KUNSTZINNIGE ORIËNTATIE – DRAMATISCHE VORMING
Kerndoel 1: De leerling onderzoekt en merkt wat hij van een situatie vindt, hoe hij reageert en hoe hij zich kan gedragen. 1.1 Onderzoeken Kerndoel 2: De leerling heeft plezier in zijn spel en dat van anderen. 2.1 De leerling kan ontspannen Kerndoel 3: De leerling leert zich beter uitdrukken, zich in te leven in andermans situatie en ontwikkelt zijn voorstellingsvermogen. 3.1 De leerling traint zijn persoonlijkheid Kerndoel 4: De leerling speelt, beweegt en vertelt en laat anderen genieten van zijn wijze om zijn fantasie te laten zien 4.1 Jezelf laten zien Kerndoel 5: De leerlingen speelt ervaringen na en krijgt de kans deze ervaring te verwerken. 5.1 Ervarend leren Kerndoel 6: De leerling leert vaardig spelen. 6.1 Toneelspelen Kerndoel 7: De leerling leert vormgeven. 7.1 Vormgeven
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Dramatische vorming dd 18-08-2009
1/8
Kerndoel 1: De leerling onderzoekt en merkt wat hij van een situatie vindt, hoe hij reageert en hoe hij zich kan gedragen. Niveau 1.1. Onderzoeken.
3 - kan alsof doen, bijvoorbeeld spelen met een pop of thee inschenken
5 - speelt vadertje en moedertje, of agent of soldaat - speelt met een ander, betrekt een ander in zijn spel - speelt dagelijkse situaties na als koken, boodschappen doen, autorijden - geeft bij spel aan dat hij doet alsof
9 - kan een alternatief einde van een bestaand verhaal bedenken - speelt een belevenis van zichzelf na en praat hierover - weet dat acteurs andere namen hebben in het dagelijks leven dan in de soap/ film - kan een belevenis van zichzelf vertellen en anderen coachen in het naspelen hiervan
6 7 - kijkt naar spel en benoemt wat niet - benoemt de gevoelens in spel van anderen (hij is boos, blij) echt is (iemand doet alsof hij huilt, maar is in het echt niet verdrietig) - benoemt dat Sinterklaas en Zwarte piet niet echt bestaan, weet dat - kan iemand zijn spel imiteren - benoemt welk verhaal echt is deze verkleed zijn gebeurd en welk verhaal een - benoemt dat in spel iemand boos sprookje is kan zijn, maar in werkelijkheid dat niet is - verkleedt zich en speelt een rol (bijvoorbeeld politie, zuster)
10 - gebruikt situaties van de dagelijkse werkelijkheid in spel , bijvoorbeeld ziek:dokter bellen, bioscoop: kaartje kopen - kkan door aanwijzingen van de leerkracht een conflict of probleem in spel oplossen
11 - kan een ander aanwijzingen geven hoe hij een probleem of conflict in spel op kan lossen - kan in spel logische oplossingen verzinnen voor een simpel probleem (geen geld bij je, in de hondenpoep stappen) - beseft dat acteurs in het dagelijks leven een andere persoonlijkheid hebben dan in hun rol (de gemene man is eigenlijk heel vriendelijk)
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Dramatische vorming dd 18-08-2009
4 - luistert naar een verhaal en geeft non-verbaal aan wat hij ervan vindt (lachen bij iets grappigs)
8 - hoort een simpel verhaaltje en kan dit naspelen - kan samen met medespelers een simpel verhaal bedenken en vertellen - kan met medespelers een simpel toneelstukje verzinnen
12 - gebruikt creativiteit om originele oplossingen te bedenken voor simpele problemen of conflicten (op een geheime knop drukken, een tovertruc doen, het was maar een droom) - beseft dat acteurs heel andere rollen kunnen spelen dan ze in een bepaalde soap/film doen
2/8
Kerndoel 2: De leerling heeft plezier in zijn spel en dat van anderen. Niveau 2.1 De leerling ontspannen.
