28. Familieleven Studies, huwelijken, schoonfamilies en carrièreperspectieven vormen in dit hoofdstuk de rode draad in deze schets van het burgerlijk milieu van de Ebbinge Wubbens vanaf de jaren zestig tot de dood van Ebbinge Wubben in 1874. Centraal staan Ebbinge Wubbens positie als familiehoofd, zijn identiteit als burger en (de overdracht van) zijn maatschappelijk vermogen.
Een moeizame zoektocht
Vanaf 1850 studeerde Adriaan, Ebbinge Wubben oudste zoon, in Groningen. Gedurende zijn derde studiejaar verbleef Adriaan aan de Nieuwe Ebbingestraat bij het jonge gezin van tabaksfabrikant Jan Swaagman en diens vrouw Lucretia Laura de Cock.1 Swaagman was verwant aan de vroegere IJhorster predikant Jan Sonius Swaagman die goed bevriend was met Hofstede de Groot. Lucretia Laura de Cock had als kind onder het gehoor van Hofstede de Groot in Ulrum gezeten. Verwanten van het gezin Swaagman tekenden in op Waarheid in Liefde en op de Voorlezingen van Hofstede de Groot. Tegen het eind van zijn opleiding bewoonde Adriaan nog enige tijd een kamer van Jakobs bij de Poelepoortbrug.2 Op 24 juni 1854 rondde hij zijn studie af met een promotie op stellingen.3 Met een studieduur van minder dan vier jaar was Adriaan een snelle student. Als 23-jarige was hij een relatief jonge promovendus.4 Adriaan begon nu een moeizame zoektocht naar een baan. Intussen bekwaamde hij zich in het notariaat op het kantoor van zijn vader. In november 1856 werd hij kandidaatnotaris bij zijn vader.5 De opleiding alleen was niet voldoende. De sollicitant moest wachten op een vacature. Goede connecties waren erg belangrijk. Voorlopig moest Adriaan geduld oefenen. In de tweede helft van de jaren vijftig, waarschijnlijk in 1857, ontstond een relatie met Anna Catharina Elisabeth (Elize of Lize) van Herwerden, de jongste dochter van de Beetsterzwaagse predikant dr. Claudius Henricus van Herwerden. Op 2 juni van het jaar 1857 schreef Adriaan een stukje in het enkele weken eerder gestarte poëziealbum van Lize. Later werden ook de andere gezinsleden gevraagd.6 Het album verschaft een kijkje in het milieu waarin Adriaan terechtkwam. Naast het gezin Van Herwerden, de Ebbinge Wubbens en de familie Van Nes kwamen ook vanuit de adellijke elite van Beetsterzwaag bijdrages. Lizes vriendin Gertje Woutera Verwijs schreef ook een bijdrage. Ze was een zuster van Adriaans studievriend Eelco Verwijs.7 Veel verzen dragen het stempel van godsdienstig moralisme en wekken op tot godsvertrouwen. Dat geldt ook voor de bijdragen van Adriaan en andere gezinsleden. Van Herwerden was een neef van de gelijknamige Groningse predikant en van de vrouw van Hofstede de Groot. Hij was gehuwd met Maria Anna Suzanne Elisabeth Sara von Groninger Studenten Almanak 1853, 72; GA, Archief gemeentesecretarie van Groningen (1), 1816-1916, Bevolkingsregister Groningen 1850-1860, deel 14, 36 (fiche 243). 2 Groninger Studenten Almanak 1854, 61. 3 Album Studiosorum Academiae Groningianae (Groningen 1915), 560. 4 De gemiddelde studietijd steeg tussen 1840 en 1865 van 6,3 naar 6,8 jaar: Caljé, Groningse studenten en hun academie, 92. De gemiddelde promotieleeftijd steeg tussen 1840 en 1865 van 25,1 naar 26,3 jaar: Caljé, Groningse studenten en hun academie, 307. 5 Archief van de Gouverneur / Commissaris van de Koning(in), 1831 – 1920, inv. nr. 19046, staat van de kandidaatnotarissen in Overijssel met hun huidige betrekking (c. 1858). 6 FAEW, poëziealbum Anna Catharina Elisabeth van Herwerden. 7 Gertje Woutera Verwijs (1835 – 1919) trouwde in 1862 met Adolf van Slooten (1833 – 1908) uit Dokkum. Hij was onder meer koopman, zeepzieder, raadslid en Statenlid in Friesland. Vgl. ‘Van Slooten’, Nederland’s Patriciaat 77 (1993) 438-474, aldaar 450. Eelco Verwijs schreef Adriaan dat hij via zijn familie uit Dokkum op de hoogte bleef van het wel en wee in de familie Ebbinge Wubben. FAEW, ongedateerde brief E. Verwijs aan C.A.H. Ebbinge Wubben. 1
293
Schilling. Zij was een zus van de vrouw van de Rouveense predikant Pieter Elisa Karel van Nes. Wellicht kenden de families Ebbinge Wubben en Van Herwerden elkaar mede door gezamenlijke bezoeken aan Van Nes. Zo ontmoette Van Herwerden de familie Ebbinge Wubben in het najaar van 1857 bij de Rouveense predikant toen deze zijn verjaardag vierde.8 Het is ook mogelijk dat er andere, niet meer te traceren, lijnen bestonden tussen de genoemde families. Dominee dr. C.H. van Herwerden was in 1827 gepromoveerd in Leiden. Na enkele jaren in Poederoyen te hebben gestaan, diende hij van oktober 1830 tot zijn emeritaat de hervormde gemeente van Beetsterzwaag.9 Hoewel geografisch geen Groninger, behoorde Van Herwerden theologisch wel tot deze stroming. De toonaangevende adellijke families Van Lynden en Lycklema à Nijeholt in Beetsterzwaag waren hem en zijn theologische richting gunstig gezind.10 Van de relatie tussen adellijke families en ‘hun’ predikant en de feodale verhoudingen in Beetsterzwaag legden de lijkredes die Van Herwerden uitsprak bij de dood van leden van deze families getuigenis af.11 Regelmatig waren de geliefden samen in Beetsterzwaag of Staphorst. ‘Die goede Adriaan hy weet niet wat hy zal bedenken om haar genoegen te doen de gehele familie houdt zeer veel van Lize’, schreef broer Henricus (roepnaam: Hein) van Herwerden aan zijn vader.12 In het najaar van 1857 verbleef Lize enkele maanden in Staphorst. Zij kon aardig ‘met den ouden Heer Wubben omspringen’ schreef Van Herwerden aan zijn zoon. Hij voegde er aan toe te hopen dat Hein Ebbinge Wubben eens zou ontmoeten. ‘Wat heeft ZE in betrekking tot het land en zeker tot zyn provincie een menigte documenten.’13 In de zomer van 1858 logeerde Ebbinge Wubbens jongste zoon, Jacobus Allard een tijdje bij de Van Herwerdens in Beetsterzwaag.14 Enkele weken later bracht mevrouw Ebbinge Wubben Lize terug en bleef ze enkele dagen.15 Adriaan en Lize deelden hun culturele belangstelling. Voor haar 26ste verjaardag kreeg Lize de werken van Goldsmith.16 Waarschijnlijk ging het om The select works van de achttiende-eeuwse Ierse schrijver en dichter Oliver Goldsmith, die in 1842 in Leipzig verschenen. Inmiddels had Adriaan Ebbinge Wubben zich ook laten inschrijven als advocaat. In juni 1858 schreef zijn aanstaande zwager Hein te hopen dat dit Adriaan enige bekendheid zou geven waardoor de sollicitaties meer effect zouden hebben. Op dat moment liep een sollicitatie naar een vacante notarispost. Waarschijnlijk ging het om Dalfsen. Uiteindelijk werd daar de Almelose notaris Theodorus Maassen benoemd. In augustus 1858 besloten Adriaan en Lize naar Holland te gaan. Ze zouden logeren bij de ‘oude juffrouw Gardenier’ in Medemblik. Adriaan wilde zich in Den Haag ‘vertoonen’.17 Wellicht wilde hij zelf een bezoek brengen aan Thorbecke met wie zijn vader in deze jaren correspondeerde over de historie van Overijssel en de belangen van het liberalisme in de provincie. Op 11 juni had Ebbinge Wubben aan Thorbecke geschreven over de verveningen. In diezelfde brief had hij de liberale leider gevraagd zich in te zetten voor zijn zoon. Thorbecke antwoordde: ‘Gaarne zal ik zien wat in het belang van uwen zoon te doen zij. Bij de groote lijst der candidaten notaris kunnen zoo ligt oudere aanspraken hem in den weg zijn 8
FAEW, Extract uit de correspondentie van dr. C.H. van Herwerden met zijn zoon dr. H. van Herwerden, brief 5 november 1857. 9 C.H. Ebbinge Wubben, Het geslacht Van Herwerden Tweede herziene bewerking (z.p. 1940) 13. 10 Klooster, Groninger Godgeleerdheid in Friesland 1830 – 1872, 235, 257. 11 In de bibliotheek van Tresoar in Leeuwarden bevinden zich vijf door Van Herwerden uitgesproken lijkredenen met wijdlopige titels, die de belangrijkheid van de overledene onderstreepten. 12 FAEW, Extract uit de correspondentie van dr. C.H. van Herwerden met zijn zoon dr. H. van Herwerden, brief 5 november 1857. 13 Idem, brief zonder datum. 14 Idem, brief 1 juli 1858. 15 Idem, brief augustus 1858. 16 Idem, brief 26 maart 1859. 17 Idem, brief 23 juli 1858.
