6 – 2014
KATERN: ‘PERPETUAL WAR’ IN HET MIDDEN-OOSTEN? Strijd in Syrië, IS(IS) in crisis? LESSEN VAN HET WARSCHAUPACT NATO SUMMIT WALES
3
Redactioneel
Katern: ‘Perpetual war’ in het Midden-Oosten?
4
Analyse
IS(IS) in crisis?
9
Analyse
Langdurig strijd in de Levant
Liesbeth van der Heide en Wietse ten Berge
Westerse inertie in Syrië en mogelijke beleidsopties
16
Beschouwing
Europees buitenlands en veiligheidsbeleid
20
Analyse
Een nieuwe Koude Oorlog?
Iba Abdo
André Szász
Lessen van het Warschaupact voor de relatie met Rusland
25
Common purpose in an increasingly unpredictable world
Overview
31
The Wales NATO Summit
Laurien Crump
Sir Geoffrey Adams
Atlantisch Nieuwsoverzicht Nummer: 6 / 2014 Jaargang 38 tijdschrift voor internationale betrekkingen en veiligheidspolitiek
Atlantisch Perspectief is een
genmaj marns b.d. Kees Homan
bij het bureau van de Atlantische
uitgave van de Stichting
Joris Janssen Lok
Commissie.
Atlantische Commissie
prof. dr. Ruud Janssens
ingeschreven bij de Kamer van
prof. dr. Wim Klinkert
Vormgeving
Koophandel Haaglanden onder
Hans van Leeuwe
Arthur Meyer; M/vG ontwerpers
nummer 41149134. Atlantisch
prof. dr. Marianne van Leeuwen
Perspectief verschijnt 8x per jaar
Rik van der Linden
Opmaak & Druk
Anselm van der Peet
De Swart, Den Haag
dr. Sebastian Reyn Auke Venema
ISSN-nr.: 0167-1847
Bezuidenhoutseweg 237A-239A
Internationale Adviesraad
Artikelen uit Atlantisch Perspectief
2594 AM Den Haag
dr. Hans Binnendijk
mogen alleen worden overgenomen
telefoon: 070 363 94 95
dr. Ann-Sofie Dahl
na schriftelijke toestemming van
fax: 070 364 63 09
Marten van Heuven
de redactie.
e-mail:
[email protected]
prof. dr. Jan Willem Honig
internet: www.atlcom.nl
prof. dr. Margarita Mathiopoulos
De redactie van Atlantisch
prof. dr. Alexander Moens
Perspectief is het niet noodzakelij-
Eindredacteur
dr. Henning Riecke
kerwijs eens met de strekking van
Maarten Katsman
Stanley Sloan
de artikelen in het tijdschrift.
Adviesraad
Abonnementen
dr. Bram Boxhoorn
Een abonnement kost ? 29,50
te verkrijgen bij de Atlantische
voorzitter
per jaar. Studenten en scholen
Commissie.
Niklaas Hoekstra
betalen ? 24,-.
Advertentietarieven zijn te bevragen
senior redacteur
Opgave schriftelijk of elektronisch
bij de redactie.
Bureau & Redactie
Een woestijn in het MiddenOosten. In deze editie van Atlantisch Perspectief staan de conflicten in Syrië en Irak en de terreurorganisatie IS centraal (foto: Flickr/Jake Brewer)
Losse en voorgaande nummers van Atlantisch Perspectief zijn
6 – 2014
KATERN: ‘PERPETUAL WAR’ IN HET MIDDEN-OOSTEN? Strijd in Syrië, IS(IS) in crisis? LESSEN VAN HET WARSCHAUPACT NATO SUMMIT WALES
73623_AP_6.indd 1
16-09-14 11:18
Ap: 2014nr6
Redactioneel
3
Obama’s strategie In de afgelopen weken spiegelde de Nederlandse pers haar lezers herhaaldelijk voor dat de grote mate van wanorde in de ons omringende gebieden (Oost-Europa, Midden-Oosten) de publieke opinie de ogen heeft geopend voor de zogeheten ‘gordel van instabiliteit’ (Thomas Barnett) die ons omringt: een gebied zich uitstrekkend in oostelijke richting van het Caraïbisch gebied naar Noord- en Midden-Afrika, het Midden-Oosten en verder richting Centraal-Azië. De conclusie in de media luidde nog net niet dat Nederland deze zomer zijn onschuld heeft verloren. Maar een feit is wel dat het conflict in Oekraïne, uitvergroot door het neergeschoten lijntoestel van Malaysia Airlines, de publieke opinie danig heeft beïnvloed over de relevantie van NAVO en over de VS als bondgenoot. Het laatste opinieonderzoek van TNS-NIPO in opdracht van de Atlantische Commissie geeft hier aanwijzingen voor (zie voor het onderzoek www.atlantischecommissie.nl). De gebeurtenissen in Oekraïne en de stichting van een islamitisch kalifaat in het Midden-Oosten hebben ook de Amerikaanse regering verder in beweging gebracht. Tijdens de NAVO-top in Wales kondigden de VS een internationale ad-hoccoalitie aan, bestaande uit een mix van Europese en Arabische bondgenoten. Nederland stond opvallend genoeg niet op de lijst van deelnemende landen. Na een aanvankelijke aarzeling van de Amerikaanse president (‘geen strategie’) is er sinds 10 september een ‘Obamastrategie’ tegen de zogeheten Islamitische Staat (IS) aangekondigd. Zijn strategie is erop gericht IS volledig uit te schakelen. Daarbij zal optimale steun worden gegeven aan de IS omringende landen, zoals Irak, de Koerdische bevolking en anderen die zich bij de internationale coalitie aansluiten. Terugkeer van grote aantallen Amerikaanse militairen is vooralsnog geen optie in een strijd die Obama niet als een oorlog, maar als een antiterreuroperatie beschrijft. De binnenlandse kritiek op Obama’s strategie is niet mals. De kritiek betreft niet zo zeer de aangekondigde strategie zelf, maar de late timing ervan en in algemene zin, zijn afhoudende optreden in het Midden-Oosten: of het nu gaat over de gevolgen van
de Arabische Lente in Egypte (op het verkeerde paard gewed) of de burgeroorlog in Syrië (het overschrijden van een rode lijn, die geen rode lijn bleek te zijn). Obama is nu, ondanks dat hij Amerika’s betrokkenheid in Irak beëindigde, toch weer — zijns ondanks lijkt het — volledig in het Midden-Oosten en daarmee in de Arabische politieke slangenkuil beland. De door hem ontkende mogelijkheid dat de VS militair moeten samenwerken met het regime van de Syrische leider al-Assad zou ook wel eens van korte duur kunnen zijn. Immers, de woestijnprovincies van Syrië zijn stevig in handen van aanhangers van IS en het Syrische regime is niet in staat deze zelfstandig te veroveren. Wie moet daar het vuile werk opknappen? Het Iraakse leger? De Koerdische strijdkrachten? Elke optie roept vragen op die vooralsnog niemand kan beantwoorden. Maar zoals de Amerikaanse historicus Walter Russell Mead afgelopen week betoogde dient de president misschien eens wat minder het achterste van zijn tong te laten zien: bij voorbaat aankondigen dat optie A (bijvoorbeeld geen Amerikaanse troepeninzet, nadruk op luchtoperaties) is uitgesloten, maakt het leven van de tegenstander een stuk gemakkelijker. De tijden van een in 2003 door de Amerikaanse neoconservatieven beoogde ‘Neuordnung’ van het Midden-Oosten (naast omverwerping van Irak ook Syrië) keren niet terug. Obama weerstaat interventionistische neigingen, tot het moment aanbreekt dat hem geen andere keuze wordt gelaten. Het ziet ernaar uit dat Obama in 2016 zijn opvolger deze erfenis kan aanbieden.
Bram Boxhoorn 14 september 2014 Wilt u reageren? Mail de redactie:
[email protected].
4
Ap: 2014nr6
Katern: Analyse
IS(IS) in crisis?
Liesbeth van der Heide en Wietse van den Berge
Na al 150 uitgevoerde luchtaanvallen met drones op de Islamitische Staat (IS) heeft de Amerikaanse president Obama op 10 september zijn bevolking toegesproken om zijn strategie om IS te bestrijden uiteen te zetten. Luchtaanvallen op IS — zowel in Irak als in Syrië ter ondersteuning van de lokale tegenstanders van de terreurorganisatie — vormen een onderdeel van dat plan. Ook worden 475 extra Amerikaanse militaire adviseurs naar Irak gestuurd, boven op de 1.100 al aanwezige militairen, om de Koerdische en Iraakse troepen training en ondersteuning te bieden in het gevecht tegen IS. Ondanks de afwezigheid van een internationaal mandaat om in te grijpen in Irak en Syrië lijkt Obama’s speech het begin van een daadwerkelijke strategie die met een ‘Coalition of the not-so-very-willing’ IS moet verslaan. De ontwikkeling van IS De terroristische groepering IS riep op 29 juni 2014 een kalifaat uit onder leiding van IS-leider Abu Bakr al-Baghdadi. Sindsdien heeft de groep zich in Syrië en Irak ontwikkeld tot een quasi-statelijke actor die grote delen van oostelijk Syrië en noordwestelijk Irak beheerst. Daarmee heeft IS een groot deel van de olie- en gasproductie ter plekke onder controle. De grenzen van het kalifaat verschuiven elke dag en zowel de aantallen IS-strijders als de grootte van het veroverde gebied zijn onderwerp van discussie. De snelle opkomst van IS wordt veroorzaakt door een veelheid aan politieke, sociale en culturele factoren. In dit artikel belichten we de achtergrond en opkomst van IS, de rol van de groepering in de regio en de mogelijke implicaties van de huidige ontwikkelingen voor het Westen. Over de exacte ontstaansgeschiedenis van IS bestaat onenigheid. Waar de meeste onderzoekers het wel over eens zijn, is dat het ontstaan van de groep samenhangt met de in 2003 door de Verenigde Staten geleide invasie in Irak om Saddam Hoessein te verdrijven. De opstand die volgde bood de groepering — toen nog bekend onder de naam Al-Qaida in Irak (AQI) — onder leiding van Abu Musab al-Zarqawi de ruimte een guerrillaoorlog te voeren tegen de Amerikaanse troepen en hun bondgenoten in Irak. Toenmalig Al-Qaida-leider Osama
bin-Laden vond dat AQI’s extreme sektarische geweld ten opzichte van sjiieten de publieke steun voor Al-Qaida in de regio ondermijnde. In Juli 2005 stuurde hij Zarqawi een brief waarin hij de AQI-strategie bekritiseerde.1 Toen Zarqawi instructies van Al-Qaida om te stoppen met het aanvallen van sjiitisch cultureel erfgoed negeerde, verslechterde de relatie tussen de twee groeperingen. Zarqawi overleed in 2006 aan verwondingen opgelopen bij een bombardement. AQI kende een tijdelijke terugval, maar Zarqawi’s latere opvolger Baghdadi zette de door hem ingezette lijn van extreem geweld voort. Toen in 2011 in Syrië een burgeroorlog uitbrak, zond Baghdadi (toen nog AQI) een groep met de naam Jabhat alNusra (JAN) naar het land onder leiding van Abu Muhammad al-Julani. JAN zou de tak van Al-Qaida in Syrië moeten worden. Baghdadi eiste echter dat de JAN-leider trouw zou zweren aan Baghdadi zelf en niet aan de nieuwe Al-Qaidaleider Ayman al-Zawahiri. Dit ging gepaard met een naamswijziging: Al-Qaida in Irak veranderde in Dulat al-Islam fi al-Iraq wal-Sham (DAASH), vertaald tot Islamitische Staat in Irak en Syrië (ISIS). Daarmee werd duidelijk dat Baghdadi een eigen koers ging varen ten opzichte van Al-Qaida. Het doelgebied werd vergroot naar Irak én Syrië, waarbij het historische Groot-Syrië of de Levant ook Libanon en delen van Jordanië omvat. Toen Baghdadi in juni 2014 het kalifaat
Ap: 2014nr6
Katern: Analyse
uitriep, veranderde ISIS in IS. Evenals bij de eerdere naamswijziging illustreerde dit Baghdadi’s toegenomen ambitieniveau; de verandering in IS betekent de afwijzing van de staten zoals die door de westerse staten gecreëerd zijn naar aanleiding van het Sykes-Picot-Verdrag uit 1916. De hierboven genoemde breuk tussen IS enerzijds en Al-Qaida en JAN anderzijds ging niet zonder slag of stoot. Julani weigerde trouw te zweren aan Baghdadi. Zawahiri erkende alleen JAN als de Al-Qaidatak in Syrië. Het gevolg was dat IS zich ging mengen in de strijd in Syrië náást JAN. Media berichtten over toenemende spanning tussen beide groeperingen, die in sommige gevallen zelfs tot gevechten leidde.2 Ondanks verschillende berichten over tegenslagen voor IS, begon in 2014 een opmars in een gebied dat het noordoosten van Syrië en het noordwesten van Irak beslaat. IS verjoeg Iraakse eenheden en nam de oliestad Mosul in, qua inwoneraantal de tweede stad van Irak. Baghdadi riep vervolgens een kalifaat uit, waarbij hij zelf de rol van kalief op zich nam, en
5
hij droeg jihadisten wereldwijd op trouw te zweren aan het zelfverklaarde kalifaat. Hoe belangrijk dit was, blijkt uit het feit dat Baghdadi zich hierbij voor het eerst in het openbaar toonde (de drie leiders voor hem zijn allen door Amerikaanse bombardementen om het leven gekomen; Baghdadi wilde geen doelwit worden en vermeed tot dat moment publiek optreden). Daarmee leek hij de boodschap uit te willen dragen de enige leider van de moslims te zijn.3 De interpretatie van de islam die IS hanteert is een zeer fundamentalistische, zeer strikte, en letterlijke interpretatie van de Koran. IS wil een samenleving creëren zoals die in de tijd van de profeet Mohammed in de zevende eeuw van de westerse jaartelling bestond op het Arabisch schiereiland. Paradoxaal is dat IS vooruitgang ziet in een terugkeer naar een samenleving van ongeveer veertien eeuwen geleden. Tegelijkertijd maakt IS wel gebruik van moderne wapens, transportmiddelen en media. De organisatie heeft een eigen app, de Dawn of Glad Tidings, en beschikt zelfs over een eigen Engelstalige online glossy: Dabiq.
