Kadernota Werk en Inkomensondersteuning De Participatiewet in de Hoeksche Waard
1
Woord vooraf Het bieden van een kader voor de invoering en uitvoering van de Participatiewet lijkt een hachelijke zaak. Onzekerheid en onduidelijkheid zijn troef als het gaat om de totstandkoming van deze nieuwe wet. Bij het regeerakkoord van 2012 bleek de Wet Werken naar Vermogen ingewisseld te worden voor de Participatiewet. In het Sociaal Akkoord dat het kabinet dit voorjaar sloot kwamen er forse wijzigingen in de plannen. De invoeringsdatum schoof op naar 1 januari 2015. Een concreet wetsvoorstel ligt er nog altijd niet. Daarbij zijn de financiële middelen voor de uitvoering van de wet verregaand onduidelijk. Duidelijk is slechts dat met fors minder middelen, fors meer mensen geholpen moeten worden. Dat betekent dat er scherpe keuzes gemaakt moeten worden. Al met al geen omstandigheden die uitnodigen voor het stellen van een kader. Toch is dat niet alleen wenselijk, maar ook noodzakelijk. Noodzakelijk om tijdig voor de invoeringsdatum van 1 januari 2015 klaar te zijn met de organisatie en de bijbehorende dienstverlening. Wenselijk ook omdat bij alle onduidelijkheid wel duidelijkheid bestaat over een zeer forse financiële achteruitgang en over de noodzaak om een blijvend grote groep van cliënten te ondersteunen. Vanuit die optiek is toegewerkt naar deze kadernota. In de nota wordt aan de hand van een aantal centrale thema’s een beeld geschetst van de richting die we kiezen. Daarbij komt een stuk inhoudelijke informatie. Bij de Kadernota hoort ook de “Nulmeting Regionale Sociale Dienst Hoeksche Waard (RSDHW), sociale werkvoorziening WHWbedrijven en Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong)”. Daarin is de feitelijke informatie die we hebben over deze drie groepen verzameld. Zo wordt de basis gelegd voor een beleid en uitvoering die te toetsen zijn aan de uitgangspositie. In de periode tot de ingang van de wet wordt deze kadernotitie nog uitgewerkt in een aantal beleidsnotities op de deelonderwerpen. In de Hoeksche Waard werken de vijf gemeenten samen met hun gemeenschappelijke regelingen RSDHW en WHW-bedrijven aan de komst van de Participatiewet. Tegelijk is er oog voor de grotere regionale verbanden waarin de gemeenten en de gemeenschappelijke regelingen opereren. Ook de verbinding met partijen uit de samenleving speelt een belangrijke rol. In het bijzonder geldt dit wel voor de werkgevers, zowel in de Hoeksche Waard als daarbuiten. De nieuwe wet en de daarbij behorende schaarse middelen dwingen tot een stevige gezamenlijke aanpak. Deze aanpak is nog meer nodig omdat het gaat om kwetsbare mensen en hun plaats in de samenleving. Dit gezamenlijke belang en deze gezamenlijke verantwoordelijkheid bieden de kans om in de Hoeksche Waard te komen tot een uitvoering waarbij iedereen er toe doet. Tegelijkertijd kunnen met een gezamenlijke uitvoering de middelen daar worden ingezet waar ze de beste kans bieden op participatie op de arbeidsmarkt.