294
of althans voorgewend worden. Ik ben niet gewoon aan de ministers iets, dan in openbare discussie, te vragen; doch zal in dit geval doen wat ik kan’.18 Thorbecke liet ‘een vriend’ minister Boot van justitie benaderen. Dat was ‘eene uitzondering’ schreef hij later. Het leverde niets op. Waarschijnlijk was Adriaan in de komende jaren vooral werkzaam op het kantoor van zijn vader. Een sollicitatie naar de nu vacante notarispost te Almelo had eveneens geen succes. Er waren veel zittende notarissen en die gingen voor.19 Adriaan had nog geprobeerd zijn vroegere hoogleraar M. de Vries, bij wie hij in Groningen colleges Geschiedenis des Vaderlands en Nederlandse Taal, Stijl en Letterkunde, had gevolgd, in te schakelen. De Vries was van 1849 tot 1853 professor te Groningen, waarna hij hoogleraar werd in Leiden.20 Gezien de reactie had Adriaan aan De Vries gevraagd of deze geen aanbevelingsbrief aan Thorbecke kon schrijven. De hoogleraar gunde hem van harte een post. Adriaans ‘welbesteed studieleven’ gaf hem daar wel recht op, vond De Vries. Hij meende niet veel invloed op Thorbecke te hebben en de liberaal kon hier overigens ook weinig uitrichten. De Commissaris des Konings ging over de voordracht, dus daar moest hij zijn. Wellicht kon Van Roijen, de Commissaris des Konings in Groningen, iets voor hem betekenen, schreef De Vries. Hij wist dat Ebbinge Wubben en Van Roijen elkaar persoonlijk kenden. De professor vroeg zijn oud-student vader Ebbinge Wubben te bedanken voor de toezending van historische artikelen.21 Waarschijnlijk had Ebbinge Wubben ten tijde van Adriaans studie de hoogleraar artikelen uit de Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren gestuurd. Deze mislukte poging om een notarisfunctie te verwerven laat iets zien van het netwerk dat de jonge Ebbinge Wubben en zijn vader aanboorden. Adriaans verloofde was niet sterk. Op 24 februari 1859 schreef Van Herwerden aan zijn zoon Hein dat dochter Elize nog steeds ziekelijk was. Mevrouw Van Lynden voorzag haar van radijs en salade uit haar tuin. Van Lycklama, die ‘een groote broeijery en een tuinman uit Holland’ had, zond asperges, terwijl de dames Boelens ‘lekkernyen’ stuurden.22 Adriaan Ebbinge Wubben was eind jaren vijftig nog steeds druk aan het solliciteren. Bij zijn vader op het kantoor zal hij wellicht het salaris van een notarisklerk of kandidaat-notaris hebben verdiend. In 1854 en in 1856 belegde hij in onroerend goed in Staphorst voor een totaalbedrag van ƒ 1.075,00.23 Adriaans studiegenoot Eelco Verwijs bezocht de familie rond 1860. Hij beschreef Ebbinge Wubben later als een man ‘eenvoudig en matig van levenswijze, in het bezit van een sterk gestel, begaafd met een buitengewoon sterk geheugen, steeds werkzaam’, die zijn leven sleet temidden van zijn vrouw en kinderen. Verwijs bracht een paar dagen door in wat hij noemde het ‘eigenaardige Staphorst’ en de ‘aartsvaderlijke huishouding’ met de ‘krachtigen grijsaard’.24
Brief Thorbecke aan Ebbinge Wubben 2 oktober 1858: Briefwisseling Thorbecke, VI, 349-350. FAEW, Extract uit de correspondentie van dr. C.H. van Herwerden met zijn zoon dr. H. van Herwerden, brief 30 december 1858. 20 A. Kluyver, ‘Vries, Matthias de’, in: P.J. Blok en P.C. Molhuysen, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel 1 (Leiden 1911) 1525–1527. 21 FAEW, brief M. de Vries aan C.A.H. Ebbinge Wubben 5 oktober 1858. 22 FAEW, Extract uit de correspondentie van dr. C.H. van Herwerden met zijn zoon dr. H. van Herwerden, brief 24 februari 1859. 23 HCO, Archieven van de bewaarders van de hypotheken en het kadaster in Overijssel, 1811 – 1989 (1998), inv.nr. 5692, ‘Algemeen register Hypotheken no. 2’. Repertoria op de registers van inschrijving en overschrijving. 24 E. Verwijs, ‘Levensbericht van F.A. Ebbinge Wubben’, Levensberichten der afgestorvene medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Bijlage tot de Handelingen van 1876 (Leiden 1876) 117–120, 118. 18 19
295
Geen familieregering
Inmiddels had de tweede zoon van Ebbinge Wubben, Gerrit Jan Hillegondus – door de familie Jan genoemd -, met enige moeite een betrekking gevonden. Hij volgde geen universitaire studie. Vanaf begin jaren vijftig werkte hij bij zijn vader op het notariskantoor. In mei 1857 legde hij het notarisexamen af. Gezien de benodigde werktijd, is het niet aannemelijk dat Ebbinge Wubben beide zonen echt nodig had op het kantoor. De twee oudste zonen van Ebbinge Wubben hadden nu hun examen wel gedaan, maar het vinden van een standplaats als notaris bleek erg lastig. In 1858 werd een lijst opgemaakt van de ‘Overijsselsche Candidaat-notarissen’.25 Hierop stonden 65 kandidaat-notarissen vermeld die tussen november 1842 en mei 1858 geëxamineerd waren. Onder hen waren ook de twee oudste zonen van Ebbinge Wubben. Een deel van de kandidaten bekleedde reeds een andere functie. De langst ingeschrevene, mr. A.J. Houck, was secretaris van de stad Deventer. De liberaal mr. J.D. van Ketwich Verschuur was advocaat en wethouder van Zwolle. Er waren meer gemeentebestuurders. U.C.B. Freislich, een zoon van Ebbinge Wubbens ambtgenoot Gerrit Freislich, was secretaris van de gemeente Hasselt. Ook de Staphorster burgemeester Jolle Gabe Veening was kandidaat-notaris. Enkele kandidaten waren naar Oost-Indië vertrokken. Een groot aantal van de kandidaat-notarissen was werkzaam als rechter, griffier, advocaat of procureur. Berend van Roijen, de studiegenoot van Adriaan Ebbinge Wubben, was advocaat. Twee kandidaten deden het notariaat concurrentie aan als zaakwaarnemer. In elk geval mag van de kandidaten die op een notariskantoor werkzaam waren verwacht worden dat ze wachtten op een vacante post. Acht kandidaten, waaronder de gebroeders Ebbinge Wubben, zaten bij hun vader op kantoor. Daarnaast waren er nog eens vijftien kandidaten die bij andere notarissen werkzaam waren. Van de 65 kandidaten hadden er 26 een rechtenstudie afgerond. Dat is minder dan de helft, maar nog steeds meer dan het landelijk gemiddelde.26 Enkele maanden voor zijn examinering had Jan Ebbinge Wubben zich verloofd met Suze van Nes, een dochter van de Rouveense predikant en daarmee een nicht van de verloofde van Adriaan. Van Nes stond erop dat het heuglijke feit niet voor de examinering werd bekend gemaakt. De verloving was zeer tot genoegen van wederzijdse ouders, schreef mevrouw Van Nes aan de familie Van Herwerden.27 De Van Herwerdens en Jan Ebbinge Wubben waren minder te spreken over de relatie van Suzes zus Mina. Met instemming van haar ouders verloofde ze zich met een aspirant-landmeter, de zoon van een winkelier uit Winschoten. Van Herwerden snapte niet hoe de ouders dit goed konden vinden. Het meisje zou er ongelukkig door worden en geheel buiten haar stand komen te staan. Jan Ebbinge Wubben wenste niet met ‘dien Heer op een familiairen voet’ te staan en vond het ‘heel naar’.28 Mina van Nes zou uiteindelijk niet onder haar stand trouwen. De bezwaren vanuit haar milieu wogen wellicht te zwaar. Ze bleef ongehuwd.29 In 1859 deed Jan een gooi naar het burgemeesterschap in Staphorst. Hij was inmiddels 25 jaar en volgens de gemeentewet dus benoembaar. Ebbinge Wubben deed zijn uiterste best zijn zoon benoemd te krijgen in de vacature die ontstond na het vertrek van mr. Jolle Gabe Veening, zijn eigen opvolger als burgemeester. Op 12 april wendde Jan Ebbinge Wubben zich tot de koning met het verzoek in aanmerking te komen voor de vacante post. Het verzoek 25
Archief van de Gouverneur / Commissaris van de Koning(in), 1831 – 1920, inv. nr. 19046, staat van de kandidaatnotarissen in Overijssel met hun huidige betrekking (c. 1858). 26 Zie deel 3 p. 194. In Overijssel waren meer academici onder notarissen dan in de rest van het land. 27 FAEW, Extract uit de correspondentie van dr. C.H. van Herwerden met zijn zoon dr. H. van Herwerden, brief 22 februari 1857. 28 Idem, brief 10 april 1859. 29 C.H. Ebbinge Wubben, Het geslacht Van Nes (Van Nes van Meerkerk). Overgedrukt van het Maandblad van het Genealogisch Heraldiek Genootschap ‘De Nederlandsche Leeuw’, 1911 (z.j.z.p.) 16.
