Kaders op hoofdlijnen voor de Wmo 2015 in de gemeente Wormerland
September 2014
1
2
Voorwoord De decentralisatie Wmo komt in rap tempo naderbij. Op 1 januari 2015 zijn wij als gemeente verantwoordelijk voor de ondersteuning van onze inwoners, die nu nog zorg en ondersteuning krijgen van uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. De decentralisatie van AWBZ taken naar de Wmo geeft onzekerheid voor onze inwoners. Ten eerste komt dat omdat er al enkele jaren het voornemen is om taken uit de AWBZ over te hevelen naar gemeenten en de plannen enkele keren zijn uitgesteld en veranderd. Ten tweede omdat er een korte voorbereidingstijd zit tussen de wetbehandeling in de Kamer en 1 januari 2015 met daarbij de onduidelijkheid over wat de overgang naar de gemeente gaat worden. Ten derde omdat de pers signaleert, dat veel gemeenten niet op tijd klaar zullen zijn. Wij werken hard aan de inkoop en het organiseren van de toegang tot ondersteuning in het kader van de Wmo. We realiseren ons dat het een grote klus is en dat we op 1 januari nog niet klaar zijn met de transformatie. Maar de zaken die geregeld moeten zijn zullen we klaar hebben en onze inwoners zullen de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Daarna werken we verder aan de koers die u als gemeenteraad aangeeft. Daarvoor is het wenselijk dat u op korte termijn een verordening vaststelt met kaders op basis waarvan nieuwe Wmo aanvragen in 2015 kunnen worden afgehandeld. In deze verordening zijn enkele keuzes verwerkt. De keuzemogelijkheden die er zijn met de motivatie van de voorgelegde keuze in de verordening staan in deze notitie. Daarnaast vragen wij u om de koers te bepalen in enkele andere onderwerpen zodat wij die de komende maanden verder kunnen uitwerken.
Elly Fens Wethouder
3
Inhoud 1 Achtergronden Wmo 2015................................................................................................... 5 1.1 Wet maatschappelijke ondersteuning 2007................................................................... 5 1.2 Hervormingen in de zorg als kader voor Wmo 2015 ..................................................... 5 1.3 Wmo 2015; Wat komt er op ons af?............................................................................... 7 1.4 Visie op de Wmo, het eindbeeld van de decentralisaties en de uitgangspunten............7 1.5 Regionale samenwerking bij de voorbereidingen........................................................... 8 1.6 Stand van zaken en onderscheid transitie en transformatie Wmo................................. 8 Op 8 juli 2014 heeft de Eerste Kamer de Wmo 2015 aangenomen. Het wettelijk kader is hiermee duidelijk. Het financiële kader is met de meicirculaire 2014 ook duidelijk geworden. ........................................................................................................................... 8 1.7 Acties transitie per 1 januari 2015 ................................................................................. 9 1.8 Acties na 2015............................................................................................................. 10 2 Keuzes in Verordening Wmo 2015..................................................................................... 10 2.1 Inleiding....................................................................................................................... 11 2.2 Het persoonsgebonden budget.................................................................................... 11 2.3 De eigen bijdrage......................................................................................................... 13 2.4 Evaluatie...................................................................................................................... 16 2.5 Procedureregels.......................................................................................................... 16 2.6 Waardering mantelzorgers........................................................................................... 17 3 Overige keuzes in beleidsrichtingen .................................................................................. 19 3.1 Hulp in het huishouden................................................................................................ 19 3.2 Kwaliteit....................................................................................................................... 24 3.3 Cliëntondersteuning (MEE).......................................................................................... 26 Bijlage 1 aantallen cliënten Wmo 2007 en nieuwe cliënten Wmo 2015................................ 29 Bijlage 2 ............................................................................................................................. 30 4 Bijlage 3 proces aanvraag maatwerkvoorziening Wmo 2015............................................ 31
4
1
Achtergronden Wmo 2015
1.1 Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 Op 1 januari 2007 trad de Wmo, Wet maatschappelijke ondersteuning, in werking. De wet heeft als doel de zelfredzaamheid en participatiemogelijkheden van burgers te bevorderen en de sociale samenhang en leefbaarheid op lokaal niveau te versterken. Gemeenten hebben hierbij een regierol. De huidige Wmo-taken bestaan uit 9 prestatievelden 1. De leefbaarheid en sociale samenhang in dorpen, wijken en buurten bevorderen; 2. Jeugdigen met problemen met opgroeien en ouders met problemen met opvoeden ondersteunen; 3. Informatie, advies en cliëntondersteuning vormgeven; 4. Mantelzorgers en vrijwilligers ondersteunen; 5. Het bevorderen van deelname aan het maatschappelijke verkeer en het bevorderen van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem; 6. Mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem voorzieningen verlenen om hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer te behouden; 7. Maatschappelijke opvang bieden, waaronder vrouwenopvang; 8. Openbare geestelijke gezondheidszorg bevorderen, met uitzondering van psychosociale hulp bij rampen; 9. Verslavingsbeleid bevorderen. Het beleid op de negen prestatievelden heeft de gemeente uitgewerkt in het Wmo beleidsplan. De huidige taken in het kader van maatschappelijke zorg worden uitgevoerd door de centrumgemeente Zaanstad (maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, ambulante verslavingszorg, aanpak huiselijk geweld en openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGz)). De Wmo 2007 geeft gemeenten een compensatieplicht. Dat wil zeggen dat de gemeente de beperkingen (zoals huishoudelijke beperkingen) die iemand ondervindt moet compenseren door voorzieningen aan te bieden (prestatieveld 6). Het gaat in dit geval om individuele voorzieningen op het gebied van: woningaanpassingen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen huishoudelijke verzorging In bijlage 1 staan aantallen gebruikers uit de gemeente van verschillende vormen van ondersteuning op grond van de Wmo 2007.
1.2 Hervormingen in de zorg als kader voor Wmo 2015 Aanleiding voor de Wmo 2015 zijn de hervormingen in de zorg die noodzakelijk zijn om het zorgstelsel in Nederland betaalbaar te houden. Voor de houdbaarheid /betaalbaarheid van het zorgstelsel is in het regeerakkoord een aantal hervormingen beoogd. Met ingang van 1 januari 2015 wordt de AWBZ opgeheven. Met het opheffen van de AWBZ gaat de zorg en ondersteuning over naar de Wmo, de zorgverzekering, de wet op de jeugdhulp en de Wet Langdurige zorg die per 2015 ingaat (zie bijlage 2 ). Betere kwaliteit van ondersteuning en zorg De hervormingen zijn nodig omdat de eisen die aan de organisatie van de langdurige zorg zijn gesteld, veranderen. Mensen willen zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen wonen en niet eenzaam zijn. In de visie van het kabinet zal er vaker een beroep worden gedaan op het eigen sociale netwerk van mensen. Indien nodig zijn thuiszorgvoorzieningen via de gemeente beschikbaar. En als het thuis
5
wonen niet meer haalbaar is, dan moet er goede zorg in een instelling zijn waar oog is voor het individu en de kwaliteit van leven. Houdbaar en betaalbaar Hervormingen in de langdurige zorg zijn noodzakelijk, omdat bij de huidige uitgavengroei het stelsel financieel onhoudbaar is. De AWBZ heeft een sterke groei van de uitgaven gekend. Door de maatregelen van het kabinet wordt de groei afgevlakt in de periode 2014-2017 en blijft de langdurige ondersteuning en zorg beter houdbaar voor toekomstige generaties. Samenvatting maatregelen langdurige ondersteuning en zorg per 2015 Vanaf 2015 zal de AWBZ worden opgeheven. Delen van de AWBZ gaan dus naar de nieuwe jeugdwet, delen naar de Wmo en het grootste deel van de zorg gaat over in de Wet Langdurige Zorg (WLZ). Deze hervormingen in het zorgstelsel gaan gepaard met forse bezuinigingen. In de Wmo 2015: • wordt mogelijk gemaakt dat meer mensen dan nu met ondersteuning en zorg thuis kunnen blijven wonen; • zijn gemeenten verantwoordelijk voor ondersteuning van burgers, zodat die kunnen participeren. Deze ondersteuning is voor verschillende doelen beschikbaar, zoals verzorging, begeleiding en participatie; • komt een recht op het persoonsgebonden budget, onder stringente voorwaarden en fraudebestendig; • blijft cliëntondersteuning bestaan, o.a. zodat een cliënt zich kan laten bijstaan bij de aanvraag. De AWBZ-middelen hiervoor worden overgeheveld naar gemeenten (MEE); • is er een vangnet waarmee gemeenten steun kunnen bieden, ofwel via Wmo-voorzieningen ofwel inkomenssteun via de bijzondere bijstand. De huidige landelijke regelingen voor inkomenssteun (Wtcg/CER) verdwijnen. In de Zorgverzekeringswet (Zvw): • komt een nieuwe aanspraak thuisverpleging, zodat mensen die naast verpleging ook verzorging nodig hebben die van dezelfde hulpverlener kunnen krijgen en mensen langer in eigen omgeving kunnen blijven; • wordt de rol van de wijkverpleging versterkt: de wijkverpleegkundige is een spil in de zorg van mensen en verbindt het medische en sociale domein; • wordt de op behandeling en begeleiding gerichte intramurale geestelijke gezondheidszorg ondergebracht. In de Wet langdurige zorg (nieuwe kern-AWBZ): • is en blijft de zorg in een instelling een verzekerd recht; • wordt mogelijk gemaakt dat mensen in een instelling zorg kunnen krijgen als zij niet langer met steun van hun omgeving thuis kunnen wonen; • komt een recht op het persoonsgebonden budget, onder stringente voorwaarden en fraudebestendig; • de verhoging van de eigen bijdrage voor mensen die in een instelling verblijven, wordt verzacht; • wordt meer zorg op individuele maat geboden en wordt (in plaats van standaard zorg) gekeken met welke zorg iemand het best geholpen is. In de indicatiestelling wordt bepaald of er een recht op zorg is, hoe zwaar die moet zijn en bepaalt de zorgverlener in overleg met de cliënt welke zorg het beste past; • ligt bij de zorgkantoren de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een meer doelmatige uitvoering.
6
1.3 Wmo 2015; Wat komt er op ons af? 1.3.1
Nieuwe opgaven
De nieuwe wet maatschappelijke ondersteuning ziet er als volgt uit: •
De negen prestatievelden in de huidige wet worden vervangen door drie doelen: o Het bevorderen van sociale samenhang, de mantelzorg, het vrijwilligerswerk en de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld. o Het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische, psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving. o Het bieden van opvang (maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, beschermd wonen en verslavingszorg vallen hieronder).