kan
3 4 - kan langer dan 1 minuut - kan een minuut stil zijn als een ander iets laat zien geconcentreerd naar een ander kijken - kan een minuut stil luisteren naar een ander - kan langer dan 1 minuut geconcentreerd naar een ander - is zich bewust van het feit dat er naar hem gekeken wordt luisteren - raadt gebaren of voorstellingen met - Raadt gebaren of voorstellingen bijbehorend geluid (drinken, bellen) zonder bijbehorend geluid (traplopen, bellen)
zich
5 6 - doet zijn best aantrekkelijk spel te - kijkt naar het spel van een ander en laat merken wat hij ervan vindt laten zien - geniet ervan als er om hem - luistert naar een ander en laat merken wat hij ervan vindt gelachen wordt - kan aangeven wat hij van het spel - speelt bewust voor zijn toeschouwer van een ander vindt - kan simpele uitbeeldopdrachten als voetballen, pianospelen en boek lezen
9 - kan spelen met mimiek, stem en lichaam zonder dat het van te voren bedacht is - kan non-verbaal met een tegenspeler een scène spelen - kan verbaal improviseren met een tegenspeler
10 - kan tijdens spel de aandacht op de medespeler richten - kan in spel adequaat reageren op de ander - speelt in op reactie van het publiek
7 - kan door simpele aanwijzingen zijn spel aanpassen en aantrekkelijker maken - kan tegen zijn verlies bij een dramaspelletje en is zich bewust van het feit dat het maar een spelletje is - kan spel herhalen en dezelfde reactie opwekken bij toeschouwer - snapt het verschil tussen erom lachen en uitlachen
8 - gebruikt bewust zijn mimiek om zijn spel te ondersteunen - gebruikt bewust zijn lichaam om zijn spel te ondersteunen - gebruikt bewust zijn stem om zijn spel te ondersteunen - kan door fantasie te gebruiken meer complexe uitbeeldopdrachten als kantoor, fabriek, lieveheersbeestje uitvoeren
11 - is in staat opbouwende kritiek te ontvangen - is in staat om inhoudelijke kritiek te geven op het spel van een ander - is in staat met een willekeurige tegenspeler te spelen - is in staat mee te gaan met de impuls van de ander, niet af te remmen maar mee te spelen - is in staat beslissingen te nemen in spel, zo nodig voor een ander
12 - is in staat een zijn fantasie over te brengen op de toeschouwer - is in staat mee te gaan met de fantasie van een ander - voelt zich vrij om te genieten van spelen en van het spel van een ander - geeft de ander de ruimte om te improviseren in spel - neemt de ruimte om te improviseren in spel - is in staat zowel de aangever als de leider in spel te zijn
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Dramatische vorming dd 18-08-2009
3/8
Kerndoel 3: de leerling leert zich beter uitdrukken, zich in te leven in andermans situatie en ontwikkelt zijn voorstellingsvermogen Niveau 3.1 De leerling traint zijn persoonlijkheid.
