidsbeleid: de preventieve taak binnen dit beleidsterrein voor gemeenten draagt bij een het welzijn van inwoners. Zich gezond voelen of, binnen de beperkingen van een chronische ziekte, zich wel voelen, verlaagt de druk op zorgvragen. Sociale samenhang, gekend worden in de buurt, draagt bij aan het gevoel van veiligheid. Gezondheidsbeleid is dan ook nauw verweven met welzijnsbeleid. Flankerend beleid Bouwen en Milieu: bouweisen, handhaving, woonkeur gecertificeerd bouwen. SO/RO: infrastructuur, bestemmingsplannen, afspraken volkshuisvesting (levensloop bestendig bouwen, beschermd en/of beschut wonen), structuurvisie. OW: inzet van wijkteams (verhelpen van klachten/klein leed binnen 48 uur), afspraken openbaar vervoer, HOVontwikkeling, toegankelijke bushaltes, Regiotaxi. Sociale Zaken: keuze voor sociale kaart (digitaal hulpmiddel); aandacht voor laaggeletterdheid; “paarse krokodillen” afschieten (project Kafka => verstrIKt). Onderwijsbeleid: onderwijshuisvesting houdt verband met accommodatiebeleid, sport- en cultuurvoorzieningen. Verder speelt de inzet van combinatie functionarissen bij sport en cultuur; niet alleen voor het versterken van de sociale cohesie maar ook voor het versterken van vrijwilligerskader en ter stimulering van de brede school ontwikkeling. Het overleg over de doordecentralisatie van de VO gelden richting het UC sluit aan ook bij de Kantelings-gedachte; doordecentralisatie is, samen met het geld, ook het doordelegeren van verantwoordelijkheid. Als laatste de bekostiging van het vluchtelingenwerk vanuit het participatie-budget7. Het doel/ de wens van vluchtelingen is om hier – in Uden of tenminste in Nederland –te blijven. Dat vraagt om integratie (inburgering) met als gevolg participatie. De relatie met onderwijs (WEB) om ook (taal-)vaardig te zijn om te kunnen participeren, is evident. Totdat die vaardigheid is behaald en men kan voorzien in eigen inkomen, is (vooral financiële) ondersteuning nodig die uit het W-deel wordt gehaald. 4.1.3 Uitgangspunten en ambities De gemeente zoekt bij de uitwerking van leefbaarheid aansluiting bij initiatieven van de bewoners. Deze initiatieven zijn gericht op en komen vanuit de directe woonomgeving van mensen. De methodiek van gebiedsgericht werken sluit aan bij deze logica. Essentieel voor sociale samenhang is de mogelijkheid voor toevallige ontmoetingen; mensen moeten de kans krijgen om elkaar te leren kennen en gekend te worden. Daarvoor zijn ontmoetingsruimten nodig in goed toegankelijke, bij voorkeur multifunctionele, gebouwen (MFA). De start van het accommodatiebeleid heeft daarom de basis gelegd voor de gebiedsindeling. Om voor een MFA een sluitende exploitatie te realiseren, is een bepaalde schaalgrootte nodig. De gekozen gebiedsindeling voorziet in de juiste schaal van aantallen inwoners om voor 6 gebieden (4 in de kern en 1 in elk dorp) op termijn een MFA te realiseren. Alleen gebiedsindeling is echter niet voldoende om de dialoog aan te gaan met de inwoners. Voor het gebiedsgericht werken zijn daarom een aantal instrumenten ontwikkeld, te weten:
Overlast door groepen uit de Beke-normering hinderlijk en/of overlast gevend; de groepen met ‘acceptabel’ zijn geen risico en hoeven niet tegengegaan te worden.) 7 participatie-budget bestaat uit de voormalige WI (wet inburgering), WEB (wet Educatie Basisvorming) en het Werkdeel van de WWB (Wet Werk en Bijstand) 16 6
-
-
vormgeven van een systeem van burgerparticipatie voor optimalisatie van communicatie tussen inwoners en de gemeente waarbij het instellen van gebiedsplatforms in elk gebied een essentieel hulpmiddel is. Opstellen van gebiedsontwikkelingsplannen (GOP) per gebied bestaande uit wensbeeld en uitvoeringsplan, gericht op de realisatie van het wensbeeld. 3-jaarlijkse gebiedscan (per gebied) gericht op een specifiek thema uit GOP, te weten: Openbare ruimte en openbaar vervoer, Zorg en accommodaties en/of Wonen en veiligheid Sociale agenda waarin per gebied is opgenomen welke activiteit er gaande is en aan welke kan worden deelgenomen.
Het bevorderen van leefbaarheid en sociale samenhang vraagt om een lokale aanpak die aansluit bij de regionaal vastgestelde doelstellingen. De meerwaarde van regionale samenwerking wordt gezien in het uitwisselen van actiepunten en ervaringen. In de regio wordt het begrip leefbaarheid opgesplitst in de volgende aandachtsvelden: het faciliteren van de ‘eigen kracht en medeverantwoordelijkheid’ van bewoners door de gemeente sociale veiligheid (verlichting, gedegen groenonderhoud, schoon en heel, bestrijding vandalisme/criminaliteit) sociale samenhang voorzieningenniveau in de gemeente algemeen en per gebied (wijk en/of dorp) in het bijzonder 4.1.4 Doelstellingen Ten aanzien van leefbaarheid zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: Burgers zijn en voelen zich (mede)verantwoordelijk voor de leefbaarheid in de buurt. Het vergroten van het zelforganiserend vermogen van de samenleving. Burgers zijn en voelen zich betrokken bij de interactieve beleidsvorming met betrekking tot leefbaarheid in de gemeente. Burgers voelen zich veilig in de directe leefomgeving. De sociale samenhang in de gemeente wordt gestimuleerd. 4.1.5 Actiepunten De actiepunten leefbaarheid voor de periode 2012-2015 zijn: 1.
Versterking functioneren gebiedsplatforms
Continuüm
2. 3.
Sociale agenda per gebied actief Instrument ontwikkeld, samen met corporatie, dat elke 2 à 3 jaar ingezet kan worden als meetinstrument voor het gebiedsgericht werken en de prestaties op het vlak van leefbaarheid
2014 2012 vervolgens continuüm
4.2 Het Gesprek als kantelinginstrument Bij de kanteling wordt uitgegaan van de individuele vraag van de burger. Dat betekent dat deze burger ook een goede ingang moet hebben om de vraag te kunnen stellen. Daarna is het bepalend hoe met de vraag wordt omgegaan of het antwoord van de burger een voldoende krijgt of niet. Bij de beantwoording wordt het kantelingsprincipe toegepast: dus eerst kijken wat iemand zelf kan om aan de vraag te voldoen. Vervolgens wat met behulp van de sociale context (buren, familie, informele zorg etc.) opgelost kan worden en daarna welke voorzieningen er zijn om aan de vraag te voldoen. Als er na deze afpel-actie nog een restvraag over is die onder de compensatieplicht valt, zal die door het toekennen van een individuele verstrekking/voorziening opgelost moeten worden. Het sluitstuk is dus het maatwerk; oplossingsgericht werken in plaats van claimgericht handelen.
17
Voor 2011 staat gepland om – samen met Veghel –een klantcontact centrum (KCC) te realiseren als eerste ingang voor de burger. Daarmee worden alle ingangskanalen bedoeld, dus post, fysiek, telefonisch en digitaal. Bij deze realisatie speelt niet alleen de praktische kant (locatiekeuze, gebruik systemen, openingstijden en personeelsbezetting etc.) maar ook de inhoudelijke kant: de grens tussen KCC-taak en doorverwijzing. En als het doorverwijzing wordt, waar dan heen en hoe wordt verwezen. Binnen het participatiebeleid is dat dan het KCC in relatie tot de ‘gemeentewinkel’, een integraal (Wmo-)loket voor wonen, werken, welzijn en zorg. 4.2.1 Wettelijke kaders We gaan uit van een KCC dat enerzijds procedurele antwoorden geeft, die via beslisbomen en/of checklisten gevonden worden. Anderzijds zal het KCC inhoudelijke antwoorden geven voor zover het vragen zijn die direct (binnen 2 minuten) te beantwoorden zijn. Dat vraagt om een goede informatievoorziening voor alle ingangen (post, email, telefonisch en aan de ontvangstbalie) om ook binnen deze 2-minuten grens zaken te kunnen afhandelen of door te verwijzen. Bijkomend voordeel is dat zelfredzame burgers hun antwoorden daarmee ook grotendeels zelf kunnen vinden of simpel aangereikt krijgen door de KCC-medewerkers. Zodra het geen enkelvoudige vragen blijken te zijn, zal de burger doorverwezen moeten worden naar de gemeentewinkel voor wonen, werken, welzijn en zorg. Dit integrale frontoffice (IFO) moet deze 4 domeinen (wonen, inkomen, welzijn en zorg) kennen of tenminste kunnen verkennen om te kunnen voldoen aan het participatiecriterium vanuit de rijksoverheid. Volgens dit criterium moet een burger – al dan niet met hulp – zelfstandig : Een huishouden kunnen voeren Zich kunnen verplaatsen in en om de woning Zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel Medemensen kunnen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan gaan. Om deze basisrechten te kunnen uitvoeren, zal dus voorzien moeten zijn in een woning, maar ook van enig inkomen om de woning te kunnen bewonen (dus ook geld voor eten, warmte, inrichting, kleding etc.). Ook moet van de woning gebruik kunnen worden gemaakt, dus zorgen dat iemand niet hele dagen (alleen) op bed ligt. De bewoner moet bij de winkel kunnen komen, of bij het park, om te zorgen dat niet alle ontmoetingen in het eigen huis plaatsvinden. Het hebben van werk en/of een dagbesteding of hobby (dus lid zijn van een club) helpt om mensen te kunnen ontmoeten. Als iemand bij FO komt op basis van een (hulp-)vraag, wordt een afspraak gemaakt om ‘het gesprek’ te gaan voeren. Dit wordt bij voorkeur bij de bij cliënt thuis aan de (keuken-tafel) gedaan omdat dan in één oogopslag meer informatie wordt verkregen over het totaal van deze domeinen dan de cliënt zou kunnen toelichten in welke vragenlijst of formulier dan ook. Tijdens dit gesprek wordt natuurlijk eerst de aanleiding besproken voor cliënt om zich te melden. Daarnaast wordt onderstaande checklist / gesprekshandleiding gevolgd om de startvraag in een totale context te kunnen plaatsen van de 4 domeinen. Binnen deze 4 domeinen zijn namelijk in totaal de volgende 8 bouwstenen geformuleerd: 1. schoon en leefbaar huis 2. wonen in een geschikt huis 3. goederen voor primaire levensbehoeften 4. kleding 5. zorgen voor de eigen kinderen 6. verplaatsen in en om het huis 7. lokaal verplaatsen per vervoermiddel contacten kunnen hebben met medemensen, deel nemen aan recreatieve, maatschappelijke en/of religieuze 8. activiteiten (incl. werk, school etc.)
18
4.2.2 Ambities In de nieuwe gekantelde verordening, vast te stellen in de raadsvergadering volgend op het vaststellen van het participatiebeleid, wordt de hele procesgang (van aanvraag, via gesprek tot en met afpellen en beschikking verzenden) beschreven. Bij het invulling geven aan de participatie wens van de vraagsteller, wordt bewust ook gekeken wat de maatschappij ‘terug krijgt’ als gevolg van deze investering in de persoon. Dit is de wederkerigheid die wordt voorgestaan. Dit ‘terug krijgen’ is niet bedoeld als ‘voor wat hoort wat’ maar is gestoeld op het participatie doel van de investering. Het is dus van belang om met de burger na te denken wat de civil society kan/mag merken van het feit dat deze cliënt participeert aan de samenleving. Dit wordt met twee voorbeelden toegelicht: iemand komt bij het loket met de vraag om huishoudelijke hulp omdat de fysieke beperkingen een schoon en leefbaar huis onmogelijk maken. Als deze persoon beschikt over zijn/haar volledige verstandelijke vermogens, zou wellicht een hulp ingezet kunnen worden die niet zelfstandig kan werken. De cliënt in kwestie zet zijn/haar verstandelijke vermogens dan in voor de maatschappij doordat een ander, bijvoorbeeld met een verstandelijke beperking, als hulp in de huishouding een zinvolle dagbesteding kan uitoefenen. iemand komt bij het loket met de vraag om huishoudelijke hulp omdat de verstandelijke beperkingen een schoon en leefbaar huis voor de bewoner onmogelijk maken. Als deze persoon nog wel beschikt over fysieke vermogens, zou met behulp van een begeleider de bewoner tot langer zelfstandig wonen in staat gesteld zijn. Door op aanwijzingen van, onder begeleiding van of met hulp van een begeleider eten te koken, schoon te maken en/of boodschappen te doen, blijft de participatie behouden en wordt opname in een zorginstelling voorkomen of uitgesteld. Omdat de gemeente slechts compensatieplicht heeft en de Wmo als doelstelling ‘participatie’, is het terecht dat bij toekenning van voorzieningen inzichtelijk gemaakt wordt wat ‘participatie’ voor een cliënt inhoudt c.q. op welke wijze de maatschappij iets merkt van deze toekenning. 4.2.3 Doelstellingen Ten aanzien van ‘Het Gesprek en een samenhangend aanbod’ zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: 1. Alle inwoners zijn (naar vermogen) in staat de eigen kracht en hun sociale omgeving te benutten. 2. Alle inwoners voeren (naar vermogen) de regie over het eigen leven. 3. Inwoners nemen verantwoordelijkheid voor elkaar en de eigen leefomgeving. 4. De gemeente voorziet in actuele informatie die, via tenminste één van de 4 ingangen, 24 uur per dag te raadplegen is (Sociale kaart, regelhulp, bereken uw recht, digitale balie, website) 5. Het verbeteren van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van algemene en specifieke voorzieningen. 6. Het terugdringen van inzet van individuele voorzieningen. 7. Het realiseren van een brede en hoogwaardige loketfunctie. 8. De gemeente en professionele maatschappelijke organisaties hanteren een integrale vraagbenadering in hun contacten met de inwoner, waarbij de eigen kracht centraal staat. 4.2.4 Actiepunten Ten aanzien van ‘Het Gesprek en een samenhangend aanbod’ zijn de volgende actiepunten geformuleerd: nr 1
2
Het gesprek en een samenhangend aanbod Het uitvoeren van het communicatieplan bij het participatiebeleid om een kanteling in denken en doen bij inwoners te realiseren Het realiseren van een kanteling in denken en doen bij medewerkers van de gemeente door training, intervisie en opleiding
afdeling
cluster
Jaarschijf
MO
P
MO
P
2012 vervolgens continuüm 2012 vervolgens continuüm
19
20
Hoofdstuk 5 - UITVOERINGSPROGRAMMA 5.1 Jeugd 5.1.1 Relatie met de visie Jeugdigen moeten zich optimaal kunnen ontwikkelen en probleemloos kunnen opgroeien tot zelfstandig functionerende volwassenen. Zij kunnen daarbij gebruik maken van de mogelijkheden die de samenleving te bieden heeft om hun eigen kracht te ontwikkelen en te versterken. Belangrijk is dat jeugdigen zich bewust worden van het feit dat ze deel uitmaken van de samenleving en dat zij uiteindelijk verantwoordelijkheid kunnen dragen voor hun eigen functioneren in die samenleving. Het grootste deel van de jeugdigen vindt hier zonder of met minimale ondersteuning zijn weg in. Voor een kleine groep is echter meer ondersteuning nodig. Ook is van belang dat ouders en gezinnen goed worden toegerust voor hun opvoedingstaak. Als ondersteuning nodig is wordt zoveel mogelijk ingezet op licht preventieve hulp. Aandachtspunt hierbij is dat de meest kwetsbare doelgroepen vaak het moeilijkst bereikbaar zijn. De signaleringsfunctie van professionele organisaties, scholen en verenigingen is daarom van groot belang. Een gangbare Engelse uitdrukking die dit weergeeft is: ‘It takes a village to raise a child’. Oftewel, je kan en mag niet van ouders verwachten dat zij de opvoedingstaak uitvoeren zonder hulp van hun omgeving. Aan de andere kant is het wel zo dat ouders de eerstverantwoordelijken zijn en ook zo lang mogelijk moeten blijven. 5.1.2 Wettelijk kader In prestatieveld 2 van de Wmo is vermeld dat de gemeente verantwoordelijk is voor: Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden. Bij de invulling van deze wettelijke verantwoordelijkheid richt de gemeente zich op de volgende vijf gemeentelijke taken: 1. Informatie en advies over opvoeden en opgroeien: zowel gevraagde als ongevraagde informatie over opvoeden en opgroeien en het beantwoorden van specifieke vragen van ouders en jeugdigen. 2. Signalering van problemen van jeugdigen en opvoeders: vroegtijdig signaleren van problemen van jeugdigen, opvoeders en betrokkenen die problemen wellicht zelf niet goed onderkennen. Hierbij moet ook aandacht zijn voor beginnende delinquentie. 3. Toeleiding naar het hulpaanbod: nadat een vraag of probleem is gesignaleerd moet zo snel mogelijk hulp worden geboden. Hiervoor is een inzichtelijk ondersteunings- en zorgaanbod nodig, zowel voor de hulpvragers als voor de beroepskrachten. 4. Licht pedagogische hulp: kortdurende advisering en lichte hulpverlening op momenten dat de opvoeding dreigt te stagneren. 5. Coördinatie van de zorg op lokaal niveau: hierbij gaat het om gezinnen met meervoudige problematiek, die te maken hebben met diverse instanties en hulpverleners. Het is aan de gemeente om te zorgen dat lokale instellingen afspraken maken over het bij elkaar brengen van afzonderlijke probleemsignalen en het onderling afstemmen van de hulpverlening. Stand van zaken Het jeugdbeleid in de gemeente Uden krijgt vorm langs twee sporen te weten preventie en aanpak van risicogezinnen en – jeugd. Het grootste deel is gericht op preventie, dat wil zeggen dat we proberen te voorkomen dat kinderen op welke manier dan ook buiten de boot vallen. Kernwoorden hierbij zijn: het hebben van een startkwalificatie en maatschappelijke participatie. In onze gemeente zijn gelukkig veel basisvoorzieningen aanwezig die hier een bijdrage aan leveren zoals het onderwijsveld, peuterspeelzalen, kinderopvang, tal van jeugd-, sport- en culturele verenigingen en voorzieningen op het gebied van opvoeden en opgroeien waaronder consultatiebureau’s, jeugdgezondheidszorg, schoolmaatschappelijk werk en jeugdpreventiewerk. 21
Op het gebied van opvoeden en opgroeien heeft de gemeente zich de afgelopen jaren gericht op de vormgeving van een regionaal Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) als onderdeel van een sluitende jeugdketen (CJGgeeftantwoord). Het CJGgeeftantwoord is een netwerkorganisatie waarin de GGD, Thuiszorg, maatschappelijk werk en MEE samenwerken. Uitgangspunt is dat die instellingen in samenhang afspreken wat er in een gezin moet gebeuren en wie wat wanneer doet. Dit wordt aangeduid onder de noemer “één kind, één gezin, één plan”. De gemeente heeft vanuit haar rol als regisseur en subsidieverlener aan het CJG de leidende rol gegeven in de uitvoering van de ondersteuning van jeugdigen en ouders. In elke gemeente in de regio is een fysiek inlooppunt van het CJG gerealiseerd. De werkwijze van het CJG sluit aan bij de visie van een doorgaande leer- en zorglijn. Daarmee wordt bedoeld dat ondersteuning aanwezig is voor jeugdigen van 0 tot 23 jaar. Passende ondersteuning is aanwezig voor kinderen in de voorschoolse fase, basisschoolleeftijd, het voortgezet onderwijs, het vervolgonderwijs en in het arbeidsproces. 5.1.3 Uitgangspunten en ambities In de formulering van de wettekst ligt het accent op ondersteuning bij problemen. Vanuit de gemeente willen wij juist de preventie benadrukken. Het is belangrijk dat ouders en jeugdigen een deskundig antwoord krijgen op hun vragen zodat een lichte onrust/onzekerheid niet kan uitgroeien tot een probleem of, in medische termen: het krasje behandelen zodat het geen etterende wond kan worden. Doorontwikkeling Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Het regionale CJG moet verder ontwikkeld worden om een verbetering te bereiken in de samenwerking tussen partnerorganisaties. De doorontwikkeling geeft invulling aan De Kanteling en richt zich op vier aspecten: 1. Een betere aansluiting van het lokale en regionale aanbod op de behoefte van jeugdigen en hun ouders. Overlap en hiaten in het bestaande aanbod moeten worden opgeheven door het CJG. 2. Een cultuuromslag om de netwerkorganisatie CJG verder vorm te geven: de deelnemende organisaties en medewerkers zijn ‘ CJG-ers’ en niet meer enkel verbonden aan de ‘eigen’ organisatie. Schoolmaatschappelijk werkers moeten bijvoorbeeld worden gezien als medewerkers van het CJG en niet als medewerkers van maatschappelijk werk. 3. Het CJG als een van de locaties waar Het Gesprek gevoerd gaat worden: De centrale vraag daarbij is wat er nodig is om jeugdigen en het gezin goed te laten functioneren in de samenleving. Medewerkers van het CJG bespreken, aan de hand van het participatiewiel, de diverse leefgebieden om gestelde vragen te verhelderen. Vervolgens wordt met de jeugdigen en hun ouders naar een oplossing gezocht. Daarbij staat het benutten van de eigen kracht van jeugdigen en hun ouders voorop, maar zijn algemene en individuele voorzieningen aanwezig voor situaties waarin jongeren en ouders niet zelf of met hulp van hun omgeving tot een passende oplossing kunnen komen. 4. Om meer jeugdigen te bereiken moet het CJG outreachend werken. Dit betekent dat de aansluiting met de vindplaatsen (zoals peuterspeelzalen, scholen, verenigingen en jongerencentra) wordt versterkt. Deze vindplaatsen worden daardoor beter toegerust op hun maatschappelijke ondersteuningstaak. Zij kunnen bij het CJG terecht voor informatie en advies, signalering en toeleiding naar hulpaanbod. 5.1.4 Nieuwe ontwikkelingen Transitie jeugdzorg Om de effectiviteit van de jeugdzorg te verbeteren is in het regeerakkoord een stelselherziening aangekondigd, ook wel transitie jeugdzorg genoemd: de geïndiceerde jeugdzorg, jeugdbescherming, jeugdreclassering, de sector Licht verstandelijke gehandicapten (jeugd-LVG) en de Jeugd Geestelijke gezondheidszorg (jeugd GGZ) moeten integreren tot een stelsel voor hulp aan jeugdigen en gezinnen. De verantwoordelijkheid hiervoor komt geheel bij de gemeente te liggen, inclusief de financiële verantwoordelijkheid. Dit brengt een nieuwe financieringsstructuur met zich mee omdat de huidige jeugdzorg en preventie worden gefinancierd uit AWBZ, Zorgverzekeringswet, provinciale middelen en gemeentelijke middelen.
22
Bij het overhevelen van deze taken naar de gemeente wil het rijk een structurele bezuiniging realiseren. Dit kan alleen als gemeente anders uitvoering geven aan deze nieuwe verantwoordelijkheid dan provincie en rijk tot op heden hebben gedaan. De ingangsdatum van deze transitie en de concrete financiële consequenties ervan zijn nog niet bekend. Vooruitlopend op deze transitie hebben de gemeenten in de regio Uden-Veghel pro-actief, in overleg met de provincie, stappen gezet om de instroom in de geïndiceerde jeugdzorg te verminderen en de uitstroom te vergroten. Hiervoor wordt het lokale hulpaanbod op het gebied van opvoeden en opgroeien uitgebreid. Met provinciale subsidie gaan de gemeenten experimenteren en een aantal preventieprogramma’s lokaal aanbieden. Daarnaast hebben zorgaanbieders ruimte gekregen om een aantal zorgprogramma’s zonder indicatie aan te bieden. Overheveling AWBZ-functies Vanuit de AWBZ worden de functies ‘dagbesteding’ en ‘begeleiding’ overgeheveld naar de Wmo. De gemeente gaat dan niet, zoals in de AWBZ, uit van verzekerde rechten maar het compensatiebeginsel. Op dit moment is nog niet duidelijk welke cliënten geraakt worden door deze overheveling, evenmin als de omvang van de financiële gevolgen van deze overheveling. Passend onderwijs In 2012 start een gefaseerd traject waarin schoolbesturen de wettelijke verantwoordelijkheid krijgen om elke leerling van een passend onderwijsaanbod te voorzien. Centraal hierbij staat de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs aan zorgleerlingen en een betere organisatie van onderwijs en zorg. Het is belangrijk dat er goede afspraken worden gemaakt over de samenwerking tussen gemeenten, scholen en jeugdzorginstellingen. 5.1.5 Doelstellingen Ten aanzien van ‘Opvoeden en opgroeien’ zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: 1. Jeugdigen kunnen zich optimaal ontwikkelen en zonder al te veel problemen opgroeien tot zelfstandig functionerende volwassenen. 2. Ouders zijn in staat om hun kinderen op te voeden tot zelfstandig functionerende volwassenen. 3. Professionals, scholen en verenigingen zijn in staat tijdig problemen te signaleren en daarop gepaste actie te ondernemen. 4. Jeugdigen, hun ouders en professionals kennen het CJG als centrale toegang voor vragen over en hulp bij opvoeden en opgroeien. 5. Het aanbod van het CJG sluit aan bij vragen van jeugdigen, ouders en professionals. 6. Het aanbod van het CJG is sluitend en bevat geen overlappingen. 7. De verkokering tussen deelnemende partijen in het CJG wordt opgeheven. 8. Bij het zoeken van passende oplossingen om jeugdigen en ouders goed te laten functioneren in de samenleving past het CJG vraagverheldering via Het Gesprek toe. 9. Het CJG optimaliseert de aansluiting met de vindplaatsen. 10. Het taboe op opgroei- en opvoedhulp doorbreken: opgroei- en opvoedvragen zijn normaal. 11. Het CJG is het centrale punt voor toeleiding naar geïndiceerde zorg 5.1.6 Actiepunten Ten aanzien van ‘Opvoeden en opgroeien’ zijn de volgende actiepunten geformuleerd: nr 1 2 3
Opvoeden en opgroeien Jaarlijks een regionaal actieplan opstellen voor het CJG Aansluiting van CJG met Brede School Netwerk versterken Inbedden transitie Jeugdzorg in totaal Plan van Aanpak van 3 transities
afdeling MO MO MO
cluster J J J
Jaarschijf Continuüm Continuüm 2012
23
5.2 Vrijwilligerswerk en mantelzorg 5.2.1 Relatie met de visie Het beroep op de gezondheidszorg wordt als gevolg van de vergrijzing groter. De betaalbaarheid van de gezondheidszorg moet in de toekomst gegarandeerd kunnen worden en er moet worden ingespeeld op een tekort aan zorgpersoneel, mede veroorzaakt door ontgroening van de bevolking. Om dit op te vangen, is informele zorg nodig. Informele zorg is het fundament onder de beroepsmatige zorg en de economische en maatschappelijke waarde is groot. Mantelzorgers en vrijwilligers in de zorg beperken de kosten van professionele zorg en vormen de kern van het sociaal vangnet. In de ideale situatie versterken professionele zorg, vrijwilligerswerk en mantelzorg elkaar. Dat kan alleen onder de voorwaarde dat er een goede afstemming en samenwerking bestaat. In individuele zorgsituaties kunnen regiegesprekken worden ingezet om de coördinatie tussen alle partijen te regelen. 5.2.2 Wettelijke kaders In prestatieveld vier van de Wmo is met betrekking tot mantelzorg en vrijwilligerswerk het volgende opgenomen: Het ondersteunen van mantelzorgers, daaronder begrepen steun bij het vinden van adequate oplossingen indien zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede het ondersteunen van vrijwilligers. Dit prestatieveld speelt een cruciale rol in het Wmo-beleid. Mantelzorg en vrijwilligerswerk geven namelijk invulling aan de sociale omgeving die mensen nodig hebben om te kunnen blijven participeren in de samenleving. Mantelzorg is onbetaalde zorg voor een chronische zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Mantelzorg is vaak langdurig en intensief. De mantelzorger is geen beroepsmatige zorgverlener, maar geeft zorg omdat hij/zij een persoonlijke band heeft met de zorgvrager. Vrijwilligers in de zorg bieden praktische, sociale en emotionele ondersteuning gedurende een relatief lange periode aan mensen met een langdurige ziekte of handicap. Deze zorg wordt onbetaald en onverplicht verricht, al dan niet in aanvulling op professionele zorg. Vrijwilligerszorg vindt plaats vanuit georganiseerd verband. Het verschil met mantelzorg is dat er geen sprake is van zorg voor een naaste die tot hetzelfde sociale netwerk behoort. De onbetaalde zorg die wordt verricht door vrijwilligers en mantelzorgers wordt ook wel informele zorg genoemd. Vrijwilligerswerk is werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving. Degene die vrijwilligerswerk verricht is daar voor zijn of haar levensonderhoud niet van afhankelijk. Een vrijwilligersorganisatie is een organisatie die bestaat uit vrijwilligers of werkt voor vrijwilligers of werkt met inzet van vrijwilligers. Vrijwilligerswerk in de zorg is onderdeel van de brede definitie van vrijwilligerswerk. 5.2.3 Stand van zaken Mantelzorg Verreweg de meeste mantelzorgers beleven veel voldoening van hun inzet voor hun familie en zouden deze zorg niet graag uit handen geven of delen. We vinden het echter van belang dat mantelzorgers hun zorgtaken op een goede manier kunnen vervullen, in combinatie met zorg voor henzelf, andere levenstaken en met behoud van de mogelijkheid tot zelfontplooiing. Om deze mantelzorgers te ondersteunen hebben de vijf regiogemeenten een fysiek steunpunt ingericht, De Mantelzorgwinkel die op 1 juli 2009 van start is gegaan. De afgelopen twee jaren heeft De Mantelzorgwinkel veel mensen bereikt door talrijke ontmoetingen met mantelzorgers, belangenbehartigers en dienstverleners. Hiermee is een bewustwordingsproces op gang gebracht en de basis gelegd voor het ontwikkelen van een regionaal integraal ondersteuningsnetwerk.