2
Inhoudsopgave Woord vooraf
2
Samenvatting, wettelijk kader en leeswijzer
4
Kadernota Werk en Inkomensondersteuning A. Uitgangspunten Participatiewet B. Regie en verantwoordelijkheid C. Doelgroepen en doelgroepindeling D. Arbeidsmarktgericht werken E. Inkomensondersteuningsbeleid F. Plichten G. Financiën en resultaatsturing
6 6 6 7 7 7 8
Toelichting en argumentatie A.1. Uitgangspunt Participatiewet B.1. Regie en verantwoordelijkheid B.1.1. Eén (uitvoerings-)organisatie B.1.2. Verlengd bestuur
9 9 9 10
C.1. Doelgroepen en doelgroepindeling C.1.1. Doelgroepindeling
10 12
D.1. Arbeidsmarktgericht werken D.1.1. Spoor 1: lokaal gerichte inzet D.1.2. Spoor 2: Schaalvergroting en nauwere samenwerking op Hoeksche Waards niveau
12 13
E.1. Inkomensondersteuningsbeleid
14
F.1. Plichten
15
G.1. Financiën en resultaatsturing G.1.1. Financiën G.1.2. Resultaatsturing en monitoring
16 16 18
14
Bijlage 1. Nulmeting, inventarisatie en analyse
23
3
Wettelijk kader, samenvatting en leeswijzer Wettelijk kader Het wettelijk kader voor de invoering van de Participatiewet is de contourennota Participatiewet. Het gaat hier om voorgenomen beleid. De Participatiewet moet nog verder worden uitgewerkt. Over de invulling van de Participatiewet heeft het kabinet al wel nadere afspraken gemaakt in het Sociaal Akkoord. In het Sociaal Akkoord vinden het kabinet en de sociale partners elkaar in een structurele aanpak voor de economie en de arbeidsmarkt met als doel om zoveel mogelijk mensen een kans te geven op werk en economische zelfstandigheid. Het Sociaal Akkoord heeft grote gevolgen voor het gehele terrein van de sociale zekerheid: onder andere het ontslagrecht, de positie flexwerkers, de Werkloosheidswet, maar ook de voorgenomen Participatiewet zal op onderdelen veranderen. Vergelijking van de tekst van het Sociaal Akkoord en de Kamerbrief van het kabinet leert, dat er subtiele, maar veel betekenende verschillen zitten in beide documenten. Met de invoering van de Participatiewet worden de bestaande wetten onder één regeling gebracht. Het gaat daarbij om de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Dit betekent dat voor iedereen dezelfde rechten en plichten gaan gelden. De gemeente krijgt een centrale rol in de uitvoering van de Participatiewet. De gemeente kan voor iedereen dezelfde instrumenten en voorzieningen inzetten. Zo komt er meer duidelijkheid. De Participatiewet is erop gericht om mensen zoveel mogelijk te laten participeren op de reguliere arbeidsmarkt. De Participatiewet staat niet op zichzelf en is één van de decentralisaties binnen het hele sociaal domein. Redenen voor herziening van het sociaal domein komen voort uit verschillende ontwikkelingen: - Het totale stelsel wordt onbetaalbaar - De gedachte is dat de gemeente dicht bij de burgers staat waardoor zij de ondersteuningsvraag beter kent (maatwerk) - Dat de gemeente daardoor goedkoper kan organiseren. De regering heeft de ambitie om iedereen in staat te stellen als volwaardig burger mee te doen en bij te dragen aan de samenleving. Daarbij wordt zoveel mogelijk uitgegaan van de eigen kracht van mensen en vindt participatie bij voorkeur plaats via werk. Deze ambitie delen de Hoeksche Waardse gemeenten. Participatie, bij voorkeur via werk, zorgt voor sociale-, economische- en financiële zelfstandigheid en draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde van inwoners. De vertaling van deze ambitie vindt plaats binnen deze kadernotitie. De Participatiewet zal naar verwachting in het najaar 2013 ter besluitvorming worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Vanaf dat moment is duidelijk wat de Participatiewet voor de gemeente betekent. Samenvatting Algemeen is de lijn van dit kader “wie kan werken, werkt”. De gemeente heeft de regie over de aanpak van de Participatiewet en stelt het nieuwe kaderbeleid vast. De gemeente werkt hierbij nauw samen met betrokken partijen als werkgevers, Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), Uitzendbureaus en (vertegenwoordigers van) cliënten. Daarnaast stemmen de gemeenten af met de (arbeidsmarkt)regio. Voor het ontwikkelen van een aanpak Participatiewet is een kanteling in denken en doen nodig. Dit is een beweging naar een meer actieve werkgeversbenadering waarin werk voorop staat. Deze beweging hebben wij in de Hoeksche Waard al in gang gezet en vereist een andere kijk op de dienstverlening vanuit de gemeente en de professionals bij
4
Werk en Inkomen en de inwoners om wie het gaat. Vanuit dit standpunt is in het kader opgenomen dat uitgegaan wordt van één (uitvoerings)organisatie voor de gehele doelgroep (WWB, Wsw en Wajong). De financieringsgrond en/of de afstand tot de arbeidsmarkt zal niet langer de inzet van de re-integratiemiddelen bepalen. Uitgegaan wordt van een doelgroepindeling en de daarbij behorende verdiencapaciteit. De re-integratiemiddelen zullen, mede gezien de bezuiniging die het Rijk toepast op deze middelen, ingezet worden voor de doelgroep 2. Daarnaast biedt de gemeente voor alle klanten een snelle en transparante vorm van inkomensondersteuning die, meer dan voorheen, gerelateerd is aan arbeidsparticipatie. Vanuit financieel oogpunt wordt uitgegaan van het principe dat de Participatiewet op een financieel verantwoorde manier binnen de door de wet gestelde financiële kaders wordt uitgevoerd. Om dit te kunnen realiseren zijn een aantal kaders opgenomen die het mogelijk kunnen maken. Leeswijzer In het voorliggende kader zijn de keuzes en uitgangspunten opgenomen waarbinnen uitvoering wordt gegeven aan de Participatiewet. In paragraaf A zijn de algemene uitgangspunten van de Participatiewet benoemd. In paragraaf B tot en met G zijn de overige kaders opgenomen. In dit gedeelte worden de meer specifieke kaders over regie en verantwoordelijkheid, doelgroep en doelgroepindeling, arbeidsmarktgericht werken, inkomensondersteuningsbeleid, plichten en financiën en resultaatsturing verwoord. De toelichting en argumentatie op basis waarvan de kaders zijn opgesteld vindt u in A.1. tot en met G.1.2.. Bijlage 1 is de nul-meting. De nul-meting is gebruikt ter onderbouwing van de kaders.