Territoriale controle van de terreurorganisatie Islamitische Staat (IS) in Syrië en Irak (afbeelding: Jenny Katsman)
6
Katern: Analyse
Breuklijnen: sektarisch en religieus Met het kalifaat creëert IS een geografische basis van waaruit het de opmars voort kan zetten. Dit levert IS stabiele inkomsten (geld en olie) om de strijd te faciliteren. Ook worden vrouwen uit de veroverde gebieden aan de eigen strijders toebedeeld als beloning. Vanzelfsprekend beïnvloedt dit de twee landen waarbinnen IS zich op het moment manifesteert: Irak en Syrië. Dit zijn juist landen waar sektarische en religieuze breuklijnen bestaan tussen Arabieren en niet-Arabieren of tussen soennieten en niet-soennieten — vanuit IS-perspectief. Beide tegenstellingen zijn subjectief en kennen geen duidelijke scheidslijnen. Afhankelijk van de context kunnen bepaalde stammen of groepen al dan niet als ‘Arabier’ worden aangeduid. Bevolkingsgroepen als Iraniërs, Koerden en Turken — die alle ook een niet-Arabische moedertaal hebben — worden meestal als niet-Arabisch beschouwd. Zowel onder Arabieren als IS lijkt zich te niet-Arabieren in het Midden-Oosten isoleren door het vormt de islam de belangrijkste godseigen brute optreden dienst. Simplistisch aangegeven bestaat binnen de islam een grove splitsing tussen sjiieten en soennieten. Sjiieten menen dat de leider van de islam moet afstammen van de profeet Mohammed, soennieten vinden dat iedereen uit de stam van Mohammed geestelijk leider van de islam kan zijn. Andere twistpunten betreffen bepaalde overleveringen uit en interpretatie van de islam en de rol van de geestelijkheid.4 Soms vallen de breuklijnen samen, bijvoorbeeld bij het grotendeels sjiitische, niet-Arabische Iran of het grotendeels soennitische, Arabische Saoedi-Arabië, maar soms ook niet, zoals in het geval van Irak en Syrië. De sektarische breuklijnen moeten wel in perspectief worden gezien. Alawieten domineren het Syrische regime van Bashar al-Assad. De Alawieten gelden als een sjiitische sekte, waartoe ook de Assad-familie behoort. In de praktijk zijn Alawieten echter grotendeels seculier, waarbij het Alawietzijn zich meer uit in culturele, dan in religieuze zin. De Baath-partij van Assad richtte zich historisch gezien niet op religie, maar op cultureel-etnische identiteit door het Pan-Arabisme, dat streeft naar het creëren van een grote
Ap: 2014nr6
Arabische natie. De positie van het Syrische regime binnen een sektarische strijd moet dan ook worden gezien vanuit een pragmatisch oogpunt. Daarbij presenteert het zich als gematigde, betrouwbare tegenhanger van IS en dus als het beste alternatief voor het Westen, maar tegelijkertijd ook een cruciale, want sjiitische, bondgenoot voor Iran.
IS in Irak en Syrië Toch veroorzaken de twee bovengenoemde tegenstellingen regionale spill-over in de vorm van betrokkenheid van omringende landen. De inzet is een zero-sum-machtsspel om Irak en Syrië. Dit zet bestaande regionale en zelfs mondiale machtsverhoudingen onder druk, waarbij opvallende belangenverstrengelingen ontstaan. Vanaf het moment dat IS actief werd in Syrië, ontstonden hardnekkige geruchten over samenwerking tussen de organisatie en het Syrische regime van al-Assad. De rationale achter deze schijnbaar tegenstrijdige relatie is dat het regime IS gedoogt, maar tegelijkertijd een vijandbeeld van IS opbouwt. Daardoor, zo is de redenering, zullen internationale actoren het Assad-regime als het minst kwade alternatief in Syrië beschouwen en het niet (laten) afzetten. Aanhangers van dat idee wijzen erop dat het Syrische regime door de decennia heen verschillende als terroristische groeperingen aangeduide organisaties heeft gesteund, zoals de Koerdische Arbeiderspartij (Partiya Karkerên Kurdistan, PKK), Hamas en Hezbollah. Toen een VS-troepenmacht aanwezig was in Irak na 2003, stond al-Assad toe dat honderden foreign fighters via Syrië toegang kregen tot Irak om zich aan te sluiten bij AQI. Tegelijkertijd manifesteert het regime zich in verschillende uitlatingen juist als de enige reële optie om terrorisme binnen of vanuit Syrië te kunnen bestrijden. De achtergrond van verschillende IS-kopstukken bij muhabarrat (de Syrische geheime dienst), de vrijlating van meer dan 200 IS-leden door het regime en het uitblijven van grootschalige confrontaties tussen IS en het regime versterken deze geruchten.5 In hoeverre het door sjiieten gedomineerde regime en het anti-sjiitische IS daadwerkelijk zouden samenwerken, blijft een intrigerende vraag. Ongeacht of er wel of geen link tussen het regime en IS bestaat, de eerstgenoemde zal er niet aan ontkomen IS als een actor van betekenis binnen Syrië te beschouwen. Ook de regering in Irak kan niet om IS heen. Daar leidt de organisatie feitelijk een soennitische opstand tegen de centrale Iraakse regering, nu onder leiding van de net aangetreden sjiiet Haider al-Abadi. Veel soennieten sluiten zich aan bij IS uit onvrede over wat zij beschouwen als hun achtergestelde sociaaleconomische en politieke positie ten opzichte van de sjiieten in het land. Onder de autonome
Analyse
Koerden in het noorden van Irak bestaat diezelfde onvrede. Bij de Koerden komt die onvrede voort uit onenigheid over de besteding van de olieopbrengsten uit Koerdisch gebied door het centrale regime in Bagdad. Net als in Syrië vinden hevige gevechten plaats tussen IS en Koerden om olierijke gebieden, waarbij het doel zowel de controle van olievelden is als het verdrijven van de meer seculiere Koerdische bevolking. IS lijkt daarmee de Koerden en sjiieten een alliantie op te leggen.
Het regionale machtsspel en de mondiale gevolgen De opkomst van IS kan in potentie de regionale machtsbalans herschikken. De sektarische en religieuze breuklijnen in het Midden-Oosten van sjiitisch versus soennitisch en Arabier versus niet-Arabier lijken momenteel de belangrijkste te zijn. Het sjiitische Iran steunt de door sjiieten gedomineerde regimes in Irak en Syrië, met name uit angst om twee bondgenoten kwijt te raken. Dat gebeurt op politieke en diplomatieke wijze, maar ook militair door de — niet formeel erkende — aanwezigheid van Iraanse militairen in beide landen. Het zuid-Libanese Hezbollah heeft als sjiitische bondgenoot van zowel Iran als Syrië
dezelfde belangen. Ook Hezbollah steunt Syrië door middel van de fysieke aanwezigheid van strijders. Binnen de media circuleren berichten over aanwezigheid van Hezbollah in Irak. Hezbollah zelf heeft zich sinds de Syrische burgeroorlog een meer expeditionair karakter aangemeten: van zuid-Libanese sjiitische zelfverdedigingsorganisatie, primair gericht tegen Israëlische inmenging aldaar, tot actief deelnemer in de strijd tegen seculiere en soennitische rivalen buiten Libanon. In Irak doet zich een intrigerend proces voor, aangezien de Verenigde Staten als gezworen vijand van Hezbollah en Iran ook steun heeft aangeboden aan de Iraakse regering. Een soortgelijk, maar minder expliciet proces doet zich voor in Syrië. De aartsrivalen, maar door het grenzen aan soennitisch-gedomineerde landen eigenlijk tot elkaar veroordeelde bondgenoten, Iran en Israël zijn beide gebaat bij het aan de macht blijven van al-Assad. Iran wil al-Assad als bondgenoot behouden en Israël ziet in al-Assad de minst instabiele optie, zeker omdat soennitische rebellengroeperingen zoals IS gedreigd hebben Israël aan te vallen. De belangrijkste soennitische actor, en daarmee ook de grote regionale rivaal van Iran, is Saoedi-Arabië, dat samen
Obama wilde de president zijn die de oorlog in Irak beëindigde. Onder andere door publieke druk na de onthoofding van 2 Amerikaanse journalisten is hij bereid in te grijpen tegen IS. De strijd wordt de start van een nieuwe oorlog onder Amerikaanse leiding, met onbekende lengte en uitkomst (foto: Flickr/Rob Bakker)
8
Ap: 2014nr6
Katern: Analyse
met het eveneens soennitische Qatar geldt als de voornaamste sponsor van soennitische groeperingen in de regio, waaronder IS. Toch heeft IS met aanslagen gedreigd in Saoedi-Arabië.6 Een soortgelijke verhouding bestaat tussen IS en Turkije. Hoewel Turkije aan het begin van de Syrische burgeroorlog wapensmokkel vanuit Turkije naar IS in Syrië gedoogd heeft, schoten drie IS-leden in Centraal-Anatolië op 20 maart 2014 drie personen dood en verwondden er vijf.7 Deze onberekenbaarheid van IS zal de organisatie steeds verder isoleren. Dat internationale isolement komt voort uit de angst dat dergelijke aanvallen van aan IS-gelieerde foreign fighters zich vanuit Irak en Syrië wereldwijd zullen verspreiden. Deze angst lijkt gegrond omdat het conflict een groot aantal jihadstrijders kent: de schattingen lopen uiteen van 30.000 tot 50.000 strijders, van wie ongeveer 12.000 afkomstig uit het buitenland: meer dan in enig ander conflict.8 Een belangrijke factor hierin is dat het gebied betrekkelijk gemakkelijk te bereizen is voor deze foreign fighters.9 De verdachte van de aanslag op het Joods Museum in Brussel op 24 mei 2014, waarbij vier doden vielen, zou voor IS in Syrië gevochten hebben en werd daarmee een bevestiging van de angst voor aanslagen van teruggekeerde foreign fighters in eigen land. Vooralsnog lijkt IS te veel opgeslokt in regionale conflicten om ook in het Westen georganiseerd aanslagen te plegen. Dat laat onverlet dat mensen dit op individuele basis wel kunnen doen, eventueel getraind en/of gefaciliteerd door IS. Vanuit historisch perspectief doet de snelle opmars van IS denken aan de kruistochten van de elfde en twaalfde eeuw. Gedreven door fundamentalistische religieuze opvattingen en met zeer bruut repressief handelen ten opzichte van tegenstanders, wisten de kruisridders ondanks een numerieke minderheid in het Midden-Oosten vier stadstaten over te nemen door te profiteren van de verdeeldheid onder regionale rivalen. Toen die actoren zich wél verenigden onder Saladin in 1187 hielden de kruisridders geen stand. Een soortgelijke situatie doet zich nu voor als het gaat om IS. President Obama schetste in zijn toespraak op 10 september voor het eerst de contouren van een strategie om IS in Irak en Syrië te stoppen. Onder leiding van de Verenigde Staten zal een groep landen, die eerder nog de ‘Coalition of the Unwilling’ werd genoemd10 — onder invloed van publieke druk na onder andere de onthoofdingen van twee Amerikaanse journalisten — harder ingrijpen tegen IS. De strijd tegen IS wordt de start van een nieuwe oorlog met onbekende lengte en uitkomst, waarbij in elk geval de Verenigde Staten zich voor het eerst actief gaan mengen
in het Syrische conflict en bereid lijken de nog onbekende consequenties van het bestrijden van IS te dragen. Zo lijkt IS, ondanks de huidige successen, door het eigen brute handelen en het vechten op meerdere fronten — tegen de Iraakse overheidstroepen, het Syrische regime, Jabhat al-Nusra en andere rebellengroepen — zich steeds verder te isoleren en tegenstand op te roepen. Tegelijk is het goed te beseffen dat IS een blijvende aantrekkingskracht heeft op foreign fighters, die in eerste instantie wellicht sterker wordt na de oproep van president Obama. Zolang de actoren die IS zouden kunnen tegenwerken een gebrek tonen aan eenheid, visie en de wil om de risico’s op de lange termijn te accepteren, kan de groepering zich handhaven. Als het de Amerikanen lukt om het beleid van de lokale partijen die IS kunnen bestrijden af te stemmen en dat te ondersteunen door middel van luchtaanvallen, kan IS worden teruggedrongen door middel van een gelegenheidscoalitie, een ‘Coalition of those who are Willing and Able and Ready to Face the Consequences’. De val van IS lijkt dan een kwestie van tijd.
Liesbeth van der Heide en Wietse van den Berge werken als onderzoekers bij het Centrum voor Terrorisme en Contraterrorisme van de Universiteit Leiden. Wilt u reageren? Mail de redactie:
[email protected].
1. Ayman al-Zawahiri, ‘Letter from Ayman al-Zawahiri to Abu
Musab al-Zarqawi’, Council on Foreign Relations, 9 juli 2005. 2. Radwan Mortada, ‘Golani vs. Baghdadi: Al-Qaeda’s Internal
3. 4. 5. 6. 7. 8.
9.
10.
War in Syria’, www.al-akhbar.com, 10 augustus 2013; Bruce Riedel, ‘IS bids for global jihad leadership with Mosul attack’, www.al-monitor.com, 11 juni 2014. Ed Husain, ‘How “Caliph” Baghdadi aimed his sermon at the Muslim devout’, www.dailytelegraph.co.uk, 19 juli 2014. Joris Luyendijk, Een tipje van de sluier. Islam voor beginners, Amsterdam: Podium, 2001. Nehad Ismail, ‘al-Qaeda and the Assad regime in Syria’, www.defenceviewpoints.co.uk, 21 januari 2014. Soufan Group, ‘Foreign Fighters in Syria: A Global Threat?’, www.soufangroup.com, 2 april 2014. Semih Idiz, ‘IS emerges as threat to Turkey’, www.al-monitor.com, 25 maart 2014. Eline Gordts & Carina Kolodny, ‘10 More Horrific Numbers That Explain Why IS Is Impossible To Ignore’, The Huffington Post, 21 augustus 2014. Daan Weggemans, Edwin Bakker & Peter Grol, ‘Who Are They and Why Do They Go? The Radicalization and Preparatory Processes of Dutch Jihadist Foreign Fighters’, Perspectives on Terrorism, 2014. Christopher Dickey, ‘The Coalition of the Unwilling’ The Daily Beast, 9 juli 2013.