Gemeenten moeten daarbij mantelzorgers en vrijwilligers ondersteunen en voorkomen dat inwoners op ondersteuning aangewezen zijn. De gemeenten moeten algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen bieden, die de zelfredzaamheid en participatie van de cliënten ondersteunen. Daarnaast moet een maatwerkvoorziening voor opvang geboden worden. De algemene voorzieningen in de gemeente zijn in principe toegankelijk voor iedereen, soms met een lichte toegangstoets. Anderzijds maken algemene voorzieningen de samenleving toegankelijker voor mensen met een beperking. De algemene voorzieningen zijn voorliggend op maatwerkvoorzieningen. Voor algemene voorzieningen kunnen eigen bijdragen worden gevraagd (zie 2.3). Een maatwerkvoorziening is in de wet een individuele voorziening. Deze is redelijkerwijs een voorwaarde voor deelname van de burger aan de samenleving. Voor maatwerkvoorzieningen kunnen inkomensafhankelijke eigen bijdragen worden opgelegd. De compensatieplicht in de huidige Wmo wordt vervangen door de ruimer geformuleerde resultaatverplichting. Dit benadrukt dat gemeente en burger de ruimte hebben om te komen tot oplossingen die zijn toegesneden op individuele en lokale omstandigheden.
1.3.2
Extramuralisering
De zorg en ondersteuning voor mensen met een lichtere zorgvraag (ZZP t/m 4) verplaatst zich van een intramurale naar een extramurale setting: de zogenaamde ‘extramuralisering’. Steeds meer mensen met een beperking ontvangen zorg en ondersteuning thuis. De gemeente zal samen met mantelzorgers, vrijwilligersorganisaties, maatschappelijke instellingen en zorgaanbieders zo goed mogelijk de nodige ondersteuning aan kwetsbaren moeten bieden.
1.4 Visie op de Wmo, het eindbeeld van de decentralisaties en de uitgangspunten 1.4.1 Visie op de Wmo De visie van de gemeente op de Wmo is verwoord in het beleidsplan Wmo Rondom burgers (2011). “Elke Wormerlander telt mee en doet mee, ongeacht leeftijd, beperkingen en problemen. De focus ligt op wat mensen nog kunnen. Samen met de inwoners en de maatschappelijke organisaties werkt de gemeente er aan om mensen de eigen regie over hun leven te organiseren.“
7
1.4.2 Eindbeeld en uitgangspunten voor decentralisaties In het beleidskader voor de drie decentralisaties wordt het volgende eindbeeld geschetst met de volgende uitgangspunten. Eindbeeld: “Als stip aan de horizon maakt gemeente Wormerland zoveel mogelijk gebruik van eigen kracht en het beschikbare sociale netwerk van inwoners. Een vraag naar hulp, ondersteuning en zorg van een inwoner komt in de gemeente binnen bij 1 centraal punt. De kortste route naar een effectief plan van aanpak wordt genomen, waarbij in geval van een meervoudige problematiek een nauw intern netwerk van specialisten met een brede kijk op gehele sociaal domein de lijnen kort houdt. Specialisten hebben beschikking over alle voor hen relevante gegevens en informatie om in samenwerking met betrokkene(n), sociaal netwerk, partners en aanbieders, een effectieve aanpak op maat aan te bieden en de voortgang nauwlettend te monitoren.” De verantwoordelijkheden voor inwoners die zorg en bijstand nodig hebben zullen we oppakken op een manier die mensen stimuleert te doen wat binnen hun vermogen ligt en met de zekerheid dat iedereen ondersteuning krijgt waar dat noodzakelijk is. Met het beleidskader stelt de gemeente de volgende uitgangspunten voor het eindbeeld vast: 1. Het bevorderen van zelfredzaamheid; 2. Snelle effectieve hulp zo dichtbij mogelijk; 3. Verbinding van regelingen en loketten; 4. Lokaal waar dat kan, regionaal waar dat beter of nodig is; 5. Zorg op maat.
1.5 Regionale samenwerking bij de voorbereidingen Vanwege schaalvoordelen of het bundelen van expertise en voldoende volume is ervoor gekozen om voor de inkoop voor Wmo dienstverlening samen te werken op de schaal van Zaanstreek-Waterland in een regeling zonder meer. Vervolgens is de samenwerking op de inkoop van Wmo dienstverlening te regelen in dienstverleningsovereenkomsten waarbij het college van de gemeente Zaanstad gemandateerd is tot het opstellen, aanbesteden, sluiten, beheren en evalueren van (regionale) basisovereenkomsten met leveranciers waaronder eventueel gesubsidieerde instellingen voor de levering van producten op het gebied van Jeugdzorg, Wmo/AWBZ en Participatie en het verrichten van alle werkzaamheden die nodig zijn in geval van een procedure van Bestuurlijk aanbesteden, waaronder het onderhandelen met leveranciers over de inhoud van de basisovereenkomsten, het opstellen en sluiten van intentieverklaringen en conceptovereenkomsten en het toe laten treden van nieuwe leveranciers. Daarnaast wordt er samengewerkt binnen Zaanstreek-Waterland op onderwerpen als: • beschermd wonen waarbij Zaanstad als centrumgemeente is aangewezen en voor de regio ook de middelen ontvangt voor de inkoop en organisatie van beschermd wonen. • afspraken maken tussen zorgverzekeraar (i.v.m. wijkverpleging) en Zaanstad (krijgt hiervoor extra middelen om deze samenwerking vorm te geven en is voor de verzekeraar het aanspreekpunt binnen de regio). • Regionale sociale agenda met thema’s als communicatie rondom decentralisatie, ontwikkelen, visie op beschermd wonen, versterken algemene voorzieningen, versterken toegang met gezamenlijke trainingen professionals in Wmo-loketten/sociale teams/wijkteams.
1.6 Stand van zaken en onderscheid transitie en transformatie Wmo 1.6.1
Stand van zaken
Op 8 juli 2014 heeft de Eerste Kamer de Wmo 2015 aangenomen. Het wettelijk kader is hiermee duidelijk. Het financiële kader is met de meicirculaire 2014 ook duidelijk geworden. De regionale samenwerking is vastgelegd en de inkoop wordt voorbereid. Verwachting is dat de zorginkoop in oktober wordt afgerond waarmee aan een belangrijke voorwaarde voor zorgcontinuïteit per 2015 kan worden voldaan. De gegevens van cliënten die een AWBZ indicatie hebben en per 2015
8
onder de Wmo komen te vallen zijn in juli bekend gemaakt. Aan de hand van de indicatiegegevens en zorgconsumptie van deze cliënten kan een doorrekening worden gemaakt van de te verwachten uitgaven.
1.6.2
Onderscheid transitie AWBZ naar Wmo en transformatie
Gelet op het korte tijdsbestek tot 1 januari 2015 en de omvang en impact van de decentralisatie is het noodzakelijk om onderscheid te maken tussen een transitie van AWBZ taken naar de Wmo en een transformatie van de Wmo na 2015. Transitie Vanaf 1 januari komen er klanten uit de AWBZ over naar de gemeente. Zij hebben een geldende indicatie en behouden het recht op de geïndiceerde zorg in 2015. Voor deze cliënten is het van belang dat zij zo snel mogelijk weten of en welke veranderingen er in 2015 zullen plaatsvinden en dat de zorg waar mogelijk kan worden voortgezet. Wij werken aan een “zachte landing” voor deze doelgroep. Wij bereiden de contractering van de zorg voor en zullen cliënten persoonlijk benaderen om hen te informeren over de ondersteuning die zij vanaf 1 januari 2015 kunnen verwachten en het gesprek dat wij in 2015 zullen hebben samen met de cliënt om te komen tot een ondersteuningsplan voor de toekomst (na afloop indicatie). Voor de 96 cliënt die uit de AWBZ naar de Wmo overkomen per 2015 zal de gemeente in 2015 een gesprek moeten voeren om een ondersteuningplan op te stellen. De consulenten moeten hier op zijn voorbereid, er moet kennis zijn van de doelgroep, de werkwijze en het ondersteuningsaanbod en er moet een toetsingskader zijn (verordening) voor de afhandeling van aanvragen. Nieuwe cliënten die in 2015 een ondersteuningvraag krijgen moeten weten waar zij deze kunnen stellen. Verwijzers zoals huisartsen, wijkverpleegkundigen, zorg- en welzijnsinstellingen moeten weten waar zij cliënten met een zorgvraag naar kunnen verwijzen. Wij zullen hen informeren, de website zal moeten worden ingericht op juiste informatie, er zal informatiemateriaal moeten worden gemaakt en verspreid. Transformatie Het is een forse operatie om in de maanden die resteren in 2014 de transitie voor te bereiden, de zorg en de toegang te hebben geregeld en alle randvoorwaarden die hiervoor nodig zijn. Maar op 1 januari zijn we nog niet klaar. Ten eerste zullen er ongetwijfeld vraagstukken ontstaan die we op dit moment nog niet kunnen voorzien. En die pakken we dan alsnog op. Daarnaast kan van een transformatie van de Wmo per 2015 nog geen sprake zijn. Hiervoor is meer tijd nodig. Het sociaal team zal zich verder moeten ontwikkelen, de samenwerking met partners en de integraliteit van het ondersteuningsplan zal verder ontwikkeld moeten worden. Ook de samenhang met het jeugdteam moet verder worden vormgegeven, het een–gezin een plan principe. Daarnaast zal in 2015 verder invulling moeten worden gegeven aan het resultaatgericht werken van instellingen, het resultaatgericht indiceren, ondersteuning bieden en financieren. Het veranderen van de AWBZ werkwijze van verzekerde rechten, het productgericht indiceren en afrekenen moet transformeren naar resultaatgericht werken. Het maken van een ondersteuningsplan op maat, het verder ontwikkelen van een lokaal ondersteuningsaanbod en het trajectgericht financieren en afrekenen zal in 2015 verder vorm gegeven worden. We zorgen ervoor dat onze inwoners op 1 januari weten waar zij ondersteuning kunnen krijgen. We zorgen voor zorgcontinuïteit en we regelen dat nieuwe cliënten een hulp vraag kunnen stellen. We kunnen deze hulpvraag afhandelen en er is een ondersteuningsaanbod waarmee de cliënt geholpen kan worden.
1.7
Acties transitie per 1 januari 2015 • •
Inkoop zorg: de zorgaanbieders waar cliënten tot 1 januari 2015 ondersteuning van ontvangen loopt nu via regionale inkooporganisatie. Overdracht cliënten: gegevens zijn beschikbaar. We brengen in beeld wie we al kennen binnen de gemeente vanuit de Wmo.