24
In maart 2011 heeft de gemeenteraad van Uden een beleidsnotitie “Mantelzorg, het overkomt je….” 2011 – 2015 vastgesteld. Deze notitie is een beleidsvisie op hoofdlijnen, waarin ook lokale actiepunten zijn opgenomen. In overleg met vrijwilligersorganisaties, professionele organisaties, zorgaanbieders en gemeentelijke afdelingen is de nota opgesteld. 5.2.4 Doelstellingen Mantelzorg De gemeente wil mantelzorg faciliteren en heeft dit vertaald in de volgende doelstellingen. Bereiken van samenwerking en afstemming tussen mantelzorgers, vrijwilligers (informele zorg) en professionele zorgverleners. Erkenning en waardering voor de rol die mantelzorgers en vrijwilligers (informele zorg) spelen in het zorgaanbod rondom zorgvragers. Het verminderen van overbelasting bij mantelzorgers om zorgvragers zolang mogelijk zelfstandig te kunnen laten wonen. Het integreren van mantelzorgondersteuning in de dienstverlening van netwerkorganisaties om te komen tot een integraal ondersteuningssysteem voor de mantelzorg. 5.2.5 Actiepunten Mantelzorg Op basis van de beleidsnotitie en doelstellingen zijn de volgende actiepunten benoemd. Het bevorderen van de deskundigheid over mantelzorgondersteuning en de methode Familiezorg bij professionele maatschappelijke organisaties. Professionele maatschappelijke organisaties stimuleren hun mantelzorgondersteuning te richten op bediening van de brede groep mantelzorgers. Met organisaties specifieke maatregelen treffen voor het ontlasten van de jonge- en allochtone mantelzorgers. 5.2.6 Stand van zaken Vrijwilligerswerk Het Regionale Servicepunt Vrijwilligerswerk voorziet voor de vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties in de gemeente Uden duidelijk in een behoefte. Er is veel vraag naar informatie en advies, het ondersteunen van kadervorming en het organiseren van cursussen. Tot nu toe lag het accent vooral op bekendheid, aanwezigheid en bereik van het servicepunt. De laatste tijd is steeds meer het besef aanwezig dat vrijwilligerswerk belangrijk is voor de Udense samenleving. Van een terugloop van de inzet van vrijwilligers is dan ook niet echt sprake. Wel is er sprake van de ‘nieuwe’ vrijwilliger die vaker meehelpt bij kortdurende activiteiten. Het vrijwilligerswerk in de gemeente Uden heeft de laatste tijd een impuls gekregen door de inzet van de Maatschappelijke Stages en ouderen. Jongeren zien het nut wel degelijk van deze (verplichte) stage in, ze zijn maatschappelijk heel betrokken. De toename van ouderen is van groot belang omdat zij vele ervaringen (beroepsmatig) meenemen. 5.2.7 Doelstellingen -
Het stimuleren van de inzet van vrijwilligers in de dienstverlening van netwerkorganisaties. Inwoners stimuleren vrijwillige activiteiten binnen de informele zorg te organiseren en eraan deel te nemen. Het aanbod van en de vraag naar vrijwilligers op elkaar aan laten sluiten. Het stimuleren en faciliteren van vrijwilligerswerk in algemene zin. Vanuit het uitgangspunt van wederkerigheid burgers te stimuleren vrijwilligerswerk te doen en gebruik te maken van de inzet van vrijwilligers(organisaties) Vrijwilligers ervaren dat hun inzet door de gemeenten wordt gewaardeerd.
25
5.2.8 Actiepunten nr 1
2
3 4
5
6 7 8
Mantelzorg en vrijwilligerswerk Het bevorderen van de deskundigheid over mantelzorgondersteuning en de methode Familiezorg bij professionele maatschappelijke organisaties Professionele maatschappelijke organisaties stimuleren hun mantelzorgondersteuning te richten op bediening van de brede groep mantelzorgers Met organisaties specifieke maatregelen treffen voor het ontlasten van de jonge- en allochtone mantelzorgers Uitvoering monitoren van het nieuw vorm gegeven Regionaal Steunpunt Vrijwilligers en sturen op taakverbreding en innovatie om aansluiting te houden of te krijgen met AWBZvoorzieningen Inwoners, maatschappelijke organisaties en bedrijven bewustmaken van hun verantwoordelijkheid een actieve bijdrage te leveren aan de samenhang in de samenleving Regelgeving met betrekking tot het kunnen of mogen uitvoeren van vrijwilligerswerk vereenvoudigen Waardering tonen voor vrijwilligers en vrijwilligerswerk, onder andere via lokale bijeenkomsten Voortzetten van het aanbod van gemeentelijke collectieve vrijwilligersverzekeringen
afdeling
cluster
Jaarschijf
MO
P
MO8
S
2012 vervolgens continuüm 2015 (en daarna doorlopend)
MO
P
continuüm
MO
P
2012 vervolgens continuüm
MO / SO MO / SZ MO
P Duurzaamheid P
2012 vervolgens continuüm continuüm
P
continuüm
MID
inkoop
continuüm
5.3 Maatschappelijke preventie, zorg en opvang 5.3.1 Relatie met de visie Een klein deel van de inwoners van onze gemeente kampt met ernstige problemen, vaak op meer dan één leefgebied. Dit wordt meervoudige of complexe problematiek genoemd. Onder complexe problemen verstaan we in dit verband mensen: 1. met ernstige psychische/psychosociale en/of verslavingsproblemen, 2. die tevens problemen ondervinden op minimaal twee levensgebieden (wonen, werken / scholing, dagbesteding, inkomen, sociaal netwerk, gezondheid) en niet voldoende zelfredzaam zijn om deze problemen zelfstandig (of met hulp van hun sociale omgeving) op te lossen. Aangezien het gaat om mensen met minimale eigen kracht, is binnen het principe van de Kanteling met name de derde en vierde schil van belang: collectieve voorzieningen en individueel maatwerk. Wel is het zo dat in toenemende mate bij het uitdenken van het individuele maatwerk traject een oplossing gevonden kan worden in het toekennen van een voorziening aan het ‘huishouden’ van de aanvrager (dus aanvrager inclusief sociale context, in welke vorm dan ook) waardoor de collectieve voorzieningen voor deze groep zich gaandeweg richting tweede schil verschuiven. 5.3.2 Wettelijke kaders Deze paragraaf bestrijkt met name de prestatievelden 7, 8 en 9 van de Wmo: P7: het bieden van maatschappelijke opvang waaronder vrouwenopvang en huiselijk geweld; P8: het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg (met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen); P9: het bevorderen van verslavingszorg.
8
Als onderdeel van de invoering BCF 26
Inwoners met complexe problemen zijn veelal niet in staat om een zelfstandig leven te leiden en in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien. Zij hebben (soms dringend) hulp nodig om er weer bovenop te komen maar over het algemeen hulp nodig om een verder afglijden naar verkommering of verloedering te voorkomen. De gemeente heeft vanuit de Wmo een wettelijke verantwoordelijkheid voor inwoners die het zelfstandig niet redden en voor wie maatschappelijke uitval dreigt. Een gedeelte van deze inwoners kan betiteld worden als ‘zorgwekkende zorgmijder’. Hieronder verstaan we een sociaal kwetsbaar persoon met meervoudige complexe problematiek die volgens derden hulp nodig heeft maar niet vrijwillig gebruik maakt van zorg. Taken centrumgemeente versus lokale taken Signalen openbaren zich meestal op lokaal niveau terwijl de zorg regionaal aangestuurd wordt (vanuit de centrum gemeente). Bij het behoud in of de terugkeer naar de samenleving van een cliënt is samenwerking tussen lokaal en regio noodzakelijk. Oss is de centrumgemeente als het gaat om het regionale beleid voor de maatschappelijke opvang, openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ)9 en het verslavingsbeleid voor onze inwoners. Voor de terreinen vrouwenopvang en huiselijk geweld (Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld, ASHG) is ’s-Hertogenbosch de centrumgemeente. Dit betekent dat de geldstromen voor deze beleidsterreinen verlopen via deze gemeenten en dat zij de regierol invullen in samenspraak met de regiogemeenten. Huiselijk geweld Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke familiekring van het slachtoffer wordt gepleegd. Hieronder vallen lichamelijke en seksuele geweldpleging, belaging en bedreiging (al dan niet door middel van, of gepaard gaand met, beschadiging van goederen in en om het huis). Er is altijd sprake van een machtsverschil tussen dader en slachtoffer. Hiervoor is het regionale Steunpunt Huiselijk Geweld in ’s-Hertogenbosch, waar iedereen die te maken heeft met huiselijk geweld terecht kan voor ondersteuning: slachtoffers, getuigen, plegers en professionals In situaties waar huiselijk geweld zich voordoet heeft het Steunpunt Huiselijk Geweld een rol om deze situatie te beëindigen. De burgemeester is bevoegd in die gevallen een huisverbod op te leggen waarbij de dader voor de duur van tenminste 10 dagen de toegang tot de eigen woning wordt ontzegd. Veelal gebeurt dit door de hulp officier van justitie namens de burgemeester. Regelgeving hierover is vastgelegd in de Wet tijdelijk huisverbod. Kindermishandeling De Regionale Aanpak Kindermishandeling (RAK) is een belangrijk instrument om huiselijk geweld bij jeugdigen te verminderen. RAK is landelijk ontwikkeld en wordt per regio uitgevoerd door de centrumgemeente, met betrokkenheid van de regiogemeenten. Elke regio stelt een werkplan op over hoe risicogezinnen worden bereikt en het aanbod dat nodig is om kindermishandeling te voorkomen en aan te pakken. De aanpak van kindermishandeling is onderdeel van de taken van de uitvoerende organisaties op het gebied van jeugdbeleid (par. 5.1). Verslavingszorg Onder verslavingszorg vallen met name de ambulante verslavingszorg en de preventieactiviteiten op het gebied van alcohol, drugs en gokken. In de regio Noordoost Brabant is Novadic-Kentron hiervoor de uitvoerende organisatie. 5.3.3 Uitgangspunten en ambities De ambitie van de gemeente is dat mensen met complexe problemen samenhangende zorg ontvangen waardoor zij zo zelfstandig mogelijk kunnen (blijven) functioneren en deelnemen aan de samenleving. Verschillende organisaties/professionals voeren activiteiten uit die bijdragen aan het realiseren van deze ambitie. Om deze activiteiten goed te kunnen afstemmen, is een ketenbenadering vereist waarbij de cliënt centraal staat. Organisaties werken dan niet (of niet meer) vanuit hun eigen producten en diensten maar werken samen aan het realiseren van afgestemde producten die voorzien in de behoeften van de cliënt. De gewenste ketenbenadering kent de volgende structuur:
9
Wat OGGZ is wordt in paragraaf 5.3.3 toegelicht 27
-
Preventie, signalering en melding => moet lokaal in worden voorzien, bij voorkeur vanuit lokale buurt- en zorgnetwerken Hulp, opvang en zorg => kan evt. lokaal worden geboden maar altijd vanuit regionale regierol van centrumgemeenten. Bij voorkeur via centrale toegang en registratie Nazorg en maatschappelijke participatie => is lokale taak, op te pakken via zorgnetwerken
5.3.4 Begrippen toelichting Openbare geestelijke gezondheidszorg Openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) is het signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de openbare geestelijke gezondheid, het bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen en het tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de openbare geestelijke gezondheidszorg. Het gehele aanbod van OGGZ-activiteiten in Brabant-Noordoost wordt gecoördineerd door het Platform OGGZ waarin alle gemeenten en de grootste aanbieders zitting hebben. Afspraken over inkoop worden op de schaal van de regio Brabant-Noordoost opgepakt door de centrumgemeente Oss. Bemoeizorg Als vroegtijdige signalering van problemen bij kwetsbare doelgroepen niet leidt tot daadwerkelijke zorgverlening (vaak omdat de persoon in kwestie de noodzaak niet onderkent om zorg te krijgen), vindt soms bemoeizorg plaats. Bemoeizorg is het toeleiden naar zorg; over het algemeen door inzet van iemand in wie de persoon in kwestie vertrouwen heeft en die – op basis van dit vertrouwen –de persoon probeert te overtuigen van de noodzaak om hulp te accepteren. Eerstelijnszorgverleners zoals huisartsen, fysiotherapeuten en psychologen spelen bij het voorkomen van bemoeizorg, dus signaleren, een belangrijke rol. Nauwe samenwerking tussen eerstelijnszorgaanbieders onderling en tussen aanbieders in de eerste- en de tweedelijnszorg is van groot belang bij het voorkomen van inzet van bemoeizorg. 5.3.5 Doelstellingen Ten aanzien van ‘Maatschappelijke preventie, zorg en opvang’ zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: Bijzondere groepen functioneren zo zelfstandig mogelijk en nemen naar vermogen weer deel aan de samenleving, zonder dat zij als gevolg van hun situatie overlast voor hun omgeving veroorzaken. Het realiseren van een adequaat basisaanbod maatschappelijke ondersteuning. Het realiseren van een sluitende keten in het veld maatschappelijke ondersteuning. Het stoppen en/of voorkomen van huiselijk geweld. Het stoppen en/of voorkomen van alcohol-, drugs- en gokverslaving. De gemeente vervult een faciliterende rol in signalering en beleidsadvisering naar de centrumgemeenten en de maatschappelijke partners. Het verbeteren van registratiemogelijkheden in organisaties ten behoeve van maatschappelijke ondersteuning Sommige cliënten, van wie de hulpverlening in een intramurale voorziening is afgerond, beschikken niet meer over zelfstandige woonruimte. Het is belangrijk dat voor deze groep voldoende woningen beschikbaar komen om de terugkeer in de samenleving mogelijk te maken en de doorstroom in de voorzieningen te garanderen. Maatschappelijke opvang: meer inzicht in gebruikers, minder instroom van gebruikers
28
5.3.6 Actiepunten Ten aanzien van ‘Maatschappelijke preventie, zorg en opvang’ zijn de volgende actiepunten geformuleerd: nr 1 2
Maatschappelijke preventie, zorg en opvang afdeling Instellen en/of versterken van lokale zorgnetwerken MO Aansluiting monitoren op de Centrale Toegang en Bemoeizorg MO in de maatschappelijke opvang
cluster P P
Jaarschijf 2012 continuüm
3
Realiseren van de lokale actiepunten van het Uitvoeringsprogramma Regionaal Kompas Toezien op het hanteren van de Gedragscode ‘Landelijke toegankelijkheid en regiobinding maatschappelijke opvang’ Met de zorgverzekeraars meer afstemming zoeken over een sluitend preventieaanbod en afspraken maken over de financiering hiervan Toezien op verbetering van inzet van bemoeizorg Onderzoek naar innovatieve communicatiemiddelen voor betere bekendheid van het Steunpunt Huiselijk Geweld Functie begeleiding en dagbesteding (na overheveling vanuit AWBZ naar de gemeente) inpassen in PvA van 3 transities Toezien op lokale uitvoering van het project ‘Alcohol 16 min geen goed begin’
MO
P
continuüm
MO
P
continuüm
MO
P
continuüm
MO MO
P P
continuüm 2012
MO
P
2012
MO
P/J
continuüm
MO
P
2013
4 5
6 7 8 9 10
Onderzoeken of specifieke aandacht is vereist voor gameverslaving in het preventieaanbod van Novadic-Kentron
5.4 volksgezondheid / Publieke Gezondheid 5.4.1 Relatie met visie op maatschappelijke participatie De Wet publieke gezondheid (Wpg) hanteert als omschrijving van de publieke gezondheidszorg: ‘de gezondheidsbeschermende en gezondheid bevorderende maatregelen voor de bevolking.’ De gemeente en de gemeenschap hebben er belang bij als mensen tot op zo hoog mogelijke leeftijd actief en vitaal op eigen kracht kunnen meedoen. Dat vraagt van inwoners om een actieve houding en eigen verantwoordelijkheid bij het ontwikkelen of handhaven van een gezonde leefstijl. En van de gemeente vraagt het om de burgers actief tot zo’n leefstijl te stimuleren, zonder nadrukkelijk in de persoonlijke levenssfeer te treden. Daarmee past de publieke gezondheidszorg als voorwaarde tot participatie naadloos in de visie op maatschappelijke participatie. 5.4.2 Wettelijk kader De gemeente heeft wettelijk voorgeschreven taken op het gebied van de publieke gezondheidszorg op basis van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Publieke gezondheid valt dus niet onder een van de prestatievelden van de Wmo. Maar zij heeft een primaire functie bij het bevorderen en handhaven van een gezonde en zelfstandige leefwijze van burgers en stimuleert zo dat burgers hun eigen kracht kunnen (blijven) benutten. De gemeente moet elke vier jaar een plan maken voor de publieke gezondheidszorg. Omdat deze publieke zorg steeds meer verweven raakt met de Wmo (ondersteuning), Awbz (verbinding met cure en care) en de Zorgverzekeringswet (op behandeling en genezing gerichte zorg), ligt het voor de hand dit plan nu te integreren in het participatiebeleid van de gemeente Uden.
29
Het beleid voor publieke gezondheid binnen het Udense participatiebeleid volgt op de hoofdlijnen het Wmoregioplan 2012-2015 voor de regio Uden/Veghel. En daaraan ligt de informatie ten grondslag uit landelijke en regionale volksgezondheidstoekomstverkenningen (VTV) en de daarop gebaseerde uitwerkingen van de GGD Hart voor Brabant die elke vier jaar verschijnen onder de titel ‘Gezondheid telt in Uden’. De centrale thema’s voor de komende cyclus publiek gezondheidsbeleid vallen ten slotte te halen uit de landelijke nota van het ministerie van VWS voor de publieke gezondheidszorg 2011 ‘Gezondheid Dichtbij’. Op de uitwerking van taken en thema’s in beleid inspecteert de Inspectie Gezondheidszorg (Igz). Binnen dit wettelijke kader heeft de gemeente de volgende taken: Algemene bevorderingstaken op grond van artikel 2a Wpg, waaronder als thema’s vallen: de afstemming van preventieve zorg met curatieve zorg, op behandeling en genezing gerichte zorg; gezondheidsbevordering, medische milieukunde en epidemiologie (onderzoek naar de gezondheidssituatie van groepen uit de bevolking). Jeugdgezondheidszorg 0-19-jarigen, die volgt uit artikel 5 Wpg (verdere uitwerking onder prestatieveld 2). Publieke gezondheidszorg voor senioren, op basis van artikel 5a Wpg. Infectieziektebestrijding volgens artikel 6 Wpg. Op grond van artikel 14 van de Wpg moet elke gemeente een GGD oprichten en in stand houden. Het spreekt voor zich dat gemeenten dan ook een aanzienlijk deel van hun wettelijke taken op het gebied van de publieke gezondheidszorg bij de GGD Hart voor Brabant neerleggen of uitvoeren binnen lokale of regionale netwerken waarvan de GGD doorgaans deel uitmaakt. 5.4.3 Uitgangspunten en ambities 1.
2.
Een gezonde leefstijl is een voorwaarde voor participatie. Gezondheidsbevordering stimuleert burgers tot een gezonde leefstijl. Een gezonde leefstijl vraagt aandacht voor evenwicht in voeding, beweging en een terughoudend gebruik van genotmiddelen, waaronder alcohol en tabak. Een gezonde leefstijl is allereerst de verantwoordelijkheid van mensen zelf en daarnaast ook de zorg van de overheid en functionarissen en organisaties die de persoonlijke gezondheidsbevordering ten dienste staan. Ambitie: De gemeente stimuleert op alle leeftijden deelname van inwoners aan sport en beweging en probeert belemmeringen daarbij weg te nemen. Er is aansluiting bij initiatieven die op regionaal niveau ontwikkeld worden. Waar nodig stimuleert de gemeente ook lokaal de gezondheid van haar burgers, bijvoorbeeld via JOGG (Jongeren op Gezond Gewicht). Wie eenzaam is, doet niet mee; maar niet iedereen die niet meedoet, is meteen eenzaam! Regionaal is de eenzaamheidspreventie gericht op vermindering van eenzaamheid. Dat is een moeizame opgave als niet objectief in getal en omschrijving valt te vatten wat eenzaamheid is en wie er eenzaam zijn of zichzelf eenzaam vinden. Er zijn mensen die alleen wonen en zich helemaal niet eenzaam voelen of zich wel eens eenzaam voelen maar dat niet als een wezenlijke belemmering ervaren. Er zijn ook mensen die zich in familiekring of zelfs tussen 30.000 mensen in een stadion erg eenzaam kunnen voelen. Eenzaamheid appelleert meestal sterk aan individuele beleving en die kunnen we meestal niet nader leren kennen zonder in de persoonlijke sfeer van mensen te treden of het risico te nemen dat wij van buitenaf oordelen dat iemand eenzaam is. We kunnen zonder precies te weten wat het is en wie het in welke mate treft dus niet als ambitie hebben eenzaamheid te verminderen. Ambitie: Wel kunnen we in het algemeen het vereenzamen van mensen actief proberen tegen te gaan. Het is om die reden de ambitie van de gemeente Uden om de sociale verbondenheid van mensen te versterken, door: per gebied mensen kansen te bieden met elkaar in contact te laten komen in ontmoetingsruimten, uit te nodigen aan activiteiten van anderen deel te nemen of deze zelf te organiseren, om te kijken naar signalen van mensen in de omgeving die weinig sociale contacten hebben en deze wel zouden willen hebben. Zie in dit verband ook het onderdeel leefbaarheid onder prestatieveld 1.
30
3.
Mensen moeten zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven. Dat geldt voor alle inwoners, maar het vraagt om bijzondere aandacht als het om dementerenden gaat. Het aantal dementerenden in de gemeente Uden zal met de veroudering van de bevolking de komende tientallen jaren sterk toenemen. De intramurale zorgcapaciteit zal daarmee geen gelijke tred kunnen houden. Er zijn tussenvoorzieningen nodig, die in eerste instantie aansluiten bij het wonen thuis met mantelzorg, via het ondersteunen van de mantelzorgers en mantelzorgers onderling en het bieden van opvang en woonbegeleiding buitenshuis met behoud van mantelzorg en vrijwillige hulp- en dienstverlening tot aan het onafwendbare moment van indicatie voor verblijfszorg. Ambitie: De gemeente Uden blijft zich met behulp van de mantelzorgwinkel actief inzetten voor het ondersteunen en voorkomen van overbelasting van mantelzorgers (zie ook prestatieveld 4). De gemeente faciliteert waar mogelijk tussenvoorzieningen met zoveel mogelijk samenwerking van betrokkenen partijen en de inzet van informele hulp- en dienstverlening tussen ‘thuis en tehuis’.
5.4.4 Doelstellingen -
Inwoners ervaren dat een gezonde leefstijl bevorderd wordt en weten welke de belangrijkste gezondheidsrisico’s zijn. Jongeren onder de 16 jaar gebruiken minder of geen alcohol. Burgers (er)kennen het belang van goede voeding en voldoende beweging bij het tegengaan van overgewicht. Aspecten van gezondheidsbeleid worden integraal meegenomen in het totale gemeentelijke beleid. Gezondheidsverschillen worden verminderd door in het beleid aandacht te besteden aan risicogroepen: laag opgeleiden en laaggeletterden en mensen in armoede of met schulden. Mantelzorgondersteuning, het realiseren van ontmoetingsruimten en het organiseren van activiteiten nodigen inwoners uit om deel te nemen aan het maatschappelijk leven en zo vereenzaming tegen te gaan. Chronisch zieken (waaronder dementerenden) en hun mantelzorgers weten zich gesteund in een vroeg stadium van het ziekteproces. Ouderen blijven zo lang en goed mogelijk vitaal en onafhankelijk en kunnen zo het moment dat zij zorg nodig hebben uitstellen.
5.4.5 Actiepunten nr 1 2
3
4
5 6
Lokaal gezondheidsbeleid en Volksgezondheid Huidige werkgroep Preventie Overgewicht laten doorgroeien naar volwaardige JOGG gemeente De huidige voorziening van Vitaal 50+ wordt omgebouwd tot Centrum voor Gezonde Leefstijl, dat als zodanig voor de leeftijdsgroep vanaf 23 jaar aansluit op het CJG. De adviezen van dit toekomstige centrum worden gegeven in aanvulling op de adviezen van de eerstelijnszorg (samenwerking tussen medische zorg en welzijn) De gemeente werkt mee aan het realiseren van begeleidingsinitiatieven voor (licht) dementerenden en mensen met andere chronische aandoeningen, wat kan betekenen dat kleinschalige woonvormen gefaciliteerd worden Bij nieuw te bouwen ‘voor zorg geschikte woningen’ wordt vastgelegd dat deze voldoen aan de vereisten van het certificaat woonkeur en zal ook de openbare ruimte moeten voldoen aan de toegankelijkheidsnormering. De vormgeving van ‘Blijvend Thuis In Eigen Huis’ veranderen in een structurele voorziening die beleidscyclisch wordt gevolgd. Onderzoeksinformatie over de behoefte van senioren naar langer of opnieuw actief sporten, maar ook aan sociale ontmoeting, vertalen naar actiepunten
afdeling MO
cluster P/J
Jaarschijf continuüm
MO
P
2012-2013
MO
P
2012-2013
MO
P
2012
MO
P
2013
MO
P
2012-2013
31
5.5 Individuele verstrekkingen Door vergrijzing en vermaatschappelijking neemt de druk op individuele voorzieningen ook in Uden steeds meer toe. Mensen kunnen om verschillende redenen minder een beroep doen op burenhulp of familie voor ondersteuning dan vroeger. Verder is in het nieuwe regeerakkoord opgenomen dat ook de functie begeleiding uit de AWBZ en de Jeugdzorg wordt overgeheveld naar de gemeente. Het is noodzakelijk dat op de juiste wijze wordt geanticipeerd op deze bewegingen binnen de Udense samenleving. De gemeente dient in te spelen op deze veranderingen door kernbegrippen als ‘eigen kracht’, ‘eigen verantwoordelijkheid’ en ‘medeverantwoordelijkheid’ te verankeren in het lokale participatiebeleid. De druk op individuele voorzieningen dient te worden verkleind. 5.5.1 Wettelijke kaders Op grond van art. 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) heeft gemeente Uden een compensatieplicht binnen vier verschillende domeinen 1. huishouden voeren 2. het aangaan van sociale banden 3. zich verplaatsen in en om de woning 4. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Naast deze compensatieverplichting, heeft de gemeente een resultaatverplichting die inhoudt dat ondersteuning gericht moet zijn op participatie en zelfredzaamheid. Een voorziening dient ten slotte het laatste sluitstuk te zijn en enkel te worden ingezet indien bewoners het probleem niet zelf of met hun omgeving op kunnen lossen. De wet geeft niet precies aan op welke wijze compensatie dient plaats te vinden. Hier is sprake van een stukje beleidsvrijheid. Bij het uitzetten van het beleid wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in de samenleving. 1. Huishouden voeren Onder het compensatiegebied ‘een huishouden voeren’ wordt onder andere verstaan wonen in een schoon- en leefbaar huis. De Wmo- compenseert bijvoorbeeld Hulp bij het Huishouden. Gezien heden meer de nadruk ligt op ‘eigen verantwoordelijkheid’ en ‘medeverantwoordelijkheid’ dient er gezocht te worden naar alternatieven. Hierbij kun je denken aan het uitbesteden aan goedkopere diensten of aan vrijwilligers. Tegenwoordig komt het verder nog vaak voor dat eigen familieleden van de hulpbehoevende worden ingezet om het huishoudelijke werk te verrichten. Deze familieleden worden dan betaald uit het PGB van de cliënt. Informele hulp kan in sommige situaties beschouwd worden als een oplossing door eigen kracht en vanuit het eigen netwerk. Met het oog op bovengenoemde kernbegrippen dient dit meer te worden gestimuleerd en onderzocht. Ook ‘wonen in een geschikt huis’ valt te scharen onder het begrip ‘huishouden voeren’. Binnen de WMO moet uitdrukkelijk rekening gehouden worden met eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden van de burger. Hiernaar wordt in artikel 4 lid 2 van de Wmo letterlijk verwezen. Het principe van ‘eigen verantwoording’ geldt ook wanneer men ouder wordt en toe is aan een meer aangepaste woning aan de fysieke beperkingen van het ouder worden. Het verhuizen naar een meer geschikte woning vanwege het ouder worden en de daarmee gemoeid gaande beperkingen is immers een algemeen gebruikelijke verhuizing, die logisch en voorzienbaar is. In het huidige beleid zal daarom meer dan voorheen gekeken moeten worden naar de mate van voorzienbaarheid van de verhuizing of woningaanpassing. 2. Het aangaan van sociale banden De compensatieplicht is er op gericht om contacten tussen mensen te bevorderen. Daarnaast om mensen te stimuleren om mee te doen aan maatschappelijke activiteiten. Het effect hiervan is dat mensen eerder een beroep doen op elkaar voor ondersteuning in de alledaagse situaties. Hierdoor kan de druk op de individuele voorzieningen afnemen. Een oplossing om die druk te doen afnemen kun je zoeken in een vorm van wederkerigheid van diensten. Mensen met een hulpvraag kunnen op hun manier misschien weer andere mensen met een andere hulpvraag helpen. Gedacht kan worden aan een soort vrijwilligerspool of woonservice in de eigen woonomgeving.
