Kansen voor de zuivelketen na 2015
Verantwoord blijven ontwikkelen binnen maatschappelijke randvoorwaarden
Plan van aanpak voor de zuivelsector d.d. 1 juli 2013 1
Voorwoord Voor u ligt het plan van aanpak van de zuivelsector met concrete acties voor het ontwikkelen van de zuivelketen richting 2020 binnen de door de rijksoverheid gestelde doelen van het mestbeleid en alle overige aan de melkveehouderijsector gerelateerde milieudoelen. Het plan van aanpak van de zuivelsector maakt deel uit van een totale aanpak van de veehouderijsectoren, waarvoor het plan is opgesteld door het gezamenlijke bedrijfsleven. Dit plan van aanpak wordt als bijlage van het totale plan aangeboden aan de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 1 juli 2013. Het plan van aanpak van de zuivelsector toont aan dat een ontwikkeling van de zuivelketen met een toename in melkvolume tot +10% en tot +20% in 2020 mogelijk is binnen de door de rijksoverheid gestelde milieurandvoorwaarden. De afgelopen jaren hebben laten zien dat de ontwikkeling van de zuivelketen sterk bepaald wordt door enerzijds de melkprijs en anderzijds de voer- en overige kosten. Met name de voerkosten zijn de laatste jaren sterk opgelopen. Het laatstgenoemde en de beschikbaarheid van ruwvoer in Nederland maakt een toename in melkvolume tot +10 % het waarschijnlijke scenario en tot +20% een mogelijk scenario voor de ontwikkeling van de zuivelketen. De zuivelketen bouwt in het plan van aanpak voort op drie sporen, waarmee de afgelopen jaren al resultaten zijn geboekt: 1) sturen op het verbeteren van de mineralenefficiëntie op bedrijfsniveau, 2) optimaal benutten van de fosfaatgebruiksruimte van gras- en bouwland door de melkveehouderijsector, 3) verwerken van rundveemest voor afzet buiten de Nederlandse mestmarkt. Voor elk van deze drie sporen wordt ingegaan op de resultaten tot nu toe, de concrete stappen richting 2015 en de voorgenomen stappen richting 2020. Voor het doorrekenen van de effecten van de acties in het plan van aanpak op de doelen van het fosfaatbeleid en de afgeleide milieudoelen (ammoniak en broeikasgassen) is een opdracht verstrekt aan het CLM en Wageningen UR LEI (zie bijgevoegd CLM/LEI-rapport, 2013). Sinds 2011 wordt de voortgang op o.a. de milieudoelen van de zuivelketen in opdracht van NZO en LTO Nederland jaarlijks gemonitord door Wageningen UR met behulp van het LEI BINternet. De resultaten van dit plan van aanpak komen terug in deze jaarlijkse sectorrapportage. Met dit voorliggende plan van aanpak beantwoordt de zuivelketen aan het verzoek van de rijksoverheid om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor het ontwikkelen van de melkveehouderijsector binnen de door de rijksoverheid gestelde milieurandvoorwaarden én de voortgang op transparante wijze te rapporteren aan de maatschappij.
C.C. ’t Hart
C. Romijn
voorzitter Nederlandse Zuivel Organisatie namens LTO Nederland
voorzitter vakgroep melkveehouderij
2
1. Inleiding De Nederlandse zuivelsector verkeert in gunstige omstandigheden: het klimaat en de bodem zijn goed voor melkvee. Nederland heeft een strategische ligging in Europa met goede afzetmogelijkheden en een uitstekende logistieke infrastructuur. Het zuivelcluster biedt 44 duizend voltijd banen. De exportwaarde is tussen 2005 en 2012 gegroeid met gemiddeld 7% per jaar – ondanks een economische crisis. De zuivelsector levert hiermee een flinke bijdrage aan de verdiencapaciteit van Nederland. In sommige delen van de wereld groeit de markt voor zuivel gestaag. Zoals alle landbouw, legt ook de melkveehouderij beslag op schaarse natuurlijke bronnen. Het antwoord op de groeiende vraag naar zuivel kan dan ook niet worden gevonden in het gebruik van meer landbouwgrond. Met de consumentenvraag groeit wereldwijd ook de vraag naar kennis en technologie voor hogere productiviteit in een duurzame melkveehouderij. De groeiende vraag biedt Nederland grote kansen voor zowel zuivel- als kennisexport, o.a. naar opkomende landen in Azië en Afrika (zie Lang Houdbaar, Roland Berger Strategy Consultants/NZO, Zoetermeer, 2013). Het verder ontwikkelen van de Nederlandse zuivelketen is alleen mogelijk als wordt voldaan aan de voorwaarden van de Nederlandse samenleving. In 2008 hebben de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) en LTO Nederland dan ook de krachten gebundeld in de Duurzame Zuivelketen. Dit is een initiatief waarbij de zuivelindustrie en melkveehouders ketenbreed streven naar het wereldwijde koploperschap van de Nederlandse zuivelsector op het gebied van duurzaamheid. Binnen de Duurzame Zuivelketen wordt resultaatgericht gewerkt aan een integrale benadering van verduurzaming met concrete doelen voor 2020 op de thema’s klimaat en energie, diergezondheid en dierenwelzijn, weidegang alsmede biodiversiteit en milieu (zie www.duurzamezuivelketen.nl). Jaarlijks wordt de voortgang op de doelen gemonitord door Wageningen UR met behulp van het LEI BINternet en de resultaten gepubliceerd in een sectorrapport. De rijksoverheid biedt binnen het kader voor het streven naar een duurzame veehouderij ruimte voor een sterk agrarisch ondernemerschap. Hierbij hoort een zakelijke relatie tussen rijksoverheid en sector, waarbij de verantwoordelijkheid om binnen de gestelde milieurandvoorwaarden te produceren bij de sector ligt. Het doel van het mestbeleid (schoon grond- en oppervlaktewater en een schone lucht) staat voor de rijksoverheid voorop. De sector is uitgenodigd uiterlijk 1 juli 2013 te komen met plannen voor de realisatie van voldoende mestverwerkingscapaciteit en aanvullende maatregelen. De rijksoverheid stelt als voorwaarde dat de plannen concreet zijn en gericht zijn op de realisatie van de doelen van het mestbeleid en alle overige aan de veehouderij gerelateerde milieudoelen. De verantwoordelijkheid van de sector wordt benadrukt in de passage: “Mocht blijken dat de sector deze verantwoordelijkheid niet waar kan maken, dan is ingrijpen van de rijksoverheid in de omvang van de veehouderij onvermijdelijk”. 1 Dit plan van aanpak is specifiek opgesteld om het introduceren van dierrechten in de melkveehouderijsector te voorkomen.
1
3
Brief Tweede Kamer ‘Voornemen verdere behandeling wijziging Meststoffenwet, EZ d.d. 18 januari 2013’.