9
•
• •
•
• •
• • • •
•
Het gaat om 96 cliënten per 21 juli 2014 die met een indicatie voor begeleiding overkomen vanuit AWBZ naar de Wmo en 10 met een indicatie voor beschermd wonen (weggezet bij centrumgemeente Zaanstad). Van deze mensen hebben 52 mensen al een dossier bij de Wmo. Bekeken zal nog worden welke cliënten al bekend zijn bij de afdeling sociale zaken. In de periode oktober-november 2014 worden de cliënten die nog niet bekend zijn bij de gemeente (bij Wmo of werk en inkomen) persoonlijk benaderd en geïnformeerd over de veranderingen per 2015 en daarna. In november wordt een herindicatieplan opgesteld voor cliënten die vallen onder het overgangsrecht per 2015. In 2015 zullen alle cliënten die overkomen naar de Wmo een gesprek hebben met een medewerker van het sociaal team om te komen tot een ondersteuningsplan dat uiterlijk 1 januari 2016 ingaat. Voor de hulp in het huishouden worden indicaties afgegeven tot 1 juli 2015 waarna uitvoering gegeven zal worden aan het beleid dat per 1 januari 2015 wordt vastgesteld. De uitgangspunten voor de eigen bijdragen moeten worden bepaald en de cliënten die overkomen moeten bij het CAK worden opgevoerd. Wettelijk is bepaald dat vanaf 1 januari 2015 de Sociale verzekeringsbank (SVB) de uitbetalingen voor de persoonsgebonden budgetten doet en dat dit niet langer via de cliënten loopt. Hiertoe zal overdracht van cliëntgegevens plaats moeten vinden en werkafspraken worden gemaakt met de SVB. Dit geldt voor cliënten met een pgb voor hulp in het huishouden en cliënten met begeleiding. De toetsingscriteria voor Wmo aanvragen moeten worden bepaald. De gemeenteraad zal hiertoe een verordening vast moeten stellen waarmee het Sociaal team nieuwe aanvragen kan beoordelen. Er wordt een formatieplan en een opleidingsplan opgesteld voor het sociaal team. Er zal een (ICT) Wmo-systeem moeten zijn waarin ook de uitvoering van de nieuwe Wmotaken kunnen worden vastgelegd, gemonitord, gecontroleerd. Voor de cliënten die een indicatie voor AWBZ hebben die over komen naar de Wmo willen we een onderzoek laten uitvoeren naar de ondersteuning die zij onder de AWBZ ontvangen en de mate van tevredenheid. Dit om ook te kunnen monitoren welke effecten de overgang naar de Wmo heeft (gehad). Er zal in het laatste kwartaal duidelijke communicatie moeten zijn naar cliënten, inwoners en verwijzers wat de werkwijze is van de gemeente, waar mensen terecht kunnen met een hulpvraag en hoe de ondersteuning is georganiseerd.
1.8 Acties na 2015 De transformatie is de lange termijn veranderopgave en gericht op het realiseren van de beoogde inhoudelijke effecten van de stelselwijziging. De veranderopgave voor de lange termijn ligt vooral in het anders organiseren van de ondersteuning, door inhoudelijke ondersteuningsarrangementen te ontwikkelen voor verschillende doelgroepen. Daarnaast is de organisatie van de ondersteuning in de Gemeente een belangrijke opgave voor de lange termijn.
• • • • • • • • •
Geïntegreerd Wmo-beleidsplan 2012-2019. Verdere raakvlakken met participatie, jeugdwet uitwerken Verdere ontwikkeling van toegang/sociaal team en integratie met het jeugdteam Werken met arrangementen, bijsturen waar nodig Uitwerken toekomst hulp bij het huishouden na raadsbesluit over gewenste koers Effectmeting/ontwikkelen meetinstrument Wmo breed Doorontwikkeling voorzieningen in de wijk Innovaties in het aanbod Regionale visie op beschermd wonen
2 Keuzes in Verordening Wmo 2015
10
2.1
Inleiding
De verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 vormt het toetsingskader voor de toegang tot de Wmo. Binnen het wettelijke kader kan de gemeente het beleid uitwerken in de verordening en nadere regels. In de verordening die nu voorligt zijn enkele keuzes verwerkt. Deze keuzemogelijkheden worden onderstaand geschetst en de in de verordening verwerkte keuze wordt gemotiveerd.
2.2
Het persoonsgebonden budget
a: hoogte van het persoonsgebonden budget Achtergrond In de Wmo (artikel 2.3.6) is de mogelijkheid gegeven voor het inzetten van een persoonsgebonden budget (pgb). Het pgb kan bij de Wmo verstrekt worden aan inwoners die op grond van de Wmo 2015 in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening1. In de Wmo is daarnaast geregeld dat het College een persoonsgebonden budget alleen mag verstrekken als: a. de inwoner of met hulp uit zijn sociale netwerk, zijn curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde de taken die verbonden zijn aan het budget op verantwoorde wijze kan uitvoeren; b. de inwoner kan motiveren waarom zij een ander aanbod willen dan dat het college heeft gecontracteerd; c. de hulp of maatregel die de inwoner van het budget wil betrekken van goede kwaliteit is. Wettelijk is ook geregeld dat de inwoner zelf niet het pgb ontvangt, maar dat het pgb feitelijk wordt beheerd door de Sociale Verzekerings Bank (SVB) en dat de klant facturen kan indienen bij de SVB. Daarnaast zijn er ook regels opgenomen over het terugvorderen van een pgb en het melden van gewijzigde omstandigheden. In de Wmo bestaat ruimte om zelf te bepalen wanneer pgb-houders maatschappelijke ondersteuning mogen inschakelen uit het eigen sociale netwerk. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie de aanvrager een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen e.a. In de verordening kan de gemeente vastleggen in welke situaties en onder welke voorwaarden dit mogelijk is. Het is niet mogelijk om in de verordening het gebruik van het pgb voor het sociale netwerk uit te sluiten. Het uitgangspunt van de wetgever hierbij is dat het pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Verder dient het te gaan om inzet vanuit het sociaal netwerk wat buiten het „redelijkerwijs‟ gevraagde valt. De ondersteuning die het sociaal netwerk redelijkerwijs kan inzetten komt niet in aanmerking voor vergoeding uit een pgb. Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager kunnen wij gebruik maken van de bepalingen rond gebruikelijke zorg die zijn vastgelegd in het protocol „gebruikelijke zorg‟ van het CIZ. Dit protocol wordt al binnen de huidige AWBZ gehanteerd en binnen onze gemeente ook voor hulp bij het huishouden. Voor hulp door anderen binnen het netwerk werkt het college nadere regels uit. Keuzemogelijkheden De gemeente heeft de vrijheid om zelf de hoogte van het tarief voor het pgb te bepalen en dit in de verordening vast te leggen. Er zijn hiervoor drie mogelijkheden: Optie 1: De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de goedkoopst adequate hulp in natura. Voor hulp in het huishouden blijft het pgb percentage van 80% van de hulp in natura gehandhaafd.
1
Artikel 1.1.1 wetsvoorstel Wmo: maatwerkvoorziening = op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen en woningaanpassingen en andere maatregelen, ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie en beschermd wonen en opvang
11
Optie 2: De hoogte van het pgb wordt gesteld op een vast percentage van de goedkoopst vergelijkbare zorg in natura zoals door de gemeente gecontracteerd. Optie 3: De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de goedkoopst adequate hulp in natura. Voor de inzet van het sociaal netwerk geldt een pgb tarief van 75% van kostprijs van de goedkoopst adequate hulp in natura. Afweging Bij de tariefstelling voor het pgb moet de gemeente ervoor zorgen dat de inwoners in staat zijn om de hulp die nodig is, hiervan in te kopen. Bij optie 1 wordt de pgb gemaximaliseerd op de kostprijs van de zorg voor natura. De gemeente betaalt in dit geval nooit meer dan de tarieven die zij zelf betaalt voor de ingekochte zorg in natura. Ligt het tarief van de door de cliënt gekozen zorgaanbieder lager ligt dan het maximum dan hanteert de gemeente het lagere pgb tarief hanteren. Maar de gemeente betaalt maximaal de kostprijs van de door haar gecontracteerde ondersteuning. Bij optie 2 wordt het pgb gesteld op een vast percentage van de kostprijs van de ondersteuning in natura. In gevallen waarin de cliënt de zorg inkoopt bijeen organisatie met een lage overhead (bijvoorbeeld een ZZP-er) zal dit toereikend zijn om zorg in te kunnen kopen, maar het zal niet in alle gevallen een toereikend pgb zijn en in die zin voldoet de gemeente niet aan haar opdracht. Te denken valt aan de keuze van een cliënt voor een zorgaanbieder/instelling die niet is gecontracteerd door de gemeente. In dit geval zal de instelling een marktconform en verglijkbaar tarief hanteren als andere instellingen die wel gecontracteerd zijn door de gemeente. Maar een vast (en lager) percentage van dit tarief is dan voor de cliënt niet toereikend om de zorg in te kunnen kopen. Optie 3 Uitgangspunt daarbij is dat het pgb-tarief voor het sociale netwerk lager is dan het pgb-tarief voor professionals. Dit omdat er geen overhead is bij zorg door het sociale netwerk en geen eisen ten aanzien van kwaliteitstandaarden. Bij de jeugdhulp is vastgesteld dat het pgb voor inzet van het sociaal netwerk 75% is van de kostprijs van de goedkoopst adequate hulp in natura. Voorgesteld wordt om deze lijn door te trekken naar het hele sociale domein en dit hier ook vast te stellen. doet recht aan de opdracht aan gemeenten om aan een cliënt een toereikend pgb te verstrekken waarmee de cliënt in staat wordt gesteld om zelf kwalitatief goede en voldoende hulp te kunnen inkopen. Het college werkt deze hoofdlijn uit in nadere regels. Beslispunt 1: Optie 3: de hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de goedkoopst adequate hulp in natura. Voor inzet van het sociaal netwerk wordt een pgb percentage gehanteerd van 75% van de kostprijs van de goedkoopst adequate hulp in natura.
b: Weigeringsgronden Achtergrond De gemeente mag in de Wmo, het pgb weigeren wanneer: • blijkt dat de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid; • de cliënt niet voldoet aan de aan het pgb verbonden voorwaarden; • de cliënt het pgb niet of voor een ander doel gebruikt. Daarnaast mogen wij op basis van het wetsvoorstel Wmo 2015 weigeren een pgb te verstrekken indien de kosten van de zorgverlener die met het budget wordt gefinancierd, hoger zijn dan de kosten die gemaakt worden voor het gebruik van een individuele voorziening in natura. Wij mogen in dit geval ervoor kiezen alleen een budget te verstrekken ter hoogte van het ingekochte ZIN-tarief (zorg in natura). Keuzemogelijkheden Optie 1 weigeren pgb als de kosten van de voorziening hoger zijn dan de voorziening in natura.