32
3. Het zich verplaatsen in en om de woning De criteria voor het gebruik van een rolstoel zijn onder de Wmo vrijwel hetzelfde gebleven als onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Voor het gebruik van een rolstoel wordt geen eigen bijdrage opgelegd. 4. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Het collectief vraagafhankelijk vervoer en ook het gebruik van de scootmobielen is door de jaren enorm toegenomen. Hierdoor zijn de kosten van het vervoer enorm gestegen. 5.5.2 Samenloop Wmo en Awbz De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is een verzekering die iedere Nederlander automatisch heeft. Deze verzekering is er voor langdurige zorg en ondersteuning op het moment dat iemand ziek wordt, of gehandicapt. De AWBZ dekt medische kosten die niet onder de zorgverzekering vallen en die door bijna niemand zijn op te brengen. In 2009 is de pakketmaatregel in de AWBZ ingevoerd. De functies Ondersteunende Begeleiding (OB) en Activerende Begeleiding (AB) verdwenen uit de AWBZ en werden vervangen door de nieuwe functie Begeleiding. Mensen met een lichte beperking kregen geen indicatie meer of verloren hun indicatie. Ook mensen met een matige of zware beperking waarbij de begeleiding alleen gericht was op participatie, verloren hun indicatie. De functie Begeleiding heeft als doel de zelfredzaamheid van de burger te bevorderen, te behouden of te compenseren, om zo opname in een instelling of verwaarlozing te voorkomen. Het huidige kabinet vindt dat de functie Begeleiding het best dichtbij de belanghebbende geregeld kan worden. De functie past daarom beter binnen de systematiek van de Wmo dan bij de AWBZ. Begeleiding Individueel en Begeleiding Groep (dagbesteding) worden daarom vanaf 2014 overgeheveld van de AWBZ naar de Wmo. Het jaar 2013 wordt een overgangsjaar, waarbij gemeenten verantwoordelijk zijn voor de mensen die zich na 1 januari 2013 melden. Vanaf 2014 komt de verantwoordelijkheid dan geheel bij gemeenten te liggen. Hierop dient geanticipeerd te worden. 5.5.3 Uitgangspunten en ambities Algemeen In hoofdstuk 1 is uitgebreid ingegaan op ‘De Kanteling’. Deze denkwijze dient ook te worden vertaald in de verordening individuele voorzieningen. Compensatieplicht 1 & 2: huishouden voeren en het aangaan van sociale banden Vergrijzing en vermaatschappelijking leiden ook in Uden tot een grote toename van de vraag naar ondersteuning in de directe woonomgeving. Het gaat dan om ondersteuning op het gebied van wonen (bijvoorbeeld klussen inen om het huis) en welzijn (voorkomen van eenzaamheid, aangaan sociale banden). Als mensen met een beperking, waaronder veel ouderen, een beroep kunnen doen op een vorm van betaalbare ondersteunende diensten kunnen zij langer zelfstandig blijven wonen (huishouden voeren). Tevens kan hierdoor op verschillende gebieden eenzaamheid worden tegengaan en mogelijk zorgt het voor versterking van sociale banden. Bovendien kan ondersteuning uit de directe woonomgeving de toenemende druk op de individuele voorzieningen deels opvangen. Persoonlijke dienstverlening op het terrein van wonen, zorg en welzijn vraagt om nieuwe dienstverleners. Het ligt voor de hand om die te zoeken in de wijk waar de afnemers van de diensten wonen. Dat kunnen vrijwilligers zijn of mensen met een uitkering vanwege werkloosheid of (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid; mensen die moeilijk een plek op de arbeidsmarkt kunnen verwerven. Het mes snijdt dan aan twee kanten. Enerzijds worden de hulpbehoevenden gecompenseerd en anderzijds bevordert het de participatie van die doelgroepen die een stuk van de arbeidsmarkt af staan. Bij het matchen van vraag- en aanbod kan de gemeente Uden een regierol op zich nemen. Bovenstaande ontwikkeling wordt in diverse Brabantse gemeente vormgegeven via het bedrijfsconcept Wonen Zorg Service in de Wijk (WZSW). Dit concept legt een verbinding tussen het ontwikkelen van persoonlijke dienstverlening aan huis en het werven en toerusten van mensen die de diensten gaan leveren. In de gemeente Tilburg is dit concept al succesvol gebleken. Het concept past binnen de compensatieplicht die ook de gemeente Uden heeft op het gebied van ‘huishouden voeren’ en ‘het aangaan van sociale banden’. Ook biedt dit concept de mogelijkheid om te anticiperen op de overheveling van de functie ‘Begeleiding’ uit de AWBZ. De mogelijkheden hiervoor dienen te worden onderzocht. 33
Compensatieplicht 3: Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Het zich lokaal verplaatsen is iets wat iedereen doet. Dit geldt niet alleen voor een persoon met een functie beperking. Vervoer brengt altijd kosten met zich mee. De huidige uitvoering is veelal gericht om op basis van individuele vragen een individueel aanbod te doen. Dit leidt tot situaties waarbij bij sommige zorgcomplexen een groot aantal scootmobielen staat opgesteld. Hierbij dient beoordeeld te worden of het inzetten van een collectieve voorziening zoals een scootmobielpool niet veel efficiënter is. Compensatieplicht 4: zich verplaatsen in- en om de woning De gemeente heeft ook een compensatieplicht op het gebied van ‘zich verplaatsen in en om de woning’. Met het in bruikleen verstrekken van rolstoelen of scootmobielen zijn hoge kosten gemoeid. Er zijn wellicht mogelijkheden om slimmer om te gaan met bepaalde verstrekkingen, zonder dat iemand die een scootmobiel of rolstoel nodig heeft, hier hinder aan ondervindt. Dit dient verder te worden uitgezocht. Tevens zijn er mogelijk ook andere algemeen gebruikelijke voorzieningen denkbaar die kunnen worden ingezet als oplossing voor een verplaatsingsprobleem. Anticiperen op toekomstige ontwikkelingen: overheveling AWBZ Veel instellingen leveren (soms in het kader van de AWBZ) reeds ondersteuning of begeleiding aan onze inwoners. In Uden kun je denken aan de Stichting MEE, maatschappelijk werk of GGZ. Ook de Wmo is er voor deze inwoners. De doelgroep is dezelfde. Hierin willen we graag integraler werken. We willen ervoor zorgen dat de AWBZ- voorzieningen, het door de AWBZ gefinancierde ondersteuningsaanbod en ook andere voorzieningen die gericht zijn op begeleiding van mensen die niet zelfredzaam zijn, aansluit op wat er onder de Wmo wordt uitgevoerd. Het is de bedoeling dat het aanbod goed op elkaar wordt afgestemd. Er dient te worden voorkomen dat er overlap is of dat zaken blijven liggen en inwoners daar de dupe van worden. Het is van groot belang dat er inzicht op lokaal niveau wordt verworven door contacten en gesprekken met de huidige uitvoerders, waarbij we streven om dit zoveel mogelijk gezamenlijk te doen. De overheveling van de functie begeleiding wordt vergezeld van een bezuinigingsdoelstelling. Het Rijk gaat er van uit dat de gemeente de functie efficiënter kan uitvoeren door actievere samenwerking met andere beleidsvelden zoals WWB en de overige prestatievelden Wmo. Indien de gemeente niet nu al participeert op deze ontwikkeling en op zoek gaat naar de overlap tussen de diverse beleidsvelden zal het financiële voordeel niet worden gerealiseerd. Indien de uitvoering van de functie ‘Begeleiding’uit de AWBZ wordt gekopieerd zal dit direct leiden tot tekorten. 5.5.4 Doelstellingen Ten aanzien van individuele voorzieningen zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: De Kanteling vertalen naar de verordening individuele voorzieningen Door het bevorderen van participatie de vraag naar individuele voorzieningen beperken. Het creëren van algemene voorzieningen om de vraag naar individuele voorzieningen te beperken. Anticiperend op de overheveling van de functie begeleiding een integrale aanpak creëren voor de doelgroep die gebruikt maakt van deze voorziening 5.5.5 Actiepunten De actiepunten individuele voorzieningen voor de periode 2012-2015 zijn: Algemeen 1 Vaststellen van een gekantelde verordening voor individuele Wmo voorzieningen Compensatieplicht 1 & 2: huishouden voeren en het aangaan van sociale banden 2 Uitdenken en inkopen van collectieve voorzieningen om de druk op de individuele voorzieningen te verlagen 3 Sociale activering koppelen aan dienstverlening en beheer, met als volgend doel verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt
Eerste helft 2012
2012 2012
34
Algemeen Compensatieplicht 3: Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: 4 Monitoren van de scootmobielpool. Compensatieplicht 4: zich verplaatsen in- en om de woning Zie actiepunt 2 Anticiperen op toekomstige ontwikkelingen: overheveling AWBZ 5 Inkoopbeleid formuleren voor de nieuwe taken vanuit de drie transities in overleg en samenwerking met de zorgverzekeraars. 6 Verbreding van het huidige IFO in de doorgroei naar een virtueel één loket voor de hele gemeente 7 Koppelingen regelen met de applicatie ‘Mens Centraal’ zodat deze als verbindende schakel benut kan worden voor het virtuele één loket van de gemeente
continuüm 2013 2012 e.v. 2012 e.v. 2012 e.v.
35
36
Hoofdstuk 6 - BEHEERSING 6.1 Kwaliteitsbewaking 6.1.1 Wettelijke kaders In de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn niet alleen taken van de gemeente opgenomen, maar is ook vastgelegd dat de gemeente inwoners moeten betrekken bij beleidsontwikkeling, uitvoering en evaluatie van de Wmo. Daarnaast moet horizontale verantwoording worden afgelegd. Omdat de Wmo een kaderwet is, ligt de invulling ervan en dus ook de eindverantwoordelijkheid voor het Wmobeleid bij de gemeenteraad. De beleidskeuzes worden immers op lokaal niveau gemaakt. Daarom vindt de verantwoording niet verticaal plaats (van gemeente naar Rijk) maar horizontaal (van gemeente naar inwoner).In de Wmo artikel 9, lid 1a, is over de horizontale verantwoording opgenomen: -
Het college van burgemeester en wethouders publiceert jaarlijks voor 1 juli de uitkomsten van onderzoek naar de tevredenheid van vragers van maatschappelijke ondersteuning over de uitvoering van de wet, die verkregen zijn volgens een methode die na overleg met representatieve organisaties op het gebied van maatschappelijke ondersteuning tot stand is gekomen.
Gemeenteraad en inwoners hebben informatie nodig voor een goed oordeel over de uitvoering van de Wmo in hun gemeente. Daarom bepaalt artikel 9 van de Wmo dat de gemeente jaarlijks een rapport moet publiceren met de uitkomsten van een onderzoek naar klanttevredenheid en met prestatiegegevens over het voorgaande kalenderjaar. Daarnaast moet de gemeente deze gegevens aan het ministerie van VWS sturen, zodat VWS in een rapport gemeenten onderling met elkaar kan vergelijken 6.1.2 Instrumenten De volgende instrumenten heeft de gemeente tot haar beschikking om de kwaliteit van beleid en uitvoering te bewaken: a.
b.
Inspraak Inspraak is het betrekken van belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Daarop is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daarnaast is in de Wmo opgenomen dat de gemeente ingezetenen moeten betrekken bij de voorbereiding van Wmo-beleid (art. 11) en dat zij hierover advies vragen aan leden/vertegenwoordigers van de Wmo-raad, die op persoonlijke titel zijn genoemd, maar waarbij hun hoedanigheid als lid van de Wmo-raad representatief voor organisaties en geledingen van vragers is. Deze laatste groep is per gemeente geformaliseerd in de lokale Wmo-raad en wordt door de gemeente gefaciliteerd. Naast de lokale Wmo-raad van vragers is de Regionale Klankbordgroep Wmo Uden-Veghel actief. Daarin worden vragers, maar vooral aanbieders van wonen, zorg en welzijn betrokken bij het Wmo-beleid. Tot slot is in de Algemene wet bestuursrecht de procedure voor het indienen van bezwaar en beroep opgenomen (afdeling 6.2). Dit geeft aan belanghebbenden de mogelijkheid om een objectief juridische oordeel te vragen over de uitvoering van beleid als zij hierover een verschil van mening hebben met de gemeente. Klanttevredenheidsonderzoek Deze onderzoeken kennen verschillende verschijningsvormen en doelgroepen: - Aanvragers van individuele producten of diensten via het Wmo-loket van de gemeente: Er wordt onder aanvragers van individuele voorzieningen een steekproef uitgevoerd. Dit onderzoek meet de tevredenheid over het totale aanbod van producten en dienstverlening, de wijze waarop de aanvraagprocedure verloopt en het effect voor de maatschappelijke participatie van de aanvrager.
37
Aanvragers en gebruikers van producten, diensten of hulpverlening (bij organisaties): De gemeente vraagt de (belangrijkste) aanbieders van de overige voorzieningen (zoals bijvoorbeeld welzijnswerk, maatschappelijk werk, mantelzorgondersteuning, aanbieders van individuele voorzieningen) een klanttevredenheidsonderzoek uit te zetten bij (een steekproef van) hun klanten of de gegevens hiervoor aan te leveren. Dit is vastgelegd in het contract met de aanbieders. Evaluatie van beleid en uitvoering De uitvoering van het beleid zoals beschreven in deze nota wordt vastgelegd in jaarplannen. Hierin worden de actiepunten SMART uitgewerkt. Het jaarplan wordt, voorafgaand aan het jaar van uitvoering, vastgesteld door het college. In het voorstel voor uitvoering in het toekomstige jaar wordt tevens teruggeblikt op het afgelopen jaar. Daarmee is sprake van een jaarlijkse tussenevaluatie van het participatiebeleid. Benchmark Wmo Een andere methode die bijdraagt aan de horizontale verantwoording is deelname aan een benchmark Wmo. Een benchmark levert op hoofdlijnen informatie op over de beleidskeuzes, organisatie, prestaties en effecten voor de negen prestatievelden van de Wmo. Omdat meerdere gemeenten deelnemen, kunnen de resultaten worden vergeleken met andere gemeenten. Gemeenten kunnen van elkaar leren en de uitvoering kan daardoor worden verbeterd. Als de gemeente regelmatig deelneemt is ook vergelijking met eerdere jaren mogelijk. Het deelnemen aan een benchmark is niet verplicht. Resultaatgericht subsidiëren en inkopen De (sturings)relatie tussen gemeente en welzijnsorganisaties en de kwaliteit en professionaliteit van het welzijnswerk moet op orde zijn. Dit kan geregeld worden via een subsidierelatie of via inkoop van activiteiten waarbij het dus niet gaat om te sturen op producten, maar op resultaten en waar mogelijk op maatschappelijke effecten. -
c.
d.
e.
6.2 Financiën en budgetbewaking Voor het totaal van het participatiebeleid worden diverse geldstromen samengevoegd. De hoofdbestanddelen zijn BDU, Brede Doel Uitkering, voor CJG en jeugdgezondheidszorg 0-4 jarigen ad ca.€ 850.000,Gemeentelijke middelen op het gebied van opvoeden en opgroeien ca € 364.000,-Speciale doel uitkering (hulp bij huishouden, voormalige WVG-hulpmiddelen etc. ad ca. € 3 mln. Participatiebudget (samenvoeging WEB, WI, W-deel WWB) ad ca. 6 mln Subsidies welzijn, ca. € 7,5 mln. 6.3 Communicatie Wij hebben de maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties nodig om De Kanteling breder uit te zetten dan alleen in de gemeentelijke organisatie en dienstverlening. Wij verwachten van hen een werkwijze gestoeld op de gedachte van De Kanteling. De belangenorganisaties zijn een belangrijke partner bij het realiseren van de omslag in denken en doen van de inwoners. We willen bereiken dat zij de gedachte van De Kanteling uitdragen naar hun achterban, de inwoners. Ditzelfde geldt voor maatschappelijke partijen. Wij zien een belangrijke rol in de communicatie weggelegd voor onder ander huisartsen, welzijnsorganisaties en organisaties in de tweedelijns gezondheidszorg. De Kanteling vraagt ook aanpassing van de gemeentelijke organisatie, zowel in dienstverlening als in beleid, zowel in werkprocessen als in cultuur. Er ligt een meervoudige communicatieopdracht: bewustwording van eigen gedrag (van zowel cliënt als hulpverlener, ambtenaar etc.); draagvlak creëren; uitdragen van de visie; bereiken van een omslag in handelen.
38
Om bewustwording en draagvlak te creëren is structurele communicatie nodig. Het gaat om het herhalen van de boodschap en niet om de nieuwswaarde van het onderwerp. Het is belangrijk om in alle contacten een eenduidige boodschap uit te dragen. In het uitdragen van de visie en omslag in handelen heeft de gemeente naast communicatie andere sturingsinstrumenten, zoals het subsidiebeleid. De kanteling is een cultuur verandering en er moet continue serieuze aandacht worden besteed aan het overdragen van deze boodschap. Een eenmalige publicatie over het vaststellen van de nota is volstrekt onvoldoende. Voor de uitvoering van de communicatieopdracht is daarom met de interne afdeling en de regio een communicatieplan opgesteld. Dit voorziet vooralsnog in een folder waarin de werkwijze wordt toegelicht en een artikelen reeks in de lokale nieuwsbladen over de vele aspecten van het participatiebeleid. op deze wijze kan aan de hand van praktijkvoorbeelden duidelijk worden gemaakt welke oplossingen (of richtingen) er mogelijk zijn. Daarnaast zal de website structuur worden aangepast om onze digitale bezoekers toe te leiden naar applicaties die het mogelijk maken zichzelf te helpen. Zij kunnen hiermee zelf nagaan welke voorzieningen er zij en welke daarvan kan bijdragen aan de oplossing van het probleem. Voorbeelden van dergelijke applicaties zijn ‘bereken uw recht’, ‘regelhulp’ en ‘sociale kaart’.
39
40
Hoofdstuk 7 - ACTVITEITENPLAN De actiepunten uit de hoofdstukken 4 en 5zijn in één overzicht / lijst bij elkaar gezet en daarbij is aangegeven wie de verantwoordelijke intern is. Dit jaarlijks te actualiseren activiteitenplan wordt vertaald naar cluster- en individuele werkplannen maar is ook input voor de lange termijn agenda van de raad.
Leefbaarheid via gebiedsbericht werken afdeling
cluster
Jaarschijf 2012 vervolgens continuüm v.a. 2014
1
Versterking functioneren gebiedsplatforms
MO
P
2 3
Sociale agenda per gebied actief Instrument ontwikkeld, samen met corporatie, dat elke 2 à 3 jaar ingezet kan worden als meetinstrument voor het gebiedsgericht werken en de prestaties op het vlak van leefbaarheid
MO
P
MO
P
2013 vervolgens continuüm
afdeling
cluster
Jaarschijf
MO
P
2012 vervolgens continuüm
MO
P
2012 vervolgens continuüm
afdeling
cluster
Jaarschijf
MO MO MO
J J J
Continuüm Continuüm 2012
Het gesprek en een samenhangend aanbod
1
2
Het uitvoeren van het communicatieplan bij het participatiebeleid om een kanteling in denken en doen bij inwoners te realiseren Het realiseren van een kanteling in denken en doen bij medewerkers van de gemeente door training, intervisie en opleiding
Opvoeden en opgroeien nr 1 2 3
Jaarlijks een regionaal actieplan opstellen voor het CJG Aansluiting van CJG met Brede School Netwerk versterken Inbedden transitie Jeugdzorg in totaal Plan van Aanpak van 3 transities
41
Mantelzorg en vrijwilligerswerk
1
Het bevorderen van de deskundigheid over mantelzorgondersteuning en de methode Familiezorg bij professionele maatschappelijke organisaties Professionele maatschappelijke organisaties stimuleren hun mantelzorgondersteuning te richten op bediening van de brede groep mantelzorgers Met organisaties specifieke maatregelen treffen voor het ontlasten van de jonge- en allochtone mantelzorgers Uitvoering monitoren van het nieuw vorm gegeven Regionaal Steunpunt Vrijwilligers en sturen op taakverbreding en innovatie om aansluiting te houden of te krijgen met AWBZvoorzieningen Inwoners, maatschappelijke organisaties en bedrijven bewustmaken van hun verantwoordelijkheid een actieve bijdrage te leveren aan de samenhang in de samenleving Regelgeving met betrekking tot het kunnen of mogen uitvoeren van vrijwilligerswerk vereenvoudigen Waardering tonen voor vrijwilligers en vrijwilligerswerk, onder andere via lokale bijeenkomsten Voortzetten van het aanbod van gemeentelijke collectieve vrijwilligersverzekeringen
2
3 4
5
6 7 8
afdeling
cluster
Jaarschijf
MO
P
MO10
S
2012 vervolgens continuüm 2015 (en daarna doorlopend)
MO
P
continuüm
MO
P
2012 vervolgens continuüm
MO / SO MO / SZ MO
P Duurzaamheid P
2012 vervolgens continuüm continuüm
P
continuüm
MID
inkoop
continuüm
afdeling
cluster
Jaarschijf
MO MO
P P
2012 continuüm
MO
P
continuüm
MO
P
continuüm
MO
P
continuüm
MO MO
P P
continuüm 2012
MO
P
2012
MO
P/J
continuüm
MO
P
2013
Maatschappelijke preventie, zorg en opvang
1 2 3 4 5
6 7 8 9 10
10
Instellen en/of versterken van lokale zorgnetwerken Aansluiting monitoren op de Centrale Toegang en Bemoeizorg in de maatschappelijke opvang Realiseren van de lokale actiepunten van het Uitvoeringsprogramma Regionaal Kompas Toezien op het hanteren van de Gedragscode ‘Landelijke toegankelijkheid en regiobinding maatschappelijke opvang’ Met de zorgverzekeraars meer afstemming zoeken over een sluitend preventieaanbod en afspraken maken over de financiering hiervan Toezien op verbetering van inzet van bemoeizorg Onderzoek naar innovatieve communicatiemiddelen voor betere bekendheid van het Steunpunt Huiselijk Geweld Functie begeleiding en dagbesteding (na overheveling vanuit AWBZ naar de gemeente) inpassen in PvA van 3 transities Toezien op lokale uitvoering van het project ‘Alcohol 16 min geen goed begin’ Onderzoeken of specifieke aandacht is vereist voor gameverslaving in het preventieaanbod van Novadic-Kentron
Als onderdeel van de invoering BCF 42
Lokaal gezondheidsbeleid en Volksgezondheid
1 2
3
4
5
6
Huidige werkgroep Preventie Overgewicht laten doorgroeien naar volwaardige JOGG gemeente De huidige voorziening van Vitaal 50+ wordt omgebouwd tot Centrum voor Gezonde Leefstijl, dat als zodanig voor de leeftijdsgroep vanaf 23 jaar aansluit op het CJG. De adviezen van dit toekomstige centrum worden gegeven in aanvulling op de adviezen van de eerstelijnszorg (samenwerking tussen medische zorg en welzijn) De gemeente werkt mee aan het realiseren van begeleidingsinitiatieven voor (licht) dementerenden en mensen met andere chronische aandoeningen, wat kan betekenen dat kleinschalige woonvormen gefaciliteerd worden Bij nieuw te bouwen ‘voor zorg geschikte woningen’ wordt vastgelegd dat deze voldoen aan de vereisten van het certificaat woonkeur en zal ook de openbare ruimte moeten voldoen aan de toegankelijkheidsnormering. De vormgeving van ‘Blijvend Thuis In Eigen Huis’ veranderen in een structurele voorziening die beleidscyclisch wordt gevolgd. Onderzoeksinformatie over de behoefte van senioren naar langer of opnieuw actief sporten, maar ook aan sociale ontmoeting, vertalen naar actiepunten
afdeling
cluster
Jaarschijf
MO
P/J
continuüm
MO
P
2012-2013
MO
P
2012-2013
MO
P
2012
MO
P
2013
MO
P
2012-2013
afdeling
cluster
Jaarschijf
SZ
IFO11
2012
MO / SZ MO / SZ
P/ IFO P/ inkomen
Continuüm
MO / SZ
P/ IFO
2012 e.v.
MO / SZ
P/ IFO
continuüm
PZ
ICT
2012 e.v.
Individuele voorzieningen
1 2 3
4
5 6
Werken met de nieuwe, gekantelde verordening voor individuele Wmo voorzieningen Uitdenken en inkopen van collectieve voorzieningen om de druk op de individuele voorzieningen te verlagen Sociale activering koppelen aan dienstverlening en beheer, met als volgend doel verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt Inkoopbeleid formuleren voor de nieuwe taken vanuit de drie transities in overleg en samenwerking met de zorgverzekeraars. Verbreding van het huidige IFO in de doorgroei naar een virtueel één loket voor de hele gemeente Koppelingen regelen met de applicatie ‘Mens Centraal’ zodat deze als verbindende schakel benut kan worden voor het virtuele één loket van de gemeente
2012 e.v.
11 In 2011 is gestart met de vormgeving van een Integraal Frontoffice (IFO) bestaande uit de interne afdelingen Inkomens en Wmo-consulenten en twee externe partijen, te weten: MEE en Aanzet.
43
Bijlage I
Schema eigen kracht en piramide van Maslow
Gemeente: prestatieveld 6, individuele voorzieningen
IK
Collectieve voorzieningen, thuishuizen etc.
Eigen netwerk + prestatieveld 4, vrijwilligerswerk, mantelzorg en informele zorg
(virtueel 1-loket) positie van alle klantadviseurs voor wonen, werk, inkomen en zorg met als doel vraagverheldering
KCC, klanten contact centrum, voor basis informatie en/of verwijzing
IFO, Integraal Front Office, lang proces
administratieve afhandeling (kort proces) Schema Eigen Kracht Als het gaat om het vervangen van een bestaande voorziening zonder verder veranderingen in de omstandigheden, start het korte proces. Bij nieuwe cliënten/of complexe(re) vraag, wordt het lange proces met ‘het gesprek’ ingezet. De persoon wordt dan in zijn/haar sociale context geplaatst. Als in die context de vraag helder is, wordt vervolgens gekeken wat de persoon in kwestie zelf kan doen aan het invullen van de vraag. Als de eigen mogelijkheden niet toereikend zijn, wordt gekeken wat vanuit de context (de omgeving van de vraagsteller) mogelijk is. Als dan nog een restvraag over is, kan een voorziening wellicht uitkomst bieden waarbij collectieve voorzieningen de eerste keuze zijn. Als laatste wordt gekeken naar maatwerk oplossingen. Hierbij moet worden opgemerkt dat onder eigen mogelijkheden van de vraagsteller ook wordt gekeken naar de financiële mogelijkheden om te voorzien in inkoop van een behoefte. Piramide van Maslow 5 Maximale ontplooiing volledige ontwikkeling van je kwaliteiten 4 Waardering respect hebben voor jezelf en krijgen van anderen, status 3 Sociaal het gevoel bij de anderen te horen, geaccepteerd, liever nog, 2 Veiligheid geen gevaar of dreiging, rust, orde, een veilig gevoel, gezondheid 1 Fysiek eten, huis, warmte; wat je nodig hebt om in leven te blijven
45
Bijlage II
Het Participatiewiel
Movisie (landelijke organisatie voor kennis en advies over maatschappelijke ontwikkeling) heeft het participatiewiel geïntroduceerd. Dit is een hulpmiddel om de samenhang zichtbaar te maken en een overzicht te krijgen van alle verschillende vormen van participatiebevordering. De eigen kracht van de inwoner staat centraal (wit). De ondersteuningsbehoefte heeft betrekking op één of meerdere participatiedoelstelling(en) (oranje). De doelen worden omgezet in vormen van participatie en ondersteuning, waaruit het arrangement wordt samengesteld (groen). Deze doelen en vormen van participatie en ondersteuning vallen binnen verschillende wettelijke kaders (paars en blauw).
47
Bijlage III
Wmo-mobile
De Wmo-mobile12 ziet er in de huidige situatie als volgt uit:
Met behulp van deze mobile wordt inzichtelijk gemaakt op welke manier de maatschappelijke ontwikkelingen en de beschikbare middelen de Wmo-visie beïnvloeden en hoe binnen die visie rolverdeling en de civil society elkaar beïnvloeden. De taak van de gemeente is te streven naar een balans tussen de verschillende sturingselementen. Dit is een continu proces dat steeds opnieuw om bijstelling vraagt. Balans 1. De civil society: een uitgebalanceerde mix van eigen kracht en medeverantwoordelijkheid “Eigen kracht en medeverantwoordelijkheid” zijn de hoofdrolspelers in de Wmo. Waar de Wmo de nadruk legt op eigen verantwoordelijkheid, kiezen wij voor de meer perspectief biedende begrippen ‘eigen kracht’ en ‘medeverantwoordelijkheid’. Eigen kracht is wat iedere burger zelf kan doen, kan regelen en zelf kan betalen. Medeverantwoordelijkheid legt de verbinding van de burger naar de samenleving; wat kun je voor elkaar doen, zowel in de eigen kring als in de bredere samenleving. Eigen kracht en medeverantwoordelijkheid staan centraal in de Wmo. Sinds de invoering van de Wmo is het beroep op de eigen kracht vergroot. In de komende jaren moet medeverantwoordelijkheid worden gestimuleerd om de balans van de civil society in evenwicht te krijgen Balans 2. Een uitgebalanceerde rolverdeling: minder overheid, meer eigen kracht en medeverantwoordelijkheid. Meer nadruk op eigen kracht en medeverantwoordelijkheid betekent een andere rolverdeling. Er is meer ruimte nodig voor de spelers van de “civil society” en de overheid (de gemeente) beperkt zich tot het mogelijk maken dat de civil society goed werkt (verzwaren van de rol privaat) en vormt een vangnet voor inwoners die niet op eigen kracht of vanuit medeverantwoordelijkheid kunnen meedoen (rol publiek).
12
Uit ‘Inzicht in uitgebalanceerd Wmo-beleid’, uitgave van Keizers Beleid en Management 49
Balans 3. Evenwicht tussen balans 1 en 2 als fundament voor de Wmo-visie Met de uitgangspunten op de twee balansen civil society en rolverdeling hebben we het fundament gelegd onder onze Wmo-visie. Deze visie wordt in het Beleidsplan Wmo 2012-2015 vertaald naar meer concrete doelen, initiatieven en projecten op alle Wmo-prestatievelden. Balans 4. De plannen in balans met de beschikbare middelen Vervolgens is de vraag of deze beleidsvoornemens in balans zijn met de in de planperiode beschikbare middelen. Balans 5. Toekomstbestendigheid Als evenwicht op de vier eerste balansen is bereikt, is de grote vraag of dit evenwicht ook toekomstbestendig is. Idealiter ziet de Wmo-mobile er als volgt uit:
5. Toekomstbestendigheid
4. Betaalbaarheid
3. Visie Ontwikkelingen 1. Civil Society
2. Rolverdeling Beschikbare middelen
Eigen kracht Zelf doen Zelf betalen
Medeverantwoordelijkheid In eigen kring Voor de bredere samenleving
Rol privaat Kwetsbare burger Netwerk kwetsbare burger Particulier initiatief
Rol publiek gemeente
Vergrijzing, extramuralisering en vermaatschappelijking gaan voorlopig gestaag door. Onder extramuralisering wordt verstaan het beperken van de instroom en het bevorderen van uitstroom uit zorginstellingen. Dit heeft gevolgen voor de participatie en het ondersteuningsaanbod in de thuissituatie. Met vermaatschappelijking wordt bedoeld het zo laag mogelijk maken van de drempels om in de maatschappij mee te doen. Ook de Wmo heeft een aantal ontwikkelingen in gang gezet die tot maatschappelijke veranderingen zullen leiden. De balans blijft dus de komende jaren in beweging; we kunnen spreken van een dynamisch evenwicht. Op toekomstbestendigheid zal dus voortdurende bijsturing nodig zijn. Gestreefd wordt naar beleid dat de Wmo-mobile in balans houdt of brengt.