Het plan van aanpak is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk is het uitgangspunt opgenomen dat de zuivelketen kan ontwikkelen richting 2020 met een waarschijnlijke toename in melkvolume tot +10% en een mogelijke toename tot +20% ten opzichte van 2011. In hoofdstuk 2 is een korte omschrijving gegeven van de voor de zuivelketen relevante milieurandvoorwaarden (fosfaat, ammoniak en broeikasgassen) van de landen tuinbouw. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het theoretische fosfaatoverschot berekend van de melkveehouderijsector op basis van het bovenstaande uitgangspunt 2. Ook wordt in dit hoofdstuk de benutbare fosfaatplaatsingsruimte voor de melkveehouderijsector in beeld gebracht. Vervolgens wordt in hoofdstukken 4 en 5 ingegaan op de mestverwerkingscapaciteit en aanvullende maatregelen met het effect daarvan op de fosfaatproductie, ammoniakemissie en broeikasgasemissie. De resultaten van de vorige hoofdstukken worden overzichtelijk samengevat in hoofdstuk 6. Ter afsluiting volgt in hoofdstuk 7 de conclusie dat de melkveehouderijsector ontwikkelt richting 2020 binnen de door de rijksoverheid gestelde milieurandvoorwaarden.
2
Een toename in melkvolume tot +10% of tot +20% richting 2020 betekent respectievelijk een lichte afname (ca. -4%) en toename (ca. +5%) van de melkveestapel (melkkoeien en jongvee) ten opzichte van 2002. De Nederlandse melkveestapel is afgenomen van 2.739.059 dieren in 2002 (referentiejaar) naar 2.671.620 dieren in 2012 (CBS Statline). Uitgaande van een stijging van de gemiddelde productie per koe (8.600 kg) richting 2020 ten opzichte van 2009 (7.811) kg zal de melkveestapel bij een toename in melkvolume tot +10% afnemen tot 2.600.000 dieren en bij een toename in melkvolume tot 20% stijgen tot 2.840.000 dieren in 2020 (CLM/LEI, 2013).
4
2. Milieurandvoorwaarden De overheid is verantwoordelijk voor het vaststellen van de milieurandvoorwaarden voor de ontwikkeling van de land- en tuinbouw. De zuivelketen is met de andere dierlijke- en plantaardige ketens medeverantwoordelijk voor het ontwikkelen van de land- en tuinbouw binnen deze milieurandvoorwaarden. Specifiek voor de zuivelketen betreft het de milieurandvoorwaarden met betrekking tot fosfaat, ammoniak en broeikasgassen. De overige milieurandvoorwaarden voor de land- en tuinbouw (geur en fijn stof) spelen hooguit op lokaal (provincie, gemeente) niveau. Deze zijn dan ook niet opgenomen in dit plan van aanpak. In de volgende paragrafen worden de voor de zuivelketen relevante milieurandvoorwaarden voor de land- en tuinbouw kort beschreven. Ook wordt voor elke milieurandvoorwaarde beschreven wat de betekenis hiervan is voor het ontwikkelen van de zuivelketen met een toename in melkvolume tot +10% en tot +20% richting 2020. Fosfaat3 In het mestbeleid zijn voor gras- en bouwland gebruiksnormen vastgesteld die afhankelijk zijn van het gewas en de fosfaattoestand van de bodem. Daarnaast zijn in het Vierde en eerdere Actieprogramma’s de derogatievoorwaarden gekoppeld aan het productieniveau van fosfaat (173 miljoen kg) in 2002 (zie Derogatiebeschikking EU, 8 december 2005). De verwachting is dat dit fosfaatplafond ook wordt opgenomen in het Vijfde Actieprogramma (2014-2017). Ten tijde van het vaststellen van het plafond bedroeg de fosfaatproductie van de melkveestapel 84,9 miljoen kg. Per 1 januari 2014 wordt een wijziging van de Meststoffenwet van kracht, waarin is opgenomen dat een percentage van het fosfaatoverschot op bedrijfsniveau verplicht moet worden verwerkt. Voor de zuivelketen betekent deze milieurandvoorwaarde dat de melkveehouderijsector in 2014, 2015 en richting 2020 bijdraagt aan een evenwicht op de mestmarkt in Nederland en voldoende mestverwerkingscapaciteit voor het verplicht te verwerken deel van de fosfaatproductie voor afzet buiten de Nederlandse mestmarkt. Mocht het fosfaatplafond (173 miljoen kg) van kracht blijven in het Vijfde Actieprogramma (20142017), dan blijft ook de fosfaatproductie van de melkveehouderijsector beneden de fosfaatproductie (84,9 miljoen kg) van 2002. Ammoniak In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) worden momenteel afspraken uitgewerkt tussen de rijksoverheid en de land- en tuinbouw over generieke maatregelen voor het verlagen van de ammoniakemissie met ca. 10 kton. De generieke maatregelen zijn opgedeeld in voer- en managementmaatregelen (ca. 5 kton) en stalmaatregelen en emissiearme mestaanwending (ca. 5 kton).
3
Naast fosfaat zijn in het mestbeleid voor gras- en bouwland gebruiksnormen voor de totale werkzame stikstof uit dierlijke mest en kunstmest vastgesteld die afhankelijk zijn van het gewas, grondsoort en gebruik. In de Derogatiebeschikking (2005) is als voorwaarde opgenomen dat ook de stikstofproductie het niveau van 2002 niet mag overschrijden. In 2002 was de totale stikstofproductie 504 miljoen kg, waarvan 279 miljoen kg werd geproduceerd door de melkveestapel. De betekenis voor de zuivelketen met betrekking tot nitraat ligt in het verlengde van fosfaat.
5
De generieke maatregelen worden in een nog nader te specificeren tijdspad tot 2030 geïmplementeerd en leveren de land- en tuinbouw regionaal een ontwikkelruimte op van ten minste 5,6 ton. Bovenstaande generieke maatregelen voor de land- en tuinbouw komen bijna volledig (ca. 9 kton) voor rekening van de melkveehouderijsector4. Voor de zuivelketen betekent dit dat de melkveehouderijsector de ammoniakemissie met ca. 5 kton verlaagt richting 2020 ten opzichte van 2011. Het overige deel (ca. 4 kton) wordt voor het grootste deel verlaagd in de daaropvolgende jaren richting 2030. Daartegenover staat dat de land- en tuinbouw over de hele periode ruimte krijgt tot ten minste 5,6 kton voor bedrijfsontwikkeling van melkveehouderijbedrijven. Broeikasgassen In 2008 heeft de rijksoverheid met de land- en tuinbouw het convenant ‘Schone & Zuinige agrosectoren’ afgesloten. Destijds zijn hierin doelen opgenomen voor de reductie van broeikasgassen, energiebesparing en duurzame energieproductie. In de daaropvolgende kabinetsperioden zijn de doelstellingen enkele keren aangepast. Op dit moment is het doel van de rijksoverheid het realiseren van een broeikasgasreductie met 20% in 2020 ten opzichte van 1990. Daarnaast is het doel in 2020 het aandeel van duurzame energie 16% te laten bedragen van totale energieproductie. Beide nationale doelstellingen zijn in lijn met de die van de Europese Unie5. Voor de zuivelketen betekent dit dat de melkveehouderijsector de broeikasgasemissie met 20% in 2020 ten opzichte van 1990 verlaagt. Een deel van de verlaging wordt gerealiseerd door het winnen van groen gas en groene energie uit monovergisting. Hiermee draagt de melkveehouderijsector ook bij aan de doelstelling voor duurzame energieproductie (16% van totaal in 2020), die ruim wordt gerealiseerd door de land- en tuinbouw tezamen met de bosbouw.
4
Afhankelijk van het Monitoringsplan PAS (2014 en daarna elke 3 jaar) wordt de door de melkveehouderijsector te realiseren verlaging van de ammoniakemissie geactualiseerd. 5 In het in 2008 afgesloten convenant ‘Schone en Zuinige agrosectoren’ is een broeikasgasreductie opgenomen van 30% in 2020 ten opzichte van 1990 en voor duurzame energie 20% van de totale energieproductie in 2020. Later heeft de rijksoverheid deze doelstellingen bijgesteld tot 20% (broeikasgassen) conform de EU en 16% (duurzame energieproductie).
