Katrien Struyven, Marlies Baeten, Era Kyndt & Eline Sierens
Groot worden De ontwikkeling van baby tot adolescent
Werkboek Voor toekomstige leerkrachten basisonderwijs Basispakket
-
d/2004/45/299 – isbn 90 209 5350 8 – nur 773 illustraties Karmen Buvens © Uitgeverij Lannoo nv, Tielt, 2004 Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets van deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm, of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Uitgeverij LannooCampus Naamsesteenweg 203 B-3001 Leuven (België) www.lannoocampus.com
INHOUD
INHOUD
Inleiding
7
De manier van werken
9
De opbouw
10
De opdrachten
11
1: ontwikkelingspsychologie als studie van het kind-in-ontwikkeling
13
Een chronologische indeling van ontwikkeling – Het fotoalbum
15 15
Een thematische indeling van ontwikkeling – Een vreemde eend in de bijt
17 17
Even inzoomen op enkele ontwikkelingsgebieden – Stellingenspel – Denken over denken – Braaf of stout?
20 20 21 23
Koppeling met eigen ervaringen en de eigen levensgeschiedenis – Teken je eigen levenslijn
25 25
Hoe ontstaat ontwikkeling? – Een opwarmertje – Een onvoorstelbare vergissing – En wat met de leerkracht? – Een afsluitertje
29 29 30 31 31
Interindividuele verschillen in ontwikkeling – Last but not Least!
32 32
Portfolio-opdracht: verzamel je eigen ‘casusmateriaal’ per ontwikkelingsfase – Structuur van het portfolio – Omschrijving van de verplichte onderdelen van het portfolio – Portfoliobrieven
35 35 36 37
2: het kind-in-ontwikkeling als uitgangspunt in het onderwijs
39
Werken aan de ontwikkeling van ieder kind – Test: Ben ik al competent als leerkracht? – Test: Ik ben geen nummer – Test: Geboeid door school? – Richtvragen bij de testjes – Artikel: Verstand verloren? – Vragen bij het artikel
41 43 46 47 48 49 51
GROOT WORDEN – WERKBOEK
3
INHOUD
Werken aan de ontwikkeling van de volledige persoon – Opdracht 1: Veelzijdige ontwikkeling op macroniveau – Opdracht 2: Veelzijdige ontwikkeling op microniveau
53 53 55
Individueel eindproject: een ontwikkelingsgerichte activiteit – De opdracht – Leerproces – Planning – organisatie – afspraken – Peer-feedback op tussentijdse producten – Kwaliteitscriteria individueel eindproject – Invulformulieren individueel eindproject
56 57 58 60 61 62 65
Baby
73
Observatieopdracht: babyboek
75
Casus: het onthaalgezien van “Mama Lut” – Voorstelling – Vragen en opdrachten
81 81 86
Contractwerk: de baby voor en na de geboorte – Contractbrief – Stapje voor stapje – Zwanger – Daar ben ik – Veel blabla – Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet – Op een onbewoond eiland? – Al doende denken – Een bezoek aan het consultatiebureau
89 90 92 93 95 95 96 97 98 99
Peutermodule
101
Observatieopdracht: drie peuteractiviteiten – Observatieschema
103 104
Casus: een dag uit het leven van de 2,5-jarige Lore – Voorstelling – Vragen en opdrachten
105 105 110
Hoekenwerk – Startopdracht: symbool kiezen – Keuzebord – De ervaringenhoek – De zoekhoek – De leeshoek – De doehoek – De praathoek – De vragenhoek – De speelhoek – De uitbreidingshoek – De hulphoek
113 113 114 115
Synthesespel: alle stukjes bij elkaar gelegd
117
GROOT WORDEN – WERKBOEK
4
INHOUD
Kleutermodule
127
Observatieopdracht: poëziealbum
129
Casus: rondneuzen bij de 3-4-jarigen van juf Ellen – Casusmaterialen – Vragen en opdrachten
133 133 148
Contractwerk – Contractbrief – Het is feest – Kleuterlogica – Fantasie op hol – Geen onschuldige wezentjes – Tristan – Klaar voor de kleuterschool – Het poëziealbum
151 152 153 154 155 156 157 159 162
Synthesespel: alle rollen in praktijk gebracht
163
Schoolkindmodule
169
Observatieopdracht: vriendenboekje de
171
Casus: mag ik je voorstellen: mijn 4 klassers/groep 6’ertjes – Casusmaterialen – Vragen en opdrachten – Uitbreiding: Linken met de adolescentieperiode..
175 175 186 188
Hoekenwerk – De ervaringenhoek – De zoekhoek – De doehoek – De leeshoek – De praathoek – De vragenhoek – De speelhoek
189 190
Synthesespel: alle woordjes in elkaar gepast – Kruiswoordraadsel: Rara wie ben ik? – Invulverhaal: Dit ben ik! – Een afsluitertje
191 195 196
Adolescentiemodule
199
Observatieopdracht: het persoonlijk profiel – Internet profiel – Schriftelijk profiel
201 202 203
Casus: maak kennis met Joeri – Casusmaterialen – Vragen en opdrachten
205 205 220
Contractwerk – Contractbrief – Jongeren in de krant – De slechtst denkbare manier om... – Met jouw vak op stap
223 224 225 227 228
GROOT WORDEN – WERKBOEK
5
INHOUD
– Hoe een les verknoeien? – Spek voor de ‘puber’-bek – Leerkracht = leerlingenbegeleider
229 230 232
Synthesespel: alle stappen op één lijn geplaatst
233
Overkoepelende gedachten
243
Syntheseschema (poster)
245
Probleemtaak kleuters/schoolkinderen-in-ontwikkeling – Kwaliteitscriteria – Leerproces – Proces-peer-assessment – Probleemtaak kleuter: een nieuw klasje! – Probleemtaak schoolkind: plattelandsklassen!
247 248 248 253 255 257
Probleemtaak adolescentie: de klassenraad / de lerarenvergadering Synthesespelletjes: alles bij elkaar genomen – Wie ben jij? – Wie ben ik?
259 259 260
Casusses – De familie de Rycke-Meulemans stelt zich voor .... – Maak kennis met Liselot en haar omgeving
261 301
GROOT WORDEN – WERKBOEK
6
INLEIDING
GROOT WORDEN – WERKBOEK
7
INLEIDING
EEN WOORDJE UITLEG HET GEBRUIK VAN HET WERKBOEK
De manier van werken In dit werkboek zul je (hopelijk!) veel leren over de ontwikkeling van kinderen, van conceptie tot en met adolescentie, en hoe je als leerkracht op deze ontwikkeling kunt inspelen. Het speciale aan dit werkboek is dat er veel gebruik gemaakt wordt van activerende werkvormen. Wij gaan ervan uit dat er geen sprake is van ‘echt leren’ wanneer het onderwijs zich beperkt tot het ‘passief’ overdragen van kennis aan de lerende. Integendeel, we zullen ernaar streven je aan te zetten tot het actief opzoeken, selecteren en gebruiken van informatie over de ontwikkeling van een kind, om zo een ‘echt leerproces’ bij je op gang te brengen. Je docent of lector vervult vooral de rol van leerbegeleider, niet van kennisoverdrager. Dit betekent echter niet dat je docent of lector niets meer zal uitleggen. Hij/zij zal ‘vraaggestuurd’ uitleg geven, op die momenten dat en over die onderwerpen waarover jij op dat moment vragen hebt. En je docent of lector zal niet je enige bron van informatie zijn. Er is nog zoveel meer te ontdekken in boeken en tijdschriften, op het internet, in gesprekken met ouders, opvoeders en leerkrachten, in overleg met medestudenten, enzovoort! 1 Eén van die andere informatiebronnen zal je handboek Groot worden zijn. Ook het handboek gebruik je het best ‘vraaggestuurd’ in plaats van het volgzaam bladzijde na bladzijde, letter na letter, door te lezen. Gebruik je handboek als ‘info’-boek, waarin je dingen kunt opzoeken die je op dat moment nodig hebt. Bekijk het ook met een kritische blik, confronteer de inhoud met informatie die je elders vindt, of met je eigen ervaringen. Jij bent de bestuurder van je leerproces, jij zet de motor in gang en hebt het stuur in handen. Jij beslist hoe hard er op het gaspedaal geduwd wordt. Je docent of lector kan een copiloot (of rijinstructeur?) zijn, maar jij blijft de bestuurder! Het handboek, de informatie van je docent of andere informatiebronnen zijn de brandstof. De motor kan niet vooruit zonder brandstof, maar een volle brandstoftank op zich brengt geen beweging op gang als de motor niet draait en de brandstof ‘verwerkt’. De bestuurder moet zorgen dat de motor draait! En dit werkboek? Wel, we hopen dat het – met zijn activerende werkvormen – de rol van ‘autosleutel’ kan vervullen. De sleutel die je helpt om de motor aan het draaien te brengen...
1
Struyven, K., Sierens, E., Dochy, F. & Janssens, S. Groot worden. De ontwikkeling van baby tot adolescent. Handboek voor (toekomstige) leerkrachten en opvoeders. Leuven: LannooCampus.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
9
INLEIDING
De opbouw Het werkboek bestaat uit een basispakket en een uitbreidingspakket. Het basispakket volstaat om zicht te krijgen op de ontwikkeling van je doelgroep (kleuters, schoolkinderen of adolescenten), en van de kinderen die net iets jonger of ouder zijn. Het uitbreidingspakket bevat opdrachten en werkvormen die dit inzicht kunnen verbreden en verdiepen, en die je de verworven inzichten leren toepassen. Zoals je in de inhoudstafel kunt zien, kan het uitbreidingspakket in het basispakket geschoven worden, zodat het één geheel wordt. Het werkboek is opgedeeld in verschillende modules. Na deze inleidende module volgen er eerst twee algemene modules (‘kadermodules’) waarin je het kader zult opbouwen om de verdere informatie over de ontwikkeling van het kind in te plaatsen. De eerste algemene module wordt afgesloten met een portfolio-opdracht. De tweede algemene module wordt afgesloten met een projectopdracht. Dit zijn beide module-overstijgende opdrachten, waaraan je tijdens de volgende modules nog verder zult werken. Deze module-overstijgende opdrachten zijn opgenomen in het uitbreidingspakket van dit werkboek. De daaropvolgende modules gaan telkens over één (of enkele) ontwikkelingsfase(n), en sluiten aan bij één (of meerdere) hoofdstuk(ken) in het handboek. Elk van deze modules heeft ongeveer dezelfde 1 opbouw. Elke module bestaat uit volgende opdrachten: Een observatieopdracht waarin je de leefwereld van kinderen in een bepaalde ontwikkelingsfase verkent. Je bezoekt een kind van een bepaalde leeftijd (en eventueel zijn ouders) en observeert het, stelt vragen of vraagt het om iets voor je te doen. Een casus (of gevalsstudie) waarin je inzicht verwerft in de ontwikkeling van kinderen in een bepaalde ontwikkelingsfase. Je neemt in een groepje de casusmaterialen door en lost de bijhorende vragen en opdrachten op aan de hand van zelf opgezochte informatie. Een hoekenwerk of contractwerk waarin je je verworven inzicht uit de casus verder verbreedt en uitdiept. Beide werkvormen kennen een soepele organisatievorm, waarin verschillende soorten opdrachten worden aangeboden.
Een synthesespel waarin je de opgedane kennis, inzichten en vaardigheden uit de afgelopen module herhaalt, inoefent en op een speelse manier toepast.
We sluiten dit werkboek af met een synthesemodule. In deze module maak je een syntheseschema (hier kun je echter al in de loop van de andere modules aan werken!). Deze module bevat (in het uitbreidingsdeel) ook een probleemtaak waarin je het geleerde leert toepassen op een praktijkprobleem. Tot slot is er nog een afsluitend synthesespel. Het werkboek is zo gemaakt dat de bladen kunnen worden uitgescheurd. Je kunt dus selecteren welk deel van het werkboek je meeneemt naar school en ook kun je gemakkelijk antwoordbladen, notities of extra informatie toevoegen.
1
Voor de ‘niet-doelgroep’-modules zitten sommige van deze opdrachten in het uitbreidingspakket.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
10
INLEIDING
De opdrachten Alle opdrachten in deze werkmap beginnen met dezelfde informatie, opgedeeld in drie rubrieken en aangeduid met behulp van pictogrammen. Kun jij de rubrieken verbinden met de juiste pictogrammen? De beginsituatie waarin je verondersteld wordt je te bevinden: wat moet ik inmiddels weten, kunnen en voorbereid hebben? ‘Waar moet ik staan alvorens aan deze opdracht te beginnen?’
O
O
De doelen van de opdracht: waartoe dient deze opdracht, wat moet ik na deze opdracht kennen en kunnen? ‘Waar moet ik staan na deze opdracht?’
O
O
De werkvorm die gebruikt zal worden: praktische informatie over de manier waarop je – in de loop van deze opdracht – aan het bereiken van de doelen zult werken. ‘Wat moet en mag ik doen, en hoe?’
O
O
Soms vind je onder de rubriek ‘doelen’ ook ‘nevendoelen’. De nevendoelen hebben altijd te maken met bredere effecten van de gebruikte werkvormen op je manier van leren en op je manier van lesgeven later. De activerende werkvormen streven vaak niet enkel vakinhoudelijke doelen na, maar proberen je ook te leren samenwerken, kritisch evalueren, je leerproces sturen, en nog veel meer. Bovendien hopen we dat het aan den lijve ervaren van allerlei activerende werkvormen ook inspirerend kan werken naar je eigen manier van lesgeven later. Wil je later een leerbegeleider zijn van actief lerende kleuters, schoolkinderen of tieners, of liever een kennisoverdrager? Tot slot nog dit. Het werkboek kan in Vlaamse en in Nederlandse lerarenopleidingen gebruikt worden. Onderwijstermen verschillen soms in beide landen, bijvoorbeeld: secundair onderwijs in Vlaanderen en voortgezet onderwijs in Nederland. We proberen om in dat geval telkens beide termen te vermelden, gescheiden door een schuine streep (bijvoorbeeld: tweede leerjaar/ groep 4). Veel succes.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
11
1 ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE ALS STUDIE VAN HET KIND-IN-ONTWIKKELING
GROOT WORDEN – WERKBOEK
13
KADERMODULE 1
EEN CHRONOLOGISCHE INDELING VAN ONTWIKKELING
Voor deze opdracht is geen specifieke voorkennis vereist. Je moet wel zelfstandig een opdracht kunnen uitvoeren en deze ook zelfstandig kunnen corrigeren aan de hand van de aanwijzingen in de opdracht.
In deze opdracht zul je de gebruikelijke indeling van de levensloop in ontwikkelingsfasen verkennen. Nevendoel: Leren omgaan met zelfevaluatie. Je hebt niet altijd een docent/lector nodig om te weten of je een opdracht goed hebt uitgevoerd! Je mag in tweetallen aan deze opdracht werken. Vul elkaar aan, verbeter elkaar, zorg dat je van elkaar leert! Je hebt voor de opdracht zelf alleen je gezond verstand en eventuele voorkennis nodig, aangezien we een inductieve aanpak zullen gebruiken. Voor de correctie zul je wel je handboek nodig hebben.
Het fotoalbum Stel, je vindt een pak oude foto’s van jezelf terug. Er zitten foto’s tussen van je eerste verjaardag, communiefoto’s, foto’s van de jaarlijkse familiefeesten, foto’s van al je oude liefjes, klassenfoto’s, de traditionele blote-baby-op-schapenvel-foto en zelfs echografieën. De meest recente foto is genomen op de dag dat je afstudeerde in het middelbaar/voortgezet onderwijs. Je vat het plan op om deze foto’s te sorteren en ze in een groot album in te plakken. Het lijkt je het best om de foto’s chronologisch in te plakken, maar je hebt van de meeste foto’s geen exacte datum waarop ze genomen zijn. Daarom besluit je ze in te delen in een aantal leeftijdsfasen en telkens een voorblad te maken per fase. Welke leeftijdsfasen zou je gebruiken en hoe zou je deze benoemen op de voorbladen? (Bedenk iets anders dan bv. ‘1-2 jaar’!)
GROOT WORDEN – WERKBOEK
15
KADERMODULE 1
Van ± ............ (leeftijd)
Van ± ............ (leeftijd)
tot ± .............. (leeftijd)
tot ± .............. (leeftijd)
‘..................................’
‘..................................’
Van ± ............ (leeftijd)
Van ± ............ (leeftijd)
tot ± .............. (leeftijd)
tot ± .............. (leeftijd)
‘..................................’
‘..................................’
Van ± ............ (leeftijd)
Van ± ............ (leeftijd)
tot ± .............. (leeftijd)
tot ± .............. (leeftijd)
‘..................................’
‘..................................’
Van ± ............ (leeftijd) tot ± .............. (leeftijd) ‘..................................’
Als jullie klaar zijn, neem dan je handboek erbij. Zoek uit welke indeling daarin gebruikt wordt om het ontwikkelingsverloop van een kind tussen bevruchting en 18 jaar te beschrijven. Vergelijk je zelfgemaakte fasen uit de foto-oefening met die in het handboek. Heb je ongeveer dezelfde indeling gemaakt? Heb je dezelfde benamingen voor de fasen gebruikt? Indien niet, komen de benamingen van de fasen je bekend voor? In de ontwikkelingspsychologie verkiest men vaak de term ‘ontwikkelingsfasen’ in plaats van ‘leeftijdsfasen’. Kun je een reden bedenken waarom? De oplossing is niet letterlijk in het handboek te vinden. Als je het nog niet weet, helpen we je een beetje op weg... Je ziet soms 10-/11-jarigen die al erg veel kenmerken van de adolescentie vertonen, zoals geslachtsrijping, groeiende belangstelling in het andere geslacht, dwepen met idolen, rondhangen in plaats van spelen op de speelplaats, zich vrijvechten thuis, enzovoort. Anderzijds zie je ook nog regelmatig 13-/14-jarigen die hier nog helemaal niet mee bezig zijn. Zij zouden amper opvallen in bijvoorbeeld een groep 11-jarigen. Zijn deze 10-/11-jarigen al adolescenten? En zijn deze 13-/14-jarigen wel adolescenten? Je antwoord hangt af van of je adolescentie beschouwt als een ‘leeftijdsfase’ of een ‘ontwikkelingsfase’! Waarom? Opmerking: De indeling die in het handboek Groot worden gebruikt wordt, is de meest gebruikelijke chronologische indeling in de ontwikkelingspsychologie. Het is mogelijk dat je in andere handboeken kleine afwijkingen tegenkomt van deze indeling. Niet alle ontwikkelingspsychologische auteurs zeggen immers exact hetzelfde. Sommige auteurs nemen twee fasen samen, terwijl andere ze nog eens verder uitsplitsen. Soms kunnen de benamingen ook verschillen.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
16
KADERMODULE 1
EEN THEMATISCHE INDELING VAN ONTWIKKELING
Een vreemde eend in de bijt Voor deze opdracht is geen specifieke voorkennis vereist. Je moet wel zelfstandig een opdracht kunnen uitvoeren en deze ook zelfstandig kunnen corrigeren aan de hand van de aanwijzingen in de opdracht. In deze opdracht zul je de gebruikelijke indeling van de levensloop in ontwikkelingsgebieden of ontwikkelingsdomeinen verkennen. Nevendoel: Leren omgaan met peer-feedback. Je kunt veel informatie krijgen over wat je goed en minder goed hebt gedaan door je werk te bespreken met (een) medestudent(en). Je mag in tweetallen aan deze opdracht werken. Vul elkaar aan, verbeter elkaar, zorg dat je van elkaar leert! Je hebt voor de opdracht hoofdzakelijk je gezond verstand nodig, maar ook het handboek komt van pas.
De ontwikkelingsfasen (zie vorige opdracht) zijn een chronologische indeling van de levensloop van de mens. Als je de ontwikkeling van een mens echter van dichtbij bekijkt, zie je dat een mens zich op verschillende vlakken ontwikkelt. Zich ontwikkelen is immers meer dan groter worden in letterlijke zin. We groeien niet alleen in lengte en in gewicht (en andere lichamelijke kenmerken), maar ook in onze bewegingsmogelijkheden, in de manier waarop we al tekenend onze leefwereld weergeven, in de manier waarop we dingen horen, zien, ruiken, proeven en voelen, in onze seksuele beleving van het eigen lichaam en dat van de ander, in onze omgang met anderen en met eigen gevoelens, in onze denkcapaciteiten, in ons taalgebruik, in de dingen waaraan we plezier beleven, in ons besef van normen en waarden, in de manier waarop we onszelf zien, en tot slot in een aantal typisch schoolse eigenschappen en vaardigheden. Je kunt dus ook een thematische indeling van de levensloop maken door de verschillende ontwikkelingsstappen te groeperen in ontwikkelingsgebieden of -domeinen. In plaats van te kijken naar de samenhang van verschillende ontwikkelingsstappen binnen een bepaalde ontwikkelingsfase, kijken we dan naar hoe een bepaalde ontwikkeling (bv. leren praten, leren tekenen of leren schrijven) evolueert in de loop van de verschillende ontwikkelingsfasen.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
17
KADERMODULE 1
Hieronder vind je rijtjes met begrippen. Zoek in elk rijtje welk begrip er niet in thuishoort (‘de vreemde eend’). Wanneer je ‘de vreemde eend’ geschrapt hebt, zul je zien dat alle overige begrippen telkens bij een bepaald ontwikkelingsgebied horen. Zoek per rijtje welk ontwikkelingsgebied erbij hoort. Tip: In het handboek vind je in het inleidend hoofdstuk een beschrijving van de verschillende ontwikkelingsgebieden op p. 29-30.
Schrap de vreemde eend in elk rijtje.
Ontwikkelingsgebied?
eerste woordjes – doe-alsof-spelletjes – brabbelen – woordenschat uitbreiden – taalspelletjes voorwerpen via de mond verkennen – rennen – kruipen – zitten – een potlood vasthouden – zichzelf kunnen aankleden vader en moedertje spelen – groepje meisjes babbelt en giechelt tijdens de pauze – voetballen – knutselen met origamipapier – rondfietsen op een driewieler – schommelen – tikkertje voorkeur voor felle kleuren – van globaal naar gedifferentieerd waarnemen – diepteperspectief – harde geluiden horen in de baarmoeder – ontdekken van het eigen lichaam en dat van de ander borstontwikkeling bij meisjes – tandjes krijgen – touwtjespringen – toename van gewicht en lengte – middagdutje nodig – zindelijkheid al doende denken – concentratieproblemen door sterven van huisdier – fantasie – standpunt van een ander kunnen innemen – denken over milieu, oorlog en racisme realistische details aanbrengen – zonder spellingsfouten schrijven – krabbelen – schematisch weergeven – driehoeken en vierkanten tekenen huilen bij de schoolpoort – eigen ik-je ontdekken – partnerkeuze – over zichzelf vertellen – erbij willen horen qua kleding – experimenteren met drank, roken of drugs schoolrijpheid – leren lezen – rekensommetjes oplossen – leerstoornissen – ontwikkeling van het geweten – schoolmoeheid verschil tussen goed en kwaad – luisteren naar gezagsfiguren – leren samenspelen – volgen van voorbeeldgedrag – gestraft of beloond worden – regels en afspraken volgen gehecht zijn aan de moeder – rondhangen met vrienden – ruzies met ouders – gepest worden door leeftijdsgenootjes – zelfbewustzijn verliefdheid – schaamhaar krijgen – knuffelen en strelen – verschil jongens/meisjes – teentjes en vingertjes in de mond stoppen Kun je nog andere aspecten van menselijke ontwikkeling bedenken die ontbreken in bovenstaand lijstje van ontwikkelingsgebieden?
GROOT WORDEN – WERKBOEK
18
KADERMODULE 1
Is het je opgevallen dat een ontwikkelingsstap soms bij verschillende gebieden tegelijk onder te brengen is? Bijvoorbeeld: doe-alsof-spelletjes zijn een teken van cognitieve ontwikkeling, maar ook van spelontwikkeling. Zoek in bovenstaande oefening nog twee van dergelijke voorbeelden! Hoe komt het dat de ontwikkelingsstappen soms zo moeilijk in te delen zijn binnen de ontwikkelingsgebieden? Als jullie klaar zijn, vergelijk dan je oplossingen met die van een ander groepje dat in de buurt zit en dat ook klaar is. Leg aan elkaar uit waarom je een bepaald woord geschrapt hebt. Controleer met behulp van het handboek ook of beide groepjes alle ontwikkelingsgebieden hebben ontdekt. Elk ontwikkelingsgebied past bij één rijtje. Als er iets niet klopt, probeer dan samen de fout te vinden.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
19
KADERMODULE 1
EVEN INZOOMEN OP ENKELE ONTWIKKELINGSGEBIEDEN
Stellingenspel Voor deze opdracht moet je al kennis hebben gemaakt met de indeling van de levensloop in ontwikkelingsgebieden of ontwikkelingsdomeinen (zie vorige opdracht: Een vreemde eend in de bijt). In deze opdracht zul je kennismaken met enkele centrale thema’s binnen de verschillende ontwikkelingsgebieden. Nevendoel: Leren omgaan met verschillende visies op een onderwerp en meningen leren verantwoorden. Voor deze opdracht worden groepjes van telkens 3 à 4 studenten gevormd. Er zal gediscussieerd worden over een aantal stellingen, en je zult met je groepje moeten beslissen of je het al dan niet eens bent met de stelling. Maar, veel belangrijker, je moet ook een verantwoording zoeken voor de positie die je met je groep inneemt (waarom mee eens of niet). Zoek steeds voorbeelden die je antwoord ondersteunen. Vervolgens wordt er per stelling klassikaal gestemd door de verschillende groepjes. Vergeet niet dat je ook zult moeten kunnen verantwoorden waarom! Je werkt in groep, dus vul elkaar aan, verbeter elkaar, zorg dat je van elkaar leert! Je hebt voor de opdracht hoofdzakelijk je gezond verstand nodig, maar ook het handboek reikt antwoorden aan.
– Stelling 1: Een kind begint zich seksueel te ontwikkelen vanaf (ongeveer) 12-13 jaar. – Stelling 2: Door kinderen te confronteren met nieuwe ervaringen, daag je hun denkontwikkeling – – – –
– –
uit. Stelling 3: Spelen is niet alleen een leuke tijdsinvulling, het draagt ook bij tot de cognitieve en de taalontwikkeling van het kind. Stelling 4: De lichamelijke ontwikkeling van een kind verloopt asynchroon (niet gelijktijdig). Niet alle lichaamsdelen groeien op hetzelfde moment evenveel. Stelling 5: De tekenontwikkeling is een ontwikkeling op zich, die losstaat van de andere ontwikkelingsgebieden. Stelling 6: De lichamelijke en de motorische ontwikkeling hebben een belangrijke invloed op de sociaal-emotionele ontwikkeling. Stelling 7: Een kind is klaar om naar school te gaan vanaf 3 jaar. Stelling 8: Een mens kan niet zonder sociaal contact. Een baby die enkel verzorgd wordt, maar zonder warme contacten (bv. op schoot nemen, knuffelen, babbelen) moet opgroeien, kan hierdoor sterven.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
20
KADERMODULE 1
Denken over denken Voor deze opdracht moet je al kennis hebben gemaakt met de indeling van de levensloop in ontwikkelingsgebieden of ontwikkelingsdomeinen (zie eerdere opdracht: Een vreemde eend in de bijt). Voor deze opdracht heb je (eventueel per tweetal) een klein spiegeltje nodig! In deze opdracht zul je inzicht verwerven in de theorie van Piaget, een toonaangevende theorie over de manier waarop de denkontwikkeling verloopt. Nevendoel: Een ‘moeilijkere’ passage uit het handboek grondig leren verwerken. Voor deze opdracht werk je alleen (maar indien nodig mag je om raad vragen bij je buur). Je zult eerst een stukje informatie in het handboek moeten verwerken. Door middel van een invuloefening kun je dan nagaan of je de nieuwe begrippen voldoende beheerst. Vervolgens zul je de opgedane informatie verder verwerken aan de hand van een toepassingsopdracht.
We nemen de denkontwikkeling, of de cognitieve ontwikkeling, even onder de loep. In de volgende modules zullen we de theorie van Piaget gebruiken als rode draad in onze bespreking van de cognitieve ontwikkeling van baby tot en met adolescent. De uitgangspunten van die theorie van Piaget verdienen daarom wat extra aandacht. In die uitgangspunten legt Piaget uit hoe het denken zich ontwikkelt, hoe een kind (en ook een volwassene) steeds meer van de werkelijkheid gaat begrijpen.