Ap: 2014nr6
9
Katern: Analyse
Langdurig strijd in de Levant
Westerse inertie in Syrië en mogelijke beleidsopties Iba Abdo
Het rommelt in de Levant: politieke deadlock in Libanon gepaard gaand met een opleving van het salafisme; economische instabiliteit in Jordanië; een hete ronde van aanslagen tussen Hamas en Israël; en de gewelddadige opmars van Islamitische Staat (IS) in Irak en Syrië, met Hollywood-achtige taferelen waarin IS op barbaarse wijze een einde maakt aan het leven van alles wat in de weg staat van zijn expansiedrift. Los van het Israëlisch-Palestijns conflict dat een lange voorgeschiedenis kent, is een groot deel van de huidige instabiliteit in de Levant toe te schrijven aan het Syrische conflict dat al langer dan drie jaar voortwoekert zonder serieuze aanpak. Bijna een jaar na de inzet van chemische wapens in de buitenwijken van Damascus door het Assad-regime, waarna het dreigde te worden bestraft door president Obama met (beperkte) luchtaanvallen, lijkt de Syrische regering momenteel weer op kracht te zijn gekomen. De implementatie van het Amerikaans-Russische akkoord over het elimineren van Assads chemische wapenarsenaal, waarmee Amerikaanse luchtaanvallen werden afgewend, en de openlijke levering van mankrachten door Hezbollah ter versterking van het Syrische leger hebben het Assadregime staande gehouden. Bovendien heeft de opmars van IS in Irak en Syrië het propagandaverhaal van het Assad-regime bevestigd, namelijk dat het strijdt tegen terroristen. Dit verhaal had geen fundering in de eerste maanden van de opstand toen de Syrische straten gevuld werden met vreedzame demonstranten die om politieke hervormingen vroegen. Echter, in de loop van 2012 en 2013 verschenen jihadistische groeperingen op het toneel en begon het Assad-regime geleidelijk aan de ontwikkelingen naar zijn hand te zetten. De huidige internationale en regionale consensus over de noodzaak van het bestrijden van IS wordt door het Assad-regime weer als een kans gezien zich te presenteren als partner in de oorlog tegen terrorisme en hiermee legitimiteit en politiek krediet te winnen.
Hoe heeft dat zich ontwikkeld? Welke interne en externe actoren hebben hieraan meegewerkt? En welke beleidsopties zijn nog voor handen om het conflict tot een einde te brengen?
Terug naar maart 2011… De Syrische opstand begon als een vreedzaam protest van burgers tegen een wreed dictatoriaal regime dat al 44 jaar aan de macht is. In navolging van de gebeurtenissen in andere Arabische landen begin 2011 gingen demonstranten in Syrië de straat op om politieke hervormingen te vragen. Hierbij stond de roep om waardigheid, vrijheid en gelijkheid centraal. Het Assad-regime kwam de legitieme eisen van de betogers tegemoet met sluipschutters, tanks en criminele bendes (shabiha). Later werden luchtbombardementen en Scud-raketten ingezet om de stem van het volk het zwijgen op te leggen. De gewelddadige militaire aanpak die het Assad-regime toepaste noodzaakte de Syrische demonstranten, deserteurs en burgers om de wapens op te pakken ter zelfverdediging. Langzamerhand begonnen de spontaan ontstane militante groepen zich te verenigen onder het label van het Vrije Syrische Leger (VSL), dat ook offensieve operaties begon uit te voeren. De herhaaldelijke roep van de Syriërs om bescherming vanuit de internatio-
10
Katern: Analyse
nale gemeenschap bleef onbeantwoord door het blokkeren van de VN-Veiligheidsraad door Rusland en China. Het valt ook te betwijfelen in hoeverre interventie mogelijk was wanneer Rusland en China wél mee zouden werken, gezien de Amerikaanse terughoudendheid zich te mengen in een nieuwe oorlog, die geen direct gevaar vormde voor de Amerikaanse belangen. De militarisering van het conflict, veroorzaakt door het gewelddadig optreden van het Assad-regime, was een beslissend moment in het verloop van de opstand, die indien niet voldoende gesteund, de eerste stap zou betekenen richting het realiseren van de fictieve Hobbesiaanse natuurtoestand van een oorlog van allen tegen allen, langs sektarische lijnen, en al dan niet aangewakkerd door buitenlandse actoren. De geopolitieke ligging van Syrië, de militaire en sektarische aard van het Assad-regime en de demografische compositie van de Syrische bevolking maakten dit doemscenario werkelijkheid.
Buitenlandse inmenging De militarisering van het vreedzaam verzet maakte van Syrië een podium voor een regionaal en internationaal conflict tussen twee kampen. Een kamp dat strijdt om het behoud van de status quo en het voortbestaan van het Assad-regime (vertegenwoordigd door Rusland, China, Iran en Hezbollah) en een kamp dat politieke verandering in Syrië wil bewerkstelligen, variërend van een verandering van het regime tot een verandering in het regime (vertegenwoordigd door de VS, EU, Golfstaten en Turkije). Terwijl het Assad-regime consistente steun ontving van zijn bondgenoten bleef de steun aan de gematigde nationalistische oppositie, verenigd in het Vrije Syrische Leger, zwak en gefragmenteerd. De structurele en organisatorische fragiliteit van het VSL is dan ook mede hieraan te wijten. De diffuse kanalen waarlangs deze steun werd geleverd leidde tot meer fragmentatie in de politieke en militaire tak van de Syrische oppositie die al inherent verdeeld was. Het gebrek aan politieke ervaring en politiek bewustzijn als gevolg van de ruim 40-jarige dictatuur heeft geleid tot het omvormen van verschillende Syrische oppositieroepen tot instrumenten in de handen van regionale en internationale spelers. Dit bevorderde de kloof tussen de Syrische oppositie en ‘de Syrische straat’ en gaf radicaal-islamitische groepen de mogelijkheid het vacuüm te vullen. Deze kloof werd overigens ook deels regionaal en internationaal gevoed als indirect resultaat van het gebrek aan een eenduidig politieke strategie en de voortdurende besluiteloosheid ten aanzien van het Syrische conflict.
Ap: 2014nr6
In tegenstelling tot de gematigde groepen kregen radicaalislamitische groepen overvloedig financiële steun van zowel overheden als rijke individuen in de Golfstaten. Deze steun werd verleend in ruil voor het overnemen van de politieke agenda en de retoriek van de geldschieters. Zo schoten radicaal-islamitische groepen als paddenstoelen uit de grond met strijders die vochten voor redenen die weinig te maken hadden met de oorspronkelijke doelen van de Syrische opstand. Het Assad regime profiteerde van de aanwezigheid van de radicale groepen door hen te gebruiken als ‘vogelverschrikker’ richting het Westen en de Syrische bevolking: mannen met baarden, islamitische kledij en een wapen in de hand zullen Syrië besturen als hij vertrekt. De opmars van de radicale groepen ging ten koste van de positie van de gematigde rebellen. De degradatie in de kracht en het vermogen van gematigde groepen om te strijden voor de doelen van de opstand vond niet alleen plaats op militair vlak, maar ook in civiele kringen. Vreedzame demonstraties en civiel activisme tegen het Assad-regime werden langzamerhand vervangen door sharia-scholen en islamistische trainingskampen. Momenteel vecht het almaar verzwakte Vrije Syrische Leger een tweefrontenoorlog, zowel tegen het Assad-regime als tegen jihadistische organisaties. Ook de Syrische bevolking en activisten zitten gevangen tussen hamer en aambeeld, waarbij ze het mikpunt zijn van de terreur van de luchtmacht van het Assad-regime en van de barbarij van radicaal-islamitische groepen vanaf de grond.
Al-Qaida en de opmars van IS Het vreedzame karakter van de Arabische revoluties in het begin van 2011 en het aanvankelijke succes dat daarmee geboekt werd was een grote klap voor jihadistische organisaties wier ideologie gebaseerd is op het bewerkstelligen van verandering door geweld. Na aanvankelijk een terugval te hebben ervaren in de eerste helft van 2011, bood het militariseren van het vreedzaam verzet in Syrië gedurende de tweede helft van 2011 Al-Qaida een ultieme kans om zich weer te mengen in de lokale politiek en zo een voet aan de grond te krijgen in de Levant. Zo werd het strijdtoneel in Syrië sinds het begin van 2012 beheerst door twee jihadistische organisaties: Jabhat al-Nusra (JAN) en IS (voorheen ISIS, Islamitische staat in Irak en Sham). Onder het mom van het beschermen van de Syrische moslimbevolking tegen de slachtingen van het Assad-regime werden duizenden Syriërs gerekruteerd en stroomden jihadisten vanuit meer dan 25 landen richting de Syrische grenzen. Het werkelijke doel was echter het oprichten van een islamitische staat (kalifaat) gebaseerd op de sharia. De prioritering van dit
doel was één van de factoren die een confrontatie veroorzaakte tussen beide organisaties. JAN richtte haar pijlen overwegend op het Assad-regime, terwijl IS zich meer concentreerde op het elimineren van Syrische activisten en gematigde rebellen in de noordelijke bevrijde gebieden die een obstakel vormden voor het oprichten van het kalifaat. Het verbreken van de banden met IS door Al-Qaida in februari 2014 vanwege de onenigheden over ideologische en leiderschapsissues werd in juni gevolgd door het uitroepen van het islamitische kalifaat door IS. Sindsdien heeft IS zich strak gehouden aan de leus die vaak door zijn leden wordt gebezigd: ‘baakya wa tatamadad’, wat betekent dat ‘IS een blijvende macht is die zich steeds zal uitbreiden’. Sinds zijn ontstaan breidde IS zich in een zigzaggende beweging uit van al-Raqqa en Deir al-Zour in Syrië tot het Iraakse Mosul. En vanuit de grenzen van Koerdistan weer richting de noordoostelijke buitenwijken van Aleppo. Momenteel heeft IS de controle over 25 tot 30 procent van het Syrische grondgebied en 40 procent van het Iraakse grondgebied (inclusief grote stukken woestijn). Deze gebiedsuitbreiding was o.a. het gevolg van drie factoren: de onderlinge verdeeldheid in de positie van de overige rebellengroepen ten aanzien van de aanpak van IS; de tweefrontenoorlog die rebel-
len moesten voeren tegen zowel al-Assad als IS waardoor hun slagkracht verminderde; en de aanvankelijke overlap in belangen tussen het Assad-regime en IS die voor lange tijd heeft geresulteerd in een wederzijds gedoogbeleid. De gewapende opstand van soennitische tribale groepen in alAnbar en Falluja tegen het sektarische beleid van de Iraakse premier al-Maliki bood IS ook de kans zich te herstellen en te mengen in het gewapend verzet teneinde meer gebied te winnen. De oprichting van IS en het uitroepen van het kalifaat heeft geleid tot de uittocht van buitenlandse strijders (muhajereen) vanuit de gelederen van JAN richting IS. Om deze uittocht een halt toe te roepen was een verharding in de positie en de retoriek van JAN nodig. Dat bleek dan ook uit het optreden van de organisatie in de laatste maanden. Dit zal ten koste gaan van de relatie van JAN met de overige rebellengroepen, zowel gematigde als radicale. Momenteel bevindt JAN zich in een spagaat waarin de beweging de druk voelt de retoriek en het optreden nog verder te verharden om geen leden en religieus krediet te verliezen aan concurrent IS, maar tegelijkertijd de relaties met de lokale bevolking en andere rebellengroepen (overwegend anti-IS) warm te houden.
Een meisje in de Omajjadenmoskee in Damascus. Deze moskee is gebouwd op de plek waar eerst een christelijke basiliek stond. Sektarische spanningen en strijd spelen een grote rol in Syrië en de Levant, en worden door groepen als IS gebruikt om conflicten aan te wakkeren (foto: Wikimedia/James Gordon)
IS trok niet alleen nieuwe strijders aan uit de gelederen van JAN maar ook uit de VS en verschillende Europese staten. Volgens een recente schatting zijn sinds de start van de opstand tussen de 7.000 en 12.000 buitenlandse strijders naar de regio gereisd om te vechten aan de zijde van jihadistische organisaties of andere radicaal-islamitische groepen. Het aantal Europeanen wordt geschat op 2.000. Hun terugkomst en re-integratie baart de betrokken overheden veel zorgen en brengt de repercussies van het Syrisch conflict veel dichterbij dan gewenst.
Aanpak door de internationale gemeenschap is onhoudbaar De reactie van de internationale gemeenschap ten aanzien van het realiseren van een oplossing voor het Syrisch conflict werd lange tijd gekarakteriseerd door de wait-and-seebenadering, gecombineerd met enkele diplomatieke initiatieven die het gebrek aan eenduidig beleid probeerden te maskeren. Een voorbeeld hiervan is het Genève Communiqué van juni 2012, een overeenkomst tussen Rusland en de VS, waarin wordt gesproken over de roadmap naar een transitieperiode in Syrië. Consensus was bereikt over de tekst van het Communiqué, maar niet over de interpretatie daarvan.
De VS ging er namelijk vanuit dat al-Assad geen rol moet spelen in de transitieperiode, terwijl Rusland vasthield aan de positie van de president. Toch werd het overeenkomen van dit communiqué hoog gewaardeerd in internationale kringen en vormde het de basis voor nieuwe onderhandelingen in januari 2014 in Zwitserland. Dat deze onderhandelingen faalden was geen verrassing, gezien het gebrek aan consensus tussen Rusland en de VS en het onvermogen of de onwelwillendheid van president Obama om de confrontatie aan te gaan met het Assad-bewind en zijn bondgenoten. De diplomatieke deadlock, tevens het resultaat van een militaire deadlock op het slagveld, werd hierdoor weer opgevolgd door een beleidsimpasse die ruimte bood aan zowel het Assad-regime als radicaal-islamitische groepen om ongeremd te opereren. De toeschouwersrol die door het Westen wordt aangehouden kost het minste en lijkt een veilige, risicomijdende optie op de korte termijn. Echter, op de middellange en lange termijn gaat deze optie gepaard met grensoverschrijdende veiligheidsrisico’s waarvan de gevolgen moeilijk te beteugelen zijn en die de interne veiligheid van westerse landen kunnen raken. Deze risico’s vloeien onder meer voort uit de mogelijke spreiding van salafistisch-jihadistische ideologie naar
Inwoners van Doha (Qatar) protesteren tegen al-Assad. De Syrische opstand begon als een vreedzaam protest tegen een ondemocratisch regime, waarna al-Assad het conflict militariseerde (foto: Flickr/Omar Chatriwala)
Ap: 2014nr6
Katern: Analyse
alle landen in de Levant gezien de daar aanwezige voedingsbodem voor radicalisering en extremisme en de intensivering van de sektarische spanningen. De opmars van IS is hier een duidelijke product van. Dit vormt een gevaar op het voortbestaan van de nationale staat en de sociale cohesie in landen die liggen in de achtertuin van de Europese Unie en veroorzaakt een gevaarlijke sociale breuk die alsmaar gevoed wordt door sektarische sentimenten. Deze situatie, met een mogelijk explosief karakter, vormt een strategisch gevaar voor de veiligheid in de regio. Verder maken de erbarmelijke en uitzichtloze omstandigheden waaronder de 3 miljoen geregistreerde Syrische vluchtelingen leven hen vatbaar voor betrokkenheid in het criminele circuit. Bovendien is het denkbaar dat hun aanwezigheid in naburige landen, die een langdurig karakter lijkt te hebben, leidt tot inmenging in de lokale politiek, waardoor de mate van instabiliteit stijgt in landen waar de interne machtsbalans al wankel is, met Libanon als voorbeeld. De spill-over van het Syrische conflict heeft niet alleen desastreuze gevolgen voor de desbetreffende landen maar kan ook een destabiliserende werking hebben op de interne veiligheid van Europese landen die de effecten kunnen voelen via radicalisering van bepaalde segmenten in hun migrantenbevolking (door ingrijpen in de regio of juist het gebrek daaraan), vluchtelingenstromen, illegale immigratie en economisch instabiliteit. Bovendien vormt voor sommige jihadistische strijders het Westen een legitiem doelwit en kan de veiligheid van NAVO-bondgenoot Turkije in gevaar komen. De spill-over-effecten van de Syrische oorlog maken de verwevenheid tussen externe en interne veiligheid in een gemondialiseerde wereld een realiteit die een duidelijke en eenduidige westerse aanpak vereist.