6
3. Theoretisch fosfaatoverschot
Voor het berekenen van het theoretisch fosfaatoverschot in de zuivelketen worden de fosfaatproductie en plaatsingsruimte van de door de melkveehouderijsector in gebruik zijnde gronden berekend onder de aanname dat het melkvolume toeneemt tot +10% en tot +20% in 2020 ten opzichte van 2011. Fosfaatproductie In tabel 1 is een overzicht gegeven van de (theoretische) fosfaatproductie in 2011, 2014, 2015 en 2020 (CLM/LEI, 2013). De berekening van CLM/LEI is gebaseerd op gegevens van Centraal Bureau Statistiek (CBS), LEI BINternet, Productschap Zuivel en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Voor de volledigheid is ook de fosfaatproductie van de melkveestapel in 2002 opgenomen: het referentiejaar voor het fosfaatplafond (173 miljoen kg voor alle veehouderijsectoren) in de Derogatiebeschikking (8 december, 2005). Tabel 1. Fosfaatproductie in 2002 (referentie), 2011 en een theoretische fosfaatproductie voor 2014, 2015 en 2020 bij een toename van melkvolume tot +10% en tot +20% (in miljoen kg)ab Fosfaatproductie a
2002ref 85
2011 79
2014c 80
2015 81
2020 (+10%) 84
2020 (+20%) 91
In de berekening van de theoretische fosfaatproductie is een daling van de fosfaatexcretie met 3 miljoen kg verdisconteerd die optreedt als gevolg van een autonome toename van de melkproductie per koe tussen 2011 en 2020. bFosfaatproductie in referentiejaar 2002 bedroeg 84,9 miljoen kg fosfaat cExtrapolatie van tabel uit rapport van CLM/LEI (2013), waarbij een geleidelijke toename van de fosfaatproductie (+0,5 miljoen kg per jaar) wordt verondersteld.
Uit tabel 1 blijkt dat de fosfaatproductie sinds het vaststellen van het fosfaatplafond (2002) in de melkveehouderij is afgenomen met 6 miljoen kg tot 79 miljoen kg in 2011 bij een vergelijkbaar melkvolume. Hoewel het melkquotum vanaf 2009 jaarlijks met 1% is verruimd, is de melkveestapel vrijwel gestabiliseerd. De aanname van een toename van het melkvolume richting 2020 tot 10% en tot 20% betekent dat de fosfaatproductie in theorie oploopt tot respectievelijk 84 miljoen kg en 91 miljoen kg in 2020. Naar verwachting zal de fosfaatproductie door het toepassen van voer- en managementmaatregelen tussen 2011 en 2020 beneden de fosfaatproductie van 2002 blijven. Fosfaatgebruiksruimte De mest in de melkveehouderijsector kan grotendeels worden aangewend op de eigen grond. Berekeningen van het CLM/LEI (2013) tonen aan dat de melkveehouderijsector in theorie tussen 64 en 69 miljoen kg fosfaatplaatsingsruimte heeft, onder de aanname dat 20% van de grond wordt gebruikt als maïsland (LEI BINternet). De laagste waarde is gebaseerd op het huidige aantal melkveebedrijven dat de fosfaattoestand heeft bepaald, opgegeven en geregistreerd bij Dienst Regelingen (DR). De hoogste waarde wordt gehaald onder de aanname dat alle overige melkveebedrijven dit ook doen. In 2012 is het al voor 2/3 van deze groep melkveebedrijven aantrekkelijk om de fosfaattoestand te laten bepalen en zo de plaatsingsruimte op het bedrijf te vergroten (CBS Statline).
7
In 2014 en 2015 is het te verwachten dat deze bedrijven in ieder geval de fosfaattoestand gaan bepalen, opgeven en registreren bij DR. Daarmee wordt de realistisch haalbare fosfaatplaatsingsruimte vastgesteld op 67 miljoen kg (zie tabel 2). Mochten de resterende 1/3 van deze groep melkveebedrijven de relatief eenvoudige weg van het registreren van de fosfaattoestand eveneens benutten dan komt de plaatsingsruimte uit op het maximaal haalbare 69 miljoen kg fosfaat. De berekening van de plaatsingsruimte voor fosfaat is gebaseerd op de oppervlakte die in gebruik is in de melkveehouderijsector en geregistreerd bij DR. Ook nu al wordt een deel van de mest afgezet via vaste afspraken en aangewend op grond van derden. Hoewel deze grond niet in eigendom is van de melkveehouderijsector wordt deze wel langjarig gebruikt door de melkveehouderijsector. Het ligt voor de hand dat deze vaste afspraken ook na 2015 blijven bestaan. Bij een toename van het melkvolume neemt ook de benodigde hoeveelheid ruwvoer toe. De extra ruwvoerbehoefte kan in de praktijk alleen opgevangen worden door teelt binnen Nederland. Hierdoor mag verwacht worden dat het aantal vaste afspraken tussen melkveehouders met o.a. akkerbouwers (voer voor mest) zal toenemen. Op basis van de huidige vaste afspraken voor mestafzet wordt verondersteld dat de melkveehouderijsector 5 tot 7 miljoen kg extra plaatsingsruimte heeft bovenop de plaatsingsruimte op eigen grond. Recente cijfers van ‘Transporten dierlijke mest 2009’ en ‘Vervoer dierlijke mest d.d. 28 februari 2013 van DR laten zien dat de berekeningen van CLM/LEI (2013) voldoende hard zijn voor het opnemen van 5 tot 7 miljoen kg extra plaatsingsruimte op door de melkveehouderijsector langjarig gebruikte gronden. Ook hier wordt de realistische haalbare 5 miljoen kg fosfaatplaatsingsruimte gehanteerd, waarmee de totale plaatsingsruimte van fosfaat in de melkveehouderijsector in 2014, 2015 en daarna wordt vastgesteld op 72 miljoen kg (zie tabel 2). De plaatsingsruimte kan verder oplopen bij het afsluiten van nieuwe ‘voer-mest’ afspraken bij een toenemende behoefte aan ruwvoer in de melkveehouderijsector richting 2020. De plaatsingsruimte bij de overige grondgebonden sectoren bedraagt, eveneens afhankelijk van de registratie van de fosfaattoestand van de bodem, tussen 52 en 63 miljoen kg fosfaat. In 2012 wordt hiervan ca. 7 miljoen kg fosfaat benut door de melkveehouderijsector. De verwachting is dat er ook richting 2020 vraag blijft naar rundveemest vanuit met name de akkerbouwers en vollegrondstelers. Fosfaatoverschot Uit de berekeningen van de fosfaatproductie en de fosfaatplaatsingsruimte op eigen grond en langjarig gebruikte grond van derden volgt het theoretische fosfaatoverschot van de melkveehouderijsector (zie tabel 2).