3 4 - kan simpele emoties als boos en blij - kan simpele emoties als boos en blij herkennen getoond op een laten zien in gezichtsuitdrukking - gebruikt passende lichaamstaal bij plaatje/picto/foto - reageert zichtbaar op simpele simpele emoties als boos en blij - voelt mee met simpele emoties van emoties als boos en blij wanneer deze door de leerkracht worden een ander, bijvoorbeeld boos en blij uitgebeeld en/of gespeeld - kent de passende gezichtsuitdrukking bij een simpele emotie, bijvoorbeeld lachen als je blij bent 5 - kan met de blinddoek om een klasgenoot herkennen op de tast - kan met een blinddoek een klasgenoot herkennen op gehoor
9 - kan in spel adequaat op emotie van tegenspeler reageren zonder zijn eigen emotie te vergeten - kan in spel emotie van de tegenspeler overnemen - kan in spel overschakelen van de ene emotie op de ander
6 7 8 - herkent aan stemgeluid een typisch - kan stem gebruiken om een simpele - kan adequaat zijn stem gebruiken om het gespeelde karakter te karakter, bijvoorbeeld de koningin emotie uit te drukken, bijvoorbeeld of een dronken man schreeuwen als hij boos speelt benadrukken - beeldt een kenmerk van typische - kan lichaam en stem samen - kan adequaat zijn stem gebruiken personen uit (sterke man) gebruiken om simpele emotie uit te om een gespeelde meer complexe emotie te benadrukken, zoals - kan stemgeluid van leerkracht drukken, zoals blij of bang imiteren - kan in spel een kenmerk van een teleurgesteld of verlegen - kan geconcentreerd kijken en typisch persoon consequent - kan meer complexe emoties spelen volhouden daarna vertellen wat hij gezien heeft met gebruik van gezichtsuitdrukking - herkent typische personen als en stem, zoals teleurgesteld of kakmadam, sterke man, stoere verlegen knaap, lief klein meisje
10 - houdt twee hoofdkenmerken van een rol blijvend vast tijdens dramaspel (krom lopen, zachte stem) - kan in spel overschakelen van de ene emotie op de ander met gebruik van stem, lichaam en mimiek - kan spel geconcentreerd vasthouden ondanks merkbare reacties van toeschouwers
11 - houdt meerdere hoofdkenmerken blijvend vast tijdens dramaspel (krom, langzaam, zachte stem) - past volume, tempo en intonatie in de stem aan typetje dat hij speelt - groeit in zijn rol in een emotionele situatie die de leerkracht stuurt (speelt flink boos, zet emoties in )
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Dramatische vorming dd 18-08-2009
12 - zet emotie in spel in alles door, dus is consequent boos of blij - kan aangeven of hij het spel van een ander geloofwaardig vond en waarom - kan aangeven welke emotie hij fijn vindt om te spelen en waarom
4/8
Kerndoel 4: De leerling speelt, beweegt en vertelt en laat anderen genieten van zijn wijze om zijn fantasie te laten zien Niveau 4.1 Jezelf laten zien
3 4 - gebruikt passende attributen om - vertelt wie en wat hij in de een dagelijkse situatie uit te poppenkast ziet beelden (bord bij eten, pop is baby, - raadt gebaren of voorstellingen speelgoedtelefoon is telefoon) zonder bijbehorend geluid - gebruikt zijn fantasie wanneer hij (traplopen, bellen) aan het spelen is - speelt met poppenkastpoppen en creëert een alsof-situatie
5 6 7 8 - kan minimaal een halve minuut - kan een standbeeld van een - kan een standbeeld spelen met een - vertelt wat er in de poppenkast vooraf opgegeven houding: medespeler maken met een gebeurt helemaal stil blijven zitten/staan - benoemt een standbeeld wanneer willekeurige houding zwaaien, boksen, juichen - vertelt wat hij herkent in spel van een ander (hij speelt een poes, een de leerkracht een standbeeld speelt - kan een standbeeld spelen met een - kan een standbeeld van een tovenaar) - kan een standbeeld spelen met een vooraf opgegeven houding door de medespeler maken met een willekeurige houding - speelt een simpel dier of figuur willekeurige houding leerkracht: zwaaien, boksen, juichen - kan verschillende eenvoudige herkenbaar voor de toeschouwer - kan zelf een eenvoudige handeling handelingen achter elkaar (poes, tovenaar) verzinnen en deze uitbeelden uitbeelden