296
werd doorgestuurd naar minister Tets, die commissaris Backer om advies vroeg. Op 14 april ging de jonge Ebbinge Wubben zijn opwachting maken bij Backer in Zwolle. De discussie rond zijn afwijzing wierp een smet op het blazoen van de eerste burgemeester van Staphorst. Ebbinge Wubben was zeer gegriefd door de wijze waarop deze sollicitatie verliep. Commissaris des Konings Jonkheer Mr. C. Backer blokkeerde volgens Ebbinge Wubben in strijd met eerdere toezeggingen een benoeming van zijn zoon. Bitter deed hij de volgende dag zijn beklag bij Thorbecke.30 ‘Toen ik voor acht jaar mijn eervol ontslag als Burgemeester van Staphorst vroeg, was de Heer Backer er mij sterk om aan dit mijn ontslag niet zoo dadelijk in te leveren, en toen ik hier op bleef aandringen vroeg mij de Heer Backer “of ik dan geen Zoon had”?’, schreef Ebbinge Wubben. Hij moest de vraag tot zijn ‘leedwezen’ ontkennend beantwoorden, omdat geen van zijn zonen de vereiste leeftijd had bereikt. Volgens Ebbinge Wubben voldeed zijn zoon nu wel aan de vereisten. ‘Mijn tweede Zoon G.J.H. Ebbinge Wubben kandidaat notaris sedert negen jaar op mijn kantoor alhier werkzaam, zoo als ik mij vleije met administratieve zaaken bekend en het zij mij geoorloofd er bij te voegen onbesprooken van gedrag solliciteerd thans om Burgemeester te worden van Staphorst waar hij geboren en opgevoed is; Bij den Heer Backer heeft hij te dien einde gisteren zijn opwachting gemaakt, en ten antwoord bekomen “noch gij noch uw broeder (mijn oudste Zoon advocaat alhier had volstrekt niet gesolliciteerd) wordt Burgemeester van Staphorst en dat wel niet omdat ik geen geschiktheid in u vooronderstel maar omdat ik geen familie regering in Staphorst wil hebben.’ Toen Jan Ebbinge Wubben om een nadere verklaring vroeg, antwoordde Backer: ‘de gemeentewet, die verbiedt dat een Notaris tevens Burgemeester is en of nu de Zoon van de Notaris dan wel de Notaris zelf tevens Burgemeester zij dit is hetzelfde en ligt in den geest der wet’. De jonge Ebbinge Wubben had daar volgens zijn vader op geantwoord dat hij juist meende de gemeentewet aan zijn kant te hebben, zo dat al mogelijk was, omdat daar de voorkeur werd gegeven aan een ingezetene van de gemeente. Ook wees hij er op dat de Commissaris zelf acht jaar geleden had gevraagd of Ebbinge Wubben geen zoon had. Het antwoord dat Backer hierop gaf, moet Ebbinge Wubben heel diep getroffen hebben: ‘De Heer Backer antwoorde hierop dat hij dit slechts had gedaan als t ware om te vergoelijken en ten slotte is mijn zoon als ik mij zoo eens mag uitdrukken afgescheept met de woorden “als er eens een klein plaatsje in de achterbuurt vakant komt zal ik eens zien”! Zie daar HoogEdele Gestrenge Heer! eene handelwijs beschreven die mij ik ontveins het niet bitter grieft; Jaren lang ben ik met de grootste vriendelijkheid door den Heer Backer gedurig en bij herhaling ontvangen en thans moet ik tot mijn bittere teleurstelling getuigen met ijdele geloften gepaaid! Ll vrijdag nog toen de Heer Backer de vacature alhier al wist (mij toen nog onbekend) heb ik van ZHEDG de toezage gekregen “Zoo spoedig als er maar iets komt zal ik uw Zoons helpen” Ik ben mij niet bewust zulke behandeling te verdienen. Een werkzaam leven van 50 jaren toen ik in de maatschappij optrad heb ik achter mij. Ondanks al mijn moeitevolle pligtsbetrachtiging gedurende zulk een lange reeks van jaren en mij geen kwaad bewust schijne ik toch met een zwarte kool geteekend te zijn; dit grieft mij op bijna 70 jarige leeftijd bitter; mijn gemoed loopt mij over bij de gedachte dat dit ook nog aan mijne kinderen moet gewroken worden.’ Ebbinge Wubben schreef Thorbecke ‘met een ter neder geslagen harte met de gedachte aan mijne kinderen die niet anders worden waardig gekeurd dan een achterbuurt en een klein plaatsje te bekomen, en daarbij achter te staan bij hen wier eenige verdienste het dikwijls is dat zij maagschap zijn van grote Heren’. De burgerlijke Ebbinge Wubben liep evenals Thorbecke zelf gedurende zijn loopbaan aan tegen de voorsprong van gevestigde families. Aan het slot van 30
Archief van Mr. Johan Rudolph Thorbecke en enige van zijn verwanten, inv.nr. 70, ingekomen en uitgegane brieven 1859, brief Ebbinge Wubben aan Thorbecke 15 april 1859. De onderstrepingen zijn overgenomen uit Ebbinge Wubbens brief.