50
Brondocumenten/ ter inzage stukken -
Verslagen regionale klankbordgroep Bijeenkomst afsluiting ‘het beste idee’ Verslag raad aan zet Regionota Wmo beleid 2012-2015 RVTV, regionale volksgezondheid toekomst verkenningen [GGD Hart van Brabant, 2011] Evaluatie regionota 2008-2011 Reactienota met antwoorden op de informele inspraak
51
Beleidsplan Wmo 2012-2015 Boekel Landerd Sint-Oedenrode Uden Veghel
Versie POHO Wmo 14 april 2011
Voorwoord Hierbij presenteren de gemeenten Boekel, Landerd, Sint-Oedenrode, Uden en Veghel u het Beleidsplan Wmo 2012-2015. Door middel van dit beleidsplan geven de gemeenten hun visie op de taken die via de Wet maatschappelijke ondersteuning aan de gemeenten zijn toebedeeld en die voortvloeien uit maatschappelijke ontwikkelingen en veranderingen. Het beleidsplan is in regionale samenwerking tot stand gekomen. De basis is dan ook in alle gemeenten gelijk. Er zijn echter ook lokale beleidsontwikkelingen beschreven. Hierbij ligt de nadruk op het prestatieveld leefbaarheid (hoofdstuk 2 van dit beleidsplan). Op 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning door de rijksoverheid ingevoerd als onderdeel van een herziening van het zorgstelsel. Het doel is de zorgvoorzieningen voor de meest kwetsbare inwoners te garanderen en gebruik te maken van hun eigen mogelijkheden en initiatieven. Daardoor blijft de zorg betaalbaar. Het zorgstelsel omvat de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet (ZVW) voor de kortdurende zorg en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) voor de ondersteunende diensten en welzijnsdiensten. Het stelsel is nog in ontwikkeling. De rijksoverheid heeft verdere verschuivingen vanuit de AWBZ naar de Wmo aangekondigd. Met dit beleidsplan wordt gestreefd naar een samenleving waarin iedereen kan meedoen. De Wmo heeft een stap gemaakt van verzorging naar ondersteuning om te kunnen participeren. Niet meer het aanbod van voorzieningen staat centraal in het oplossen van problemen voor kwetsbare inwoners, maar de vraag staat centraal. Deze ontwikkeling wordt aangeduid als De Kanteling van Wmo. Meer dan voorheen worden de eigen kracht en de medeverantwoordelijkheid van inwoners benut. Wij verwachten dat iedereen zijn eigen mogelijkheden inzet voor zichzelf, zijn familie en vrienden, de buurt en het dorp. Door in eerste instantie te kijken naar wat de inwoner wel kan en naar wat hij in zijn eigen directe omgeving aan ondersteuning kan organiseren blijft hij beter betrokken bij de samenleving. Ook wordt hij hierdoor gestimuleerd om naar vermogen actief te blijven en mogelijk zelf ook een (vrijwillige) bijdrage te leveren aan de ondersteuning van anderen. Ook maatschappelijke organisaties en bedrijven zijn medeverantwoordelijk voor de sociale samenhang en leefbaarheid. De gemeente heeft een regierol en zorgt voor het vangnet. Deze Kanteling vraagt om een ander contact met de inwoners: Het Gesprek. Daarmee wordt voor iedere individuele inwoner via maatwerk een passende oplossing gezocht om te kunnen (blijven) participeren in de samenleving. Verder is het noodzakelijk om zowel bij de ontwikkeling als bij de uitvoering van beleid rekening te houden met de verschillen tussen mensen en vooral tussen mensen met en zonder beperkingen: inclusief beleid. Het verheugt ons dat wij met dit beleidsplan een integrale visie kunnen presenteren waarin het gehele complexe terrein van de Wmo en de onderlinge samenhang tussen en in prestatievelden en andere gemeentelijke beleidsterreinen worden toegelicht. Het doel is nadrukkelijk deze visie met beleidsstrategische uitgangspunten en doelstellingen in dit beleidsplan te beschrijven. De genoemde actiepunten per hoofdstuk zijn niet uitputtend en vormen een onderdeel van de jaarplannen die worden opgesteld ter uitvoering van dit beleidsplan. Wij bedanken de Regionale klankbordgroep Wmo Uden-Veghel, de lokale Wmo-raden, alle betrokken maatschappelijke organisaties en alle andere inwoners, belanghebbenden en betrokkenen voor de actieve wijze waarop zij de gemeenten hebben ondersteund in het denken over en het formuleren van dit beleidsplan.
Uden-Veghel, april 2011. Wethouder H.A.J. Willems, gemeente Boekel Wethouder P.L.M. Raaijmakers, gemeente Landerd Wethouder J.C.M. Hendriks-van Kemenade, gemeente Sint-Oedenrode Wethouder S. Günal-Gezer, gemeente Uden Wethouder H.A.A.J. van Rinsum, gemeente Veghel
Inhoud
Bladzijde Hoofdstuk 1 Kaders en visie .......................................................................................................... 1 1.1 Inleiding ...................................................................................................................................... 1 1.2 Evaluatie Wmo-beleid 2008-2011 ................................................................................................ 1 1.3 Ontwikkelingen ........................................................................................................................... 2 1.3.1 Demografische ontwikkelingen............................................................................................. 2 1.3.2 Sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen ............................................................................. 2 1.3.3 Economische ontwikkelingen................................................................................................ 3 1.3.4 Ontwikkelingen in wetgeving................................................................................................ 3 1.3.5 Lokale politieke ontwikkelingen............................................................................................ 4 1.4 Visie: door KANTELING in BALANS ............................................................................................... 4 1.4.1 De kern: Eigen kracht en medeverantwoordelijkheid van inwoners ....................................... 4 1.4.2 Het maatwerk: een KANTELING van verzekerd recht naar oplossingsgericht handelen.......... 4 1.4.3 De ondersteuning: een KANTELING van individuele voorziening naar eigen kracht ............... 5 1.4.4 Inclusief beleid: een KANTELING van individuele naar algemene voorzieningen.................... 5 1.4.5 De rolverdeling: een KANTELING van overheid naar inwoners ............................................... 5 1.4.6 Bundeling van aanbod en van doelgroepen........................................................................... 6 Hoofdstuk 2 Leefbaarheid en samen wonen................................................................................... 7 2.1 Inleiding ...................................................................................................................................... 7 2.2 Visie ............................................................................................................................................ 7 2.2.1 Gebiedsgericht werken ......................................................................................................... 7 2.2.2 Toegankelijkheid, bereikbaarheid en bruikbaarheid ............................................................. 8 2.2.3 Ontmoeten ........................................................................................................................... 8 2.2.4 Participatie ........................................................................................................................... 8 2.2.5 Kleinschalige woonvormen mensen met beperking .............................................................. 9 2.2.6 Interculturaliteit.................................................................................................................... 9 2.2.7 Gezond en veilig wonen ....................................................................................................... 9 2.2.8 Duurzaam wonen ............................................................................................................... 10 2.3 Doelstellingen ........................................................................................................................... 10 2.4 Actiepunten............................................................................................................................... 10 Hoofdstuk 3 Het Gesprek en een samenhangend aanbod ............................................................ 11 3.1 Inleiding .................................................................................................................................... 11 3.2 Visie .......................................................................................................................................... 11 3.2.1 Algemeen ........................................................................................................................... 11 3.2.2 De toegangspoort............................................................................................................... 11 3.2.3 Van eerste contact tot arrangement.................................................................................... 12 3.2.4 Gevolgen van Het Gesprek voor de (gemeentelijke) loketfunctie......................................... 13 3.2.5 Vanuit de vraag sturen op een samenhangend aanbod....................................................... 14 3.3 Doelstellingen ........................................................................................................................... 15 3.4 Actiepunten............................................................................................................................... 15 Hoofdstuk 4 Opvoeden en opgroeien........................................................................................... 17 4.1 Inleiding .................................................................................................................................... 17 4.2 Context ..................................................................................................................................... 17 4.3 Visie .......................................................................................................................................... 18 4.4 Doelstellingen ........................................................................................................................... 19 4.5 Actiepunten............................................................................................................................... 19 Hoofdstuk 5 Mantelzorg en vrijwilligerswerk ............................................................................... 21 5.1 Inleiding .................................................................................................................................... 21 5.2 Algemene visie .......................................................................................................................... 21 5.2.1 Visie op mantelzorg ........................................................................................................... 22 5.2.2 Visie op vrijwilligers in de zorg........................................................................................... 23 5.2.3 Visie op vrijwilligerswerk .................................................................................................... 24 5.3 Doelstellingen ........................................................................................................................... 25 5.4 Actiepunten............................................................................................................................... 25
Bladzijde Hoofdstuk 6 Maatschappelijke preventie, zorg en opvang ........................................................... 27 6.1 Inleiding .................................................................................................................................... 27 6.2 Visie .......................................................................................................................................... 27 6.2.1 Algemeen ........................................................................................................................... 27 6.2.2 Maatschappelijke opvang: meer inzicht, minder instroom .................................................. 28 6.2.3 Huiselijk geweld ................................................................................................................. 29 6.2.4 Openbare geestelijke gezondheidszorg.............................................................................. 30 6.2.5 Verslavingszorg.................................................................................................................. 30 6.3 Doelstellingen ........................................................................................................................... 31 6.4 Actiepunten............................................................................................................................... 31 Hoofdstuk 7 Volksgezondheid ..................................................................................................... 33 7.1 Inleiding .................................................................................................................................... 33 7.2 Visie .......................................................................................................................................... 33 7.2.1 Visie op leefstijl .................................................................................................................. 33 7.2.3 Visie op eenzaamheid......................................................................................................... 34 7.2.4 Visie op dementie............................................................................................................... 34 7.2.5 Visie op integraal beleid ..................................................................................................... 35 7.3 Doelstellingen ........................................................................................................................... 35 7.4 Actiepunten............................................................................................................................... 35 Hoofdstuk 8 Individuele Wmo-voorzieningen ............................................................................... 37 8.1 Inleiding .................................................................................................................................... 37 8.2 Visie .......................................................................................................................................... 37 8.2.1 Resultaatgericht werken ..................................................................................................... 37 8.2.2 Het Gesprek als instrument om te kantelen ........................................................................ 37 8.2.3 Keuzevrijheid en draagkracht ............................................................................................. 39 8.3 Nieuwe ontwikkelingen.............................................................................................................. 39 8.4 Doelstellingen ........................................................................................................................... 39 8.5 Actiepunten............................................................................................................................... 39 Hoofdstuk 9 Communicatie ......................................................................................................... 41 9.1 Inleiding .................................................................................................................................... 41 9.2 Visie op communicatie .............................................................................................................. 41 9.3 Communicatieplan .................................................................................................................... 41 9.4 Communicatiemiddelen............................................................................................................. 42 9.4.1 Communicatiemiddelen voor doelgroep inwoners .............................................................. 42 9.4.2 Communicatiemiddelen voor de doelgroep maatschappelijke organisaties......................... 42 9.4.3 Communicatiemiddelen voor de doelgroep belangenorganisaties ...................................... 43 9.4.4 Communicatiemiddelen voor de doelgroep interne partijen................................................ 43 Hoofdstuk 10 Kwaliteit in de Wmo ................................................................................................. 45 10.1 Inleiding .................................................................................................................................. 45 10.2 Instrumenten........................................................................................................................... 45 10.2.1 Inspraak ........................................................................................................................... 45 10.2.2 Klanttevredenheidsonderzoek .......................................................................................... 46 10.2.3 Evaluatie van beleid en uitvoering .................................................................................... 46 10.2.4 Benchmark Wmo............................................................................................................... 46 10.2.5 Resultaatgericht subsidiëren en inkopen .......................................................................... 46 Bijlagen ............................................................................................................................................... 47 Bijlage III Epidemiologische gegevens ..................................................................................... 49
Hoofdstuk 1
Kaders en visie
1.1 Inleiding De intentie van de Wmo kan samengevat worden in twee woorden: participatie en ontschotting. Dit is de meest eenvoudige vertaling van de aanleiding voor invoering van de Wmo. Om te kunnen participeren moeten er echter voldoende mogelijkheden aanwezig zijn. Het oude doelgroepenbeleid vanuit de Welzijnswet wordt losgelaten en beleid moet integraal worden ontwikkeld. Samenhang, samenwerking en cohesie zijn daarbij sleutelwoorden. Ontschotting is een voorwaarde om participatie mogelijk te maken. Daarbij wordt gekeken vanuit de individuele persoon, zijn wensen en mogelijkheden in relatie tot de woon- en leefomgeving. Dit is de essentie van participatie en vraagt om bewustwording bij iedereen. Inwoners en informele sociale verbanden, zoals verenigingsleven en buurtnetwerken, moeten beseffen dat zij de basis van een betrokken en verbonden samenleving vormen. Professionele organisaties hebben de rol van maatschappelijk betrokken ondernemer. De gemeente voert hierbij de regie. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor een vangnet voor mensen die als gevolg van hun beperkingen, ondanks de eerder genoemde sociale netwerken, onvoldoende participatiemogelijkheden hebben. 1.2 Evaluatie Wmo-beleid 2008-2011 In het Beleidsplan Wmo 2008-2011 lag de nadruk op het implementeren van het compensatiebeginsel. Van een verzekerd recht, zoals was geregeld in de Wet voorzieningen gehandicapten, werd overgegaan naar het compenseren van beperkingen. Op basis van de eerste beleidsperiode zijn de volgende conclusies getrokken: Gemeenten hebben de implementatie van de Wmo goed opgepakt. Actiepunten uit het vorige beleidsplan zijn veelal uitgevoerd en hebben bijgedragen aan het bereiken van de doelstellingen. Actiepunten die nog niet voltooid zijn, maar die voor de komende jaren wel kansen bieden, worden meegenomen in de plannen voor de jaren 2012 tot en met 2015. Inwoners zijn redelijk tot zeer tevreden over de Wmo. Van tegenstand uit angst voor het wegvallen van voorzieningen, het loslaten van het verzekerd recht en gevreesde onvoldoende compensatie bij beperkingen is geen sprake meer. Er is tot nu toe te veel nadruk gelegd op de nieuwe taak hulp bij het huishouden. Inmiddels is op dit onderdeel ervaring opgedaan met het opstellen van verordeningen, aanbestedingen, tariefstellingen en contractbeheer. Hulp bij huishouden is echter maar een onderdeel van de Wmo en deze voorziening moet minder centraal komen staan. Het belang van informele sociale netwerken in de civil society (zie paragraaf 1.4.5) moet benadrukt worden en de rol van die netwerken moet worden versterkt. Dit is nodig om in de toekomst uitvoering te kunnen blijven geven aan het compensatiebeginsel. Gemeenten moeten meer gaan werken met vraagsturing. Zij moeten inwoners meer stimuleren tot zelfredzaamheid en het voeren van regie over hun eigen leven. Daarmee verschuift de nadruk van het verzekerd recht naar eigen verantwoordelijkheid. Ontschotting en meer aandacht voor integraal beleid leidt tot betere mogelijkheden voor participatie. Het nauwer verbinden van leefgebieden en beleidsterreinen biedt in de komende jaren kansen om meer mensen te laten participeren. Het oude doelgroepenbeleid vanuit de Welzijnswet is met de komst van de Wmo losgelaten. Bij de integrale beleidsontwikkeling hebben een aantal kwetsbare groepen nog onvoldoende aandacht gekregen. Denk hierbij aan mensen met een verstandelijke handicap en mensen met GGZ-problematiek, zoals dementie.
1
1.3 Ontwikkelingen 1.3.1 Demografische ontwikkelingen De levensverwachting van Nederlanders is flink toegenomen. In onze regio heeft dit echter ook geleid tot een langere periode waarin mensen beperkingen ervaren in horen, zien, mobiliteit of het verrichten van dagelijkse activiteiten. Deze periode is in onze regio gemiddeld twee jaar langer dan het landelijk gemiddelde. Het percentage 65-plussers op de totale bevolking en daarmee het aantal mensen in kwetsbare situaties zal de komende jaren fors toenemen. Volgens bevolkingsprognoses stijgt het percentage 65 plussers in het werkgebied van de GGD Hart voor Brabant van 15% in 2010 tot 20% in 2020. Daarnaast daalt het aantal geboorten. Er is dus sprake van vergrijzing en ontgroening. Dit heeft grote gevolgen voor de maatschappij. Van iedereen wordt een actieve bijdrage aan de samenleving verwacht; in het verenigingsleven, de informele zorg en als mantelzorger. De combinatie met gezin en familie, toenemende arbeidsparticipatie (denk aan verhoging pensioenleeftijd en groter aantal tweeverdieners) en behoefte aan vrije tijd bemoeilijkt dit. Daarom is het belangrijk dat de gemeente oog en oor heeft voor de groep mensen van wie veel inzet op deze terreinen wordt verwacht. Met de vergrijzing neemt het aantal mensen in kwetsbare situaties toe, denk hierbij aan een toename van het aantal mensen met dementie. De ziektelast en de ondersteuningsbehoefte stijgen. Dit leidt tot vragen, zoals: ‘Hoe kan goede zorg verzekerd en betaalbaar blijven?’ en ‘ Wie verleent de zorg in de toekomst?’. Daarbij is van belang dat de ‘grijze druk’ steeds verder toeneemt: steeds minder mensen in de werkzame leeftijdsgroep moeten zorgen voor een steeds grotere groep ouderen (65+). Hierdoor ontstaat een tekort aan personeel in de zorg. Een gezonde, vitale bevolking is dan ook van belang om de zorg toekomstbestendig te maken. Enerzijds door een langere deelname aan de maatschappij, in het arbeidsproces en als mantelzorger en/of vrijwilliger. Anderzijds door een uitstel van het beroep op zorg. De vergrijzing heeft ook een verrijkende kant onder andere in de vorm van vrije tijd die positief benut kan worden. Er is ruimte om na te denken, nieuwe wegen in te slaan, activiteiten te ontplooien en zich in te zetten voor anderen. Levenservaring en wijsheid kunnen worden verzilverd als ouderen die mogelijkheden zelf aangrijpen. Vergrijzing, ontgroening en teruglopende inwoneraantallen hebben ook gevolgen voor het voorzieningsniveau, zoals het voortbestaan van wijk- en dorpshuizen, scholen in kleine kernen, winkels in de eigen leefomgeving en de veerkracht van het vrijwilligersleven. Het betrekken en binden van jongere generaties is een voorwaarde om toekomstbestendig beleid te kunnen opstellen. 1.3.2 Sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen Er is sprake van een toename van het aantal alleenstaanden, kinderloze ouderen en een grotere spreiding (in afstand) van familieverbanden. Dit is een gevolg van de individualisering in de samenleving, een proces waarbij de vroegere traditionele verbanden als dorp, buurt, gezin en kerk gaandeweg hun functie verliezen en het individu steeds meer het centrum van zijn eigen denken en handelen wordt. Door deze ontwikkeling is (het gevoel van) eenzaamheid toegenomen. Eenzaamheid komt voor onder mensen van alle leeftijden. Daarnaast is een trend zichtbaar van toenemende digitalisering. Sociale contacten en voorzien in primaire levensbehoeften wordt op een andere wijze ingevuld, waardoor mensen hun huis niet meer hoeven verlaten. Dit heeft een aantal gevolgen: Niet iedereen heeft de vaardigheden om met digitale informatie om te gaan (digibetisme en laaggeletterdheid). Mensen die deze vaardigheden niet hebben, krijgen steeds minder toegang tot het arbeidsproces en de afstand tot sociale verbanden wordt groter. Dit bemoeilijkt het participeren in de huidige samenleving. Er is een gevaar van vereenzaming omdat er alleen nog digitaal contact is. Aan de andere kant zijn er mogelijkheden om vanuit digitale contacten een nieuw sociaal netwerk op te bouwen.
2
-
Sociale verbanden veranderen waardoor het steeds moeilijker wordt om mensen op de huidige manier te betrekken bij vrijwilligerswerk. Digitale netwerken bieden vernieuwde kansen om vraag en aanbod van vrijwilligerswerk bij elkaar te brengen.
Als derde sociaal-maatschappelijke ontwikkeling is de toename in ongelijkheid van gezondheid te noemen. De gezondheid van mensen met een lage sociaal-economische status is op bijna alle fronten slechter dan die van mensen met een hoge sociaal-economische status. Mensen met een lage opleiding leven in Nederland zes tot zeven jaar korter dan hoogopgeleiden. Het verschil in gezonde levensjaren is nog groter. De gezondheid van de allochtone bevolking is vaak minder gunstig dan die van de autochtone bevolking. Een vierde en laatste sociaal-maatschappelijke ontwikkeling is dat de tegenstellingen tussen groepen in de samenleving toenemen. Denk hierbij aan verschillen in culturele achtergrond, in inkomens- en vermogenspositie en sociaal-economische gezondheidsverschillen. Tegenstellingen tussen groepen hebben een negatief effect op het gevoel van veiligheid en de leefbaarheid. 1.3.3 Economische ontwikkelingen Als gevolg van de recessie wordt de gemeente geconfronteerd met bezuinigingen op het gemeentefonds. Inmiddels zijn bezuinigingen doorgevoerd en in de komende jaren zal de broekriem nog verder moeten worden aangehaald. Dit heeft gevolgen voor het ambitieniveau van het Wmo-beleid. 1.3.4 Ontwikkelingen in wetgeving In de afgelopen vier jaar zijn er veel landelijke taken op het terrein van participatie gedecentraliseerd naar de gemeente, onder andere hulp bij het huishouden, registratie en inspectie gastouderopvang, verplichte antidiscriminatievoorziening, verplichte ouderengezondheidszorg en ondersteunende begeleiding. Ook voor de komende jaren is de verwachting dat er nog meer taken uit de AWBZ en de jeugdzorg vanuit de rijksoverheid en de provincie worden overgeheveld naar de gemeente. Eén van deze nieuwe taken die het kabinet vanuit de AWBZ wil overhevelen naar de Wmo zijn de functies dagbesteding en begeleiding. De doelen van deze functies zijn in de AWBZ het bevorderen, behouden of compenseren van zelfredzaamheid, het voorkomen van opname in een instelling en het voorkomen van verwaarlozing. De activiteiten die hiervoor worden ingezet zijn: ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen; ondersteunen bij of aanbrengen van structuur of het voeren van regie; overnemen van toezicht op de cliënt. Het kabinet wil met ingang van 2012 het huidige stelsel van passend onderwijs aan leerlingen die extra zorg nodig hebben herzien. Het nieuwe stelsel passend onderwijs moet zo goed mogelijk onderwijs bieden aan kinderen met een extra zorgbehoefte. Scholen voor primair en voortgezet onderwijs krijgen een zorgplicht. Om zo goed mogelijk passend onderwijs te kunnen bieden gaat het rijk er vanuit dat scholen samen werken in regionaal ingedeelde samenwerkingsverbanden. Daarnaast zijn betrokken ouders, bekwame docenten en goede samenwerking tussen scholen, jeugdzorg en gemeenten van belang. Tot slot is er een nieuwe regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt in voorbereiding die gevolgen heeft voor het gemeentelijk takenpakket. In deze nieuwe regeling ‘Werken naar vermogen’ worden de Wajong (Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten) de Wsw (Wet sociale werkvoorziening), WIJ (Wet investering jongeren) en WWB (Wet werk en bijstand) samengevoegd en hervormt. Nieuwe wetgeving brengt nieuwe financieringsstromen met zich mee. Bij het overhevelen van deze taken naar de gemeente realiseert het rijk een structurele bezuiniging. Dit betekent dat de gemeente anders uitvoering moet geven aan deze verantwoordelijkheid dan het rijk tot op heden doet. De uitdaging is om integraal beleid te voeren waarbij middelen voor een bredere doelgroep worden ingezet en waarbij participeren het uitgangspunt is. Er liggen mogelijkheden om inhoudelijke en financiële verbindingen te maken tussen Wmo en de nieuwe regelingen. Tevens biedt het de gemeente de kans om het potentieel van het maatschappelijke middenveld meer te benutten.
3
De genoemde ontwikkelingen in de wetgeving leiden tot een taakverzwaring voor de gemeente. Dit vergt forse inspanningen en waarschijnlijk ook investeringen. Samenwerking tussen gemeenten is noodzakelijk om op correcte wijze uitvoering te kunnen geven aan de nieuwe taken, vooral als er naast organisatorische voordelen ook financiële consequenties aan verbonden zijn. Daarnaast moet gekeken worden naar andere samenwerkingsvormen, bijvoorbeeld tussen gemeenten en sociale partners. In Nederland beraden steeds meer kleine gemeenten zich op de invulling van hun verschillende rollen, zoals regisseur, inkoper, subsidiënt, opdrachtgever, uitvoerder en bemiddelaar. 1.3.5 Lokale politieke ontwikkelingen Voor de komende jaren zijn de belangrijkste politieke uitgangspunten vastgelegd in het coalitieakkoord. De volgende doelstellingen zijn daarbij ook uitgangspunt voor het Wmo-beleid: Lokaal aanvullen 1.4 Visie: door KANTELING in BALANS Dit Beleidsplan Wmo 2012-2015 is gebaseerd op de volgende visie: De gemeente……is een gemeente waar mensen verantwoordelijkheid voor elkaar nemen. Een gemeente waar iedereen zoveel mogelijk zijn leven vorm kan geven naar eigen inzicht en zelfredzaam is. Een gemeente waar het prettig leven is omdat iedereen er onderdeel kan zijn van sociale verbanden, zich er thuis voelt en meedoet. De uitwerking van deze visie kan met behulp van De Kanteling door de gemeente ingevuld worden. De Kanteling is de visie van de rijksoverheid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op de doorontwikkeling van de Wmo. Een andere aanpak is nodig om de vergrijzing en toenemende ondersteuningsvragen de komende jaren het hoofd te kunnen bieden. Maar ook om maatwerk te kunnen leveren. De gemeente ….. sluit zich aan bij het principe van De Kanteling en heeft bij de uitwerking van haar visie gebruik gemaakt van landelijke handreikingen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
1.4.1 De kern: Eigen kracht en medeverantwoordelijkheid van inwoners Waar de Wmo de nadruk legt op eigen verantwoordelijkheid, kiezen wij in dit beleidsplan voor de meer perspectief biedende begrippen ‘eigen kracht’ en ‘medeverantwoordelijkheid’. Eigen kracht is wat iedere inwoner zelf kan doen, kan regelen en zelf kan betalen. Medeverantwoordelijkheid legt de verbinding van de inwoner naar de samenleving; wat kun je voor elkaar doen, zowel in de eigen kring als in de bredere samenleving. Eigen kracht en medeverantwoordelijkheid staan centraal in dit Wmo-beleid. Bij het compenseren van beperkingen willen wij de inwoner(s) stimuleren de regie in eigen hand te nemen. Mensen zijn zelf verantwoordelijk voor het eigen leven en hun functioneren in de samenleving. Het vergroten van de eigen kracht en de medeverantwoordelijkheid leidt tot een andere invulling van de rol die de gemeente speelt. Tussen beide moet een goed evenwicht worden gevonden. Dit is schematisch in beeld gebracht in de Wmo-mobile zoals opgenomen in bijlage I. De verantwoordelijkheid voor het eigen leven, het functioneren in de samenleving en de rol die de overheid daarin speelt, komen vooral tot uitdrukking in de balansen 1 en 2. 1.4.2 Het maatwerk: een KANTELING van verzekerd recht naar oplossingsgericht handelen Niet iedere inwoner is hetzelfde en niet iedereen met (ogenschijnlijk) dezelfde beperking, zit in dezelfde situatie of heeft dezelfde ondersteuningsbehoefte(n). De Wmo biedt de mogelijkheid om tot individueel maatwerk te komen, maar het vraagt een andere manier van denken en werken om dat te bereiken. De nieuwe benadering, die wij willen realiseren, vraagt dat de: - gemeente (en de netwerkpartners) meer tijd nemen in het eerste gesprek met de klant. Het Gesprek wordt meer vraagverhelderend, minder beoordelend; - gemeente(n) en netwerkpartners en/of netwerkpartners onderling waar nodig samenwerken bij het in kaart brengen van de ondersteuningsbehoefte van de klant en afspraken maken over passende oplossingen. Er wordt meer vraaggestuurd en oplossingsgericht gewerkt, minder aanbodgericht; - inwoners afstappen van het zogenaamde denken in verzekerde rechten en eerst alle mogelijkheden verkennen om (zelf) hun probleem op te lossen. 4
1.4.3 De ondersteuning: een KANTELING van individuele voorziening naar eigen kracht Bij het zoeken naar oplossingen voor de ondersteuningsbehoefte van de inwoner denken we vanuit zijn eigen kracht en zijn sociale omgeving. Door in eerste instantie te kijken naar wat de inwoner wel kan en naar wat hij in zijn eigen directe omgeving aan ondersteuning kan organiseren blijft hij beter betrokken bij de samenleving. Ook wordt hij door deze volgorde gestimuleerd om naar vermogen actief te blijven en mogelijk zelf een (vrijwillige) bijdrage te leveren aan de ondersteuning van anderen. 1.4.4 Inclusief beleid: een KANTELING van individuele naar algemene voorzieningen Biedt de eigen kracht en het sociale netwerk onvoldoende mogelijkheden tot ondersteuning, dan wordt gezocht naar oplossingen binnen de algemene voorzieningen. Individuele voorzieningen vormen het sluitstuk: het vangnet. Deze kanteling van individuele naar algemene voorzieningen13 maakt het noodzakelijk om zowel bij de ontwikkeling als bij de uitvoering van het beleid rekening te houden met de verschillen tussen mensen en dan vooral tussen mensen zonder en met beperkingen. Dit inclusief beleid is een brede, overkoepelende benadering voor het bereiken van de doelstellingen van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het uitgangspunt is algemeen waar mogelijk, specifiek waar nodig. Deze kanteling beïnvloedt alle balansen van de Wmo-mobile. 1.4.5 De rolverdeling: een KANTELING van overheid naar inwoners Meer nadruk op eigen kracht en medeverantwoordelijkheid van inwoners betekent een andere rolverdeling. Er is meer ruimte nodig voor de spelers van de “civil society”; de overheid (de gemeente) trekt zich meer en meer terug. Zij beperkt zich tot het mogelijk maken dat de civil society goed werkt en vormt een vangnet voor inwoners die niet op eigen kracht kunnen meedoen. Hoewel “civil society” geen Nederlandse term is, houden we toch vast aan deze omschrijving omdat er geen goede Nederlandse vertaling voor dit begrip is en het begrip ook als zodanig wordt aangehaald in de toelichting op de wettekst Wmo. Onder civil society verstaan we: “de samenleving van inwoners en maatschappelijke organisaties, dit laatste in de brede zin des woords. Met de civil society hebben we een samenleving voor ogen die sociale samenhang stimuleert en laat samengaan met actief burgerschap.” In deze samenleving is voor alle participanten een rol weggelegd. Van de inwoners verwachten wij dat zij: - hun eigen leven actief vormgeven; - de eigen mogelijkheden actief benutten en kansen pakken, ook wanneer iemand kwetsbaar is; - er naar streven deel uit te maken van sociale netwerken; - in hun sociale omgeving ondersteuning (durven) vragen. Van de vele (vrijwillige) sociale verbanden in onze gemeente/regio verwachten wij dat zij: - hun eigen ambities actief nastreven door er tijd en energie in te investeren; - open staan voor alle inwoners van de gemeente, ook zij die ‘bijzonder’ zijn; - zoveel mogelijk op eigen benen staan en zich niet afhankelijk maken van gemeentelijke subsidies.