8
Tabel 2. Fosfaatproductie, plaatsingsruimte en fosfaatoverschot in 2002 (referentie), 2011 en theoretisch fosfaatoverschot voor 2014, 2015 en 2020 bij een toename van melkvolume tot +10% en tot +20% (in miljoen kg) ab Fosfaatproductie Plaatsingsruimte Fosfaatoverschot a
2002ref 85 -
2011 79 -
2014c 80 72 8
2015 81 72 9
2020 (+10%) 84 72 12
2020 (+20%) 91 72 19
In de schatting van de fosfaatproductie 2020 is een daling van de fosfaatexcretie met 3,6 miljoen kg verdisconteerd die optreedt als gevolg van een autonome toename van de melkproductie per koe tussen 2011 en 2020. bFosfaatproductie in referentiejaar 2002 bedroeg 84,9 miljoen kg fosfaat c Extrapolatie van tabel uit rapport van CLM/LEI (2013), waarbij een geleidelijke toename van de fosfaatproductie (ca. 0,5 miljoen kg fosfaat per jaar) wordt verondersteld.
In 2014 en 2015 wordt het theoretische fosfaatoverschot van de melkveehouderij berekend op respectievelijk 8 en 9 miljoen kg. Of dit fosfaatoverschot ontstaat hangt af van het al dan niet benutten van de jaarlijkse toename van het melkquotum in de komende jaren. Na 2015 wordt zowel bij een toename in melkvolume tot +10% als bij een toename in melkvolume tot +20% ten opzichte van 2011 verwacht dat het theoretische fosfaatoverschot eerst met 1 tot 2 miljoen kg per jaar en daarna met 0,5 tot 1 miljoen kg per jaar toeneemt tot respectievelijk 12 en 19 miljoen kg in 2020. Naast het optimaliseren van de benutbare fosfaatproductie op de eigen grond van de melkveehouderijsector en langjarig gebruikte grond van derden bouwt de zuivelketen voort op nog twee andere sporen. In de volgende hoofdstukken worden voor beide sporen –verwerken verplichte percentage fosfaatoverschot van rundveemest en voer- en managementmaatregelen – de concrete acties en het effect van deze acties op het fosfaatoverschot (hoofdstuk 4) en de fosfaatproductie, ammoniak- en broeikasgasemissie (hoofdstuk 5) gepresenteerd.
9
4. Mestverwerking en Vervangende Verwerking Overeenkomsten (VVO’s) Vanaf 1 januari 2014 zijn alle veehouders die een overschot aan dierlijke mest produceren verplicht een percentage van dit overschot te verwerken en buiten de Nederlandse mestmarkt af te zetten. Welk percentage hangt af van de regio (noord, oost en zuid) waarin het veehouderijbedrijf is gevestigd. De individuele melkveehouder heeft eigen grond en kan daarnaast voer- en managementmaatregelen inzetten voor het verkleinen van een fosfaatoverschot. Bij een fosfaatoverschot heeft de individuele melkveehouder de keuze uit twee opties: a) verwerken van het verplichte deel van een fosfaatoverschot voor afzet buiten de Nederlandse mestmarkt en b) sluiten van een vervangende verwerkingsovereenkomst (VVO). In het laatste geval dient de melkveehouder zelf de afzet te regelen voor het hele fosfaatoverschot. LTO Nederland heeft op basis van CBS-cijfers een berekening gemaakt van de verplicht te verwerken hoeveelheid dierlijke mest (exclusief pluimvee) aan de hand van de in het wetsvoorstel ‘stelsel van verantwoorde mestafzet’ opgenomen verwerkingspercentages. In 2014 en 2015 bedraagt dit respectievelijk 12,6 miljoen kg en 20,2 miljoen kg fosfaat. In juni 2013 heeft LTO Nederland samen met Cumela, NZO, Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) en Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie (Nevedi) een inventarisatie mestverwerkingsinitiatieven uitgevoerd. Uit de inventarisatie blijkt dat in 2013 mestverwerkingscapaciteit operationeel is voor het verwerken van 12,8 miljoen kg fosfaat (excl. pluimvee) uit dierlijke mest. Voor 2014 en 2015 zijn nog plannen in een vergevorderd stadium voor het realiseren van mestverwerkingscapaciteit van 16,2 miljoen kg fosfaat (excl. pluimvee). Hiervan zit 1,1 miljoen kg capaciteit in de bouwfase. Daarnaast is voor 4 miljoen kg capaciteit een vergunning verleend en voor 11,1 miljoen kg capaciteit een vergunning aangevraagd. In 2014 en 2015 bedraagt de totale operationele mestverwerkingscapaciteit (excl. pluimvee) respectievelijk 12,8 miljoen kg en ca. 29 miljoen kg fosfaat. De zuivelketen constateert dat de operationele mestverwerkingscapaciteit (exclusief pluimvee) in 2014, 2015 en daarna voldoende is voor het verplicht te verwerken fosfaatoverschot van alle dierlijke sectoren (exclusief pluimvee) en daarmee ook voor de melkveehouderijsector. De hoeveelheid verplicht te verwerken rundveemest wordt pas later gepresenteerd (hoofdstuk 6), omdat hiervoor eerst het effect van de voer- en managementmaatregelen in beeld moet worden gebracht (zie hoofdstuk 5). Net als bij de overige dierlijke sectoren is het aan de individuele melkveehouder om de keuze te maken voor ofwel het verwerken van het verplicht te verwerken fosfaatoverschot uit rundveemest ofwel het sluiten van een VVO met een verwerker van dierlijke mest (excl. pluimvee). Bij en keuze voor de laatste optie moet de melkveehouder het teveel aan rundveemest afzetten in de melkveehouderijsector of bij overige grondgebonden sectoren. De marktverwachting is dat zowel voor het sluiten van VVO’s als het verantwoord afzetten van rundveemest bij overige grondgebonden sectoren ruim voldoende vraag blijft richting 2020 in relatie tot het aanbod vanuit de melkveehouderijsector. In de integrale benadering van de Duurzame Zuivelketen ligt de focus op het sturen op het verbeteren van de mineralenefficiëntie met behulp van de KringloopWijzer met als doel de fosfaatproductie en ammoniak- en broeikasgasemissie te verlagen.
10
In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de concrete acties en de effecten hiervan op de fosfaatproductie, ammoniak- en broeikasgasemissie bij een toename in melkvolume tot +10% en tot +20% richting 2020.