5
Kadernota Werk en Inkomensondersteuning A. Uitgangspunt Participatiewet EIGEN KRACHT Vanuit het principe ‘iedereen kan iets, iedereen doet iets’ willen we de participatie van burgers in de samenleving vergroten. De burger zelf is primair verantwoordelijk voor zijn deelname aan de samenleving. Iedereen wordt gestimuleerd om door inzet van zijn/haar talenten, kracht, creativiteit en netwerk te participeren en economisch- en financieel zelfredzaam te zijn. We vragen de burger het maximale uit zichzelf te halen en passen onze dienstverlening daarop aan. Een dienstverlening die op maat is, maar niet vrijblijvend. WIE KAN WERKEN , WERKT Deelname aan de arbeidsmarkt en het zelf voorzien in de eigen kosten van bestaan is de beste manier om economische- en financiële zelfredzaamheid te bereiken. De inspanningen op het gebied van re-integratie zijn vooral gericht op uiteindelijke (gedeeltelijke) uitstroom naar de arbeidsmarkt. B. Regie en verantwoordelijkheid GEMEENTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VOOR INTEGRALITEIT EN SAMENHANG Voor de samenwerking in het kader van één gezin, één plan en één regisseur voor gezinnen met meervoudige problemen is gemeentelijke regie nodig. De gemeente is primair verantwoordelijk voor samenhang binnen het sociaal domein en aanpalende (beleids-)domeinen. EÉN WET , ÉÉN DOELGROEP , ÉÉN (UITVOERINGS )ORGANISATIE Bij één Participatiewet met gelijke rechten en plichten voor één doelgroep en één ongedeeld re-integratiebudget hoort één (uitvoerings-) organisatie. De (uitvoerings-) organisatie en de kaders die hieraan mee worden gegeven, staan niet los van de activiteiten binnen de andere beleidsvelden jeugd, arbeidsmarkt, zorg, welzijn en onderwijs. VERHOUDING TUSSEN GEMEENTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID EN ÉÉN (UITVOERINGS -)ORGANISATIE : VERLENGD BESTUUR Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. Om de nieuwe wet efficiënt en effectief uit te kunnen voeren, brengen we de uitvoering onder bij één organisatie. De verhouding tussen gemeenten en de uitvoeringsorganisatie wordt gekenmerkt door ‘verlengd lokaal bestuur’ waarbij gemeenteraden en colleges actief grip houden op de (uitvoerings-)organisatie door hiervoor (beleidsmatige) kaders vast te stellen. C. Doelgroepen en doelgroepindeling DOELGROEP Wij gaan uit van talenten, waarbij elke mogelijkheid op de arbeidsmarkt wordt benut. Wij gaan uit van economische toegevoegde waarde (verdiencapaciteit) en inzet op werk. Actieve betrokkenheid, inzet van eigen kracht en netwerk en zelf verantwoordelijkheid nemen staat voorop, ongeacht de doelgroepindeling. DOELGROEPINDELING We gaan uit van een doelgroepindeling gebaseerd op verdiencapaciteit. Het grootste deel van de re-integratiemiddelen wordt ingezet voor de groep met arbeidspotentie.