13
Algemene of specifieke voorzieningen zijn voorzieningen waar iedereen of een bepaalde groep inwoners gebruik van kan maken, soms met een lichte toets. De toegang tot algemene voorzieningen is laagdrempelig. Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn maaltijdservice, klussendienst, kinderopvang, etc. 5
Van de professionele maatschappelijke organisaties voor wonen, welzijn en zorg in de gemeente/regio verwachten wij dat zij: - inwoners activeren en faciliteren bij het zelf oplossen van problemen; - inwoners – ook kwetsbare – stimuleren om niet alleen te participeren, maar ook zelf het voortouw te nemen en initiatief te tonen; - inwoners waar nodig ondersteunen en een vangnet bieden; - ook handelen vanuit een eigen verantwoordelijkheid en niet slechts in opdracht van de gemeente. Als inwoners, sociale verbanden en professionele maatschappelijke organisaties hun verantwoordelijkheid nemen, dan kan de gemeente zich richten op wat haar verantwoordelijkheid is, namelijk: het voeren van de regie (creëren van randvoorwaarden en samenhang); overzicht hebben en houden (o.a. door monitoring, onderzoek, overleg); organiseren van samenwerking (o.a. mobiliseren, verbinden); uitzetten of organiseren van beleidslijnen; verantwoording afleggen over het geheel; het investeren in preventie; het materieel en immaterieel ondersteunen van sociale verbanden; het faciliteren van ondersteuning door professionele maatschappelijke organisaties; het organiseren en financieren van compensatie en participatie voor hen die dat nodig hebben. De gemeente bepaalt wat zij haar inwoners wil en kan bieden en tot hoever zij zich verantwoordelijk wil voelen voor het voorzien in een ondersteuningsaanbod. De gemeente formuleert in dit verband de eigen vraag en gaat na wie wat kan/wil leveren en tegen welke prijs. Deze kanteling komt tot uitdrukking in de balansen 1 en 2 van de Wmo-mobile en draagt bij aan de betaalbaarheid en toekomstbestendigheid. 1.4.6 Bundeling van aanbod en van doelgroepen Als de samenleving in een voor alle inwoners toegankelijk aanbod voorziet, onderneemt de gemeente geen actie. Daarnaast is bundeling van aanbod van gelijksoortige activiteiten in het gemeentelijk subsidiebeleid wenselijk door waar mogelijk één organisatie verantwoordelijk te maken voor de uitvoering. Dit is duidelijk voor de vragers en de vrijwilligers, voorkomt dubbelingen in het aanbod, bevordert de effectiviteit, vergroot de mogelijkheden om te sturen op kwaliteit en bespaart kosten. Tot slot streeft de gemeente er naar dat activiteiten en diensten voor een brede doelgroep toegankelijk zijn. Niet langer worden activiteiten ondersteund die gericht zijn op specifieke doelgroepen, zoals op basis van ziektebeeld of beperking. Bijvoorbeeld mantelzorgondersteuning moet gericht zijn op alle mantelzorgers: jong en oud, zorgend voor mensen met lichamelijke en psychische beperkingen en gericht op verzorging dan wel andere vormen van ondersteuning. In het verleden ‘reageerde’ de gemeente vaak op aanbod vanuit maatschappelijke organisaties. Meer dan voorheen zal de gemeente haar regierol nemen, waarbij de gemeente mede op basis van de signalen van de maatschappelijke organisaties de beleidsdoelen formuleert en de maatschappelijke organisaties diensten en activiteiten leveren, die voorzien in de behoeften van de inwoners.
6
Hoofdstuk 2
Leefbaarheid en samen wonen
2.1 Inleiding Prestatieveld 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) luidt: Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten. De provincie Noord-Brabant hanteert de volgende definitie van leefbaarheid: het wonen in een prettige en veilige omgeving, met de mogelijkheid om (thuis of in de buurt) gebruik te kunnen maken van (eenvoudige) zorg- en welzijnsdiensten. Leefbaarheid is een ruim begrip waaronder verschillende voorzieningen, structuren en ontwikkelingen kunnen worden geschaard. Sociale samenhang richt zich op het prettig samen wonen en leven van jong en oud, autochtoon en allochtoon, mensen met en zonder beperkingen. 2.2 Visie Leefbaarheid en samen wonen richten zich op de gebruiks- en belevingswaarde van een wijk of kern en op sociale cohesie, integratie en activering van bewoners. Wij willen een wijk of kern waar plaats is voor iedereen en waar elke inwoner zo lang mogelijk kan blijven wonen. Dit vergt een diversiteit aan woningen en voorzieningen. Ook veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn van invloed op de gebruiks- en belevingswaarde van een wijk of kern. 2.2.1 Gebiedsgericht werken Gebiedsgericht werken is het werken vanuit de opgaven van de wijk, samenwerken met ondernemers en alle partners die in de wijk actief zijn om te komen tot het ontwikkelen, uitvoeren en implementeren van beleid dat aansluit bij de specifieke kenmerken en vraagstukken van het betreffende gebied en de doelgroepen in dat gebied” (Gemeente Rotterdam, 2008a; 4). Er zijn drie pijlers die de leefbaarheid in een gebied beïnvloeden: De fysieke pijler, de economische pijler en de sociale pijler. Tot de fysieke pijler behoort het aantal tastbare voorzieningen in een bepaalde woonomgeving. Daarnaast zijn de kwaliteit van de woningen en de infrastructuur van een gebied van belang. De economische pijler is belangrijk voor het welvaren van mensen. Belangrijke aspecten hierbij zijn het opleidingsniveau, het inkomensniveau, de werkgelegenheid en de bereikbaarheid van het werk. De sociale pijler bestaat uit het welzijn, de zorg voor elkaar en de sociale cohesie binnen een gebied. Het gaat erom dat mensen mee kunnen en willen doen. Het elkaar (kunnen) ontmoeten is hierbij belangrijk. Andere aspecten van de sociale pijler zijn de bevolkingsopbouw en –samenstelling en veiligheid. Leefbaarheid is te gecompliceerd voor standaardoplossingen. Een leefbare woonomgeving heeft geen vaste vorm, maar wordt mede bepaald door de bewoners zelf. Het gaat altijd om samenhangende vraagstukken, waarbij meerder partijen een rol spelen. Daarbij zijn er ook altijd tegengestelde belangen van direct betrokkenen. In het zoeken naar oplossingen voor daadwerkelijke problemen moet er zowel aandacht zijn voor het proces (wie betrek je wanneer en op welke wijze) als het resultaat. Om de gewenste maatschappelijke ontwikkelingen vorm te geven wordt uitgegaan van een logische geografische indeling. Dit vergroot de betrokkenheid van inwoners. Bewoners zijn het vertrekpunt van beleid, maar moeten ook de primaire dragers van de kwaliteit van het gebied zijn. De gemeente zoekt bij de uitwerking van dit onderwerp aansluiting bij initiatieven van de bewoners. Van de inwoners vraagt dit een signalerende en actieve houding. Daar waar nodig stimuleert de gemeente initiatieven om ervoor te zorgen dat de voorzieningen in het dorp/de wijk optimaal aansluiten bij de wensen en behoeften van de bewoners. De gemeente zorgt ervoor dat de verschillende initiatieven op elkaar worden afgestemd en passen binnen het gemeentelijk beleid. Door deze rolverdeling worden zowel inwoner, maatschappelijk middenveld als gemeente verantwoordelijk voor het geheel aan voorzieningen, het gevoel van veiligheid en sociale samenhang in de gemeente.
7
2.2.2 Toegankelijkheid, bereikbaarheid en bruikbaarheid We streven naar een toegankelijke samenleving. Dat is goed voor mensen met een beperking, maar ook voor de maatschappij en voor de economie. Met toegankelijkheid bedoelen we niet alleen de fysieke toegankelijkheid van straten en gebouwen en de toegankelijkheid van informatie, diensten en voorzieningen, maar ook de manier waarop met mensen met beperkingen wordt omgegaan. Bij deze mentale toegankelijkheid gaat het om bejegening en je geaccepteerd voelen. Om samen wonen en samen leven mogelijk te maken moeten mensen met een beperking ongehinderd kunnen deelnemen aan het sociaal, maatschappelijk en culturele leven. Een gebouw dat voldoet aan toegankelijkheidseisen voor mensen met een beperking, is ook veiliger en prettiger voor andere mensen. Een toegankelijke bus en bushalte stelt niet alleen rolstoelgebruikers in staat gebruik te maken van het openbaar vervoer, maar maakt het ook voor vaders en moeders met een kinderwagen makkelijker om met de bus te gaan. De brede toegankelijkheid van voorzieningen komt aan de orde in hoofdstuk 3. Een toegankelijke samenleving heeft ook een economisch belang. Als gevolg van de demografische ontwikkelingen groeit het aantal inwoners met een beperking de komende jaren. Ook zij willen zelfstandig of samen met hun verwanten sporten, uit eten, naar een voorstelling, op vakantie en inkopen doen. Mensen met een beperking en hun naaste verwanten vormen daarom een interessante doelgroep voor ondernemers. Toegankelijkheid is niet vrijblijvend. De Verenigde Naties hebben Standaardregels opgesteld over de gelijke behandeling van mensen met een beperking. Nederland heeft deze Standaardregels ondertekend. De gemeente geeft hieraan invulling door inclusief beleid. Er is sprake van inclusief beleid wanneer op alle beleidsterreinen rekening wordt gehouden met verschillen tussen mensen en dan vooral verschillen tussen mensen met en zonder beperkingen. Hierbij gaat het zowel om de uitvoering als de ontwikkeling van beleid. Het doel is dat inwoners met een beperking vanzelfsprekend en op een gelijkwaardige manier kunnen deelnemen aan alle aspecten van het maatschappelijk leven. Inclusief beleid is een brede, overkoepelende benadering voor het bereiken van de doelstellingen van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Denk hierbij aan levensloopbestendig of aanpasbaar bouwen van woningen, het bouwen van accommodaties conform de eisen van het ITS (Internationaal Toegankelijkheid Symbool) en sporten voor gehandicapten binnen de reguliere sportverenigingen. 2.2.3 Ontmoeten Participatie in de samenleving begint met dagelijkse contacten met familie, vrienden en buren. Mogelijkheden om elkaar te ontmoeten, om deel te nemen aan activiteiten, om sociale contacten te onderhouden zijn essentieel voor het welbevinden. Tal van voorzieningen kunnen hieraan bijdragen. De aanwezigheid en nabijheid van voorzieningen en activiteiten op het gebied van cultuur, sport en vrije tijd zijn belangrijk voor de leefbaarheid. Binnen het verenigingsleven worden veel sociale contacten gelegd en onderhouden. De accommodaties van verenigingen zijn daardoor als belangrijke ontmoetingsplaats aan te merken. Hier en op centrale plekken, zoals een wijkgebouw, gemeenschapshuis of een multifunctionele accommodatie (MFA), komen bewoners, jong en oud, met en zonder beperkingen elkaar tegen als ze deelnemen aan activiteiten of als ze als vrijwilliger met elkaar samenwerken. De aanwezigheid van voorzieningen in de wijk of het dorp zorgt er ook voor dat mensen zich trots voelen op hun woonomgeving en vergroten de sociale binding. Ook de inrichting van de fysieke leefomgeving moet uitnodigen tot ontmoeten. Denk hierbij aan een bankje in een park, een gezellig plein en speelvoorzieningen. 2.2.4 Participatie Prettig samen wonen en leven vraagt om actieve deelname van onze inwoners. Wij verwachten dat mensen verantwoordelijkheid nemen voor elkaar en voor de buurt. Dat zij aandacht hebben voor de mensen in hun omgeving en zich naar vermogen inzetten, bijvoorbeeld door het doen van boodschappen voor een hulpbehoevende buur of door inzet als vrijwilliger bij een vereniging.
8
Participatie in de wijk en de buurt kan voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een eerste stap zijn op de ladder richting betaalde arbeid. Hier raakt het Wmo-beleid de doelstelling van de nieuwe regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt ‘Werken naar vermogen’. Voor mensen in een isolement zijn de eerste stappen richting arbeid, sociale contacten, deelname aan georganiseerde activiteiten en vrijwilligerswerk. Dit sluit aan bij de Wmo-doelstellingen op leefbaarheid en participatie. Wij willen daarom komen tot een integrale aanpak van participatie. Wij gaan er vanuit dat participatie positieve effecten heeft zowel voor de maatschappij als voor de deelnemer zelf. Een andere vorm van betrokkenheid bij de leefbaarheid is beleidsparticipatie. Beleidsparticipatie is het vormgeven van beleid waarbij inwoners betrokken zijn bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van het beleid. Door inwoners te betrekken bij het gemeentelijk beleid in het algemeen en bij leefbaarheidsvraagstukken in het bijzonder wil de gemeente de eigen verantwoordelijkheid voor hun leefomgeving vergroten. Met beleidsparticipatie wil de gemeente de kwaliteit van de besluitvorming verbeteren, het draagvlak vergroten, bondgenoten zoeken en het imago verbeteren. 2.2.5 Kleinschalige woonvormen mensen met beperking Wonen met zorg moet een plaats krijgen in wijken en dorpen. De achterliggende gedachte is dat mensen met een beperking prima zelfstandig kunnen wonen en zo kunnen (blijven) deelnemen aan de samenleving. Voor mensen met een beperking heeft dit als doel om maatschappelijke verbindingen te maken die nodig zijn om mee te kunnen doen. Door samenwerking in het kader van wonen, zorg en dienstverlening kan optimaal gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van cliënten met een beperking en kunnen ze hun talenten ontwikkelen. Van inwoners van wijken en dorpen verwachten wij dat zij hiervoor open staan en de nieuwe buurtbewoners welkom heten. Het is aan de zorgaanbieders om bij deze woonvormen de juiste ondersteuning te bieden zodat mensen met een beperking zelfstandig kunnen wonen in en deelnemen aan de samenleving. 2.2.6 Interculturaliteit Het kerndoel van de Wmo is dat alle inwoners actief en volwaardig mee doen en mee kunnen doen aan alle facetten van de samenleving. Dit geldt voor mensen met en zonder beperking, jong en oud en voor mensen van alle culturen. Interculturaliteit houdt in dat de verschillende culturen naast elkaar kunnen bestaan, elkaar wederzijds kunnen beïnvloeden, zonder echter geheel te verdwijnen. Er moet aandacht zijn voor wat mensen bindt in plaats van waarin zij verschillen. Het is een tweezijdig proces, waarbij de lokale samenleving open staat voor andere culturen en waarbij mensen uit een andere cultuur hun best doen om deelgenoot te worden van onze samenleving. Belangrijk is dat groepen zich openstellen voor elkaar, zich interesseren in elkaars opvattingen en leefstijlen en op zoek gaan naar de meerwaarde van verbinding. 2.2.7 Gezond en veilig wonen De inrichting en de kwaliteit van onze fysieke leefomgeving beïnvloeden de leefbaarheid en de gezondheid. Een groene omgeving, goede speel- en sportvoorzieningen en veilige (fiets)routes kunnen stimuleren tot meer bewegen. Ongunstige woonomstandigheden en ernstige geluidhinder kunnen leiden tot gezondheidsklachten. Zorgpunten in onze regio zijn het ontstaan van nieuwe infectieziekten (Q-koorts) door een grote mens- en dierdichtheid en daarnaast het risico van gezondheidsklachten als gevolg van overschrijding van de norm voor fijnstof, door verkeer en agrarische bedrijven. Ook de kwaliteit van de sociale omgeving is belangrijk voor de leefbaarheid en gezondheid. Hierbij spelen normen en waarden, sociale netwerken en leefstijl een rol. Dit raakt het thema integrale veiligheid, dat zich richt op voorkoming van inbreuk op persoon en goederen (inbraakpreventie, sociale veiligheid), veiligheid in de zin van geborgenheid en zekerheid en veiligheid in de zin van voorkoming van ongevallen. Het thema gezond en veilig wonen wordt verder uitgewerkt in de gemeentelijke beleidsnota’s met betrekking tot wonen, milieu, ruimtelijke ordening, verkeer, integrale veiligheid, etc.
9
2.2.8 Duurzaam wonen Hierbij gaat het om een duurzame ontwikkeling van de woonomgeving. Een duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Duurzaamheid kan de ontwikkeling van een wijk stimuleren. Dit thema wordt verder uitgewerkt in het integraal duurzaamheidbeleid. 2.3 Doelstellingen Ten aanzien van ‘Leefbaarheid en samen wonen’ zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: 1. 2. 3. 4. 5.
De sociale samenhang in de gemeente wordt gestimuleerd. Het vergroten van het zelforganiserend vermogen van de samenleving. Inwoners zijn en voelen zich (mede)verantwoordelijk voor de leefbaarheid in de buurt. Inwoners zijn en voelen zich betrokken bij de interactieve beleidsvorming met betrekking tot leefbaarheid in de gemeente. Inwoners voelen zich veilig in de directe leefomgeving.
2.4 Actiepunten Deze actiepunten worden per gemeente lokaal ingevuld.
10
Hoofdstuk 3
Het Gesprek en een samenhangend aanbod
3.1 Inleiding In de prestatievelden 3 en 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is vermeld dat de gemeente verantwoordelijk is voor: -
Het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem.
In hoofdstuk 1 is beschreven dat verschillende demografische ontwikkelingen (vergrijzing, ontgroening, teruglopend inwoneraantal, toenemend aantal dementerenden) aanleiding geven om een kanteling in denken en doen te realiseren in de Wmo. Ook de decentralisatie van nieuwe taken naar de gemeente geeft aanleiding tot het hanteren van een andere werkwijze (zie paragraaf 1.3.4). 3.2 Visie 3.2.1 Algemeen Niet meer het aanbod van voorzieningen staat centraal in het oplossen van problemen voor onze kwetsbare inwoners, maar de vraag staat centraal. Dit vraagt om een ander contact met de inwoner, meer gericht op een brede vraagverheldering op alle leefgebieden en minder op het aanbieden van (gemeentelijke) voorzieningen: Het Gesprek. De doelstelling van Het Gesprek is om voor iedere individuele inwoner tot passende oplossingen te komen om te kunnen (blijven) participeren in de samenleving. Omdat er een grote diversiteit is in inwoners en situaties moet er sprake zijn van maatwerk. Het spreekwoord ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ gaat niet meer op, omdat er geen gelijke monniken meer zijn. Vanuit de vraag moet worden gestuurd op een samenhangend resultaat dat de eigen kracht versterkt: het arrangement. Het Gesprek en het arrangement worden in dit hoofdstuk verder uitgewerkt. 3.2.2 De toegangspoort De inwoner gaat met zijn ondersteuningsvraag naar een plek die hij zelf het meest logisch vindt. Voor veel mensen is dat niet een gemeentelijk Wmo-loket. Vaak is er een eerste contact met een huisarts, een ouderenadviseur of een medewerker van een zorgaanbieder; vertrouwde mensen die makkelijk bereikbaar zijn. De gemeente moet hierop aansluiten. Voor jeugd en ouders is bijvoorbeeld het Centrum voor Jeugd en Gezin het juiste loket, voor mensen met psychische problemen kan het maatschappelijk werk een loket zijn en mensen met beperkingen richten zich vaak tot MEE. Het gemeentelijk Wmo-loket is dus niet de enige toegangspoort. Welke toegang de inwoner ook kiest; in elk loket wordt gewerkt volgens de methodiek van Het Gesprek om te komen tot een arrangement en wordt op dezelfde wijze geregistreerd (zie paragraaf 3.3). Daar waar wel contacten plaatsvinden maar geen sprake is van een breed loket, moet een juiste doorverwijzing plaatsvinden. Bijvoorbeeld als een inwoner zich meldt bij een huisarts, dan kan deze de klant doorsturen naar één van de loketfuncties zoals het CJG, het Wmo-loket, etc. (afhankelijk van de vraag). Met de professionele maatschappelijke organisaties14 die doorverwijzen naar een loket worden afspraken gemaakt om volgens de methode van Familiezorg te werken. De methode Familiezorg richt zich op de onderlinge relaties tussen zorgvragers en hun familieleden. Mensen moeten zelf de regie houden over hun eigen leven. Het is niet de bedoeling problemen over te nemen, maar om ze te helpen deze op te lossen.
14
Met professionele maatschappelijke organisaties worden in deze context de maatschappelijke organisaties bedoeld die actief zijn op het brede veld van wonen, zorg en welzijn, bijvoorbeeld MEE, welzijnsorganisaties, maatschappelijk werk, woningbouwverenigingen, etc. 11
Met Familiezorg worden de kracht die mensen hebben en hun vermogen om zelf oplossingen te zoeken benut. Omdat met Familiezorg ook wordt gekeken naar de situatie van de mantelzorger(s), draagt deze methode bij aan het voorkomen van overbelasting. De gemeente gaat vanuit zijn regiefunctie met de maatschappelijke organisaties in gesprek over De Kanteling, Het Gesprek en Familiezorg. 3.2.3 Van eerste contact tot arrangement Het startpunt voor Het Gesprek met de inwoner is een melding van een (probleem)situatie: het eerste contact. Het vervolgproces bestaat uit Het Gesprek. Binnen Het Gesprek bestaat een onderscheid tussen twee onderdelen: De vraagverheldering en het vaststellen van het te behalen resultaat Het afspreken van oplossingen Dit moet resulteren in een arrangement. Schematisch zien de fases er als volgt uit:
Hieronder worden deze fases verder uitgewerkt. Fase 1 Het eerste contact In een eerste contact met de inwoner wordt nagegaan of vraagverheldering op alle leefgebieden noodzakelijk is. Het is niet nodig en ook niet haalbaar om een uitgebreid gesprek te voeren met iedere inwoner. Soms is de situatie bekend of is op voorhand duidelijk dat er geen regieproblemen ondervonden worden door de inwoner. Ook bij een eenvoudige vraag is een korte toets op eigen kracht en netwerk gewenst. Deze toets kan door middel van een paar korte vragen plaatsvinden. Fase 2 Het Gesprek Doel van de vraagverheldering is om, los van eventuele oplossingen, gezamenlijk vast te stellen wat de ondersteunings- en participatiebehoefte is van de inwoner. De vraagverheldering vindt plaats op alle leefgebieden: 1. Huisvesting: denk hierbij aan schoon en leefbaar huis, wonen in een geschikt huis 2. Dagbesteding: bijvoorbeeld onderwijs, arbeidsparticipatie, hobby’s, sociale activering zoals vrijwilligers werk, etc. 3. Sociaal welzijn: sociaal netwerk, maatschappelijk deelnemen en bijdragen, kunnen verplaatsen, sociale vaardigheden, etc. 4. Psychisch welzijn: welbevinden, eenzaamheid, regie, maatschappelijk gedrag, etc. 5. Fysiek welzijn: fysieke gesteldheid en welbevinden, leven met beperkingen, zelfzorg, etc. 6. Financiën: financiële situatie/inkomen, bestedingspatroon, etc. De inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de inwoner zelf en inventariseert per leefgebied de volgende punten: Het probleem dat basis is voor de behoefte aan compensatie; De mogelijkheden die de inwoner ondanks dit probleem heeft; De onmogelijkheden waar de inwoner op basis van het ondervonden probleem tegenaan loopt; De resultaten die de inwoner zelf op de verschillende terreinen wil bereiken. Bij de inventarisatie is er nadrukkelijk aandacht voor de mantelzorger.
12
Het afspreken van oplossingen heeft tot doel om een ondersteuningsarrangement vanuit de eigen kracht op te bouwen. De volgende prioriteitsvolgorde wordt gehanteerd: 1. de eigen kracht 2. sociale omgeving 3. algemene en specifieke voorzieningen 4. individuele voorzieningen Met de eigen kracht bedoelen we wat de inwoner zelf kan doen en organiseren om te blijven participeren. Meer dan voorheen wordt van de sociale omgeving verwacht dat zij waar mogelijk ondersteuning biedt. Pas als de eigen kracht en het sociaal netwerk onvoldoende aanwezig of inzetbaar zijn om de problemen op te lossen, komen de algemene en specifieke voorzieningen aan bod. Dit zijn laagdrempelige voorzieningen waar iedereen of een bepaalde groep inwoners gebruik van kan maken, soms met een lichte toets. Het verstrekken van individuele voorzieningen door de gemeente vormt het sluitstuk en daarmee het vangnet. Uitgangspunt bij alle oplossingen is het versterken van de zelfredzaamheid van de inwoner. Dit betekent dat wanneer de inwoner vaardigheden mist om te kunnen participeren, het verwerven van vaardigheden onderdeel van het arrangement moet worden. Daar waar het een inwoner ontbreekt aan een sociaal netwerk, dient om blijvende afhankelijkheid van voorzieningen te voorkomen ingezet te worden op het verwerven van sociale contacten. Fase 3 Het arrangement De afgesproken oplossingen zijn het boodschappenlijstje voor het arrangement. In deze fase wordt op verschillende plaatsen de juiste ondersteuning voor de inwoner gehaald (het kopen van de boodschappen). Dit kunnen oplossingen binnen het gemeentelijk product- en dienstenpakket zijn, maar hieronder vallen ook alle diensten en producten die bij professionele maatschappelijke organisaties zijn ondergebracht. Wanneer er een brede vraag is naar een dienst of product dat niet verkrijgbaar is, moet innovatie en productvernieuwing leiden tot de oplossing. De vraag is immers leidend en niet het bestaande aanbod. Dit wordt verder uitgewerkt in paragraaf 3.2.5. 3.2.4 Gevolgen van Het Gesprek voor de (gemeentelijke) loketfunctie De huidige gemeentelijke loketfunctie is nog te veel gericht op het bieden van (individuele) Wmo-voorzieningen en moet gaan ‘kantelen’. Hoe het gemeentelijk loket er uit komt te zien, wordt in de komende jaren bepaald op basis van lokale keuzen. In ieder geval moeten bij een gekantelde werkwijze de volgende aspecten een plaats krijgen binnen de loketfunctie: Het startpunt van Het Gesprek met de inwoner is niet meer de aanvraag voor een specifieke (individuele) voorziening, maar een melding van een (probleem)situatie. Integrale vraagbenadering. Bredere taak dan Wmo, ook aanpalende beleidsterreinen en wet- en regelgeving. Het gaat er niet om zoveel mogelijk voorzieningen aan te bieden, maar om te kijken wat nodig is. Uitgangspunt is eigen kracht en medeverantwoordelijkheid van de inwoner. Bij elk arrangement moet de bevordering van de zelfredzaamheid uitgangspunt zijn voor de oplossing. Er is aandacht voor de mantelzorger. Er is een knip tussen Het Gesprek en werkelijke toewijzing (Het Gesprek leidt niet automatisch tot een aanvraag of tot een toewijzing). Een aanvraag volgt uit Het Gesprek en gaat er niet aan vooraf. Wanneer uit Het Gesprek een aanvraag voortkomt, mag deze niet tot een onnodig lange procedure leiden, maar moet het een kwestie zijn van toetsen en verstrekken. Een sociale kaart is een hulpmiddel voor de inwoner om zelf oplossingen te vinden.
13
-
Een sociale kaart ondersteunt de loketmedewerker bij het vinden van oplossingen. Het Gesprek vraagt om specifieke kwaliteiten van de loketmedewerker. De informatievoorziening in het loket moet gekanteld worden: bijvoorbeeld geen folders waarin voorzieningen gepromoot worden, maar een folder over De Kanteling en Het Gesprek.
De bovenstaande punten zijn ook van belang voor de ontwikkeling van de gekantelde loketfunctie bij professionele maatschappelijke organisaties. 3.2.5 Vanuit de vraag sturen op een samenhangend aanbod Bij het oplossen van problemen van onze kwetsbare inwoners staat de vraag centraal en niet het aanbod van voorzieningen. Het Gesprek brengt de ondersteuning op cliëntniveau in beeld. Het noodzakelijke arrangement kan pas worden gerealiseerd wanneer het aanbod aansluit op de vraag. De gemeente vervult de rol van aanjager en regisseur om vanuit de vraag te komen tot een compleet en samenhangend aanbod over de volle breedte van participatie, over de grenzen van wettelijke kaders heen. Verbreden en verbinden Het bieden van een arrangement op maat maakt het noodzakelijk om verbindingen te leggen tussen de verschillende (gemeentelijke) taken. De Wmo staat niet op zich. Diverse wet- en regelgeving maken de gemeente verantwoordelijk voor participatie. In de komende jaren worden deze verantwoordelijkheden nog uitgebreid door de decentralisatie van taken van het rijk en de provincie naar de gemeente. Leemtes in het aanbod moeten worden ingevuld, overlap voorkomen; combinatie- en samenwerkingsmogelijkheden (beter) benut. Het door Movisie15 geïntroduceerde participatiewiel is een hulpmiddel om de samenhang zichtbaar te maken en een overzicht te krijgen van alle verschillende vormen van participatiebevordering. Onderstaande afbeelding is ten behoeve van de leesbaarheid vergroot opgenomen in bijlage II.