12
Optie 2 pgb niet weigeren als de kosten van de voorziening hoger zijn dan de voorziening in natura. Afweging Wij stellen voor om voor de Wmo geen pgb te weigeren als de kosten van de voorziening hoger zijn dan de voorziening in natura. Als de aanvrager de meerkosten voor zijn rekening kan nemen, kan het pgb (op basis van de kosten van de zorg in natura) worden verstrekt. Daardoor moet de aanvrager naast een eigen bijdrage over het pgb bedrag rekening houden met het zelf betalen van de meerkosten. Het pgb is een keuzemogelijkheid. Dit sluit aan bij de huidige uitvoeringspraktijk in de Wmo waar mensen, zowel bij een natura voorziening als bij een pgb voor een duurdere voorziening mogen kiezen als zij de meerkosten zelf betalen. Beslispunt 2: Optie 2: De gemeente maakt geen gebruik van de weigeringsgrond op basis van de Wmo wanneer de kosten van de gewenste voorziening hoger zijn de kosten van de voorziening in natura. De gemeente gaat er dan vanuit dat de inwoner zelf de meerkosten betaalt.
2.3
De eigen bijdrage
Achtergrond Hulp en ondersteuning is maatwerk en dat geldt voor een eventuele eigen bijdrage. Voorkomen moet worden dat de eigen bijdrage een financiële belemmering vormt bij het vragen van de echt noodzakelijke hulp en ondersteuning. Dit zou het geval kunnen zijn als inwoners voor verschillende soorten hulp en ondersteuning bepaalde eigen bijdragen moeten betalen en hierdoor de totale kosten aan eigen bijdrage te hoog oplopen. Nu wordt de eigen bijdrage voor voorzieningen waar een indicatie voor nodig is geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Zij zorgt er voor dat de totale eigen bijdrage voor voorzieningen niet te hoog wordt (het zogenaamde anti-cumulatiebeding). Dit kan zij doen omdat zij beschikt over de inkomens- en vermogensgegevens van onze inwoners en zij de eigen bijdragen int voor zowel de Wmo als de AWBZ. De eigen bijdrage die inwoners aan algemene voorzieningen betalen wordt hierin niet meegenomen. Bij de algemene voorzieningen vragen de organisaties zelf veelal een eigen – nietinkomens afhankelijke - onkostenvergoeding. Op dit moment wordt voor Wmo-voorzieningen en voor AWBZ-voorzieningen een inkomensafhankelijke bijdrage in rekening gebracht. Binnen de Wmo gelden tot 2015 wettelijk de volgende uitzonderingen: rolstoelen en kindervoorzieningen. Verder is op dit moment nog de eigen bijdrage voor woningaanpassingen gemaximeerd tot ca 3 jaar. Het heffen van eigen bijdragen is wettelijk niet toegestaan voor cliëntondersteuning en maatschappelijke opvang. Inwoners die hulp en ondersteuning mijden (de “zorgwekkende zorgmijders”) betalen bij de start van de hulp en ondersteuning geen eigen bijdrage. Dit geldt ook voor hulp en ondersteuning onder “drang en dwang” (de “gedwongen hulp”). In het vervolg van het traject kan wel een eigen bijdrage van toepassing zijn. Bij de bepaling van de hoogte van het budget door het Rijk wordt rekening gehouden met het heffen van een eigen bijdrage. Eigen bijdrage en nieuwe wetgeving: Het is wettelijk mogelijk om ook na 1 januari 2015 een eigen bijdrage te vragen voor het gebruik van voorzieningen. Dit geldt zowel voor algemene voorzieningen als voor maatwerkvoorzieningen. In de nieuwe situatie kan voor rolstoelen een eigen bijdrage opgelegd worden. Daarnaast kan voor alle Wmo-voorzieningen een eigen bijdrage gevraagd worden tot maximaal de kostprijs van de voorziening. In de ‘oude situatie’ kon bijvoorbeeld voor woningaanpassingen maximaal voor drie jaar een eigen bijdrage worden opgelegd, ook als de kostprijs nog niet voldaan was.
13
In de wettekst Wmo is opgenomen dat in de verordening de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten voorzieningen verschillend worden vastgesteld (artikel 2.1.4). In het wetsvoorstel Wmo is opgenomen (artikel 2.1.4) dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK wordt. Keuzemogelijkheden Op drie onderdelen moet er een keuze gemaakt worden: a. wel of geen eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen Wmo b. indien eigen bijdrage, voor welke doelgroep c. indien eigen bijdrage, voor welke hulp en ondersteuning? Ad a. Wel of geen eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen Wmo Optie 1: Geen eigen bijdrage heffen voor maatwerkvoorzieningen. Het voordeel van deze optie is dat financiën in ieder geval geen belemmering vormen voor het gebruik maken van de voorzieningen. Een ander voordeel is dat er weinig administratieve lasten zijn voor de inkomensbepaling. Het nadeel van deze optie is dat het leidt tot een –vermoedelijk fors- extra benodigd budget voor de instandhouding van voorzieningen (alleen al bij de Wmo-voorzieningen, zoals bijvoorbeeld hulp bij het huishouden komt, de laatste jaren, ca €150.000 per jaar aan eigen bijdrage binnen). Het Rijk gaat bij het overhevelen van het budget naar gemeenten ook uit van het opleggen van eigen bijdragen. Optie 2: Wel een eigen bijdrage heffen voor maatwerkvoorzieningen. Het voordeel is dat rekening kan worden gehouden met een eigen bijdrage ‘op maat’ door deze inkomens- en vermogensafhankelijk te laten zijn en hierdoor meer geld beschikbaar is voor hulp en ondersteuning. Op deze manier ‘dragen de sterkste schouders de zwaarste lasten’, mensen met een laag inkomen betalen een lage eigen bijdrage, inwoners met een hoog inkomen een hoge eigen bijdrage. Door het heffen van een eigen bijdrage is men zich ook meer bewust van de kosten van de hulp en ondersteuning. Financiële mogelijkheden van onze inwoners spelen een rol bij de zelfredzaamheid. Je zou ook kunnen spreken van ‘financiële zelfredzaamheid’. Een eigen bijdrage hoort hier bij, omdat het vanzelfsprekend is dat niet alle hulp en ondersteuning gratis geboden kan worden. Het CAK houdt rekening met eventuele meerdere eigen bijdrages bij voorzieningen na toekenning. En blijft dit ook doen in de toekomst. Het nadeel van deze optie is dat de eigen bijdrage een belemmering kan vormen om hulp en ondersteuning te vragen en dat deze optie tot administratieve lasten leidt. Afweging Wij stellen voor om te kiezen voor optie 2. We sluiten met deze optie aan bij de huidige eigen bijdrage regeling voor de Wmo. Dat wil zeggen dat we voor alle maatwerkvoorzieningen en -diensten waar dat wettelijk is toegestaan een eigen bijdrage opleggen overeenkomstig het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning. Het Rijk gaat er ook vanuit dat wij eigen bijdrage opleggen, in de uitkering die wij ontvangen voor de Wmo 2015 is daarmee rekening gehouden. Beslispunt 3: Kiezen voor optie 2: wel een eigen bijdrage heffen voor maatwerkvoorzieningen, uit te werken in nadere regels.
Financiën Optie 1 geen eigen bijdragen Optie 2 wel eigen bijdragen
Inkomsten uit eigen bijdragen €0 €270.000
14
* Voor de nieuwe doelgroepen is het onbekend welke extra eigen bijdragen gemeenten zullen gaan ontvangen. Voor bestaande Wmo ondersteuning gaat het om ca €270.000 in 2015. Ad b. Eigen bijdrage voor welke doelgroep? Optie 1: Eigen bijdrage vragen aan iedereen, behalve daar waar het wettelijk niet is toegestaan (cliëntondersteuning en maatschappelijke opvang). Optie 2: Eigen bijdrage vragen aan inwoners met een inkomen hoger dan een bepaald percentage van het norminkomen voor minima (inkomen hoger dan 120%). Afweging In de vastgestelde beleidskaders, is opgenomen dat inwoners zoveel mogelijk gebruik maken van het eigen oplossend vermogen. Financiële zelfredzaamheid valt ook onder dit oplossend vermogen. Deze werkwijze sluit ook aan bij de huidige Wmo praktijk. Beslispunt 4: Kiezen voor optie 1: aan iedereen een eigen bijdrage opleggen, behalve daar waar dit wettelijk niet is toegestaan. Minima betalen enkel de minimale eigen bijdrage ongeacht de hoeveelheid zorg of voorzieningen zij hebben. Als zij dit niet kunnen betalen is compensatie via de bijzondere bijstand mogelijk.
Financiën Zie Ad a
Ad c. Voor welke hulp en ondersteuning een eigen bijdrage vragen Optie 1: Alleen voor bepaalde voorzieningen een eigen bijdrage vragen, waar wettelijk toegestaan. Alleen een eigen bijdrage heffen voor maatwerkvoorzieningen. Dit is continuering van de huidige situatie in de Wmo (en AWBZ) met uitbreiding van (ten opzichte van de huidige situatie):
rolstoelvoorzieningen maximaal de kostprijs van de voorziening (in plaats van maximaal 3 jaar zoals momenteel het geval is bij bijvoorbeeld woningaanpassingen) woonvoorzieningen voor kinderen tot 18 jaar
Optie 2: Eigen bijdrage heffen voor maatwerkvoorzieningen, waar wettelijk toegestaan. Voor een aantal, nader te benoemen algemene voorzieningen betalen mensen de kostprijs. Afweging Uitgangspunt van het Wmo-beleid is dat inwoners zoveel mogelijk gebruik maken van het eigen oplossend vermogen. Financiële zelfredzaamheid valt ook onder dit oplossend vermogen. Dit pleit dus voor het opleggen van maximale eigen bijdragen. In de budgetten die overkomen naar gemeenten houdt het Rijk ook rekening met inkomsten uit eigen bijdragen bij gemeenten. Als gemeenten lagere eigen bijdragen wensen op te leggen dan mogelijk dan heeft dit nadelige financiële consequenties. Om die redenen wordt geadviseerd om voor maatwerkvoorzieningen in te zetten op maximale eigen bijdragen. Dit hanteren we overigens nu al ook binnen de Wmo (voor o.a. hulpmiddelen, hulp in het huishouden).