Lees- en invulopdracht In het handboek vind je de uitgangspunten van de theorie van Piaget terug in paragraaf 3.7.1 (p. 8789). Lees deze uitgangspunten eerst grondig door (misschien zelfs meerdere keren). Als je het makkelijker vindt om er samen met een medestudent over na te denken, kun je bij je buur te rade gaan. Je hebt gelezen dat Piaget voor de denkontwikkeling twee ontwikkelingsmechanismen beschrijft: de adaptie (een mix van assimilatie en accommodatie) en de equilibratie. Als je de gedachtegang van Piaget begrijpt, kan het geen probleem zijn om deze vier termen op de juiste plaats in te vullen in onderstaande oefening:
De realiteit wordt ingepast in het denken (de werkelijkheid wordt gevat met de bestaande denkstructuren) (= ............................................................) en het denken past zich aan aan de realiteit (het denken wordt uitgedaagd door de werkelijkheid, de denkstructuren moeten worden aangepast) (= .........................................................). Door het verzoenen van denken en werkelijkheid (= .................................................) ontstaat een nieuw evenwicht (een nieuwe realiteit wordt begrepen) (= .........................................................).
GROOT WORDEN – WERKBOEK
21
KADERMODULE 1
Toepassingsopdracht: Een doolhof in spiegelland In het handboek vind je de begrippen uit de leesopdracht toegepast op een voorbeeld uit de babyfase (p. 88-89). Laten we nu eens onszelf als voorbeeld nemen. Je vindt hieronder een eenvoudige doolhof. Als je de opdracht zou krijgen om met je potlood in A te vertrekken en de weg naar B te tekenen, zou je deze klus in een mum van tijd klaren. Deze situatie is immers niet nieuw voor je: je bezit de nodige kennis en vaardigheden om je weg te vinden in zo’n doolhof. De opdracht is echter ingewikkelder dan dat. Je mag immers niet rechtstreeks naar de doolhof kijken om je weg te zoeken van A naar B. Je moet voor deze opdracht gebruik maken van een klein spiegeltje, dat je verticaal op de aangegeven lijn moet plaatsen. Met één hand hou je het spiegeltje vast, en kantel je het indien nodig een beetje naar voren of naar achteren. Ondertussen probeer je met de andere hand de weg van A naar B te tekenen, terwijl je alleen in het spiegeltje kijkt! Probeer maar eens! Dat is al heel wat moeilijker, niet?
Spiegel
A
Wat heeft dit spelletje nu met de denkontwikkeling te maken? Wel, door je een spiegeltje te laten gebruiken, hebben we je met een nieuwe (waarschijnlijk onbekende) realiteit geconfronteerd (een ‘doolhof-in-spiegelbeeld’). Om deze situatie te begrijpen, om ‘er je weg in te kunnen vinden’, heb je een nieuwe manier van denken nodig (tenzij je al meer met dit soort situaties geoefend hebt, of je een kei bent in ruimtelijk inzicht). Je hebt waarschijnlijk even goed moeten nadenken over een strategie (=een denkstructuur) om deze opdracht tot een goed einde te brengen. Wat je de afgelopen minuten hebt meegemaakt, kan dus als een voorbeeld van denkontwikkeling beschouwd worden!
B
Opdracht: Als dit een voorbeeld van denkontwikkeling is, moeten de afgelopen minuten ook de twee ontwikkelingsmechanismen van Piaget hebben plaatsgevonden. Probeer in je eigen woorden eens uit te leggen wat in deze situatie dan een voorbeeld is van (1) assimileren, van (2) accommoderen, (3) van adapteren, en (4) van het bereiken van een nieuw evenwicht (equilibratie). Doe dit op dezelfde manier als bij het voorbeeld van de baby en de bijtring in het handboek (zie p. 89).
GROOT WORDEN – WERKBOEK
22
KADERMODULE 1
Braaf of stout? Voor deze opdracht moet je al kennis hebben gemaakt met de indeling van de levensloop in ontwikkelingsgebieden of ontwikkelingsdomeinen (zie eerdere opdracht: Een vreemde eend in de bijt) en met de indeling in ontwikkelingsfasen (zie eerdere opdracht: Het fotoalbum). In deze opdracht zul je inzicht verwerven in de theorie van Kohlberg, een toonaangevende theorie over de manier waarop de morele ontwikkeling verloopt. Nevendoel: Het handboek thematisch gebruiken in plaats van chronologisch. Voor deze opdracht werk je in tweetallen. Je zult eerst stukjes informatie in het handboek moeten verzamelen en doornemen. Vervolgens zul je de opgedane informatie verder verwerken aan de hand van twee toepassingsopdrachten. De antwoorden zullen klassikaal worden besproken.
Leesopdracht Ikke braaf of stout; Het is juist of fout; Ik weeg goed en kwaad: ben ik 5, 10 of 15 jaar oud? Zoek in het handboek alle passages bij elkaar die gaan over de morele ontwikkeling in de verschillende ontwikkelingsfasen. In het hoofdstuk over de kleuter vind je een algemene uitleg bij de theorie van Kohlberg terug (paragraaf 5.10.1, p. 169-172). Lees deze uitgangspunten eerst grondig door (misschien zelfs meerdere keren). Als je het makkelijker vindt om er samen met een medestudent over na te denken, kun je bij je buur te rade gaan. Lees ook wat er in de andere hoofdstukken staat over de morele ontwikkeling.
Toepassingsopdracht 1: Wat moet Louise doen? Je vindt hieronder een moreel dilemma dat vergelijkbaar is met de dilemma’s in je handboek. Bedenk hoe een kind in elk van de drie grote fasen van de morele ontwikkeling volgens Kohlberg zou reageren op onderstaand moreel dilemma. De vraag is ‘welk antwoord verwacht je?’ van een kleuter, een schoolkind en een adolescent (of volwassene), maar ook ‘welke redenering denk je dat ze maken?’ of ‘hoe verantwoorden ze hun antwoord?’. Het is vooral uit deze redenering of verantwoording dat je het niveau van morele ontwikkeling (preconventioneel, conventioneel of postconventioneel) moet kunnen afleiden!
GROOT WORDEN – WERKBOEK
23
KADERMODULE 1
Suzanne is veertien jaar. Volgende maand zal haar favoriete rockgroep een concert geven in de stad waar ze woont. Haar moeder heeft haar beloofd dat ze naar het concert mag gaan als ze voldoende geld kan sparen met babysitten en het opzij leggen van zakgeld, zodat ze zelf haar ticket kan betalen. Ze is erin geslaagd om de 30 euro voor het ticket bij elkaar te krijgen, plus nog eens 10 euro extra. Maar dan bedenkt haar moeder zich en zegt dat Suzanne dat geld moet gebruiken om nieuwe kleren te kopen voor school. Suzanne is erg teleurgesteld en besluit toch naar het concert te gaan. Ze koopt het ticket en zegt tegen haar moeder dat ze maar 10 euro heeft kunnen sparen. ‘s Zaterdags gaat ze naar het concert, maar ze vertelt haar moeder dat ze de hele avond bij haar vriendin op bezoek gaat. Suzanne vertelt de dag erna wel aan haar oudere zus Louise dat ze naar het concert is gegaan en dat ze gelogen heeft tegen haar moeder. Ze vraagt haar om niets te verklappen aan hun moeder. Moeder vermoedt echter dat Suzanne iets verzwijgt, en ze gaat bij Louise polsen of ze iets meer weet. Ze dreigt ermee dat als Louise niet eerlijk is, dat ze volgende week ook niet naar het feestje mag waar ze al zo lang naar uitkijkt. Mag (of moet) Louise aan haar moeder vertellen wat Suzanne heeft gedaan, of niet? – Welke raad zou een kleuter aan Louise geven? Welke redenering zou een kleuter volgen? – Welke raad zou een schoolkind aan Louise geven? Welke redenering zou een schoolkind volgen? – Welke raad zou een adolescent aan Louise geven? Welke redenering zou een adolescent volgen?
Toepassingsopdracht 2: Schoolse regels Op welk niveau van moreel besef (welke fase van Kohlberg) doen de volgende schoolregels een beroep? Leg uit waarom. A. Leerlingen zijn verplicht om tijdens de schooluren aanwezig te zijn op school, tenzij ze een geldige reden hebben om afwezig te zijn. De reden van afwezigheid moet worden aangetoond met een schriftelijke bevestiging van de ouders (max. 1 dag afwezigheid), een doktersattest of een ander geldig bewijsstuk. B. Leerlingen zijn verplicht om tijdens de schooluren aanwezig te zijn op school. Indien ze zonder geldige reden afwezig zijn, krijgen ze strafstudie. C. Leerlingen zijn in principe verplicht om alle schooldagen aanwezig te zijn op school. We geloven er als school immers in dat onderwijs een recht voor iedereen is. Regelmatige afwezigheden tijdens de lessen verstoren dit recht op onderwijs.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
24
KADERMODULE 1
KOPPELING MET EIGEN ERVARINGEN EN DE EIGEN LEVENSGESCHIEDENIS
Voor deze opdracht moet je al kennis hebben gemaakt met de indeling van de levensloop in ontwikkelingsfasen (zie eerdere opdracht: Het fotoalbum).
In deze opdracht zul je een eerste invulling geven aan de ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden vanuit je eigen levensgeschiedenis. De levenslijnopdracht geeft je een heleboel aanknopingspunten tussen de leerinhouden van de komende weken en maanden en je eigen ervaringen. Nevendoel: Leerinhouden leren concretiseren met eigen ervaringen, andere informatiebronnen dan het handboek leren ontdekken. Dit is een thuisopdracht die je alleen moet uitvoeren. Nu ja, alleen ... een medestudent zal je niet kunnen helpen, maar anderzijds zijn er wel heel wat andere mensen die je kunnen helpen. We raden je dan ook zeker aan om voor deze opdracht eens je ouders, grootouders, zussen of broers of zelfs leerkrachten, babysitters of jeugdbewegingsleiders van vroeger om hulp te vragen. Je hebt voor de opdracht enkel een goed geheugen en veel ‘getuigen van je kindertijd’ nodig. Het handboek heb je niet nodig. Op de volgende pagina’s vind je een grote levenslijn (over twee pagina’s gespreid) waarop je je eigen ontwikkeling zult uittekenen.
Teken je eigen levenslijn!
Hieronder vind je een aantal ontwikkelingsstappen. In deze thuisopdracht vragen we je om voor deze ontwikkelingsstappen uit te zoeken op welk moment JIJ deze stap gezet hebt. Hiervoor kun je te rade gaan bij je ouders of anderen die je ontwikkeling van nabij hebben gevolgd. Het zou ook leuk zijn als je bij enkele van deze stappen leuke of interessante anekdotes of foto’s zou kunnen verzamelen!
GROOT WORDEN – WERKBOEK
25
KADERMODULE 1
Plaats deze informatie op je eigen levenslijn en teken op die manier je persoonlijke levenslijn uit, door er op aan te duiden wanneer JIJ de volgende ontwikkelingsstappen gezet hebt. – tandjes krijgen (melktanden) – tanden wisselen (blijvende tanden) – zindelijk zijn – alleen zitten – kruipen – lopen – zelf je jas kunnen aan- en uitdoen – realistische tekeningen maken – interesse in het verschil tussen jongens en meisjes – verliefdheid – veel met de teentjes en vingertjes in de mond zitten (=orale fase) – graag rondhangen met vrienden – veel fantasie in wat je vertelde, in wat je speelde – geboeid door wereldproblemen en idealen (zoals bv. vervuiling vs. milieubescherming, oorlog vs. vrede, en racisme vs. verdraagzaamheid) – eerste woordje – verschil begrijpen tussen goed en kwaad (braaf of stout) – echt samenspelen met andere kinderen – makkelijk afscheid kunnen nemen van vader en moeder voor een tijdje – overgang van gemengde speelgroepjes naar een voorkeur voor gescheiden jongens- of meisjesgroepjes – fietsen – eigen ik-je ontdekken – eerste liefje – bekommernissen omtrent ‘erbij willen horen’ (qua uiterlijk, hobby’s, gedrag, enz.) – een hele nacht doorslapen zonder vader of moeder wakker te huilen – in zinnen praten – zelf eten met een lepel/met mes en vork – de groeispurt (opeens heel snel groeien en zwaarder worden) van de puberteit – preutsheid: zich schamen over het blote lichaam – een hechte vriendschap (‘mijn beste vriend(in)’) – grote idolen (bv. Madonna, Robbie Williams, David Beckham, Michael Schumacher) Zoek daarnaast een antwoord op de volgende vragen, die ook deel uitmaken van je eigen levensgeschiedenis. – Vanaf welk moment wist je moeder dat ze zwanger was van jou? – Hoe ben je op de wereld gekomen? Met andere woorden, hoe verliep je geboorte/de bevalling? – Hoe was je eerste schooldag op de kleuterschool/basisschool? – Hoe verliep je overgang van de kleuterschool naar de lagere school/groep 2 naar 3? – Hoe verliep je overgang van de lagere school naar de middelbare school/basisschool naar voortgezet onderwijs? – Ben je op school gepest? Was je op school zelf een ‘pester’? – Heb je ooit leerproblemen ondervonden op school (voor welke vakken)? Had je moeite met bepaalde vaardigheden (bv. in de lessen lichamelijke opvoeding of handvaardigheid)?
GROOT WORDEN – WERKBOEK
26
GROOT WORDEN – WERKBOEK
-9m
tot -7m: embryo -7m tot 0: foetus
0
Teken je eigen levenslijn!
0-2m pasgeborene
1 2m – 1j6m baby
2 1j6m – 3j peuter
3
4 3j – 6j kleuter
5
6
KADERMODULE 1
27
6
7
8
GROOT WORDEN – WERKBOEK
6j – 12j schoolkind
9 10 11 12
13 14
12j – 18j adolescent
15
16
17
18
KADERMODULE 1
28
KADERMODULE 1
HOE ONTSTAAT ONTWIKKELING?
Voor deze opdracht is geen specifieke voorkennis vereist. Je moet wel in een groep kunnen samendenken en samenwerken, en je moet in staat zijn om de resultaten van een groepswerk samen te vatten en mee te delen aan een andere groep.
In deze opdracht zul je inzicht verwerven in de factoren die de ontwikkeling beïnvloeden, en in de consequenties daarvan voor je rol als leerkracht. Nevendoel: Kennismaken met een inductieve lesopbouw. Er wordt hoofdzakelijk in kleine groepjes gewerkt, maar regelmatig wordt dit onderbroken voor een klassikale tussen- of nabespreking. We herhalen het nog één keer: zorg dat je tijdens het groepswerk elkaar aanvult, elkaar verbetert, en vooral van elkaar leert! Je hebt voor de opdracht in eerste instantie hoofdzakelijk je gezond verstand nodig, aangezien we een inductieve aanpak zullen gebruiken. Hoe meer de opdracht vordert, hoe meer het aan te raden is om je handboek erbij te nemen.
Ontwikkeling is iets dat geleidelijk gebeurt. Het is dan ook meestal moeilijk om te zeggen waardoor iemand ontwikkelt. Er spelen meestal verschillende factoren mee in het totstandkomen van die verandering. Zulke factoren die de ontwikkeling beïnvloeden, noemen we ontwikkelingsfactoren.
Een opwarmertje Hoe komt het dat een baby leert lopen en leert praten, en dat een peuter zindelijk wordt? Hoe komt het dat een kleuter stilaan minder moeite heeft met afscheid nemen van zijn moeder? Hoe komt het dat een lagereschoolkind leert lezen, en dat een adolescent interesse gaat tonen in volwassen seksualiteit? En hoe verklaar je dat de ene baby vroeger leert lopen dan de andere, dat de ene kleuter anders aan zijn ouders gehecht is dan de andere, of dat het ene kind makkelijk leert lezen, terwijl het andere kind er moeite mee heeft en misschien wel een leerprobleem ondervindt? Zoek in groepjes van 3 à 4 personen een antwoord op deze vragen. Noteer op een kladblaadje schematisch de ideeën die naar boven komen. Als alle inspiratie is uitgeput, ga dan over naar de volgende deelopdracht.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
29
KADERMODULE 1
Een onvoorstelbare vergissing Om je verder op weg te helpen in je zoektocht naar de ontwikkelingsfactoren, bestuderen we een specifieke situatie. In ziekenhuis X is Mieke net bevallen van een eeneiige (identieke) tweeling: Sanne en Sarah. Terwijl Mieke na de bevalling naar haar kamer wordt gebracht, worden Sanne en Sarah door de verpleegkundige even meegenomen voor verzorging. In datzelfde ziekenhuis is ook Els net bevallen van een eeneiige (identieke) tweeling: Lotte en Lavina. Ook Lotte en Lavina worden naar de babykamer gebracht voor verzorging. Op dat moment gebeurt er iets onvoorstelbaars: de verpleging verwisselt per ongeluk de baby’s. Lotte en Sarah worden naar Mieke gebracht, en Lavina en Sanne komen bij Els terecht! Laten we even van de veronderstelling uitgaan dat 14 jaar later nog altijd niemand de vergissing heeft opgemerkt... Lotte en Sarah hebben hun hele jonge leven samen opgetrokken, hebben altijd in dezelfde klas gezeten, in dezelfde groep van de jeugdbeweging en op dezelfde sportclub. En dat geldt ook voor Sanne en Lavina, ook zij waren onafscheidelijke ‘zusjes’.
Mama Mieke
Mama Els
Geboorte:
Sarah
Sanne
Lotte
Lavina
0-14 jaar:
Sarah
Lotte
Sanne
Lavina
Bespreek in je groepje de volgende vragen, en wijs een woordvoerder aan voor de klassikale nabespreking.
1. Als we de ontwikkeling van de vier meisjes zouden vergelijken, wiens ontwikkeling zou dan het meest op elkaar lijken: die van Sarah en Lotte (van Sanne en Lavina), of die van Sarah en Sanne (van Lotte en Lavina)? – Hoe kun je verklaren dat Sarah en Lotte (of Sanne en Lavina) zich op veel punten hetzelfde zouden ontwikkelen? – Hoe kun je verklaren dat Sarah en Sanne (of Lotte en Lavina) op veel punten hetzelfde zouden ontwikkelen?
GROOT WORDEN – WERKBOEK
30
KADERMODULE 1
2. Stel dat Lotte en Sanne bij hun natuurlijke ouders waren opgegroeid, zou hun hele ontwikkeling dan anders gelopen zijn? – Hoe kun je verklaren dat een aantal ontwikkelingen anders zouden lopen? – Hoe kun je verklaren dat een aantal ontwikkelingen hetzelfde zouden lopen? 3. Kun je je antwoorden op vraag 1 en 2 plaatsen binnen het ‘nature/nurture’-debat rond ontwikkeling? (handboek p. 16-17) 4. – Stel dat er geen verwisseling had plaatsgevonden. Dan zouden Sarah en Sanne (of Lotte en Lavina) in theorie precies dezelfde aanleg en (in grote lijnen) dezelfde opvoeding en ervaringen kunnen hebben. Zouden de tweelingzussen dan identiek opgroeien? – Denk je dat in het geval van identieke omgeving en identieke aanleg kinderen zich ook gegarandeerd identiek zullen ontwikkelen, of speelt er volgens jou nog iets anders mee en zo ja, wat dan? 5. Vat jullie antwoorden op bovenstaande vragen samen. Welke factoren spelen een rol in de ontwikkeling, en zijn ze allemaal even belangrijk?
En wat met de leerkracht? Nu gaan we een stapje verder. Welke betekenis hebben de ontwikkelingsfactoren voor jou als leerkracht? Bespreek in je groepje de volgende vragen, en wijs een woordvoerder aan voor de klassikale nabespreking.
1. Als alles in de ontwikkeling bepaald zou worden door de aanleg, de natuur (= het ‘nature’-standpunt), wat zouden de gevolgen daarvan zijn voor je rol als leerkracht? 2. Als alles in de ontwikkeling bepaald zou worden door de omgeving (opvoeding en ervaring) (= het ‘nurture’-standpunt), wat zouden de gevolgen daarvan zijn voor je rol als leerkracht? 3. Als de ontwikkeling bepaald wordt door een mix van natuur, omgeving en zelfbepaling, wat zijn daarvan de gevolgen voor je rol als leerkracht? Wat zijn je mogelijkheden en verantwoordelijkheden in het stimuleren van ontwikkeling, waar liggen je beperkingen?
Een afsluitertje Er zijn critici die het bestaan van de derde ontwikkelingsfactor in twijfel trekken. Zij verklaren uiteindelijk elke ontwikkeling aan de hand van de eerste twee ontwikkelingsfactoren. Voor hen zijn ook de ‘eigen keuzes die je maakt’ (zelfbepaling) uiteindelijk het resultaat van een samenspel van ‘nature’ en ‘nurture’. Wat denk je zelf over deze laatste factor? Denk je dat hij meespeelt of niet? Als je denkt van wel, kun je er dan een eigen voorbeeld van geven? Als je denkt van niet, kun je dan het voorbeeld dat het handboek geeft bij zelfbepaling (zie p. 17), weerleggen?
GROOT WORDEN – WERKBOEK
31
KADERMODULE 1
INTERINDIVIDUELE VERSCHILLEN IN ONTWIKKELING Voor deze opdracht moet je al inzicht hebben verworven in de ontwikkelingsfactoren (zie vorige opdracht: Hoe ontstaat ontwikkeling?) en moet je je eigen levenslijn bij je hebben (zie eerdere opdracht: Koppeling met eigen ervaringen en de eigen levensgeschiedenis).
In deze opdracht zul je de interindividuele verschillen in ontwikkelingsverloop verkennen en verklaren.
Er worden groepjes van telkens 3 à 4 studenten gevormd. Je zult je levenslijnen met elkaar vergelijken en nadenken over de vastgestelde verschillen.
Last but not least! Ga met 3 tot 4 personen bij elkaar zitten, en neem je (ingevulde!) levenslijn erbij. Leg jullie individuele levenslijnen naast elkaar en vergelijk jullie ontwikkeling voor onderstaande ontwikkelingsstappen. – Wie zette deze stappen het eerst, wie het laatst? Noteer in de tabel per ontwikkelingsstap telkens e
e
e
de leeftijd waarop de snelste (1 ) van jullie groepje deze stap zette, vervolgens de 2 snelste, de 3 en e eventueel de 4 . Omcirkel je eigen plaats. – In de laatste kolom bereken je (bij benadering) het verschil in leeftijd tussen de eerste en de
laatste. Enkele ontwikkelingsstappen
1e
2e
3e
4e
verschil
zindelijk zijn alleen lopen verliefdheid geboeid door wereldproblemen en idealen echt samenspelen met andere kinderen makkelijk afscheid kunnen nemen van vader en moeder voor een tijdje fietsen eerste liefje
GROOT WORDEN – WERKBOEK
32
KADERMODULE 1
– Je hebt in de opdracht ‘Hoe ontstaat ontwikkeling?’ immiddels al heel wat geleerd over de factoren
die het verloop van een ontwikkeling bepalen. Kun je de verschillen die jullie hebben vastgesteld tussen jullie levenslijnen, verklaren vanuit die ontwikkelingsfactoren? Kies er één ontwikkelingsstap uit waarop een behoorlijk verschil zit tussen jullie levenslijnen. Kun je een voorbeeld geven van een ‘nurture’-invloed op deze ontwikkelingsstap? En van een ‘nature’-invloed? En kun je ook een voorbeeld van zelfbepaling bedenken bij deze ontwikkelingsstap? – In de laatste kolom berekende je de verschillen in leeftijd. Zijn deze verschillen normaal, of heeft
men zich vroeger ooit zorgen gemaakt over de ontwikkeling van één van jullie? Wat betreft degenen op plaats 1 of 2, vonden ouders of leerkrachten dat jullie ‘te snel groot werden’ (voor zover je je kunt herinneren natuurlijk)? Wat betreft degenen op plaats 3 of 4, waren ouders of leerkrachten soms ongerust dat jullie achterop zouden raken? – Is er iemand die voor alle ontwikkelingsstappen ‘de snelste’ of ‘de laatste’ was (bekijk de cirkel-
tjes), of verschilt dit van stap tot stap, van ontwikkelingsgebied tot ontwikkelingsgebied?
GROOT WORDEN – WERKBOEK
33
KADERMODULE 1
PORTFOLIO-OPDRACHT VERZAMEL JE EIGEN ‘CASUSMATERIAAL’ PER ONTWIKKELINGSFASE Je kunt aan je portfolio (m.n. de verwachtingen) beginnen te werken vanaf het moment dat je de inleidende module doorlopen hebt. Voor elk stapje verder in je portfolio heb je telkens een module meer nodig. Je portfolio kan pas afgewerkt worden (eindbeschouwing) wanneer je klaar bent met het werkboek Groot worden. Je zult in deze opdracht het geleerde per module concretiseren en verwerken. Bovendien zul je reflecteren op de betekenis ervan voor de onderwijspraktijk. Nevendoel: Met het portfolio kun je aantonen wat je geleerd hebt, en hoe grondig en persoonlijk je het verwerkt hebt. Je laat zien of je de leerinhouden kunt verbinden met inzichten, ervaringen en toepassingen buiten deze cursus. Het is dus niet enkel een ‘leerinstrument’, het kan ook gebruikt worden als ‘evaluatie-instrument’. Het portfolio is een module-overstijgende opdracht. Je zult starten met het expliciteren van je verwachtingen voor het hand- en werkboek Groot worden, en aan het eind zul je opnieuw de balans opmaken. Verder zul je voor de modules Baby t/m Adolescentie (of in ieder geval die modules die je behandeld hebt) telkens een ervaring moeten beschrijven die aansluit bij het geleerde, deze ervaring moeten kaderen vanuit de leerinhouden, en een link moeten leggen tussen het geleerde en de onderwijspraktijk. Bedoeling is dat je een ‘persoonlijk document’ maakt van je portfolio, waarbij de integratie van theoretische inzichten en praktijkelementen centraal staat. Je kan de categorie “extra” gebruiken om documenten of reflecties toe te voegen zoals bijvoorbeeld: (stage)observaties, interessante artikeltjes, foto’s, voor jou betekenisvolle opdrachten, enzovoort. Je zal tussentijds feedback krijgen op je portfolio van je docent/lector. Geef in je voorlopige portfoliobrief (zie verder) aan waar je graag feedback op krijgt, en voeg hem – samen met een voorlopige inhoudstafel – aan je portfolio toe. Als je portfolio helemaal klaar is, maak je je definitieve portfoliobrief (zie verder) en inhoudstafel en voeg je die vooraan in je portfolio toe.
Structuur van het portfolio 1. Portfoliobrieven (voorlopig/definitief) 2. Inhoudstafel (voorlopig/definitief) 3. Verwachtingen 4. Baby voor en na de geboorte Ervaring Kadering Praktijkadvies Extra: ... 5. Peuter Ervaring Kadering Praktijkadvies Extra: ... 6. Kleuter Ervaring GROOT WORDEN – WERKBOEK
Kadering Praktijkadvies Extra: ... 7. Schoolkind Ervaring Kadering Praktijkadvies Extra: ... 8. Adolescent Ervaring Kadering Praktijkadvies Extra: ... 9. Eindbeschouwing 35
KADERMODULE 1
Omschrijving van de onderdelen van het portfolio Portfoliobrief: zie p. 37-38 Verwachtingen Leerverwachtingen: (max. 1 A4) Schrijf je persoonlijke leerverwachtingen uit voor de cursus Groot worden. Wat zou je graag leren over de ontwikkeling van kinderen en over je rol als leerkracht daarin? Welke vragen zou je graag beantwoord zien? Heb je ‘er zin in’ om te starten met een cursus over ‘de ontwikkeling van kinderen’, waarom wel, waarom niet? Je kunt hiervoor gebruik maken van paragraaf 1.1 (p. 11-13) in het handboek. Maar schrijf je persoonlijke leerverwachtingen uit, niet letterlijk datgene wat in het handboek staat!