In het participatiewiel staat de eigen kracht van de inwoner centraal. Zijn ondersteuningsbehoefte heeft betrekking op één of meerdere participatiedoelstelling(en) die worden omgezet in vormen van participatie en ondersteuning. Daartoe wordt het arrangement samengesteld. De doelen en vormen van participatie en ondersteuning vallen binnen verschillende wettelijke kaders, waaronder de Wmo, WWB (Wet Werk en Bijstand), Wsw (Wet sociale werkvoorziening) en AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). 15
Organisatie voor kennis en advies over maatschappelijke ontwikkeling. In opdracht werkend voor overheden, burgerinitiatieven, vrijwillige- en professionele organisaties. 14
Voor brede doelgroep toegankelijk Algemene voorzieningen dienen breed toegankelijk te zijn. De gewenste kanteling van individuele naar algemene voorzieningen maakt het noodzakelijk om zowel bij de ontwikkeling als bij de uitvoering van het beleid rekening te houden met de verschillen tussen mensen en dan vooral tussen mensen zonder en met beperkingen. Dit is een brede, overkoepelende benadering voor het bereiken van de doelstellingen van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het uitgangspunt is algemeen waar mogelijk, specifiek waar nodig. Bijvoorbeeld mantelzorgondersteuning moet gericht zijn op alle mantelzorgers: jong en oud, zorgend voor mensen met lichamelijke en psychische beperkingen en gericht op verzorging dan wel andere vormen van ondersteuning. Productvernieuwing Het arrangement, waarin de vraag centraal staat, zal leiden tot innovatie en productvernieuwing. Niet meer het (historisch tot stand gekomen) aanbod staat centraal, maar de brede ondersteunings- en participatievraag van de klant. Maatschappelijke organisaties moeten meer dan in het verleden aandacht geven aan het bevorderen van de zelfredzaamheid en netwerkontwikkeling van de klant. Is er een brede vraag naar een dienst of product dat niet verkrijgbaar is, dan moet dit worden opgepakt. Overlap dient te worden voorkomen. Combinatie- en samenwerkingsmogelijkheden moeten (beter) worden benut. Het organiseren van gezamenlijke activiteiten en het gezamenlijk gebruik maken van (multifunctionele) accommodaties wordt gestimuleerd uit het oogpunt van participatie en integratie, netwerkontwikkeling, efficiëntie en kostenbeheersing. De gemeente heeft in dit proces de functie van aanjager en regievoerder. De financiële relatie met maatschappelijke organisaties, inkoop of subsidiëring, wordt daarbij als middel gebruikt om hen mee te laten kantelen. De gemeente neemt geen actie als de samenleving voorziet in de behoefte en het aanbod in beginsel toegankelijk is voor alle inwoners. Inzet vrijwilligers Gesubsidieerde instellingen worden gestuurd vanuit de brede door de gemeente geformuleerde vraag. De gemeente stimuleert de instellingen om bij hun diensten meer vrijwilligers in te zetten. Op deze wijze worden inwoners geactiveerd om maatschappelijk bij te dragen, wordt het sociaal netwerk rondom kwetsbare inwoners uitgebreid en kunnen de kostprijzen gedrukt worden. De inzet van inwoners is niet vanzelfsprekend. Het proces van ondersteuning bieden aan naasten of kwetsbaren in de eigen leefomgeving of het doen van vrijwilligerswerk, zal via communicatie vanuit de gemeente en maatschappelijke organisaties gestimuleerd moeten worden. 3.3 Doelstellingen Ten aanzien van ‘Het Gesprek en een samenhangend aanbod’ zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: 1. Alle inwoners zijn (naar vermogen) in staat de eigen kracht en hun sociale omgeving te benutten. 2. Alle inwoners voeren (naar vermogen) de regie over het eigen leven. 3. Inwoners nemen verantwoordelijkheid voor elkaar en de eigen leefomgeving. 4. Het verbeteren van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van algemene en specifieke voorzieningen. 5. Het terugdringen van inzet van individuele voorzieningen. 6. Het realiseren van een brede en hoogwaardige loketfunctie. 7. De gemeente en professionele maatschappelijke organisaties hanteren een integrale vraagbenadering in hun contacten met de inwoner, waarbij de eigen kracht centraal staat. 3.4 Actiepunten Ten aanzien van ‘Het Gesprek en een samenhangend aanbod’ zijn de volgende actiepunten geformuleerd: Het opstellen en uitvoeren van een communicatieplan om een kanteling in denken en doen bij inwoners te realiseren. Het realiseren van een kanteling in denken en doen bij medewerkers van de gemeente door bijvoorbeeld training en opleiding. Het opstellen en uitvoeren van een nieuw subsidiebeleidskader waardoor maatschappelijke organisaties gestimuleerd worden volgens De Kanteling te gaan werken.
15
-
Het implementeren van de methode van Het Gesprek. Het implementeren van de methode Familiezorg. Het maken van afspraken met maatschappelijke organisaties om een sluitend en gekanteld aanbod te creëren.
16
Hoofdstuk 4
Opvoeden en opgroeien
4.1 Inleiding In prestatieveld 2 van de Wmo is vermeld dat de gemeente verantwoordelijk is voor: Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden. Bij de invulling van deze wettelijke verantwoordelijkheid richt de gemeente zich op de volgende vijf gemeentelijke taken: 1. Informatie en advies over opvoeden en opgroeien: zowel gevraagde als ongevraagde informatie over opvoeden en opgroeien en het beantwoorden van specifieke vragen van ouders en jeugdigen. 2. Signalering van problemen van jeugdigen en opvoeders: vroegtijdig signaleren van problemen van jeugdigen, opvoeders en betrokkenen die problemen wellicht zelf niet goed onderkennen. Hierbij moet ook aandacht zijn voor beginnende delinquentie. 3. Toeleiding naar het hulpaanbod: nadat een vraag of probleem is gesignaleerd moet zo snel mogelijk hulp worden geboden. Hiervoor is een inzichtelijk ondersteunings- en zorgaanbod nodig, zowel voor de hulpvragers als voor de beroepskrachten. 4. Licht pedagogische hulp: kortdurende advisering en lichte hulpverlening op momenten dat de opvoeding dreigt te stagneren. 5. Coördinatie van de zorg op lokaal niveau: hierbij gaat het om gezinnen met meervoudige problematiek, die te maken hebben met diverse instanties en hulpverleners. Het is aan de gemeente om te zorgen dat lokale instellingen afspraken maken over het bij elkaar brengen van afzonderlijke probleemsignalen en het onderling afstemmen van de hulpverlening. In de formulering van de wettekst ligt het accent op ondersteuning bij problemen. Vanuit de gemeente willen wij de preventie benadrukken. Het is belangrijk dat ouders en jeugdigen een deskundig antwoord krijgen op hun vragen voordat er problemen ontstaan. Deze gemeentelijke taken worden in de komende jaren uitgebreid. De jeugdzorg wordt namelijk een gemeentelijke taak en ook de overgang van AWBZ-functies naar de gemeente heeft gevolgen voor de uitvoering van taken met betrekking tot jeugd. Dit vraagt om een vroegtijdige voorbereiding. Meer informatie hierover staat in paragraaf 4.3. 4.2 Context In de regio Uden Veghel is een groot scala aan basisvoorzieningen aanwezig, waaronder consultatiebureau’s, jeugdgezondheidszorg, schoolmaatschappelijk werk en jeugdpreventiewerk. In de eerste beleidsperiode van de Wmo, 2008 tot en met 2011, heeft de gemeente zich gericht op een sluitende jeugdketen en het realiseren van een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Het CJG is een netwerkorganisatie waarin de GGD, Thuiszorg, Aanzet maatschappelijk werk en MEE samenwerken. Uitgangspunt is dat die instellingen in samenhang afspreken wat er in een gezin moet gebeuren en wie wat wanneer doet. Dit wordt aangeduid onder de noemer “één kind, één gezin, één plan”. De gemeente heeft vanuit haar rol als regisseur en subsidieverlener aan het CJG de leidende rol gegeven in de uitvoering van de ondersteuning van jeugdigen en ouders. De inspanningen in de afgelopen periode hebben zich vooral gericht op het realiseren van samenwerking door de kernpartners in een frontoffice. Voor een goede herkenbaarheid en lokale bereikbaarheid is daarom in elke gemeente in de regio een fysiek inlooppunt van het CJG gerealiseerd.
17
4.3 Visie Jeugdigen moeten zich optimaal kunnen ontwikkelen en probleemloos kunnen opgroeien tot zelfstandig functionerende volwassenen. Zij kunnen daarbij gebruik maken van de mogelijkheden die de samenleving te bieden heeft om hun eigen kracht te ontwikkelen en te versterken. Belangrijk is dat jeugdigen zich bewust worden van het feit dat ze deel uitmaken van de samenleving en dat zij uiteindelijk verantwoordelijkheid kunnen dragen voor hun eigen functioneren in die samenleving. Het grootste deel van de jeugdigen vindt hier zonder of met minimale ondersteuning zijn weg in. Voor een kleine groep is echter meer ondersteuning nodig. Ook is van belang dat ouders en gezinnen goed worden toegerust voor hun opvoedingstaak. In eerste instantie wordt uitgegaan van de eigen kracht en hulp van de sociale omgeving. Voor voorlichting en advies kan men terecht bij professionals. Als ondersteuning nodig is wordt zoveel mogelijk ingezet op licht preventieve hulp. Aandachtspunt hierbij is dat de meest kwetsbare doelgroepen vaak het moeilijkst bereikbaar zijn. De signaleringsfunctie van professionele organisaties, scholen en verenigingen is daarom van groot belang: ‘it takes a village to raise a child’. De gemeente is verantwoordelijk voor een integraal preventief lokaal jeugdbeleid en heeft hierin de regie. Ze richt zich op het bewaken van de doorgaande lijn in het jeugdbeleid. Daarmee wordt bedoeld dat ondersteuning aanwezig is voor jeugdigen van 0 tot 25 jaar. Passende ondersteuning is aanwezig voor kinderen in de voorschoolse fase, basisschoolleeftijd, het voortgezet onderwijs, het vervolgonderwijs en in het arbeidsproces. Hieraan wordt invulling gegeven met inzet van het CJG. De regierol van de gemeente zal door provinciale en landelijke ontwikkelingen (zie hieronder) de komende jaren groter worden. Hieronder worden deze ontwikkelingen verder toegelicht. Doorontwikkeling CJG Het CJG moet verder ontwikkeld worden om een verbetering te bereiken in de samenwerking tussen partnerorganisaties. De doorontwikkeling geeft invulling aan De Kanteling en richt zich op vier aspecten: 1. Een betere aansluiting van het lokale en regionale aanbod op de behoefte van jeugdigen en hun ouders. Overlap en hiaten in het bestaande aanbod moeten worden opgeheven door het CJG. 2. Een cultuuromslag om de netwerkorganisatie CJG verder vorm te geven: de deelnemende organisaties en medewerkers zijn ‘ CJG-ers’ en niet meer enkel verbonden aan de ‘eigen’ organisatie. Schoolmaatschappelijk werkers moeten bijvoorbeeld worden gezien als medewerkers van het CJG en niet als medewerkers van maatschappelijk werk. 3. Het CJG als een van de locaties waar Het Gesprek gevoerd gaat worden: De centrale vraag daarbij is wat er nodig is om jeugdigen en het gezin goed te laten functioneren in de samenleving. Medewerkers van het CJG bespreken, aan de hand van het participatiewiel, de diverse leefgebieden om gestelde vragen te verhelderen. Vervolgens wordt met de jeugdigen en hun ouders naar een oplossing gezocht. Daarbij staat het benutten van de eigen kracht van jeugdigen en hun ouders voorop, maar zijn algemene en individuele voorzieningen aanwezig voor situaties waarin jongeren en ouders niet zelf of met hulp van hun omgeving tot een passende oplossing kunnen komen. 4. Om meer jeugdigen te bereiken moet het CJG outreachend werken. Dit betekent dat de aansluiting met de vindplaatsen (zoals peuterspeelzalen, scholen, verenigingen en jongerencentra) wordt versterkt. Deze vindplaatsen worden daardoor beter toegerust op hun maatschappelijke ondersteuningstaak. Zij kunnen bij het CJG terecht voor informatie en advies, signalering en toeleiding naar hulpaanbod. Transitie jeugdzorg Om de effectiviteit van de jeugdzorg te verbeteren is in het regeerakkoord een stelselherziening aangekondigd, ook wel transitie jeugdzorg genoemd: de geïndiceerde jeugdzorg, jeugdbescherming, jeugdreclassering, de sector Licht verstandelijke gehandicapten (jeugd-LVG) en de Jeugd Geestelijke gezondheidszorg (jeugd GGZ) moeten integreren tot een stelsel voor hulp aan jeugdigen en gezinnen. De verantwoordelijkheid hiervoor komt geheel bij de gemeente te liggen, inclusief de financiële verantwoordelijkheid. Dit brengt een nieuwe financieringsstructuur met zich mee omdat de huidige jeugdzorg en preventie worden gefinancierd uit AWBZ, Zorgverzekeringswet, provinciale middelen en gemeentelijke middelen.
18
Bij het overhevelen van deze taken naar de gemeente realiseert het rijk een structurele bezuiniging. Dit betekent dat de gemeente anders uitvoering moet geven aan deze verantwoordelijkheid dan provincie en rijk tot op heden doen: lichte hulp waar kan en alleen zware hulp waar dat noodzakelijk is. Met de nieuwe taken kan de gemeente de stijgende vraag naar gespecialiseerde zorg terugdringen door de hulp dichtbij eerder en sneller in te zetten. Het CJG krijgt hierin een belangrijke rol omdat het als frontoffice gaat dienen voor jeugdzorg van de gemeente. Vooruitlopend op deze transitie hebben de gemeenten in de regio Uden-Veghel pro-actief, in overleg met de provincie, stappen gezet om de instroom in de geïndiceerde jeugdzorg te verminderen en de uitstroom te vergroten. Hiervoor wordt het lokale hulpaanbod op het gebied van opvoeden en opgroeien uitgebreid. Met provinciale subsidie gaan de gemeenten experimenteren en een aantal preventieprogramma’s lokaal aanbieden. Daarnaast hebben zorgaanbieders ruimte gekregen om een aantal zorgprogramma’s zonder indicatie aan te bieden. Overheveling AWBZ-functies Bij de overheveling van de AWBZ-functies dagbesteding en begeleiding naar de Wmo moet de gemeente vanuit haar rol om participatie in de maatschappij te bevorderen een andere invulling geven aan deze activiteiten. Daarbij gaat zij niet, zoals in de AWBZ uit van verzekerde rechten, maar staat het resultaat voorop. De invulling kan via maatwerk leiden tot verschillen per persoon. Op dit moment is nog niet geheel duidelijk om welke cliënten het gaat, maar wel is zeker dat het ook een grote groep jeugdigen betreft. De begeleiding van kinderen met een verstandelijke handicap wordt bijvoorbeeld een taak van de gemeente. Voordat de gemeente een standpunt kan innemen over de invulling van deze taken en de rol van het CJG daarin is nadere informatie vanuit de rijksoverheid en de VNG noodzakelijk. 4.4 Doelstellingen Ten aanzien van ‘Opvoeden en opgroeien’ zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: 1. Jeugdigen kunnen zich optimaal ontwikkelen en zonder al te veel problemen opgroeien tot zelfstandig functionerende volwassenen. 2. Ouders zijn in staat om hun kinderen op te voeden tot zelfstandig functionerende volwassenen. 3. Professionals, scholen en verenigingen zijn in staat tijdig problemen te signaleren en daarop gepaste actie te ondernemen. 4. Jeugdigen, hun ouders en professionals kennen het CJG als centrale toegang voor vragen over en hulp bij opvoeden en opgroeien. 5. Het aanbod van het CJG sluit aan bij vragen van jeugdigen, ouders en professionals. 6. Het aanbod van het CJG is sluitend en bevat geen overlappingen. 7. De verkokering tussen deelnemende partijen in het CJG wordt opgeheven. 8. Bij het zoeken van passende oplossingen om jeugdigen en ouders goed te laten functioneren in de samenleving past het CJG vraagverheldering via Het Gesprek toe. 9. Het CJG optimaliseert de aansluiting met de vindplaatsen. 10. Het taboe op opgroei- en opvoedhulp doorbreken: opgroei- en opvoedvragen zijn normaal. 11. Het CJG is het centrale punt voor toeleiding naar geïndiceerde zorg 4.5 Actiepunten Ten aanzien van ‘Opvoeden en opgroeien’ zijn de volgende actiepunten geformuleerd: Jaarlijks een regionaal actieplan opstellen voor het CJG. Organiseren van eigenkracht conferenties. Hulpaanbod opzetten met betrekking tot echtscheidingsproblematiek. Gevolgen transitie jeugdzorg in beeld brengen en op basis van bevindingen de transitie zorgvuldig voorbereiden.
19
Hoofdstuk 5
Mantelzorg en vrijwilligerswerk
5.1 Inleiding In prestatieveld vier van de Wmo is met betrekking tot mantelzorg en vrijwilligerswerk het volgende opgenomen: Het ondersteunen van mantelzorgers, daaronder begrepen steun bij het vinden van adequate oplossingen indien zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede het ondersteunen van vrijwilligers. Dit prestatieveld speelt een cruciale rol in het Wmo-beleid. Mantelzorg en vrijwilligerswerk geven namelijk invulling aan de sociale omgeving die mensen nodig hebben om te kunnen blijven participeren in de samenleving. Mantelzorg is onbetaalde zorg voor een chronische zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Mantelzorg is vaak langdurig en intensief. De mantelzorger is geen beroepsmatige zorgverlener, maar geeft zorg omdat hij/zij een persoonlijke band heeft met de zorgvrager. Vrijwilligers in de zorg bieden praktische, sociale en emotionele ondersteuning gedurende een relatief lange periode aan mensen met een langdurige ziekte of handicap. Deze zorg wordt onbetaald en onverplicht verricht, al dan niet in aanvulling op professionele zorg. Vrijwilligerszorg vindt plaats vanuit georganiseerd verband. Het verschil met mantelzorg is dat er geen sprake is van zorg voor een naaste die tot hetzelfde sociale netwerk behoort. De onbetaalde zorg die wordt verricht door vrijwilligers en mantelzorgers wordt ook wel informele zorg genoemd. Vrijwilligerswerk is werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving. Degene die vrijwilligerswerk verricht is daar voor zijn of haar levensonderhoud niet van afhankelijk. Een vrijwilligersorganisatie is een organisatie die bestaat uit vrijwilligers of werkt voor vrijwilligers of werkt met inzet van vrijwilligers. Vrijwilligerswerk in de zorg is onderdeel van de brede definitie van vrijwilligerswerk. 5.2 Algemene visie Het beroep op de gezondheidszorg wordt als gevolg van de vergrijzing groter. De betaalbaarheid van de gezondheidszorg moet in de toekomst gegarandeerd kunnen worden en er moet worden ingespeeld op een tekort aan zorgpersoneel, mede veroorzaakt door ontgroening van de bevolking. Om dit op te vangen, is informele zorg nodig. Informele zorg is het fundament onder de beroepsmatige zorg en de economische en maatschappelijke waarde is groot. Omdat onbetaalbaarheid en personeelstekorten dreigen in de gezondheidszorg wordt informele zorg in de nabije toekomst nog belangrijker. Mantelzorgers en vrijwilligers in de zorg beperken de kosten van professionele zorg en vormen vaak de kern van het sociaal vangnet. In de ideale situatie versterken professionele zorg, vrijwilligerswerk en mantelzorg elkaar. Dat kan alleen onder de voorwaarde dat er een goede afstemming en samenwerking bestaat tussen mantelzorgers, vrijwilligers en professionele zorgverleners. Op deze wijze kunnen vraag en aanbod naar professionele en informele zorg effectiever afgestemd worden en efficiënter ingezet worden. In individuele zorgsituaties kunnen regiegesprekken (paragraaf 5.2.1) worden ingezet om de coördinatie tussen alle partijen te regelen.
21
Binnen de gemeentegrenzen zijn veel vrijwilligers actief. Zij vormen het cement van de samenleving. Zij zetten zich breed in voor de eigen leefomgeving en de gemeenschap. Vrijwilligerswerk krijgt met name vorm door spontaniteit en autonomie van inwoners. De gemeente waardeert deze initiatieven en ondersteunt waar nodig vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties. Door het stimuleren van het vrijwilligerswerk ondersteunt de gemeente de medeverantwoordelijkheid van mensen voor elkaar en de samenleving.
Het inzetten van mantelzorgers en vrijwilligers past in De Kanteling: inwoners zijn medeverantwoordelijk voor elkaar en hun leefomgeving. De gemeente waardeert informele zorg en vrijwilligerswerk en wil dit stimuleren en faciliteren. Inwoners die zorgtaken en vrijwillige werkzaamheden verrichten vormen de kracht van de samenleving. De groter wordende groep ouderen speelt daarin een belangrijke rol. Naast meer ouderen die een beroep op zorg doen, staat er namelijk ook een groeiende groep actieve, vitale, mondige en maatschappelijk betrokken ouderen klaar voor het verrichten van deze informele zorg en vrijwilligerswerk. 5.2.1 Visie op mantelzorg De gemeente wil mantelzorgers in staat stellen hun zorgtaken te vervullen en vol te houden. Mantelzorgers moeten kunnen rekenen op voldoende ondersteuning. Hierbij staat hun welbevinden centraal. Vooropgesteld moet worden dat de meeste mantelzorgers voldoening halen uit en plezier beleven aan hun inzet voor een ander. Een kleiner deel van de mantelzorgers ondervindt (ernstige) problemen bij hun inzet. Het bieden van ondersteuning aan mantelzorgers moet bijdragen aan het oplossen van de problemen die zij ervaren, maar ook aan het behouden van het gevoel van meerwaarde en voldoening bij het verlenen van mantelzorg. Met De Kanteling van de Wmo wordt er meer en vaker een beroep gedaan op mantelzorgers. Ondersteuning van de mantelzorgers wordt dan ook belangrijker. Zij zijn echter (nog) niet sterk geneigd om ondersteuning voor zichzelf te vragen. Enerzijds omdat zij zich niet bewust zijn van (dreigende) zware belasting of overbelasting, mogelijk omdat ze zichzelf niet altijd als mantelzorger herkennen. Anderzijds omdat zij eerder geneigd zijn om vanuit de zorgbehoevende een vraag te formuleren dan vanuit hun eigen behoefte. Hun eigen belang zetten mantelzorgers vaak op een tweede plaats. Zij zien hun zorg voor een familielid of vriend als vanzelfsprekend. Om mantelzorgers te ondersteunen werken de gemeente en de netwerkpartners samen bij het in kaart brengen van de ondersteuningsbehoefte en het formuleren van oplossingen. Ondersteuning van mantelzorgers kan op diverse manieren vorm krijgen. Er is een gevarieerd pakket aan ondersteuning nodig dat aansluit bij de grote diversiteit aan situaties en vragen van mantelzorgers en zorgvragers. Uit een totaalpakket aan ondersteunende functies kan de best passende ondersteuning voor de desbetreffende mantelzorger worden gekozen. Het totale pakket omvat16: 1. informatie; 2. advies en begeleiding; 3. emotionele steun; 4. educatie; 5. praktische hulp; 6. respijtzorg 7. financiële tegemoetkoming; 8. materiële hulp. Bij het verlenen van zorg door meerdere partijen, waaronder mantelzorgers, ontstaat regelmatig behoefte aan een systeembenadering. Hieraan wordt uitvoering gegeven in Familiegesprekken en Regiegesprekken: Familiegesprekken: als een familie met een langdurige ziekte wordt geconfronteerd raakt dit alle leden én heeft het effect op alle leden en hun onderlinge verhoudingen. Families/zorgsystemen hebben behoefte aan hulp bij het voeren van het noodzakelijke gesprek om met elkaar in contact te komen en samen de zorg te bieden die nodig is.
16
De acht Basisfuncties Mantelzorg zijn opgesteld door het Ministerie van VWS, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Mezzo (belangenbehartiging van informele zorgverleners) 22
-
Regiegesprekken: als meerdere zorgdisciplines van diverse organisaties worden ingezet zien families vaak door de bomen het bos niet meer. Zij raken het gevoel van regie kwijt en hebben behoefte aan afstemming en samenwerkingsafspraken rondom de inzet van de benodigde zorg. Dit betreft zowel zorg die verleend wordt door mantelzorgers als zorg die verleend wordt door vrijwilligers en/of professionele zorgaanbieders.
Mantelzorgondersteuning wordt in onze regio via een groeimodel ontwikkeld tot een situatie waarin aanbieders van welzijn, wonen en zorg de ondersteuning van mantelzorgers integraal met elkaar verzorgen naar de wens van het mantelzorgsysteem. De aanbieders richten hun dienstverlening niet enkel op de zorgvrager, maar ook op de mantelzorger. Op termijn is het voeren van familie- en regiegesprekken onderdeel van hun dienstverlening. Om dit te bereiken wordt gebruik gemaakt van de methode Familiezorg. Deze methode gaat uit van het benutten van de eigen kracht en van de sociale omgeving en geeft invulling aan De Kanteling. Familiezorg richt zich op relationele ondersteuning van de mantelzorgers en voorziet beroepskrachten van praktische handvatten voor iedere fase in het zorgproces. Zorgvrager en mantelzorger worden door beroepskrachten ondersteund om overbelasting te voorkomen. Zoals beschreven in paragraaf 1.3.4 is de rijksoverheid voornemens om de functies ‘Dagbesteding' en 'Begeleiding' van de AWBZ over te hevelen naar de Wmo. Omdat dit gepaard gaat met een structurele bezuiniging betekent dit dat de gemeente anders uitvoering moet geven aan deze verantwoordelijkheid dan het rijk tot op heden doet. Dit vergroot waarschijnlijk het beroep op mantelzorgers. Een zorgvuldige overheveling en passende mantelzorgondersteuning zijn dan ook van groot belang. Nadere invulling kan echter pas worden gegeven als er meer bekend is over de overheveling. 5.2.2 Visie op vrijwilligers in de zorg Voor de eerste keer worden in het gemeentelijk Wmo-beleid de vrijwilligers in de zorg als specifieke doelgroep benoemd. Hun inzet is van toenemende maatschappelijke en sociale waarde. Vrijwilligers in de zorg zijn onmisbaar in onze samenleving. Zij dragen in belangrijke mate bij aan de zelfredzaamheid en participatie van anderen, aan verbinding, het vergroten van de onderlinge betrokkenheid en sociale samenhang in onze maatschappij. Vrijwilligers in de zorg bieden inwoners de mogelijkheid tot ontmoeting en het opdoen van contacten. Hierbij is persoonlijke aandacht een belangrijk onderdeel. Zorg wordt steeds meer geleverd op basis van technische handelingen en er is steeds minder tijd voor persoonlijke aandacht. De vrijwilligers in zorg compenseren dit. Vrijwilligerswerk in de zorg draagt bij aan uitstel en/of vermindering van de aanspraak op professionele zorg. Om ervoor te zorgen dat vrijwilligers in de zorg hun werk goed kunnen uitoefenen, richt het gemeentelijk beleid zich op het faciliteren van randvoorwaarden voor de vrijwilligersorganisaties in de zorg. De gemeente geeft al invulling aan de ondersteuning van vrijwilligers(organisaties) in het algemeen (zie paragraaf 5.2.3). De komende periode wordt meer nadruk gelegd op ondersteuning van de vrijwilligersorganisaties in de zorg. Om het vrijwilligerswerk in de zorg optimaal te benutten moeten zorgvragers en hun mantelzorgers geïnformeerd zijn over de mogelijkheden om vrijwilligers in hun situatie in te zetten. Professionele organisaties in de zorg, zoals intramurale of tweedelijst zorginstellingen, zijn zelf verantwoordelijk voor het faciliteren van het vrijwilligerswerk dat wordt verricht binnen hun organisaties omdat de vrijwilligers taken verrichten ter vervanging van of aanvulling op de professionele zorg. Dit is namelijk geen taak van de gemeente in het kader van de Wmo. Wel kunnen ook deze vrijwilligers via de gemeente in aanmerking komen voor een collectieve vrijwilligersverzekering.