6
VOORKOMEN VAN UITVAL We richten ons op verkrijgen van werk en beperking van uitval. De ondersteuning is gericht op vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Er wordt zoveel mogelijk ingezet op toeleiding naar werk. In tweede instantie willen we uitval van participatie voorkomen. In samenwerking met partners wordt preventiegerichte ondersteuning ingezet. D. Arbeidsmarktgericht werken MARKTGERICHT De vraag van werkgevers naar personeel en diensten staat centraal. Onze inzet van reintegratie-activiteiten, -middelen en dienstverlening is daar primair op (in)gericht. SOCIAL RETURN Wij creëren een aanvullende arbeidsmarkt voor de doelgroep, waarbij primair gekeken wordt naar mogelijkheden van inbesteden in plaats van aanbesteden. Bij aanbesteding, subsidieverstrekking of andersoortige gemeentelijke opdrachtverstrekking is Social Return of Investment (SROI) opgenomen. Wij geven zelf het goede voorbeeld door inbedding van social return in het eigen personeelsbeleid. ARBEIDSMARKTREGIO Wij nemen een actieve rol in onze arbeidsmarktregio. Om optimaal rendement te krijgen van de mogelijkheden op de schaal van de Hoeksche Waard en die van Rijnmond, wordt ingezet op een Hoeksche Waardse arbeidsmarktstructuur. E. Inkomensondersteuningsbeleid INKOMENSONDERSTEUNINGSBELEID ALS MAATWERK Bij het bieden van inkomensondersteuning wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van de burger met een minimum inkomen. De huidige afzonderlijke regelingen en voorzieningen staan niet centraal maar de individuele ondersteuningsbehoefte van de burger op de verschillende leefdomeinen. Het inkomensondersteuningsbeleid heeft een vangnetfunctie en is per definitie maatwerk. Degene, die over onvoldoende middelen beschikt om te voorzien in de bijzondere kosten van het bestaan, heeft recht op inkomensondersteuning. Dit op grond van bijzondere individuele omstandigheden. De ondersteuning is zo kort als mogelijk en zo zwaar als nodig is. De gemeenten hebben een additionele rol die bestaat uit faciliteren, stimuleren, ondersteunen, interveniëren en handhaven. INKOMENSONDERSTEUNINGSBELEID EN ARBEIDSPARTICIPATIE Het inkomensondersteuningsbeleid wordt meer gekoppeld aan arbeidsparticipatie. Uitgangspunt is dat het inkomensondersteuningsbeleid de arbeidsparticipatie zoveel mogelijk dient te bevorderen. Arbeidsvermogen, participatievermogen, eigen kracht en financieel vermogen staan hierbij voorop. F. Plichten PLICHTEN Wij gaan er van uit, in het verlengde van aanscherping van Rijksbeleid op dit gebied, dat het recht op uitkering de plicht geeft tot inzet. Op de voorwaarden behorend bij een uitkering wordt scherp toegezien en gehandhaafd. TEGENPRESTATIE Er wordt ingezet op wederkerigheid oftewel tegenprestatie naar vermogen.
7
G. Financiën en resultaatsturing FINANCIEEL VERANTWOORD De Participatiewet wordt op een financieel verantwoorde manier binnen de door de wet gestelde financiële kaders uitgevoerd. De focus van de uitvoering en financiën ligt op het verkrijgen van werk. Het door re-integratie activiteiten bespaarde Inkomensdeel wordt bestemd voor re-integratie van doelgroepen. Wij zetten in op het benutten van alternatieve financieringsstromen. MEER RESULTAATSTURING We sturen op resultaten. Er worden met de uitvoeringsinstelling afspraken gemaakt over andere resultaten dan alleen uitstroomcijfers.
8
Toelichting en argumentatie A.1. Uitgangspunt Participatiewet Vanuit het principe ‘iedereen kan iets, iedereen doet iets’ willen we de participatie van onze burgers in de samenleving vergroten. De burger zelf is primair verantwoordelijk voor zijn deelname aan de samenleving. Iedereen wordt gestimuleerd om door inzet van zijn/haar talenten, kracht, creativiteit en netwerk te participeren en zelfredzaam te zijn. We vragen de burger het maximale uit zichzelf te halen en passen onze dienstverlening daarop aan. Een dienstverlening die op maat is, maar niet vrijblijvend. Deelname aan de arbeidsmarkt en het zelf voorzien in de kosten van bestaan is de beste manier om economische- en financiële zelfredzaamheid te bereiken. De inspanningen op het gebied van re-integratie zijn daarom vooral gericht op uiteindelijke (gedeeltelijke) uitstroom naar de arbeidsmarkt. Als deelname aan de arbeidsmarkt nog niet volledig mogelijk is, bestaat de (tijdelijke) mogelijkheid van aanvullende (inkomens) ondersteuning. Wanneer de verdiencapaciteit van inwoners ontoereikend is om op de