9 - kan een standbeeld maken van een ander met een vooraf opgegeven houding: voetballen, graven, vegen - kan een reden verzinnen om een scène te laten eindigen - kan verschillende ingewikkelde handelingen bedenken en achter elkaar uitbeelden
10 - Gebruikt attributen en geeft er een andere betekenis aan: bord wordt stuur, banaan wordt telefoon, tafel wordt berg - kan het begin, midden en einde van een scène benoemen - kan ingewikkelde handelingen in combinatie met een emotie uitbeelden (iemand die wordt overvallen, iemand die zijn hondje kwijtraakt)
11 - kan een verhaal bedenken met een begin,midden en einde - kan jabberen (eigen taal gebruiken/onzintaal)
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Dramatische vorming dd 18-08-2009
12 - kan een scène met een begin,midden en einde bedenken en laten zien - kan zijn lichaam gebruiken om een verhaal te vertellen
5/8
Kerndoel 5: De leerlingen speelt ervaringen na en krijgt de kans deze ervaring te verwerken. Niveau 5.1 Ervarend leren
3 - kan een antwoord geven op een concrete vraag over de dag (wat had je op brood) - heeft besef van de globale dagindeling (’s nachts slapen, ’s morgens naar school, ’s avonds eten)
4 - kan een ervaring van de dag navertellen: ik ben gevallen. - reageert op de ervaring van een ander met een eigen vergelijkbare ervaring (ik ben ook een keer gevallen)
5 6 7 8 - vertelt associatie spontaan: (verhaal - kan een (eigen) ervaring naspelen - kan een ervaring navertellen (ik ben - associeert: hoort een verhaal en (van de fiets vallen, op een gevallen) en kan er bij aangeven denkt daarbij aan een eigen over een vliegtuig: ‘ik ben naar wat hij ervan vond (dat deed zeer) ervaring Spanje geweest!’) verjaardagsfeestje zijn) - kan vertellen wie er bij een ervaring - kan verbaal aangeven welke emotie - kan vertellen waar hij boos of blij of - kan een ervaring met bijbehorende betrokken waren (ik was naar de hij ervaart (ik ben boos) verdrietig van wordt emotie navertellen: ik was heel boos dierentuin met mama en papa) - weet het verschil tussen de - kan eenvoudige emoties uitbeelden op mijn broertje, hij had mij - laat eenvoudige emoties zien: boos, spelwerkelijkheid (doen alsof) en de (non verbaal) geslagen blij, verdrietig (non verbaal) dagelijkse realiteit - kan eenvoudige emoties uitbeelden/ - herkent eenvoudige emoties bij een spelen (zowel non verbaal als ander (hij is boos) verbaal)
9 - kan luisteren naar de ervaring van een ander en deze op zijn manier naspelen door zich in te leven - kan een ander in zijn ervaring betrekken door hem mee te laten spelen
10 - kan een eigen ervaring naspelen met bijbehorende emoties - kan de ervaring van een ander naspelen met bijbehorende emoties
11 - kan een eigen ervaring naspelen en een alternatieve afloop bedenken (in plaats van boos worden loop ik weg, een slechte afloop in plaats van een goede) - kan een alternatieve afloop van nagespeelde ervaring van een ander bedenken (bijv: ik zou het aan de juf vertellen)
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Dramatische vorming dd 18-08-2009
12 - kan een verhaal dat hij gezien heeft aanvullen met nieuwe situaties - kan een probleem naspelen en op verschillende manieren oplossen - kan een ander adviseren in het oplossen van een probleem in een alsof situatie
6/8
Kerndoel 6: De leerling leert vaardig spelen. Niveau 6.1 Toneelspelen
3 - maakt onderscheid tussen werkelijkheid en doen alsof (zandtaartjes kun je niet echt opeten)
5 - is zonder begeleiding in staat te doen alsof - verzint zelf met hulpmiddelen een alsof situatie (dit is een winkeltje, dit is mijn huis) - verzint een simpel personage met behulp van kleding en rekwisieten (sinterklaas, politie)
9 - speelt met aanwijzingen een rol zonder tekst in een voorstelling - kan een personage langere tijd spelen terwijl gebruik van stem, mimiek en beweging consequent blijft - kan met een vooraf gegeven beginzin een korte dialoog voeren