11
5. Aanvullende maatregelen In de Duurzame Zuivelketen wordt al enkele jaren gewerkt aan het verlagen van de fosfaatproductie, ammoniak- en broeikasgasemissie. Binnen dit kader hebben LTO Melkveehouderij en de Nevedi in samenspraak met NZO een akkoord (december 2010) gesloten voor het verlagen van de fosfaatproductie via het voerspoor. Aanleiding was het overschrijden van het in de Derogatiebeschikking (2005) vermeldde productieplafond (173 miljoen kilogram fosfaat) in de periode 2008 t/m 2010. In 2011 heeft het akkoord geresulteerd in een convenant met afspraken voor de melkveehouderijsector betreffende een generieke verlaging van het bruto fosfor-gehalte in rundveekrachtvoeders en het stimuleren van het toepassen van BEX voor het verbeteren van de fosfaatefficiëntie op bedrijfsniveau. In 2011 hebben de veehouderijsectoren 8 miljoen kilogram minder fosfaat geproduceerd dan in 2010 (179 miljoen kg), waarmee de fosfaatproductie voor alle dierlijke sectoren uitkwam op 171 miljoen kg. De bijdrage van de melkveehouderijsector aan de verlaging van de fosfaatproductie via het voerspoor bedroeg 5 miljoen kg fosfaat. In 2012 is de fosfaatproductie verder gedaald met 6 miljoen kg fosfaat tot een fosfaatproductie voor alle dierlijke sectoren van 165 miljoen kg. De bijdrage van de melkveehouderijsector bedroeg 1 miljoen kg fosfaat.6 Daarmee bedraagt de fosfaatproductie in de melkveehouderijsector 78 miljoen kg in 20127 (zie CBS Nieuwsbrief, mei 2013). De afgelopen jaren heeft de zuivelsector samen met de rijksoverheid geïnvesteerd in het ontwikkelen van de KringloopWijzer (zie figuur 1). De reeds in de praktijk veelgebruikte excretiewijzer BEX is de basis van de KringloopWijzer. Naast de kringloop van fosfaat worden ook de kringlopen van stikstof en koolstof berekend, waaruit de ammoniak- en broeikasgasemissie op bedrijfsniveau kunnen worden bepaald. De KringloopWijzer geeft inzicht in de sterke en zwakke punten van de mineralenefficiëntie van het melkveebedrijf. Het sturen op een efficiënt mineralengebruik leidt tot hogere gewasopbrengsten of minder verliezen van mineralen. Hierdoor kan een melkveehouder dus zijn bedrijfsvoering verbeteren en daarmee kosten besparen of opbrengsten verhogen. Daarnaast stelt de KringloopWijzer de melkveehouder in staat verantwoording af te leggen over de milieuresultaten als alternatief voor de generieke wettelijke regels, analoog aan de systematiek van BEX. Sinds 2010 wordt de KringloopWijzer al toegepast op melkveeproefbedrijf De Marke en de 16 deelnemende melkveebedrijven in het landelijke project Koeien&Kansen. In navolging op Koeien&Kansen zijn diverse studiegroepen melkveehouders, adviseurs en onderwijsinstellingen met de KringloopWijzer aan de slag gegaan. Begin 2013 werken naar schatting ca. 750 melkveebedrijven met de KringloopWijzer in diverse regio’s van Nederland.
6
In 2012 daalde het gemiddelde fosforgehalte van rundveemengvoer van 4,8 g fosfor/kg in 2011 tot 4,3 g fosfor/kg in 2012. Het effect hiervan op de fosfaatuitscheiding in 2012 is een daling met 2,6 miljoen kg fosfaat. Door andere factoren, zoals hogere fosforgehalten van ruwvoer en een hoger voerverbruik door toename van de melkproductie en aantallen jongvee steeg de fosfaatproductie met 1,6 miljoen kg, waardoor de daling van de fosfaatuitscheiding van melkvee beperkt bleef tot netto 1,0 miljoen kg fosfaat. 7 Naast het verlagen van de fosfaatproductie zijn tussen 2010 en 2012 eveneens de stikstof- en koolstofproductie gereduceerd. Het gevolg is dat de emissies van ammoniak en broeikasgassen respectievelijk met 3,1 kton en 210 kton CO2-eqv. zijn verlaagd (C. van Bruggen, CBS).
12
Figuur 1: De KringloopWijzer brengt de mineralenstromen van het melkveebedrijf in beeld, waardoor gericht kan worden gestuurd op het verbeteren van de mineralenefficiëntie met aantoonbaar minder verliezen naar bodem, water en lucht. Richting 2020 heeft de zuivelketen een stapsgewijze aanpak uitgewerkt voor het implementeren van de KringloopWijzer op alle melkveebedrijven met als doel de mineralenefficiëntie op bedrijfsniveau te verbeteren en daarmee de fosfaatproductie, ammoniak- en broeikasgasemissie te verlagen. In tabel 3 is de stapsgewijze aanpak weergegeven. Tabel 3: Stapsgewijze aanpak voor het implementeren van de KringloopWijzer in de melkveehouderijsector Wat Ontwikkelen en validatie KringloopWijzer in project 0 -
1 -
-
2 -
3 -
-
4 -
13
Koeien&Kansen Studiegroepen melkveehouders, adviseurs en onderwijs testen KringloopWijzer in de praktijk Vier nieuwe groepen met in totaal 120 melkveehouders gaan aan de slag met de KringloopWijzer. Het effect op P, N en C-efficiëntie wordt gemonitord. De resultaten worden breed gecommuniceerd naar alle melkveehouders. Bewustwording (alle) melkveehouders meerwaarde KringloopWijzer Afspraken NZO, LTO melkveehouderij, Nevedi en VLB over advisering en stimuleren toepassing KringloopWijzer Ontwikkelen centrale database KringloopWijzer Stimuleren van de KringloopWijzer (zie 1.) Afspraken tussen NZO, LTO Nederland, Nevedi en VLB over het stimuleren van de KringloopWijzer worden in een overeenkomst vastgelegd. De overeenkomst vervangt het lopende convenant ‘fosfaat verlagen via rundveevoerspoor’ (1 jan 2014) tussen LTO Melkveehouderij en Nevedi. De KringloopWijzer wordt opgenomen in de kwaliteitssystemen en duurzaamheidsprogramma’s van alle leden van de NZO. Hiermee wordt het invullen van de KringloopWijzer geïntroduceerd als module voor het monitoren van de mineralenefficiëntie op bedrijfsniveau. Het invullen van de KringloopWijzer wordt verplicht voor alle melkveebedrijven met een fosfaatoverschot Jaarlijkse monitoring van voortgang fosfaatproductie, ammoniaken broeikasgasemissie in melkveehouderij.
Wanneer
Hoe
< 2013
Koeien&Kansen Studiegroepen
2013
Pilots
Ledenbijeenkomsten Intentieverklaring Centrale database 2014
2015
Overeenkomst ‘Sturen op mineralenefficiëntie via KringloopWijzer’ KringloopWijzer in kwaliteitssystemen en duurzaamheidsprogramma’s Verplicht invullen KringloopWijzer
>2015
Sectorrapportage
De stapsgewijze aanpak voorziet erin dat allereerst het bewustzijn van nut en noodzaak van de KringloopWijzer verder wordt vergroot onder de melkveehouders en erfbetreders. De resultaten van de deelnemende melkveebedrijven in Koeien&Kansen en de vele studiegroepen (ca. 750 melkveehouders) laten o.a. zien dat het nemen van concrete maatregelen op dier- en gewasniveau voordelen op kan leveren voor het merendeel van de melkveehouders. Per 1 januari 2014 wordt de overeenkomst ‘Sturen op mineralenefficiëntie via KringloopWijzer’ van kracht (zie bijgevoegde intentieverklaring ondertekend door NZO, LTO Nederland, Nevedi en Vereniging van Accountants- en Belastingadviesbureaus VLB). Per 1 januari 2015 is het streven een centrale database met alle bedrijfsgegevens te hebben ingericht, zodat het individuele melkveebedrijf zich o.a. kan benchmarken in bedrijfsvergelijkingen en verantwoorden naar de omgeving (GLB vergroeningspremie, certificaat). Voor het jaarlijks monitoren van de fosfaatproductie, ammoniak- en broeikasgasemissie van de melkveehouderijsector blijft de zuivelketen gebruik maken van de jaarlijkse sectorrapportage van de Werkgroep Uniformering Mest- en mineralenberekeningen (WUM). Voor het stimuleren van de brede toepassing van de KringloopWijzer kunnen zowel vanuit de zuivelketen als de overheid prikkels worden afgegeven. Gebleken is met de implementatie van BEX dat economische prikkels (bijv. collectief vergoeden van bodemen voermonsters) en het van overheidswege toestaan van het werken met bedrijfsspecifieke gebruiksnormen zeer effectief kunnen zijn. In het kader van bovenstaand stappenplan hebben LTO Nederland en NZO reeds overleg gestart met de rijksoverheid voor het gezamenlijk vaststellen van een set van prikkels voor het stimuleren van de KringloopWijzer in de melkveehouderijsector. De KringloopWijzer als instrument voor verantwoording van bedrijfs- en milieuprestaties van de melkveehouder vraagt om goede borging. Zeker als de melkveehouder bij aangetoonde goede milieuprestatie beloond wil worden. In de borging gaat het er vooral om dat de bedrijfsgegevens aantoonbaar naar waarheid worden ingevoerd en dat de feiten achter de gegevens bewijsbaar zijn. Ongeveer 95% van de benodigde bedrijfsgegevens blijkt al bij derden (digitaal) te worden vastgelegd en kunnen derhalve als betrouwbare invoergegevens worden beschouwd voor de KringloopWijzer. Wel zijn er nog een aantal andere aandachtpunten met betrekking tot de invoering van de systematiek. Hierover zijn LTO Nederland en NZO in gesprek met Economische Zaken (EZ), Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en DR. De implementatie van de KringloopWijzer in de zuivelketen zet melkveehouders aan tot het optimaliseren van de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling binnen de milieugebruiksruimte. CLM/LEI (2013) hebben een aantal voer- en managementmaatregelen op bedrijfsniveau doorgerekend op basis waarvan de mineralenefficiëntie verder zal toenemen. De doorgerekende voer- en managementmaatregelen zijn: -
14
verbeteren van mineralenefficiëntie van het rantsoen; verhogen van mineralenefficiëntie van het gewas; verlengen levensduur melkvee (levensproductie per koe verhogen). Hierdoor is minder jongvee nodig en stijgt de productie per koe per jaar licht; verhogen van de productie per koe per jaar.