15
Algemene voorzieningen zijn vrij-toegankelijk en hebben tot doel om de druk op duurdere, specialistische maatwerkvoorzieningen te verminderen. Wij vinden dan ook dat algemene voorzieningen laagdrempelig moeten zijn. Bij extra drempels bestaat het risico dat mensen pas op een later moment ondersteuning zoeken waardoor de kans bestaat dat langduriger hulp nodig is of zwaardere hulp. Daarmee vergroten we het risico dat de kosten juist hoger worden. Voor deze voorzieningen kan (gelet op de laagdrempeligheid) geen of een slechts een kleine bijdrage gevraagd worden. Een voorbeeld van een algemene voorziening is een klussendienst of een open eettafel. Mensen betalen dan een bijdrage voor de klus of het eten (maar betalen niet mee aan de organisatie). Er kunnen in de toekomst ook algemene voorzieningen komen waar het wenselijk is dat mensen wel de kostprijs betalen, bijvoorbeeld hulp bij het huishouden (zie verder).
Beslispunt 5: Kiezen voor optie 2: Eigen bijdrage heffen voor alle maatwerkvoorzieningen, waar wettelijk toegestaan. Voor een aantal, nader te benoemen algemene voorzieningen betalen mensen de kostprijs. Het college werkt dit uit in nadere regels
2.4
Evaluatie
Achtergrond In de VNG modelverordeningen zijn facultatieve bepalingen opgenomen waarin de gemeente zichzelf kan verplichten 1 keer in de zoveel jaar het beleid te evalueren. Keuzemogelijkheden Optie 1: Geen evaluatiebepaling in de verordeningen opnemen, maar bij de vaststelling van nieuw beleid direct de evaluatietermijn bepalen. In de praktijk wordt de bepaling lang niet altijd binnen de gestelde termijn uitgevoerd. Bovendien is de praktijk dat nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen vaak aanleiding zijn om het beleid eerder te herzien. De raad kan bij de vaststelling van een nieuw Wmo beleidsplan dat in 2015 zal worden opgesteld bepalen wanneer dat beleid geëvalueerd moet worden. Optie 2: Wel een evaluatiebepaling in de verordeningen opnemen. Afweging In de Wmo 2015 staat de taak voor gemeenten om jaarlijks te onderzoeken hoe de cliënten de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning ervaren en de resultaten te publiceren voor 1 juli. Bij nadere regeling stelt de Minister regels gesteld over de inrichting van het onderzoek en kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de gegevensverstrekking aan de Minister van de behaalde resultaten van het gemeentelijk beleid. Deze gegevens kunnen basis zijn voor een gemeentelijke evaluatie. Voorgesteld wordt om in de verordening op te nemen dat dit tweejaarlijks wordt gedaan. Hiermee sluiten we aan bij de evaluatiecyclus van de jeugdhulp (ook elke twee jaar).
Beslispunt 6: Keuze voor optie 2. In de verordening vastleggen dat elke twee jaar het door de gemeente gevoerde Wmo-beleid wordt geëvalueerd.
2.5
Procedureregels
Achtergrond
16
Op grond van artikel 2.1.3 van de Wmo 2015 moeten gemeenten de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening regelen. Keuzemogelijkheden Er zijn twee varianten mogelijk. Optie 1. De raad legt de procedure zelf vast in de verordening. Het gaat dan om onder andere de melding, het gesprek, het gespreksverslag of ondersteuningsplan. Optie 2. De raad delegeert het vaststellen van de procedure aan het college. Afweging Voordelen van het vastleggen van de procedures in de verordening zijn: De gemeenteraad houdt directe controle op de procedure Het is inzichtelijker voor inwoners welke procedures er gevoerd worden bij aan aanvraag. Voordelen van optie 2: Het is mogelijk om sneller in te spelen op nieuwe inzichten en ontwikkelingen. Advies Wij stellen voor om te kiezen voor optie 1. De belangrijkste reden voor dit advies is het feit dat het belangrijk is dat er heldere procedure zijn en dat voor inwoners helder is hoe de toegang is georganiseerd.
Beslispunt 7: Keuze voor optie 1. De raad legt de procedure zelf vast in de verordening. Het gaat dan om onder andere de melding, het gesprek, het gespreksverslag of ondersteuningsplan.
2.6
Waardering mantelzorgers
Achtergrond Met de ingang van de nieuwe Wmo 2015 is de gemeente waar de cliënt woont, verantwoordelijk voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers (verder mantelzorgwaardering), ook als deze in een andere gemeente wonen. Op grond van artikel 2.1.6 van de Wmo moeten gemeenten regelen op welke wijze het college zorgt draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente. De gemeente is vrij om hier zelf invulling aan te geven. Bijvoorbeeld door een dag van de mantelzorg te organiseren, een bloementje of cadeaubon te geven maar het mag ook in de vorm van een geldbedrag. Keuzemogelijkheden Optie 1: in de verordening opnemen op welke wijze de gemeente invulling geeft aan de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers. Bijvoorbeeld door op te nemen in de verordening dat de blijk van waardering bestaat uit een uitnodiging voor de dag van de mantelzorger, een gezamenlijk uitstapje, het verstrekken van een geldbedrag, cadeaubon, bloemen etc. Optie 2: college nadere regeling laten uitwerken en hierbij de wensen en ideeën van mantelzorgers van de inwoners van Wormerland betrekken. Afweging Mantelzorgers worden met alle veranderingen in de zorg en de bezuinigingen steeds zwaarder belast. Waardering voor wat zij doen is van grote waarde en staat niet in verhouding tot het werk dat zij doen en de kosten die hiermee worden bespaard op duurderde zorg. Wij stellen voor dat het college (bij nadere regeling) bepaalt waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers bestaat. Daarmee zorgen wij ervoor dat de waardering jaarlijks een andere vorm kan krijgen. Wij willen hierbij graag aansluiten bij de wensen van mantelzorgers van onze cliënten. Er zijn al verschillende onderzoeken gedaan naar de wensen en behoeften van mantelzorgers. Wij betrekken de resultaten van deze onderzoeken in de uitwerking.
17
Beslispunt 8: Voorkeur om de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers door het college te laten vaststellen in een nadere regeling. Hierbij betrekt het college de resultaten van onderzoeken naar wensen en ideeën van mantelzorgers.
18
3
3.1
Overige keuzes in beleidsrichtingen
Hulp in het huishouden Achtergrond Momenteel bieden wij binnen de Wmo hulp bij huishouden 1, 2 en 3 (hbh1, hbh2 en hbh3) aan als een ‘maatwerkvoorziening’2. De taken die worden uitgevoerd onder hbh1, 2 en 3 zijn: Hbh 1: schoonmaakwerk waarbij de cliënt zelf de regie nog kan voeren op zijn huishouden. Huishoudelijke werkzaamheden kunnen bestaan uit: Schoonmaken van het huis, licht en zwaar Wassen, drogen, vouwen Opruimen van de kamers Bedden opmaken, afhalen en verschonen Beperkte verzorging van huisdieren en planten Opruimen huishoudelijke afval Signaleren van veranderingen in de gezondheids- en sociale situatie Hbh 2: schoonmaakwerk en regievoering op het huishouden van de cliënt. Het gaat hier bijvoorbeeld om licht dementerende of licht verstandelijk beperkte mensen die zelf niet kunnen inzien wat er moet gebeuren in hun huis. Bijvoorbeeld checken van de houdbaarheid van spullen in de koelkast, regie over wat prioriteit heeft voor het schoonmaken. Daarnaast is de signaleringsfunctie een belangrijke taak. Activiteiten: Huishoudelijke werkzaamheden (zie onder Hbh1) Dagelijkse organisatie van het huishouden Gebruikelijke verzorging (helpen met zelfverzorging) voor inwonende kinderen (in relatie tot gebruikelijke zorg) Signaleren van veranderingen in de gezondheids- en sociale situatie Adviseren en/of verwijzen – zo mogelijk activeren Actief handelen n.a.v. signalen van verandering in de situatie van de cliënt door de helpende Hbh 3: de nadruk bij deze categorie hulp bij het huishouden ligt op ontregeling van het huishouden. Ontregeling kan meerdere oorzaken en redenen hebben waaronder psychische problemen, licht psychiatrische problemen, licht psychogeriatrische problemen, een verstandelijke beperking, opvoedproblemen of een combinatie van problemen. Activiteiten: Huishoudelijke werkzaamheden (zie onder Hbh1) Organisatie van het huishouden (zie onder Hbh2) Signalering van verandering/verergering/vermindering problematiek door de helpende Zorg afstemmen met andere hulpverleners Aanmelden voor doorverwijzing naar/inschakelen van andere hulpverlening Opstellen of bijstellen van een zorgplan Lichte vorm van psychosociale begeleiding
In de Wmo 2015 wordt het ondersteunen van mensen met een beperking om een huishouden te voeren niet meer als taak genoemd. In plaats daarvan wordt van gemeenten verwacht dat zij de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving ondersteunen. In de definitie van zelfredzaamheid staat: “in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke dagelijkse Bij een maatwerkvoorziening geeft de gemeente formeel een individuele toekenning af via een beschikking.