Per behandelde module: Ervaring + Kadering + Praktijkadvies Ervaring: (max. ½ A4) Selecteer binnen elke ontwikkelingsfase een relevante ervaring die je aanspreekt en waarin je duidelijke aanknopingspunten ziet met het geleerde. Licht deze ervaring toe. Eventuele documenten worden toegevoegd (bv. foto’s, een artikel, de referentie of de tekst van een kinderboekje, ...). Mogelijke ‘ervaringen’ zijn: – anekdote uit eigen kindertijd – stage-ervaringen (tijdens observatie/tijdens lesgeven) – (passage uit) een artikel in een (wetenschappelijk) tijdschrift – gebeurtenis op kamp/in jeugdbeweging/op speelplein – babysit-belevenis Kadering: (max. 1 ½ A4) Breng de geselecteerde ervaring in verband met het geleerde. Vanuit de kadering toon je aan dat je op een grondige wijze de leerinhouden hebt verwerkt en dat je in staat bent om je ervaring(en) te interpreteren vanuit de ontwikkelingspsychologie. Praktijkadvies: (max. ½ A4). Formuleer in de vorm van een advies aan een beginnende leerkracht jouw belangrijkste inzicht omtrent de ontwikkeling van het kind dat je in deze module hebt verworven. Extra: Gebruik deze categorie om een “persoonlijke touch” te geven aan je portfolio. Voeg dingen toe die je doorgemaakte leerproces illustreren.
Eindbeschouwing Leerresultaten: (max. 1 A4) Je bent dit portfolio gestart met het expliciteren van je leerverwachtingen. Ga nu, aan het eind, eens na of al je leerverwachtingen vervuld zijn. – Probeer samen te vatten wat je in deze cursus geleerd hebt, en welke vragen nog onbeantwoord zijn gebleven. – Wat neem je mee vanuit deze cursus naar je eigen lespraktijk. Denk daarbij zowel terug aan de inhouden bij deze cursus als aan de manier van werken tijdens de lessen.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
36
KADERMODULE 1
PORTFOLIO ALS LEERINSTRUMENT BRIEF AAN DE LEZER VAN MIJN VOORLOPIG PORTFOLIO Beste lezer, Ik nodig je uit om mijn voorlopig portfolio al eens te bekijken. In mijn portfolio vind je tot nu toe al .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Ik ben van plan om nog een aantal dingen toe te voegen, zoals onder andere ....................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Ik twijfel over ............................................................................................................................................ omdat ........................................................................................................................................................ .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Ik wil je vooral vragen om te letten op ...................................................................................................... omdat ........................................................................................................................................................ .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Het moeilijkste vond ik ............................................................................................................................ omdat ........................................................................................................................................................ .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Als ik een voorlopige balans op maak, zijn volgende ‘persoonlijke leerverwachtingen’ nog niet aan bod gekomen volgens mij ........................................................................................................................ .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Ik wil nog opmerken dat ........................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Ik hoop dat je me bruikbare tips kan geven, zodat ik mijn portfolio kan vervolledigen, Groeten, ..................................................................... (naam)
GROOT WORDEN – WERKBOEK
37
KADERMODULE 1
PORTFOLIO ALS EVALUATIE-INSTRUMENT BRIEF AAN DE LEZER VAN MIJN PORTFOLIO Beste lezer, Ik nodig je uit om mijn portfolio te lezen. In mijn portfolio vind je ....................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Mijn beste stuk vind ik ............................................................................................................................. omdat ........................................................................................................................................................ .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Ik werkte vooral hard aan ......................................................................................................................... omdat ........................................................................................................................................................ .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Ik hoop dat je ziet dat ................................................................................................................................ want ........................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Ik ben er trots op dat ik dit met je kan delen en hoop dan ook dat je ervan zult genieten.
Groeten, ...................................................... (naam)
GROOT WORDEN – WERKBOEK
38
2 HET KIND-IN-ONTWIKKELING ALS UITGANGSPUNT IN HET ONDERWIJS
GROOT WORDEN – WERKBOEK
39
KADERMODULE 2
WERKEN AAN DE ONTWIKKELING VAN IEDER KIND
Je hebt voor deze opdracht een algemeen zicht nodig op wat ontwikkeling is.
In welk klimaat kun je aan ontwikkeling werken en hoe kun je dit aanpakken? Dat zijn de vragen waarop je in deze opdracht een antwoord zult zoeken. Het zijn basisvoorwaarden voor een zorgbrede school, waarin er aandacht is voor de veelzijdige ontwikkeling van elk kind. Concreet zul je kennis en inzicht verwerven in en een toepassing maken van de theorie van Vygotsky (zone van naaste ontwikkeling), en van de theorie over welbevinden en betrokkenheid als richtsnoeren voor optimale ontwikkeling. Nevendoel: Kennismaken met de jigsaw-werkvorm. We zullen werken volgens de jigsaw-methode. Daarvoor wordt de klas eerst opgesplitst in (drie) onderzoeksgroepjes, die zich elk in een ander aspect (= thema) van het onderwerp verdiepen (= de onderzoeksfase). Daarna wordt de klas gehergroepeerd in taakgroepjes. In elke taakgroep zit minimaal één persoon uit elk onderzoeksgroepje. Op die manier is in elke taakgroep de kennis aanwezig over alle thema’s. In de taakgroep leggen de groepsleden aan elkaar uit wat ze in de onderzoeksfase geleerd hebben, en vervolgens gebruiken ze de bijeengebrachte kennis voor het oplossen van een taak (= de taakfase). Deze werkvorm dankt haar naam aan de vergelijking met een (leg)puzzel (jigsaw puzzle in het Engels). In de onderzoeksfase worden de verschillende stukjes afzonderlijk bestudeerd en in de taakfase worden alle stukjes dan aan elkaar gelegd tot een mooi geheel. Schematisch: Taakfase
Onderzoeksfase
a
a Thema A
a
b
a
a
a
Taak Y
Taak Y
Onderwerp X
b b
Thema B
GROOT WORDEN – WERKBOEK
b b
c c
c
b
c
Onderwerp X
Thema C
c
a
a
c
Taak Y
Taak Y
b
c
b
c
41
GROOT WORDEN – WERKBOEK
Eerste ronde: Kennis delen Hier geef je in je taakgroep om de beurt uitleg over je thema en het bijhorende testje aan je taakgroepcollega’s. Taakgroepcollega’s mogen natuurlijk vragen stellen. Pas als het thema voor iedereen duidelijk is, wordt verder gegaan met een nieuw thema!
TAAK (voor alle taakgroepen dezelfde): Pas de drie thema’s toe op de situatie van ‘hoogbegaafde kinderen’ aan de 2 hand van het artikel Verstand verloren? Maak vervolgens de uitbreiding naar ‘zorgbreed onderwijs voor elk kind’.
Taakfase
1. Tip: In de bibliotheek vind je in de tijdschriften Kleuters & Ik en Ego-Echo, of in boeken over Ervaringsgericht Onderwijs informatie over welbevinden en betrokkenheid. Informatie over de zone van naaste ontwikkeling/theorie van Vygotsky zul je veeleer aantreffen in boeken over ontwikkelingspsychologie.
2. Artikel uit Klasse voor leerkrachten, nummer 64, april 1996, p. 34-35. Meer informatie op www.klasse.be
Tweede ronde: Gedeelde kennis toepassen Lees het artikel Verstand verloONDERWERP VAN DE JIGSAW: ‘Hoe omgaan met ontwikkeling, ren? over hoogbegaafde kindezodat elk kind tot ontwikkeling komt?’ ren in het onderwijs. Geef de (zie paragraaf 1.6 in het handboek, p. 24-28). tekstdelen aan die je niet (helemaal) begrijpt en probeer hier in je groepje meer duidelijkheid over te krijgen. Als dit niet volstaat, kun je ook te Zorg dat je aan het eind van de onderzoeksfase goed op de hoogte bent van rade gaan bij je docent/lector. Gebruik de drie thema’s om de bijhorende vra– wat de betekenis is van jouw thema ‘het werken in de zone van naaste gen op te lossen. In deze taak wordt door iedereen in de taakgroep samengeontwikkeling’ of ‘welbevinden als voorwaarde voor ontwikkeling’ of ’bewerkt; er mag geen opsplitsing meer worden gemaakt tussen de thema’s. trokkenheid als voorwaarde voor ontwikkeling’ – wat het verband is tussen de test en je thema. Straks – in de taakfase – zal ieder groepslid immers individueel uitleg hierover moeten geven aan medestudenten. Zorg dat je er klaar voor bent!
Vul het testje in dat bij jouw thema hoort. Het testje gaat over jouw huidige situatie in de lerarenopleiding. Beantwoord vervolgens de richtvragen bij het testje (die vind je achter de drie testjes). Bij het beantwoorden van de richtvragen gebruik je de informatie over jouw thema in je handboek (p. 24-28) en zoek je eventueel aanvullende informatie in de bibliotheek of op het internet.
Materiaal: Op de volgende pagina’s vind je 3 ‘testjes’ + richtvragen. – test voor thema A: ‘Ben ik al competent als leerkracht?’ – test voor thema B: ‘Geboeid door school?’ 1 – test voor thema C: ‘Ik ben geen nummer’ .
THEMA’S (één per onderzoeksgroep): – ‘het werken in de zone van naaste ontwikkeling’ (THEMA A) – ‘welbevinden als voorwaarde voor ontwikkeling’ (THEMA B) – ‘betrokkenheid als voorwaarde voor ontwikkeling’ (THEMA C).
Onderzoeksfase
KADERMODULE 2
42
KADERMODULE 2
TEST: BEN IK AL COMPETENT ALS LEERKRACHT? Je bent volop bezig met je ontwikkeling als leerkracht. Dat is echter een ontwikkeling die heel wat tijd in beslag neemt en heel wat inzet vereist. Sommige dingen zijn inmiddels misschien al simpel voor jou: dat weet je gewoon, dat kun je nu eenmaal! Andere dingen zijn nog wat taaier: je weet ze wel, je kunt ze wel, maar je moet er toch hard over nadenken of er erg je best voor doen. Nog andere dingen lukken misschien al, maar alleen maar met de nodige hulp van lectoren, docenten, mentoren of andere meer ervaren begeleiders. En nog andere dingen zijn voorlopig nog een heel-ver-van-je-bedshow waarschijnlijk. Dat komt nog wel, maar nu nog niet... 1
In Vlaanderen heeft men in de ‘Basiscompetenties voor leraren’ vastgelegd wat de minimumvereisten zijn voor beginnende leerkrachten. Deze basiscompetenties zijn dus eigenlijk de doelstellingen voor een lerarenopleiding en vertellen je wat je zou moeten kunnen na je opleiding. Sommige van deze competenties verwerf je vrij vroeg in je opleiding, voor andere heb je wat meer tijd nodig. Laten we eens nagaan in hoeverre jij bepaalde competenties al beheerst! De competenties zijn opgedeeld in verschillende taken (functionele gehelen) van een leerkracht en een aantal attitudes. Voor dit testje bekijken we alleen het eerste, vierde en negende functionele geheel. De rest voegen we er louter ter informatie aan toe. Geef voor elk van deze competenties aan of ze voor jou ... zijn. ‘simpel’
‘nog wat taai, maar het lukt’
‘lukt misschien al, maar alleen met hulp’
of ‘nog-heel-ver-van-mijn-bed’
Functioneel geheel 1: De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen 1.1 De beginsituatie van de lerenden/kinderen en de (leer)groep achterhalen 1.2 Doelstellingen kiezen en formuleren 1.3 De leerinhouden/leerervaringen selecteren: Keuzes maken uit een gegeven aanbod, rekening houdend met criteria van beginsituatie en maatschappelijke relevantie. 1.4 De leerinhouden/leerervaringen structureren en vertalen in opdrachten 1.5 Een aangepaste methodische aanpak en groeperingsvormen bepalen 1.6 In teamverband leermiddelen kiezen en aanpassen 1.7 Realiseren van een krachtige leeromgeving 1.8 Observatie/evaluatie voorbereiden: In overleg evaluatievragen, -taken en -opdrachten in diverse vormen kiezen en eventueel opstellen, waarmee je kunt nagaan of de doelstellingen bereikt zijn. In overleg observatie-instrumenten kiezen en desgevallend opstellen. De functie van een specifiek evaluatiemoment bepalen. (...) 1.9 Observeren/proces en product evalueren
O O O
O O O
O O O
O O O
O O O O O
O O O O O
O O O O O
O O O O O
O
O
O
O
Functioneel geheel 2: De leraar als opvoeder 2.1 In overleg een positief leefklimaat creëren voor de lerenden/kinderen in klasverband en op school 2.2 De emancipatie van de lerenden/kinderen bevorderen 2.3 Door attitudevorming lerenden/kinderen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden 2.4 Actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context 2.5 Adequaat omgaan met lerenden/kinderen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met lerenden/kinderen met gedragsmoeilijkheden 2.6 Het fysiek welzijn van de lerenden/kinderen bevorderen 1
Het Ministerie van Onderwijs (in Vlaanderen) stelde deze ‘beroepsprofielen en basiscompetenties voor de diverse leraarstypes’ op. Lerarenopleidingen aan hogescholen en universiteiten moeten in hun onderwijspraktijk rekening houden met deze basiscompetenties en moeten dus hun opleidingsprogramma’s hierop baseren.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
43
KADERMODULE 2
Functioneel geheel 3: De leraar als inhoudelijk expert 3.1 Basiskennis beheersen en recente evoluties in verband met inhouden en vaardigheden uit de leergebieden/vakgebieden volgen 3.2 De verworven kennis en vaardigheid met betrekking tot de leergebieden en vakgebieden aanwenden 3.3 Het eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het onderwijsaanbod
Functioneel geheel 4: De leraar als organisator 4.1 Een gestructureerd werkklimaat bevorderen (orde houden en klasmanagement) 4.2 Een soepel en efficiënt les- en/of dagverloop creëren, passend in een tijdsplanning vanuit het oogpunt van zowel leraar als lerende/kind 4.3 Op correcte wijze administratieve taken uitvoeren 4.4 Een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de lerenden/kinderen
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O O
O O
O O
O O
O O
Functioneel geheel 5: De leraar als innovator/de leraar als onderzoeker 5.1 Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen 5.2 Kennisnemen van de resultaten van onderwijsonderzoek 5.3 Het eigen functioneren kunnen bevragen en bijsturen
Functioneel geheel 6: De leraar als partner van ouders/verzorgers 6.1 Zich op de hoogte stellen van en discreet omgaan met gegevens over de lerende/het kind 6.2 Aan ouders/verzorgers informatie en advies verschaffen over hun kind op school 6.3 In overleg met het team de ouders/verzorgers informeren over en betrekken bij het klas- en schoolgebeuren 6.4 Met ouders/verzorgers in dialoog treden over opvoeding en onderwijs
Functioneel geheel 7: De leraar als lid van een schoolteam 7.1 7.2 7.3 7.4
Participeren aan samenwerkingsstructuren Binnen het team over een taakverdeling overleggen en die naleven De eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in teamverband bespreekbaar maken Zich documenteren over de eigen rechtszekerheid en die van de lerende/het kind
Functioneel geheel 8: De leraar als partner van externen 8.1 In overleg contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden
Functioneel geheel 9: De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap 9.1 Deelnemen aan het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema’s 9.2 Reflecteren over het beroep van leraar en de plaats ervan in de samenleving
O O
O O
Functioneel geheel 10: De leraar als cultuurparticipant 10.1 Actuele thema’s en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen rond de volgende domeinen: sociaal-politiek, sociaal-economisch, levensbeschouwelijk, cultureel-ethisch en cultureel-wetenschappelijk
Attitudes voor alle functionele gehelen A1 Beslissingsvermogen A2 Relationele gerichtheid A3 Kritische ingesteldheid A4 Leergierigheid A5 Organisatievermogen A6 Zin voor samenwerking A7 Verantwoordelijkheidszin A8 Flexibiliteit
GROOT WORDEN – WERKBOEK
44
KADERMODULE 2
ANALYSE VAN JE ANTWOORDEN Heb je vooral bolletjes gekleurd in de eerste kolom? Proficiat! Je hebt al veel geleerd. Op zich is dit echter niet echt interessante informatie voor je docenten/lectoren, want dit vertelt hen niet veel over waaraan ze met jou nog moeten werken. Heb je vooral bolletjes gekleurd in de tweede kolom? Ook jij proficiat, je bent goed op weg! Opnieuw is ook deze informatie echter niet zo bijster interessant voor docenten/lectoren, want met wat oefening heb je ook deze dingen al onder de knie. Voor welke competenties heb je bolletjes gekleurd in de derde kolom? Dit is belangrijke informatie voor je docenten/lectoren, want deze kolom vertelt hen welke dingen je op dit moment kunt leren! In deze kolom zit je ontwikkelingspotentieel van dit moment. Zijn er nog heel wat competenties waarvoor je de vierde kolom hebt aangeduid? Geeft niet, je bent immers nog maar net begonnen. Met een goede mix van aanleg, inzet en goede begeleiding zal dat er tijdens je opleiding wel van komen. Dit is belangrijke informatie voor je docenten/lectoren in de toekomst. Voorlopig is dit nog eventjes te hoog gegrepen.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
45
KADERMODULE 2
TEST ‘IK BEN GEEN NUMMER’ ‘Wat ik belangrijk vind, is dat ze mij met mijn voornaam aanspreken en niet met mijn familienaam. En zeker niet met mijn nummer’, zegt Dries (15). ‘Voor de rest vind ik mijn school oké. De wc’s stinken niet, we mogen posters ophangen in de klas en de leraars kunnen lachen. Op mijn vorige school kon dat allemaal niet, dat was erger dan een gevangenis.’ Hoe goed voelen leerlingen zich op school? 1
Test: ontdek hoe goed jij je voelt op school 3 = Akkoord 2 = Half akkoord 1 = Niet akkoord Ik krijg tijdens de lessen de kans om aan het woord te komen 3 2 1 Volgens mij staan de meeste docenten/lectoren graag voor de klas 3 2 1 Er is genoeg afwisseling tijdens de lessen, we hoeven niet de hele dag te zwijgen en luisteren 3 2 1 Ons schoolgebouw is aantrekkelijk en goed ingericht 3 2 1 De school zorgt voor genoeg rust en orde en doet iets tegen pesterijen 3 2 1 De sfeer op school is oké, er kan wel eens gelachen worden 3 2 1 Er zijn duidelijke afspraken in de klas en op school 3 2 1 Er is een goedwerkende studentenraad op school 3 2 1 Als ik problemen heb, kan ik er met een docent/lector of begeleider over praten 3 2 1 Onze directeur leidt de school goed 3 2 1 Het leerprogramma is best te doen, we hoeven niet te hard te werken 3 2 1 We krijgen veel leerstof die ik nuttig vind voor later 3 2 1 We krijgen ook waardering voor de moeite die we doen 3 2 1 Ik kan goed overweg met de docenten/lectoren 3 2 1 Ik houd me aan de schoolregels 3 2 1 Ik heb genoeg vrienden op school 3 2 1 Ik voel me aanvaard in de klas 3 2 1 Als ik iets niet begrijp, kan ik bij mijn medestudenten terecht voor hulp 3 2 1 Tel de scores van al je antwoorden op, en bereken via onderstaande tabel je score op 5. Som van je antwoorden: Je score op 5: 0/5 5 of minder 1/5 Tussen 6 en 16 2/5 Tussen 17 en 26 Tussen 27 en 37 3/5 Tussen 38 en 48 4/5 49 of meer 5/5
Betekenis van de scores Hoe voel jij je op school? Als je overal een 3 hebt aangeduid, voel je je supergoed op school. Dan krijg je een score van 5/5. Haal je een 3/5 of minder, dan voel je je toch niet zo lekker op school. Onderzoekers van de universiteiten van Gent en Brussel stelden dezelfde vragen aan 2000 jongeren op 26 Vlaamse middelbare scholen. Zonder de leraar, want die moest even naar buiten. De meeste Vlaamse jongeren vinden hun middelbare school gewoon oké. Ze geven hun goed gevoel 3,4 op 5. Dat is een gemiddeld cijfer, want scholen verschillen nogal. Er zijn er waar het paradijs lonkt en er zijn er waar je de hel al ruikt als je er binnenkomt. Alle ondervraagde jongeren zijn het over één ding eens: op school kom je niet alleen om te leren, je moet er ook kunnen leven. 1
Het testje ‘Ik ben geen nummer!’ komt oorspronkelijk uit Maks!, jg. 10, september 2001, p. 8-9, een tijdschrift voor scholieren middelbaar onderwijs in Vlaanderen, en maakte deel uit van een wetenschappelijke studie naar het welbevinden van leerlingen in het secundair onderwijs. De stellingen werden aangepast voor het hoger onderwijs.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
46
KADERMODULE 2
TEST: GEBOEID DOOR SCHOOL? 3 = Akkoord
2 = Half akkoord
Ik zit meestal enthousiast in de les. Ik kan me concentreren tijdens de lessen. Ik vind de taken en opdrachten meestal boeiend. Ik voel me uitgedaagd op mijn niveau. Ik ervaar de inhoud meestal als zinvol. Ik voel me uitgenodigd om initiatieven te nemen. Ik voel me uitgenodigd om (mentaal) actief te zijn. Bij een nieuwe opdracht duik ik er meteen in. Ik probeer taken en opdrachten meestal zo goed mogelijk uit te voeren. Ik voel me zelfverzekerd bij het werken aan de opdrachten. Ik zet door bij moeilijke taken, ik laat me niet ontmoedigen. Ik ga zo op in mijn werk dat ik soms de tijd uit het oog verlies.
1 = Niet akkoord 3 2 1 3 2 1 3 2 1 3 2 1 3 2 1 3 2 1 3 2 1 3 2 1 3 2 1 3 2 1 3 2 1 3 2 1
Tel de scores van al je antwoorden op, en bereken via onderstaande tabel je score op 5. Som van je antwoorden: Je score op 5: 0/5 3 of minder 1/5 Tussen 4 en 10 Tussen 11 en 17 2/5 3/5 Tussen 18 en 25 4/5 Tussen 26 en 32 5/5 32 of meer
Vergelijk jouw score met die van je medestudenten. Halen jullie een hoge betrokkenheidsscore? Zijn er grote verschillen? Waar komen die vandaan? Je hebt zojuist de test ingevuld over hoe je MEESTAL in de les zit. Als je de vragen opnieuw zou beantwoorden over hoe betrokken je op DIT moment, in DEZE les, bij DEZE taak bent, wordt je score dan anders? Waarom? Globaal gezien zou je toch een 4/5 of meer moeten halen om het maximum uit je studie te halen. Wanneer je vaak een lagere betrokkenheidsscore haalt, betekent dit dat de lessen je vaak niet kunnen boeien, en dat je dus heel wat tijd verknoeit door enkel lichamelijk, maar niet mentaal, aanwezig te zijn tijdens de lessen. Daar kunnen heel wat oorzaken voor zijn. Het is aan jou (en aan je docent/lector) om eens na te gaan waar die lage betrokkenheid uit voortkomt en wat eraan te doen is!
GROOT WORDEN – WERKBOEK
47
KADERMODULE 2
Richtvragen bij de testjes Thema A – Wat vertelt de uitslag van de test je over je huidige situatie in de lerarenopleiding? – Wat is de link tussen de test en het begrip ‘zone van naaste ontwikkeling (ZNO)’? Leg uit waarom deze test ‘de ZNO’ meet en niet iets anders. – Welk van de kolommen geeft jouw ZNO aan? – Kun je uit de test en de opgezochte informatie afleiden waarom het voor een leerkracht (of docent) belangrijk is om de ZNO van alle leerlingen te kennen? Wat is de betekenis ervan voor de ontwikkeling van kinderen/jongeren? – Hoe moet je volgens Vygotsky omgaan met de ZNO? – Vind je dit soort test een goede manier om de ZNO van een leerling of student te bepalen? Wat zou je aanpassen, wat zou je anders vragen? Thema B – Wat vertelt de uitslag van de test je over je huidige situatie in de lerarenopleiding? – Wat is de link tussen de test en het begrip ‘welbevinden’? Leg uit waarom deze test ‘het welbevinden’ meet en niet iets anders. – Wat is het belang van ‘welbevinden’ voor de ontwikkeling van kinderen/jongeren? – Kun je uit de test en de opgezochte informatie een aantal mogelijke oorzaken van laag welbevinden halen? – Vind je deze test een goede manier om het niveau van welbevinden van een leerling of student te bepalen? Wat zou je aanpassen, wat zou je anders vragen? Thema C – Wat vertelt de uitslag van de test je over je huidige situatie in de lerarenopleiding? – Wat is de link tussen de test en het begrip ‘betrokkenheid’? Leg uit waarom deze test ‘de betrokkenheid’ meet en niet iets anders. – Kun je uit de test en de opgezochte informatie tekenen van hoge betrokkenheid halen? – Wat is het belang van ‘betrokken bezig zijn’ voor de ontwikkeling van kinderen/jongeren? – Vind je deze test een goede manier om het niveau van betrokkenheid te bepalen? Wat zou je aanpassen, wat zou je anders vragen?
GROOT WORDEN – WERKBOEK
48
KADERMODULE 2
1
Verstand verloren? Van echte wonderkinderen als Wolfgang Amadeus Mozart worden er per eeuw hooguit één of twee geboren. Maar hoogbegaafde kinderen zijn er veel meer: 2% van de Vlaamse kinderen of één op de 50 kinderen. De helft hiervan maakt zijn talenten echter onvoldoende of zelfs helemaal niet waar. Veel heeft te maken met de impact van de omgeving: ouders, vrienden en vooral de school. Te vaak zijn begaafde kinderen aangewezen op de goodwill en het begrip van hun leerkrachten en de inspanningen van hun ouders. Dat is jammer, want een (hoogbegaafd) kind dat niet de gepaste stimulans en uitdaging vindt, haakt gedemotiveerd af. Pech voor de leerling, miserie in de klas. Hoogbegaafd zijn is geen luxeprobleem. Recent onderzoek spreekt harde taal: als een hoogbegaafd kind door een verkeerde aanpak en onvoldoende stimulans op de basisschool totaal gedemotiveerd in het secundair onderwijs terechtkomt, is er vaak geen omkeren meer aan. De leerling heeft een negatief zelfbeeld en vooral een negatief schoolbeeld. Het potentieel dat hij ooit had, kan op realisatie blijven wachten. Vandaar dat het belangrijk is hoogbegaafdheid zo vroeg mogelijk op te sporen.
Ongelukkig Mirjam is vier en een half jaar, kan al goed haar eigen naam schrijven, kent alle letters, kan optelsommen tot tien maken en is erg vaardig met plakken, knippen en tekenen. Thuis heeft ze haar eigen hoekje waar ze opgewekt en geconcentreerd dagelijks enkele uren bezig is. Soms leest ze er een boek van haar oudere zus. In de kleuterklas blijkt Mirjam alles al te kunnen wat de andere kinderen nog moeten leren. De kleuterleidster zit ermee verveeld. Ze vindt dat Mirjam zich maar moet leren aanpassen. Ze verdenkt de ouders ervan dat ze hun kind tot prestaties aanzetten en vindt dat Mirjam net als alle kinderen de kans moet hebben ‘al die leuke ontwikkelingsspelletjes te doen die voor haar leeftijd bedoeld zijn en die zo belangrijk zijn voor een goede ontwikkeling’. Maar die fase heeft Mirjam op eigen houtje al doorgemaakt. Volgens de lerares is een uitzonderingspositie echter uitgesloten, Mirjam moet meefunctioneren met de groep. En de eens zo speelse en goedlachse Mirjam wordt steeds ongelukkiger. Zo ongelukkig dat haar ouders deskundige hulp zoeken. Tests wijzen uit dat Mirjam hoogbegaafd is, een gepaste benadering op school dringt zich op.