297
zijn brief vroeg hij het liberale Kamerlid om advies of het verstandig was dat zijn zoon op audiëntie zou gaan bij de minister van Binnenlandse Zaken. Thorbecke reageerde reeds de volgende dag. ‘Uw bericht van gisteren verrast en treft mij’, schreef de liberale politicus. Aan de woorden van Backer kon hij ‘geen uitleg’ geven en hij veronderstelde dat er een misverstand in het spel was. ‘Hoe het zij, die vreemde ontmoeting behoeft, dunkt mij, uwen zoon niet te weerhouden van eene voordracht van zijn en uw verlangen aan den Minister’, meende Thorbecke. ‘Welligt kent gij personen of middelen, geschikt om den Commissaris des Konings in te lichten of zijne denkwijze tot klaarheid te brengen’, veronderstelde hij. Zelf wilde Thorbecke afzijdig blijven: ‘Wat mij betreft, ik onthoude mij van alle tusschenkomst buiten mijne taak als Volksvertegenwoordiger, tenzij wanneer men mijn advijs vraagt. Het was zelfs eene uitzondering, dat ik voor eenigen tijd den Minister van Justitie door eenen vriend liet spreken over uwen zoon met betrekking tot het gewenste notariaat’. Thorbecke sprak de hoop uit dat ‘de zaak nog een betere wending’ zou nemen. Deze positieve wending bleef uit. Het was Ebbinge Wubben duidelijk dat Thorbecke zijn vingers niet wilde branden aan deze kwestie. Dit betekende het einde van hun correspondentie. Backer droeg de liberaal J.H. van Barneveld als eerste kandidaat voor. De Commissaris des Konings noemde als argumenten tegen de benoeming dat F.A. Ebbinge Wubben zijn positie als burgemeester misbruikt zou hebben ten gunste van zijn notarispraktijk, dat hij raadsman was in een proces tegen de gemeente en dat hij dreigde met een proces tegen de gemeente over het perceel grond waarop het gemeentehuis was gebouwd.31 Wellicht dat de argumenten met betrekking tot vader Ebbinge Wubben als te weinig relevant werden beschouwd. Later noemde Backer namelijk als bezwaar dat de kandidaat, Ebbinge Wubben jr. ‘genoegzame kunde en vastheid van karakter’ miste om ‘in eene zoo moeijelijke gemeente’ het ambt van burgemeester te bekleden.32 Bij Koninklijk Besluit van 27 april 1859 werd Van Barneveld benoemd als nieuwe eerste burger van Staphorst.33 Uit de gang van zaken blijkt de belangrijke stem die de commissaris had in de benoeming van burgemeesters. Naast het aspect van kwaliteit en regeringsgezindheid speelde protectie ook een rol.34 Backer was een vertrouweling van Thorbecke. Op zijn beurt protegeerde hij mogelijk Van Barneveld. Blijkbaar had Commissaris Backer het niet zo begrepen op Ebbinge Wubben. Ze kenden elkaar al van de Statenvergaderingen. Backer had in 1850 zijn ambt als Commissaris des Konings aanvaard als opvolger van mr. I. Bruce, die tot Gouverneur –generaal van Nederlands-Indië was benoemd. Van 1845 tot 1852 zat Ebbinge Wubben in de Provinciale Staten. Op 17 augustus 1859 vertrok Jan naar Norg.35 Daar was Mr. Nicolaas Wilhelm Schroeder Hofstede, een neef van zijn moeder, notaris.36 De Norger notaris was een zoon van Johannes Hofstede. Wellicht hoopte Jan Ebbinge Wubben van de vrijgezel Schroeder Hofstede het vak te leren en hem eventueel later op te kunnen volgen. De tijd dat een Hofstede de Drentse politiek beheerste lag drie decennia achter hen, maar nog steeds was dit waarschijnlijk het belangrijkste familienetwerk voor de Ebbinge Wubbens. Het zou echter anders lopen. 31
Onderzoek in de rechterlijk archieven heeft hiervoor geen aanwijzingen opgeleverd. Zie noot 1 en 2 bij brief Thorbecke aan Ebbinge Wubben 16 april 1859: Briefwisseling Thorbecke, VI, 365366. Anders dan in het register wordt vermeld gaat het hier niet om G.J.H. Ebbinge Wubben maar om C.A.H. Ebbinge Wubben. De studiegegevens van C.A.H. zijn in het register gekoppeld aan de leefjaren en de carrière van G.J.H. 33 De liberaal Van Barneveld bleef maar enkele jaren in Staphorst. In 1860 werd hij burgemeester van Avereest. Hij zette zich in voor de verder ontginning van de gemeente. Vgl. H.J. Krikke, ‘Memorie-album burgemeester Johannes Hendrikus van Barneveld’, HVA 20 (2003) 5-7. ; Rijnhart, ‘Het stenen archief’, HvA 9 (1992-3) 18-19. 34 Janssens, De Commissaris van de Koningin, 189, 193-194. 35 DA, Bevolkingsregister Norg 1850 – 1860 nr. 16 Dienst- en werkboden. 36 DA, Bevolkingsregister Norg 1860 – 1870 microfiche nr. 21, nr. 108. 32
298
Reeds in 1861 werd de jonge kandidaat-notaris benoemd tot burgemeester van Grijpskerk. Ongetwijfeld zal er achter de schermen contact geweest zijn tussen vader Ebbinge Wubben en I.A. van Roijen, de oud-notaris van Zwolle, die van 1853 tot 1867 Commissaris des Konings te Groningen was. Om als jongeman een ambt te verwerven had men connecties nodig. Hier betaalden Ebbinge Wubbens decennialange contacten met Van Roijen zich mogelijk uit. Zowel bij Schroeder Hofstede als bij Van Roijen kon Jan Ebbinge Wubben deze vriendendienst waarschijnlijk alleen terugbetalen door een loyale taakuitvoering. Hij was inmiddels al vier jaar verloofd met de Rouveense predikantsdochter Suze van Nes. Getrouwd werd er voorlopig nog niet. Mogelijk moesten er eerst ruimere bestaansmiddelen komen. Het salaris van ƒ 600,00 dat Jan als burgemeester en secretaris verdiende werd blijkbaar als ontoereikend beschouwd.37
Zorgen om Kornelis
Ebbinge Wubbens derde zoon, Cornelis Philippus, werd op 15 september 1856 als student te Groningen ingeschreven. Daar was de nodige discussie aan voorafgegaan. Zijn moeder en oom Petrus Hofstede de Groot zagen hem het liefst in Groningen theologie studeren en predikant worden. Zijn vader zag daar niets in. Desnoods moest hij maar Waals predikant worden, vond Ebbinge Wubben. Hij zag liever dat zijn zoon in Leiden ging studeren. Of achter Ebbinge Wubbens voorkeur voor de Waalse gemeenten en Leiden sympathie voor het modernisme schuilging, is bij gebrek aan meer bronnen niet duidelijk. Het werd Groningen, maar Kornelis wilde toch liever een rechtenstudie volgen. Hij had geen roeping voor dominee, schreef zijn weduwe in 1910.38 Zijn aanmelding voor de ontgroening op dezelfde dag bevat meer informatie dan die van zijn broer: ‘De ondergeteekende verklaart mits dezen zich bij den Fiscus des Senaats Vindicat Atque Polit ter ontgroening aangegeven, voor de ontgroenpartij voor ƒ 50,00 geteekend en als patroon den Heer Borgesius gekozen te hebben’.39 De theologiestudent Egbertus Roelinus Borgesius – Bertus voor zijn familie en vrienden - was een zoon van Eltje Jacob Borgesius, predikant in het Drentse Rolde. Van moederszijde stamde de student af van de vooraanstaande Drentse eigenerfde familie Pellinck. Hij stond vanaf september 1851 ingeschreven aan de Groningse academie. Wellicht had hij via Vindicat Adriaan Ebinge Wubben leren kennen. Egbertus Roelinus Borgesius werd predikant. Zijn levensgang was illustratief voor meerdere generatie- en studiegenoten van Ebbinge Wubbens kinderen. Van 1860 tot 1874 stond hij als predikant in Norg, waar zijn zwager de grootgrondbezitter Johannes Tonckens een van de meest invloedrijke notabelen was. In 1874 zou Egbertus Roelinus Borgesius uiteindelijk zijn ambt neerleggen. Hij geloofde niet meer wat hij voorheen geloofde en preekte.40 Evenals Eelco Verwijs was hij geraakt door het modernisme. Er zijn geen aanwijzingen hoe de kinderen van Ebbinge Wubben tegenover deze stroming stonden. Tijdens zijn eerste studiejaar huurde Kornelis een kamer bij Van Houten in de Zwanestraat.41 Petrus Tonckens uit Meppel meldde zich op dezelfde datum als Kornelis 37
GA, Archief van Gedeputeerde Staten van Groningen, 1814-1941 (1987), inv.nr. 9526, gemeenterekeningen Grijpskerk 1861 - 1865. 38 De gegevens over de studiekeuzes komen uit twee brieven aan C.H. Ebbinge Wubben: één van C.Ph. Ebbinge Wubben zelf en een van zijn weduwe. FAEW, Aantekeningen Cornelis Philippus Ebbinge Wubben gestuurd aan Claudius Henricus Ebbinge Wubben, 1904 – 1905; brief H.C.M. Ebbinge Wubben – Eskes aan C. H. Ebbinge Wubben 3 februari 1910. 39 GA, Archief Vindicat Atque Polit, inv. nr. 54, aanmeldingen ter ontgroeningen 1852 – 1890, akte 15 september 1856. 40 J. Tonckens, Johannes Tonckens / Westervelde 1834 – 1908. Landeigenaar en bestuurder (Rolde 2008) 49 en 59. 41 Groninger Studenten Almanak 1857, 59; idem 1858, 75.