Richting een transitiedeal? Op het internationale toneel bestaat nog steeds de consensus dat een politieke oplossing het enige middel is om het Syrische conflict te beslechten. Om de bestuurlijke fouten die zijn gemaakt in post-Saddam Irak te voorkomen (bijvoorbeeld de ineenstorting van het Iraakse leger) sturen de VS en EU aan op een oplossing waarbij alleen een hervorming plaatsvindt van het Syrische regime op een manier die de intrede van de oppositie mogelijk maakt, terwijl het voortbestaan van staatsinstituties zoveel mogelijk gegarandeerd blijft. Dat zal een lastige taak worden gezien de samensmelting die het Assad-regime sinds de jaren ‘70 bewust heeft bevorderd tussen staatsinstituties (met name het leger en het veiligheidsapparaat) en leden van de Alawitische gemeenschap (waar de Assad-familie deel van uitmaakt). De hamvraag blijft vooralsnog: welke
13
beleidsopties zijn beschikbaar om het Syrische conflict tot een einde te brengen? Na het falen van de onderhandelingen in januari 2014 bleek al snel dat de oplossing die door velen werd nagestreefd onder de huidige omstandigheden een doodlopende weg is. Dit besef, samen met het aanhoudende gebrek aan politieke wil om militair in te grijpen, het gebrek aan een alternaDe opmars van tieve strategie en de steeds groter wordenIS versterkte het de spill-over naar de buurlanden, maken propagandaverhaal de omvang duidelijk van het probleem van Assad waarvoor de VS en zijn Europese bondgenoten staan. De dynamiek van het conflict wordt met de dag complexer en het uitzaaiende jihadistisch gevaar breidt zich steeds meer uit, gebruikmakend van een vruchtbare voedingsbodem die steeds gevoed wordt door dezelfde factoren die de Syrische oorlog gaande houden. Er zijn drie elementen van mogelijke beleidsopties die de huidige impasse kunnen doorbreken. De langdurige inertie die de westerse beleidsmakers heeft gedomineerd maakt de implementatie van elke beleidsoptie een complexe en een risicovolle operatie die tijd, toewijding en financiële middelen vergt. Gezien de eerder aangestipte risico’s die gepaard gaan met niets doen is de keuze van westerse beleidmakers er simpelweg een tussen interventie, of een langzaam maar zekere ineenstorting van ieder politiek en sociaal orgaan dat landen in de Levant bijeen kan houden. De beleidsopties hieronder staan niet op zichzelf. Ze bevatten elementen die, voor zover mogelijk, samengevoegd kunnen worden tot een coherent pakket aan maatregelen. De eerste optie bouwt voort op het huidige beleid dat gericht is op het indammen van de gevaren van de Syrische oorlog. Het mag duidelijk zijn dat dit beleid de spill-overeffecten van het Syrische conflict en de opmars van IS in Irak en Syrië niet heeft kunnen voorkomen. Desalniettemin zijn er enkele elementen die meer inzet verdienen om de humanitaire risico’s op lange termijn te beperken, de veerkracht van de buurlanden van Syrië te vergroten en hiermee de spill-over-effecten te verminderen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het aanpakken van het ondergefinancierde VN-budget voor regionale hulpprogramma’s dat momenteel voor slechts 46 procent gedekt is, meer steun
14
Katern: Analyse
Ap: 2014nr6
de machtsbalans op de grond ten voordele van de gematigde rebellen verhoogt de druk op het Assad-bewind en zijn bondgenoten om te onderhandelen. In deze situatie overstijgen de kosten van het voortduren van de status quo de baten en zal de neiging van het Assad-regime een exit-strategie op te zoeken groter worden. In het licht van gematigde rebellen wordt voornamelijk gerefereerd aan drie elementen: het commitment aan de doelen van de opstand zoals die geformuleerd werden in maart 2011; het niet aan de bevolking willen opleggen van een bepaalde (religieuze of politieke) ideologie ten aanzien van de inrichting van de politiek en de maatschappij; het commitment aan de werking van het politieke proces in post-Assad Syrië.
verlenen aan de overheden van Jordanië en Libanon om cross-border militaire activiteit aan banden te leggen (inclusief het beter benutten van het mandaat van VN-resolutie 1701 en mogelijke plaatsing van UNIFIL-troepen langs de noordelijke en oostelijke Syrisch-Libanese grens), meer inzet op contraterrorismemaatregelen en het delen van inlichtingeninformatie. De tweede optie is om een regionale overeenkomst te faciliteren tussen de twee rivaliserende landen, Iran en Saoedi-Arabië, die steun verlenen aan hun Syrische proxies. Dat vereist onder meer internationale inzet, een langdurige inspanning door een wederzijds aanvaardbare bemiddelaar (bijvoorbeeld Oman), een publiekelijke onderschrijving van de Saoedische en Iraanse staatshoofden en ten slotte een pakket aan informele en officiële vertrouwenwekkende maatregelen gecombineerd met een poging tot het verkennen van de contouren van een mogelijke regionaal akkoord. Een van de doelen hierbij is om het conflict te de-escaleren door de stroom van wapens en financiële middelen naar de strijdende partijen aan banden te leggen. Het in het verleden aangetoonde pragmatisme in het uitvoeren van buitenlands beleid in Saoedi-Arabië en Iran, het (beperkte) rapprochement dat begin 2014 bereikt is tussen beide landen over de formatie van de huidige Libanese regering en de opmars van gemeenschappelijke vijand IS laten zien dat samenwerking mogelijk is zolang sommige belangen overlappen. De winwinsituatie die ten grondslag moet liggen aan deze regionale deal en de vertaling daarvan naar Syrië zal echter ten koste gaan van het aanpakken van de onderliggende oorzaak van het conflict, namelijk het exclusieve en gewelddadige karakter van het Assad-regime. De derde optie is om de gematigde rebellen in Syrië te voorzien van een command and control-systeem, training, logistieke ondersteuning en wapens. De verandering van
De laatste beleidsoptie vereist leiderschap en inzet van de Verenigde Staten. De invloed van de VS op Saoedi-Arabië en de overlap in de belangen tussen beide landen ten opzichte van Syrië maakt consensus mogelijk. Het bestaan van deze consensus is een vereiste om coherentie te brengen in de geldstromen richting de politieke tak van de Syrische oppositie (SOC) en de militaire tak (VSL). Deze coherentie en coördinatie zal in positieve zin vertaald worden in een betere werking van en interne coherentie in de politieke en militaire takken van de oppositie en maakt een einde aan de polariserende werking van de huidige financieringspatronen. Zoals eerder genoemd voeren de gematigde rebellen momenteel een tweefrontenoorlog tegen het Assad-regime en radicaal-islamitische groepen. Gezien de te rechtvaardigen onwelwillendheid van de VS om grondtroepen in te zetten in de strijd tegen IS, die tevens pas zijn vruchten kan afwerpen wanneer het zenuwcentrum van deze organisatie in Syrië wordt aangepakt, kunnen de gematigde Syrische rebellen dienen als grondtroepen. Het implementeren van deze beleidsoptie vereist zal behalve politieke wil ook tijd vergen, terwijl de aanpak van IS een acute aanpak vereist. De drie genoemde beleidsopties kunnen in verschillende uitkomsten resulteren, variërend van het bijeenhouden van Syrië als één entiteit (op het moment zeer onwaarschijnlijk) tot het uitwerken van een confederale oplossing naar het voorbeeld van de Dayton-akkoorden in Bosnië. Hoe dan ook, het moet duidelijk zijn dat elke transitieovereenkomst die een rol ziet weggelegd voor al-Assad geïmplementeerd en afgedwongen zal worden op basis van de (kortetermijn)belangen van de betrokken regionale en internationale spelers en niet op basis van de wensen van de meerderheid van de Syrische bevolking. In dat geval wordt de werkelijke oorzaak van de Syrische oorlog niet opgelost en rust de transitiedeal op een zeer broze basis. De instabiliteit en de voedingsbodem voor extremisme zullen dan een blijvende factor zijn in de regio.
De Amerikaanse en Russische minister van Buitenlandse Zaken, resp. John Kerry en Sergei Lavrov. In 2013 werd een Amerikaanse aanval op het Assad-regime op het laatste moment afgewend door een Amerikaans-Russisch akkoord (foto: Flickr/United States Mission Geneva)
Nadruk op inclusiviteit en burgerschap De opmars van jihadistische organisaties in Irak en Syrië laat zien hoe het sektarische en corrupte beleid van de regimes in die landen de kiem voor extremisme en radicalisering heeft gelegd. In de context van de Syrische oorlog en de inertie van het Westen heeft deze kiem stevig wortel geschoten, is snel gegroeid, en later dankbaar geoogst door radicaal-islamitische groepen. Iedere oplossing voor deze problematiek moet gebaseerd zijn op een coherente strategie ten aanzien van de oorlog in Syrië én de situatie in Irak. Tegelijkertijd moet het besef er zijn dat het gevecht tegen het jihadistische gevaar niet gewonnen kan worden enkel door het inzetten van de luchtmacht en het toepassen van veiligheidsoplossingen in het kader van de oorlog tegen terrorisme. IS kan alleen de wind uit de zeilen worden genomen door het aansporen van een inclusief beleid dat tot doel heeft de aangewakkerde sektarische sentimenten te deactiveren door het wegnemen van de onderliggende politieke en sociale drijfveren. Dit beleid moet lokaal, regionaal en internationaal worden gesteund. Zolang enkel het veiligheidsaspect op de agenda staat, is het een tijdskwestie voordat IS weer een nieuwe gewelds-
ronde begint in Irak en Syrië en mogelijk ook in Libanon en andere buurlanden. De nadruk op inclusiviteit geldt ook voor de politieke regimes in Syrië en Irak wier voortbestaan (in de huidige vorm) een garantie is voor het sterker en groter worden van IS en voor het voortwoekeren van oorlogen in beide landen, met alle gevolgen van dien. Alléén inclusiviteit en burgerschap kunnen de bevolking in Syrië, en in andere fragiele Arabische landen, beschermen tegen de invloed van radicale, gewelddadige groeperingen. Investeren hierin vergt uiteraard tijd, inzet en politiek commitment, maar is in ons belang.
Iba Abdo is onderzoeksassistent aan het Conflict Research Unit op het Clingendael Instituut voor Internationale Betrekkingen. Ze is tevens co-auteur van een recentelijk verschenen rapport over beleidsopties om het conflict in Syrie te beslechten: www.clingendael.nl/publication/optionsaddressing-syrian-civil-war. Wilt u reageren? Mail de redactie:
[email protected].