23
5.2.3 Visie op vrijwilligerswerk Vrijwilligerswerk is een uiting van actief burgerschap: dit toont betrokkenheid en een gevoel van verantwoordelijkheid voor de eigen leefomgeving. Het bindt en verbindt mensen, schept onderling vertrouwen en brengt sociale cohesie voort. Door vrijwillige inzet van inwoners worden allerhande diensten en activiteiten gerealiseerd. De Kanteling vraagt, nog meer dan voorheen, dat inwoners hun eigen mogelijkheden inzetten voor zichzelf, naasten, buurt en dorp. Vrijwilligers zetten zich in op vele terreinen, bijvoorbeeld sport, cultuur, schoonhouden van de eigen leefomgeving, onderwijs en het organiseren van evenementen. Ontwikkelingen zoals de vergrijzing, digitalisering en individualisering hebben gevolgen voor vrijwilligerswerk. Hierdoor wordt verwacht dat op termijn het aantal vrijwilligers terugloopt, dat de beschikbare vrijwilligers ouder zijn en dat invulling van bestuursfuncties moeilijker wordt. Door deze ontwikkelingen kunnen het proces van De Kanteling en de inzet voor de samenleving onder druk komen staan. Dit leidt tot uitdagingen, maar het biedt ook kansen. Er kunnen nieuwe doelgroepen worden aangeboord. De gemeente moet daarom inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties bewust maken van hun verantwoordelijkheid voor de sociale samenhang en leefomgeving en hen binnen hun mogelijkheden, ambities, talenten en interesses een actieve rol laten spelen in de maatschappij. De gemeente richt zich op de volgende taken: Netwerkontwikkeling: het kennen en onderhouden van het netwerk, de sociale kaart en relevante regelgeving rondom vrijwilligers, een kenniscentrum van de vrijwilligers. Bewustmaking: door middel van voorlichting en publiciteit aandacht geven aan en vragen voor vrijwilligers(-werk). Mensen laten weten dat vrijwilligerswerk bestaat, wat het inhoudt en wat het ondersteuningsaanbod is. Belangenbehartiging: “er zijn” voor de vrijwilligers en/of (belangen)organisaties en hen daar waar nodig kunnen ondersteunen. Deskundigheidsbevordering: informatie, advies en coaching. Vrijwilligerswerk toegankelijker maken en nieuwe doelgroepen aanboren, zoals bedrijven (maatschappelijk betrokken ondernemen, NL Doet), jongeren (Europees vrijwilligerswerk, maatschappelijke stages), ouderen (zilveren kracht), allochtonen en web-vrijwilligers17. Vrijwilligersorganisaties faciliteren, bijvoorbeeld door vereenvoudiging van regelgeving en het aanbieden van een gemeentelijke collectieve vrijwilligersverzekering. Voor vrijwilligerswerk zijn vijf basisfuncties geformuleerd die de gemeente handvatten kunnen bieden bij de inrichting van een ondersteuningsstructuur voor vrijwilligers: 1. Vertalen maatschappelijke ontwikkeling: de gemeente ontwikkelt met dit beleidsplan een visie op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen en formuleert hiervoor interactief beleid en voert dit uit. 2. Verbinden en makelen: verwachtingen en belangen van verschillende maatschappelijke spelers worden met elkaar verbonden. Het makelen van vraag en aanbod. 3. Versterken: opbouwen/onderhouden van een lokale/regionale ondersteuningsinfrastructuur. 4. Verbreiden: het promoten van vrijwilligerswerk en het tonen van waardering voor vrijwilligers. 5. Verankeren: het borgen van opgedane kennis en ervaring met vrijwilligerswerk.18 Deze basisfuncties maken deel uit van de bestaande ondersteuningsstructuur voor vrijwilligers. Daarnaast zijn ze verwerkt in de doelstellingen (paragraaf 5.3) en actiepunten (paragraaf 5.4).
17
18
Webvrijwilligers werken vanaf huis en delen hun tijd in zoals ze het zelf willen. Daardoor zijn zij sneller bereid op tijden te werken waarvoor vaak minder makkelijk vrijwilligers te vinden zijn De vijf Basisfuncties Vrijwilligerswerk zijn opgesteld door het Ministerie van VWS, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV). 24
5.3 Doelstellingen -
Bereiken van afstemming en samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers en professionele zorgverleners. Erkenning en waardering voor de rol die mantelzorgers en vrijwilligers spelen in het zorgaanbod rondom zorgvragers. Het verminderen van overbelasting bij mantelzorgers teneinde zorgvragers zolang mogelijk zelfstandig te kunnen laten wonen. Het integreren van mantelzorgondersteuning in de dienstverlening van professionele maatschappelijke organisaties. Het stimuleren van de inzet van vrijwilligers in de dienstverlening van professionele maatschappelijke organisaties. Inwoners stimuleren vrijwillige activiteiten binnen de informele zorg te organiseren en eraan deel te nemen. Het aanbod van en de vraag naar vrijwilligers op elkaar aan laten sluiten. Het stimuleren en faciliteren van vrijwilligerswerk. Vrijwilligers ervaren dat hun inzet door de gemeente wordt gewaardeerd.
5.4 Actiepunten -
-
-
Het bevorderen van de deskundigheid over mantelzorgondersteuning en de methode Familiezorg bij professionele maatschappelijke organisaties. Professionele maatschappelijke organisaties stimuleren hun mantelzorgondersteuning te richten op bediening van de brede groep mantelzorgers, zonder focus op ziektebeelden of andere doelgroepbenaderingen. Vrijwillige zorg een plaats geven in de gemeentelijke sociale kaart. In het gemeentelijk subsidiebeleid maatschappelijke organisaties stimuleren om nieuwe vormen van vrijwillige dienstverlening te ontwikkelen. Professionele maatschappelijke organisaties en intramurale en tweedelijns zorginstellingen stimuleren vrijwilligersbeleid te voeren waarin de volgende vragen een plek krijgen: * Hoe betrek je vrijwilligers bij verantwoorde zorg? * Welke grenzen stel je? Wat laat je vrijwilligers wel en niet doen? * Hoe werf en behoud je vrijwilligers? * Hoe kunnen maatschappelijke stages bijdragen aan het in een vroeg stadium betrekken van jongeren bij vrijwilligerswerk in de zorg? Welke plaats krijgt dit in de bedrijfsvoering? * Hoe stuur je vrijwilligers aan? Hoe zorg je voor een goede samenwerking met beroepskrachten? Inwoners, maatschappelijke organisaties en bedrijven bewustmaken van hun verantwoordelijkheid een actieve bijdrage te leveren aan de samenhang in de samenleving. Vrijwilligers ondersteunen met informatie, advies, begeleiding, ondersteuning en belangenbehartiging. Nieuwe doelgroepen stimuleren vrijwilligerswerk te gaan doen. Regelgeving met betrekking tot vrijwilligerswerk waar mogelijk vereenvoudigen. Waardering tonen voor vrijwilligers en vrijwilligerswerk, onder andere middels lokale bijeenkomsten. Voortzetten van het aanbod van gemeentelijke collectieve vrijwilligersverzekeringen.
25
Hoofdstuk 6
Maatschappelijke preventie, zorg en opvang
6.1 Inleiding De prestatievelden 7, 8 en 9 van de Wmo gaan over: het bieden van maatschappelijke opvang waaronder vrouwenopvang en huiselijk geweld; het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg (met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen); het bevorderen van verslavingszorg. Een klein deel van de inwoners kampt met ernstige problemen op meerdere/diverse leefgebieden zoals op het terrein van huisvesting, voeding, inkomen, sociale contacten en zorg. Dit wordt meervoudige of complexe problematiek genoemd. Onder mensen met complexe problemen verstaan we in dit verband mensen: 1. met ernstige psychische/psychosociale en/of verslavingsproblemen, 2. die tevens problemen ondervinden op minimaal twee levensgebieden (wonen, werken/scholing, dagbesteding, inkomen, sociaal netwerk, gezondheid) en niet voldoende zelfredzaam zijn om deze problemen zelfstandig (of met hulp van hun sociale omgeving) op te lossen. Inwoners met complexe problemen zijn veelal niet in staat om een zelfstandig leven te leiden en in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien. Zij hebben dringend hulp nodig om er weer bovenop te komen en om in ieder geval een verder afglijden naar verkommering of verloedering te voorkomen. De gemeente heeft op basis van de Wmo een verantwoordelijkheid voor inwoners die het zelfstandig niet redden en voor wie maatschappelijke uitval dreigt. Een gedeelte van deze inwoners kan betiteld worden als ‘zorgmijder’. Hieronder verstaan we een sociaal kwetsbaar persoon met meervoudige complexe problematiek die volgens derden hulp nodig heeft en niet vrijwillig gebruik maakt van zorg. Signalen openbaren zich meestal op lakaal niveau terwijl de zorg regionaal aangestuurd wordt. Bij het behoud of de terugkeer van de cliënt in de samenleving is samenwerking tussen beide niveaus noodzakelijk. De regie over het regionale beleid voor de maatschappelijke opvang, openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) 19 en het verslavingsbeleid voor deze inwoners is in handen van centrumgemeente Oss. Voor de terreinen vrouwenopvang en huiselijk geweld (Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld, ASHG) is ’s-Hertogenbosch de centrumgemeente. Dit betekent dat de geldstromen voor deze beleidsterreinen verlopen via deze gemeenten en dat zij de regierol invullen in samenspraak met de regiogemeenten. 6.2 Visie 6.2.1 Algemeen De ambitie van de gemeente is dat mensen met complexe problemen samenhangende zorg ontvangen waardoor zij zo zelfstandig mogelijk kunnen functioneren en kunnen deelnemen aan de samenleving. Verschillende organisaties/professionals voeren activiteiten uit die bijdragen aan het realiseren van deze ambitie. Om deze activiteiten goed te kunnen afstemmen, is een ketenbenadering vereist. De cliënt staat centraal in de keten. Organisaties werken niet meer vanuit hun eigen producten en diensten, maar vanuit de ketenbenadering rondom de cliënt. De ketenbenadering vereist dat zelfstandige partners samen werken aan het realiseren van afgestemde producten die voorzien in de behoeften van de cliënt.
19
Wat OGGZ is wordt in paragraaf 6.2.4 toegelicht 27
De gewenste ketenbenadering kent de volgende structuur: 1.
2.
3.
Preventie, signalering en melding: Op basis van tijdige signalering kan vroegtijdig hulp worden ingezet, zodat problemen snel opgepakt kunnen worden. Extra aandacht is nodig voor personen die geen gebruik mogen of willen maken van het bestaande zorg- en hulpverleningsaanbod. Deze ‘zorgmijders’ moeten via een outreachende werkwijze worden opgespoord en toegeleid naar zorg. Het project Bemoeizorg vervult hierin een belangrijke rol, maar ook intermediairs zoals huisartsen, scholen, woningcorporaties, politie en maatschappelijk werk hebben een belangrijke toegeleidingsfunctie. Hulp, opvang en zorg: Dit ketenonderdeel vormt de kern van de hulpverlening aan bijzondere groepen. Belangrijke elementen van deze zorg zijn: Integraliteit: Verschillende leefgebieden worden, wanneer nodig, betrokken bij het hulpverleningstraject (psychische, lichamelijke gezondheid, verslaving, financiën, wonen/huishouden, werk/scholing/dagbesteding, sociaal netwerk/vrije tijd, maatschappelijke aanpassing). Betrokkenheid bij en van de cliënt bij het traject van hulpverlening: Bij de realisering van het arrangement is niet het aanbod leidend, maar de situatie en de mogelijkheden van de cliënt. Gecoördineerde hulpverlening: maatschappelijk partners werken samen in de keten om het arrangement rondom de cliënt in te vullen. Nazorg en maatschappelijke participatie: Om het resultaat na afronding van de hulpverlening te behouden, kan (ook ongevraagde) nazorg en maatschappelijke participatie noodzakelijk zijn. Op deze wijze is er minder kans op terugval, worden de kansen voor een goede terugkeer in de maatschappij vergroot en blijven de cliënten tijdens een afbouwperiode in zicht van hulpinstanties zodat daar waar nodig tijdig ingegrepen kan worden. Sommige cliënten, van wie de hulpverlening in een intramurale voorziening is afgerond, beschikken niet meer over zelfstandige woonruimte. Het is belangrijk dat voor deze groep voldoende woningen beschikbaar komen om de terugkeer in de samenleving mogelijk te maken en de doorstroom in de voorzieningen te garanderen.
6.2.2 Maatschappelijke opvang: meer inzicht, minder instroom Centrale toegang en bemoeizorg De gemeenten in Brabant-Noordoost willen een centrale toegang voor de maatschappelijke opvang realiseren en de bemoeizorg verbeteren. De kernfunctie van beide punten is regie: coördinatie van de samenwerking van onderaf. Preventie, opvang en zorg moeten op cliëntniveau worden gecoördineerd. Dat levert bovendien meer inzicht in cliëntstromen en beleidsinformatie op waarmee het hele systeem van preventie, opvang en nazorg kan worden bijgestuurd. De centrale toegang en de verbetering van de bemoeizorg zijn onderdeel van het Regionaal Kompas20. Voor de realisatie hiervan is in de regio Brabant-Noordoost een ketenregisseur aangesteld. Het opzetten van een centrale toegang en de verbetering van bemoeizorg biedt levert een bijdrage aan het oplossen van de volgende knelpunten die zijn geconstateerd in de maatschappelijke opvang: Het aantal personen dat een beroep doet op de maatschappelijke opvang, het Verdihuis, is fors hoger dan de opvangcapaciteit. Van de 1000 personen die zich per jaar aanmelden, moeten 500 personen worden afgewezen. Het inzicht in de totale groep personen die een beroep doet op het Verdihuis (opgenomen zowel als afgewezen) is onvoldoende. Van echte ketensamenwerking rond de doelgroep (dreigend) daklozen is nog geen sprake. Er worden vrouwen opgevangen in het Verdihuis die beter op hun plek zouden zijn in de vrouwenopvang. Deze is gevestigd in ’s-Hertogenbosch, maar hier spelen ook capaciteitsproblemen. Gevolg is dat de druk op de crisisopvang in het Verdihuis groot is.
20
Het Regionaal Kompas is een regionale uitwerking van de rijksopdracht voor centrumgemeenten om een koers te bepalen die leidt tot minder daklozen en minder overlast, betere opvang en betere zorg. Voor meer informatie over het Regionaal Kompas en de uitwerking daarvan wordt verwezen naar het Uitvoeringsplan Regionaal Kompas Brabant-Noordoost. 28
Versterken zorgnetwerken De gemeenten in Brabant-Noordoost willen uniformiteit aanbrengen in de werkwijze van de zorgnetwerken die in de diverse gemeenten actief zijn. De professionele organisaties die in de zorgnetwerken participeren werken namelijk regionaal. Gelijke werkwijzen voorkomen overlap en vergroten de effectiviteit van de acties die nodig zijn om een cliënt te kunnen helpen. Bovendien biedt dit meer duidelijkheid voor de bovenliggende laag van regionale bemoeizorgteams die op hun beurt weer betrokken zijn bij het verbeteren van de centrale toegang in de maatschappelijke opvang. Op dit moment is in alle gemeenten binnen de regio Uden-Veghel een zorgnetwerk actief waar casuïstiekbesprekingen plaatsvinden. Met het aanbrengen van eenheid in de werkwijzen kunnen de volgende geconstateerde knelpunten worden opgelost: De preventie van dakloosheid via lokale zorgnetwerken kan beter. De nazorg aan personen met maatschappelijke, psychiatrische en verslavingsproblematiek verdient meer aandacht. Met name het versterken van het lokaal netwerk rondom deze doelgroep is een aandachtspunt. Regiobinding De centrumgemeente in de regio waarmee een cliënt de meeste (sociale) binding heeft, moet verantwoordelijk zijn voor het aanbieden van maatschappelijke opvang. Uitgangspunt daarbij is dat gekozen wordt voor de regio waar de cliënt een positief netwerk –en dus de beste kans van slagen- heeft. Om deze regiobinding te bereiken kan de Gedragscode ‘Landelijke toegankelijkheid en regiobinding maatschappelijke opvang’ worden gebruikt. Dit levert een bijdrage aan het oplossen de volgende knelpunten die zijn geconstateerd: Cliënten uit andere regio’s dan Brabant-Noordoost doen een beroep op het Verdihuis en andersom. Cliënten worden door verschillende organisaties voor maatschappelijke opvang naar elkaar doorverwezen. De druk op de maatschappelijke opvang is te groot. 6.2.3 Huiselijk geweld Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke familiekring van het slachtoffer wordt gepleegd. Hieronder vallen lichamelijke en seksuele geweldpleging, belaging en bedreiging (al dan niet door middel van, of gepaard gaand met, beschadiging van goederen in en om het huis). Er is altijd sprake van een machtsverschil tussen dader en slachtoffer. Huiselijk geweld moet zoveel mogelijk worden voorkomen en de gemeente voert de regie ten aanzien van de preventie van huiselijk geweld. Waar huiselijk geweld zich voordoet moet deze situatie zo snel mogelijk worden gestopt. Huiselijk geweld is moeilijk bespreekbaar. Via voorlichtingsactiviteiten moet de preventie en aanpak van huiselijk geweld bij inwoners onder de aandacht worden gebracht. Er moet worden gezocht naar innovatieve manieren om communicatiemiddelen beter in te zetten omdat bijeenkomsten over huiselijk geweld vanwege het taboe op dit onderwerp slecht worden bezocht. De voorlichtingsactiviteiten moeten leiden tot: Verbetering van de bekendheid van het regionale Steunpunt Huiselijk Geweld in ’s-Hertogenbosch, waar iedereen die te maken heeft met huiselijk geweld terecht kan voor ondersteuning: slachtoffers, getuigen, plegers en professionals Meer contact tussen mensen die met huiselijk geweld worden geconfronteerd en het Steunpunt Huiselijk Geweld. Huiselijk geweld is ingrijpend en gecompliceerd. Omdat betreffende gezinnen te maken hebben met problemen op verschillende levensterreinen is ketensamenwerking cruciaal. Het Steunpunt Huiselijk Geweld is het centrale punt voor preventie en aanpak van huiselijk geweld. De preventietaak van het steunpunt bestaat uit: Eerste hulp in de vorm van een luisterend oor, steun, informatie en advies Zorg voor snelle actie in situaties waar acute dreiging is Kortdurende hulp aan volwassen slachtoffers, kinderen en plegers Een consultatiefunctie voor professionals
29
In situaties waar huiselijk geweld zich voordoet heeft het Steunpunt Huiselijk Geweld een rol om deze situatie te beëindigen. De burgemeester is bevoegd in die gevallen een huisverbod op te leggen waarbij de dader voor de duur van tenminste 10 dagen de toegang tot de eigen woning wordt ontzegd. Veelal gebeurt dit door de hulp officier van justitie namens de burgemeester. Regelgeving hierover is vastgelegd in de Wet tijdelijk huisverbod. De Regionale Aanpak Kindermishandeling (RAK) is een belangrijk instrument om huiselijk geweld bij jeugdigen te verminderen. RAK is landelijk ontwikkeld en wordt per regio uitgevoerd door de centrumgemeente, met betrokkenheid van de regiogemeenten. Elke regio stelt een werkplan op over hoe risicogezinnen worden bereikt en het aanbod dat nodig is om kindermishandeling te voorkomen en aan te pakken. De aanpak van kindermishandeling is onderdeel van de taken van de uitvoerende organisaties op het gebied van jeugdbeleid (hoofdstuk 4). 6.2.4 Openbare geestelijke gezondheidszorg Inleiding Openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) is het signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de openbare geestelijke gezondheid, het bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen en het tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de openbare geestelijke gezondheidszorg. Het gehele aanbod van OGGZ-activiteiten in Brabant-Noordoost wordt gecoördineerd door het Platform OGGZ waarin alle gemeenten en de grootste aanbieders zitting hebben. Preventie Het aanbod van preventieactiviteiten moet sluitend zijn. In de komende jaren is het wenselijk om hierover met de zorgverzekeraars meer afstemming te zoeken en afspraken te maken over de financiering hiervan. Dit wordt op de schaal van de regio Brabant-Noordoost opgepakt door de centrumgemeente Oss. Bemoeizorg Vroegtijdige signalering van problemen bij kwetsbare doelgroepen wordt nagestreefd om zoveel mogelijk te voorkomen dat bemoeizorg noodzakelijk wordt. Eerstelijnszorgverleners zoals huisartsen, fysiotherapeuten en psychologen spelen daarin een belangrijke rol. Nauwe samenwerking tussen eerstelijnszorgaanbieders onderling en tussen aanbieders in de eerste- en de tweedelijnszorg is van groot belang bij het voorkomen van inzet van bemoeizorg. Nieuwe taken De overheveling van de AWBZ-functies begeleiding en dagbesteding naar de Wmo (zie paragraaf 1.3.4) heeft ook invloed op de OGGZ. Deze functie omvat onder andere activiteiten voor GGZ-cliënten bij zorgboerderijen en inlooppunten. De overheveling en de toepassing van het compensatiebeginsel hebben tot gevolg dat meer mensen met een hulpvraag aangewezen zijn op hun eigen mogelijkheden, . De functie bemoeizorg, als onderdeel van het gemeentelijk vangnet, wordt hierdoor belangrijker. 6.2.5 Verslavingszorg Inleiding Op het gebied van verslavingszorg vallen met name de ambulante verslavingszorg en de preventieactiviteiten op het gebied van alcohol, drugs en gokken onder het taakveld van de Wmo. In de regio Noordoost Brabant is Novadic-Kentron hiervoor de uitvoerende organisatie. Versterken lokale inzet De gemeente bekleedt een regierol ten aanzien verslavingszorg: zij is verantwoordelijk voor een sluitend preventieaanbod en voor een goed opgezet signaleringsnetwerk waarbij verslavingsproblematiek in een vroeg stadium kan worden herkend en aangepakt. De lokale zichtbaarheid van Novadic-Kentron moet verbeterd worden.
30
Novadic-Kentron heeft zitting in het lokale signaleringsnetwerk waardoor afstemming plaatsvindt met andere zorgpartijen die in de gemeente actief zijn. Regelmatige voorlichting over alcohol en drugs aan opvoeders is een aandachtspunt waarbij Novadic-Kentron wordt betrokken. 6.3 Doelstellingen Ten aanzien van ‘Maatschappelijke preventie, zorg en opvang’ zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: Bijzondere groepen functioneren zo zelfstandig mogelijk en nemen naar vermogen weer deel aan de samenleving, zonder dat zij als gevolg van hun situatie overlast voor hun omgeving veroorzaken. Het realiseren van een adequaat basisaanbod maatschappelijke ondersteuning. Het realiseren van een sluitende keten in het veld maatschappelijke ondersteuning. Het stoppen en/of voorkomen van huiselijk geweld. Het stoppen en/of voorkomen van alcohol-, drugs- en gokverslaving. De gemeente vervult een faciliterende rol in signalering en beleidsadvisering naar de centrumgemeenten en de maatschappelijke partners. Het verbeteren van registratiemogelijkheden in organisaties ten behoeve van maatschappelijke ondersteuning. 6.4 Actiepunten Ten aanzien van ‘Maatschappelijke preventie, zorg en opvang’ zijn de volgende actiepunten geformuleerd: Versterken lokale zorgnetwerken. Regelen Centrale Toegang en Bemoeizorg in de maatschappelijke opvang. Realiseren actiepunten van het Uitvoeringsprogramma Regionaal Kompas. Hanteren van de Gedragscode ‘Landelijke toegankelijkheid en regiobinding maatschappelijke opvang’. Met de zorgverzekeraars meer afstemming zoeken over een sluitend preventieaanbod en afspraken maken over de financiering hiervan. Verbeteren bemoeizorg. Onderzoek naar innovatieve communicatiemiddelen voor betere bekendheid van het Steunpunt Huiselijk Geweld. Implementeren functie begeleiding bij overheveling vanuit AWBZ naar de gemeente. Verbeteren zichtbaarheid Novadic-Kentron binnen de gemeente. Lokale uitvoering van het project ‘Alcohol 16 min geen goed begin’. Voorlichting alcohol en drugs. Onderzoeken of specifieke aandacht voor gameverslaving vereist is in het preventieaanbod van NovadicKentron.
31
Hoofdstuk 7
Volksgezondheid
7.1 Inleiding Volksgezondheid is niet als prestatieveld opgenomen in de Wmo. De gemeente heeft wel wettelijke taken op het gebied van volksgezondheid. Deze zijn vastgelegd in de Wet publieke gezondheid (Wpg). Publieke gezondheidszorg wordt in de Wpg omschreven als: Gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen voor de bevolking of specifieke groepen daaruit, waaronder het voorkomen en het vroegtijdig opsporen van ziekten. De gemeente heeft op basis van de Wpg de verplichting om eenmaal per vier jaar preventief gezondheidsbeleid op te stellen. Vóór de invoering van de Wmo werd voor het gezondheidsbeleid een afzonderlijk vierjarig beleidsplan opgesteld. Na enkele jaren ervaring met de Wmo is gebleken dat Wmo en de Wpg met elkaar verbonden zijn. Enerzijds is een goede gezondheid voor inwoners van belang om te kunnen (blijven) participeren in de samenleving. Anderzijds zijn bij de uitvoering van de Wmo gezonde inwoners nodig omdat zij de sociale omgeving vormen waarop steeds vaker een beroep zal worden gedaan. De Wmo, de Wpg, de AWBZ en de Zorgverzekeringswet (Zvw) raken steeds meer verweven. Dit is inzichtelijk gemaakt in het participatiewiel zoals opgenomen in hoofdstuk 3. Daarom wordt volksgezondheid niet langer als een afzonderlijk beleidsterrein gezien, maar als een wezenlijk en integraal onderdeel van het brede Wmo-beleid. Ten aanzien van volksgezondheid heeft de gemeente de volgende wettelijke taken: algemene bevorderingstaken (artikel 2 Wpg), onder andere de afstemming van de publieke gezondheidszorg met de curatieve gezondheidszorg, epidemiologie, gezondheidsbevordering en medische milieukunde; jeugdgezondheidszorg tot 19 jaar (artikel 5 Wpg); ouderengezondheidszorg vanaf 65 jaar (artikel 5a Wpg); infectieziektebestrijding (artikel 6 Wpg). De uitvoering van deze taken is door de gemeente grotendeels in handen gegeven van de GGD Hart voor Brabant. Dit past binnen de verplichting die de gemeente op basis van de Wpg heeft om een GGD in stand te houden. 7.2 Visie 7.2.1 Visie op leefstijl De gemeente wil haar inwoners stimuleren tot een gezonde leefstijl. Als iedereen een gezonde leefstijl hanteert: heeft dat een positief effect op het kunnen (blijven) participeren in de samenleving; vergroot en versterkt het de mogelijkheden van inwoners om maatschappelijk bij te dragen in de vorm van het verlenen van mantelzorg, het verrichten van informele zorg en het verrichten van vrijwilligerswerk; verlaagt het de druk op de eerste- en tweedelijns gezondheidszorg; vermindert dit gezondheidsverschillen tussen inwoners. Het gedrag en de leefstijl van inwoners zijn niet altijd bevorderend voor de eigen gezondheid. Vooral alcoholgebruik, overgewicht, lichamelijke inactiviteit, roken en drugsgebruik veroorzaken verlies aan gezondheid. Dit zijn daarom belangrijke aangrijpingspunten voor preventief gezondheidsbeleid. Een lichte verbetering naar een gezondere leefstijl was in de afgelopen jaren waar te nemen in onze regio. Desondanks is een ongezonde leefstijl nog steeds de grootste risicofactor voor gezondheidsverlies. Voor bevordering van een gezonde leefstijl bij alle inwoners, zowel risicogroepen als niet-risicogroepen, wordt met name inzet van de eerste lijn verwacht, zoals huisartsen.
33
Daarnaast hebben werkgevers en scholen een rol in het bevorderen van een gezonde leefstijl van hun medewerkers en leerlingen. Tot slot vervullen ook zorgverzekeraars een rol omdat preventie leidt tot minder instroom in de eerste- en tweedelijns gezondheidszorg. De gemeente richt zich vooral op het bevorderen van een gezonde leefstijl bij risicogroepen. Voor meer informatie over de omvang van risicogroepen en het gezondheidsprofiel in de regio en in de gemeente, wordt verwezen naar bijlage III. Meer epidemiologische kengetallen per gemeente zijn opgenomen in de uitgave ‘Gezondheid telt in ……………’ van de GGD Hart voor Brabant. Gezondheidspreventie is een proces dat jarenlange inzet vergt, alvorens effecten kunnen worden waargenomen. De speerpunten alcoholpreventie en preventie van overgewicht uit de beleidsperiode 2008-2011 worden daarom in de komende vier jaar voortgezet. Bij preventie van overgewicht wordt enerzijds geïnvesteerd in het bevorderen van gezonde voeding en anderzijds in voldoende beweging. Bij alcoholpreventie ligt na de nadruk op het voorkomen van alcoholgebruik door jongeren onder de zestien jaar en het verminderen van alcoholgebruik door jongeren vanaf zestien jaar. Het regionale project ‘Alcohol 16min geen goed begin’ vormt hiervoor het kader. Daarin worden de landelijke ontwikkelingen betrokken die momenteel gaande zijn, zoals meer verantwoordelijkheden voor de gemeente: onder andere de controle op de verkoop van alcohol. 7.2.3 Visie op eenzaamheid De gemeente wil de eenzaamheid onder inwoners signaleren en verminderen. Eenzame mensen zijn moeilijk bereikbaar en benaderbaar. Daarom is het van belang dat professionele en vrijwillige maatschappelijke organisaties samenwerken en dat activiteiten dicht bij de inwoners worden georganiseerd. Professionals zijn geschoold in het herkennen van verschillende vormen van eenzaamheid en kunnen de buren/omwonenden helpen bij het bespreekbaar maken van de problematiek. Daarmee worden sociale netwerken versterkt. Belangrijke partijen zijn onder andere welzijnsorganisaties, zorgaanbieders, thuiszorgorganisaties, huisartsen, maatschappelijk werk, GGZ, ouderenorganisaties en Zonnebloemafdelingen. De vermindering van eenzaamheid is nodig omdat er sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen zichtbaar zijn die (het gevoel van) eenzaamheid doen toenemen, zoals beschreven in paragraaf 1.3.2. Denk hierbij aan: een toename van het aantal alleenstaanden, kinderloze ouderen en een grotere spreiding (in afstand) van familieverbanden. Eenzaamheid komt voor onder mensen van alle leeftijden. 7.2.4 Visie op dementie Wij streven ernaar dat mensen met dementie zo lang mogelijk in hun thuissituatie kunnen blijven wonen. Dit vraagt om maatregelen voor mensen met geheugenproblemen, mensen met dementie, hun partners en familieleden en andere betrokkenen. Door de vergrijzing van de bevolking is er toename van het aantal mensen met dementie. De gemeente is verantwoordelijk voor ondersteuning in het vroege stadium van de ziekte, als er nog geen zorgindicatie is afgegeven, maar er al wel een niet-pluis gevoel is. Hierbij is van belang dat er continuïteit bestaat in de begeleiding van en ondersteuning aan mensen met dementie en hun mantelzorgers. Ook mantelzorgers moeten zij zo lang mogelijk kunnen blijven deelnemen in de samenleving. Omdat het aantal mensen met dementie in de komende jaren explosief stijgt, worden dementerenden en hun mantelzorgers als specifieke doelgroepen beschouwd. Dit is een uitzondering op de visie om geen afzonderlijk beleid te voeren voor mensen met specifieke ziektebeelden en/of beperkingen, zoals verwoord in paragraaf 1.4.6.