299
Ebbinge Wubben voor de studie en voor de ontgroening.42 Petrus was een zoon van de Meppeler wethouder en notaris Warmolt Lunsingh Tonckens. Hij werd evenals zijn vader notaris in Meppel. Ebbinge Wubben kende de familie en deed ook wel zaken met vader en zoon Tonckens. Volgens de gegevens van Vindicat woonde Kornelis op 31 oktober 1857 bij Jacobs aan de Poelestraat.43 Hij rondde de universitaire studie niet af. Kornelis stond tot en met 1858 ingeschreven als student. De Groninger Studenten Almanak vermeldde hem in 1859 nog als student en Vindicat-lid, maar de almanak bracht wellicht cijfers die inmiddels gedateerd waren.44 Het is de vraag of hij wel iets was gevorderd met zijn studie. In de almanakken stond bij faculteit alle jaren ‘L.J.’ vermeld. Een rechtenstudent moest eerst een kandidaatsexamen Letteren en Bespiegelende Wijsbegeerte behalen.45 Het lijkt dat Kornelis in deze startfase was blijven steken. Mogelijk bevielen de geneugten van het studentenleven hem beter dan de studielast. Wellicht hielden de niet nader gedefinieerde zorgen over hem, die zijn oudste broer op 12 december 1858 in een brief aan zus Ignatia uitte, hiermee verband.46 Ignatia was op dat moment op kostschool in Kampen. Adriaan verontschuldigde broer Jan (Gerrit Jan Hillegondus), die niet zo ‘schrijfachtig’ was en druk was met Cornelis Philippus. Moeder Ebbinge Wubben, die op dat moment op bezoek was in Kampen, zou er wel over verteld hebben, veronderstelde Adriaan. Hij sprak de hoop uit dat Kornelis nog terecht zou komen. Kornelis’ weduwe gaf vele jaren later een andere lezing van de studievertraging. Volgens haar had hij ernstig geleden onder aanhoudende koortsen.47 Kornelis schreef begin twintigste eeuw aan zijn neef Claudius dat zijn vader erg teleurgesteld was door het afbreken van de studie.48
‘De feestdag lang verwacht’
Waarschijnlijk was Ignatia het lievelingetje van de familie. Naast de brief van broer Adriaan leggen nog enkele stukken uit het familiearchief getuigenis af van haar positie in het gezin. Op 14 november 1853 droeg ze een gedicht voor bij het zilveren huwelijksjubileum van haar ouders.49 ‘De nacht is heen gevlogen / De ravenzwarte nacht / Nu rijst langs ’s hemelsbogen / De feestdag lang verwacht’, declameerde ze. Ze wenste haar ouders de zegen van God: ‘Doe op hen nederdalen / O Heer uw eeuwig licht / Laat eeuwig hen bestralen / Uw vriendelijk aangezicht’.
‘Bruiloftvers van uw eenige dochter Ignatia. Voor mijne lieve ouders’, schreef ze er onder. In de tweede helft van de jaren vijftig ging Ignatia op kostschool in Kampen. Ze bezocht de Franse kostschool voor meisjes waarover vanaf 1853 ‘Mejufv.’ E.H. van Gogh de scepter zwaaide.50 Het was een instituut voor dames uit de gegoede burgerij. Aan het hoofd stond een vrijgezelle dame. Wanneer de ‘Fransche Kostschoolhouderes’ het huwelijk ambieerde moest ze haar functie neerleggen.51 Voor Ignatia was het waarschijnlijk een zware tijd. Op 15 januari 42
GA, Archief Vindicat Atque Polit, inv. nr. 54, aanmeldingen ter ontgroeningen 1852 – 1890, akte 15 september 1856. 43 Groninger Studenten Almanak 1859, 76; GA, Archief Vindicat Atque Polit, inv. nr. 40, Recensie 1853 – 1861. 44 Groninger Studenten Almanak 1859, 76. 45 Caljé, Groningse studenten en hun academie, 270. 46 FAEW, brief Christoffer Adriaan Hendrik Ebbinge Wubben aan Ignatia Jacoba Maria Ebbinge Wubben, 12 december 1858. 47 FAEW, brief H.C.M. Ebbinge Wubben – Eskes aan C. H. Ebbinge Wubben 3 februari 1910. 48 FAEW, Aantekeningen Cornelis Philippus Ebbinge Wubben gestuurd aan Claudius Henricus Ebbinge Wubben, 1904 – 1905. 49 FAEW, gedicht 1853. 50 Op de enveloppe om de eerder genoemde brief van Adriaan aan Ignatia stond het adres van mevrouw Van Gogh, de kostschoolhouderes, vermeld. 51 Overijssel, 8 juli 1853.
300
1857 ontving ze een brief van haar moeder en een van haar vader. De brief van haar moeder is verloren gegaan. Vader Ebbinge Wubben riep zijn dochter op indachtig te zijn dat het voor haar ‘wezenlijk nut’ was. Achteraf zou ze haar ouders dankbaar zijn, schreef Ebbinge Wubben. Ze moest maar ‘moed houden’. Ignatia zal als enige dochter een bijzondere plek in het gezin hebben ingenomen. De liefdevolle brief van haar oudste broer, die hierboven is aangehaald, getuigt daarvan. Deze brief was geschreven naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis in het leven van de jonge Ignatia. Ze deed belijdenis van haar geloof. Daarmee werd ze van dooplid belijdend lid van de Hervormde kerk en ontving ze toegang tot het sacrament van het Heilig Avondmaal. In Adriaans woorden is de toon van de Groningers te horen. Geloof was voor hem een ervaren van Gods goedheid en niet zozeer een dogmatisch weten. Of hij dit had geleerd in het ouderlijk huis of dat deze gesteldheid juist temidden van de ‘Groningers’ aan de academie was verdiept is niet duidelijk. Vader Ebbinge Wubben had het niet zo begrepen op dominees, schreef zoon Kornelis jaren later. Wellicht ging het hier echter vooral om orthodoxe predikanten. De jongste zoon, Jacobus Allard, was thuis. Hoe het hem verging deze jaren is niet bekend. Waarschijnlijk had hij een zwakke gezondheid. Mogelijk verrichtte hij zo nu en dan werkzaamheden voor zijn vader. Jacobus, zoals hij genoemd werd, nam wel deel aan het sociale verkeer. Zo logeerde hij eind jaren vijftig een tijdje bij de familie Van Herwerden in Beetsterzwaag.52 In het bevolkingsregister van 1850 – 1860 van de gemeente Staphorst staat vermeld dat Jacobus een tijdje leerling was in Sneek en dat hij op 26 april 1861 naar Groningen vertrok.53 Uiteindelijk legde de inmiddels 70-jarige Ebbinge Wubben in 1861 zijn notariaat neer ten gunste van Adriaan. Bij Koninklijk Besluit van 11 oktober werd hem met ingang van 1 november eervol ontslag verleend. Bij Koninklijk Besluit van dezelfde datum werd zijn zoon Adriaan in zijn plaats benoemd. Op 26 oktober deelde de officier van justitie van Zwolle dit mee. Hij adresseerde zijn brief aan mr. C.A.H. Ebbinge Wubben, advocaat te Staphorst.54 Twee dagen voordat het eervol ontslag van zijn vader inging, op 30 oktober, werd Adriaan Ebbinge Wubben beëdigd als notaris. Hij legde de eed af voor baron Sloet tot Oldhuis als president van de arrondissementsrechtbank.55 Anders dan zijn vader werd Adriaan geen lid van de Broederschap der Notarissen.56 In de loop van de jaren vijftig lijkt de cumulatie van functies onder notarissen te zijn verminderd. Dat sloot aan bij een landelijke trend en werd mede veroorzaakt door de bepaling dat het burgemeestersambt volgens de gemeentewet niet meer samenging met het notariaat. In 1860 waren er vijfenveertig notarissen. Onder hen waren geen Statenleden of leden van de Ridderschap. Twee notarissen waren raadslid, vier waren wethouder. Drie van hen waren bestuurslid van een waterschap. Zeventien notarissen waren lid van Welvaart. Eenderde van de notarissen bekleedde een juridische functie. Onder hen waren zes advocaten, acht plaatsvervangende kantonrechters en een procureur. Elf notarissen hadden een universitaire graad. Ook nu behoorden drie notarissen tot de hoogst aangeslagenen.57 Het profiel van de 52