‘Boots on the ground’. Het Westen is terughoudend wat betreft ingrijpen in Syrië. Door de opmars van IS komen luchtaanvallen op Syrië weer ter sprake. Obama wil in geen geval opnieuw grondtroepen sturen naar conflicten in het Midden-Oosten (foto: U.S. Marine Corps/Jason W. Fudge)
16
Ap: 2014nr6
Beschouwing
Europees buitenlands en veiligheidsbeleid André Szász
Europa wordt geconfronteerd met externe ontwikkelingen die niet alleen gemeenschappelijke reacties nodig maken, maar ook een gezamenlijk, althans op elkaar afgestemd, coherent extern beleid. Blijft dat uit, dan zal Duitsland zijns ondanks die leegte moeten opvullen. Rusland streeft naar een invloedsfeer die zo veel mogelijk het gebied omvat van de voormalige Sovjet-Unie. Polen, de Baltische en de Scandinavische landen zijn daarover bezorgd. Het openlijkst geeft Polen hiervan blijk: het wenst Amerikaanse troepen op zijn grondgebied, ziet een verband met mogelijke invoering van de euro en pleit voor een gezamenlijk Europees energiebeleid.1 In het Midden-Oosten zijn de lente-illusies vervlogen. De destabilisatie is een nieuwe fase ingegaan. Ook NoordAfrika is instabiel. Repercussies voor Europa blijven niet uit. De immigrantenstroom groeit Italië boven het hoofd; het kan of wil doorstroming niet tegenhouden naar het overige Schengengebied. Reageert dat met inreisbeperkingen, dan komt de kern van de gemeenschappelijke markt in het gedrang. Als daar al een oplossing voor is, dan moet opvang in de regio daarvan deel uitmaken. Voor zover de ontwikkelingen daar al door ons kunnen worden beïnvloed, kan dat alleen met een gezamenlijk beleid. De verhouding van Europa tot de Verenigde Staten is daarbij essentieel. President Obama maakte duidelijk dat Europees free rider-gedrag op defensiegebied voor de VS niet aanvaardbaar is. Stabiliseren of zelfs opvoeren van Europese defensie-uitgaven lijkt alleen denkbaar bij een streven om
ook hun effectiviteit te vergroten door verdere onderlinge samenwerking en specialisatie. Dat impliceert voor Europa, in samenwerking met de NAVO, een toenemende mate van gezamenlijke besluitvorming. Een goede maar ook evenwichtige verhouding met de VS is ook van groot belang bij een streven naar mondiaal evenwichtige financiële en monetaire verhoudingen. Voormalig voorzitter van de FED Paul Volcker pleitte daarvoor in een toespraak in Washington op 21 mei 2014 onder de titel ‘A new Bretton Woods???’. Hij wees er op dat bij alle opsommingen van oorzaken en schuld van de mondiale financiële crisis iets ontbrak wat de crisis mogelijk maakte: een goed functionerend internationaal monetair stelsel, met toezicht op beleid, waar discipline van uitgaat zodat onhoudbare onevenwichtigheden niet te lang voortduren.2 Europa heeft groot belang bij een stelsel dat mondiaal evenwichtige financiële en monetaire verhoudingen bevordert. Daartoe bijdragen kan het alleen met een onderling afgestemd eigen beleid. Er is een neiging om, op gebeurtenissen terugblikkend met kennis van hun afloop, deze voor onvermijdelijk te houden. Maar zonder bondskanselier Helmut Kohl was noch een verenigd Duitsland als NAVO-lid — voorwaarde voor
Beschouwing
Amerikaanse steun, onmisbaar zeker gezien de Europese halfslachtigheid inzake Duitslands eenwording — noch de euro waarschijnlijk.3 Kohl zag beide als twee kanten van één medaille. De euro hield hij alleen voor houdbaar bij verdergaande politieke integratie. Over de inhoud daarvan was hij vaag, maar over één element duidelijk: een gezamenlijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Toen dit in Maastricht niet haalbaar bleek, overtuigde hij zichzelf en anderen dat de daar overeengekomen EMU nog voor het eind van de eeuw een dynamiek naar een politieke unie zou creëren waaraan niemand zich kon onttrekken.4 Politici staan vaker voor de verleiding verwachtingen te verwarren met verlangens, en wensdromen met visie. Toen de Amerikaanse president George W. Bush zich opmaakte Irak binnen te vallen, pleitte onze toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Jaap de Hoop Scheffer vergeefs voor een gezamenlijk Europees standpunt om zo invloed te krijgen op het Amerikaanse beleid.5 En na de Russische inval in de Krim verzuchtte zijn huidige opvolger Frans Timmermans in februari van dit jaar ‘dat de EU geen duidelijk Ruslandbeleid heeft’ en dat de relatie met Rusland ‘op een nieuwe leest’ moet worden geschoeid.6 Uiterlijk na het conflict met Georgië was duidelijk dat Rusland het verlies
van voormalige Sovjetgebieden en de uitbreiding van de NAVO en EU tot aan zijn grenzen niet aanvaardde. Maar tot een effectief Ruslandbeleid van de EU leidde dat niet. In Duitsland lijkt men in regeringskringen tot dat inzicht te komen. Dat bleek onder meer uit een kennelijk gecoördineerd optreden van drie bewindslieden op de jaarlijkse veiligheidsconferentie in München begin februari. Minister van Buitenlandse Zaken Frank-Walter Steinmeier stelde onder meer: Deutschland muss bereit sein, sich außen- und sicherheitspolitisch früher, entschiedener und substanzieller einzubringen.[…] Deutschland will und wird Impulsgeber sein für eine gemeinsame europäische Außen-, Sicherheits- und Verteidigungspolitik. Nur wenn wir unser Gewicht gemeinsam in die Waagschale werfen, im Süden wie im Osten, wird Europas Außenpolitik mehr sein als die Summe vieler kleiner Teile.7 Aan overleg bij crises aan onze grenzen ontbreekt het niet. Dat vond destijds ook plaats bij het conflict rond Georgië, en nu in Oekraïne. Maar overleg als de vlam in de pan slaat heeft een ad-hockarakter. Resulterende stappen
De Duitse minister van Buitenlandse Zaken Frank-Walter Steinmeier. Indien Europa niet tot een gezamenlijk buitenlands en veiligheidsbeleid kan komen, moet Duitsland zijns ondanks die leegte opvullen (foto: Wikimedia/Tobias Kleinschmidt)
18
Beschouwing
zijn geïmproviseerd. Het vind niet plaats in het kader van een gezamenlijk beleid. Dat kan Europa zich steeds minder veroorloven. Crisisbeheersing, als die al lukt, impliceert dat crisispreventie faalde of ontbrak. Reacties die stelselmatig van geval tot geval moeten worden uitonderhandeld zijn onvoorspelbaar. Dat moedigt een tot gokken geneigde tegenpartij aan voldongen feiten te creëren, en vergroot de kans op schendingen van de internationale rechtsorde en een escalerend conflict. De EU heeft behoefte aan een coherent gemeenschappelijk Ruslandbeleid, waarvan een regeling met Rusland inzake Oekraïne onderdeel is. Dat is na de annexatie van de Krim moeilijker te bereiken dan daarvoor. En terwijl de noodzaak toeneemt, daalde Europa’s draagvlak bij het eigen publiek de afgelopen jaren mede door de problemen met de prematuur ingevoerde gemeenschappelijke munt. De beste kansen voor het ontwikkelen van een gezamenlijk beleid biedt ook daarom een pragmatische aanpak.8 Men kan het vergelijken met de Europese monetaire samenwerking. Lang had die een informeel karakter met wisselende deelnemers en speelde zij zich af buiten Verdrag- en EG-procedures. Denkbaar is, dat een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid op zijn beurt een positieve uitstraling zou hebben op de euro. Het moet immers mede In het Middensteunen op Europa’s economische, finanOosten zijn de ciële en monetaire betekenis, en kan lente-illusies zich voor zijn geloofwaardigheid geen vervlogen herhaalde eurocrises veroorloven. Daarom zou het een politieke motivering kunnen opleveren, die nu ontbreekt, om aangegane verplichtingen na te komen, ook als zij gaan knellen.
1.
2.
3.
4.
5.
6. 7.
Dr. André Szász is lid van het Algemeen Bestuur van de Atlantische Commissie. Hij was lid van de directie van De Nederlandsche Bank, in het bijzonder belast met internationale aangelegenheden (1973-1994) en bijzonder hoogleraar Europese studies aan de Universiteit van Amsterdam (19902000). Wilt u reageren? Mail de redactie:
[email protected].
8.
Ap: 2014nr6
In Nederland bepleit ook de Adviesraad Internationale Vraagstukken dit: ‘De EU heeft dringend behoefte aan een geïntegreerd EU-energiebeleid, dat dan ook zo snel mogelijk moet worden vormgegeven. De crisis in Oekraïne kan daartoe onder Europese regeringsleiders het benodigde gevoel van urgentie teweegbrengen. […] De AIV vindt het van belang dat de EU op korte termijn besluit tot de opstelling van een integrale visie ten aanzien van energie. […] hier moet het geopolitieke belang nadrukkelijker dan voorheen in een dergelijke visie worden meegenomen. […] Deze crisis heeft immers uitgewezen dat Rusland niet schuwt machtspolitiek te bedrijven met energie.’ Briefadvies, De EU-gasafhankelijkheid van Rusland, Hoe een geïntegreerd EU-beleid dit kan verminderen. No. 26, juni 2014, blz. 17. Remarks by Paul A. Volcker at the annual meeting of the Bretton Woods Committee Washington DC – May 21, 2014. Eerder werkte Volcker mee aan een rapport van een aantal voormalige internationale deskundigen op monetair gebied, Palais-Royal Initiative, Reform of the International Monetary System: a cooperative approach for the Twenty First Century. February 8th, 2011. In Nederland bracht de AIV een recent rapport uit over het belang van een coherent internationaal economisch en financieel stelsel. Aan het internationale monetaire stelsel wordt hierin weinig aandacht gegeven. Wel wordt gepleit voor ‘een grotere rol van SDRs [bijzondere trekkingsrechten in het IMF] ter aflossing van de rol van de dollar’ aan de basis van dat stelsel. Op de vraag hoe dat te bereiken, waarom het dertig jaar lang niet is gelukt en de SDR sinds zijn invoering geen rol van betekenis heeft gespeeld, wordt nauwelijks ingegaan, hoewel dat in zo een advies aan de regering niet zonder belang zou zijn. Naar betere mondiale financiële verbondenheid, rapport 89, juni 2014, blz. 34, 38. ‘Though, like all outcomes, German unifi cation appears inevitable in retrospect, this was not even remotely selfevident to the statesmen of the 1970s (nor, for that matter, of the 1980s)… […] History will surely give high marks to the tour de force of achieving the unifi cation of Germany while remaining anchored in its Atlantic relationships.’ Henry Kissinger, Years of Renewal, 1999, blz. 612, 617. Bondskanselier Kohl in Handelsblatt van 31 december 1991. Zie ook Hans-Peter Schwarz: Helmut Kohl, Eine politische Biographie, Teil IV (Kanzler der Einheit) en Teil V (Der Architekt des neuen Europa).München, 2012. Rapport commissie van onderzoek besluitvorming Irak (Amsterdam 2010) p. 119, 162-3. In de uitgebreide publiciteit over het rapport werd hieraan vrijwel geen aandacht besteed. NRC Handelsblad 21 februari 2014. Rede von Außenminister Frank-Walter Steinmeier anlässlich der 50. Münchener Sicherheitskonferenz, 01.02.2014. Zie ook Han ten Broeke: ‘Good fences make good neighbours’, Internationale Spectator, april 2013, jrg. 67 nr. 4, blz. 33-35. De fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Kamer D. Samsom sprak zich een jaar later eveneens uit voor ‘een radicale versnelling van de Europese defensiesamenwerking’ in een opiniestuk in de Volkskrant van 23 augustus 2014.
Society for International Development Netherlands and ISS present:
Weapons make the world go round?
© UN Photo
New Spaces for International Engagement
October discussion with Siemon T. Wezeman
(Senior Researcher Arms Transfers and Arms Production Programme at SIPRI) Tuesday 21 October, Institute of Social Studies, The Hague, 16:00 – 17:45 hrs Wars and conflict areas have unfortunately become a daily news item, and one that creeps closer to home than we would like. Wars are no longer just for soldiers fighting battles in the field, but encompass everything and everyone. The arms trade has a tremendous impact on the fighting parties and those that seem far from the front line. How are European countries involved in the conflicts of Syria, Afghanistan, Egypt or anywhere else fighting a battle? How do we as citizens and professionals respond to conflict and think about security? Do our development funds end up financing these wars? Siemon Wezeman is a Dutch Senior Researcher for the Stockholm International Peace Research Institute in Sweden. His areas of research include the monitoring of arms transfers, with particular focus on the Asia–Pacific region and North America, and the use of weapons in conflicts. He also researches military technology and transparency in arms transfers. Since 1992 he has worked with the SIPRI Arms Transfers Programme. He will discuss the problems of arms trade in relation to conflict and international cooperation as well as intervention in conflict areas.
Come and join the discussion at the ISS auditorium on 21 October! Date: Tuesday 21 October Time: 16:00 – 17:45 Location: Auditorium, Institute of Social Studies, Kortenaerkade 12, The Hague This is a lecture in the SID NL 2014-2015 Series ‘New Spaces for International Engagement’, organised in cooperation with NCDO and the International Institute of Social Studies. Visit www.sidnl.org for more information on the programme.
SOCIETY FOR INTERNATIONAL DEVELOPMENT Netherlands Chapter
Registration:
[email protected] Admission: Free for students and SID members, non-members €7,50 (including drink)
Society for International Development www.sidnl.org
[email protected]
20
Ap: 2014nr6
Analyse
Een nieuwe Koude Oorlog?
Lessen van het Warschaupact voor de relatie met Rusland Laurien Crump
Nu de spanningen tussen Oost en West oplopen door de crisis in Oekraïne, zijn de parallellen met de Koude Oorlog makkelijk getrokken. Is er een nieuwe Koude Oorlog ophanden? Heeft de NAVO voor het eerst sinds de ineenstorting van de Sovjet-Unie weer een concreet doel en een concrete vijand? Is het tijd voor een soort ‘containment 2.0’? Deze vergelijking loopt echter spaak op een aantal cruciale punten. En dat is niet noodzakelijkerwijs goed nieuws. De concepten ‘Oost’ en ‘West’ zijn aanzienlijk verschoven sinds het einde van de Koude Oorlog. Alle voormalige Warschaupactlanden, behalve Rusland zelf, maken nu deel uit van de NAVO en — met uitzondering van Albanië — van de Europese Unie. De premier van Polen, Donald Tusk, is zelfs verkozen tot ‘EU-president’. Het Westen is opgerukt tot de grenzen van de voormalige Sovjet-Unie en Rusland zélf, en van een zeker machtsevenwicht, hoe wankel ook, tussen twee bondgenootschappen is geen sprake. Terwijl de EUlidstaten eind augustus hun hoofden bogen over een antwoord op de Oekraïense crisis, gedeeltelijk in aanwezigheid van de Oekraïense president Petro Porosjenko, en de NAVO begin september in Wales bijeenkwam op zoek naar een oplossing, staat Rusland er min of meer alleen voor. Aan de Russische zijde is er geen sprake van een multilateraal kader dat Russisch unilateralisme kan indammen. En dit is een fundamenteel verschil met de situatie in de Koude Oorlog, vanaf de stichting van het Warschaupact in mei 1955. Dit artikel kijkt dan ook naar de evolutie van het Warschaupact in de eerste twintig jaar van zijn bestaan en zijn rol in (Europese) detente in die periode. Het Warschaupact wordt in de meeste analyses van de Koude Oorlog nauwelijks serieus genomen. Het feit dat het OostEuropese bondgenootschap niet meer bestaat speelt dan
ook geen rol van betekenis in de analogieën met de situatie tijdens de Koude Oorlog. Uit uitgebreid onderzoek in (Oost-) Europese archieven blijkt echter dat het Warschaupact niet in de eerste plaats een instrument was van de Sovjet-Unie.1 Het Warschaupact gaf de Oost-Europese lidstaten juist een platform om hun eigen belangen te behartigen en het Sovjetunilateralisme te ondermijnen.
Een ‘cardboard castle’? Het Warschaupact werd opgericht op 14 mei 1955, twee jaar na de dood van Josef Stalin, als antwoord op de integratie van West-Duitsland binnen de NAVO vijf dagen eerder, waardoor de deling van Duitsland de facto was erkend en de status van de Duitse Democratische Republiek (DDR) kwetsbaarder was geworden. Daarnaast vloeide het voort uit een nieuw soort buitenlandbeleid onder Sovjetleider Nikita Chroesjtsjov, die de internationale betrekkingen in OostEuropa op een nieuwe leest wilde schoeien. Eén dag na de oprichting van het Warschaupact verklaarde Chroesjtsjov Oostenrijk neutraal en trok hij de Sovjettroepen terug, tien dagen later vertrok hij naar Joegoslavië om zich met Josip Tito, die door Stalin in de ban was gedaan, te verzoenen, en een half jaar later knoopte hij diplomatieke betrekkingen aan met West-Duitsland.