Blijven steken Een mens kan hoogbegaafd (of zwakbegaafd) zijn op vier domeinen: motorisch, sociaal, artistiek, intellectueel, of een combinatie hiervan. Daarnaast kan hij een specifiek talent hebben voor bijvoorbeeld muziek. Hoogbegaafdheid komt tot uitdrukking in bijzondere prestaties. Bovendien gaat hoogbegaafdheid samen met drie persoonlijkheidskenmerken: hoge intellectuele capaciteiten, creativiteit en motivatie. Hoge intellectuele capaciteiten slaat op een meer dan gemiddelde intelligentie, gemakshalve weergegeven als meer dan 130 IQ. Creativiteit is het vermogen om op een originele en vindingrijke manier (oplossingen voor) problemen te bedenken: productief in plaats van reproductief denken. Motivatie is onder andere de wil en het doorzettingsvermogen om een opdracht tot een goed einde te brengen. De noodzakelijke voedingsbodem om dit alles ten volle te ontwikkelen, is de sociale omgeving: het gezin, de vriendengroep, de school. Zonder een goede wisselwerking hiermee zal het kind zich niet optimaal ontwikkelen. Het kind moet dus ook over de sociale vaardigheden beschikken om op een positieve manier met anderen om te gaan. Als de sociale omgeving onvoldoende begeleidt en stimuleert, zal het kind blijven steken op een niveau dat niet bij hem hoort. Voor Mirjam dreigt dit gevaar. Op alle punten is er positieve interactie, tot de school een rol begint te spelen en Mirjams ontwikkeling afremt. Gelukkig trekken gesprekken met de school een scheef-
1
Artikel uit Klasse voor leerkrachten, nummer 64, april 1996, p. 34-35. Meer informatie op www.klasse.be
GROOT WORDEN – WERKBOEK
49
KADERMODULE 2
gegroeide situatie recht. Inderdaad, Mirjam is haar leeftijd ver vooruit en, nee, ze is niet door haar ouders ‘gepusht’. Er komt een regeling met meer individuele begeleiding in de klas, een oplossing die overigens alle kleuters ten goede komt.
Onderpresteren U kent ze ongetwijfeld: leerlingen die cijfers halen die (soms ver) onder het niveau liggen dat u op grond van hun intelligentie en creativiteit mag verwachten. Onderpresteren heet dit. Het is een typisch symptoom van de verkeerde aanpak van een hoogbegaafde leerling. Dat bewees onderzoek bij 700 leerlingen in Nederland. Volgens dit onderzoek slaan sommige hoogbegaafden zich zonder problemen door het gewone onderwijs. Zij krijgen voldoende uitdaging en stimulans binnen en/of buiten de school. Maar andere hoogbegaafden worden probleemleerlingen. De onderpresteerder is ervan overtuigd dat zijn gedrag en handelen in hoge mate van buitenaf bepaald wordt. Hij heeft een zwak concentratievermogen, een negatief zelfbeeld, een gering ingeschat leertempo en een negatief beeld van de school (saaie lessen, vervelende leerkrachten, schoolgaan is tijdverlies, e.d.). Hij kan maar moeilijk schriftelijk materiaal instuderen, ouders en leerkrachten zijn niet tevreden over zijn prestaties, enzovoort. Onderpresteerders onderscheiden zich voorts door proefwerkangst, een gering gevoel van sociale aanvaarding door medeleerlingen en een beperkt sociaal zelfvertrouwen. Slordigheid, wangedrag en agressie komen eveneens voor. Dit zijn de kenmerken van een problematische persoonlijkheid, die zich in de loop der jaren hebben opgestapeld en die goed functioneren op school belemmeren. Maar zo ver hoeft het niet te komen.
Astronomie Elke leerling is anders. Hoogbegaafden vormen daar geen uitzondering op. Vandaar dat de aanpak 1 van zo’n kind individueel moet worden bekeken en in samenspraak met de ouders, het PMS en de school. In de regel zijn er twee mogelijke benaderingen: het leerprogramma versnellen of het leerprogramma verrijken. Een van de middelen om aan het snelle leertempo van het hoogbegaafde kind tegemoet te komen, is het een jaar te laten overslaan of het vroeger tot een bepaald niveau toe te laten. Critici waarschuwen hier voor sociaal-emotionele achterstand, maar veel hoogbegaafde kinderen zoeken hun vriendjes vaak sowieso hogerop. Minder drastisch en vaak effectiever is het kind de kans te geven om sneller het gewone programma te doorlopen en tegelijk een verrijkend programma toe te voegen. Verrijking (verbreding, verdieping) van de leerstof kan verschillende vormen aannemen. Zo kan de leerkracht andere interessegebieden aanbieden op basis van de aanleg of de interesse van het kind. Dit pleit uiteraard voor differentiatie, maar ook de taakleerkracht kan worden ingezet. Voor hem zal deze andere vorm van zorgverbreding trouwens een welkome afwisseling zijn. In sommige landen bestaat naast remedial teaching ook al resource teaching. Dat is een systeem met taakleerkrachten die (te) snel lerende kinderen extra uitdagingen voorschotelen om hun inzet en motivatie op peil te houden. Verrijken en motiveren doet men niet door het haantje-de-voorste 20 in plaats van 10 optelsommen te laten maken of door hem extra taallesjes van hetzelfde soort te laten uitwerken, laat staan door hem karweitjes te geven (het bord schoonvegen, de planten water geven, e.d.). Er zijn ook andere opties: extra keuzevakken aanbieden, zoals computerinitiatie of astronomie; werk- of projectgroepen samenstellen waarin de kinderen met ontwikkelingsgelijken kunnen omgaan; zomerkampen of zaterdagschool organiseren; buitenschoolse verrijking stimuleren, zoals de aansluiting bij schaak-, archeologie-, sporten handenarbeidclubs.
1
Vlaanderen: nu CLB, Nederland: OBD
GROOT WORDEN – WERKBOEK
50
KADERMODULE 2
Eigen norm Vroege herkenning is essentieel. Als Nynke op vierjarige leeftijd duidelijk maakt dat ze dood wil, omdat het leven volgens haar geen zin heeft, dan is dat niet noodzakelijk loze kleuterpraat. Dit gevoel komt vaker al op jonge leeftijd voor bij hoogbegaafde kinderen die in hun ontwikkeling worden geremd. Bovenal moeten hoogbegaafde kinderen de kans krijgen zich volgens hun eigen tempo te ontwikkelen. Hoogbegaafde kinderen zijn – net als hoogbegaafdheid op zich – geen probleem, tot ze zich moeten aanpassen aan de geldende norm, die ver beneden de eigen norm ligt. Indien het onderwijsbeleid van een land zich enkel op de middengroep en de zwakpresterenden richt, zullen de begaafde tot zeer begaafde leerlingen weinig kansen voor hun eigen ontwikkeling vinden in het schoolsysteem.
Te slim voor de klas? Als u een hoogbegaafde leerling in de klas hebt en de school kan niet onmiddellijk structureel ingrijpen, dan betekent dat niet dat u bij de pakken neer moet gaan zitten. Enkele tips uit de praktijk: – Praat niet te veel over de leerling, praat met hem en zijn ouders. – Laat de hoogbegaafde geen klas-kopstuk zijn. Bespreek in kringgesprekjes het positieve dat zijn gave voor de klas kan betekenen. – Bedenk middeltjes om de leerling aan bod te laten komen. Differentieer door bijvoorbeeld af en toe met niveaugroepjes te werken. – Schakel de hoogbegaafde in als helper van andere leerlingen, laat hem voelen dat je hem nodig hebt, dat hij andere leerlingen door zijn doen kan aanmoedigen. – Zorg voor boeken in de klasbibliotheek die voor hem geschikt zijn. – Zorg voor een goede klasorganisatie en klasafspraken. Creëer een open, aanmoedigende klassfeer. – Doe een beroep op de creatieve, zij het soms niet altijd praktisch gerichte ideeën van de leerling. Laat hem een klasreglement opstellen als neerslag van de kringgesprekken, een formulier ontwerpen, een terrarium aanleggen of ontwerpen, enzovoort.
Vragen bij het artikel ‘Verstand verloren?’ – In het artikel kun je lezen dat leerkrachten er (zowel in het kleuter- en lager of basisonderwijs als
in het secundair of voortgezet onderwijs) vaak niet voldoende in slagen om de ontwikkeling van hoogbegaafde kinderen te stimuleren. Wat kunnen de gevolgen hiervan zijn voor een hoogbegaafd kind (rekening houdend met wat je geleerd hebt over de zone van naaste ontwikkeling en over welbevinden en betrokkenheid)? – Wat zou je als leerkracht doen om op de behoeften van een hoogbegaafd kind in je klas in te spelen (rekening houdend met wat je geleerd hebt over de zone van naaste ontwikkeling en over welbevinden en betrokkenheid)? – Tot slot: In je antwoord op de vorige vraag heb je je toegespitst op het stimuleren van de ontwikkeling van een hoogbegaafd kind. De begrippen ‘zone van naaste ontwikkeling’, ‘welbevinden’ en ‘betrokkenheid’ zijn echter niet enkel van toepassing op hoogbegaafde leerlingen! Het zouden basisbegrippen moeten zijn in je omgang als leerkracht met ELK kind (vanuit de gedachte van ‘zorgbreed’ onderwijs)! Herschrijf je antwoord op de vorige vraag nu eens zodat het bruikbaar is om tegemoet te komen aan de ontwikkelingsbehoeften van ELK kind in een klas, rekening houdend met het feit dat elk kind anders is en zich soms ook in een ander tempo ontwikkelt.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
51
KADERMODULE 2
WERKEN AAN DE ONTWIKKELING VAN DE VOLLEDIGE PERSOON
Het onderwijs streeft bij leerlingen een brede en harmonische vorming na. Binnen het gedachtegoed van de ‘zorgbreedte’ gaat het er zowel om dat de school oog heeft voor ieder kind als dat de school werkt aan de ontwikkeling van de volledige persoon. De vraag is nu of het onderwijs er in slaagt om alle ontwikkelingsgebieden aan bod te laten komen. Of ligt er toch duidelijk nadruk op een beperkter groepje van ontwikkelingsgebieden (bv. vooral het cognitieve en de taal)? Een kind is altijd één geheel, en dus lijkt het absurd om de verschillende ontwikkelingsgebieden kunstmatig te scheiden tussen verschillende lessen en vakken, laat staan dat bepaalde gebieden helemaal genegeerd zouden worden. Anderzijds kun je je ook afvragen of de opsomming van de ontwikkelingsgebieden dekkend is voor alles wat je nastreeft in het onderwijs. Ontbreken er misschien aspecten? Laten we eens het een en ander uitzoeken!
Opdracht 1: Veelzijdige ontwikkeling op macroniveau Je hebt voor deze opdracht een overzicht nodig van de indeling van het ontwikkelingsverloop in ontwikkelingsgebieden (zie handboek p. 29-31). Daarnaast heb je de (officiële) documenten nodig over de ontwikkelingsdoelen, eindtermen, onderwijsdoelen of kerndoelen van het voor jou passende onderwijsniveau en land, te vinden op de websites van de Ministeries van Onderwijs (Vlaanderen: www.ond.vlaanderen.be; Nederland: www.minocw.nl/onderwijs) of in publicaties en brochures hierover. In deze opdracht zul je kritisch nadenken over de vraag of het onderwijs voldoende aandacht besteedt aan een veelzijdige ontwikkeling. Dit is een basisvoorwaarde voor een zorgbrede school, waarin er aandacht is voor de ontwikkeling van elk kind als volledige persoon. Daarnaast zul je ook de volledigheid van de indeling in ontwikkelingsgebieden bevragen. Nevendoel: Kritisch leren reflecteren op de gangbare onderwijspraktijk op macroniveau vanuit ontwikkelingspsychologische en pedagogische denkkaders, en kennismaken met ontwikkelingsdoelen en eindtermen (Vlaanderen) of onderwijsdoelen en kerndoelen (Nederland). Je mag in groepjes van 3 à 4 aan deze opdracht werken. Vul elkaar aan, verbeter elkaar, zorg dat je van elkaar leert!
GROOT WORDEN – WERKBOEK
53
KADERMODULE 2
Zowel in Vlaanderen als in Nederland worden vanuit de overheid richtlijnen gegeven inzake de minimumdoelstellingen voor het onderwijs. Zo zijn er in Vlaanderen ontwikkelingsdoelen en eindtermen (1). In Nederland zijn er algemene onderwijsdoelen en kerndoelen (2). Voorbereiding: – VLAANDEREN: Neem voor het onderwijsniveau waarin jij gaat lesgeven (kleuteronderwijs/lae ger onderwijs/1 graad secundair onderwijs) de ontwikkelingsdoelen of eindtermen erbij. Ze zijn te vinden via www.ond.vlaanderen.be. – NEDERLAND: Neem voor het onderwijsniveau waarin jij gaat lesgeven (basisonderwijs/basisvorming voortgezet onderwijs) de onderwijsdoelen en kerndoelen erbij. Ze zijn te vinden via www.minocw.nl/onderwijs. Ter informatie: 1. VLAANDEREN: Voor het kleuteronderwijs zijn er ontwikkelingsdoelen (geordend per leergebied). Voor het (gewoon) lager onderwijs zijn er leergebiedgebonden en leergebiedoverschrijdende eindtermen. Voor het (gewoon) secundair onderwijs zijn er vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen voor de 1e graad A-stroom, de 2e en de 3e graad en vakgebonden en e vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen voor de 1 graad B-stroom. Voor het buitengewoon onderwijs ten slotte zijn er ontwikkelingsdoelen. (bron DVO) 2. NEDERLAND: Voor de basisschool zijn er leergebiedspecifieke en leergebiedoverstijgende kerndoelen. Voor de basisvorming van het voortgezet onderwijs zijn er algemene onderwijsdoelen (vakoverstijgende thema’s en vakoverstijgende vaardigheden) en vakspecifieke kerndoelen. (bron Min. OC&W)
Los in je groepje de volgende deelopdrachten op, en wijs een woordvoerder aan voor de klassikale nabespreking.
– Ga na welke leergebieden of vakken worden opgesomd. Welke leergebiedoverschrijdende (-over-
stijgende) of vakoverschrijdende (-overstijgende) thema’s worden genoemd? – Probeer bij elk leergebied, vak of thema aan te geven bij welk(e) ontwikkelingsgebied(en) het
hoort. Het is mogelijk dat in een bepaald leergebied, vak of thema meerdere ontwikkelingsgebieden aan bod komen! – Zijn er leergebieden, vakken of thema’s overgebleven die je nergens kon plaatsen binnen de ontwikkelingsgebieden? Kun je nog andere aspecten van menselijke ontwikkeling bedenken die ontbreken in het lijstje van ontwikkelingsgebieden? – En andersom: zijn er ontwikkelingsgebieden overgebleven die schijnbaar weinig aandacht krijgen in het onderwijs (of in ieder geval in de minimumdoelstellingen van de overheid)? En welke ontwikkelingsgebieden krijgen het meeste aandacht?
GROOT WORDEN – WERKBOEK
54
KADERMODULE 2
Opdracht 2: Veelzijdige ontwikkeling op microniveau Je hebt voor deze opdracht een overzicht nodig van de indeling van het ontwikkelingsverloop in ontwikkelingsgebieden (zie handboek p. 29-31), en je moet kennis hebben gemaakt met de opbouw van een lesvoorbereiding. Je moet voor de opdracht in het bezit zijn van een lesvoorbereiding die gericht is op je doelgroep (kleuter/schoolkind/adolescent). In deze opdracht zul je stilstaan bij de vraag of een leeromgeving voldoende kansen biedt tot het stimuleren van een veelzijdige ontwikkeling. Nevendoel: Kritisch leren reflecteren op de gangbare onderwijspraktijk op microniveau vanuit ontwikkelingspsychologische en pedagogische denkkaders.
Je mag in groepjes van 3 à 4 aan deze opdracht werken. Vul elkaar aan, verbeter elkaar, zorg dat je van elkaar leert!
De doelstellingen van de les houden meestal enkele concrete, specifieke lesdoelen in. Op de basisschool zijn dat bijvoorbeeld het leren schrijven van een nieuwe letter, het inoefenen van de vermenigvuldiging tot 1000 of het verwerven van een milieubewuste attitude. Toch streef je tijdens een les vaak meer na dan enkel deze specifieke lesdoelen. Tijdens een knutselactiveit op de basisschool probeer je bijvoorbeeld ook de sociale ontwikkeling van je leerlingen te bevorderen door hen te laten samenwerken. En ook een kleuter die iets bouwt met constructiemateriaal bijvoorbeeld, is niet alleen bezig met zijn motorische ontwikkeling, maar kan ondertussen ook taal verwerven door zijn handelingen te verwoorden, ruimtelijk inzicht krijgen, zelfvertrouwen opbouwen, en nog veel meer. Een ervaren leerkracht houdt hier vaak impliciet wel rekening mee. Hij/zij zal in de lessen heel wat stimulansen inbouwen om een veelzijdige ontwikkeling van het kind te bevorderen. Denken we bijvoorbeeld aan de vakoverschrijdende eindtermen of ontwikkelingsdoelen (vakoverstijgende onderwijsdoelen in Nederland), die vaak niet expliciet vermeld worden in de lesdoelen, maar waaraan wel gewerkt wordt. Toch is het zinvol – zeker voor beginnende leerkrachten – om deze extra lesdoelen wel eens expliciet te verwoorden en in te bouwen in het lesverloop. Je moet dan nagaan welke ontwikkelingsgebieden in je les aan bod kunnen komen, uitzoeken wat de ‘zone van naaste ontwikkeling’ is voor je doelgroep in die ontwikkelingsgebieden, en in je lesverloop plannen hoe je te werk zult gaan om deze ontwikkelingsgebieden te stimuleren. Bestudeer in je groepje de lesvoorbereiding die je van je docent/lector krijgt, en los de volgende deelopdrachten op. Wijs een woordvoerder aan voor de klassikale nabespreking. – Welke ontwikkelingsgebieden komen in de oorspronkelijke lesvoorbereiding aan bod? Geef voor
elk lesdoel en elke lesactiviteit aan op welke ontwikkelingen ze gericht zijn. – Probeer de lesvoorbereiding op zoveel mogelijk vlakken te verrijken. Formuleer dus ‘extra lesdoelen’ en bedenk hoe je binnen de beschreven les met kleine aanpassingen aan deze extra lesdoelen kunt werken, zonder daarmee de oorspronkelijke lesdoelen opzij te schuiven natuurlijk!
GROOT WORDEN – WERKBOEK
55
KADERMODULE 2
INDIVIDUEEL EINDPROJECT: EEN ONTWIKKELINGSGERICHTE ACTIVITEIT Je hebt voor deze opdracht een grondig inzicht nodig in de begrippen ‘zone van naaste ontwikkeling’, ‘welbevinden’ en ‘betrokkenheid’ als richtsnoeren in ontwikkeling. Daarnaast heb je een grondig inzicht nodig in het ontwikkelingsverloop van je doelgroep, respectievelijk de kleuter, het schoolkind of de adolescent, alsook een basisinzicht in het ontwikkelingsverloop van de voorafgaande en de daaropvolgende fasen. Dit zul je verwerven in de modules Baby t/m Adolescentie (of een selectie hieruit). Bovendien zul je kennis en vaardigheden nodig hebben die je verworven hebt bij opleidingsonderdelen als ‘algemene pedagogiek’ en/of ‘(vak)didactiek’ en dergelijke. In deze opdracht zul je de ontwikkelingspsychologische theorieën en de pedagogische theorieën over ‘hoe omgaan met ontwikkeling’ moeten leren hanteren (=vaardig en probleemgericht toepassen) om in de praktijk de ontwikkeling van (een) kind(eren)/leerling(en) te stimuleren. Nevendoel: Projectmatig leren werken; bewust leren omgaan met de metacognitieve kant van je leerproces (cfr. ‘leren leren’); de think-aloud-methode leren kennen; elkaars werk kritisch leren evalueren en constructief feedback leren geven. Met dit voorbeeld van projectwerk – dat individueel of in groep mogelijk is – hopen we je ook inspiratie te bieden voor je eigen lespraktijk later. Deze opdracht bestaat uit individueel zelfstandig projectwerk, aangevuld met begeleiding en feedback door docent/lector, mentor en peers. Het leerproces zal gestuurd worden volgens de think-aloud-methode met de 4 berenstappen. Het individueel eindproject is een module-overstijgende opdracht, waaraan je dus nog niet meteen zult kunnen beginnen!
GROOT WORDEN – WERKBOEK
56
KADERMODULE 2
De opdracht ‘Ontwerp en begeleid een ontwikkelingsgerichte activiteit in je eigen stageklas.’ – De activiteit kan bedoeld zijn voor één kind (leerling), enkele kinderen (leerlingen) of de hele klasgroep waaraan je tijdens je stage lesgeeft. Deze leerling(en) noemen we ‘de doelgroep’. – Er moet vertrokken worden van een vastgestelde behoefte van de doelgroep, of vanuit een intentie van de leerkracht (stagiaire) om een bepaalde ontwikkeling doelgericht te stimuleren bij de doelgroep. – Ga na op welk(e) ontwikkelingsgebied(en) je activiteit gericht is. – Welke activiteit je uitwerkt, is afhankelijk van je eigen voorkeur, van de doelstellingen die je wenst te bereiken, alsook van de concrete situatie. Zorg er wel voor dat je activiteit realistisch is: ze moet niet alleen aangepast zijn aan de doelgroep, maar ook aan je eigen mogelijkheden en aan de omstandigheden binnen de stageschool en stageklas, want de activiteit moet ook echt uitgevoerd worden. – Het begrip ‘activiteit’ mag ruim worden opgevat: het kan een spel, een uitstapje, een project, een onderwijsleergesprek, ... zijn. – Zorg ervoor dat je in je activiteit en de verantwoording ervan rekening houdt met wat je geleerd hebt over ‘werken in de zone van naaste ontwikkeling’, ‘welbevinden als voorwaarde voor ontwikkeling’ en ‘betrokkenheid als voorwaarde voor ontwikkeling’. – Verantwoord alles wat je doet vanuit de ontwikkeling van het kind, zoals je die in de modules Baby t/m Adolescentie (of een selectie uit deze modules) zult bestuderen/bestudeerd hebt. Je zult dus rekening moeten houden met de kenmerken van je doelgroep binnen een bepaalde ontwikkelingsfase (bv. kleuter – schoolkind – adolescent). Hiervoor zul je breder moeten kijken dan enkel het (de) ontwikkelingsgebied(en) waarop je activiteit speciaal gericht is. Immers, een activiteit die bijvoorbeeld gericht is op de morele ontwikkeling, moet ook qua taal, denkniveau, sociaal-emotionele aspecten enzovoort bij de doelgroep passen. – Rapporteer over je activiteit via de formulieren die je verderop vindt.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
57
KADERMODULE 2
Leerproces Bij deze projectopdracht willen we speciaal aandacht besteden aan de metacognitieve kant van je leerproces. Metacognitie heeft betrekking op hoe je je eigen leerproces kunt plannen, bewaken, controleren en sturen. Het gaat erom hoe je een probleem, een leertaak of een opdracht systematisch kunt aanpakken (cfr. de metacognitieve component van leren leren, handboek p. 295). 1
De think-aloud-methode structureert deze aanpak in vier stappen. Bij elke stap hoort een bepaalde vraag die de lerende aan zichzelf moet stellen, namelijk ‘Wat moet ik doen?’, ‘Hoe ga ik het doen?’, ‘Ben ik goed bezig?’ en ‘Ben ik klaar, is het goed zo, heb ik goed gewerkt?’. Elk van deze vier vragen wordt voorgesteld door een beertje, hetgeen het onthouden vergemakkelijkt. Hieronder zien we de Wat-beer, de Hoe-beer, de Doe-beer en de Controle-beer afgebeeld. De vier berenstappen De fase waarin de taak gegeven wordt.
De fase waarin het kind nadenkt over een oplossingstrategie.
De fase waarin het kind de opdracht uitvoert en bewaakt.
De fase waarin het kind het werk evalueert.
WAT-beer
HOE-beer
DOE-beer
CONTROLE-beer
Wat?
Hoe?
Ben ik goed bezig?
OK?
Ook voor jouw projectopdracht rond de ontwikkelingsgerichte activiteit is deze methode bruikbaar! We geven je hieronder enkele voorbeelden van mogelijke vragen die je jezelf bij elke stap kunt stellen. Hoewel deze projectopdracht een individuele opdracht is, sta je er niet alleen voor. Deze opdracht ligt immers in jouw zone van naaste ontwikkeling, hetgeen veronderstelt dat er een begeleider is die de nodige hulp kan bieden bij dingen die je nog niet alleen kunt. In onderstaande tabel vind je ook een overzicht van de inhoudelijke begeleiding die je mag verwachten.
1
Bash, M. & Camp, B. (1975). Think aloud program: group manual. (niet gepubliceerd manuscript) – geciteerd in: Meichenbaum, D. (1977). Cognitive Behavior Modification: an Integrative Approach. New York/London: Deenim Press.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
58
KADERMODULE 2
De think-aloud-methode toegepast op de projectopdracht Vragen voor mezelf
Inhoudelijke begeleiding
Wat moet ik doen? – Heb ik de opdracht nauwkeurig gelezen/beluisterd? – Begrijp ik alle begrippen in de opdracht? – Wat verwacht de docent/lector van mij (zie opdracht)? – Wanneer zal ik kunnen zeggen ‘dit heb je goed gedaan’? Waar moet de voorbereiding en verantwoording en uitvoering van de opdracht aan voldoen om in orde te zijn?
In stap 1 kun je vragen stellen aan je lector/docent om de opdracht beter te begrijpen. Je zult samen de kwaliteitscriteria voor deze opdracht bespreken (zie verder). Deze criteria zullen ook gebruikt worden voor de tussentijdse feedback en voor de zelfevaluatie en de evaluatie door mentor en docent/lector.
Hoe ga ik het doen? – Hoeveel tijd heb ik nodig, hoeveel tijd heb ik? Wanneer zal ik wat doen (zie deadlines)? – Welke doelgroep neem ik voor ogen en welke ontwikkeling ga ik stimuleren (beginsituatie en doelstelling)? – Hoe ga ik mijn activiteit vorm geven? – Wat heb ik allemaal nodig om die activiteit uit te voeren (bronnen, leermiddelen)? – Hieraan kun je zelf nog heel wat plan-vragen toevoegen!
In stap 2 raden we je aan om advies en feedback te vragen aan je mentor! – Als je je beginsituatie en doelstelling bepaald hebt, vraag je om goedkeuring van je mentor (is dit zinvol en haalbaar voor de doelgroep?) en van de docent/lector (is dit zinvol en haalbaar in het kader van dit vak?). – Als je je activiteit hebt voorbereid, zul je via ‘peer-feedback’ advies, suggesties en opmerkingen krijgen van een medestudent.
Ben ik goed bezig? – Loopt mijn activiteit zoals gepland? – Voel ik me goed bij de manier waarop het loopt? – Zijn de kinderen/leerlingen betrokken bij mijn activiteit (voorwaarde voor ontwikkeling!)? – Zoniet: Hoe kan ik bijsturen, hoe kan ik de betrokkenheid verhogen? – Zit ik op het juiste niveau te werken bij mijn doelgroep (in hun zone van naaste ontwikkeling) en begeleid ik hen hier voldoende in? – Denk ik dat ik mijn doelstellingen zal bereiken met mijn doelgroep?
In stap 3 kun je indien nodig nog tussentijdse tips van je mentor (en eventueel ook van je stagepartner) krijgen.
Heb ik het goed gedaan? – Hoe kijk ik zelf terug op deze activiteit? – Heb ik de opdracht goed gedaan? Voldoet mijn uitvoering aan de kwaliteitscriteria? – Wat vond mijn mentor ervan (eventueel wat vonden mijn stagepartner of de leerlingen ervan)? – Heb ik mijn doelstellingen bereikt? Welke nevendoelen heb ik bereikt? Zijn er ook negatieve effecten opgetreden ten gevolge van deze activiteit? – Wat heb ik uit deze activiteit geleerd? Hoe zou ik dit een volgende keer aanpakken?
In stap 4 wordt een nabespreking gehouden met je mentor (eventueel ook met je stagepartner en/of je docent/lector). Als je dat ziet zitten, kan je zelfs met je leerlingen een korte nabespreking houden: vonden ze je activiteit boeiend, moeilijk/makkelijk, hoe voelden ze zich erbij, wat hebben ze er uit geleerd, wat zouden ze anders willen, ...?
GROOT WORDEN – WERKBOEK
59
KADERMODULE 2
Planning – organisatie – afspraken Deze opdracht is een module-overstijgende opdracht die op langere termijn gepland moet worden. Het zal van je specialisatie binnen de lerarenopleiding (welk onderwijsniveau) afhangen wanneer je aan deze opdracht kunt beginnen (je moet immers de relevante modules doorlopen hebben). Ook de organisatie van de stagemomenten binnen je opleiding is van invloed op de planning van deze opdracht. Tot slot zal het er ook nog van afhangen wanneer je lessen voor dit vak gepland zijn, want op sommige momenten zal er in de les begeleiding worden gegeven bij deze opdracht! Je docent/lector zal samen met jullie enkele ‘deadlines’ en ‘begeleidingsmomenten’ vastleggen. Deze kun je hier noteren: Deadlines Datum
Wat moet er precies af zijn (of gebeuren) tegen die tijd?