2
19
levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden”. De omschrijving van „een schoon huis e.d.‟ is verdwenen. Probleemstelling Het Rijk voert een korting door op de Hulp in het huishouden die oploopt tot 40% in 2016. Voor 2015 zijn de eerder aangekondigde bezuinigingen verzacht waardoor de gemeente tijd om pas in de loopt van 2015 de te kiezen koers voor de hulp in het huishouden uit te werken en door te voeren. Noodzakelijk is dan wel dat eind 2014 de koers wordt bepaald door de gemeenteraad. In de eerste helft van 2015 zal de koers van voorkeur verder moeten worden uitgewerkt. De maatregelen zullen dan in de tweede helft van 2015 kunnen ingaan. Hiertoe beschrijven we enkele opties. Uitgaande van berichtgevingen lijkt geen enkele bezuinigingsoptie juridisch houdbaar. Verder wordt met gemeenten in de regio en aanbieders van de hulp in het huishouden gewerkt aan een aanvraag om een toelage van het rijk te krijgen. Voorwaarde is dat gemeenten en aanbieders komen met een plan waarmee de gevolgen van bezuinigingen voor de werkgelegenheid in de hulp in het huishouden worden verzacht. Wormerland heeft 313 klanten die gebruik maken van de hulp in de huishouding via de gemeente. Hiervan hebben 271 mensen de eenvoudige vorm van hulp bij het huishouden (hbh1). Dit is de vorm van hulp waar het alleen gaat om een schoon huis en niet om een gestructureerd huishouden (dat laatste is opgenomen bij de vormen hbh2 en hbh3). Wij mogen wettelijk gezien stoppen met het toekennen van Hbh1. Wel moeten we mensen ondersteunen zoals hier boven ook beschreven staat. Keuzemogelijkheden Optie 1. Wij laten hbh1 een maatwerkvoorziening zoals het nu is. Optie 2. Wij stoppen met hulp bij het huishouden 1 (hbh) en laten het over aan de markt. Optie 3. Inzetten op inrichten hbh1 als algemene voorziening. Optie 4. Omzetten indiceren in uren naar resultaatgericht werken en productfinanciering (vast bedrag per periode per klant). Optie 5. Generieke versobering (“kaasschaafmethode”). Alle cliënten hbh1 leveren een bepaald percentage of aantal minuten hbh1 in. Afweging Optie 1: Dit is alleen mogelijk als de gemeente extra middelen beschikbaar stelt voor de Wmo. Dit sluit niet aan bij het uitgangspunt dat de Wmo budgetneutraal wordt ingevoerd. Kiezen voor optie 1 betekent wel dat de werkgelegenheid in stand blijft, dat cliënten hun hulp kunnen behouden, dat de doelgroep in beeld blijft bij de gemeente en dat er geen juridische risico’s zijn voor de gemeente. Financiële risico’s zijn wel groot voor de gemeente. Immers in optie 1 blijft de open einde regeling in stand en met een groeiende groep ouderen die zelfstandig thuis blijven wonen zal de druk op het Wmo budget in de komende jaren verder toenemen. Om die reden lijkt dit geen haalbare optie. Optie 2: Volledig stoppen met hbh 1 en vraag en aanbod aan ondersteuning in de hulp het huishouden overlaten aan particuliere markt. Dit levert meer op dan de bezuiniging die noodzakelijk zullen zijn vanuit de rijksbezuinigingen. Volledig stoppen met hbh1 is vanuit financieel oogpunt niet noodzakelijk en bovendien heeft het een enorme impact. Er zijn momenteel 271 mensen met hbh1. Voor hen moet er een alternatief komen als gestopt wordt met hbh1. Oplossingen dienen te worden gevonden in hulp van het netwerk, mantelzorgers of het door de cliënt inkopen van particuliere hulp. Nadeel voor de gemeente is dat deze groep die wel een (lichte) ondersteuningsvraag heeft niet meer in beeld is bij de gemeente (signalering). Het effect op lange termijn vormt een risico. Wat gebeurt er als mensen het niet zelf kunnen oplossen in het netwerk of door het zelf in te kopen (risico op verwaarlozing, vervuiling e.d.)? Juridisch risico is dat wanneer mensen aangeven niet in staat zijn om zelf hun oplossing te vinden en/of te betalen dat de gemeente dat mogelijk niet voldoet aan de taak in de Wmo. Optie 3: Gaat uit van het oprichten van een algemene voorziening en de mensen daar naar toe te verwijzen. Mensen betalen dan zelf de kostprijs. De gemeente kan ervoor kiezen om bij te dragen aan exploitatiekosten van de voorziening. Wij verwachten dat er ook mensen zijn voor wie de algemene voorziening niet voldoet, bijvoorbeeld omdat ze veel meer zorg nodig hebben dan via de algemene voorziening gegeven kan worden. Voor deze mensen zou de maatwerkvoorziening kunnen blijven bestaan. Ook zijn er mensen die de zorg niet (volledig) zelf kunnen betalen. Onderzocht moet worden of en op welke manier het mogelijk is dat zij een korting kunnen krijgen op de kostprijs.
20
Optie 4: Omzetten indiceren in uren naar resultaatgericht werken en productfinanciering (vast bedrag per periode per klant). Binnen deze variant zijn verschillende opties mogelijk. Een optie is dat de aanbieder(s) binnen het resultaat een schoon huis enkele basis ruimten schoonmaakt waarbij deze de ruimte krijgt om het werkproces zodanig efficiënt in te richten dat het goedkoper kan worden georganiseerd (“witte tornado door de buurt”principe). Een andere mogelijkheid is dat de gemeente een vast bedrag per cliënt per periode betaald (gebaseerd op een maximum aantal uren per jaar) voor het resultaat een schoon huis. Op basis hiervan maakt de aanbieder afspraken met de cliënt over welke taken er door de aanbieder worden uitgevoerd. Voordelen van deze optie zijn; goede mogelijkheden voor halen van bezuinigingen, klanten blijven in beeld, basisaanbod ondersteuning bij het huishouden blijft behouden en betaalbaar. Optie 5: Gaat uit van een generieke versobering van (bijvoorbeeld) een half uur of een percentage van het aantal minuten hbh1 per cliënt. Vanaf 2015 zal niet meer in uren worden geïndiceerd maar in resultaten. In de arrangementsprijs zal dan een korting moeten worden doorgevoerd. Nadeel van deze generieke versobering is dat er wezenlijk niks veranderd terwijl dat naar verwachting op termijn bij toenemende landelijke bezuinigingsmaatregelen en toenemende zorgvraag alsnog zal moeten gebeuren (“uitstel van executie”). Deze optie betekent ook dat er geen besparingen mogelijk zijn op het sociaal team (indicatiekosten) en mogelijk zelf extra werkdruk als gevolg van eventuele bezwaren (hoe onderbouwen wij de toegepaste versobering). Dit is ook een juridisch risico. Advies Wij stellen voor om het college op te dragen op een nader onderzoek te doen naar mogelijkheden en gevolgen voor opties 3 en 4 in combinatie met het nog te ontwikkelen plan voor de toelage regeling hbh in de regio. Op basis hiervan werkt het college in overleg met de Adviesraad Sociaal Domein de voorkeursoptie uit in een nadere regeling die in de loopt van 2015 geïmplementeerd wordt. Tot 1 juli 2015 behouden alle mensen die nu hulp bij het huishouden categorie 1hun huidige indicatie.
Beslispunt 9 Het college te vragen om de opties 3 en 4 nader te onderzoeken in combinatie met het nog te ontwikkelen plan voor de toelage regeling hbh in de regio. Op basis hiervan werkt het college in overleg met de Adviesraad Sociaal Domein de voorkeursoptie uit in een nadere regeling die in de loop van 2015 geïmplementeerd wordt. Tot 1 juli 2015 behouden alle mensen die nu hulp bij het huishouden categorie 1hun huidige indicatie. Financiën Het stoppen met hbh1 levert naar verwachting €660.000 aan besparingen op. Het ongewijzigd voortzetten van de hbh1 leidt niet tot besparingen en zal in de toekomst tot extra druk op de begroting voor het sociaal domein. De besparingen die worden behaald bij de versobering of het anders inrichten van de hbh1 zullen nog nader moeten worden geschat. Hierbij zijn verschillende onzekere factoren zoals de inkomenspositie van inwoners en de inkomsten uit eigen bijdragen die wegvallen en de mate waarin de gemeente toch maatwerkvoorzieningen zal moeten inzetten in aanvulling op het aanbod binnen optie 3 en 4.
21
2.7. Wet tegemoetkoming chronisch gehandicapten (Wtcg) en Compensatie Eigen Risico (CER) Achtergrond In september 2013 is het wetsvoorstel ‘Afschaffing van de algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten, de compensatie voor het verplicht eigen risico, de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en de tegemoetkoming specifieke zorgkosten en wijziging van de grondslag van de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten’ bij de Tweede Kamer ingediend. Met deze wet wordt een tweetal financiële regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten afgeschaft, te weten de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten en de Compensatie Eigen Risico. Om de financiële gevolgen van deze afschaffing gedeeltelijk te kunnen compenseren is tevens voorgesteld om de Wmo op dit punt aan te passen. Aan de Wmo wordt een bepaling toegevoegd die de gemeenten de mogelijkheid biedt gericht een financiële tegemoetkoming te verstrekken aan inwoners met chronische ziekte en/of beperking die aannemelijke meerkosten hebben. Dit is een mogelijkheid voor lokaal maatwerk aansluitend op landelijke fiscale regelingen. De gemeenten ontvangen als onderdeel van de decentralisatieuitkering circa 25% van de middelen die omgingen in de Wtcg en de CER. Keuzemogelijkheden Optie 1: Geen tegemoetkoming verlenen aan chronisch zieken en gehandicapten. Bij deze optie wordt geen lokaal maatwerk verleend en ontvangt een kwetsbare groep slechts gedeeltelijk (alleen vanuit landelijk beleid) een tegemoetkoming bij aannemelijke meerkosten. Optie 2: Wel tegemoetkoming verlenen bij aannemelijke meerkosten, en wel tot niveau van Bijzondere Bijstand (120% van het norminkomen voor minima). Verstrekking via individuele bijzondere bijstand Bij deze optie wordt wel lokaal maatwerk verleend. Een beperkte groep kan hier aan deelnemen. Het gaat om de doelgroep met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm. Optie 3: Verstrekking via collectieve (aanvullende) zorgverzekering (Gemeente Extra Pakket)beoordeling toelating is volgens de bijstandsregels (met vermogens- en inkomensgrenzen). Beperkt de keuzevrijheid voor burgers, zij moeten dan de verzekeraar kiezen waarmee de gemeente een contract heeft. Niet alle kosten kunnen opgenomen worden in aanvullende pakketten. Eventueel kan aanvullend optie 2 worden ingezet voor die cliënten die wegens hun aandoeningen een verzekering hebben afgesloten met een beter pakket dan de door de gemeente gecontracteerde zorgverzekeraar. Beperkte uitvoeringskosten door afhandeling van aanvragen door verzekeraar. Doelgroep: idem als bij optie 2. Optie 4. Verstrekking via financiële tegemoetkoming vanuit Wmo. Binnen de Wmo mogen we geen inkomensgrenzen stellen. Bij de keuze voor optie 4 kan iedereen ongeacht het inkomen in aanmerking komen voor compensatie. De vergoeding kan in de vorm van vergoeding werkelijke kosten of in de vorm van een forfaitaire vergoeding. Bij forfaitaire vergoeding zijn er minder uitvoeringskosten. Doordat een bredere doelgroep bereikt wordt zal om binnen het budget te blijven een lagere compensatie mogelijk zijn dan wanneer we inzetten op een doelgroep met het laagste inkomen. Afweging In de huidige WTCG is geen inkomensgrens opgenomen. In de modelverordening wordt geadviseerd dit wel te doen, en deze te koppelen aan het norminkomen voor minima. Zij hebben financiële ondersteuning nodig om mee te kunnen (blijven) doen. Het hebben van een chronische ziekte en/of beperking mag hiervoor geen belemmering zijn. Iedereen moet naar vermogen kunnen meedoen. Het ligt het meest voor de hand aan te sluiten bij het huidige minimabeleid en de inkomensgrens te bepalen op 120% van norminkomen voor minima. Op deze manier vormt het minimabeleid een integraal onderdeel van de ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Ook voor inwoners met een chronische ziekte en/of beperking in het geval er aantoonbare meerkosten zijn. Wij stellen voor om te kiezen om optie 3. Als het niet mogelijk blijkt om dit op te nemen in de collectieve zorgverzekering dan wordt voorgesteld om optie 2 verder uit te werken. In beide opties bereik je de doelgroep met de minste draagkracht. Deze opties moeten nog doorgerekend worden aan de hand van de budgetten die door het Rijk beschikbaar worden gesteld.