Ap: 2014nr6
Analyse
21
Hoewel NAVO-medewerkers het Warschaupact destijds meteen bestempelden als een ‘cardboard castle’,2 had het OostEuropese bondgenootschap wel degelijk meer om het lijf. De stichting van het Warschaupact bood de lidstaten (Albanië, Bulgarije, de DDR, Hongarije, Polen, Roemenië en TsjechoSlowakije) meteen al de gelegenheid om mee te denken over beleid binnen het Sovjetblok, iets wat onder Stalin ondenkbaar was, en de Roemeense gezanten zagen dan ook mogelijkheden om in de toekomst meer inspraak te krijgen.3 Alle lidstaten van het Warschaupact hadden belang bij het bondgenootschap: voor de DDR, Polen en Tsjecho-Slowakije werd hun bestaan aan de grenzen van (West-)Duitsland geconsolideerd, voor Bulgarije vormde het een veiligheidsgarantie met de NAVO-landen Griekenland en Turkije aan zijn grenzen en de Albanezen zagen het bestaan van Albanië, dat bedreigd werd door Joegoslavisch irredentisme, verankerd. Het Verdrag van Warschau was echter een bijna letterlijke kopie van het Noord-Atlantisch Verdrag, dat het fundament vormt van de NAVO. Het ‘respect voor de onafhankelijkheid en de soevereiniteit van de staten’ werd onderstreept en Artikel 4, dat alle lidstaten ertoe verplicht een lidstaat die wordt aangevallen te hulp te schieten, lijkt veel op Artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag.4 Hoewel de Sovjet-Unie zelf de soevereiniteit van één van de Warschaupactlidstaten schond door in november 1956 Hongarije binnen te vallen en het Warschaupact in de eerste vijf jaar van zijn bestaan inderdaad een lege huls leek, vond de Sovjetinvasie bewust plaats buiten het raamwerk van het Warschaupact en creëerde het bondgenootschap ten minste in theorie een zeker evenwicht, aangezien de staten aan beide zijden van het IJzeren Gordijn in een bondgenootschap verenigd waren. De Sovjet-Unie had in ieder geval op papier niet meer het recht om unilateraal het buitenlandbeleid van het Sovjetblok te bepalen.
Unilateralisme ondermijnd In de eerste helft van de jaren zestig ontstond er spanning binnen beide bondgenootschappen. Zowel de Sovjetleider Chroesjtsjov als de Amerikaanse presidenten Dwight Eisenhower en zijn opvolger John F. Kennedy hadden moeite om hun Duitse bondgenoten — respectievelijk Walter Ulbricht en Konrad Adenauer — in toom te houden tijdens de tweede Berlijnse crisis, waarin Ulbricht en Adenauer beide leiders probeerden te dwingen om een radicaler standpunt in te nemen ten opzichte van de status van beide Duitslanden. Zo gebruikte Ulbricht in augustus 1961 het Warschaupact als instrument om zijn bondgenoten, waaronder Chroesjtsjov zelf, ertoe te bewegen de bouw van de Berlijnse Muur goed te keuren. Het multilaterale kader van het Warschaupact beperkte op die manier Chroesjtsjovs mo-
gelijkheden om unilateraal te beslissen over de status van Oost-Duitsland. Daarnaast keerden de overige bondgenoten zich in beide bondgenootschappen tegen het unilateralisme dat zowel de SU als de VS tijdens de Cubacrisis in oktober 1962 tentoon hadden gespreid. Aan beide zijden groeide de roep om multilaterale consultatie. Aan Oost-Europese zijde erkende Chroesjtsjov zelfs zijn falen tijdens de Cubacrisis.5 Het Warschaupact werd langzaam maar zeker een instrument om Sovjetinitiatieven te torpederen: in juli 1963 sneuvelde een Sovjetinitiatief om Mongolië toe te laten treden tot het Warschaupact onder druk van de kleinere bondgenoten en in 1964 werd Chroesjtsjov door zijn Poolse en OostDuitse kameraden teruggefloten toen hij ertoe bereid was de Oost-Europese bezwaren over ‘nuclear sharing’ door de zogenaamde ‘Multilateral Nuclear Forces’ (MLF) binnen de NAVO los te koppelen van een mogelijk verdrag over nonproliferatie. In april van datzelfde jaar verklaarde Roemenië zich officieel ‘onafhankelijk’ en in december poneerde de Poolse minister van Buitenlandse Zaken, Adam Rapacki, zonder Sovjetmedeweten binnen de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een voorstel voor een Europese Veiligheidsconferentie. Het ‘respect voor soevereiniteit en onafhankelijkheid’ dat in het Verdrag van Warschau was verankerd begon op een ‘self-fulfilling prophecy’ te lijken en het gedrag van de kleinere bondgenoten binnen het Warschaupact vertoonde steeds meer overeenkomsten met dat van hun tegenhangers binnen de NAVO.
Multilaterale diplomatie Naarmate de spanning binnen beide bondgenootschappen toenam, groeiden de leiders van beide bondgenootschappen
De Berlijnse Muur in aanbouw. Tijdens deze Berlijnse crisis was het juist de leider van de DDR, Ulbricht, die via het Warschaupact goedkeuring wilde afdwingen van zijn bondgenoten, inclusief de Sovjet-Unie, voor de bouw van de Muur (foto: Flickr/Hellebardius)
22
Analyse
meer naar elkaar toe. Verenigd in angst voor de nucleaire dreiging van China, dat in oktober 1964 voor het eerst een atoomwapen had gedetoneerd, streefden zowel Chroesjtsjovs opvolger Brezjnev als de Amerikaanse president Lyndon Johnson ernaar om in 1965 een non-proliferatieverdrag op te stellen. Binnen het Warschaupact stuitte dit plan echter op Roemeens verzet, aangezien de Roemenen in het geheim aan een eigen atoomprogramma werkten, en binnen de NAVO keerden zowel Frankrijk als West-Duitsland zich faliekant tegen de Amerikaanse pogingen om de nucleaire ambities van andere bondgenoten aan banden te leggen. Na talloze multilaterale consultaties en met aanzienlijke inspraak van de Roemenen stemden alle Warschaupactleden in juni 1968 uiteindelijk in met het definitieve verdrag, terwijl aan NAVO-zijde zowel de Fransen als de West-Duitsers het verdrag niet tekenden. In scherp contrast met de ‘Limited Nuclear Test-Ban Treaty’, die tussen de Amerikanen, de Britten en de Sovjets was gesloten in augustus 1963, waren de overige bondgenoten in beide allianties herhaaldelijk geconsulteerd en was de speelruimte van de supermachten aanzienlijk gereduceerd. Tegelijkertijd vormde het Warschaupact een platform voor een ander multilateraal initiatief. Het Poolse voorstel voor een Europese Veiligheidsconferentie, dat in december 1964 in de VN was gelanceerd, werd binnen het Warschaupact uitgewerkt tot een concreet voorstel. Alle Warschaupactlidstaten hadden hier belang bij: Brezjnev profileerde zichzelf graag als vredestichter, de Roemenen zagen het als sleutel tot een normalisering van de diplomatieke betrekkingen met West-Europese landen en gebruikten het ook om de Roemeense diplomatieke betrekkingen met West-Duitsland vanaf januari 1967 — een anomalie binnen het Warschaupact — te rechtvaardigen, en de Polen en de Oost-Duitsers beschouwden het als een manier om de grenzen met Duitsland vast te leggen en het bestaan van de DDR te erkennen. In maart 1969 werden alle Warschaupactlanden het eens over een verklaring over Europese Veiligheid tijdens een multilaterale conferentie in Boedapest. Na vijf jaar van deliberaties en met significante input van alle lidstaten — waarbij sommige Sovjetvoorstellen gesneuveld waren — waren het de Oost-Europese landen die het Westen een voorstel deden om de detente in Europa te waarborgen en om, voor het eerst sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog, in een multilaterale setting bijeen te komen, waarbij ook de kleinere bondgenoten inspraak zouden krijgen over Europese Veiligheid. Ook aan de westerse kant van het IJzeren Gordijn waren de geesten rijp voor een multilaterale conferentie over Europese Veiligheid. Met name de ‘Ostpolitik’ van de
Ap: 2014nr6
West-Duitse minister van Buitenlandse Zaken — en latere bondskanselier — Willy Brandt had ertoe geleid dat het vertrouwen in betrekkingen met Oost-Europa gegroeid was. Het was echter een Oost-Europees initiatief om de Europese Veiligheid in een multilateraal jasje te gieten. Het Warschaupactvoorstel voor een Europese Veiligheidsconferentie werd door de NAVO positief ontvangen. Dit was de eerste keer dat de NAVO een voorstel van het Warschaupact serieus nam en het toont aan dat ook de NAVO-medewerkers zelf het Warschaupact niet langer als ‘cardboard castle’ beschouwden. De zogeheten ‘Boedapestverklaring’ gaf uiteindelijk het startsein voor de ‘Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa’ (CVSE), die in het begin van de jaren zeventig met multilaterale bijeenkomsten in Finland — als neutraal land — begon. Uiteindelijk leidde dit proces van multilaterale bijeenkomsten met afgezanten uit de VS en Canada en alle Europese landen, behalve Albanië, tot het Helsinkislotakkoord uit 1975, waarin enerzijds de grenzen binnen Europa ‘onschendbaar’ werden verklaard, tot grote opluchting van Polen en de DDR, en anderzijds het belang van mensenrechten werd vastgelegd, wat veelal als een westerse overwinning werd gezien. Het feit dat alle Europese landen erin waren geslaagd om tot één akkoord over veiligheid en samenwerking in Europa te komen wordt wel gezien als het hoogtepunt van de detente in de Koude Oorlog. Het was inderdaad een diplomatiek succes van formaat, waarin ook de kleinere Warschaupactlidstaten inspraak hadden gehad. De multilaterale besluitvorming van het Helsinki-slotakkoord had geen kans van slagen als de Oost-Europese leiders binnen het Warschaupact geen ervaring hadden opgedaan met multilaterale diplomatie. Tegelijkertijd was het nog maar het begin van een lange reeks multilaterale conferenties binnen het kader van de CVSE, het zogeheten ‘Helsinkiproces’, waar uiteindelijk ook de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (de OVSE), die zo’n belangrijke rol speelt in de huidige crisis in Oekraïne, uit is voortgekomen. Zo had het Warschaupact een aanzienlijke bijdrage geleverd aan de zogeheten ‘multilateralisering van detente’ in Europa.6 Ook veiligheid was niet langer een unilateraal prerogatief van de beide supermachten.
De invasie in Tsjecho-Slowakije Het groeiende respect voor de soevereiniteit en onafhankelijkheid van de Oost-Europese lidstaten en de krimpende ruimte voor Sovjetunilateralisme lijkt in tegenspraak met de invasie in Tsjecho-Slowakije op 21 augustus 1968, die de
Praagse Lente de kop in moest drukken. Daarnaast lijkt de diplomatieke multilateralisering van het Warschaupact niet te stroken met de militaire maatregelen tegen één van zijn lidstaten. Het Warschaupact stond echter buitenspel tijdens de crisis in Tsjecho-Slowakije en de invasie werd noch militair noch politiek voorbereid binnen het bondgenootschap, zoals vaak wordt verondersteld,7 omdat het Verdrag van Warschau een dergelijke schending van de soevereiniteit niet kon legitimeren. In feite was het juist de angst voor hun eigen soevereiniteit en onafhankelijkheid die met name de Poolse en Oost-Duitse leiders ertoe bewoog om het Kremlin ervan te overtuigen dat een invasie — of, in hun woorden, ‘broederlijke steun’ — in Tsjecho-Slowakije de enige uitweg bood voor het oprukkende ‘imperialisme’ aan de westgrens van dat land. De Russische partijleiding besloot dan ook uitdrukkelijk niet unilateraal tot een invasie in Tsjecho-Slowakije. Integendeel: er was Brezjnev veel aan gelegen om detente niet op de proef te stellen en de situatie niet te laten escaleren. Het waren juist de meer radicale bondgenoten van de Sovjet-Unie die middels multilaterale vergaderingen de druk op het Kremlin opvoerden. Terwijl de Baltische landen en Polen nu druk uitoefenen op de NAVO om hun positie
ten opzichte van Rusland tijdens de crisis in Oekraïne te versterken, oefenden Polen, de DDR, Hongarije en Bulgarije tijdens de Praagse Lente enorme druk uit op het Kremlin om ervoor te zorgen dat de crisis in Tsjecho-Slowakije niet tot de ineenstorting van het Sovjetblok zou leiden. Aangezien Tsjecho-Slowakije ook aan West-Duitsland grensde werd er serieus gevreesd dat de nog niet erkende grens tussen beide landen zou worden aangetast en dat ook de soevereiniteit van Polen en het bestaan van de DDR op het spel zou komen te staan. Waar Polen nu vreest voor een dreiging aan zijn oostgrens vreesde het in 1968 voor een dreiging aan zijn westgrens. Uiteindelijk ging Brezjnev onder druk van zijn radicalere bondgenoten overstag. Hoewel de invasie in het Westen nadrukkelijk werd veroordeeld, kwam de detente tussen Oost en West niet in het geding. De facto werd erkend dat Tsjecho-Slowakije binnen de invloedssferen van de SovjetUnie lag. Binnen het Warschaupact leidde de invasie, die door Roemenië veroordeeld werd, er echter wel toe dat de Roemenen er met succes op hamerden om het principe van non-interventie en de nationale zeggenschap over de nationale militaire troepen vast te leggen in de verklaring voor Europese Veiligheid uit maart 1969. Het was dan ook
Een schoolklas oefent ‘bescherming’ tegen een nucleaire aanval. Leden van het Warschaupact wisten in 1964 met succes de SovjetUnie terug te fluiten in een controverse over een nucleair non-proliferatieverdrag (foto: Flickr/James Vaughan)
24
Ap: 2014nr6
Analyse
de laatste keer dat de Sovjet-Unie intervenieerde in een lidstaat van het Warschaupact. Tijdens de Poolse Crisis in 1980-1981 was non-interventie het officiële beleid van het Kremlin,8 hoezeer dat ook door het Westen betwijfeld werd en — in de historiografie — nog steeds wordt.