34
7.2.5 Visie op integraal beleid Bij bestuurlijke processen moeten gezondheidsaspecten en het bevorderen van de volksgezondheid standaard meegewogen worden in de besluitvorming. Gemeentelijk beleid ten aanzien van de fysieke en sociale leefomgeving, zoals woonomgeving, milieu, welzijn, sociale zaken, onderwijs en veiligheid bevat elementen die te maken hebben met gezondheidsbeleid. Dit vraag om expliciete aandacht voor volksgezondheid in het totale gemeentelijke beleid. Het belang van gezondheidsaspecten in de eigen leefomgeving is benoemd in paragraaf 2.2.7. 7.3 Doelstellingen -
Het bevorderen van een gezonde leefstijl bij inwoners. Het voorkomen van alcoholgebruik door jongeren onder zestien jaar. Het verminderen van alcoholgebruik door jongeren vanaf zestien jaar. Het terugdringen van overgewicht door bevordering van gezonde voeding en voldoende beweging. Het integreren van gezondheidsaspecten in het totale gemeentelijke beleid. Het verminderen van gezondheidsverschillen door met name aandacht te besteden aan risicogroepen: mensen die te maken hebben met bijvoorbeeld een laag opleidingsniveau, armoede en/of laaggeletterdheid. Het signaleren en verminderen van eenzaamheid. Het ondersteunen van dementerenden en hun mantelzorgers in een vroeg stadium van het ziekteproces.
7.4 Actiepunten -
Uitvoering geven aan het lokale plan van aanpak overgewicht. Uitvoering geven aan het regionale project ‘ Alcohol 16min, geen goed begin’, op de pijlers Publiek draagvlak en educatie, Beleid en regelgeving, Handhaving en Vroegsignalering. Het CJG organiseert periodiek een drugsvoorlichtingsbijeenkomst voor jongeren en ouders. Subsidiëring van de dementieconsulent (lokale keuze) Faciliteren van kleinschalige woonvormen voor onder andere dementerenden (lokale keuze). Versterken van samenwerking in de eerste lijn op het terrein van gezondheidsbevordering (lokale keuze). Verbetering van de bereikbaarheid van de eerste lijn (lokale keuze).
35
Hoofdstuk 8
Individuele Wmo-voorzieningen
8.1 Inleiding Prestatieveld 6 van de Wmo omvat: Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer. De gemeente heeft op grond van de Wmo een compensatieplicht. De wet noemt hierbij vier domeinen: een huishouden voeren; zich verplaatsen in en om de woning; zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel; medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan gaan. 8.2 Visie 8.2.1 Resultaatgericht werken De gemeente heeft een resultaatverplichting, waarbij de ondersteuning gericht is op zelfredzaamheid en participatie. De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden als inwoners het probleem niet zelf of in de eigen omgeving op kunnen lossen. De te behalen resultaten zijn het uitgangspunt in plaats van het aanbieden van voorzieningen. Wij onderscheiden binnen dit Wmo-prestatieveld ruim geformuleerde resultaten op basis van de vier domeinen die de wet benoemt. De vraag en specifieke situatie van de inwoner zijn uitgangspunt, met inachtneming van zijn eigen verantwoordelijkheid, ook in financiële zin. De oplossingen worden niet meer alleen bereikt door het bieden van individuele voorzieningen op indicatie. Sterker nog: de individuele voorzieningen vormen het vangnet. De acht resultaten zijn: 1. een schoon en leefbaar huis; 2. wonen in een geschikt huis; 3. beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften; 4. beschikken over schone, doelmatige en draagbare kleding; 5. het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren; 6. verplaatsen in en om de woning; 7. lokaal verplaatsen per vervoermiddel; 8. de mogelijkheid hebben om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Deze resultaten worden uitgewerkt in de gemeentelijke verordening en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning. 8.2.2 Het Gesprek als instrument om te kantelen Nadat de inwoner zich heeft gemeld met een hulpvraag, wordt indien nodig Het Gesprek gevoerd, zoals beschreven is in hoofdstuk 3. Er wordt samen met de klant een inventarisatie gemaakt van de situatie, mogelijkheden en onmogelijkheden. Aan de hand van deze inventarisatie wordt samen met de klant gekeken naar de oplossingsmogelijkheden om de vastgestelde resultaten te bereiken. Daarbij geldt het principe: eigen oplossingen eerst (eigen kracht/sociaal netwerk). Zo ontstaat een maatwerkoplossing per klant.
37
Op de 8 resultaatgebieden wordt bij het zoeken naar oplossingen de volgende prioriteitsvolgorde gehanteerd: 1. 2. 3.
4.
5.
6.
7.
De eigen kracht Wat kan de inwoner nog zelf uitvoeren, regelen en betalen? De sociale omgeving Wat kan de inwoner zelf regelen binnen zijn netwerk zoals gezinsleden, familie, buren en vrienden? Algemeen gebruikelijke voorzieningen Zijn er algemeen verkrijgbare voorzieningen inzetbaar die niet speciaal bedoeld zijn voor mensen met een beperking, maar ook door anderen gebruikt kunnen worden? Denk hierbij aan: een fiets met hulpmotor, een brommobiel etc. Algemene voorzieningen Zijn er algemene voorliggende voorzieningen die door iedereen waarvoor de voorziening bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken zijn, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure? Denk hierbij aan dagrecreatie voor ouderen, maaltijdservice en eetpunten, boodschappenservice, rolstoelpools, openbaar vervoer, kinderopvang, etc. Wettelijk voorliggende voorzieningen Zijn er wettelijk voorliggende voorzieningen die het probleem geheel of gedeeltelijk kunnen oplossen? Bijvoorbeeld hulpmiddelen voor arbeidsparticipatie, rolstoelen voor kortdurend gebruik, leerlingenvervoer, etc. Collectieve voorzieningen Zijn er voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt? Bijvoorbeeld het collectief vraagafhankelijk vervoer. Individuele voorzieningen Indien geen van de voorgaande mogelijkheden tot oplossingen leiden, is de verstrekking van een individuele voorziening het vangnet. Denk hierbij aan het verstrekken van een rolstoel, hulp in het huishouden of een woonvoorziening.
Deze prioriteitsvolgorde wordt vastgelegd in de verordening. Met deze werkwijze wordt de druk op de individuele voorzieningen beperkt, wordt het zo gewoon mogelijk meedoen in de samenleving gestimuleerd en worden mensen geactiveerd om zelf in oplossingen te gaan denken. Algemene voorzieningen voorkomen dat duurdere individuele voorzieningen noodzakelijk zijn. Het grote ontwikkelingspotentieel in de Wmo ligt bij het beter toegankelijk maken en uitbouwen van de algemene voorzieningen. Het proces tot wijziging in het voorzieningengebruik. Onderstaand figuur geeft de wijziging in het voorzieningengebruik weer: het gebruik van de algemene voorzieningen neemt toe en het gebruik van het vangnet van de individuele voorzieningen wordt verhoudingsgewijs kleiner. Gebruik voorzieningen in 2015
Toegankelijkheid van woningen(omgeving) en openbare ruimten
Toegankelijkheid van woningen(omgeving), openbare ruimten
Toegankelijkheid van algemene voorzieningen en activiteiten
Toegankelijkheid van algemene voorzieningen en activiteiten
Specifieke collectieve voorzieningen en activiteiten op maat Individuele voorzieningen
Specifieke collectieve voorzieningen en activiteiten op maat
Toename algemene voorzieningen in 2015
Groot aandeel individuele voorzieningen in 2012
Gebruik voorzieningen in 2012
Individuele voorzieningen
38
8.2.3 Keuzevrijheid en draagkracht Indien ter compensatie een individuele voorziening noodzakelijk blijkt, kan de inwoner kiezen voor verstrekking van een persoonsgebonden budget of verstrekking van een voorziening in natura. Gaat het om hulp bij het huishouden in de vorm van zorg in natura, dan kan de cliënt kiezen uit de door de gemeente gecontracteerde aanbieders. De ruimte die het Besluit maatschappelijke ondersteuning de gemeente biedt om eigen bijdragen naar draagkracht op te leggen, wordt volledig benut. De eigen bijdrage als instrument biedt de mogelijkheid om het kostenbewustzijn van de inwoners te vergroten. Bij individuele voorzieningen die in het kader van de Wmo worden verstrekt, wordt het principe van goedkoopst compenserende oplossing gehanteerd. 8.3 Nieuwe ontwikkelingen De visie in dit hoofdstuk wordt vertaald in een Verordening maatschappelijke ondersteuning en de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning. Bij het schrijven van deze documenten worden de modelverordening en de modelbeleidsregels van de Vereniging Nederlandse Gemeenten als leidraad gebruikt. In het regeerakkoord is het plan opgenomen om AWBZ-producten over te hevelen naar de Wmo. Hoe en wanneer dit gaat gebeuren is nog onbekend, maar de werkwijze vanuit de eigen kracht en de inzet van algemene voorzieningen, zoals in dit hoofdstuk beschreven, zal ook bij deze nieuwe taken daar waar mogelijk worden gehanteerd. Wanneer de plannen van overheveling van AWBZ-producten concreter zijn, volgt een nadere uitwerking. 8.4 Doelstellingen Ten aanzien van ‘Individuele Wmo-voorzieningen’ zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: Het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid en medeverantwoordelijkheid van de inwoner. Meer dan nu de financiële mogelijkheden van de inwoner onderzoeken en betrekken bij de oplossing. Primair inzet van algemene voorzieningen en specifieke voorzieningen. Het verbeteren van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van algemene en specifieke voorzieningen. Het financieel en procesmatig beheersbaar houden van de Wmo-voorzieningen. 8.5 Actiepunten Ten aanzien van de individuele Wmo-voorzieningen zijn de volgende actiepunten geformuleerd: - Het uitdragen van de gemeentelijke visie op het gebied van eigen kracht en medeverantwoordelijkheid in Het Gesprek en in een breder communicatietraject naar de inwoners. - Uitbouwen van innovatieve algemene en specifieke voorzieningen. - Jaarlijks klanttevredenheidsonderzoek. - Mogelijkheden in de regio onderzoeken naar (wijk)gerichte projecten, zoals woonservicezones en netwerkversterkende structuren, om te testen of op andere manieren de druk op de individuele voorzieningen af kan nemen. - Het vaststellen van een gekantelde verordening en de beleidsregels.
39
Hoofdstuk 9
Communicatie
9.1 Inleiding In de voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe De Kanteling vorm moet krijgen. Communicatie is belangrijk om het kantelingsproces te ondersteunen. In dit hoofdstuk wordt beschreven welk doel met communicatie wordt nagestreefd en hoe dit kan worden bereikt. 9.2 Visie op communicatie De Kanteling vraagt een omslag in denken en doen van alle betrokkenen. Extern gaat het om: inwoners; klanten gemeentelijke loketten; professionele maatschappelijke organisaties; vrijwillige maatschappelijke organisaties; belangenorganisaties. Interne partijen zijn: gemeenteraad; college; medewerkers ambtelijke organisatie. Wij hebben de maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties nodig om De Kanteling breder uit te zetten dan alleen in de gemeentelijke organisatie en dienstverlening. Wij verwachten van hen een werkwijze gestoeld op de gedachte van De Kanteling. De belangenorganisaties zijn een belangrijke partner bij het realiseren van de omslag in denken en doen van de inwoners. We willen bereiken dat zij de gedachte van De Kanteling uitdragen naar hun achterban, de inwoners. Ditzelfde geldt voor maatschappelijke partijen. Wij zien een belangrijke rol in de communicatie weggelegd voor onder ander huisartsen, welzijnsorganisaties en organisaties in de tweedelijns gezondheidszorg. De Kanteling vraagt ook aanpassing van de gemeentelijke organisatie, zowel in dienstverlening als in beleid, zowel in werkprocessen als in cultuur. Er ligt een meervoudige communicatieopdracht: bewustwording van eigen gedrag; draagvlak creëren; uitdragen van de visie; bereiken van een omslag in handelen. Om bewustwording en draagvlak te creëren is structurele communicatie nodig. Het gaat om het herhalen van de boodschap en niet om de nieuwswaarde van het onderwerp. Het is belangrijk om in alle contacten een eenduidige boodschap uit te dragen. In het uitdragen van de visie en omslag in handelen heeft de gemeente naast communicatie andere sturingsinstrumenten, zoals het subsidiebeleid. 9.3 Communicatieplan Voor de uitvoering van de communicatieopdracht wordt een communicatieplan opgesteld. Daarin worden een strategisch uitvoeringsplan en een tijdsplanning opgenomen om het proces van De Kanteling in denken en doen te bewerkstelligen. Doelstellingen en doelgroepen zoals omschreven in dit beleidsplan zijn hierbij het vertrekpunt.
41
In het communicatieplan komen aan de orde: slogan bepalen / wat is je boodschap?; verdere uitwerking van de te bereiken doelgroepen (doelgroepenanalyse); per doelgroep een uitwerking van de in te zetten communicatiemiddelen; beschikbare financiële middelen; tijdsplanning; frequentie waarmee de boodschap voor het voetlicht wordt gebracht; aanwijzen communicatieverantwoordelijke voor de uitvoering van het communicatieplan. Vooruitlopend op het te realiseren communicatieplan worden in paragraaf 9.4 enkele communicatiemiddelen benoemd die kunnen worden ingezet. 9.4 Communicatiemiddelen Om de communicatieopdracht uit te voeren, worden diverse communicatiemiddelen ingezet. In deze paragraaf volgt een niet-uitputtelijke opsomming van in te zetten communicatiemiddelen. Deze zijn per te bereiken doelgroep weergegeven en krijgen een plaats in het op te stellen communicatieplan. 9.4.1 Communicatiemiddelen voor doelgroep inwoners Voor de communicatie met inwoners kunnen de volgende communicatiemiddelen worden ingezet: Internet: De gemeentelijke website en de productencatalogus aanpassen op het stimuleren van eigen kracht, de aanwezigheid van welzijnsdiensten en de individuele Wmo-voorzieningen als vangnet. In het digitaal loket wordt niet meer gewerkt met aanvraagformulieren, maar met formulieren waarbij inwoners problemen kunnen melden. Periodiek artikelen over onderwerpen in relatie tot De Kanteling publiceren op de gemeentelijke website. Lokale media: Periodiek artikelen over onderwerpen in relatie tot De Kanteling publiceren op de gemeentelijke voorlichtingspagina’s en aanbieden aan de lokale huis-aan-huis-bladen en de kabelkrant ‘Promotiefilmpje’ bij lokale omroep(en) en ten behoeve van videopresentatie in bijeenkomsten en op de gemeentelijke website. Voorlichtingsbijeenkomsten: Passief (op vraag) en actief (outreachend) informatie verstrekken over De Kanteling door aan te sluiten bij bijeenkomsten van belangen- en vrijwilligersorganisaties. Voorlichtingsmateriaal: Een folder over De Kanteling en Het Gesprek voor de individuele burger en het loket. Een artikel over De Kanteling en Het Gesprek in de gemeentegids ten behoeve van de individuele burger. 9.4.2 Communicatiemiddelen voor de doelgroep maatschappelijke organisaties Voor de communicatie met maatschappelijke organisaties kunnen de volgende communicatiemiddelen worden ingezet: Reguliere formele overleggen: De eenduidige boodschap inzake De Kanteling uitdragen in reguliere formele overleggen, zoals: * regionale Klankbordgroep Wmo; * periodieke (subsidiënten)overleggen met afzonderlijke maatschappelijke organisaties; * incidentele overleggen met afzonderlijke maatschappelijke organisaties.
42
Subsidiebeleid, contracten, inkoopvoorwaarden: De eenduidige boodschap van De Kanteling en de noodzaak om de werkwijze van maatschappelijke organisaties aan te passen opnemen in sturingsinstrumenten, zoals het gemeentelijk subsidiebeleid, contractbeheer, inkoopvoorwaarden, etc. Informatieverstrekking ten behoeve van de achterban: Periodiek artikelen over onderwerpen in relatie tot De Kanteling aanbieden aan vrijwillige maatschappelijke organisaties voor publicatie in het eigen blad of de eigen website. Faciliteren van bijeenkomsten met de achterbannen van vrijwillige maatschappelijke organisaties over De Kanteling en Het Gesprek. Verspreiding Beleidsplan Wmo 2012-2015: Als het beleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld is, wordt dit met een aanbiedingsbrief ter kennisname naar alle organisaties op het terrein wonen, zorg en welzijn toegezonden. 9.4.3 Communicatiemiddelen voor de doelgroep belangenorganisaties Voor de communicatie met belangenorganisaties kunnen de volgende communicatiemiddelen worden ingezet: Reguliere formele overleggen: De eenduidige boodschap inzake De Kanteling uitdragen in reguliere formele overleggen, zoals: * lokale Wmo-raad; * periodieke en incidentele overleggen met belangenorganisaties. Informatieverstrekking ten behoeve van de achterban: Periodiek artikelen over onderwerpen in relatie tot De Kanteling aanbieden aan belangenorganisaties voor publicatie in het eigen blad of de eigen website. Faciliteren van bijeenkomsten met de achterban over De Kanteling en Het Gesprek. 9.4.4 Communicatiemiddelen voor de doelgroep interne partijen Voor de communicatie met partijen binnen de gemeentelijke organisatie kunnen de volgende communicatiemiddelen worden ingezet: Reguliere overleggen: De eenduidige boodschap inzake De Kanteling uitdragen in reguliere overleggen. Internet: Periodiek artikelen over onderwerpen in relatie tot De Kanteling publiceren op intranet. De productencatalogus/sociale kaart. Deskundigheidsbevordering: Training van de klantmanagers/consulenten op het gebied van ‘gekantelde’ dienstverlening, vraagverheldering, gebruik productencatalogus/sociale kaart.
43
Hoofdstuk 10
Kwaliteit in de Wmo
10.1 Inleiding In de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn niet alleen taken van de gemeente opgenomen, maar is ook vastgelegd dat de gemeente inwoners moeten betrekken bij beleidsontwikkeling, uitvoering en evaluatie van de Wmo. Daarnaast moet horizontale verantwoording worden afgelegd. Horizontale verantwoording legt de eindverantwoordelijkheid voor het Wmo-beleid bij de gemeenteraad. De beleidskeuzes worden op lokaal niveau gemaakt en daarom vindt de verantwoording niet verticaal plaats (van gemeente naar Rijk) maar horizontaal (van gemeente naar inwoner). Gemeenteraad en inwoners hebben informatie nodig voor een goed oordeel over de uitvoering van de Wmo in hun gemeente. Daarom bepaalt artikel 9 van de Wmo dat de gemeente jaarlijks een rapport moet publiceren met de uitkomsten van een onderzoek naar klanttevredenheid en met prestatiegegevens over het voorgaande kalenderjaar. Daarnaast moet de gemeente deze gegevens aan het ministerie van VWS sturen, zodat VWS in een rapport gemeenten onderling met elkaar kan vergelijken. In de Wmo artikel 9, lid 1a, is over de horizontale verantwoording opgenomen: Het college van burgemeester en wethouders publiceert jaarlijks voor 1 juli de uitkomsten van onderzoek naar de tevredenheid van vragers van maatschappelijke ondersteuning over de uitvoering van de wet, die verkregen zijn volgens een methode die na overleg met representatieve organisaties op het gebied van maatschappelijke ondersteuning tot stand is gekomen. Uit dit artikel blijkt dat het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk is voor het jaarlijks publiceren van het onderzoek naar klanttevredenheid over de uitvoering van de Wmo. Het gaat om de tevredenheid van vragers van maatschappelijke ondersteuning. Dit zijn alle mensen die zich individueel of collectief bij de gemeente of een instelling melden met een vraag naar maatschappelijke ondersteuning en alle mensen die ongevraagd een vorm van maatschappelijke ondersteuning ontvangen. Tevredenheid is de wijze waarop verwachtingen wel of niet uitkomen naar aanleiding van concrete ervaringen. 10.2 Instrumenten De volgende instrumenten heeft de gemeente tot haar beschikking om de kwaliteit van beleid en uitvoering te bewaken. 10.2.1 Inspraak Inspraak is het betrekken van belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Daarop is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daarnaast is in de Wmo opgenomen dat de gemeente ingezetenen moeten betrekken bij de voorbereiding van Wmo-beleid (art. 11) en dat zij hierover advies vragen aan gezamenlijke vertegenwoordigers van representatieve organisaties van vragers (art. 12). Deze laatste groep is per gemeente geformaliseerd in de lokale Wmo-raad en wordt door de gemeente gefaciliteerd. Naast de lokale Wmo-raad van vragers is de Regionale Klankbordgroep Wmo Uden-Veghel actief. Daarin worden vragers, maar vooral aanbieders van wonen, zorg en welzijn betrokken bij het Wmo-beleid. Tot slot is in de Algemene wet bestuursrecht de procedure voor het indienen van bezwaar en beroep opgenomen (afdeling 6.2). Dit geeft aan belanghebbenden de mogelijkheid om een objectief juridische oordeel te vragen over de uitvoering van beleid als zij hierover een verschil van mening hebben met de gemeente.
45
10.2.2 Klanttevredenheidsonderzoek Klanttevredenheidsonderzoeken kennen verschillende verschijningsvormen en doelgroepen: Aanvragers van individuele producten of diensten via het Wmo-loket van de gemeente: Er wordt onder aanvragers van individuele voorzieningen een steekproef uitgevoerd. Dit onderzoek meet de tevredenheid over het totale aanbod van producten en dienstverlening, de wijze waarop de aanvraagprocedure verloopt en het effect voor de maatschappelijke participatie van de aanvrager. Aanvragers en gebruikers van producten, diensten of hulpverlening (bij organisaties): De gemeente vraagt de (belangrijkste) aanbieders van de overige voorzieningen (zoals bijvoorbeeld welzijnswerk, maatschappelijk werk, mantelzorgondersteuning, aanbieders van individuele voorzieningen) een klanttevredenheidsonderzoek uit te zetten bij (een steekproef van) hun klanten of de gegevens hiervoor aan te leveren. Dit is vastgelegd in het contract met de aanbieders. 10.2.3 Evaluatie van beleid en uitvoering De uitvoering van het beleid zoals beschreven in deze nota wordt vastgelegd in jaarplannen. Hierin worden de actiepunten SMART uitgewerkt. Het jaarplan wordt, voorafgaand aan het jaar van uitvoering, vastgesteld door het college. In het voorstel voor uitvoering in het toekomstige jaar wordt tevens teruggeblikt op het afgelopen jaar. Daarmee is sprake van een jaarlijkse tussenevaluatie van het Beleidsplan Wmo. 10.2.4 Benchmark Wmo Een andere methode die bijdraagt aan de horizontale verantwoording is deelname aan een benchmark Wmo. Een benchmark levert op hoofdlijnen informatie op over de beleidskeuzes, organisatie, prestaties en effecten voor de negen prestatievelden van de Wmo. Omdat meerdere gemeenten deelnemen, kunnen de resultaten worden vergeleken met andere gemeenten. Gemeenten kunnen van elkaar leren en de uitvoering kan daardoor worden verbeterd. Als de gemeente regelmatig deelneemt is ook vergelijking met eerdere jaren mogelijk. Het deelnemen aan een benchmark is niet verplicht. 10.2.5 Resultaatgericht subsidiëren en inkopen Om van de Wmo een succes te maken is het van belang om de doorontwikkeling van en in de Wmo met kracht te stimuleren. Hierdoor kan de werkelijke potentie van de Wmo worden benut. Voorwaarden voor succes zijn onder andere dat de (sturings)relatie tussen gemeente en welzijnsorganisaties en de kwaliteit en professionaliteit van het welzijnswerk op orde zijn. Dit kan geregeld worden via een subsidierelatie of via inkoop van activiteiten. Aanbieders van welzijn hebben een welzijnsaanbod dat is afgestemd op de visie van de gemeente en de vraag van de inwoner. Het gaat er dus om niet te sturen op producten, maar op resultaten en waar mogelijk op maatschappelijke effecten. Het is van belang dat er voor de korte en langere termijn een lokale of regionale ‘maatschappelijke agenda’ is. Deze agenda komt tot stand door een dialoog met maatschappelijke instellingen en het lokaal bestuur. Het welzijnswerk is gericht op het versterken van het zelfregelend vermogen van de inwoner en het betrekken van de eigen sociale omgeving bij de ondersteuning. Meer efficiëntie ontstaat ook als de aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en de aanbieders van bijvoorbeeld zorg meer samenwerken.
46
Bijlagen
Bijlage I
Wmo-mobile (zie hoofdnota)
Bijlage II
Het Participatiewiel (zie hoofdnota)
Bijlage III
Epidemiologische gegevens gezondheidsmonitoren
47
Bijlage III
Epidemiologische gegevens
Gemeente Boekel Hart voor Brabant
Boekel
ouderen: alleenstaand ouderen: niet zelfredzaam ouderen: alleen AOW inkomen ouderen: ten hoogste basisonderwijs
volwassenen: arbeidsongeschikt volwassenen: grote moeite met rondkomen volwassenen: ten hoogste basisonderwijs
jongeren: niet-westers allochtoon jongeren: VMBO, IVBO, MAVO, praktijkond.
kinderen: uit 1-ouder gezinnen kinderen: ouders met minimum inkomen kinderen: beide ouders maximaal MAVO niveau 0
5
10
15
20
25
30
35
omvang risicogroep (%)
Afbeelding 1: Risicogroepen bij aanpak volksgezondheid groep groep22
groep groep77
20 20
15 15
%%10 10
55
00 2005 2005
2006 2006
2007 2007
2008 2008
2009 2009
2010 2010
Afbeelding 2: Trends in het percentage kinderen met overgewicht (inclusief obesitas) aantal 12.000 10.000 8.000
65+ 6.000
20-64 jaar 0-19 jaar
4.000 2.000 0 2010
2015
2020
Afbeelding 3: Bevolkingsprognose 49
Gemeente Landerd Hart voor Brabant
Landerd
ouderen: alleenstaand ouderen: niet zelfredzaam ouderen: alleen AOW inkomen ouderen: ten hoogste basisonderwijs
volwassenen: arbeidsongeschikt volwassenen: grote moeite met rondkomen volwassenen: ten hoogste basisonderwijs
jongeren: niet-westers allochtoon jongeren: VMBO, IVBO, MAVO, praktijkond.
kinderen: uit 1-ouder gezinnen kinderen: ouders met minimum inkomen kinderen: beide ouders maximaal MAVO niveau 0
5
10
15
20
25
30
35
omvang risicogroep (%)
Afbeelding 1: Risicogroepen bij aanpak volksgezondheid groep 2
groep 7
klas 2VO
20
15
% 10
5
0 2005
2006
2007
2008
2009
2010
Afbeelding 2: Trends in het percentage kinderen met overgewicht (inclusief obesitas)
aantal 16.000 14.000 12.000 10.000
65+
8.000
20-64 jaar 0-19 jaar
6.000 4.000 2.000 0 2010
2015
2020
Afbeelding 3: Bevolkingsprognose
50
Gemeente Sint-Oedenrode Hart voor Brabant
Sint-Oedenrode
ouderen: alleenstaand ouderen: niet zelfredzaam ouderen: alleen AOW inkomen ouderen: ten hoogste basisonderwijs
volwassenen: arbeidsongeschikt volwassenen: grote moeite met rondkomen volwassenen: ten hoogste basisonderwijs
jongeren: niet-westers allochtoon jongeren: VMBO, IVBO, MAVO, praktijkond.
kinderen: uit 1-ouder gezinnen kinderen: ouders met minimum inkomen kinderen: beide ouders maximaal MAVO niveau 0
5
10
15
20
25
30
35
omvang risicogroep (%)
Afbeelding 1: Risicogroepen bij aanpak volksgezondheid groep 2
groep 7
klas 2VO
20
15
% 10
5
0 2005
2006
2007
2008
2009
2010
Afbeelding 2: Trends in het percentage kinderen met overgewicht (inclusief obesitas) aantal 20.000 18.000 16.000 14.000 12.000
65+
10.000
20-64 jaar 0-19 jaar
8.000 6.000 4.000 2.000 0 2010
2015
2020
Afbeelding 3: Bevolkingsprognose 51
Gemeente Uden Hart voor Brabant
Uden
ouderen: alleenstaand ouderen: niet zelfredzaam ouderen: alleen AOW inkomen ouderen: ten hoogste basisonderwijs
volwassenen: arbeidsongeschikt volwassenen: grote moeite met rondkomen volwassenen: ten hoogste basisonderwijs
jongeren: niet-westers allochtoon jongeren: VMBO, IVBO, MAVO, praktijkond.
kinderen: uit 1-ouder gezinnen kinderen: ouders met minimum inkomen kinderen: beide ouders maximaal MAVO niveau 0
5
10
15
20
25
30
35
omvang risicogroep (%)
Afbeelding 1: Risicogroepen bij aanpak volksgezondheid groep 2
groep 7
klas 2VO
20
15
% 10
5
0 2005
2006
2007
2008
2009
2010
Afbeelding 2: Trends in het percentage kinderen met overgewicht (inclusief obesitas) aantal 45.000 40.000 35.000 30.000
65+
25.000
20-64 jaar 20.000
0-19 jaar
15.000 10.000 5.000 0 2010
2015
2020
Afbeelding 3: Bevolkingsprognose 52
Gemeente Veghel Hart voor Brabant
Veghel
ouderen: alleenstaand ouderen: niet zelfredzaam ouderen: alleen AOW inkomen ouderen: ten hoogste basisonderwijs
volwassenen: arbeidsongeschikt volwassenen: grote moeite met rondkomen volwassenen: ten hoogste basisonderwijs
jongeren: niet-westers allochtoon jongeren: VMBO, IVBO, MAVO, praktijkond.
kinderen: uit 1-ouder gezinnen kinderen: ouders met minimum inkomen kinderen: beide ouders maximaal MAVO niveau 0
5
10
15
20
25
30
35
omvang risicogroep (%)
Afbeelding 1: Risicogroepen bij aanpak volksgezondheid groep 2
groep 7
klas 2VO
20
15
% 10
5
0 2005
2006
2007
2008
2009
2010
Afbeelding 2: Trends in het percentage kinderen met overgewicht (inclusief obesitas) aantal 45.000 40.000 35.000 30.000
65+
25.000
20-64 jaar
20.000
0-19 jaar
15.000 10.000 5.000 0 2010
2015
2020
Afbeelding 3: Bevolkingsprognose
53
Gemeente Uden Maatschappelijke Ontwikkeling November 2011
Contactgegevens Telefoon: 14 0413 E-mail:
[email protected] Internet: www.uden.nl MO_P
participatiebeleid
iedereen doet mee!