Stap 1
(Opnieuw) doorlezen van de opdracht en bijhorende uitleg
Stap 2
Voorbereiding en Verantwoording: Beginsituatie en doelstelling bepalen Voorbereiding en Verantwoording: Activiteit uitwerken
Stap 3
Uitvoering: Le moment suprême... De uitvoering van de activiteit
Stap 4
Zelfevaluatie + indienen van de voorbereiding en verantwoording, mentorevaluatie en zelfevaluatie
Begeleidingsmomenten Datum Stap 1
Wat kan ik op dat moment verwachten? Introductie van de projectopdracht Behandelen van de relevante module(s) kleuter/schoolkind/adolescent Vragen stellen over opdracht en bespreken van kwaliteitscriteria
Stap 2
Overleg met mentor over beginsituatie en doelstelling Goedkeuring van beginsituatie en doelstelling(en) door docent Peer-feedback op voorbereiding en verantwoording van activiteit
Stap 3
Indien nodig tussentijdse tips van de mentor bij uitvoering
Stap 4
Nabespreking met mentor (eventueel stagepartner/leerlingen?) Eventueel: nabespreking met docent/lector
Peer-feedback op tussentijdse producten Tijdens het peer-feedbackmoment zul je tussentijds de voorbereiding en de verantwoording van de activiteit van één van je medestudenten beoordelen en er feedback op geven. Dit gebeurt via een feedbackformulier (zie p. 63 e.v.) op basis van de kwaliteitscriteria.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
60
KADERMODULE 2
Individueel eindproject ‘Groot worden’ Een ontwikkelingsgerichte activiteit ontwerpen en begeleiden Kwaliteitscriteria 1. De activiteit is gebaseerd op een grondige reflectie op de beginsituatie (wat is er al, wat is er nodig?). 2. De activiteit is opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikkelingspsychologische kenmerken van de doelgroep, wat betreft het (de) ontwikkelingsgebied(en) waarop de activiteit gericht is. 3. De activiteit is opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikkelingspsychologische kenmerken van de doelgroep, wat betreft de andere ontwikkelingsgebieden waarop de activiteit niet expliciet gericht is. 4. De activiteit is grondig voorbereid (alle materialen zijn verzorgd en klaar, de student heeft een duidelijk (les)plan in het achterhoofd, ...). 5. Er wordt in de activiteit rekening gehouden met het welbevinden en de betrokkenheid van elke leerling en er wordt – indien nodig met differentiatie – gewerkt in de zone van naaste ontwikkeling. 6. De activiteit is haalbaar in de praktijk. 7. De activiteit bereikt haar doelstellingen. 8. De voorbereiding en verantwoording van de activiteit is verzorgd en duidelijk. 9. De uitvoering van de activiteit is verzorgd. 10. De zelfevaluatie van de activiteit is grondig en verzorgd.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
61
KADERMODULE 2
Individueel eindproject ‘Groot worden’ De voorbereiding en verantwoording van mijn ontwikkelingsgerichte activiteit Naam: Klas: Geplande datum van uitvoering:
Stageklas: Mentor:
De doelgroep van mijn ontwikkelingsgerichte activiteit is:
De behoefte die ik bij mijn doelgroep heb vastgesteld of De ontwikkeling die ik (of mijn praktijkmentor) doelgericht wil stimuleren bij mijn doelgroep, is (m.a.w. de doelstelling van mijn activiteit is):
Mijn activiteit is gericht op het (de) volgend(e) ontwikkelingsgebied(en):
Voeg de voorbereiding toe van je activiteit, waarin je de concrete aanpak beschrijft en de materialen toont (of omschrijft) die je gaat gebruiken. Voeg de verantwoording toe van je activiteit vanuit hetgeen je geleerd hebt over ‘de zone van naaste ontwikkeling’, ‘welbevinden’ en ‘betrokkenheid’. Voeg de verantwoording toe van je activiteit vanuit de ontwikkelingspsychologische kenmerken van je doelgroep (zie handboek hoofdstuk 3 t/m 7). Houd er rekening mee dat je breder zult moeten verantwoorden dan enkel het (de) ontwikkelingsgebied(en) waarop je activiteit speciaal gericht is!
GROOT WORDEN – WERKBOEK
62
KADERMODULE 2
Feedbackformulier voor tussentijdse product-peer-assessment Je krijgt het formulier ‘De voorbereiding en verantwoording van mijn ontwikkelingsgerichte activiteit’ met bijlagen van een medestudent. Je zult feedback geven op de – voorlopige – voorbereiding en verantwoording van de activiteit van deze student. Bepaal voor elk kwaliteitscriterium of de voorbereiding en verantwoording er helemaal aan voldoet (+), of het beter kan (+/-), dan wel of het beter moet (-) en, last but not least, waarom je deze score geeft (verantwoorden!) en welke suggesties je doet om het eindproduct nog beter te maken. De ‘feedbackgever’ moet niet bang zijn om de ander op foutjes of onvolkomenheden te wijzen, want op deze manier krijgt de ander de kans om zijn/haar ontwikkelingsgerichte activiteit nog beter te maken alvorens deze in de praktijk uit te voeren. De ‘feedbackontvanger’ moet erop letten niet te snel ‘in de verdediging’ te gaan: hoe meer feedback je krijgt van je medestudent, hoe meer kansen je krijgt om je eigen product te verbeteren! Naam feedbackgever: Naam feedbackontvanger: – De activiteit is gebaseerd op een grondige reflectie op de beginsituatie (wat is er al, wat is er nodig?).
+
+/–
–
+
+/–
–
+
+/–
–
Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)
– De activiteit is opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikkelingspsychologische kenmerken van de doelgroep, wat betreft het (de) ontwikkelingsgebied(en) waarop de activiteit gericht is. Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)
– De activiteit is opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikkelingspsychologische kenmerken van de doelgroep, wat betreft de andere ontwikkelingsgebieden waarop de activiteit niet expliciet gericht is. Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)
GROOT WORDEN – WERKBOEK
63
KADERMODULE 2
– De activiteit is grondig voorbereid (alle materialen zijn verzorgd en klaar, de student heeft een duidelijk (les)plan in het achterhoofd, ...).
+
+/–
–
+
+/–
–
+
+/–
–
+
+/–
–
+
+/–
–
Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)
– Er wordt in de activiteit rekening gehouden met het welbevinden en de betrokkenheid van elke leerling en er wordt – indien nodig met differentiatie – gewerkt in de zone van naaste ontwikkeling. Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)
– De activiteit is haalbaar in de praktijk. Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)
– De activiteit is geschikt voor het bereiken van de doelstellingen. Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)
– De voorbereiding en verantwoording van de activiteit is verzorgd en duidelijk. Feedback (Verantwoording van oordeel en Suggestie ter verbetering)
De overige criteria zijn op dit moment nog niet te beoordelen!
GROOT WORDEN – WERKBOEK
64
KADERMODULE 2
Individueel eindproject ‘Groot worden’ De uitvoering van mijn ontwikkelingsgerichte activiteit door de ogen van mijn mentor Naam: Klas: Datum van uitvoering:
Stageklas: Mentor:
Beste mentor, Gelieve de ontwikkelingsgerichte activiteit te beoordelen op onderstaande criteria. Voor elk criterium kunt u aangeven of de activiteit er helemaal aan voldeed (+), of het beter kon (+/-), dan wel of het beter moet (-). Bovendien vragen we u per criterium een korte feedback neer te schrijven waarin u uw beoordeling toelicht en eventuele suggesties ter verbetering geeft. – De activiteit is gebaseerd op een grondige reflectie op de beginsituatie (wat is er al, wat is er nodig?).
+
+/–
–
+
+/–
–
+
+/–
–
Feedback
– De activiteit is opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikkelingspsychologische kenmerken van de doelgroep, wat betreft het (de) ontwikkelingsgebied(en) waarop de activiteit gericht is. Feedback
– De activiteit is opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikkelingspsychologische kenmerken van de doelgroep, wat betreft andere ontwikkelingsgebieden waarop de activiteit niet expliciet gericht is. Feedback
GROOT WORDEN – WERKBOEK
65
KADERMODULE 2
– De activiteit is grondig voorbereid (alle materialen zijn verzorgd en klaar, de student heeft een duidelijk (les)plan in het achterhoofd, ...).
+
+/–
–
+
+/–
–
+
+/–
–
+
+/–
–
Feedback
– Er wordt in de activiteit rekening gehouden met het welbevinden en de betrokkenheid van elke leerling en er wordt – indien nodig met differentiatie – gewerkt in de zone van naaste ontwikkeling. Feedback
– De activiteit is haalbaar in de praktijk. Feedback
– De activiteit bereikt haar doelstellingen. Feedback
GROOT WORDEN – WERKBOEK
66
KADERMODULE 2
– De voorbereiding en verantwoording van de activiteit is verzorgd en duidelijk.
+
+/–
–
+
+/–
–
Feedback
– De uitvoering van de activiteit is verzorgd. Feedback
Aanvullende opmerkingen
Handtekening mentor
GROOT WORDEN – WERKBOEK
67
KADERMODULE 2
Individueel eindproject ‘Groot worden’ De zelfevaluatie van mijn ontwikkelingsgerichte activiteit
Naam: Klas:
Mentor:
1. Hoe kijk ik zelf terug op deze activiteit?
2. Wat vond mijn mentor ervan (evt. wat vonden mijn stagepartner en/of de leerlingen ervan)?
3. Liep de activiteit zoals gepland? Heb ik bijgestuurd onderweg (wat en waarom)?
4. Heb ik mijn doelstellingen bereikt? Uit welke signalen leid ik dit af? Welke nevendoelen heb ik bereikt? Zijn er ook negatieve effecten opgetreden ten gevolge van deze activiteit?
GROOT WORDEN – WERKBOEK
69
KADERMODULE 2
5. Wat heb ik uit deze activiteit geleerd? Hoe zou ik dit een volgende keer aanpakken?
6. Heb ik de opdracht goed gedaan? Voldoet mijn uitvoering aan de kwaliteitscriteria? Geef per criterium aan of je vindt dat jouw activiteit er helemaal aan voldeed (+), of het beter kon (+/-), dan wel of het beter moet (-). Geef daaronder telkens één sterk punt van jouw activiteit voor dit criterium en één werkpunt waar je in de toekomst aan moet werken. – De activiteit was gebaseerd op een grondige reflectie op de beginsituatie (wat is er al, wat is er nodig?).
+
+/–
–
– De activiteit was opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikkelingspsychologische kenmerken van de doelgroep, wat betreft het (de) ontwikkelingsgebied(en) waarop de activiteit gericht is.
+
+/–
–
– De activiteit was opgebouwd vanuit een correct inzicht in de ontwikkelingspsychologische kenmerken van de doelgroep, wat betreft andere ontwikkelingsgebieden waarop de activiteit niet expliciet gericht is.
+
+/–
–
– De activiteit was grondig voorbereid (alle materialen waren verzorgd en klaar, ik had een duidelijk (les)plan in het achterhoofd, ...).
+
+/–
–
GROOT WORDEN – WERKBOEK
70
KADERMODULE 2
– Er werd in de activiteit rekening gehouden met het welbevinden en de betrokkenheid van elke leerling en er werd – indien nodig met differentiatie – gewerkt in de zone van naaste ontwikkeling.
+
+/–
–
– De activiteit was haalbaar in de praktijk.
+
+/–
–
– De activiteit bereikte haar doelstellingen.
+
+/–
–
– De voorbereiding en verantwoording van de activiteit was verzorgd en duidelijk.
+
+/–
–
– De uitvoering van de activiteit was verzorgd.
+
+/–
–
Eventuele aanvullingen – Ik wil nog opmerken dat ... want ...
– Ik hoop dat je ziet dat ... want ...
GROOT WORDEN – WERKBOEK
71
BABY DE ONTWIKKELING VAN DE BABY VOOR EN NA DE GEBOORTE DE PRENATALE FASE, DE PASGEBORENE EN DE BABYFASE
GROOT WORDEN – WERKBOEK
73
BABYMODULE
OBSERVATIEOPDRACHT HET BABYBOEK
Voor deze opdracht is inzicht nodig in de indeling van de levensloop in ontwikkelingsfasen.
In deze opdracht zul je de leefwereld van baby’s en hun ouders verkennen. Het gaat erom vertrouwd te raken met hoe een babyleventje verloopt, wat baby’s graag doen en hoe ze dit doen, wat hen interesseert, wat ze al wel en nog niet kunnen, ... Nevendoel: Door alle observatieopdrachten te bundelen in een ‘klassikale observatiemap’ wordt een verzameling casusmateriaal aangelegd die als informatie- of illustratiebron kan worden gebruikt bij andere opdrachten. Dit is een (individuele) observatieopdracht die je moet uitvoeren samen met de ouders van een (normaal ontwikkelende) pasgeborene of baby. Voer deze opdracht uit als voorbereiding op de babymodule. Breng het ingevulde observatieformulier zo snel mogelijk mee naar de klas om er een klassikale observatiemap mee te maken die door iedereen kan worden ingekeken.
Ga op bezoek bij een gezin met een pasgeborene of een baby (tot 18 maanden). Vraag aan de ouders of ze samen met jou dit babyboekje willen invullen over hun kleine spruit. Als de baby wakker is, kun je ook nagaan welke reflexen de baby nog heeft (zie handboek, p. 56-58), en kun je misschien ook het babyspel van dichtbij bekijken.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
75
BABYMODULE
Ik ben geboren op een .....................................-dag Datum: ........ ......... 20..... Te: .......................................... Mijn mama is bevallen in het ziekenhuis/thuis/........................ Mijn geboorte verliep: gewoon/onder water/via keizersnede/.......... Ik kreeg de naam: ....................................................................................... Ik werd zo genoemd omdat: ................................................. ...................................................................................................... Ze zeggen dat ik lijk op: ......................................................... Bij de geboorte was mijn gewicht: ............................................. mijn lengte: ................................................ mijn kleur haar: ......................................... mijn kleur ogen: ........................................ mijn eerste huilgeluid: hard/zacht/aarzelend Eventuele opmerkingen over mijn komst: ...................................................................................................................... .................................................................................................................. ............................................................................................................. ................................................................................. .............................................................................. .........................................................................
GROOT WORDEN – WERKBOEK
77
BABYMODULE
En dit is mijn familie!
GROOT WORDEN – WERKBOEK
78
BABYMODULE
Mijn eerste ervarinkjes.... (of misschien zijn sommige hiervan nog toekomstplannen?) Volgens mijn ouders keek ik voor het eerst echt met .......... dagen/weken. En richtte ik mijn hoofdje al een beetje op met .......... dagen/weken. Ik lachte voor het eerst met .......... dagen/weken. Ik greep met mijn handje voor het eerst naar .................................. dat was met .......... dagen/weken. Ik rolde me voor het eerst zelf om met .......... dagen/weken. Ik kroop voor het eerst met .......... dagen/weken. En ik ging al zitten met .......... maanden. Helemaal los ging ik zitten met .......... maanden. Ik trok me op en ging staan met .......... maanden. En ik kon losstaan met .......... maanden. Mijn eerste stapjes met de hulp van mama en papa, die zette ik met .......... maanden. Maar mijn eerste losse stapje dat ik zèlf zette was met .......... maanden. Hebben mijn papa en mama hier nog een leuke anekdote aan toe te voegen? ...................................................................................................................... ................................................................................................................. .............................................................................................................. .................................................................................. ............................................................................. .......................................................................... ......................................................................
GROOT WORDEN – WERKBOEK
79
BABYMODULE
Er is nog meer over mij te vertellen! Op mijn menu stond borst-/flesvoeding tot ............. maanden. Verder kreeg ik (fruit)pap/groentesoep vanaf ............. maanden. Mijn eerste tandje werd ontdekt met ............. maanden. Mijn lievelingseten op dit moment is: .............................................. En wat ik niet lust is: ........................................................................... Iedereen was trots toen ik voor de eerste keer mama (of papa?) kon zeggen met ............. maanden. Inmiddels ben ik ............. maanden en ................... weken oud, en weeg ik al .............................. . Ik ben inmiddels ook al ........................ cm groot. Een babyreflex die je bij mij nog goed kunt zien, is: de grijpreflex/de zoekreflex/de reflex van Babinski/ de reactie van Moro/het primair lopen. Ik kan al de volgende woordjes zeggen: .................................................................................................................... .................................................................................................................... Mijn lievelingsspeelgoed is: ................................................................ .................................................................................................................... En dit doe ik ermee: ............................................................................. ............................................................................................................... ...................................................................................... ................................................................................. .............................................................................
GROOT WORDEN – WERKBOEK
80
BABYMODULE
CASUS HET ONTHAALGEZIN VAN ‘MAMA LUT’
Je hebt reeds kennisgemaakt met de verschillende ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden.
In deze opdracht zul je inzicht verwerven in de ontwikkeling van de ongeboren baby, de pasgeborene en de baby. Nevendoel: Je zult ook kennismaken met het ‘casusgebaseerd leren’, dat als vorm van leren inspirerend kan zijn voor je latere lespraktijk. Je zult in een groepje van 3 à 4 studenten de casusmaterialen doornemen en bespreken, en er vervolgens een aantal vragen en opdrachten over oplossen. Om de vragen en opdrachten te kunnen oplossen, zul je heel wat informatie over de ongeboren baby, de pasgeborene en de baby moeten opzoeken.
Wie is Mama Lut??? Mama Lut is 41 jaar en moeder van Maarten (17 jaar), Jonas (14 jaar) en Marie (12 jaar). Na de geboorte van Marie besloot Mama Lut om een tijdje te stoppen met haar werk in de plaatselijke supermarkt tot haar kinderen allen naar school zouden gaan en voldoende zelfstandig waren. Toen Marie, haar jongste dochter, naar het eerste leerjaar/groep 3 ging, stelde Mama Lut zich weer beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Ze solliciteerde op een parttime baan waarin ze de voor- en naschoolse opvang zou verzorgen in het buurtschooltje. Ze deed dit goed en met veel plezier, maar desondanks kwam haar baan op de helling te staan vanwege bezuinigingen. Door een reclamecampagne op de televisie voelde ze zich aangetrokken tot het beroep van onthaalmoeder/oppasmoeder. Ze wilde opvang bieden aan baby’s en peuters (3 maanden tot 3 jaar) in de sfeer van haar eigen gezin en eigen woning. Reeds 6 maanden is ze nu actief aan het werk in haar nieuwe baan en het bevalt haar enorm. Haar oudste oppaskindje, Thomas, is gisteren 18 maanden geworden.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
81
BABYMODULE
De oppaskindjes van Mama Lut Mama Lut biedt opvang aan 6 kindjes uit de buurt. Ze komen uiteraard niet allemaal elke dag, dat zou een beetje veel zijn (er zijn trouwens wettelijke beperkingen). Toch mag je ze allen beschouwen als regelmatige bezoekers. Hieronder vind je het weekschema waaruit je afleest wie (normaal gezien) op welke dagen bij Mama Lut op bezoek komt. Maandag
Dinsdag
Woensdag
Laura
X
1/2
X
Hannelore
X
X
Robbe
X
X
Mathias Evelien
X
X
Thomas
(X)
(X)
X = Hele dag opvang
1/2 = Halve dag opvang
Donderdag
Vrijdag
X
X
X
1/2
X
X
1/2
X
X
X
1/2
(X)
(X)
X
(X) = Voorlopig geen opvang door omstandigheden
Een individuele kennismaking met de oppaskindjes Mama Lut stelt ons haar oppaskindjes voor van jong naar oud... (maar nog steeds baby!) Laura is met haar 3 maanden de jongste spruit van Mama Lut. Het is pas haar derde week bij Mama Lut. Voorlopig werkt haar moeder Annemie slechts parttime om zoveel mogelijk de ontwikkeling van haar ‘poppemie’ te kunnen volgen, terwijl ze anderzijds ook haar bijdrage wil leveren aan het geld in het (huishoudelijke) laatje. Sander (Laura’s vader) en Annemie zijn dolgelukkig met haar komst. Even zag het ernaar uit dat ze hun kinderwens niet in vervulling zouden kunnen brengen, maar met de hulp van de hedendaagse vergevorderde medische technieken is het toch gelukt. De hele zwangerschap was dan ook een ongeduldig en angstig afwachten. Laura was niet de eerste (geslaagde) poging om zwanger te worden, maar wel de eerste zwangerschap die werd uitgedragen. Doordat het bekken van Annemie echter te smal was, werd Laura via een keizersnede ter wereld gebracht. En wat een heuglijke dag was dat. Inmiddels is Laura opgegroeid tot een blije, levenslustige baby. Ze lacht naar iedereen. Elk gezicht lokt een glimlach uit. Zelfs Laura’s eigen spiegelbeeld krijgt een glimlach. Maar het gezicht van Annemie, Sander en Mama Lut herkent Laura duidelijk. Dan glimlacht ze niet alleen, maar maakt ze ook geluidjes en bewegingen. Periodes waarin ze op haar buik of op haar rug aan het spelen is, worden afgewisseld met periodes van eten (en verschonen) en periodes van slapen. Ze slaapt nu ook bijna de hele nacht door, tot genoegen van Sander en Annemie. Laura wordt erg aangetrokken door opvallend gekleurde speelgoedmaterialen: ze grijpt ernaar, volgt ze met haar ogen en lacht wanneer ze ‘bewegen’. Bewegen is trouwens haar eigen lievelingsbezigheid: bewegen met de armpjes, met de beentjes, met de vingertjes, met de handjes, en maar schoppen, draaien, heen en weer, naar boven en onder. Soms zie je haar al proberen om op haar buik vooruit te gaan (bv. naar speelgoed dat ze ziet liggen) of zie je haar pogingen ondernemen om van buiklig terug naar ruglig te gaan, maar geen van beide opdrachten lukt al. Nog enkele verwoede pogingen in de komende weken, en dan lukt dat wel, weet Mama Lut.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
82
BABYMODULE
Hannelore (7 maanden) daarentegen kan inmiddels al zelfstandig zitten. Al zittend draait ze zich naar alle kanten om de speelgoedspulletjes die haar aantrekken, te pakken. Vooral voorwerpen die lawaai maken, of waar zij lawaai mee kan maken, zijn superleuk. Ze grijpt ze met één of beide handjes vast, beweegt ze heen en weer en laat ze soms opzettelijk vallen en volgt ze dan zorgvuldig met haar oogjes. Maar ook haar mond speelt een belangrijke rol bij het spelen. Al het speelgoed op haar weg grijpt ze vast en brengt ze naar haar mondje. ‘Mmm, wat een lekkere pop, en oh, wat een leuke auto’. Trouwens, niet alleen het speelgoed wordt in de mond gestoken, ook de eigen teentjes, vingertjes of mama’s arm zijn heerlijk om op te sabbelen en te zuigen. Hannelore kan ook van haar buik terug op haar rug draaien of van haar rug terug op haar buik. Bovendien kan ze zelf tot zithouding komen. Wanneer ze bijvoorbeeld op haar handen en knieën zit, legt ze haar beentje onder haar poep en duwt ze zich naar achteren tot ze rechtzit. Hannelore speelt ongelooflijk graag kiekeboespelletjes (bv. met de handen voor de ogen, achter een kast of deur, met een handdoek over het hoofd, ...). Ze schatert werkelijk van het lachen. Ook het ‘handjes draaien’liedje met bijhorende draaiende bewegingen van haar handjes vindt ze leuk. Hannelore heeft al twee tandjes. Ze gebruikt die om op korstjes en koekjes te bijten (en eraan te zuigen of erop te sabbelen). Fruitpap heeft ze enorm graag, zeker wanneer Mama Lut er banaan aan heeft toegevoegd, en ook haar middagmaal (fijngemaakte aardappelen, groenten en vlees) eet ze zonder problemen op. Robbe is 8-maanden oud en heeft net leren kruipen. Vanuit zithouding zet hij zich op handen en voeten en doorkruist hij de hele kamer. Voorlopig doet hij dat nog voorzichtig, want zijn evenwicht bewaren is nog niet zo makkelijk in het begin. Robbe slaapt nog één keer in de voormiddag en één keer na de middag. Wanneer Mama Lut de kamer even verlaat (bv. om iemand te verschonen of om naar het toilet te gaan), begint Robbe te huilen. Het valt Mama Lut op dat Robbe de laatste week erg angstig is geworden. Ook wanneer andere vaders of moeders ‘s avonds bij Mama Lut langskomen, kruipt Robbe heel dicht tegen Mama Lut aan. Hij lijkt heel verlegen, maar Robbe is werkelijk bang, want wanneer iemand die hij niet zo goed kent (= vreemden) hem aanspreekt of aanhaalt, begint hij te huilen en kruipt hij liefst ver weg in een hoekje wanneer Mama Lut niet in zijn directe omgeving staat. Robbe vindt wel troost bij ‘Floep’, zijn lievelingsbeer. Die reist overal mee naar toe: naar Mama Lut, naar alle familiebezoekjes, naar de badkamer, naar de slaapkamer, tot in zijn bedje. Met ‘Floep’ erbij voelt Robbe zich in zijn nopjes. Wanneer hij aan het spelen is, is Robbe voortdurend aan het babbelen. Soms hardop, soms stilletjes. Vooral a-klanken gebruikt hij vaak: dada, baba, aja. Maar echt betekenisvolle woordjes zegt Robbe nog niet, hoewel hij bijvoorbeeld wel opkijkt wanneer Mama Lut zijn naam zegt. Robbe drinkt niet meer uit de fles, maar uit een beker. Mathias is gisteren 10 maanden geworden. Kruipen vormt voor hem geen enkel probleem meer. Als een geoefend sporter doorkruist hij met grote snelheid en met veel souplesse de woonkamer. Maar kruipen is niet meer voldoende voor Mathias, die nu ook zijn ‘eerste stapjes’ zet om te ‘leren lopen’. Hij trekt zich overal aan op: aan stoelen, kasten, tafels, aan de handen en benen van volwassenen en aan de babybox. Hij geniet ervan om rechtop te staan. Mathias slaagt erin om ook zonder steun enkele momenten rechtop te blijven staan, en aan de handen van Mama Lut of vader en moeder zet hij zelfs dapper en zelfverzekerd zijn eerste stapjes. Mathias wil duidelijk vooruit en dat doet hij ook. Mama Lut schrok toen Mathias vorige week zijn fopspeen in zijn mondje had, nadat ze die even daarvoor verstopte onder een jasje op de tafel. Verstopte voorwerpen worden door Mathias niet alleen gezocht, maar ook gevonden! Mathias raakt tegenwoordig erg geboeid door prentenboeken,