Een nieuw ‘empire by coercion’? De situatie tijdens de Koude Oorlog vertoont belangrijke verschillen met de huidige crisis in de verhoudingen tussen de EU, Oekraïne en Rusland. Het unilateralisme, waardoor Poetins beleid zich kenmerkt, werd tijdens de Koude De NAVO zag Oorlog aan banden gelegd door het Warschaupact de multilaterale mechanismes van als een ‘cardboard het Warschaupact. Stalin was de enige castle’ Sovjetleider in de Koude Oorlog die niet gehinderd werd door een multilateraal bondgenootschap. Daarnaast was het Kremlin herhaaldelijk minder antagonistisch naar het Westen toe dan sommige andere Warschaupactlidstaten. Waar Polen en de DDR als buffer dienden voor het oprukkend militarisme uit West-Duitsland en daarom ook vaak radicalere standpunten innamen dan de Sovjet-Unie, grenst Rusland nu aan verscheidene NAVO-lidstaten en dreigen ook de voormalige Sovjetrepublieken, Oekraïne incluis, door de NAVO te worden ‘opgeslokt’. De recente wens van de Oekraïense regering om toe te treden tot de NAVO zal dan ook slechts leiden tot een verder gevoel van isolatie aan Russische kant, vertaald in een nog sterkere geldingsdrang. Met een president die de ineenstorting van de Sovjet-Unie als ‘de grootste geopolitieke catastrofe van de twintigste eeuw’ beschouwt,9 zijn de gevolgen van een dergelijk gezichtsverlies niet te overzien. De houding van Rusland jegens Oost-Europa is dan ook radicaal veranderd sinds het einde van de Koude Oorlog. Waar het Kremlin er tijdens de Koude Oorlog telkens meer toe gedwongen werd om de belangen van zijn Oost-Europese bondgenoten serieus te nemen, heeft Rusland op dit moment nauwelijks Oost-Europese bondgenoten meer over, waardoor het zich gedwongen voelt de Oost-Europese landen die nog niet tot de NAVO zijn toegetreden, maar er wel mee lonken, desnoods met geweld aan zich te binden. De dialoog tussen twee bondgenootschappen, die tijdens de CVSE vruchtbaar leek, is nu onmogelijk.
Ondertussen is Rusland niet langer gebonden aan zijn eigen multilaterale verdrag, maar ziet het zichzelf veeleer gehinderd door het multilaterale front van de NAVO. Het wankele evenwicht tijdens de Koude Oorlog heeft plaatsgemaakt voor een volstrekt asymmetrische machtsbalans. Tijdens de Koude Oorlog zorgde het ontstaan van het Warschaupact er juist voor dat Oost-Europa langzaam maar zeker van een ‘empire by coercion’ begon te veranderen in een multilateraal bondgenootschap, dat in 1991 vreedzaam implodeerde.10 Nu Ruslands voormalige bondgenoten zich bij de NAVO hebben aangesloten en Oekraïne dat ook ambieert, ziet Poetin zich wellicht genoodzaakt om een nieuw ‘empire by coercion’ te bouwen — met alle gevolgen van dien.
Laurien Crump is Universitair Docent in de Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen aan de Universiteit Utrecht. Haar boek The Warsaw Pact Reconsidered: International Relations in Eastern Europe, 1955-1969 verschijnt in januari 2015 bij Routledge (Londen/New York). Wilt u reageren? Mail de redactie:
[email protected].
1. Ik heb met name onderzoek gedaan in het Archiv der Partei-
2.
3. 4.
5. 6.
7.
8.
9. 10.
en und Massenorganisationen der DDR im Bundesarchiv in Berlijn, de Arhivele Nationale Istorice Centrale ale României (ANIC) in Boekarest en de Fondazione Istituto Gramsci van het Archivio Partito Comunista Italiano te Rome. Zie voor dit citaat V. Mastny en M. Byrne (red.), A Cardboard Castle? An Inside History of the Warsaw Pact 1955-1991 (Boedapest en New York, 2005), 1. ‘Notulen van de politburovergadering op 18 mei 1955’, ANIC, Roemeense Arbeiderspartij (RAP) CC, C, 37/1955, 6. Zie voor het Verdrag van Warschau, 14 mei 1955, www.php. isn.ethz.ch en voor ‘The North Atlantic Treaty’, Washington DC, 4 april 1949, www.nato.int. Gesprekken tussen delegaties van de RAP CC en de CPSU CC, Moskou, juli 1964, ANIC, RAP CC, C, 36/1964, 47-48. Zie voor deze term A. Wenger, ‘Crisis and Opportunity. NATO’s Transformation and the Multilateralization of Détente, 1966-1968’, Journal of Cold War Studies 6:1 (2004), 22-74. Zie voor deze veronderstelling bijv. G. Bischof et al. (red.), The Prague Spring and the Warsaw Pact Invasion of Czechoslovakia in 1968 (New York en Plymouth, 2010). Zie V. Mastny, The Soviet non-Invasion of Poland or Poland in 1980/81 and the End of the Cold War, Cold War International History Project Working Paper No. 23 (Washington, 1998). Zie voor dit citaat uit april 2005 bijv. http://news.bbc.co.uk/2/ hi/4480745.stm. Zie voor deze term L. Bohri, ‘Empire by Coercion: The Soviet Union and Hungary in the 1950s’, Cold War History 1:2 (2001), 47-72.
Ap: 2014nr6
25
Overview
Common purpose in an increasingly unpredictable world
The Wales NATO Summit Sir Geoffrey Adams
In an article for Atlantisch Perspectief last year, my Defence Attaché wrote that our common understanding and shared security challenges bring the UK and the Netherlands together as natural partners and allies in the international arena. It was true then and has proved to be true now: In the build up to, and during, the NATO Summit held in Wales on 4 and 5 September the Netherlands and the UK were again strong and supportive partners. This was the first NATO Summit hosted by the UK since the London Summit of 1990, and the biggest summit of any kind hosted in the United Kingdom. As with the London Summit, which marked the end of the Cold War, this one was an important milestone in NATO’s history. We knew from the 2012 Chicago Summit that we would be marking a transition in Afghanistan — where NATO and its allies are currently concluding a 13-year combat mission and preparing for the transition to its Resolute Support mission. But Russia’s aggression against Ukraine and the downing of the MH17 has fundamentally challenged our vision of a secure Europe, and the threat posed by the extremist and self-proclaimed Islamic State in Iraq and Syria only highlighted further that we live in a violent and unstable world. The Summit therefore came at a critical moment for international security and for NATO. So what happened at the Summit?
Russia/Ukraine NATO’s fundamental purpose is to safeguard all its members by political and military means. It has done this successfully for 65 years. With recent Russian aggression in the eastern Ukraine, the Summit was an opportunity to reflect and enhance the Alliance’s comprehensive deterrence posture. And
that is what it did: it sent out a clear message that Russian actions are indefensible and wrong. We stand firmly behind Ukraine’s right to make its own decisions and will continue our efforts to support Ukraine. Furthermore, the Alliance is firmly committed to providing ongoing reassurance to our Eastern allies. I am pleased that both our countries have offered financial assistance and taken the lead in establishing funds for Ukraine. And the launch of a rapid reaction capability, to which both our countries will contribute, and a persistent NATO presence on Eastern Europe allies’ territory, were important Summit outcomes.
Islamic State In the run up to the Summit, it became painfully clear that the international community faces another grave threat: Islamist extremism and, specifically, the threat posed by socalled Islamic State (IS). NATO leaders agreed that we must use all the instruments at our disposal — humanitarian, diplomatic and military — to combat that threat. Although the fight against IS in Iraq must be led by the Iraqis themselves, we need to continue to encourage countries in the region to support this effort, and for NATO allies to show international commitment to tackle IS and support Iraq and its people.
26
Ap: 2014nr6
Overview
Afghanistan Despite these preoccupations, the future of Afghanistan was still an important subject on the agenda of NATO’s leaders. The ISAF mission in Afghanistan will come to an end this year. For the UK it was important to highlight the success of the ISAF mission, and the progress achieved, as it transitions to the Resolute Support Mission from the start of next year. At the Summit, satisfactory pledges were made on the financial sustainment for the Afghan National Security Forces (ANSF). We were also keen that NATO took the opportunity to pay tribute to the sacrifices made by our Armed Forces and their families. And with success: I am very proud that all 28 NATO members signed up to the new Armed Forces Declaration to honour and look after those whose work and sacrifices have delivered our peace and security over the last 65 years. There is a clear commitment there for all of us.
Future of NATO Given the vast array of security challenges we face, it was important that leaders also considered the future of NATO. That meant considering the difficult subject of defence spending. It was one of the UK’s top priorities for the Summit. We take the view that European Allies cannot expect the US taxpayer to continue to underwrite European security. And we are prepared to put our money where our mouth is. Britain is one of the four countries currently spending 2% of its GDP on defence. We have the second largest defence budget in NATO, and the biggest in the whole of the European Union. At the Wales Summit every NATO member pledged to halt any further decline in defence spending, and those members not spending 2% of its GDP on defence pledged to increase expenditure in real terms as GDP grows, and to move towards 2% within a decade. But we also need to allocate our current resources better, and spend on equipment you can actually deploy. Therefore it is important that we have agreed that at least a fifth of our defence budgets should be dedicated to major new equipment. To be honest, the UK hoped for more. Increasing defence spending is of course not easy, and ‘austerity’ is a word in everyone’s lexicon. But the UK has managed to maintain defence spending, while embarking on an ambitious modernisation programme. For example, our Prime Minister announced at the Summit that a second aircraft carrier, the
HMS Prince of Wales, will be brought into service alongside the HMS Queen Elizabeth.
Joint Expeditionary Force Another important Summit achievement was the Joint Expeditionary Force. The JEF is the UK’s initiative to develop a rapidly deployable force capable of conducting the full spectrum of operations, including war-fighting. The intention is to establish the JEF with full operating capability by 2018. Minister Hennis-Plasschaert signed the Letter of Intent on the development of JEF during the Summit, together with Denmark, Estonia, Latvia, Lithuania and Norway.
Summit’s Success The crisis in Ukraine in particular has been a wake-up call to NATO. For me, the most important outcome is that in the face of the crisis, NATO members have shown a real sense of common purpose, resolution and unity. The Wales Summit demonstrated that NATO remains the corner-stone of our security and stability. Everyone can see what NATO stands for, and why it still matters. As Prime Minister David Cameron emphasised in Wales, the entire Summit has reaffirmed the strength and relevance of the Alliance, with defence investment and the transatlantic bond at its heart.
UK/NL Cooperation after the Summit Now the Summit is over, the real work starts. Most of the agreed decisions will require substantial follow-up. With the Netherlands being one of our oldest friends, I look forward us working ever more closely together. I can see many positives. The sentiment in the Netherlands on defence is changing, and it looks as if, after years of drastic cuts, defence will get more money: a ‘trendbreuk’ according to Minister President Mark Rutte. We will also look for more opportunities to enhance our already excellent bilateral cooperation. We already have the UK/NL Amphibious Force and now the Netherlands will be contributing to the Joint Expeditionary Force, we have another vehicle for cooperation. I am confident that this cooperation will grow, not least because, as our Defence Secretary Michael Fallon said during the Summit: ‘We are stronger together’.
Sir Geoffrey Adams is the British Ambassador to the Netherlands. Would you like to react? Mail the editor:
[email protected].
Atlantisch Nieuwsoverzicht
Ap: 2014nr6
TOP
WALES
•
DRAAGVLAK
27
NAVO
STIJGT
Nieuwsoverzicht op het gebied van de trans-Atlantische betrekkingen, Europese veiligheid en het Nederlandse buitenlands beleid
Periode
23 juli 2014 – 11 september 2014
Auteurs
Anne Bakker en Bas Braun
Bronnen
NRC Handelsblad, de Volkskrant, International Herald Tribune, The Washington Post, Financial Times, Le Monde, Frankfurter Allgemeine Zeitung, Jane’s Defence Weekly, CNN, BBC News, e-nieuwsbrieven van Eastweek, RFE/RL Balkan Report en ISN Security Watch, en websites van onder meer de NAVO en andere internationale organisaties
NAVO-top in Wales Besluiten van de top • Op 4 en 5 september vond in Newport, Verenigd Koninkrijk, de tweejaarlijkse NAVO-top plaats. De spanningen in Oost-Oekraïne stonden hoog op de agenda. De NAVO sprak haar steun uit voor Oekraïne en veroordeelde de Russische annexatie van de Krim, de steun van Rusland aan de separatisten en de militaire activiteiten van Rusland in Oekraïne en het Oekraïens-Russische grensgebied. De NAVO-lidstaten committeerden zich aan meer steun voor Oekraïne door de oprichting van vier fondsen. Nederland stelt 400.000 euro beschikbaar voor logistieke steun en zal leiding geven aan één van de fondsen. • Op de top werd besloten tot de oprichting van de Very High Readiness Joint Task Force (VJTF) als onderdeel van de al bestaande NATO Response Force. De snelle interventiemacht wordt operationeel in 2015 en moet binnen 48 uur overal ter wereld inzetbaar kunnen zijn. Deelname zal geschieden op rotatiebasis. Nederland neemt deel aan de VJTF met 130 militairen van de luchtmobiele brigade, aangevuld met een eenheid ondersteuning. • De NAVO-top markeerde het einde van de ISAF-missie in
TOP
WALES
•
Afghanistan. De ISAF-missie wordt begin 2015 opgevolgd door de Resolute Support Mission, een kleinere trainingsmissie. Nederland zal met 100 militairen deelnemen aan deze missie. • Nederland besloot tijdens de NAVO-top toe te treden tot de Britse Joint Expeditionary Force (JEF), evenals Denemarken, Estland, Letland, Litouwen en Noorwegen. De zeven landen van de JEF zullen gezamenlijk gaan trainen ter voorbereiding van een mogelijke inzet. • Tijdens de NAVO-top was er brede steun voor het Framework Nations Concept (FNC), een samenwerkingsverband waarin een groot land met veel defensiecapaciteiten samenwerkt met kleinere landen die over specialistische kennis beschikken. Nederland zal binnen het kader van het FNC de militaire samenwerking met Duitsland intensiveren.