FAEW, Extract uit de correspondentie van dr. C.H. van Herwerden met zijn zoon dr. H. van Herwerden, 1 juli 1858 53 GAS, bevolkingsregister 1850 – 1860, vierde boek, nr. 225. 54 FAEW, brief officier van justitie aan C.A.H. Ebbinge Wubben, 26 oktober 1861. 55 HCO, Archieven van de arrondissementsrechtbank en het parket van de officier van Justitie te Zwolle 1839 – 1939, inv.nr. 2936, processen-verbaal van beëdiging van notarissen, 1839 – 1877; Idem, inv.nr. 2925, Akten van depot van naamtekeningen en handmerken van notarissen in de provincie Overijssel, 185 – 1916. 56 Hij werd in 1880 in het overzicht van notarissen in het Correspondentieblad vermeld als zijnde geen lid: Correspondentieblad van de Broederschap der Notarissen in Nederland, negende deel, negende aflevering (1880) 140. 57 Uitgangspunt van de analyse waren de functiegegevens uit het Jaarboekje van de Provincie Overijssel van een betreffend jaar, de lidmaatschapsgegevens van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, van de vrijmetselaarsloges
301
universitair geschoolde Adriaan, die tevens als advocaat stond ingeschreven en verder geen functies bekleedde, past in dit plaatje. De economische basis voor een bestaan op stand was met de notarisbenoeming aanwezig. In de eerste twintig jaren van Adriaans notariaat passeerde hij gemiddeld 200 akten per jaar. Zijn salaris uit de akten bedroeg na aftrek van een klerken- en / of een kandidatensalaris (ƒ 600,00) en patent (ƒ 70,00) gemiddeld ƒ 2730,00 per jaar, terwijl graslandverhuringen nog eens ƒ 1004,00 opleverenden. Nu kon er getrouwd worden. Op 17 juli 1862 huwde Adriaan Ebbinge Wubben in Beetsterzwaag met Lize van Herwerden. Het was een feest met een ongelukje. Tijdens de receptie kwam mevrouw Ebbinge Wubben lelijk ten val. Dit haalde zelfs de regionale pers, waardoor een sfeerschildering bewaard is gebleven van het bruilofstfeest van ‘eene deftige familie’. De receptie vond plaats in de bovenzaal van logement Boschlust in Beetsterzwaag. Ook ‘de noblesse’ van het dorp was van de partij. Alles geschiedde met ‘gepaste vrolijkheid’. Mevrouw Ebbinge Wubben wilde zich rond half twaalf even naar haar kamer begeven. Daarbij opende ze een verkeerde deur en viel ze in de kelder. Ze was ‘deerlijk gewond’ aan haar armen en gezicht. Het feest was daarmee abrupt afgelopen. Gelukkig kon de krant berichten dat de toestand van ‘de lijderes’ mee viel.58 De 70-jarige Ebbinge Wubben rentenierde. Zijn ambteloze bestaan betekende wel een forse terugval in inkomen. In feite moest hij zijn vroegere inkomsten nu delen met zijn zoon Adriaan. Zijn huizen, landerijen en beleggingen brachten echter nog steeds ruim voldoende op om van te leven. In 1860 was Ebbinge Wubben als enige in de eerste klasse van de hoofdelijke omslag geplaatst.59 In 1873 deelde hij deze eerste positie met Harm van Beugelen uit IJhorst, Nicolaas Bouwman uit Staphorst en Jacob Hooikammer uit Rouveen. Zijn zoon Adriaan stond toen samen met acht anderen in de tweede klasse.60 Dat maakt duidelijk dat Ebbinge Wubben ook zonder officiële functie tot de absolute top in Staphorst behoorde. Adriaan zat daar met een aanzienlijk inkomen nog onder. De veranderingen vroegen wel enige aanpassing. Cliënten spraken gewoon over ‘Adrianus’ als ze het over de nieuwe notaris hadden. Ze hadden hem waarschijnlijk als jongen zien opgroeien. Moeder Ebbinge Wubben kwam er - volgens zoon Kornelis in een terugblik aan te pas om hen er op te wijzen dat dit niet kon. Ebbinge Wubben kon zelf nog niet goed afstand doen. Volgens Kornelis moesten zijn moeder en hij ‘de oude man’ er op wijzen dat hij zich niet meer met de gang van zaken moest bemoeien.61 Waarschijnlijk woonden de drie andere kinderen, Kornelis, Jacobus en Ignatia, in de jaren zestig bij hun ouders thuis. Van Kornelis, wiens studie in Groningen was mislukt, is niet bekend wat hij in deze jaren deed. Eind jaren zestig werd hij benoemd als ontvanger in het Brabantse grensdorp Putte.62 Jacobus was in 1861 naar Groningen vertrokken.63 Het is niet duidelijk hoe lang hij daar bleef. Hij studeerde in elk geval niet aan de universiteit. Gezien zijn in Deventer, Kampen en Zwolle en van de Overijsselsche Vereeniging tot Ontwikkeling van Provinciale Welvaart en de gegevens van de 100 hoogstaangeslagenen in Overijssel zoals deze werden gepubliceerd in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant. 58 Steenwijker Courant, dinsdag 22 juli 1862. 59 Archief van de gemeente Staphorst, inv.nr. 1033, kohieren van de hoofdelijke omslagen 1860 – 1867, hoofdelijke omslag van 1860. 60 Idem, inv.nr. 1034, kohieren van de hoofdelijke omslagen 1868 – 1875, hoofdelijke omslag van 1873. 61 FAEW, Aantekeningen Cornelis Philippus Ebbinge Wubben gestuurd aan Claudius Henricus Ebbinge Wubben, 1904 - 1905. 62 Volgens de huwelijksakte van Ignatia was hij op dat moment (10 juni 1869) ‘ontvanger der in- en uitgaande regten te Putte’, zijn neef Claudius Henricus vermeldde in de genealogie Ebbinge Wubben dat van 1871 tot 1876 ‘Commies-ontvanger’ in Putte was. In het Noordbrabantsch jaarboekje voor 1868 stond hij reeds vermeld; twee jaren daarvoor stond zijn voorganger nog in het jaarboekje. Zijn weduwe schreef in 1910 dat ze meende dat hij in 1865 was benoemd, maar dat lijkt niet te kloppen. FAEW, brief H.C.M. Ebbinge Wubben – Eskes aan C. H. Ebbinge Wubben 3 februari 1910. 63 GAS, bevolkingsregister 1850 – 1860, vierde boek, nr. 225.