Een uitvoerige beschrijving van de voer- en managementmaatregelen en de berekeningswijze van de effecten op fosfaatproductie, ammoniakemissie en broeikasgasemissie is opgenomen in het bijgevoegde CLM/LEI-rapport (2013). Voor de presentatie heeft het CLM/LEI een onderscheid gemaakt tussen ’maximaal haalbaar’ en ‘realistisch haalbaar’. In dit hoofdstuk worden beide uitkomsten gepresenteerd. Net als bij de plaatsingsruimte van fosfaat worden later in hoofdstuk 6 alleen de realistische haalbare effecten van de voer- en managementmaatregelen gehanteerd. Fosfaat In tabel 4 is het effect van de voer- en managementmaatregelen op de fosfaatproductie in 2020 weergegeven ten opzichte van 2011. Tabel 4. Overzicht van maximaal haalbare effect van mogelijke voer- en managementmaatregelen en een meer realistisch haalbaar effect bij een toename van het melkvolume tot +20%b op het verkleinen van het fosfaatoverschot in 2020 ten opzichte van 2011, waarbij de fosfaatefficiëntie in dier en in bodem/gewas apart worden weergegeven. Maatregel Efficiëntie rantsoen: meer maisa Verbetering voederconversie Verhogen bodem/gewasefficiëntie van 82 naar 95% Bemesting op basis van gewasopbrengst Minder jongvee Extra productiestijging TOTAAL a
Effect in 2020 (miljoen kg fosfaat) Maximaal haalbaar Realistisch haalbaar +10%
-1,2 -3,8 -3
+5%
-1 -20% +10%
-4,0 -4,1 -17
-0,6 -2,9 -3 0
- 10% + 5%
-2,2 -2,3 -11
Een verhoging van 10% en 5% maïs in het rantsoen betekent een toename van het areaal mais met respectievelijk 2% en 1% t.o.v. de huidige 20% (LEI BINternet). In het geval grasland wordt omgezet in maïsland wordt de eigen plaatsingsruimte met enkele 10 5 kg fosfaat verlaagd. bBij een toename in melkvolume tot +10% is het maximaal haalbare effect -16 miljoen kg fosfaat en realistisch haalbare effect -10 miljoen kg fosfaat.
Het toepassen van voer- en managementmaatregelen op dier- en gewasniveau levert een effect op van 11 tot maximaal 17 miljoen kg reductie van de fosfaatproductie in 2020. In dit plan van aanpak wordt de realistische haalbare fosfaatreductie (-11 miljoen kg fosfaat) als doelstelling richting 2020 gehanteerd. Bovengenoemde voer- en managementmaatregelen hebben naast een effect op de fosfaatproductie ook een effect op de ammoniak- en broeikasgasemissie. In het CLM/LEIrapport (2013) zijn de effecten van de voer- en managementmaatregelen voor het verbeteren van de fosfaatefficiëntie eveneens doorgerekend voor ammoniak en broeikasgassen.
15
Ammoniak Rekening houdend met een autonome daling van de ammoniakemissie in de overige dierlijke sectoren heeft het CLM/LEI (2013) berekend dat de ammoniakemissie in de land- en tuinbouw bij een toename in melkvolume tot +10% met -3 kton afneemt en bij een toename in melkvolume tot +20% met +2 kton toeneemt. Los van deze ontwikkeling worden in het kader van de PAS afspraken uitgewerkt voor het verlagen van de ammoniakemissie in de land- en tuinbouw met 10 kton richting 2030 ten opzichte van 2011. De melkveehouderijsector neemt hiervan het grootste deel (ca. 9 kton) voor haar rekening en gaat in het kader van de PAS de ammoniakemissie met ca. 5 kton verlagen richting 2020 (zie hoofdstuk 2). De zuivelketen kan ontwikkelen met een toename in melkvolume tot +10% onder de voorwaarde dat de ammoniakemissie met ca. 2 kton wordt verlaagd (-3 kton + ca. 5 kton; zie bovenstaand). Een toename in melkvolume tot +20% vereist van de melkveehouderijsector dat de ammoniakemissie met ca. 7 kton wordt verlaagd (2 kton + ca. 5 kton; zie bovenstaand) richting 2020.8 In tabel 5 zijn de effecten van de voer- en managementmaatregelen met betrekking tot fosfaat op de ammoniakemissie in 2020 ten opzichte van 2011 weergegeven. Tabel 5. Overzicht van maximaal haalbare effect van mogelijke voer- en managementmaatregelen met betrekking tot fosfaat en een meer realistisch haalbaar effect bij een toename in melkvolume tot +20%b op het verkleinen van de ammoniakemissie in 2020 ten opzichte van 2011, waarbij de stikstofefficiëntie in dier en in bodem/gewas apart worden weergegeven. Maatregel Efficiëntie rantsoen: meer maïsa Verbetering voederconversie Verhogen bodem/gewasefficiëntie van 82 naar 95% Bemesting op basis van gewasopbrengst Minder jongvee Extra productiestijging TOTAAL a
Effect in 2020 (kton ammoniak) Maximaal haalbaar Realistisch haalbaar +10%
0 -0,6
+5%
-1,0
-20% +10%
+0,4 -1,3 -1,8 -4,3
0 -0,5 -1,0
- 10% + 5%
0 -0,6 -0,9 -3,0
Een verhoging van 10% en 5% maïs in het rantsoen betekent een toename van het areaal mais met respectievelijk 2% en 1% t.o.v. de huidige 20% (LEI BINternet). In het geval grasland wordt omgezet in maïsland wordt de eigen plaatsingsruimte met enkele 10 5 kg fosfaat verlaagd. bBij een toename in melkvolume tot +10% bedraagt het maximaal haalbare effect -4,9 kton en realistisch haalbare effect -2,8 kton ammoniak in 2020.