GROOT WORDEN – WERKBOEK
83
BABYMODULE
bijvoorbeeld over dieren, of voertuigen, of kinderen. Hij houdt de boekjes al zorgvuldig tussen duim en wijsvinger vast en slaagt er af en toe in om een (stevige) bladzijde (of meerdere tegelijkertijd) om te slaan. Ook ‘pakkertje’ spelen met papa kan hem sinds kort bekoren. Daarnaast schept hij plezier in het nabootsen van geluiden en gebaren en zwaait hij terug naar mensen die dat ook doen. Mathias begint ook al makkelijke woordjes te zeggen, zoals mama, papa, dada, en begrijpt woordjes zoals ‘nee’, ‘koek’, ‘drinken’, enzovoort. Jaja, begrijpen doet hij wel. Hij weet heel goed wanneer iets niet mag, maar hij lijkt dat heel snel te vergeten ook. Zeker wanneer Mama Lut of zijn ouders een momentje niet opletten (alsof het dan wél mag). Mathias wordt binnen 8 maanden ‘grote broer’ van een zusje of een broertje. Dat vertelde Liesbet (zijn moeder) gisteren al aan Mama Lut om er zeker van te zijn dat ook het tweede kindje uit hun gezinnetje een plaatsje in het onthaalgezin van Mama Lut krijgt. Liesbet vertelde ook dat ze ‘s morgens nog regelmatig last heeft van misselijkheid, maar dat vooral het moe en futloos zijn haar overdag parten speelt. Deze zwangerschap is Liesbet vastberaden om te stoppen met roken. Ze voelt zich nog steeds schuldig tegenover Mathias, wiens geboortegewicht en -lengte beduidend lager lag dan gemiddeld. Hoewel Mathias voor de rest een gezonde baby was, wil ze deze baby toch een zo gezond mogelijke start bieden. Daarom overweegt Liesbet ook de bevalling eventueel onder water te laten plaatsvinden. Voor de moeder zou dit minder pijnlijk zijn en de baby komt via het warme water minder ‘abrupt’ in onze atmosfeer terecht. Moeder en baby zouden dus minder last hebben van de geboorte, en dat zou al een enorme vooruitgang zijn in vergelijking met de erg lange en pijnlijke bevalling van Mathias. In stilte droomt Liesbet uiteraard van een meisje, maar ook met twee jongens zal hun gezinnetje gelukkig zijn. Evelien is 13 maanden en zet sinds een paar dagen haar eerste stapjes volledig zelfstandig. Korte afstanden overbrugt ze al lopend, voor lange afstanden kruipt ze nog. Haar stapjes zijn nog aarzelend en een beetje wankelend, maar dagelijks is er verbetering merkbaar. Ze heeft vorig weekend dan ook haar eerste loopschoentjes gekregen van opa en oma. Een andere vaardigheid die ze verworven heeft, is het bukken van stand tot hurkzit. Dit is handig als ze speelgoed wil oprapen, zoals de blokjes die ze succesvol via de juiste gaten in de doos deponeert. Ook klimmen op de stoel of klauteren op de zitbank zijn favoriete activiteiten van Evelien, en wanneer ze iets wil hebben, wijst ze er gewoon naar met haar wijsvinger. Vorige week maakte Evelien haar eerste tekening. Veel meer dan wat krabbels is het niet geworden. Toch merk je duidelijk dat Evelien geniet van het tekenen zelf. Ze richt haar volle aandacht op het potlood dat ze stevig vasthoudt, op het papier dat mee heen en weer beweegt als je niet helpt, en op de strepen die op het blad verschijnen. ‘s Morgens bij Mama Lut afscheid nemen van haar vader of moeder blijft een moeilijk moment voor haar. Ze lijkt soms boos, dan weer angstig. Maar zodra de deur dichtslaat en Evelien zich naar de andere kindjes en naar het speelgoed richt, is het weer plezier alom. Bij het eetmoment houdt Evelien zelf haar lepel vast en maakt ze met de hulp van Mama Lut de bewegingen mee die nodig zijn om het eten op te scheppen en naar haar mond te brengen. Desondanks meent Evelien dat deze taak met de handjes zelf stukken eenvoudiger is. Een favoriet spelletje van haar is om dierengeluiden na te bootsen. Mama Lut noemt dan een dier en Evelien doet het geluid na dat dit dier voortbrengt. Evelien slaagt hier al aardig in! Thomas is met zijn 18 maanden voorlopig de oudste baby van Mama Lut. Mama Lut is tenslotte pas zes maanden als onthaalmoeder aan het werk. Thomas is een flinke jongen. Hij stapt niet alleen, hij rent ook door het hele huis. Sinds kort kan hij ook met de hulp van de hand van Mama Lut de trap oplopen. Zijn lievelingsbezigheden zijn: met het loopfietsje rondrijden, een blokkentoren maken (3 à 4 blokken), inlegpuzzels leren maken, boekjes doorbladeren (met duim en wijsvinger kan hij elke bladzijde omdraaien) en spelen met potjes, ze vullen en hun inhoud overgieten (bv. in zandbak). Thomas speelt, zoals de meeste kinderen bij Mama Lut, nog vaak alleen. Toch merkt
GROOT WORDEN – WERKBOEK
84
BABYMODULE
Mama Lut op dat Thomas steeds vaker het gezelschap van andere oppaskinderen opzoekt. Ook zijn zelfstandigheid neemt geleidelijk toe. Zo begint hij alleen te eten met de lepel, hoewel dit nog traag en soms wat klungelig verloopt. Oefening baart echter kunst, en je merkt dus ook dagelijks verbetering. Ook bij het aan- en uitkleden begint Thomas te helpen: zijn armpje door de mouw steken, zijn sokken uittrekken, enzovoort. Liefst van al zou hij alles alleen doen, maar dat kan nog niet hoor. Daarvoor is hij nog niet zelfstandig genoeg. Ook zijn willetje begint stilaan wetten te stellen: hij wil niet gaan slapen, of niet mee naar huis met zijn ouders, of een koek in plaats van een boterham. Je merkt dat Thomas nu ook gebruik maakt van éénwoordzinnen: ‘koek’, ‘speel’, ‘kijk’, ‘wil’, enzovoort. Een nieuwe ontwikkeling is eveneens dat Thomas begint te dansen wanneer hij muziek hoort. Dat vindt hij geweldig, je ziet hem dan lachen terwijl hij ritmisch beweegt met zijn armen en benen! Wanneer Thomas zich amuseert tijdens het spelen, wil hij zelfs ‘s avonds niet met vader of moeder mee naar huis. Thomas slaapt alleen nog na het middageten. Doordat Thomas’moeder (= Inge) nog zwangerschapsverlof heeft vanwege zijn pasgeboren zusje, komt Thomas nog maar één dag in de week bij Mama Lut spelen. Zijn pasgeboren zusje, Elsie, is nog maar 4 weken oud. Inge vertelde dat ze op een avond, toen ze met Thomas en Elsie op schoot zat, al spelend een aantal babyreacties uitprobeerden waarover Inge gelezen had. Thomas verbaasde zich erover dat Elsie’s teentjes naar binnen en naar buiten krulden bij het wrijven over haar voetzool en haar voetwreef. Hij wist trouwens ook niet dat zijn kleine zusje al stapjes kon maken. Maar het meest werd hij ontroerd door haar grijpreflex, waarbij Elsie haar vingertjes rondom de wijsvinger van haar grote broer sloot.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
85
BABYMODULE
Vragen en opdrachten bij de casus rond het onthaalgezin Juist / ? / Fout-vragen Verantwoord telkens waarom je denkt dat een stelling juist of fout is. Omcirkel het vraagteken als je het echt niet weet. 1. ‘Liesbet, de moeder van Thomas, wil het liefst onder water bevallen. Dit is wat men ook wel “de zachte geboorte” noemt.’ J/?/F 2. ‘Laura lacht naar iedereen, zelfs naar haar eigen spiegelbeeld. Lachen is, net zoals huilen, voor de pasgeborene een middel om een hechte band op te bouwen met de mensen om haar heen.’ J/?/F 3. ‘Kiekeboespelletjes zijn erg aantrekkelijk voor baby’s die nog niet over objectpermanentie beschikken. Hannelore is daarvan een voorbeeld. Mathias daarentegen beschikt wel over deze vaardigheid’ (zie handboek pg. 92-94). J/?/F
Open vragen Noteer op een apart blad de antwoorden. 4. Een zwangerschap is niet zonder risico’s. Schadelijke omgevingsinvloeden kunnen invloed hebben op het jonge leven in de buik. a. Vind je in de casus een voorbeeld (of meerdere voorbeelden!) van deze schadelijke omgevingsfactoren terug? Welke zijn dit en wat zijn daarvan de gevolgen voor de ongeboren baby? b. Welke andere omgevingsfactoren kunnen eventueel een rol spelen bij de in de casus besproken zwangerschappen? Welke aanvullende informatie heb je nodig om dit met zekerheid te kunnen stellen? 5. Thomas’ kleine zusje Elsie is 4 weken oud, maar beschikt al over heel wat motorische vaardigheden die de babyreflexen of -reacties worden genoemd. a. Welke babyreacties herken je vanuit de beschrijvingen van Thomas’ moeder Inge? Kun je ze benoemen? b. Kun je advies geven aan moeder Inge om enkele andere babyreflexen (zie handboek p. 5658) te controleren? Hoe kan ze zien welke andere reflexen nog aanwezig zijn? c. Wat is de functie van deze reflexen? Waarom beschikken pasgeborenen over deze vaardigheden? d. Beschikt Thomas volgens jou ook over deze babyreacties? Waarom wel/niet? 6. Hannelore stopt blijkbaar alles wat ze tegenkomt in haar mond. Hoewel dit ook te maken kan hebben met het doorkomen van Hannelores eerste tandjes (lichamelijke ontwikkeling), of met het verkennen van de wereld en zichzelf via haar zintuigen (cognitieve ontwikkeling), kan dit gedrag ook een teken zijn van haar ontwikkeling op een heel ander gebied. a. Het lijkt er immers op dat Hannelore geniet van het sabbelen en zuigen op voorwerpen en lichaamsdelen. En dit genieten, deze ‘lustervaring’, kan wijzen op een derde ontwikkelingsgebied. Over welk ontwikkelingsgebied hebben we het? b. Hoe noemt Freud de fase waarin Hannelore zich bevindt? c. Waarom is de anekdote van Hannelore een typisch voorbeeld van deze fase? Tip: Als je het niet weet, zoek dan eens wat informatie op over de theorieën van Freud (zie Index achter in het handboek, p. 315). Je zult in zijn theorieën vast en zeker een verklaring vinden voor Hannelores gedrag.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
86
BABYMODULE
7. Tijdens de babyperiode leren kinderen heel wat op motorisch gebied. Ze evolueren van schoppen met de beentjes in hun bedje tot zelfstandig lopen en zelfs de trap oplopen. De zes kindjes uit het onthaalgezin van Mama Lut verschillen in hun motorische ontwikkeling. a. Kun je voor iedere baby bij Mama Lut zeggen welke motorische vaardigheden hij of zij al ontwikkeld heeft? b. Kun je de verschillende vaardigheden chronologisch op een rijtje zetten? c. Ook de zelfstandigheid van de baby neemt toe. Waaraan merk je dat bij Mama Luts oppaskinderen? Kun je concrete voorbeelden noemen bij drie verschillende baby’s? 8. Evelien beheerst duidelijk de kunst van het tekenen en werkt er ook met plezier aan. a. Hoe ziet de tekening van Evelien er volgens jou uit? Kun je het eens ‘voor’-tekenen? b. In welk stadium bevindt ze zich? Zouden de andere vijf oppaskinderen zich in hetzelfde stadium van tekenontwikkeling bevinden? Wie wel/wie niet, en waarom? 9. ‘Tijdens het eerste levensjaar zijn er voornamelijk twee fasen in de taalontwikkeling van de baby, namelijk het vocaliseren en het brabbelen. Daarna komt ook betekenisvol taalgebruik voor’ (zie handboek p. 95-96). a. Kun je ieder van de zes oppaskinderen van Mama Lut plaatsen in één van deze drie fasen? Kun je ook uitleggen waarom? b. Het is echter niet omdat de baby zelf niet over betekenisvol taalgebruik beschikt, dat de baby ook nog niets begrijpt. Kun je voorbeelden geven uit het oppasgezin van Mama Lut die deze stelling bevestigen? 10. Een veilige hechting is erg belangrijk in het leven van een jonge baby. Welke baby’s bij Mama Lut hebben volgens jou een veilige hechtingsrelatie opgebouwd met hun ouders? Waaraan merk je dit? Welke ‘tekenen’ krijg je van de oppaskinderen? 11. Robbe is erg angstig wanneer hij wordt benaderd door mensen die hij niet goed kent. Dit is een fenomeen dat we bij veel baby’s van zijn leeftijd tegenkomen. a. Hoe kun je dit verklaren? Waarom is hij angstig? Waar is deze angst ‘nuttig’ voor? b. Zie je een verband tussen deze ‘angst’ enerzijds en de troost die ‘Floep’ (Robbe’s lievelingsbeer) biedt anderzijds? c. Waarom is ‘Floep’ zo belangrijk voor Robbe? Wat voor soort voorwerp is ‘Floep’ (zie ook handboek, sociaal-emotionele ontwikkeling bij de peuter, 4.7, p. 132)? Had je zelf vroeger ook zo’n lievelingsvoorwerp dat voor jou onvervangbaar was en overal mee naar toe moest? 12. Ook baby’s weten al duidelijk wat ze mogen en wat ze niet mogen, zoals de 10 maanden jonge Mathias bewijst. Desondanks lijkt hij ook snel weer te vergeten wat mag en wat niet mag. Hoe komt dat? Beschikt Mathias (nog) niet over voldoende cognitieve vaardigheden waardoor hij de geboden en verboden nog niet kan onthouden, of zijn er andere verklaringen voor zijn ‘ongehoorzaamheid’ mogelijk? 13. Kinderen spelen veel en kinderen spelen graag, dat blijkt ook bij de baby. a. Welk soort spelletjes zijn volgens jou het meest populair bij de oppaskinderen van Mama Lut? Kun je de verschillende voorbeelden hiervan uit het casusmateriaal verzamelen? b. Spelen draagt bij tot de ontwikkeling van de baby. Kun je voor ieder kind uit het onthaalgezin één favoriet spelletje kiezen en daarbij het (de) ontwikkelingsgebied(en) benoemen waartoe dit spelletje bijdraagt?
GROOT WORDEN – WERKBOEK
87
BABYMODULE
CONTRACTWERK DE BABY VOOR EN NA DE GEBOORTE Voor deze opdracht gaan we er van uit dat je de basiskennis rond de pasgeborene en de baby reeds verworven hebt (via de casus rond het onthaalgezin van Mama Lut). Voor de opdracht ‘Daar ben ik!’ moet je beschikken over informatie over je eigen geboorte (via de levenslijnopdracht in kadermodule 1) of over een ingevulde baby-observatieopdracht. De opdrachten zijn erop gericht de kennis die je vanuit de casus reeds verwierf, uit te diepen en uit te breiden. Nevendoel: Je zult ook kennismaken met de werkvorm ‘contractwerk’, zodat je later ook zelf in staat zult zijn deze als leerkracht te hanteren. We gebruiken het contractwerk als werkvorm voor deze opdrachten. Je docent/lector zal klassikaal alle opdrachten kort doornemen en aangeven welke opdrachten ‘magjes’ en ‘moetjes’ zijn (geef dit aan in de eerste kolom). Daarna is het aan jou! Je bent zelf verantwoordelijk voor het ‘uitvoeren’ van je contract. In het contract kunnen zowel individuele als groepsopdrachten staan en zowel ‘mag-’ als ‘moetopdrachten’. Per opdracht wordt kort ook de doelstelling omschreven. Je bepaalt zelf de volgorde waarin je de opdrachten aanpakt. De informatie om de opdrachten correct op te lossen, vind je in het handboek terug. Maak er dan ook gretig gebruik van. Als je iets niet helemaal begrijpt, vraag dan uitleg aan een medestudent en probeer er samen uit te komen. Als dat nog niet helpt, vraag het dan even aan je docent/lector, die zich aan de hulptafel bevindt. Je docent/lector vertelt je hoeveel tijd je krijgt om aan het contract te werken. Binnen de afgesproken periode moet je op zijn minst alle moet-opdrachten hebben uitgevoerd. Als je een opdracht afgewerkt hebt, geef je dit aan op je contract. Als er een sleutel staat bij je opdracht, ga je naar de verbetertafel en verbeter je de opdracht met behulp van de correctiesleutel. Bij de zelfevaluatie kleur je de best passende gezichtjes in nadat je een opdracht hebt verbeterd/afgewerkt. Opmerking bij deze werkvorm: We zullen hier werken met een contract met tempo- en interesse-differentiatie (via moet- en mag-opdrachten) als enige vormen van differentiatie. De opdrachten zelf worden hier niet gedifferentieerd op het niveau van de leerling/student. In je eigen lespraktijk kan niveaudifferentiatie echter wel een zinvolle uitbreiding van het contractwerk zijn (in het kader van zorgverbreding bijvoorbeeld)!
GROOT WORDEN – WERKBOEK
89
BABYMODULE
Contractbrief Dit is een contract tussen: Naam student: ......................................
Naam docent: .................................
Wanneer moeten minimaal alle ‘moet’-opdrachten zijn afgewerkt? .............................................................................................................. Magjes of Moetjes ?
Individueel
Doelstelling van de opdracht
Afgewerkt?
Zelfevaluatie
In groep
Stapje voor stapje Kennis verwerven over de lichamelijke ontwikkeling van de ongeboren baby.
Zwanger! Inzicht verwerven in het verloop van de zwangerschap en de prenatale ontwikkelingsfase.
‘Daar ben ik!’ Het wonder van de geboorte bespreken, verschillende manieren van bevallen leren kennen.
Veel blabla! Kennis verwerven over de taalontwikkeling van pasgeborene en baby.
Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet! Kennis verwerven over de psychische ontwikkeling van de ongeboren baby, en de perceptuele ontwikkeling van pasgeborene en baby.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
90
BABYMODULE
Op een onbewoond eiland ... is het alle dagen feest!? Inzicht verwerven in de sociaal-emotionele ontwikkeling, c.q. het hechtingsproces, van pasgeborene en baby. Al doende denken... Kennis en inzicht verwerven in de cognitieve ontwikkeling van pasgeborene en baby.
Een bezoekje aan het consultatiebureau Inzicht verwerven in de normale ontwikkeling van pasgeborene en baby.
Hulp nodig? De correctiesleutel nodig? Je docent/lector zit aan de hulptafel, de correctiesleutels liggen op de verbetertafel. Maak met je docent/lector afspraken over hoeveel personen maximaal tegelijkertijd aan de hulptafel en aan de verbetertafel mogen plaatsnemen. Je moet zelf in de gaten houden wanneer er plaats is aan die tafels. Blijf niet te lang stilzitten wanneer er geen plaats is. Je kunt bijvoorbeeld al aan een volgende opdracht beginnen en tussendoor of achteraf naar de hulp- of verbetertafel gaan. Als je een opdracht gecorrigeerd hebt, vul dan het vakje ‘zelfevaluatie’ in (zie hieronder).
Zelfevaluatie: Kies per regel het best passende gezichtje en geef dat een mooi kleurtje. Het kan dus zijn dat je per opdracht meerdere gezichtjes moet kleuren. De gezichtjes willen het volgende zeggen: – Ik vond de opdracht: – Ik heb:
makkelijk!
ging wel
moeilijk!
een goede bijdrage geleverd, al zeg ik het zelf... er eigenlijk een beetje passief bijgezeten
– Ik had: geen fouten; een paar fouten; veel fouten – Als ik de doelstelling van de opdracht opnieuw bekijk, dan heb ik die volgens mij:
bereikt;
slechts gedeeltelijk bereikt;
helemaal niet bereikt
GROOT WORDEN – WERKBOEK
91
BABYMODULE
Stapje voor stapje Geef op onderstaande ontwikkelingsspiraal de volgende begrippen aan (of hun bijhorende letter) en noteer er een tijdsaanduiding bij (in dagen, weken of maanden voor/na conceptie of na geboorte). In je handboek vind je de informatie die je hiervoor nodig hebt. A. Laatste menstruatie B. Conceptie (ontstaan van bevruchte eicel of zygote) C. Germinale periode (de zygote) D. Embryonale periode (het embryo) E. Foetale periode (de foetus) F. (verwachte) Geboorte G. Arceer of kleur de periode van de zwangerschap die het meest gevoelig is voor schadelijke omgevingsinvloeden (leidend tot blijvende afwijkingen of zelfs miskramen). H. Levensvatbaarheid (vanaf welke week in de zwangerschap mag een kind ‘te vroeg geboren worden’, om nog een reële kans tot overleven te hebben?)
Tijdsaanduiding in weken
GROOT WORDEN – WERKBOEK
92
BABYMODULE
Zwanger! Hallo, ik ben Iris. Ik ben nu al bijna drie maanden zwanger. Een dikke maand geleden ben ik stiekem – met een bonzend hart – een zwangerschapstest gaan halen. Ik bibberde van de zenuwen toen ik de test afnam ... en ja, ze was positief! En de tweede en de derde ook! Koen en ik waren in de wolken. Nu ja, ik in het begin al wat meer dan Koen, want die reageerde eerst een beetje paniekerig. Maar ja, dat zijn mannen he... Met mijn 44 jaar begon ik te vrezen dat het er nooit meer van zou komen, en dat zou ik zo jammer gevonden hebben, want ik ben gek op kinderen. Niet moeilijk, ik ben immers ook kleuterleidster, dus het omgaan met kleine kinderen zit me in het bloed. Koen is zelfs al 49 jaar, maar hij is verpleger op de afdeling radiologie, dus hij is het niet zo gewoon om met kinderen om te gaan. Hij ziet hooguit kinderen als ze komen om röntgenfoto’s te maken van hun gebroken armen of benen (lacht). Nu staat het dus vast, binnen een maand of zes zijn we met zijn drietjes! We hebben zelfs zijn hartje al horen kloppen bij de gynaecoloog. We vinden het echt wel spannend. Maar dat is nog zo lang wachten! Ondertussen voel ik me wel nogal slap en futloos. Het enige dat ik wil doen, is slapen. Dat is niet gemakkelijk, zeker nu het zo druk is bij ons op het werk, we verwachten immers binnenkort inspectie op school! Ik heb de vorige weken bijna dagelijks tot ‘s avonds laat moeten werken, om alles rond te krijgen! En dan die ochtendmisselijkheid er nog bij! Dat dat maar allemaal snel voorbij gaat! En hoewel ik ‘s avonds dan stikkapot ben, kan ik toch niet goed in slaap geraken, gewoon omdat ik zo opgejaagd ben. Maar daar heb ik iets op gevonden, ik drink mij tegenwoordig voor het slapen gaan altijd een goed glas cognac, daar slaap ik tenminste van! Al en geluk dat ons kleintje nog geen last heeft van zo’n druk leventje! Maar waar zou hij zich ondertussen zoal mee bezighouden? Hoe ver is hij ondertussen eigenlijk al ontwikkeld? Heeft hij eigenlijk al armpjes en beentjes? Ik voel hem toch nog niet stampen of zo. De kleine van de buren, Pieter, komt elke zaterdagvoormiddag ‘bij ons spelen’. Ja, onze buren nemen hem liever niet mee als ze inkopen gaan doen, want je kent dat he, ik wil dit, en dat, en dit ook... En als Pieter dan bij ons is, dan komt die graag tegen mij zitten en vertelt hij verhaaltjes tegen het ‘beeke in de buik’. En ook Koen praat wel graag tegen mijn buik, maar ik zeg dan altijd: ‘Och, gekske, denk je nu echt dat die ons al kan horen?’ Maar hij zegt van wel. Is dat zo? Zeg, nog iets wat ik wil vragen. Je hoort tegenwoordig zo veel van vanalles wat niet gezond is voor de ongeboren baby. Wat kan er zoal allemaal mis gaan met ons kleintje? Ik mag er niet aan denken! Maar kom, als er dingen zijn waar ik op kan letten, dan kan ik het beter op tijd weten! Ik eet meestal gezond, behalve één keer in de week. Op vrijdagavond ga ik met Koen altijd een pak frieten halen, en daarna gaan we op stap (als Koen geen wacht heeft). Een bioscoopavondje, gezellig iets drinken met vrienden, een avondje dansen in de discotheek, het zint me allemaal. Ik drink geen bier of sterke drank, wel af en toe een glaasje wijn. Verder houd ik van sterke geuren en ben ik dol op parfum, maar dat is niet erg he? Ik ben ook al maar direct verminderd met roken, van zodra ik wist dat ik in verwachting was. Ik rook nu nog maar 3 à 4 sigaretten per dag. Maar naar het schijnt mag je ook niets meer van medicatie of pijnstillers nemen, is dat waar? Waarom is dat? En ik heb gehoord
GROOT WORDEN – WERKBOEK
93
BABYMODULE
dat er ook iets kan zijn als de bloedgroep van mij en mijn man niet hetzelfde zijn. Nu maak ik me toch wel zorgen, want ik heb bloedgroep O+ en Koen heeft O-. En dan wou ik ook al even iets vragen over de bevalling. Ja, ik weet het, dat is misschien nog wat vroeg, maar toch. Hoe weet ik eigenlijk wanneer de bevalling gaat beginnen? En duurt dat lang, zo een bevalling? En hoe voelt dat eigenlijk voor een kindje, om geboren te worden?
1. In dit verhaal van Iris en Koen kun je een aantal elementen ontdekken die een mogelijk risico inhouden voor de gezondheid van hun ongeboren baby. Welke schadelijke omgevingsinvloeden herken je? 2. Iris heeft heel wat vragen over het kindje in haar buik en de geboorte ervan. Kun jij een antwoord geven op haar vragen? a. Ondervindt het kindje last van moeders drukte? b. Kan het bewegen? Kan het horen? c. Wanneer begint de bevalling, hoe verloopt ze en hoe zou het kindje dit ervaren? Je mag samenwerken voor deze opdracht. Je mag zelf kiezen met hoeveel, maar zorg dat je het rustig houdt!
GROOT WORDEN – WERKBOEK
94
BABYMODULE
‘Daar ben ik!’ Deze opdracht wordt gedaan in groepjes van 3 à 4 personen. Spreek met elkaar af hoe laat je deze opdracht samen zal uitvoeren. – Maak gebruik van je persoonlijke levenslijn die je in de eerste
kadermodule hebt gemaakt (zie opdracht: ‘Teken je eigen levenslijn!’) of van de informatie uit de observatieopdracht over de pasgeborene en de baby. Vertel aan elkaar hoe je (of de baby die je observeerde) op de wereld bent (is) gekomen. Welke manier van bevallen werd gekozen, en waarom? Hoe verliep de bevalling? Wat waren de moeilijke momenten, wat waren de mooiste? Rond deze opdracht af na ongeveer 10 minuten. – In het handboek vind je een aantal manieren van bevallen. Lees deze even door. Herken je deze in
hetgeen in jullie groepje is verteld? Zijn er nog andere manieren van bevallen die niet beschreven zijn?
Veel blabla! In het park vang je het volgende gesprekje op tussen een moeder en haar baby Bjorn: Moeder: Bjorn, zeg eens, wat doet de auto? Bjorn: Brrrrrrrr Moeder: Goed, en wat doet de koe? Bjorn: Moeee Moeder: Flink, en wat doet het schaap? Bjorn: Meiiiii Moeder: Ja, en zeg eens, waar is mama? Bjorn (al wijzend): Daah Moeder: En wie is mama’s dikke vriend? Bjorn: Bjon In welke fase van de taalontwikkeling zou je Bjorn situeren op basis van dit gesprek? Leg uit.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
95
BABYMODULE
Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet! Formuleer een kort antwoord op de volgende vragen. De psychische (perceptuele) ontwikkeling van de ongeboren baby. 1. Kan een ongeboren baby al dingen gewaarworden (horen, zien, voelen, ruiken, proeven) en kan hij erop reageren? Zo ja, geef een voorbeeld van hoe men dit heeft vastgesteld en geef aan vanaf welke leeftijd dit mogelijk is. 2. Is een ongeboren baby zich bewust van wat hij waarneemt en van hoe hij reageert? Zo ja, geef een voorbeeld van hoe men dit heeft vastgesteld. De perceptuele ontwikkeling van de pasgeborene en de baby. 3. Kan een pasgeborene al dingen gewaarworden (horen, zien, voelen, ruiken en proeven)? 4. Geef voor elk zintuig een voorbeeld van wat een pasgeborene verkiest. Wat hoort hij graag, wat ziet hij graag, wat voelt hij graag, wat ruikt hij graag en wat proeft hij graag? Tip: voor zijn voorkeur op het vlak van tastervaringen (‘voelen’) moet je eens te rade gaan bij het stukje in je handboek over de seksuele ontwikkeling van de pasgeborene. 5. Wat vertelt deze foto jou over de visuele mogelijkheden van de pasgeborene en de baby? Wat ziet hij, wat ziet hij niet (en vanaf welke leeftijd ziet hij dit dan wel)?
6. Wat vertelt deze proefopstelling jou over de visuele mogelijkheden van jonge kinderen? Wat zou een pasgeborene doen in deze situatie, wat zou een baby doen? Hoe komt het dat ze niet allebei hetzelfde reageren?