302
inspanningen om de beide oudste zonen aan een goede functie te helpen, zal Ebbinge Wubben zich zorgen hebben gemaakt over de toekomst van de andere twee. Er zijn geen aanwijzingen dat hij voor hen heeft gelobbyd. Ignatia had eind jaren vijftig een tijdlang op de meisjeskostschool in Kampen gezeten. Als dochter uit een gegoede burgerfamilie zal haar leven in de jaren zestig in het teken hebben gestaan van het gebruikelijke sociale verkeer met andere burgerlijke families en van de voorbereiding op het huwelijk. Ebbinge Wubben zal hebben meegeleefd met het werk van zijn twee oudste zonen. Ze bekleedden in deze jaren als notaris en als burgemeester en secretaris functies, die hun vader jarenlang had verenigd. Op 15 mei 1863 werd Ebbinge Wubbens eerste kleinkind geboren. Het kind droeg de namen van zijn grootvader: Frederik Allard Ebbinge Wubben. De wens die de ‘aartsvader’ ruim 30 jaar eerder bij de geboorte van zijn oudste zoon uitte, was vervuld: de dubbele achternaam bleef bewaard.64 Het duurde ruim tien jaar voordat het tweede kind van Adriaan werd geboren. Claudius Henricus kwam enkele maanden voor het overlijden van grootvader Ebbinge Wubben ter wereld. Na veertig jaar gemeentebestuurder te zijn geweest was Ebbinge Wubben wellicht een goede gesprekspartner voor zijn startende zoon Jan. Grijpskerk was een agrarische samenleving. Dat bleek onder meer uit de samenstelling van de elf leden tellende gemeenteraad.65 Jan Ebbinge Wubben kwam voor problemen te staan die ook zijn vader had meegemaakt.66 Samen met de plaatselijke arts maakte Jan Ebbinge Wubben zich verdienstelijk tijdens de choleraepidemie van 1866.67 Voor zijn inspanningen schonk koning Willem III hem een medaille die bewaard wordt in het familiearchief.68 In 1867 zag Jan Ebbinge Wubben kans zijn positie te verbeteren en dichter bij zijn familie te gaan wonen. Op 16 januari van dat jaar werd hij benoemd als burgemeester en secretaris in het Drentse Smilde. Door de verveningen groeide het dorp sterk in de loop van de negentiende eeuw. Rond het midden van de eeuw was Smilde qua bevolkingsomvang gegroeid tot de derde plaats in Drenthe.69 De familiegeschiedenis leefde hier wellicht voor de jonge burgemeester. De Drentse hoofdvaart, waar Smilde een groot deel van zijn welvaart aan dankte, was een schepping van zijn overgrootvader Wolter Hendrik Hofstede. Vier maanden na zijn benoeming in Smilde huwde Jan te Staphorst met Suze van Nes. Er waren vier getuigen. Naast Adriaan en Jacobus Ebbinge Wubben waren dat de vader van de bruid en de op dat moment in Amsterdam woonachtige Jan Buisman Ebbinge. Laatstgenoemde was een achterkleinzoon van de voormalige IJhorster predikant L. Ebbinge en verwant aan de Meppeler familie Ten Wolde.70 Het jonge echtpaar woonde slechts kort in Smilde. Reeds op 17 maart 1868 maakte Jan Ebbinge Wubben de overstap naar het beter betaalde notariaat. De notarispost te Norg, waar hij negen jaar eerder als kandidaat-notaris was begonnen, werd gesplitst. Jan Ebbinge Wubben werd nu notaris in de nieuwe standplaats Roden. Evenals zijn broer werd hij geen lid van de Broederschap der Notarissen.71 Het gezin Ebbinge Wubben – Van Nes kreeg vijf kinderen, waarvan de eerste drie tijdens het leven van hun grootvader Ebbinge Wubben werden geboren. 64
FAEW, genealogische aantekeningen F.A. Ebbinge Wubben. W.J. Formsma, Grijpskerk. De geschiedenis van een Groninger gemeente (Groningen 1986) 134. 66 Idem, 141. 67 Idem, 166. 68 FAEW, medaille en begeleidende brief. 69 H. Gras, Langs de vaart. Geschiedenis van Smilde (Smilde 1997) 62. 70 Vgl. de genealogie Ebbinge op de site van de genealoog Arend Arends: www.arendarends.nl. 71 Hij werd in 1880 in het overzicht van notarissen in het Correspondentieblad vermeld als zijnde geen lid: Correspondentieblad van de Broederschap der Notarissen in Nederland, negende deel, negende aflevering (1880) 149. 65
303
Huwen op verschillend niveau
Ebbinge Wubbens dochter Ignatia trouwde op 10 juni 1869 met Scato Lohman. Volgens de uitnodiging zouden op dinsdag 25 en woensdag 26 mei recepties gehouden worden.72 De bruidegom was een zoon van de jong overleden mr. Scato Lohman, die advocaat en notaris in Groningen was geweest, en van Imke Smid. De bruidegom was op het moment van het huwelijk nog kandidaat-notaris in Groningen, maar door een erfenis van zijn oudoom Reneke Lohman was hij redelijk vermogend. Omdat Scato Lohmans vader al overleden was, was hij nu zelf erfgenaam van bijna een kwart van het vermogen van Reneke Lohman. Zijn aandeel bedroeg netto ongeveer ƒ 44.000,00. Gedurende de tijd dat Scato minderjarig was, zou zijn oom Louis Bothenius Lohman het vermogen beheren.73 Misschien was het huwelijk van Ignatia wel het meest prestigieuze van de kinderen Ebbinge Wubben. De door Lambert Schemper, ambtenaar van de burgerlijke stand te Staphorst, opgestelde huwelijksakte getuigt daarvan. De Lohmans behoorden tot het Groningse patriciaat en waren verwant aan vooraanstaande Drentse families.74 De Nijeveense arts Hendrik Vos was als aangetrouwde oom van Scato Lohman uitgenodigd om getuige te zijn. Bij Vos is de verwevenheid van de Drentse burgerlijke elite duidelijk. Hij was een zoon van mr. Lukas Vos, die rechter te Assen en notaris te Meppel was. Zijn moeder was Aleida Johanna Nijsingh. Ze was van geboorte afkomstig uit De Wijk. In 1845 trouwde Hendrik Vos met Maria Catrina Kymmell, dochter van notaris Johan Kymmel en Tetje Elisabeth Tonckens. In 1856 huwde hij nogmaals, nu met Edskedina Smid, de weduwe van Willem Joachim van Haagen en een zuster van Imke Smid. De families Vos, Nijsingh en met name Tonckens en Kymmell behoorden tot het zogenaamde herenbolwerk, het informele circuit van vooraanstaande Drentse families, dat tot ver in de negentiende eeuw de macht in handen had in de provincie.75 Vanuit de familie Ebbinge Wubben waren Ignatia’s broers Jan en Kornelis getuige. Wellicht bleef het echtpaar nog enkele weken in Staphorst of maakten ze een huwelijksreis. Vijf weken na de huwelijkssluiting werd Ignatia’s uitzet naar Groningen vervoerd. Van Ebbinge Wubbens huis was het ongeveer een kilometer naar het nog vrij nieuwe station, dat evenals de spoorlijn Meppel – Zwolle op 1 oktober 1867 was geopend.76 Op de bewaard gebleven vrachtbrief staan 41 artikelen vermeld. Zes koffers in verschillende kleuren, mandjes, een hangketel, een ijzeren pot, een grijze mand met bloemen, een hoedendoosje, tafeltjes en stoeltjes werden op het Staphorster station ingeladen en naar Groningen vervoerd. De vervoerskosten bedroegen ƒ 36,00.77 Ignatia nam een dienstmeisje uit Staphorst mee naar Groningen. De 21-jarige Jentje Coster verbleef enkele jaren als dienstbode in het gezin.78 December 1869 vestigde het gezin zich in Haren. Waarschijnlijk hield dat verband met de benoeming van Lohman als kandidaatnotaris in de praktijk van notaris Tobias Willem Petrus Hofstede. Notaris Hofstede was een verre verwant van Ebbinge Wubbens vrouw. Hij stamde af van de predikant Johannes Hofstede, een oudoom van mevrouw Ebbinge Wubben. De Ebbinge Wubbens hadden blijkbaar weer iemand uit de brede kring van ‘vrienden’ uit de grote Hofstedeclan 72
FAEW, uitnodiging huwelijk Scato Lohman en Ignatia Jacoba Maria Ebbinge Wubben. GA, Verzameling familiepapieren afkomstig uit de nalatenschap van mej. Imke Lohman, inv.nr. 9, staatboek van het vierde aandeel der nalatenschap van mr. Reneke Lohman vererfd op Scato Lohman, 1847 – 1869; GA, Successierechten van het kantoor te Groningen, deel 24, no 449, ingediend 17 oktober 1846. 74 Vgl. Bloys van Treslong Prins, Genealogie van het geslacht Lohman. 75 Zie hiervoor L. Buning, Het herenbolwerk. Politieke en sociale terreinverkenningen in Drenthe over de periode 1748 - 1888 (Assen 1966). 76 Vgl. ‘Veranderingen in dorpsbeeld’, OS 28 (2007) 91–95. 77 GA, Stukken afkomstig van de familie Van Haagen, inv. nr. 28. 78 GA, Gemeentearchief Haren, bevolking 1880-1890, deel 1, 5 (fiche 2). In december 1869 vestigen zich in Haren wijk A nummer 5. 73
304