Het toepassen van voer- en managementmaatregelen op dier- en gewasniveau met betrekking tot fosfaat levert een effect op van maximaal 4,3 kton reductie van de ammoniakemissie in 2020.
8
In de berekening van de ammoniakemissie in 2020 is een daling van 2,3 kton verdisconteerd die optreedt als gevolg van een autonome toename van de melkproductie per koe tussen 2011 en 2020.
16
De realistische haalbare reductie van de ammoniakemissie bedraagt 3,0 kton in 2020. In dit plan van aanpak wordt de realistische haalbare verlaging van de ammoniakemissie (3,0 kton) als doelstelling gehanteerd. Naast de voer- en managementmaatregelen in de melkveehouderij daalt de ammoniakemissie richting 2020 nog een met ca. 3 kton door een aanscherping van de stalmaatregelen in Besluit Huisvesting (PAS). De aanscherping van de emissiearme aanwending van mest (PAS) en eventuele andere maatregelen (ca. 1 kton richting 2020) kunnen optioneel worden toegepast. In dit plan van aanpak wordt daarmee de totaal realistisch haalbare verlaging van 6,0 tot 7.0 kton ammoniakemissie richting 2020 gehanteerd. Broeikasgassen In de melkveehouderijsector is de emissie van broeikasgassen nu al met ca. 20% afgenomen ten opzichte van 1990 als gevolg van mestbeleid, melkquotering en verbetering van de mineralenefficiëntie op bedrijfsniveau. De zuivelketen kan ontwikkelen richting 2020 met een toename in melkvolume tot +10% onder de voorwaarde dat een toename in emissie van broeikasgassen van 50 kton wordt gecompenseerd. Bij een toename in melkvolume tot +20% bedraagt de vereiste compensatie in broeikasgasemissie 1.450 kton 9 (CLM/LEI, 2013). In tabel 6 zijn de effecten van de voer- en managementmaatregelen met betrekking tot fosfaat op de broeikasgasemissie in 2020 weergegeven. Tabel 6. Overzicht van maximaal haalbare effect van mogelijke voer- en managementmaatregelen met betrekking tot fosfaat en een meer realistisch haalbaar effect bij een toename in melkvolume tot +20%b op het verkleinen van de broeikasgasemissie in 2020 ten opzichte van 2011, waarbij de koolstofefficiëntie in dier en in bodem/gewas apart worden weergegeven. Maatregel Efficiëntie rantsoen: meer maïsa Verbetering voederconversie Verhogen bodem/gewasefficiëntie van 82 naar 95% Bemesting op basis van gewasopbrengst Minder jongvee Extra productiestijging TOTAAL a
Effect in 2020 (kton CO2-equivalenten) Maximaal haalbaar Realistisch haalbaar +10%
-30 -350 -4
+5%
0 -20% +10%
-60 -830 -1.274
-20 -350 -4 0
- 10% + 5%
-30 -400 -804
Een verhoging van 10% en 5% maïs in het rantsoen betekent een toename van het areaal mais met respectievelijk 2% en 1% ten opzichte van de huidige 20% (LEI BINternet). In het geval grasland wordt omgezet in maïsland wordt de eigen plaatsingsruimte met enkele 10 5 kg fosfaat verlaagd. bBij een toename in melkvolume tot +10% bedraagt het maximaal haalbare effect -1.160 kton en realistisch haalbare effect -730 kton broeikasgassen in 2020.
9
In de berekening van de broeikasgasemissie in 2020 is een daling van 1.350 kton verdisconteerd die optreedt als gevolg van een autonome toename van de melkproductie per koe tussen 2011 en 2020.
17
Het toepassen van voer- en managementmaatregelen met betrekking tot fosfaat levert een effect op van maximaal 1.274 kton reductie van de broeikasgasemissie in 2020. De realistische haalbare reductie van de broeikasgasemissie bedraagt 804 kton in 2020. In het plan van aanpak van de zuivelketen wordt de realistische haalbare verlaging van de broeikasgasemissie (804 kton) als doelstelling voor 2020 gehanteerd. In een recente deskstudie hebben Wageningen UR Livestock Research en Blonk Milieu Advies (2013; in druk) het effect van specifieke voer- en managementmaatregelen voor het verlagen van de broeikasgasemissie in de melkveehouderijsector berekend. Het toepassen van deze specifieke maatregelen (o.a. fossiele energiebesparing, methaanreductie via aangepast voer) kan een additioneel effect opleveren van maximaal 720 kton reductie in broeikasgasemissie in 2020. Het realistisch haalbare effect van de maatregelen op de broeikasgasemissie bedraagt 360 kton in 2020 (L. Sebek, Wageningen UR Livestock Research). Naast bovenstaande voer- en managementmaatregelen kan de melkveehouderijsector de broeikasgasemissie verder verlagen met het winnen van groen gas en groene energie. Naast een bijdrage in duurzame energieproductie levert het ook een besparing op in broeikasgasemissie. CLM/LEI (2013) heeft dit meegenomen in haar rapport en komt met een schatting van 240 kton uit monovergisting.
18
6. Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd van alle berekeningen voor het effect op fosfaat, ammoniak en broeikasgassen bij een toename in melkvolume tot +10% en tot +20%. In tabel 7 is het samenvattend overzicht voor fosfaat weergegeven. Tabel 7. Samenvattend overzicht van de effecten van mestverwerking en aanvullende maatregelen op de fosfaatproductie bij een toename in melkvolume tot +10% en tot +20% in 2020a
Theoretisch fosfaatoverschota (zie tabel 2) Voer- en managementmaatregelen (zie tabel 4) Nog te realiseren Verplicht te verwerken fosfaatoverschotb onder aanname van een verwerkingsplicht van gem. 15% in 2014 en gem. 30% in 2015 en daarna tot 2020 Nog te verlagen fosfaatoverschot
2014
2015 9 -3
2020 (+10%) 12 -10
2020 (+20%) 19 -11
8 -2 6
6
2
8
-0,9
-1,8
-0,6
-2,4
1,4
5,6
5,1 4,2 Mogelijkheden voor extra verlagen van fosfaatoverschot
Beschikbare marge van de max. 4 miljoen kg extra plaatsingsruimte op eigen grond (2 miljoen kg) van de melkveehouderijsector en langjarig gebruikte grond (2 miljoen kg) van derden (zie hoofdstuk 3)c Beschikbare marge van de 6 miljoen kg fosfaat in voer- en managementmaatregelen (zie tabel 4) Beschikbare extra mestverwerkingscapaciteit boven verplichte verwerking van fosfaat uit rundveemest (zie hoofdstuk 4) Resultaat a
0/-4
0/-4
0/-4
0/-4
0/-1
0/-1
0/-6
0/-6
pm
pm
pm
pm
0
0
0
0
Voor 2014 en 2015 is aangenomen dat respectievelijk 2 en 3 miljoen kg wordt gerealiseerd van de in totaal 11 miljoen kg te realiseren fosfaatreductie in 2020. bBinnen het wetsvoorstel ‘stelsel van verantwoorde mestafzet’ is ruimte voor het sluiten van VVO’s met verwerkers van dierlijke mest (exclusief pluimvee). Voor dit deel van de verplicht te verwerken mest dient de rundveemest te worden geplaatst in de melkveehouderijsector of overige grondgebonden bedrijven. cDe beschikbare fosfaatplaatsingsruimte 52 tot 63 miljoen kg bij de overige grondgebonden sectoren is voor een deel eveneens beschikbaar als marge voor het plaatsen van rundveemest.