GROOT WORDEN – WERKBOEK
96
BABYMODULE
Op een onbewoond eiland ... is het alle dagen feest!? Ukkie op zijn eiland... Stel: Ukkie, een baby van 8 maanden, wordt door zijn ouders een maand achtergelaten op een onbewoond eiland. Er is een bewaker aanwezig, die enkel als taak heeft ervoor te zorgen dat Ukkie geen honger of dorst lijdt en dat hij tijdig verschoond en gewassen wordt. Tijdens het voeden of verzorgen wordt er niet gepraat, niet gespeeld, niet geknuffeld. Op zoek naar mogelijke gevolgen Je voelt waarschijnlijk wel aan dat dit geen leefbare situatie is voor Ukkie! Maar hoe dramatisch is de situatie in feite? Wat kunnen de gevolgen zijn voor Ukkie? Laat je in je antwoord inspireren door het experiment van Ferdinand de Tweede en het ‘hospitalisatie-onderzoek’ van Bowlby (zie handboek, p. 84-85). Op zoek naar een verklaring In de beschrijving van het ‘hospitalisatie-onderzoek’ van Bowlby wordt gesproken over ‘onveilige hechting’ en ‘gehechtheidsfiguur’. 1. Leg in eigen woorden uit wat er bedoeld wordt met ‘hechting’ en ‘gehechtheidsfiguur’. 2. Wie denk je dat de gehechtheidsfiguren zijn in Ukkies jonge leventje? 3. Wat verwacht je van de kwaliteit van Ukkies hechting aan zijn gehechtheidsfigu(u)r(en), en waarom? 4. Wat zijn de verschillen in het gedrag van een baby die veilig versus onveilig gehecht is? 5. Er zijn bovendien drie verschillende vormen van onveilige hechting: kun je de verschillen in het gedrag van het kind schematisch weergeven? 6. Wat kunnen de gevolgen op langere termijn zijn van een veilige versus een onveilige hechting? Luckie bij zijn ouders... Stel: Luckie, het tweelingbroertje van Ukkie, dat dus ook 8 maanden oud is, is wel bij zijn ouders blijven wonen. Hij heeft een veilige hechting opgebouwd met zijn ouders. De bewaker van Ukkie komt nu en dan ook op bezoek bij Luckie. Vroeger had Luckie er geen problemen mee om door deze persoon uit zijn wiegje genomen te worden. Nu begint hij te huilen zodra hij in zijn buurt komt. Op zoek naar een verklaring Hoe kun je verklaren dat Luckie plots veel terughoudender is geworden ten aanzien van vreemden, terwijl hij die vroeger wel accepteerde, en hij toch een veilige hechting kent?
GROOT WORDEN – WERKBOEK
97
BABYMODULE
Al doende denken... De manier waarop een baby ‘denkt’ over zichzelf en over de wereld, is volgens Piaget gebaseerd – op wat hij waarneemt met zijn zintuigen (=actie, handeling), – op de manipulaties die hij uitvoert met zichzelf en met voorwerpen (=actie, handeling). Er vinden nog geen ‘interne’ denkactiviteiten plaats, de baby denkt ‘al handelend’. Dit stadium van de denkontwikkeling wordt door Piaget het .......... ................................. (zintuiglijk)-................................................ (manipulerend) stadium genoemd.
1. Pas bovenstaande ‘definitie’ van het baby-denken eens toe op de baby die je op de illustratie ziet. Hoe zou hij leren ‘begrijpen’ wat het poppetje is dat boven hem hangt? 2. Hoewel het waarnemen en manipuleren een constante is voor de babyfase, zit er ook een evolutie in de denkontwikkeling tijdens de babyfase. Zoek in je handboek op hoe het waarnemen en manipuleren van de dingen evolueert tussen de geboorte en 18 maanden (p. 89-94). Vat dit schematisch samen. Kun je bij elke stap een extra voorbeeld bedenken, dat nog niet in het handboek staat? 3. Ook het zelfbesef evolueert tijdens de babyfase. Lees de informatie hierover in het handboek (p. 89-94). – De pasgeborene beseft nog niet dat er een scheiding is tussen zichzelf en de omgeving. Kun je hiervan een voorbeeld geven? – De oudere baby wordt zich wel stilaan bewust van deze scheiding tussen zichzelf en de omgeving. Hij ontwikkelt een ‘zelfbesef’. Dit heeft ook gevolgen voor de manier waarop hij de omgeving gaat begrijpen. Hij zal immers een besef van ‘objectpermanentie’ gaan ontwikkelen. a) Wat wordt precies bedoeld met de term ‘objectpermanentie’ en wat is het verband met de ontwikkeling van het ‘zelfbesef’? b) Op welke leeftijd begint een baby het besef van objectpermanentie te ontwikkelen? c) Wat heeft het populaire ‘kiekeboe-spelletje’* hiermee te maken? In welke zin reageren een jonge baby (-12m) en een oudere baby (12-18m) anders op dit ‘kiekeboe-spelletje’, en waarom? (*: bv. papa verstopt zich achter de deur, en even later roept hij ‘kiekeboe’ en springt tevoorschijn.)
GROOT WORDEN – WERKBOEK
98
BABYMODULE
Een bezoek aan het consultatiebureau Deze opdracht wordt in viertallen uitgevoerd. Spreek dus met een groepje van vier af hoe laat je voor deze opdracht bij elkaar zult komen. We spelen in deze opdracht een consultatiebureau (zoals bv. Kind&Gezin in Vlaanderen) na. ‘Ouders’ komen op consultatie omdat ze meer informatie willen of zich zorgen maken over de ontwikkeling van hun pasgeborene of baby. ‘Consulenten’ schatten in in welke mate de pasgeborene of baby uit de casus zich normaal ontwikkelt en geven advies. De casussen Splits je groep in tweeën en bedenk per tweetal een casus over ‘jullie pasgeborene of baby’. Je krijgt hiervoor een 5-tal minuten de tijd. Beeld je in dat je enkele maanden (kies zelf wanneer) na de geboorte van je eerste kindje naar het consultatiebureau komt. Je vertelt een aantal dingen over je baby en je zit met een aantal vragen. Maak een casus waarin je vertelt over je pasgeborene of je baby (hoe heet jullie kind, hoe oud is het, wat kan het al, wat kan het nog niet, wat is je opgevallen op het vlak van...?), en vragen stelt over zijn ontwikkeling: wanneer zal hij dit leren, en is het normaal dat hij dit doet en dat nog niet? Verzin enkele korte anekdotes en vertel over concrete observaties. Noteer je casus met behulp van enkele kernwoorden. In elke casus zitten zowel elementen uit een normale ontwikkeling als elementen die hier duidelijk van afwijken. De ouders zijn echter niet in staat in te schatten wat normaal is en wat niet, en maken zich ook zorgen bij bepaalde normale ontwikkelingen. Ouders kunnen zich soms zelfs helemaal vergissen in de interpretatie die ze aan bepaalde feiten toekennen! Eventueel kunnen de ouders hun baby vergelijken met andere baby’s die ze kennen. Probeer verschillende ontwikkelingsgebieden in je casus te betrekken: – lichamelijk – motorisch – sensorisch/perceptueel – seksueel – sociaal-emotioneel – taal – cognitief, en – spel. De ontwikkelingsgebieden kunnen natuurlijk met elkaar verweven zijn! Voorbeeldcasus: De moeder van Jonas vertelt. ‘Ik ben de mama van Jonas. Onze Jonas is eergisteren 9 maanden geworden. ‘t Is zo’n schatje, maar je hebt er je handen mee vol! Gisteren bijvoorbeeld zaten mijn zus en ik in de woonkamer en ik had hem op de grond gezet. Hij kroop naar de salontafel. Mijn zus en ik maar babbelen, ja, het was al een tijdje geleden dat ik mijn zus had gezien. Tja, en ik was te laat. Onze Jonas wou
GROOT WORDEN – WERKBOEK
99
BABYMODULE
zich rechttrekken aan het salontafeltje en hups, alles viel op de grond; daar lag hij met het tafelkleed in zijn handjes! Maar je kunt daar toch niet kwaad op zijn. Het kindje kan daar niks aan doen hè! Of moet ik hem nu straffen om wat hij gedaan heeft? Want ik wil hem zeker niet gaan verwennen of zo! Hij luistert nu precies al niet goed. Tja, dat zal hij wel van zijn papa hebben... Onlangs zaten we aan tafel toen het volgende gebeurde. Jonas zat met zijn lepeltje te spelen en dat viel plots op de grond. Het was van zijn tafeltje gevallen. Hij pakte toen gewoon zijn beker vast, en begon daarmee verder te spelen. Hij miste precies niet eens zijn lepeltje? Hij dacht precies dat het verdwenen was! Waarom keek hij nu niet gewoon naar onder, dan had hij dat lepeltje toch zien liggen en had hij kunnen vragen om het op te rapen? Onze Jonas is ook een erg stil baasje! Je hoort hem bijna nooit! Dat is wat anders dan de kleine van mijn vriendin; dat kind zit de hele dag te “tateren”, maar dat is dan ook een meiske hé! Maar moet onze Jonas toch niet stilaan zijn eerste woordjes zeggen? Wat hij wel constant doet, en ik zou eerlijk gezegd liever hebben dat hij dat niet deed, is overal mee rammelen, mee gooien, op slaan, enzovoort. Is dat dan de “jongens-manier” om aandacht te trekken? ‘t Is ook zo schattig als hij zo zit te sabbelen op zijn nijlpaard. Dat is Zazou. Ik denk dat het dat felgroen is dat hem zo aantrekt. Ik vraag mij soms wel af of het geen kwaad kan dat hij op alles zit te sabbelen! Hij zal toch niet denken dat dat allemaal om te eten is?’ De consultaties Vervolgens komen jullie weer met zijn vieren samen om de consultaties te spelen. Rond elke consultatie af na ongeveer 10 minuten. Spreek af wiens casus eerst gespeeld wordt. De andere twee studenten zullen op dat moment de rol van ‘consulenten van het consultatiebureau’ spelen. De consulenten luisteren naar het verhaal en de vragen van de ouders, stellen (indien nodig) nog wat extra vragen en geven advies en antwoorden. De consulent bespreekt risico’s of eventuele afwijkingen met de ouders. De ouders worden ook gerustgesteld, daar waar ze zich onterecht zorgen maken. Foute interpretaties van ouders worden verbeterd en toegelicht. Vervolgens worden de rollen omgewisseld.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
100
PEUTERMODULE DE ONTWIKKELING VAN DE PEUTER ONDER DE LOEP
GROOT WORDEN – WERKBOEK
101
PEUTERMODULE
OBSERVATIEOPDRACHT DRIE PEUTERACTIVITEITEN
Voor deze opdracht is inzicht nodig in de indeling van de levensloop in ontwikkelingsfasen.
In deze opdracht zul je de leefwereld van peuters verkennen. Het gaat erom vertrouwd te raken met hoe peuters denken, wat hen interesseert, wat ze doen en hoe ze dit doen, wat ze al wel en nog niet kunnen... Nevendoel: Door alle observatieopdrachten te bundelen in een ‘klassikale observatiemap’, wordt een verzameling casusmateriaal aangelegd die als informatie- of illustratiebron kan worden gebruikt bij andere opdrachten. Dit is een (individuele) observatieopdracht die je moet uitvoeren bij (een) (normaal ontwikkelende) peuter(s). Voer deze opdracht uit als voorbereiding op de peutermodule. Breng de ingevulde observatieformulieren zo snel mogelijk mee naar de klas om er een klassikale observatiemap mee te maken die door iedereen kan worden ingekeken.
Ga op bezoek bij een gezin met een peuter, een peuternichtje of -neefje, ga op bezoek in een peuterspeelzaal of een crèche, of observeer peuters in een supermarkt, in het park, in een dierentuin, in het zwembad, enzovoort. Observeer een peuter gedurende 3 verschillende activiteiten (bv. eten, op het potje gaan, gaan slapen, puzzelen, met blokjes spelen, tv-kijken, tekenen, mee gaan winkelen, zwemmen, een activiteit in de peuterspeelzaal/peuterklas, ...). Het hoeft niet altijd dezelfde peuter te zijn! Vul voor elke activiteit een observatieschema in.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
103
PEUTERMODULE
Naam student:
Observatieschema peuteractiviteit Leeftijd peuter (in maanden):
Klas: Observatie: 1 2 3
Datum en tijdstip van observatie: Korte omschrijving van de activiteit:
– Door wie wordt de activiteit ingezet? (onderstreep het juiste antwoord)
peuter kiest zelf voor activiteit / activiteit wordt aangeboden / activiteit wordt verplicht / ... – Wat doet de peuter allemaal tijdens deze activiteit?
– Gebruikt de peuter taal bij zijn activiteit? veel / af en toe / nauwelijks / niet
Zo ja, met welk doel? om iets te vertellen / om iets te vragen / hij praat tegen zichzelf / ... Noteer letterlijk enkele woorden of zinnen die je hoort.
– Met wie doet de peuter de activiteit?
alleen / heeft hulp nodig / zoekt interactie met volwassenen / zoekt interactie met kinderen / ... – Lijkt de peuter geboeid door de activiteit (zie je tekenen van betrokkenheid)? Leg uit waarom je
denkt van wel of van niet.
– Hoe lang duurt de activiteit? (Of hoe lang blijft het kind geboeid door een activiteit?)
– Zag je in deze activiteit voorbeelden van of dingen die te maken hebben met...?
Beschrijf in het kort welke voorbeelden je zag. – zindelijkheidstraining – koppigheid van de peuter – zelfstandiger worden en zelfredzaamheid – gehechtheidsgedrag (zie baby! Handboek, p. 79-85) – nieuwsgierigheid/exploratiedrang – imitatie van gedrag van volwassenen – fantasie
GROOT WORDEN – WERKBOEK
104
PEUTERMODULE
CASUS EEN DAG UIT HET LEVEN VAN DE 2 ½-JARIGE LORE
Je hebt reeds kennisgemaakt met de verschillende ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden.
In deze opdracht zul je inzicht verwerven in de ontwikkeling van de peuter. Nevendoel: Je zult ook kennismaken met het ‘casusgebaseerd leren’, dat als vorm van leren inspirerend kan zijn voor je latere lespraktijk.
Je zult in een groepje van 3 à 4 studenten de casusmaterialen doornemen en bespreken, en er vervolgens een aantal vragen en opdrachten over oplossen. Om de vragen en opdrachten te kunnen oplossen, zul je heel wat informatie over de peuter moeten opzoeken.
Lore zit op de speelmat in de woonkamer. Ze heeft de doos met autootjes uit haar speelkoffer gehaald. Met de autootjes spelen is op dit moment haar lievelingsactiviteit. Ze doet alsof het ziekenauto’s zijn die zieke opa’s komen ophalen (haar opa Thieu werd eergisteren in het ziekenhuis opgenomen na een hartinfarct) of ze zet haar autootjes in een lange rij achter elkaar, en dan moeten die wachten, net zoals toen ze enkele dagen geleden naar de zee reden en urenlang in de file stonden. Maar vandaag doet Lore iets anders met haar auto’s. Ze neemt haar drie lievelingsauto’s en duwt ze zo hard mogelijk vooruit. De auto’s zoeven door de kamer, met Lore al stappend erachteraan. Bij dit spelletje gebeurt het wel eens dat er een auto ‘verkeerd rijdt’ en onder de kast belandt! Ze loopt dan naar de andere kant van de kast, om te zien of de auto er daar niet onderuit rijdt. Het is moeder opgevallen dat ze tegenwoordig geen autootjes meer terugvindt onder de kasten. Ze herinnert zich dat ze een jaar geleden de autootjes van Lore overal moest gaan zoeken bij het opruimen: achter de gordijnen, onder de kasten, achter de bloempotten. Lore leek gewoon te vergeten dat een autootje bestond. Vanaf het moment dat de auto onder de kast reed, was hij ‘weg’ voor Lore en ging ze er niet meer naar op zoek. Nu weet ze echter beter. Ze gaat naar de ‘verloren’ auto op zoek, hoewel ze in het begin wel nog hulp nodig had om de auto onder de kast uit te vissen. Sinds enkele weken heeft ze moeder ook daar zelfs niet meer voor nodig. Ze denkt even na, en gaat dan plat op haar buik liggen, om beter onder de kast te kunnen. Ze heeft het moeder zo vaak zien doen dat ze het nu ook zelf kan, zelfs als moeder er niet bij is.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
105
PEUTERMODULE
Plots voelt ze iets ... ze rent naar moeder en roept ‘Lo’ke potje, Lo’ke potje!’. Dat gevoel kent ze al goed, en over het algemeen lukt het ook al goed om alles op het potje te doen. Behalve als ze boos is op moeder, dan houdt ze het op, of doet ze het in haar broek! En ook ‘s nachts gebeurt er af en toe een ongelukje, maar dat is niet erg, want dan heeft ze toch nog een luier om... Op het potje gaan, vindt Lore goed, maar voor het toilet is ze bang. Ze zegt dat het behang met bloempjesmotief altijd boos naar haar kijkt. Op het potje gaan voor een grote boodschap, is een spannende gebeurtenis voor Lore. Als ze klaar is, is ze supertrots. Ze loopt naar haar vijf jaar oudere broer Bart. ‘Lo’ke kaka ‘edaan! Blote poep, pipi, kaka, potje’, schatert ze! Bart schrikt wel even van de vieze woorden die zijn zus gebruikt, maar schiet dan in de lach en doet vrolijk mee met haar viezewoordenspelletje! Het is etenstijd. Vader heeft de tafel gedekt en roept Lore en Bart aan tafel. Lore komt echter niet. Vader roept nog eens: ‘Lore, kom je eten?’ ‘Nee’, zegt Lore. ‘Ikke ‘pele! Ikke heef nie edaan!’ Vader zegt dat hij begrijpt dat ze graag nog wat verder wil spelen met haar autootjes, maar dat ze nu echt moet komen eten, omdat anders de aardappeltjes koud worden. ‘Nee!’, protesteert Lore. ‘Lore, kom!’, antwoordt vader. ‘Neeneenee!’ roept ze terug, en ze duwt haar brandweerauto met volle kracht vooruit, richting garage. Vader wordt boos en zegt dat hij het niet fijn vindt dat Lore zich zo koppig gedraagt. Daarop begint Lore een van haar beruchte gilbuien. Maar vader laat zich hierdoor niet meer van zijn stuk brengen: Lore moet even de gang op, en een paar minuutjes later is het over. Ze kunnen eindelijk aan tafel. Lore kan al helemaal zelf eten (als vader alles in stukjes snijdt) en daar is ze enorm trots op! En ze heeft al bijna al haar tandjes, dus bijten en kauwen gaat ook al goed. Alleen soep eten is nog moeilijk, dat mondt nogal eens uit in een grote knoeiboel. Toch sputtert Lore keer op keer tegen als vader haar wil helpen met soep eten. ‘Ikke!’, roept ze dan. En Lore wil ook geen ‘baby-lepel’ meer, ze wil een echte lepel, zoals Bart en mama en papa! Na het eten wil Lore helpen met de afwas. Dat ‘helpen’ kent moeder al. Eigenlijk is Lore vooral geïnteresseerd in het vullen, weer leeggieten en opnieuw vullen van allerlei potjes, glazen en kommetjes. Moeder haalt er een stoeltje bij en werpt Lore een schort toe: ‘Vangen, he Loreke!’. Lore doet haar best om het schort op te vangen: Hoera, gelukt! Ze probeert hem zelf aan te doen, maar raakt in de war met de linten. Moeder komt gelukkig te hulp. Dan beginnen moeder en Lore samen ‘aan de afwas’. Moeder wast eerst de glazen af en geeft die dan aan Lore, die bij de spoelbak staat. Lore vult een laag, breed glas tot aan de rand met water. Dan neemt ze een hoog wijnglas, en giet het eerste hierin uit. Oeps! Teveel! Hoe kan dat, het wijnglas is toch groter?
GROOT WORDEN – WERKBOEK
106
PEUTERMODULE
Zou er nu meer water zijn? Nog eens opnieuw proberen! Ze giet het wijnglas leeg in de gootsteen, vult het lage glas, en begint dit dan opnieuw over te gieten in het wijnglas. Lore doet heel hard haar best om goed te mikken. De concentratie valt van haar gezicht af te lezen. Het is opnieuw meer water geworden, het water loopt weer over de rand van het wijnglas. Dan neemt moeder er een grote slakom bij. Samen beginnen ze deze te vullen. Hier kunnen veel glazen water in. Zeker vijf! Ondertussen is moeder klaar met de afwas en is het tijd voor Lores middagdutje. Eerst even op het potje en een luier aandoen tegen bedongelukjes, en dan naar Lores kamer. Het middagdutje begint bij Lore altijd met een knuffelkwartiertje met moeder. Lore kruipt gezellig bij moeder op schoot om, zoals elke dag, naar een verhaaltje te luisteren. Moeder vraagt waarover ze een verhaaltje moet vertellen. ‘Die’kes’, roept Lore opgewekt. ‘Eens kijken,’ zegt moeder, ‘of ik een boekje over diertjes vind.’ Ja hoor, moeder begint te vertellen over vijf kinderen die in een huis vol met poezen en honden wonen. Bij het boekje zitten er ook kaartjes met afbeeldingen van die kinderen, van die poezen en van die honden. Moeder bedenkt er een spelletje mee. Ze laat om beurten een kaartje zien en vraagt Lore haar te vertellen wat er opstaat: een kindje, een poes of een hond? Lore mag ook een geluid nadoen dat bij de diertjes past. De plaatjes die geweest zijn, worden op het bed gesorteerd: een groepje kinderen, een groepje poezen en een groepje honden. Dan vraagt moeder Lore om aan te wijzen waar de kindjes liggen. Een makkie voor Lore! ‘En de diertjes?’ vraagt moeder. Oei, wat vraagt moeder nu? Er zijn toch alleen maar kindjes, poezen en honden? Moeder fronst haar wenkbrauwen: ‘Vreemd, Lore weet normaal toch al heel goed wat diertjes zijn...?’ ‘Waar liggen de poesjes?’, probeert moeder. Dat weet Lore wel. ‘En de hondjes?’ Ook geen probleem voor Lore. Moeder probeert het nog eens: ‘Waar liggen dan de diertjes, Lore?’ Lore kijkt sip, ze weet het niet... Moeder helpt haar: ‘Kijk Loreke, de poezen en de honden zijn allebei dieren!’. Lore is nu klaar voor haar middagdutje. Maar ze kruipt niet haar bedje in voor ze haar knuffeldoekje erbij heeft genomen. Lore kan niet slapen zonder haar doekje, beweert ze. Als vader of moeder er niet zijn, moet Lore altijd haar knuffeldoekje dicht bij zich hebben, zodat ze niet bang hoeft te zijn. Even later ligt ze toch onder de lakens – met doekje – en mag moeder weggaan. Moeder laat de deur altijd op een kier. Vaak hoort ze Lore nog stilletjes napraten over het verhaaltje dat moeder die dag verteld heeft, of over de spelletjes die ze speelde, of de bezoekjes die ze deed. Vandaag vertelt Lore niet, maar zingt ze stilletjes in haar bed: ‘In een klein statioometje, hele vele die’kes in de rij. In een goote kakkestoel, vo met itte sippe, bloe’kes plukken in de wei, kaboute val padoem op het potje, ‘edaan!’ Wanneer Lore wakker wordt, is het opnieuw tijd voor het potje. De luier mag weer uit, want die is overdag niet meer nodig! Moeder lacht: ‘Het is weer gelukt, Loreke, de luier is nog droog!’ Dan rent Lore de woonkamer in, waar haar broer Bart met de bouwblokken zit te spelen. Lore gaat ook met de blokken spelen! Ze gaat naast Bart zitten en eigent zich een deel van de blokken toe. Bart is een fort aan het bouwen, en wil zijn zus wel laten meespelen, maar Lore toont geen interesse. Ze kijkt wel af en toe nieuwsgierig met wat hij bezig is, maar trekt zich er voor de rest niet veel van aan. Lore begint vol overgave haar broers vrachtwagen te vullen met Duploblokken. Zelfs wanneer de vrachtwagen al tot over de rand gevuld is, blijft ze zoeken naar een plaatsje om de laatste overblij-
GROOT WORDEN – WERKBOEK
107
PEUTERMODULE
vende blokken er nog bij te krijgen. Voorzichtig stapelt ze de blokjes op elkaar. Maar het lukt niet, het zijn er teveel. Telkens als ze er vooraan eentje bijzet, vallen er achteraan weer een paar af. Ze staat op en loopt naar een andere hoek van de kamer, terwijl ze de vrachtwagen aan een touwtje achter zich aantrekt. Daar aangekomen, giet ze de bouwblokken uit de vrachtwagen en begint ze hem opnieuw te vullen. Zouden er nu meer in kunnen? Na dit enkele keren herhaald te hebben, komt vader erbij zitten. Hij en Lore spelen een spelletje met de bouwblokken. Vader vraagt Lore alle rode blokken uit de laadbak van de vrachtwagen te nemen en die achter de vrachtwagen te leggen. En daarna de gele, die moeten vóór de vrachtwagen. En tot slot de blauwe naast de vrachtwagen. Als dat lukt, worden alle blokken weer gemengd en in de vrachtwagen gestapeld. Lore wil nog eens, en daarna nog eens en nog eens! Dan is vader het beu, hij gaat de keuken in. Lore begint een toren te bouwen met haar Duploblokken. Het wordt een grote toren! Wanneer de toren af is, wil Lore hem op de kast zetten. Maar de kast is hoog, heel hoog! Ze probeert op de puntjes van haar tenen de toren erop te krijgen. De toren valt echter in stukken, net voor hij de hoogte van de kast heeft bereikt, omdat Lore alleen het onderste van de toren kan vasthouden en omdat de kast voor haar nogal hoog is. Ze mompelt dat de kast heel stout is! Ze bouwt haar toren opnieuw op en haalt een stoel erbij. Ze schuift haar toren tot naast de kast, plaatst de stoel voor de kast, pakt de toren weer en gaat dan voorzichtig op de stoel staan om de toren op de kast te zetten, net zoals ze Bart dat al meerdere keren heeft zien doen. Het is haar gelukt! Ze bewondert haar toren boven op de kast. Vader, die ondertussen weer in de buurt is, komt naast haar staan. ‘Heb jij je toren er helemaal alleen bovenop gezet?’ Lore knikt voldaan. ‘Dat heb je goed gedaan!’, zegt vader. ‘Wat is die kast toch hoog, he Lore?’ Lore fronst haar wenkbrauwen. ‘Waa’om?’, vraagt ze. ‘Oei’, zegt vader, ‘dat is een moeilijke vraag. Wat denk jij?’. Lore denkt even na en legt dan aan vader uit dat een stoute reus die kast zo groot heeft gemaakt, zodat kleine kindjes er niet bij kunnen! Nu moet vader Lore helpen om de keukenstoelen te verslepen. Die moeten kriskras in de speelhoek staan, zodat ze er konijntje kan spelen. De stoelen zijn de bomen waar ze tussendoor huppelt. Als het konijntje (of Lore?) moe is, neemt ze het tafellaken van de salontafel en kruipt ze eronder in een hoek van de kamer. Ze zit nu ‘in haar konijnenholletje’. Bij het rondhuppelen is ze echter onvoorzichtig geweest. Ze heeft het fort dat Bart gebouwd had, omver gestoten! Bart is erg teleurgesteld. Hij kan zijn tranen niet bedwingen. Zijn kleine zus kijkt vanuit de hoek van de kamer toe, maar begrijpt er niets van. Hoe kan Bart nu huilen, konijntje spelen is toch fijn? Bart gaat bij moeder uithuilen, en die roept Lore erbij. Ze kijkt boos en zegt dat Lore voorzichtiger moet zijn, en dat ze Bart verdrietig heeft gemaakt. Nu is Lore opeens ook heel bedrukt, ze wil niet stout zijn! Dan ziet moeder het tafellaken op een hoopje in de hoek van de kamer liggen. Hoe vaak heeft ze Lore al niet gezegd dat ze daar niet mee mag spelen! En ze weet het wel hoor, want als vader
GROOT WORDEN – WERKBOEK
108
PEUTERMODULE
of moeder erbij is, komt ze er niet aan! Maar toch, als Lore alleen is, dan doet ze het elke keer weer! Moeder legt dus nog maar een keertje uit waarom Lore niet met het tafellaken mag spelen. Daarna geeft ze haar een dikke knuffel en zegt dat Loreke toch een lieve schat is, maar dat ze niet meer met het tafellaken mag spelen. Samen ruimen ze daarna de blokken en de stoelen op, waarna ze de kleurtjes tevoorschijn halen om een tekening te maken voor opa (die nog altijd in het ziekenhuis ligt en die ze straks gaan bezoeken). Lore begint vol enthousiasme. Wat ze gaat tekenen, weet ze nog niet. En zoals elke keer, duurt het ook niet lang: na een dikke vijf minuten is ze al klaar. Ze legt haar kleurpotloodje neer en zegt trots dat ze opa heeft getekend. Moeder herkent hooguit wat kringen, temidden van een hoop krabbels, streepjes en punten. Maar Lore is tevreden.