22
Beslispunt 10: Kiezen voor optie 3: Wel tegemoetkoming verlenen bij aannemelijke meerkosten met een voorkeur om dit op te nemen in de collectieve zorgverzekering (GEP pakket). Alternatief is optie 2 waarbij een tegemoetkoming mogelijk is via individuele bijzondere bijstand. Het college werkt dit uit.
23
3.2
Kwaliteit
Achtergrond Het bieden van kwalitatief goede dienstverlening en het bieden van de hulp/ondersteuning aan inwoners die dat nodig hebben, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van organisaties (inclusief de gemeente) en professionals. Dit vraagt van organisaties dat zij investeren in hun professionals en van professionals dat zij investeren in zichzelf. Daarnaast dienen organisaties te zorgen voor een adequate inrichting van werkprocessen die bijdraagt aan de kwaliteit van de dienstverlening. Tenslotte is het van belang dat er sprake is van afstemming en samenwerking tussen instellingen en professionals in het sociaal domein. Ten aanzien van de kwaliteit van de dienstverlening in het sociale domein zijn wettelijke bepalingen van toepassing. Daarnaast kunnen gemeenten aanvullende kwaliteitseisen stellen. Er is een onderscheid tussen wettelijk vastgelegde kwaliteitseisen en eventuele vrijwillig vast te stellen overige kwaliteitseisen. Wettelijke kwaliteitseisen Klachtenregelingen In het kader van de Wmo worden gemeente en aanbieders verplicht een klachtenregeling te treffen. Het college dient een regeling vast te stellen voor de afhandeling van klachten die betrekking hebben over de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen. Hierbij kan worden aangesloten bij de bestaande gemeentelijke klachtenregelingen die ook gelden voor de bestaande Wmo. Aanbieders dienen een effectieve en laagdrempelige regeling vast te stellen voor de afhandeling van klachten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens de cliënt. Er is dus sprake van een gemeentelijke klachtenregeling over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Daarnaast hebben de aanbieders hun eigen klachtenregelingen. Gemeenten moeten in hun bestekken voor aanbesteding of hun subsidievoorwaarden opnemen, dat aanbieders verplicht worden een toegankelijke en laagdrempelige klachtenregeling, zowel voor het interne als externe klachtrecht, in te richten. Het college ziet toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek. Toepassing van de Wet Bescherming Persoonsgegevens. De technologische mogelijkheden, waarvan onder andere gebruik gemaakt wordt binnen de zorgverlening, bieden mogelijkheden om persoonsgegevens te verwerken. Daardoor zijn er ook mogelijkheden om nieuwe diensten te ontwikkelen waarvan de burger profijt van heeft. Die mogelijkheden kunnen aan de andere kant ook een bedreiging vormen voor de privacy van de betrokkenen. Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie hebben daarom een Europese richtlijn vastgesteld. Met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt deze richtlijn in Nederland uitgevoerd. In de Wmo staat opgenomen dat de persoonsgegevens, de verwerking van de persoonsgegevens en wat daarmee samenhangt beschouwd worden als hetgeen hierover is opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens. Dit betekent dat de Wbp ook van toepassing is op de zorgaanbieders. Dit hoeft niet als een kwaliteitseis aan de zorgaanbieder opgelegd te worden. Wel zullen de klanttevredenheidsonderzoeken een indicatie kunnen geven voor de wijze waarop de zorgaanbieders omgaan met de privacy van de cliënt. Indien deze onderzoeken daartoe aanleiding geven zal dit onderwerp van gesprek zijn in het reguliere overleg met de zorgaanbieder. Wettelijke kwaliteitseisen Wmo 2015 De Wmo 2015 maakt de gemeenten integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit en de continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning, gericht op de zelfredzaamheid en de participatie van de inwoners om hen in staat te stellen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven. In de wet
24
worden gemeenten verantwoordelijk om (bij verordening) eisen te stellen aan de kwaliteit van de ondersteuning, klachtrecht, goed bestuur en medezeggenschap van cliënten bij aanbieders. In de gemeentelijke verordening worden ook de (gemeentelijke) eisen die aan de kwaliteit van voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten worden gesteld, opgenomen. De gemeenten zullen hierbij steunen op landelijke professionele kwaliteitsstandaarden voor aanbieders, die overigens nog moeten worden ontwikkeld en deze uitwerken en aanvullen met ‘lokale’ kwaliteitseisen. Deze ‘lokale’ kwaliteitseisen komen naar voren bij de kaders voor inkoop en contractering voor wanneer nieuwe contracten moeten worden gesloten. Aanvullende kwaliteitseisen Naast genoemde wettelijke kwaliteitseisen hebben mogelijke aanvullende kwaliteitseisen betrekking op het geheel van het sociale domein: de aanbieders en onze eigen organisatie. De aanvullende kwaliteitseisen zijn van toepassing op zowel de inhoud/uitkomst van de hulp als het proces. Hierbij kan gedacht worden aan: -permanente monitoring van de processen op diverse aspecten zoals doorlooptijd, kosten, resultaat; -klachtenregelingen; De gemeente heeft voor haar eigen dienstverlening reeds een adequate beroeps- en bezwaarregeling en klachtregeling. Aan de overige partners in het gehele Sociale Domein zullen conform de wet aanvullende eisen worden gesteld met betrekking tot klachtenregelingen, middels bepalingen opgenomen in het inkoopcontract of bij de subsidieverlening. Daarnaast zijn er ook de nationale regelingen zoals de Nationale Ombudsman. We zullen klanten wijzen op deze mogelijkheden: -klanttevredenheidsmetingen: met een nog nader te bepalen frequentie en omvang zullen binnen het gehele Sociale Domein klanttevredenheidsonderzoeken worden opgezet en zal de uitslag betrokken worden bij de evaluatie en eventueel benodigde bijstelling van de dienstverlening; -het –doen- inzetten van bewezen of anderszins onderbouwd effectieve hulp- en dienstverleningsmethoden (bijvoorbeeld: best practices en proven technology); -het, indien van toepassing, borgen van warme overdrachten en structureel ingebedde nazorg; -integrale benadering van de problematiek, klant centraal, inzet eigen kracht/netwerk, substitutieeffecten, etc.. Keuzemogelijkheden Optie 1: Uitgaan van de wettelijke kwaliteitseisen en geen nadere lokale kwaliteitseisen opleggen. Optie 2: Naast de wettelijke bepalingen nadere lokale kwaliteitseisen opstellen en naar voren laten komen bij de inkoop. Afweging Aangezien de wetgeving voldoende kwaliteitsgaranties biedt zijn aanvullende kwaliteitseisen nog niet noodzakelijk. Met het oog op het verminderen van administratieve lasten is het ook niet wenselijk nu al aanvullende kwaliteitseisen te stellen. Voorgesteld wordt om ten aanzien van de Wmo voor optie 1 te kiezen en nog geen aanvullende kwaliteitseisen te stellen. Op basis van informatie uit op te zetten meetinstrument voor de Wmo inzicht ontstaan in mogelijk en wenselijke kwaliteitsverbetering. In het Wmo/beleid kan dit dan alsnog een plek krijgen waarna dit ook naar voren kan komen in de contractering, inkoop en subsidieafspraken met instellingen. In de uitwerking van de aanvullende kwaliteitseisen dient op dat moment overwogen te worden in hoeverre aanvullende eisen gesteld gaan worden aan partijen die nu niet onder genoemde wettelijke kaders vallen zoals kleine zelfstandigen. Beslispunt 11: Naast de wettelijke bepalingen worden geen nadere kwaliteitseisen opgelegd.
25
3.3 Cliëntondersteuning (MEE) Achtergrond Per 1 januari 2015 zijn gemeenten verplicht om cliëntondersteuning als kosteloze algemene voorziening te organiseren voor alle burgers. Cliëntondersteuning is ook beschikbaar voor aanvragers van een persoonsgebonden budget en voor mantelzorgers met het oog op verlichting van de belasting van mantelzorgers. Deze cliëntondersteuning dient onafhankelijk van de gemeente te zijn en het belang van de cliënt is het enige dat telt voor de cliëntondersteuner. Daarnaast dient de gemeente de cliënt voor het onderzoek dat plaatsvindt op basis van een vraag om maatschappelijke ondersteuning te wijzen op de mogelijkheid van het gebruik van cliëntondersteuning. De functie is uitgebreid in reikwijdte (domeinen en doelgroepen) ten opzichte van de functie zoals die was beschreven in de oude Wmo. Het gaat om: ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning bij het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, (preventieve) zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen; o waarbij het belang van de betrokkene het uitgangspunt is; en o de onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner is gewaarborgd door middel van de professionele autonomie van de cliëntondersteuner. De gemeenten krijgen budget voor de uitvoering van cliëntondersteuning en zijn - met inachtneming van het bovenstaande - vrij hoe zij deze willen vormgeven. Wat hebben we gedaan? De rijksoverheid draagt het budget waarmee cliëntondersteuning (landelijke Stichting MEE) wordt bekostigd vanaf 1 januari 2015 aan de gemeenten over. De VNG heeft afspraken gemaakt met VWS over de continuïteit van MEE en heeft toegezegd dat gemeenten in mei 2014 duidelijkheid over de MEE gelden zouden geven aan MEE. Hiertoe hebben de gemeenten in de regio Zaanstreek-Waterland met MEE basisafspraken gemaakt (onder voorbehoud van goedkeuring begroting) voor het jaar 2015 en wordt de continuïteit gewaarborgd is en frictiekosten worden voorkomen, zoals in de bestuursafspraken door het Ministerie van VWS, de VNG en MEE Nederland zijn beschreven. Vervolgens zullen lokale afspraken met MEE worden gemaakt hoe de cliëntondersteuning in onze gemeente wordt vormgegeven. Uitgangspunt is dat MEE aansluit bij het sociale team binnen de gemeente (en voor jeugd bij het jeugdteam). Keuzes voor de toekomst Met MEE zijn afspraken gemaakt voor 2015. In 2015 zal opnieuw bekeken moeten worden hoe de gemeente de cliëntondersteuning verder wenst te ontwikkelen, welke afspraken er voor 2016 met MEE worden gemaakt, welke resultaatafspraken de gemeente met MEE kan maken, hoe deze te vertalen naar indicatoren en stuurinformatie. Ook de samenhang en samenwerking met andere cliëntondersteuners zal verder vormgegeven moeten worden (servicepunt) en eventueel mogelijke verbreding naar andere doelgroepen. Beslispunt 12: De gemeente wil dat de cliëntondersteuning onderdeel wordt van het te ontwikkelen meetinstrument. Het college werkt dit verder uit. De informatie die hieruit komt zal worden gebruikt voor de afspraken die voor 2016 moeten worden gemaakt met MEE. In het Wmo-beleidsplan wordt aandacht besteed aan de mogelijke verdere ontwikkeling van cliëntondersteuning in de gemeente. Financiën In de concept begroting 2015 is een bedrag voor cliëntondersteuning opgenomen van €93.213 (voor Wmo en jeugd). Dit is overeenkomstig het bedrag in de decentralisatie-uitkering dat de gemeente ook ontvangt voor cliëntondersteuning door MEE.