6 - kan onder begeleiding zonder hulpmiddelen een alsof situatie creëren - kan samen met een medespeler onder begeleiding al improviserend een alsof situatie creëren
10 - improviseert met tekst en/of beweging in een rollenspel - kan kritiek/aanwijzingen toepassen in spel en daarmee zijn spel verfijnen - kan tekst leren, onthouden en toepassen in spel
4 - is onder begeleiding in staat te doen alsof (met de juf spelen dat je naar de tandarts moet) - kan deelnemen aan een vertelpantomime (geleide fantasie)
7 8 - verzint zonder hulpmiddelen of - kan samenspelen met een ander begeleiding een alsof situatie (ik ben zonder uit zijn rol te vallen. op de kermis, in de supermarkt) - is in staat gedurende enkele minuten een eenvoudige rol - kan een personage bedenken en spelen zonder hulp van kleding of consequent vol te houden rekwisieten - kan samen met medespeler al improviserend een alsof situatie creëren
11 - heeft geen concrete voorbeelden nodig om te spelen - geniet van verkleden en schminken en weet dat zijn rol hiermee versterkt wordt - kan een emotie geloofwaardig spelen, zowel non verbaal als verbaal
12 - speelt met aanwijzingen een (hoofd) rol met tekst in een voorstelling - kan een personage ontwikkelen - kan een (al of niet geïmproviseerde) scène spelen die aantrekkelijk is om naar te kijken - speelt regie aanwijzingen van papier - herkent door ervaring een aantal speltermen als anticiperen en schmieren
Kerndoel 7:De leerling leert vormgeven
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Dramatische vorming dd 18-08-2009
7/8
Niveau 7.1 Vormgeven
3 - kan kort stil kijken naar een ander - kan kort stil luisteren naar een ander
-
5 - kan aangeven wat hij mooi/niet mooi, grappig/niet grappig, vindt. - kan genieten van een (voorlees)verhaal - kan in simpele bewoording een (voorlees) verhaaltje onder begeleiding navertellen.
9 - weet wat een regisseur is en wat deze doet - weet wat een decorontwerper doet - weet wat een theatertechnicus doet - weet wat een grimeur doet
6 7 - is in staat op eigen wijze een - is in staat een verhaaltje te (voorlees) verhaaltje na te spelen bedenken en te vertellen - is in staat zelfstandig een - is in staat om samen met een ander (voorlees)verhaaltje in simpele een verhaaltje te vertellen en om de beurt een deel te vertellen bewoording na te vertellen. - is in staat bij een personage de - kan iets kiezen om n.a.v. een juiste kleding te kiezen. (een pet verhaal een decorstuk te kiezen (bijvoorbeeld een boom als het zich voor een agent, een schort voor een kok) in een bos afspeelt) - is in staat het juiste rekwisiet te kiezen bij een personage, dus een hamer bij een timmerman, een bezem bij een schoonmaker 10 - is in staat te experimenteren met een aangeboden simpele toneeltekst - weet aantal speltechnieken te onderscheiden (tableau vivant, improvisatie, schimmenspel) - kan een korte scène regisseren en geeft simpele concrete spelaanwijzingen
11 - geeft een onderbouwde mening over een bezochte toneelvoorstelling - kent het effect van eenvoudige schminktechnieken - kan een eenvoudige toneeltekst interpreteren (dit moet boos gespeeld, dit ingehouden)
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Dramatische vorming dd 18-08-2009
4 - kan luisteren naar een kort (voorlees) verhaal - kan kijken naar een kort stukje spel van de leerkracht (die bijvoorbeeld een rolletje speelt)
8 - is in staat een verhaal te bedenken en op een aantrekkelijke manier te vertellen - kent de term décor en weet de functie - kent de term rekwisieten en weet de functie - kent de term kostuum en weet de functie - kent de term schmink en weet de functie
12 - is in staat een verhaaltje in toneelvorm (scène) om te zetten met een begin, midden en einde - is in staat een eenvoudig passend decor te bedenken en te onderbouwen waarom hij hiervoor kiest - onderscheidt verschillende toneelstijlen (clownerie, mime, verteltheater, klassiek en modern)
8/8