Nu moeten Lore en Bart in bad, want straks gaan ze opa bezoeken in het ziekenhuis en moeder wil geen vuile kinderen meenemen! Terwijl moeder het bad laat vollopen, rent Lore in haar blootje de keuken in, waar vader nog aan het opruimen is. ‘Koekoe’, roept ze, en draait een keertje rond. Dan rent ze schaterend weer de badkamer in. Bart zit al in bad te wachten op zijn zus. Lore heeft al vaker gezien dat haar broer er een beetje anders uitziet als hij bloot is. ‘Mama, Lo’ke is een meisje, he mama?’ Moeder ziet dat Lore nieuwsgierig naar Bart zit te kijken, en gaat hier op in. ‘Ja, Loreke is een meisje. En hoe zie je dat Bart een jongetje is, Lore?’. ‘Omdat Bart geen rokjes draagt, en omdat hij korte haren heeft’, antwoordt Lore. ‘En waaraan nog?’, vraagt moeder. Bart grinnikt. ‘Omdat hij graag voetbalt en niet met het keukentje speelt’, zegt Lore. Moeder glimlacht en laat het hierbij.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
109
PEUTERMODULE
Vragen en opdrachten bij de casus rond Lore Juist / ? / Fout-vragen Als de stelling volgens jou fout is, verbeter deze dan, zodat ze wel juist is. Als de stelling volgens jou juist is, verantwoord dan waarom je dit denkt. Omcirkel het vraagteken als je het echt niet weet. 1. Bij Lore zien we duidelijk tekenen van beginnend symbolisch denken. J/?/F 2. Lore’s perceptie dat het behang op het toilet boos naar haar kijkt, is een voorbeeld van fysiognomisch waarnemen en van magisch denken. J/?/F 3. Uit het voorbeeld van de autootjes wordt duidelijk dat Lore nog geen objectpermanentie beheerst (zie baby, handboek p. 92-94). J/?/F 4. Het knuffeldoekje is een voorbeeld van een transitioneel object. J/?/F 5. Lore is ver voor op haar leeftijd wat betreft tekenontwikkeling. J/?/F 6. Lore’s behoefte aan het knuffelkwartiertje met moeder is niet normaal, en komt waarschijnlijk voort uit een onveilige hechting in de babytijd. J/?/F 7. Lore is nog niet in staat om in haar denken iets te voorzien of iets te plannen (cognitief anticiperen). J/?/F 8. Een middagdutje doen, is nog normaal op Lore’s leeftijd. J/?/F 9. Lore bevindt zich in het sensori-motorisch stadium van de denkontwikkeling. J/?/F
Open vragen Noteer op een apart blad de antwoorden. 10. Vader en moeder maken zich zorgen over bepaalde reacties van Lore. Zijn haar reacties wel altijd normaal? a) Vader vraagt zich af waarom Lore zo weinig samenspeelt met haar broer. Neem nu het voorbeeld van de bouwblokken. Lore en Bart zaten samen op de mat en waren allebei met de blokken aan het spelen. Bart wilde zijn zus laten meespelen, maar Lore toonde geen interesse en speelde hoofdzakelijk in haar eentje. Is dat niet a-sociaal? b) En ook moeder had vandaag dit gevoel. Bijvoorbeeld het feit dat Lore zo weinig begrip opbracht voor Bart, die huilde omdat zijn fort kapot was. Is het wel normaal dat Lore zo reageert? Moeder zou niet graag hebben dat Lore een egoïstisch persoontje wordt! c) En die gilbui, toen ze moest komen eten en eigenlijk verder wilde spelen, vult vader aan, is dat ook geen rare reactie? Kun jij de ouders van Lore het een en ander uitleggen over dit gedrag van hun kleine spruit?
GROOT WORDEN – WERKBOEK
110
PEUTERMODULE
11. a) Lore begrijpt de wereld nog niet op dezelfde manier als oudere kinderen. Via experimenteren probeert ze greep te krijgen op bepaalde verbanden of wetmatigheden in de werkelijkheid. Je kunt zien dat ze op dit moment volop bezig is met het verkennen van ‘hoeveelheden en inhouden’. Kun je twee voorbeelden uit de casus halen? b) Piaget heeft vastgesteld dat peuters en kleuters in hun denken nog heel wat ‘denkfouten’ maken. Die denkfouten verklaren waarom ze bepaalde verbanden en wetmatigheden nog niet inzien. Kun je een voorbeeld geven van drie denkfouten op het vlak van conservatie van ‘hoeveelheden en inhouden’ en ook uitleggen hoe deze van toepassing zijn op één van je voorbeelden? 12. Ook in de passage over het verhaaltje dat moeder aan Lore voorleest, en het spelletje dat ze erbij spelen, kun je een typische denkfout van de peuter herkennen. Welke denkfout maakt Lore hier? 13. Lore is fantasierijk. Soms gaat ze helemaal op in haar fantasiespel, waarin ze gebruik maakt van elementen in de werkelijkheid. Soms merk je echter ook dat ze moeite heeft om fantasie en werkelijkheid uit elkaar te houden. Deze verwarring tussen fantasie en werkelijkheid kan verschillende vormen aannemen, drie vormen typisch bij peuters, en drie veeleer bij kleuters (zie handboek). Van vier van deze vormen kun je ook een voorbeeld terugvinden in het verhaal over Lore. Vind je ze en kun je ze benoemen (zie handboek p. 127-130)? 14. a) Moeder heeft in een documentaire op tv gehoord dat kinderen van Lores leeftijd verzot zijn op bewegingsspel, constructiespel en rollenspel of doe-alsof-spelletjes. Is Lore daar ook mee bezig? Verduidelijk je antwoord met een voorbeeld voor elk soort spel. b) Eén van de spelletjes waar Lore zich gisteren en vandaag vrij intens mee bezighield, is het ‘ambulance spelen’. Moeder vraagt zich af of het geen slecht teken is dat Lore in haar spel zo bezig is met wat er met haar opa is gebeurd. 15. a) ‘Dat Lore tegenwoordig direct weet dat ze het best op haar buik kan gaan liggen om een auto onder de kast uit te vissen, is het gevolg van haar vermogen tot geïnterioriseerd experimenteren, gecombineerd met haar vermogen tot uitgestelde imitatie van modelgedrag, waarvan ze een mentaal beeld kan oproepen.’ Leg uit in je eigen woorden. b) Kun je in het verhaal nog een tweede voorbeeld vinden van hetzelfde fenomeen? 16. a) Hoe kun je Lores taalgebruik omschrijven? Welke kenmerken van de peutertaal herken je hierin? b) We zien dat Lore zelf haar taal oefent, en dat ook haar ouders bezig zijn met het stimuleren van haar taalontwikkeling. Kun je een voorbeeld vinden in het verhaal (1) hoe Lore dit zelf doet, (2) hoe moeder dat doet, en (3) hoe vader dat doet? 17. Lore is het afgelopen jaar in vergelijking met het jaar ervoor niet meer zo sterk gegroeid of zwaarder geworden. Maar andere lichamelijke en motorische tekenen tonen toch duidelijk aan dat ze de babyfase ontgroeid is! Welke andere tekenen herken je bij Lore? 18. a) Moeder vraagt zich af of Lores beperkt inzicht in de sekseverschillen wel normaal is voor haar leeftijd. Vergelijk Lores vragen en reacties met de ‘normale’ ontwikkeling van de sekseidentiteit en het inzicht in sekseverschillen bij peuters (zie handboek p. 136 e.v.). b) Freud zegt dat ‘seksueel genot’ bij een peuter iets anders is dan ‘seksueel genot’ bij bijvoorbeeld een baby of een adolescent. Welk lichaamsdeel extra gevoelig is, zou van fase tot fase veranderen. Om welk lichaamsdeel gaat het en vind je in Lores verhaal een illustratie van deze theorie?
GROOT WORDEN – WERKBOEK
111
PEUTERMODULE
c) Seksuele ontwikkeling kan zich op verschillende manieren uiten: peuters gaan zich gedragen als jongen of als meisje (= gedragen), ze ontdekken wat de verschillen zijn tussen jongens en meisjes (= weten), en ze beleven een vorm van genot uit bepaalde prikkeling (= voelen). Daarnaast uit de seksuele ontwikkeling op de peuterleeftijd zich ook in de taal en in provocerend gedrag. Herken je dit bij Lore? Geef zowel een voorbeeld op het vlak van taal als van ander provocerend gedrag. 19. Wat vind je van vaders aanpak van de gilbui en moeders aanpak van het tafellaken-voorval? Staaf je mening met elementen uit het handboek. 20. a) Heb je het gevoel dat er aan Lores basisbehoeften (zie schoolse ontwikkeling) tegemoet wordt gekomen bij haar thuis, voor zover je dat uit dit verhaal kunt afleiden? Verduidelijk je antwoord met voorbeelden. b) Welke goede raad kun je de ouders geven wat betreft het tegemoetkomen aan Lore’s basisbehoeften? 21. Kun je drie voorbeelden van activiteiten geven die Lores ouders met haar doen en waarmee ze in haar ‘zone van naaste ontwikkeling’ werken (zie handboek p. 24-26)? Leg telkens uit. 22. Hoe zou je, op basis van de beperkte informatie die je over Lore hebt, haar welbevinden inschatten? En hoe zou je haar betrokkenheid inschatten tijdens de verschillende spelmomenten (zie eventueel kadermodule 2)? Leg telkens uit waarop je je antwoord baseert.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
112
PEUTERMODULE
HOEKENWERK PEUTERS
In de casus van Lore heb je de basiskennis verworven over de ontwikkeling van de peuter. Voor de ervaringenhoek moet je de observatieopdracht uit de peutermodule gemaakt hebben en bij je hebben. In deze opdracht zul je je inzicht in de ontwikkeling van de peuter verbreden en verdiepen. Nevendoel: Je zult een voorbeeld krijgen van de werkvorm ‘hoekenwerk’, hier georganiseerd volgens het ‘instuif’-principe. Deze werkvorm kan je inspireren voor je latere lespraktijk. Je kunt in een aantal hoeken gaan werken. In elke hoek is er een ander soort ‘materiaal’ om mee te werken of een andere ‘activiteit’ om te doen. Op het keuzebord worden alle hoeken weergegeven met een pictogram, en ditzelfde pictogram hangt ook bij de juiste hoek. De docent/lector neemt met jullie door welke hoeken er allemaal zijn en wat er concreet in de verschillende hoeken te doen is. Je zult een symboolkaartje kiezen, en het is de bedoeling dat je aan de hand van jouw symboolkaartje op het keuzebord aangeeft in welke hoek je gaat werken/spelen. Je moet jouw symboolkaartje daarom in een leeg vakje bij de juiste hoek op het keuzebord hangen. Vaak zijn er maar een beperkt aantal plaatsen per hoek; hoeveel plaatsen er zijn, wordt met lege vakjes aangeduid op het keuzebord. Als alle vakjes vol zijn, dan is die hoek bezet en moet je even een andere hoek kiezen (er zijn er genoeg!). Je mag meerdere keren eenzelfde hoek bezoeken. Sommige opdrachten zijn individuele opdrachten, andere zijn groepsopdrachten (dat zie je in de tweede kolom). Als twee vakjes naast elkaar dezelfde kleur hebben, dan moet je samenwerken met diegene wiens symbool naast het jouwe hangt (gearceerde vakjes mogen, maar hoeven niet opgevuld te worden). Als er nog niet genoeg samenwerkers zijn, mag je die gaan zoeken. In elke hoek ligt een bezoekerslijst (een soort gastenboek), waarop je moet intekenen als je die hoek bezocht hebt (een kruisje achter jouw symbool). Zorg dat je – zeker bij de groepsopdrachten – rustig werkt, zodat de andere hoeken geen hinder ondervinden! Bij individuele opdrachten mag je elkaar helpen, maar dan wel fluisterend! Het hoekenwerk wordt afgesloten met een evaluatiekring, waarin de opgedane ervaringen worden besproken.
Startopdracht: Symbool kiezen Je docent/lector brengt een verzameling tekeningetjes mee van mensen, sprookjesfiguren, dieren en voorwerpen (bv. uit peuter- en kleutertijdschriften of van het internet). Iedereen kiest voor zichzelf één tekening. Deze tekening wordt jouw ‘symboolkaartje’.
GROOT WORDEN – WERKBOEK
113
Keuzebord
PEUTERMODULE
GROOT WORDEN – WERKBOEK
114
PEUTERMODULE
HOEKENWERK
– De doehoek
– De zoekhoek
– De leeshoek
– De ervaringenhoek
– De vragenhoek
– De praathoek
– De uitbreidingshoek
– De hulphoek
– De speelhoek
GROOT WORDEN – WERKBOEK
115
PEUTERMODULE
SYNTHESESPEL ALLE STUKJES BIJ ELKAAR GELEGD...
Je hebt nu de module over de ontwikkeling van de peuter afgerond, en bij voorkeur heb je ook nog eens het bijhorende hoofdstuk in het handboek doorgenomen. Voor deze opdracht heb je een schaar nodig, ofwel moet je thuis alle puzzelstukjes uitknippen! Je zult in dit synthesespel de opgedane kennis, inzichten en vaardigheden uit de afgelopen module herhalen, inoefenen en toepassen. Nevendoel: Het educatief gebruik van spelvormen wordt geïllustreerd. Het is puzzeltijd! Op de volgende pagina’s vind je de puzzelstukjes die je zelf nog even moet uitknippen, en dan kun je beginnen te puzzelen door een heleboel vragen over de ontwikkeling van de peuter te beantwoorden. Bij elke vraag vind je twee antwoorden. Er is telkens één juist antwoord. Je mag met zijn tweeën samenwerken om te beslissen wat het juiste antwoord is. Vervolgens neem je het puzzelstukje dat bij het gekozen antwoord hoort, en leg je dit op de juiste plaats in het raster. Je neemt op deze manier alle vragen door. Als je aan het eind gekomen bent, zou je een doorlopende puzzeltekening moeten krijgen. Als ergens stukjes tussen zitten die niet in de tekening lijken te passen, neem er dan nog even de bijhorende vraag bij en overweeg eens of het andere antwoord niet beter is!
Ben je er klaar voor? Hier komen de vragen!
Moeder roept Eline (2 jaar) aan tafel voor het middageten. Ze eten vandaag Elines lievelingseten: puree met vis en worteltjes! Met appelsap: mmm! Eline straalt als ze de keuken binnenkomt! Moeder zet Eline een plastic ‘tutterbeker’ vol appelsap en een flinke portie puree, vis en worteltjes voor. Ze komt naast Eline zitten en schept met haar vork een grote hap op. Mondje open, zegt moeder. Maar Eline weigert! Ze duwt moeders hand met de vork telkens opnieuw hardnekkig weg. 1. Waar zou dit gedrag vandaan komen? Ze had immers heel veel zin in dit eten toen ze aan tafel kwam?! a. Peuters zitten in de orale fase, en dan is niet eten een teken van protest wanneer ze boos zijn op hun vader of moeder. Puzzelstuk 1 b. Peuters willen vaak niet meer ‘gevoerd’ worden, ze willen zelfstandig eten en ze willen ook een echt glas of drinkbeker in plaats van een ‘tutterbeker’ voor kleine kindjes! Puzzelstuk 2
GROOT WORDEN – WERKBOEK
117
PEUTERMODULE
2. Welk van onderstaande vaardigheden zal een kind in het concreet-operationele stadium wel verwerven, maar is nog niet aanwezig in het pre-operationele stadium van de denkontwikkeling? a. De koppeling kunnen maken tussen twee zintuigen: bv. een sleutel zien, en hem daarna ook op de tast uit een rugzak vol met andere spullen vissen. Puzzelstuk 3 b. Rekening kunnen houden met (zich kunnen concentreren op) meerdere eigenschappen van eenzelfde voorwerp: bv. een pannenkoek is groot (qua oppervlakte), maar plat (qua dikte). Puzzelstuk 4 Op het forum van www.zappybaby.be konden we het volgende gesprek tussen vader 1 en 2 meelezen: Vader 1: Onze zoon (3j) wil maar niet luisteren als je hem iets verbiedt of vraagt. Hij spreekt ons zelfs tegen. Als je hem iets verbiedt, gaat hij gewoon doodleuk door. Normaal wordt hij dan gestraft, maar dat blijkt hem niet te deren. Wat kun je hiertegen doen, of is dit de leeftijd dat ze opstandig worden? Vader 2: Zo te horen is het bij jullie precies hetzelfde. Heeft jouw zoontje soms ook van die woedeaanvallen? Dat schreeuwen en zeuren vind ik nog het ergste. Thuis vind ik dit niet zo erg, maar op een ander schaam ik me verschrikkelijk. Zo is het eens gebeurd dat ik alleen met de kinderen op stap was. Meneertje wou een ijsje, maar kreeg er geen. Hij heeft daar gebruld alsof hij vermoord werd en liet zich hangen en gooide zich op de grond..., gewoonweg verschrikkelijk. De mensen had je moeten zien kijken. Ze zeiden zelfs van geef hem toch een ijsje, maar daar doe ik niet aan mee. We zijn meteen terug naar huis gegaan en hij heeft nog een time-out gehad op 1 zijn kamer. Daarna was hij wel rustiger en is hij het komen goedmaken. 3. Hoe kun je het gedrag van beide jongens verklaren? a. Dit provocerend gedrag is een uiting van zijn seksuele ontwikkeling. De peuter heeft er plezier in om bij volwassenen een schokreactie uit te lokken. Puzzelstuk 5 b. Dit koppig gedrag ontstaat vanuit de emotionele verwarring bij de peuter, doordat hij enerzijds een drang ervaart naar zelfstandigheid (het zich losmaken van de ouders, een eigen willetje hebben) en anderzijds toch ook een gevoel van angst om de liefde van de gehechtheidsfiguren te verliezen. Puzzelstuk 6 4. Wat is het belang van ‘fantasiespel of rollenspel’ (als aanvulling op constructiespel, bewegingsspel of andere spelen) in de ontwikkeling van het jonge kind? a. Kinderen kunnen in het spel ingroeien in de werkelijkheid, op hun eigen niveau en volgens het eigen tempo. Ze leren de wereld kennen. Ze kunnen op deze manier opgedane ervaringen verwerken en nieuwe ervaringen opdoen. Puzzelstuk 7 b. Kinderen doorbreken hun egocentristische instelling in het rollenspel. Om een ‘rol’ te kunnen spelen, moeten ze zich kunnen inleven in het perspectief van hun ‘medespelers’. Puzzelstuk 8 5. Stel dat je de trotse ouder bent van Angela (20 maanden). Ze is een goed ontwikkelende peuter die een gezonde nieuwsgierigheid in de wereld vertoont. Je wil nu echter nagaan of jouw dochter reeds ‘objectpermanentie’ heeft ontwikkeld. Welke van onderstaande oplossingen zou jij kiezen om deze vaststelling te maken? a. Ik neem een autootje in een hand, verstop het snel achter mijn rug en ik kijk toe of Angela naar het autootje op zoek gaat. Puzzelstuk 9 b. Ik speel een kiekeboe-spelletje met haar. De ene keer sta ik dichtbij, de andere keer veraf, en ik kijk naar wat Angela het leukst vindt. Puzzelstuk 10
1
http://www.zappybaby.be/forum_all/index.cfm/fuseaction/thread/CFB/1/TID/614554/StartRow/1.cfm
GROOT WORDEN – WERKBOEK
118
PEUTERMODULE
6. ‘De ontwikkeling van de sekse-identiteit heeft tot gevolg dat jongens en meisjes zich steeds meer verschillend gaan gedragen. Ze vertonen sekse-stereotiepe gedragingen’. Welke van de volgende voorbeelden demonstreert het best deze wetenschappelijke bevinding? a. Nick vroeg tot vorig jaar telkens een pop aan Sinterklaas. Dit jaar echter wil hij een brandweerwagen, want Nick wil later, als hij een grote man is zoals zijn vader, brandweerman worden. Puzzelstuk 11 b. Margot hield ervan om te voetballen, totdat Wouter haar erop wees dat voetbal voor jongens is en niet voor meisjes. ‘Meisjes kunnen dat niet’, zei hij. Margot twijfelde eerst, maar is nu vastberaden dat ze Wouter bij een volgende wedstrijd eens haar kwaliteiten als voetballer zal laten zien. Puzzelstuk 12 7. Welke stelling omtrent de cognitieve ontwikkeling van de peuter is foutief? a. De peuter leert in de eerste plaats door nabootsing of imitatie van modellen. Hiervoor hoeft het model niet ter plaatse aanwezig te zijn, want de peuter is in staat tot beginnend symbolisch denken (mentale representatie). Puzzelstuk 13 b. Bij de peuter is er nog geen sprake van geïnterioriseerd denken. Dit wil zeggen dat het kind op een handelend niveau ‘nadenkt’ over problemen en oplossingen (door dingen uit te proberen, door gissen en missen) in plaats van op mentaal niveau (in het hoofd). Puzzelstuk 14 Op het forum van www.ikkeben.nl vonden we de volgende vraag van een peuter-ouder: Kinderhart gebroken na wereldreis ‘Duckie’ Tijdens een onverwachte vakantie naar Wenen, afgelopen februari, is het ‘soulmaatje’ van mijn zoontje Liam kwijtgeraakt. Het is een klein eendje van velours, blauw met lichtblauw, van het merk Happy Horse. Zijn bouwjaar was 1998 en hij luistert naar de naam ‘Duckie’. Waarschijnlijk is hij in een prullenbak van de hotelkamer terechtgekomen tijdens een van zijn rondvluchten. Met Pasen heeft de paashaas een bruin eendje gebracht omdat Liam zo verdrietig was, maar het verdriet is er niet minder om. Hij is nu van plan een brief naar ‘Duckie’ te schrijven met de vraag of hij alsjeblieft naar huis wil komen. Wij hebben hem maar verteld dat hij op wereldreis is. Wie-o-wie kan ons helpen aan een eendje zoals hierboven omschreven om een gebroken kinderhartje weer te helen? 8. Waarom is het verliezen van Duckie zo erg voor Liam? (Stel, Liam is 2 jaar en 4 maanden) a. Omdat Liam zijn knuffel nodig heeft als een tijdelijke ‘stand-in’ voor vader of moeder (zijn gehechtheidsfiguren), op het moment dat die even weg zijn. Duckie is waarschijnlijk zacht, zodat je er fijn mee kunt knuffelen, en ruikt waarschijnlijk ook een beetje naar ‘thuis’. Duckie zorgde ervoor dat Liam toch altijd een ‘stukje thuis’ bij zich had. Nu mist hij die geborgenheid, en daarom mist hij Duckie. Puzzelstuk 15 b. Omdat Liam door zijn animistische visie op de werkelijkheid denkt dat Duckie boos op hem is omdat hij zijn knuffel in de steek zou hebben gelaten. Liam wil daarom een brief aan Duckie schrijven, om uit te leggen dat hij hem niet expres verloren heeft, maar hij denkt dat Duckie hem niet zal geloven. Puzzelstuk 16 9. Bij een peuter is er hooguit sprake van een beginnend moreel besef. Dit wil zeggen: a. De peuter is te koppig om zich iets aan te trekken van de regeltjes die zijn ouders hem opleggen. Hij test zijn ouders uit, om te zien of ze hem ook echt zullen straffen als hij iets stouts doet. Puzzelstuk 17 b. Bij afwezigheid van de ouders is het besef van ‘goed en slecht’ bij de peuter beperkt tot ‘goed is datgene waar ik nu zin in heb’, ‘slecht is dat wat ik niet wil’. Bij aanwezigheid van zijn ouders, leert hij ‘slecht gedrag is gedrag waarvoor ik gestraft word’. Puzzelstuk 18
GROOT WORDEN – WERKBOEK
119
PEUTERMODULE
10. ‘De klok is moe, want hij tikt niet meer’ is een voorbeeld van a. Finalisme. Puzzelstuk 19 b. Antropomorfisme. Puzzelstuk 20
11. Samen spelen, in de zin van ‘samen met iets bezig zijn, echter zonder gemeenschappelijke taak, taakverdeling of doel, maar waarbij de kinderen elkaar wel informeren over hun eigen ideeën en resultaten’, is bij de peuter nog zeldzaam. a. Juist. Puzzelstuk 21 b. Fout. Puzzelstuk 22 12. Welke van onderstaande tekeningen is een ‘typische’ peutertekening?
a. ‘Wat heb je getekend?’ ‘Onze poes!’ Puzzelstuk 23
b. ‘Ik ga de juf tekenen!’ Puzzelstuk 24
13. Welke manier van zindelijkheidstraining lijkt jou het minst geschikt? a. Vanaf 2 jaar consequent je kind verplichten op het potje te gaan. Telkens als er een ongelukje in de luier gebeurt, moet je je kind terechtwijzen en een milde straf geven. Moet je zien hoe snel je kind het zal leren! Puzzelstuk 25 b. Je kind regelmatig vragen of het nog niet moet, en belonen telkens wanneer ‘het lukt’ om op tijd op het potje te gaan. Als het kind eenmaal vertrouwd is met het potje, de luiers overdag uitlaten. Puzzelstuk 26
GROOT WORDEN – WERKBOEK
120
PEUTERMODULE
14. Het ontluiken van het zelfbesef, dat in de babytijd al is begonnen, wordt voortgezet in de peutertijd. De peuter wordt zich meer en meer bewust van het feit dat hij een zelfstandige eenheid vormt, los van zijn ouders. Dit uit zich in... a. De grote behoefte die de peuter heeft aan lichamelijk contact. Puzzelstuk 27 b. Een duidelijk eigen willetje hebben en het zichzelf beginnen te herkennen in de spiegel en op foto’s. Puzzelstuk 28
15. Wat doe je als een peuter moeite heeft om te vertellen wat hij bedoelt (als hij vaak niet de juiste woorden kan vinden om iets te omschrijven)? a. Je probeert in zijn plaats te verwoorden wat hij wil zeggen, en je probeert sowieso om zo vaak mogelijk in een verzorgd en correct taalgebruik eigen gevoelens en ervaringen te verwoorden naar hem toe. Puzzelstuk 29 b. Je moedigt hem aan om even op een rustig plaatsje te gaan zitten en erover na te denken. Wanneer hij weet wat hij wil vertellen, mag hij weer naar je toekomen om het te vertellen. Puzzelstuk 30 ‘De tien peutergeboden’ (uit: www.ikkeben.nl, door ‘Tries, de mama van Jordy en Roy’) 1. Als ik het leuk vind, is het van mij. 2. Als ik het in mijn handen heb, is het van mij. 3. Als ik het van jou kan afpakken, is het van mij. 4. Als ik het vorige week ook had; is het van mij. 5. Als het van mij is, dan mag het nooit lijken of het van jou is. 6. Als ik iets aan het bouwen ben, dan zijn alle bouwstenen van mij. 7. Als het op die van mij lijkt, is het van mij. 8. Als ik denk dat het van mij is, dan is het van mij. 9. Als het dichtbij mij ligt, is het van mij. 10. Als het broccoli is, is het van jou. 16. Van welk peuterkenmerk is dit versje een illustratie? a. Egocentrische instelling. Puzzelstuk 31 b. Eigen willetje. Puzzelstuk 32
GROOT WORDEN – WERKBOEK
121
PEUTERMODULE
Het puzzelraster
De puzzelstukjes Knip de puzzelstukjes uit (je moet per twee studenten elk stukje een keer hebben).
GROOT WORDEN – WERKBOEK
122
PEUTERMODULE
GROOT WORDEN – WERKBOEK
123
PEUTERMODULE
3
4
1
2
7
5
6
8 10
9
11 13
12
14 16
GROOT WORDEN – WERKBOEK
15
124
PEUTERMODULE
GROOT WORDEN – WERKBOEK
125
PEUTERMODULE
17
18
20
21
24
28
32
GROOT WORDEN – WERKBOEK
19
23
27
31
26
30
22
25
29
126