26
3.5 Integrale toegang Huidige situatie Het CIZ stelt de AWBZ indicatie per cliënt en doet dit veelal telefonisch. Vaak zijn mensen al bekend met een zorgaanbieder en in die gevallen helpt de zorgaanbieder met het aanvragen van een indicatie. De cliënt kan zijn keuze voor een zorgaanbieder doorgeven aan het CIZ. Als de cliënt geen voorkeur heeft helpt het zorgkantoor met de keuze. Het zorgkantoor koopt de zorg in. Deze manier kent een aantal nadelen. Zo is huidige manier van indicatiestelling gericht op enkelvoudige problematiek. Er wordt geen rekening gehouden met de totale situatie van de cliënt en van zijn eigen mogelijkheden of die van zijn netwerk. Cliënten die via een zorgaanbieder binnenkomen weten niet altijd welke mogelijkheden er zijn, en als er een wachtlijst is bij de zorgaanbieder kan het lang duren voor de zorg wordt ingezet. Voordeel is dat er uitgebreide beleidsregels zijn en dat duidelijk is waar de cliënt recht op heeft. Achtergrond De Wmo 2015 stelt als voorwaarde om bijzondere aandacht te geven aan een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen en werk en inkomen. Om dit te kunnen doen is het van belang dat er goede samenwerking is tussen partijen die zich begeven op het vlak van wonen, zorg, welzijn. Dat is binnen de huidige Wmo ook al zo. Om die reden is er een netwerkoverleg met verschillende ketenpartners waarin kennis wordt uitgewisseld en casusbesprekingen worden gehouden. Keuzemogelijkheden Optie 1: werken met een breed sociaal team met generalisten in de frontoffice en specialisten in de backoffice die een beslissing nemen op aanvragen voor maatwerkvoorzieningen. Elke medewerker in het team vanuit welke organisatie dan ook afkomstig heeft dezelfde verantwoordelijkheid en taak. Optie 2: werken met een klein sociaal kernteam met generalistische specialisten die vanaf de intake tot de levering van maatwerkvoorzieningen contact houden met de cliënt die werken volgens het principe klein houden wat kan, opschalen indien noodzakelijk. Hiertoe maakt het sociaal kernteam gebruik van expertise in een flexibele schil. Afweging Optie 1 is het basisprincipe van de wijkteams zoals die zijn opgezet in de gemeente Zaanstad. Daar zijn brede teams opgezet gebaseerd op een inschatting van de nodige expertise gebaseerd op een wijkprofiel. De medewerkers in deze teams werken integraal en hebben dezelfde taakomschrijving. Het wijkteam voert gesprekken, brengen het netwerk van de inwoner in beeld en komen met een advies voor een maatwerkvoorziening. Dit wordt vervolgens in de backoffice afgehandeld. Optie 2 sluit aan en borduurt voort op de huidige werkwijze van het Wmo-loket. Basis van dit model is een klein sociaal kernteam bestaande uit enkele generalistische specialisten (werk, inkomen, zorg mogelijk aangevuld met sociaal raadslieden, MEE en maatschappelijk werk). Deze werken samen maar wel ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Meer specialistische kennis is beschikbaar en kan worden geconsulteerd vanuit een flexibele schil. Te denken valt aan specialisten op het gebied van psychiatrie, verslavingszorg, of dementie. De samenwerking is gericht op informatie- en kennisuitwisseling. Daarnaast is er periodiek casusoverleg binnen het sociaal kernteam waarbij partners uit de flexibele schil agendalid zijn en indien nodig deelnemen aan het overleg. Ons advies is om te kiezen voor optie 2 die voortborduurt op de bestaande werkwijze van de Wmo. De werkwijze van het Wmo-loket wordt volgens cliënttevredenheidsonderzoeken goed gewaardeerd door cliënten. Het aantal mensen dat vanuit de AWBZ naar de Wmo overkomt is beperkt. Het gaat om ongeveer 96 mensen waarvan 52 al een Wmo dossier hebben. De groep die we nog niet kennen benaderen wij persoonlijk om hen beter te leren kennen. Op die manier ontstaat een beeld van de klanten en de complexiteit van de ondersteuningvragen. We leren tegelijkertijd hoe de gesprekken met de nieuwe doelgroepen verlopen en welke vaardigheden we eventueel nog moeten versterken om
27
deze gesprekken te kunnen voeren en welke kennis ingevlogen moet worden om een passend aanbod te kunnen doen vanaf 2016. Het is op de schaalgrootte van Wormerland niet haalbaar om een knip te maken tussen frontoffice en backoffice en een knip te maken in het takenpakket van de consulenten Wmo. De beperkte formatie die voor Wormerland beschikbaar is vanuit het maatschappelijk werk of MEE maken het niet reëel om te verwachten dat medewerkers zowel generalist kunnen zijn als ook de specialistische kennis op peil te houden. Advies is om dus in te zetten op specialisten die korte lijnen met elkaar hebben en elkaar weten te vinden als het nodig is bij het zoeken naar een passend ondersteuningsaanbod.
Beslispunt 13: Kiezen voor optie 2: werken met een klein sociaal kernteam met generalistische specialisten die vanaf de intake tot de levering van maatwerkvoorzieningen contact houden met de cliënt die werken volgens het principe klein houden wat kan, opschalen indien noodzakelijk. Hiertoe maakt het sociaal kernteam gebruik van expertise in een flexibele schil.
28
Bijlage 1 aantallen cliënten Wmo 2007 en nieuwe cliënten Wmo 2015 Tabel 1: Aantal cliënten in Wormerland die overkomen vanuit AWBZ naar de Wmo 2015 Functie uit AWBZ Begeleiding Zorg In Natura (ZIN ) Begeleiding PGB Beschermd wonen ZIN Beschermd wonen PGB
Aantal klanten 79 17 8 2
Tabel 2: Indeling cliënten in Wormerland die overkomen vanuit AWBZ naar grondslag Grondslag AWBZ indicatie Psychiatrisch Verstandelijke handicap Psychogeriatrisch Somatisch Lichamelijk Zintuiglijk Totaal
Aantal klanten 33 20 16 13 18 1 96
Tabel 3: Overzicht aantal gebruikers per Wmo-voorziening Voorziening Hulp in het huishouden Hulpmiddelen (rolstoel, scootmobiel e.d.) Aanvullend openbaar vervoer Trapliften
Aantal klanten 313 329 280 70
29
Bijlage 2
30
4
Bijlage 3 proces aanvraag maatwerkvoorziening Wmo 2015
Er wordt bij de toegang tot de Wmo verschil gemaakt tussen toegang tot vrij toegankelijke ondersteuning, waar iedereen terecht kan en tot niet-vrij toegankelijke ondersteuning, waarvoor formele toestemming nodig is. De Wmo 2015 spreekt over algemene voorzieningen (vrij-toegankelijk) en maatwerkvoorzieningen (niet-vrij toegankelijk). Het uitgangspunt van de toegang is dat er zoveel mogelijk uitgegaan wordt van eigen kracht van de cliënt en zijn of haar netwerk en dat ondersteuning zoveel mogelijk geboden wordt door inzet van algemene voorzieningen. Is dit niet voldoende als ondersteuning dan wordt nagegaan of maatwerkvoorzieningen een oplossing bieden. In de Wmo 2015 zijn een aantal voorwaarden opgenomen, stappen die doorlopen moeten worden, voordat maatwerkvoorziening toegekend kan worden. Deze zijn ook leidend voor de Wmo verordening. Hieronder een overzicht van de stappen: Melding Op basis van de verstrekte informatie en/of het advies kan ook besloten worden dat een melding wordt gemaakt van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Een melding dient formeel te worden geregistreerd. De melding kan gedaan worden op een meldingsformulier. Het onderzoek Nadat er een melding is gedaan volgt het onderzoek, zoals bedoeld in de Wmo 2015. Het onderzoek duurt maximaal zes weken. Het onderzoek is een belangrijke, omvangrijke, kostbare en privacygevoelige taak. Het onderzoek bestaat uit een aantal verplichte onderdelen: 1) de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt; 2) de eigen kracht 3) de mogelijkheden van mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk 4) de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt; 5) de mogelijkheden van een algemene voorziening 6) de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang; 7) de hoogte van de eigen bijdrage 8) het persoonlijk plan van de cliënt 9) de mogelijkheden en gevolgen van een persoonsgebonden budget. Persoonlijk plan cliënt Voordat het onderzoek van start gaat, kan de cliënt het bij degene die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het onderzoek (Wmo consulent of professional uit gebiedsteam) een persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Diegene brengt de cliënt van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen. Ook kan de aanvrager van mening zijn dat hij niet voldoende wordt ondersteund met een algemene voorziening, dit kan hij ook in het plan aangeven. Spoedeisende gevallen In spoedeisende gevallen (specifiek wanneer opvang nodig is) wordt in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek direct overgegaan tot de verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening.
31
De rapportage Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Deze rapportage wordt ook wel het ondersteuningsplan genoemd. De aanvraag en besluit (beschikking) Indien uit het onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is dan kan de cliënt hiervoor een aanvraag doen bij het college. De aanvraag wordt in behandeling genomen door een medewerker van het sociaal kernteam die de beschikking afgeeft. Hiervoor staat een termijn van 2 weken. De wegingsfactoren bij het besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening zijn eigen kracht, gebruikelijke hulp, de mogelijkheden van mantelzorg, het sociaal netwerk en algemene voorzieningen en of de aanvraag een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid en participatie. Toeleiding De medewerker van het sociaal kernteam die verantwoordelijk was voor het onderzoek zorgt voor een warme overdracht naar de ondersteuning. Monitoring De medewerker van het sociaal kernteam die verantwoordelijk was voor het onderzoek blijft de contactpersoon voor de client. Waar mogelijk voert de client zelf de regie. Indien gewenst monitort de medewerker de kwaliteit en voortgang van de zorg en het ondersteuningsplan gedurende de loop van de beschikking. Cliëntondersteuning Gedurende het volledige proces (signaal in melding t/m monitoring) kan een cliënt beroep doen op cliëntondersteuning. Dit is onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. De ondersteuning wordt geleverd door MEE en het servicepunt WWZ.
32