Uit tabel 7 blijkt dat het merendeel van de fosfaatproductie in de melkveehouderijsector wordt verkleind door realistisch haalbare voer- en managementmaatregelen richting 2020. Rekening houdend met de verplichte mestverwerking dienen nog 1,1 en 5,6 miljoen kg fosfaat te worden geplaatst, verkleind, of verwerkt respectievelijk bij een toename in melkvolume tot +10% en tot +20%. Dit valt ruim binnen de beschikbare marges van plaatsingsruimte, voer- en managementmaatregelen en verwerkingscapaciteit van dierlijke mest (exclusief pluimvee). Dit geldt ook in het geval dat alle verplicht te verwerken fosfaat in rundveemest wordt verantwoord via VVO’s en op de Nederlandse mestmarkt moet worden afgezet. Daarnaast is nog ruim plaatsingsruimte beschikbaar op grond van de overige grondgebonden sectoren. In 2012 bedroeg de vraag naar rundveemest ca. 7 miljoen kg fosfaat. In tabel 8 is het samenvattend overzicht voor ammoniak en broeikasgassen weergegeven.
19
Tabel 8. Samenvattend overzicht van de effecten van voer- en managementmaatregelen en aanvullende maatregelen op de ammoniak- en broeikasgasemissie bij een toename in melkvolume tot +10% en tot +20% in 2020 a 2014
2015
2020 (+10%)
2020 (+20%)
2
7
-2,8
-3
-3
-3
0
1
-
0/-1
-
0/-1,3
0
0
50
1450
-730
-800
0
650
-
0/-360
-
0/-240
0
50
-
0/830
0
0
Ammoniak (kton) Vastgestelde reductie in ammoniakemissie (zie hoofdstukken 2 en 4) Realistische voer- en managementmaatregelen met betrekking tot fosfaat (zie tabel 4) Aanscherping Besluit Huisvesting voor melkvee (PAS) Nog te realiseren Aanscherpen emissiearme aanwending van mest; optioneel PAS (zie hoofdstuk 4) Beschikbare marge van 1,3 kton ammoniak in voeren managementmaatregelen (zie tabel 5) Resultaat
Broeikasgassen (kton CO2eqv.)
Vastgestelde reductie in broeikasgasemissie (zie hoofdstukken 2 en 4) Realistische voer- en managementmaatregelen met betrekking tot fosfaat (zie tabel 4) Nog te realiseren Additionele specifieke realistische voer- en management-maatregelen (zie hoofdstuk 4; L. Sebek) Winning groen gas of groene energie uit monovergisting (zie hoofdstuk 4) Nog te realiseren Beschikbare marge van 470 kton en additioneel 360 kton (830 kton) broeikasgassen in voer- en managementmaatregelen (zie tabel 6) Resultaat a
Voor 2014 en 2015 zijn geen doelstellingen voor het verlagen van ammoniak- en broeikasgasemissie in het plan van aanpak opgenomen.
Uit tabel 8 blijkt dat het verlagen van de ammoniakemissie met realistische haalbare voer- en managementmaatregelen of aangescherpte stalmaatregelen ruim voldoende is voor het behalen van de doelstelling (ca. 2 kton) bij een toename van het melkvolume tot +10%. Bij een toename in melkvolume tot +20% kan met behulp van het aanscherpen van de stalmaatregelen de ammoniakemissie tot ca. 6 kton worden verlaagd richting 2020. Daarnaast is nog ca. 1 kton nodig van ofwel het aanscherpen van de emissiearme mestaanwending of de marge in de voer- en managementmaatregelen voor het realiseren van de ca. 7 kton verlaging van de ammoniakemissie richting 2020. Ten aanzien van broeikasgassen blijkt uit tabel 8 dat de realistisch haalbare voer- en managementmaatregelen tezamen met de additionele voer- en managementmaatregelen en het winnen van groen gas en groene energie uit monovergisting ruim voldoende zijn voor het behalen van de doelstelling bij een toename in melkvolume tot +10%. Bij een toename in melkvolume tot +20% in 2020 is hiervoor een zeer klein deel van de beschikbare marge in (specifieke) voer- en managementmaatregelen nodig.
20
7. Conclusies De zuivelketen kan zich verder ontwikkelen richting 2020 met een waarschijnlijke toename in melkvolume tot zowel +10% als een mogelijke toename tot +20% ten opzichte van 2011, binnen de door de rijksoverheid gestelde milieurandvoorwaarden. De operationele mestverwerkingscapaciteit is voldoende voor het verplicht te verwerken fosfaatoverschot van alle dierlijke sectoren (exclusief pluimvee) en daarmee ook voor de melkveehouderijsector in 2014, 2015 en richting 2020. Centraal in de aanpak van de zuivelketen staat het optimaal benutten van plaatsingsruimte en het sturen op het verbeteren van de mineralenefficiëntie met behulp van de KringloopWijzer. Per 1 januari 2015 nemen alle leden van de NZO de KringloopWijzer op in de kwaliteitssystemen en duurzaamheidsprogramma’s. Daarbij wordt de KringloopWijzer voor melkveehouders met een fosfaatoverschot verplicht. De gegevens van de KringloopWijzer worden vastgelegd in een centrale database voor o.a. benchmarking, verantwoording en monitoring. LTO Nederland en NZO werken in deze aanpak samen met Nevedi en VLB (zie bijgevoegde intentieverklaring). Het plan van aanpak leidt tot: a. Fosfaat: Met het sturen op fosfaatefficiëntie, het optimaal benutten van plaatsingsruimte en het verplicht verwerken blijft de fosfaatproductie van de melkveehouderijsector richting 2020 beneden het niveau (84,9 miljoen kg) van het fosfaatplafond in 2002. b. Ammoniak: In 2020 heeft de melkveehouderijsector de ammoniakemissie met ca. 5 kton verlaagd ten opzichte van 2011. c. Broeikasgassen: In 2020 heeft de melkveehouderijsector de broeikasgasemissie verlaagd met 20% ten opzichte van 1990. De zuivelketen neemt haar verantwoordelijkheid en zal zo nodig niet-vrijblijvende maatregelen nemen ten einde binnen de gestelde milieurandvoorwaarden richting 2020 te blijven. Jaarlijks wordt de voortgang op bovenstaande milieudoelen gerapporteerd in de sectorrapportage.
(Den Haag, 1 juli 2013)
21
8. Geraadpleegde bronnen -
Lang Houdbaar, Roland Berger Strategy Consultants/NZO, Zoetermeer, 2013.
-
Rougoor, Carin, Emiel Elferink, Lien Terryn (CLM), m.m.v. Co Daatselaar & Alfons Beldman (LEI). Fosfaat, broeikasgassen en ammoniak in de melkveehouderij. Effecten van maatregelen 2020. CLM-rapport 829, juni 2013.
-
Kosteneffectiviteit reductiemaatregelen emissie broeikasgassen zuivel. Wageningen UR Livestock Research/Blonk Milieu Advies, mei 2013.
-
C. van Bruggen, CBS. Persoonlijke mededeling, juni 2013.
-
L. Sebek, Wageningen UR Livestock Research. Persoonlijke mededeling, juni 2013.
-
CBS Nieuwsbrief (http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=80408NED&D1=1822&D2=0-1,3,7,12,17,22,27,(l-2)-l&VW=T), mei 2013.
22