Opinieonderzoek • Voorafgaand aan de NAVO-top in Newport heeft TNS-NIPO in opdracht van de Atlantische Commissie een opinieonderzoek uitgevoerd naar het maatschappelijk draagvlak voor de NAVO, Defensie, en Buitenlandse Zaken. Hieruit blijkt dat de geopolitieke onrust van de afgelopen maanden
DRAAGVLAK Atlantisch Nieuwsoverzicht
haar effect niet heeft gemist op de publieke opinie van Nederlanders. • Driekwart van de Nederlanders (76%) vindt het Nederlands lidmaatschap van de NAVO van tamelijk tot zeer groot belang voor de veiligheid van Nederland. Dat is een zeer forse toename in vergelijking met december 2013, toen iets meer dan de helft (56%) dat vond. Daarmee is de dalende trend in toegekend belang van de NAVO voor de Nederlandse veiligheid – die na 2011 werd ingezet – een duidelijk halt toegeroepen. • Wanneer er wordt gekeken naar de relatie tussen Amerika en Nederland, vindt de overgrote meerderheid van Nederlanders (73%) dat de NAVO een positieve bijdrage hieraan levert. Ook dit percentage is significant hoger dan in december 2013 (62%). Slechts 5% vindt dat de NAVO een negatieve bijdrage aan deze relatie levert. • Nederlanders zijn verdeeld over de ‘noodzaak’ om 5 miljard euro in Defensie te investeren en daarmee te voldoen aan de ‘2%norm’ van de NAVO. 43% van de Nederlanders geeft aan dit tamelijk tot zeer acceptabel te vinden. Een vergelijkbaar percentage (44%) geeft aan dit tamelijk tot zeer onacceptabel te vinden. Zie voor het volledige rapport: www.atlantischecommissie.nl.
NAVO
STIJGT
Atlantisch Nieuwsoverzicht
28
NAVO-TOP Midden-Oosten Israël • Halverwege juli begon Israël een nieuw grondoffensief in de Gazastrook met als strategisch doel het geïntegreerde tunnelnetwerk van Hamas te vernietigen. Hamas wil dat er een einde komt aan de blokkade van de Gazastrook door zowel Israël als Egypte. Het Israëlische offensief werd gesteund door luchtaanvallen, waarbij ook enkele VNscholen het doelwit vormden. De scholen zouden Hamasstrijders en rakketten verschuilen. De internationale gemeenschap heeft veel kritiek geleverd op deze aanvallen. Secretaris-generaal van de VN Ban Ki-moon noemde de bombardementen een “morele schande en een criminele actie.” • Op 26 augustus is er een langetermijnakkoord gesloten tussen Hamas en Israël, na gesprekken met Egypte als bemiddelaar. Israël zal de blokkade van de Gazastrook versoepelen en beide partijen leggen de wapens neer. Na vele vorige overeenkomsten lijkt deze overeenkomst tot nu toe stand te houden. Na een strijd van anderhalve maand staat het dodenaantal in de Gazastrook op circa 2.000, tegen 66 omgekomen Israëlische soldaten. Ongeveer 100.000 Palestijnen zijn op de vlucht geslagen. • Op 28 augustus is de UNDOFmissie, die al sinds 1974 actief is op de Golanhoogte om de vrede tussen Israël en Syrië te bewaren, in een crisissituatie beland. Syrische rebellen van Jabhat al-Nusra (JAN), gelieerd aan Al-Qaida, hebben 44 UNDOFsoldaten ontvoerd. De locatie van de ontvoerde soldaten is vooralsnog onbekend en de eisen
NAVO-TOP
WALES
•
van JAN voor de vrijlating van de soldaten zijn bovendien onduidelijk.
Irak en Islamitische Staat (IS) • Op 8 augustus voerden de Verenigde Staten de eerste luchtaanvallen uit op terreurorganisatie Islamitische Staat (IS, of voorheen ISIS) op Iraaks grondgebied. In de loop van augustus heeft IS echter zijn grip uitgebreid naar Noord- en Oost-Syrië. Terwijl IS zijn terreur en slachtingen van niet-soennitische mensen voortzet, probeert het tevens olievelden en stuwdammen te veroveren. De stuwdammen langs de Eufraat zijn van groot strategisch belang en vormen een belangrijke potentiële financieringsbron voor IS. De Amerikaanse luchtaanvallen zijn er onder meer op gericht IS hierbij te dwarsbomen. • IS heeft zich in de loop van augustus ontpopt tot een aanzienlijk internationaal veiligheidsprobleem, door de operaties die de terreurorganisatie nu internationaal kan uitvoeren. Bovendien vormt de terugkeer van jihadstrijders naar het Westen een groot dilemma. De executie van de Amerikaanse journalist James Foley op 19 augustus, die volgens IS een represaille was voor de voortdurende Amerikaanse luchtaanvallen, resulteerde juist in een geïntensiveerde oorlogvoering van de kant van de VS. • Op 2 september werd door IS een tweede executie uitgevoerd op een Amerikaanse journalist, Steven Sotloff. Volgens IS was dat opnieuw een reactie op Amerikaanse acties, namelijk de toename van de luchtaanvallen op doelen in Noord-Irak. De terreurgroep riep de VS wederom op de luchtaanvallen te staken.
WALES
•
Atlantisch Nieuwsoverzicht
Ap: 2014nr6
DRAAGVLAK President Obama reageerde direct na de tweede executie met de woorden dat “het recht zal zegevieren” en dat “Amerika zich niet laat intimideren.” • Tijdens de speech die Obama gaf op 10 september zei hij dat: “De VS zal samenwerken met een brede coalitie in de strijd tegen IS, waar het ook is, om de terroristische groep omver te werpen en uiteindelijk te vernietigen”. Om dit te realiseren heeft Obama een plan opgezet dat bestaat uit vier onderdelen. Ten eerste wordt het aantal luchtaanvallen in Irak uitgebreid. Ten tweede wil Obama de steun aan lokale milities die vechten tegen IS vergroten. Ten derde moeten plannen voor terrorismebestrijding (bijvoorbeeld de inzet van drones) en samenwerking met internationale partners toekomstige aanvallen door IS voorkomen. Ten slotte blijven de Verenigde Staten humanitaire steun verlenen aan de bevolking in Syrië en Irak die geraakt wordt door het conflict. • Sinds begin september heeft IS het territorium van Koerdistan in Noord-Irak geïnfiltreerd, en zijn de Koerdische Democratische Partij en de Patriottische Unie van Koerdistan zich ook gaan mengen in de strijd tegen IS. Met door het Westen geleverde wapens en hun eigen olie-inkomsten hebben de Koerden milities georganiseerd. Woordvoeders van de peshmerga, de Koerdische strijders, maakten duidelijk dat zij niet aan de kant van het Iraakse leger staan en zich alleen verzetten tegen het deel van IS dat actief is in Koerdisch gebied.
Syrië • In Syrië vecht het Vrije Syrische Leger gelijktijdig tegen het
DRAAGVLAK
Atlantisch Nieuwsoverzicht
Ap: 2014nr6
NAVO
STIJGT
Assad-regime en tegen IS in Noord- en Oost Syrië. In deze gebieden onderneemt IS soortgelijke operaties als in Irak. De organisatie heeft zeer snel en effectief een aantal strategische plaatsen weten te veroveren langs de Eufraat. Het Assad-regime zou sterk verzwakken, mocht het de energie- en inkomstenbronnen uit deze regio’s verliezen. Syrië is een zeer droog land en het Assadregime en de Syrische bevolking zijn daarom sterk afhankelijk van de Eufraat-rivier voor hun watervoorraad. • Inmiddels heeft het conflict in Syrië volgens de VN aan 191.000 mensen het leven gekost en zijn er 9 miljoen Syriërs, bijna de helft van de bevolking, op de vlucht geslagen. Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen Guterres noemt het “de grootste humanitaire ramp van onze eeuw.”
•
STRIJD
Oekraïne • Het vliegtuigongeluk met vlucht MH17 op 17 juli heeft de relatie tussen Europa en Rusland verder op scherp gezet. Westerse landen verdenken Rusland van de levering van het BUK-raketsysteem waarmee vlucht MH17 vermoedelijk is neergeschoten. • Op 22 juli stemt het Oekraïense parlement in met een mobilisatievoorstel van president Porosjenko. Door het voorstel wordt het mogelijk alle Oekraïense mannen tot 50 jaar die geschikt zijn voor militaire dienst te mobiliseren. • De Europese Unie maakt op 26 juli bekend extra sancties op te leggen aan Rusland. 15 mensen en 18 instanties, onder wie voormalig premier Fradkov, zijn toegevoegd aan de sanctielijst. Deze sancties worden op 29 juli uitgebreid met gezamenlijke Europees-
29
TEGEN
IS
Amerikaanse sancties. De nieuwe sancties stellen een verbod in op de export van technologieën naar de Russische olie- en defensieindustrie en de toegang tot kapitaal voor Russische banken wordt begrensd. Frankrijk is van plan door te gaan met de levering van oorlogsschepen aan Rusland, ondanks de sancties. Rusland beantwoordt de EuropeesAmerikaanse sancties door op 6 augustus aan te kondigen een jaar lang landbouwproducten te zullen weren van de landen die sancties tegen Rusland hebben opgelegd. • Eind juli herovert het Oekraïense leger grote stukken van de Donbas-regio op de pro-Russische separatisten. Het leger is opgerukt tot aan Donetsk en Loehansk en probeert een wig te drijven tussen de twee steden. • Dagenlang wordt een konvooi met Russische hulpgoederen
Een Yezidi-meisje met een wapen als bescherming tegen IS. IS moordt op grote schaal andere bevolkings- en geloofsgroepen uit. De Verenigde Staten proberen een coalitie te smeden om IS ‘omver te werpen en te vernietigen’ (foto: Flickr/Adam Rifkin)
NAVO
STIJGT
•
STRIJD
Atlantisch Nieuwsoverzicht
TEGEN
IS
Atlantisch Nieuwsoverzicht
30
TOP
WALES
•
tegengehouden aan de grens met Oekraïne. Westerse landen en Oekraïne vrezen dat de humanitaire missie een dekmantel is voor een militaire invasie. Het Russische konvooi steekt uiteindelijk zonder toestemming van Oekraïne de grens over. De Oekraïense regering spreekt van een invasie, maar houdt de vrachtwagens niet tegen. De Verenigde Staten, de NAVO en de Europese Unie veroordelen de actie van Rusland. Er blijft onduidelijkheid bestaan over de inhoud van de vrachtwagens. • Op 25 augustus ontbindt president Porosjenko vroegtijdig het Oekraïense parlement. Hierdoor maakt hij de weg vrij voor parlementsverkiezingen, die plaats zullen vinden op 26 oktober. Porosjenko verklaart dat “de samenstelling van het huidige parlement niet strookt met het politieke sentiment in de Oekraïense samenleving.” Het nieuwe parlement moet de veranderde politieke situatie in Oekraïne weerspiegelen. • Op 26 augustus arresteert het Oekraïense leger 10 Russische parachutisten. Geruchten dat Russische militairen actief zijn op Oekraïens grondgebied lijken daarmee bevestigd. Rusland verklaart dat de militairen “per ongeluk” de grens zijn overgestoken. De Verenigde Staten, Duitsland en Oekraïne spreken van een “Russische invasie in Oekraïne.” • Op 28 augustus begint een nieuw front in Oost-Oekraïne bij de plaats Novoazovsk. Via Novoazovsk willen de pro-Russische separatisten de toegang zeker stellen tot Marioepol, een strategisch belangrijke toegangsplaats tot de Zee van Azov. De pro-Russische separatisten winnen terrein op het Oekraïense leger.
TOP
WALES
•
DRAAGVLAK • Premier Jatsenjoek maakt bekend dat Oekraïne toe wil treden tot de NAVO. Om dit mogelijk te maken moet het Oekraïense parlement een wet intrekken uit 2010 die bepaalt dat Oekraïne zich niet zal binden aan een militair blok. • Op 5 September komen in Minsk vertegenwoordigers van Oekraïne en Rusland bijeen in het bijzijn van waarnemers van de OVSE. Er wordt een akkoord bereikt over een bestand tussen het Oekraïense regeringsleger en de pro-Russische separatisten dat nog dezelfde dag ingaat. Het bestand komt vrijwel meteen onder druk te staan door militaire confrontaties tussen beide partijen. • Ondanks het bestand werkt de Europese Unie aan nieuwe sancties. Op 8 september wordt overeenstemming bereikt over nieuwe sancties die de toegang van Russische bedrijven tot de Europese kapitaalmarkt verder bemoeilijken. Ook worden nieuwe personen toegevoegd aan de zwarte lijst. Door onenigheid tussen de lidstaten wordt de implementatie van de sancties aanvankelijk uitgesteld, maar op 11 september worden ze alsnog van kracht. Rusland dreigt met het sluiten van het luchtruim voor westerse vliegtuigmaatschappijen.
Europese Unie • Op 30 augustus heeft de Europese Raad de Poolse centrum-rechtse premier Donald Tusk benoemd als zijn nieuwe voorzitter. Tevens werd de sociaal-democratische Federica Mogherini, de huidige Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken, verkozen tot Hoge vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid.
DRAAGVLAK Atlantisch Nieuwsoverzicht
Ap: 2014nr6
NAVO
STIJGT
• De samenstelling van de Europese Commissie, onder leiding van Jean-Claude Juncker, werd op 10 september bekend gemaakt. De Commissie, die zal bestaan uit 9 vrouwen en 19 mannen, kent 7 vicevoorzitters. De vicevoorzitters zullen clusters van eurocommissarissen aansturen. Minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans zal voor Nederland plaatsnemen in de Commissie als ‘eerste vicevoorzitter’. Tevens zal Timmermans verantwoordelijk zijn voor Europese regelgeving, relaties tussen de Europese instellingen, rechtsregels en fundamentele rechten. De kandidaten moeten nog worden goedgekeurd door het Europees Parlement.
Nederland • In het kader van de Baltic Air Policing (BAP)-missie stelt Nederland van 5 september tot eind december 5 F-16’s beschikbaar. De toestellen zullen vanuit vliegbasis Malbork in het noordoosten van Polen het luchtruim boven Estland, Letland en Litouwen bewaken. Naast patrouilleren hebben de F-16’s een Quick Reaction Alert-functie en voeren zij oefeningen uit met de Poolse luchtmacht en AWACSradarvliegtuigen. • De Baltische staten beschikken zelf niet over jachtvliegtuigen. Om hun luchtruim te beschermen leveren NAVO-lidstaten in het kader van de BAP-missie per toerbeurt van vier maanden gevechtstoestellen. Sinds begin dit jaar is het aantal vliegtuigen voor de missie uitgebreid, als reactie op de Oekraïnecrisis.
NAVO
STIJGT
Europe in the World: Peace and Security What is the importance and meaning of Europe in the world?
Vaira Vīķe-Freiberga former president of Latvia
Jonathan Holslag professor International Relations
Date: October 28, 2014 - start 17.00h Location: Kloosterkerk, The Hague Tickets: € 12,50 More information and registration: www.europelecture.com
6 2014 • Jaargang 38 Prijs € 4,95