ingeschakeld. Er zijn geen aanwijzingen dat de Ebbinge Wubbens in de gelegenheid waren om wederkerigheid te betrachten richting de ‘vrienden’. Door de aanleg van de spoorlijn was een reis naar Groningen voor Ebbinge Wubben en zijn vrouw vrij gemakkelijk te doen. Wellicht reisden ze in 1870 naar Haren voor een bezoek aan hun op 17 maart geboren kleindochter Imke. Ook het contact met de familie Hofstede de Groot werd mogelijk vergemakkelijkt door de spoorverbinding. De komst van de spoorweg van Meppel naar Zwolle legde Staphorst nog meer open. Gezien Ebbinge Wubbens inzet voor economische ontwikkeling zal hij dit toegejuicht hebben. De aanleg van de spoorlijn confronteerde het Staphorster gemeentebestuur met de door Ebbinge Wubben al vele jaren eerder betreurde oneconomische verkavelingstructuur. Er werden zes verschillende tracés onderzocht. Wanneer gekozen was voor de kortste spoorweg van Meppel naar Zwolle zouden veel van de buitengewoon smalle en lange kavels doorsneden worden. Omdat dit erg veel geld zou kosten was er gekozen voor een andere route. Vanaf Zwolle maakte de spoorlijn een boog waardoor ze tussen de Dedemsvaart en de Reest slechts één lange en smalle kavel hoefde te volgen.79 Vanaf de zomer van 1869 woonde alleen Jacobus Allard nog bij zijn ouders. Twee broers en zijn zus waren inmiddels getrouwd. Ebbinge Wubben en zijn vrouw besloten nu hun laatste wil te beschrijven. Op 9 oktober brachten ze een bezoek aan mr. Petrus Tonckens in Meppel. Deze oud-studiegenoot van Kornelis was inmiddels zijn vader Warmolt Lunsingh Tonckens opgevolgd als notaris. Ebbinge Wubben en zijn vrouw hadden thuis reeds op respectievelijk 16 augustus en 1 september hun laatste wil opgeschreven. Ze overhandigden de documenten in een gesloten enveloppe aan de notaris, die hiervan twee akten opmaakte. In 1871 trad ook Kornelis in het huwelijk. Hij trouwde op 4 juli van dat jaar in het gemeentehuis van Ouder Amstel met Henriëtte Catharina Marie Eskes.80 Zij was een dochter van Hendrikus Philippus Eskes en Sophie Helene Pauline Gemen.81 Eskes was van geboorte afkomstig uit Zwolle. Hij werkte aanvankelijk bij de gemeente Amsterdam, waar hij een voor die tijd moderne stadsplattegrond heeft nagelaten.82 Later tekende hij kaarten van NoordHollandse poldergebieden. Eskes was als cartograaf betrokken bij de droogmaking van de in 1846 drooggelegde Anna Paulownapolder.83 Vervolgens was hij onder meer hoofdopzichter van het heemraadschap van de Amstel en wethouder van de gemeente Ouder-Amstel.84 Op de huwelijksakte van Kornelis Ebbinge Wubben staat Eskes als architect vermeld. Zijn vader Gerrit Willem Eskes was onderwijzer. Hij gaf onder meer Frans aan een Zwols instituut.85 Het milieu van de familie Eskes is lastig in te delen. Het was een typisch burgerlijk milieu dat zowel sociaal als religieus volop in beweging was. De vader van de bruid was hervormd ouderling; een oom was afgescheiden predikant.86 In het voorgeslacht zaten officieren en onderwijzers; twee zwagers van Kornelis Ebbinge Wubben waren architect en opzichter bij waterstaat. Naast de twee broers van de bruid waren er nog twee huwelijksgetuigen die beiden uit het milieu van de Eskes kwamen: een postbeambte en een A. van der Woud, Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland (Amsterdam 2006) 285. Zie ook: ‘Veranderingen in dorpsbeeld’, 92. 80 Noord-Hollands Archief Haarlem, Huwelijksakten gemeente Ouder-Amstel, inv.nr. 358.97, akte 1871-18. 81 De achternaam van Kornelis schoonmoeder werd verschillend gespeld. Op de huwelijksakte van haar dochter Henriëtte Catharina Marie wordt ze Sophia Helena Paulina Gumain genoemd. 82 De kaart bevindt zich in de kaartencollectie van de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam: Platte grond der stad Amsterdam / zamengesteld en met goedkeuring van Heeren Burgemeester en Wethouders aan hun Edel Achtbare opgedragen door H.P. Eskes ; gegraveerd door Dl. Veelwaard Junior, Amsterdam: Mortier, Covens en Zoon, 1842. 83 Een door hem getekende kaart is opgenomen in: J.T. Bremer en M.L. Wissekerke, ‘Armoede en onderstand bij de inpoldering van de Anna Paulownapolder (gemeente Zijpe)’, Zijper Historie Bladen 10 (1992) 4-7. 84 CBG, Familiedrukwerk Eskes. 85 Vgl. Streng, Zwols biografisch woordenboek: een draagbaar mausoleum, 91-92. 86 Joh. de Haas, Gedenkt uw voorgangers, deel 1 (Haarlem 1984) 107-108. 79
305
hulponderwijzer. Het biedt een diffuus beeld waarin stijgingskansen en dalingsmogelijkheden waarschijnlijk dicht bij elkaar lagen. Onder de huwelijksgetuigen waren geen leden van de familie Ebbinge Wubben. Wellicht was de familie niet zo gecharmeerd van dit huwelijk. De familie Eskes voldeed mogelijk niet aan de huwelijkscriteria die zij stelden.
Braaf en rijk
Ebbinge Wubben was inmiddels de tachtig gepasseerd. Zijn gezondheid werd minder, zoals zijn necroloog schreef:87 ‘In de laatste jaren zijns levens werden door herhaalde zenuwtoevallen zijne geestvermogens verzwakt, doch hadden zijne echtgenoote en kinderen het voorrecht den braven man volkomen helder van geestvermogens, zonder lijden na eene ziekte van slechts acht dagen, te zien heengaan. Hij overleed den 26 Juni 1874 op drieëntachtigjarigen leeftijd.’
Ebbinge Wubben liet het vruchtgebruik van zijn gehele bezit na aan zijn vrouw. Zij had hetzelfde vastgelegd voor haar man indien zij eerder zou overlijden. Allebei hadden ze in 1869 bepaald dat Jacobus Allard bovenop zijn normale aandeel het vruchtgebruik van ƒ 2.500,00 zou ontvangen na het overlijden van beide ouders. In de memorie van successie werd het grondbezit van Ebbinge Wubben opgesomd. Hij bezat veel kleine stukjes grond. Het totaaloppervlak bedroeg ruim 85 hectare waarvan ruim 37 hectare samen met medeeigenaren.88 Ebbinge Wubben bezat acht huizen in de gemeente Staphorst. Hieronder waren drie grote woningen: de woning in Rouveen die door zijn moeder was bewoond en de twee huizen die hij zelf had laten bouwen.89 Uit de kadastrale overschrijvingen van onroerend goed naar de kinderen blijkt dat het om een aanzienlijke waarde ging. Uit de nalatenschap van hun vader ontvingen ze oktober 1874 samen huizen en landerijen ter waarde van ruim ƒ 56.000,00.90
Strategieën van een gezinshoofd
Het bestaan van een gegoede burgerlijke familie was niet zonder zorgen. Zorgen om de juiste maatschappelijke positie van de kinderen en daarmee om het voortbestaan van het geslacht, speelden mee bij keuzes rond huwelijken en de verwerving van ambten. Juist in de hierboven beschreven jaren was dit manifest in de familie Ebbinge Wubben. Verschillende strategieën werden gekozen om het voortbestaan als burgerlijke familie veilig te stellen. Studiekeuzes, uitbesteding bij verwanten (‘vrienden’) uit de familie Hofstede om ervaringen en contacten op te doen, en een lobby bij Thorbecke en wellicht ook bij Van Roijen waren instrumenten die in de jaren vijftig werden gekozen. Waarschijnlijk gebruikte Ebbinge Wubben in de jaren zestig vergelijkbare strategieën. Soms kozen kinderen mogelijk een andere weg, zoals in het geval van Kornelis. De financiële afspraken rond de positie van Jacobus tonen aan dat Ebbinge Wubben en zijn vrouw probeerden ook over hun graf heen de zaken goed te regelen. De aanzienlijke nalatenschap gaf daarvoor de ruimte. De volgende generatie had als opdracht het maatschappelijk vermogen goed te beheren en over te dragen. 87
Verwijs, ‘Levensbericht van F.A. Ebbinge Wubben’, 118. HCO, Memorie van successie, kantoor Zwolle, inv.nr. 1422, reg. IV-nr. 4/525. 89 J.W. Stapel, ‘Frederik Allard Ebbinge Wubben (1791 – 1874) (2)’, OS 23 (2002) 29–33. 90 Archieven van de bewaarders van de hypotheken en het kadaster in Overijssel, 1811 – 1989 (1998), inv.nr. 1888, ‘Register no 50’. Staten van eigendomsovergangen van onroerende goederen ten gevolge van het overlijden van de betreffende eigenaren (…), Staphorst. 88
306
Ebbinge Wubben was als gezinshoofd op leeftijd bezig met het bewaken en consolideren. Gezien de moeite die het kostte om zijn kinderen aan een functie te helpen, is het zeer goed mogelijk dat de burgerlijke angst voor een sociale daling ook hem bezig hield. Zijn sociale kapitaal lijkt ternauwernood voldoende te zijn geweest voor de functieverwerving van zijn twee oudste zonen. Kornelis en Jacobus aan een passende functie helpen, was een te zware opgave. Het huwelijk van dochter Ignatia kan anderzijds als zeer geslaagd worden beschouwd.
307