arbeidsmarkt aan de slag te gaan, passen we onze dienstverlening hierop aan. Dan wordt ingezet op arbeidsparticipatie in de vorm van beschut werken of tijdelijk werken met behoud van uitkering. Als arbeidsparticipatie (nog) niet mogelijk is, gaan we uit van de maatschappelijke verdiencapaciteit. Een vorm van onbetaalde participatie (bijvoorbeeld vrijwilligerswerk) behoort tot de mogelijkheden. B.1. Regie en verantwoordelijkheid Vanaf 1 januari 2015 is alle nieuwe wet-en regelgeving en de daarmee samenhangende forse rijksbezuiniging in het sociale domein een feit. Dit betekent voor gemeenten herbezinning op de eigen rol en verantwoordelijkheid in dit nieuw vorm te geven veld. Omdat meer taken en budgetten bij de gemeenten zijn ondergebracht, hebben gemeenten meer dan voorheen de mogelijkheid en daarmee ook een verantwoordelijkheid, om in geval van multiproblematiek, uitvoering te geven aan één gezin, één plan en één regisseur. Dit betekent dat wij moeten zorgen voor samenhang binnen het sociaal domein en aanpalende (beleids-)domeinen. Het betekent ook sturen op samenhang in bestaande en nieuwe ketens. Dit doen we door vertrouwen en verantwoordelijkheid te geven aan onze inwoners en aan in- en externe partners. Nadrukkelijk wordt de verbinding gelegd met de andere leefdomeinen. In dit kader kan een spanningsveld ontstaan voor een burger met meervoudige problemen op verschillende domeinen en tegelijkertijd inkomensondersteuning (in de vorm van een uitkering) ontvangt die niet vrijblijvend is (bijvoorbeeld een verplichting in de vorm van werken of een andere vorm van participatie). Het hebben van meervoudige problemen hoeft niet per definitie te betekenen dat iemand niet aan deze verplichting zou kunnen voldoen. Uitgangspunt blijft dat de ondersteuning niet vrijblijvend is. Dit betekent dat de (re-integratie) verplichtingen, inclusief het sanctioneren bij verwijtbaar gedrag, in het kader van de zelfverantwoordelijkheid van toepassing is. Uitgangspunt hierbij is wel dat de problemen beheersbaar moeten zijn. Als dit niet het geval is, waardoor de kans op uitval dermate groot is, of de kans op herstel dermate gering, dan zijn de omstandigheden van een burger van doorslaggevend belang voor de beoordeling of iemand kan participeren of niet. Dit past in het perspectief dat de gemeente primair een additionele rol heeft die bestaat uit faciliteren, stimuleren, ondersteunen, interveniëren en handhaven. B.1.1. Één (uitvoerings-)organisatie De drie decentralisaties en meer specifiek de Participatiewet brengen grote beleidsmatige veranderingen met zich mee en gaan gepaard met flinke kortingen op de budgetten. Dit vraagt veel van de betrokken organisaties op het gebied van bedrijfsvoering, beleid en financiën. Bij één Participatiewet met gelijke rechten en plichten voor één doelgroep en één ongedeeld re-integratiebudget hoort daarom één (uitvoerings-) organisatie. Vertrekpunt
9
is één (uitvoerings-)organisatie die dichtbij de burger/doelgroep staat. Het betekent één (uitvoerings-)organisatie die intensief samenwerkt met ondernemers (werkgevers), onderwijs en maatschappelijke partners. Met één (uitvoerings-)organisatie worden alle vormen van dienstverlening en instrumenten, om mensen te ondersteunen in het doorgroeien naar zo regulier mogelijk werk, samengevoegd. Eén integrale uitvoering van de Participatiewet binnen één (uitvoerings-)organisatie zorgt voor eenduidigheid. Bovendien is er meer integraal zicht op en kennis van de doelgroep door samen in één organisatie aan de dienstverlening te werken. Hierdoor kan ook meer kruisbestuiving tussen de verschillende professionals plaatsvinden. Op deze manier gaan we de nieuwe wet efficiënt en effectief uitvoeren, zodat versnippering in de uitvoering tegen wordt gegaan. De (uitvoerings-)organisatie en de kaders die hieraan mee worden gegeven, staan ook niet los van de activiteiten binnen de andere beleidsvelden jeugd, arbeidsmarkt, zorg, welzijn en onderwijs. B.1.2. Verlengd bestuur In de Participatiewet is geregeld dat de raad en het college betrokken zijn bij strategische/kaderstellende onderwerpen en dat zij controle uit kunnen oefenen. Dit geldt zeker nu gemeenten verantwoordelijk zijn voor samenhang binnen het sociaal domein en aanpalende (beleids-)domeinen. Om de betrokkenheid en invloed van de individuele gemeenten bij de uitvoering van de wet te kunnen waarborgen, wordt het budget door het Rijk verstrekt aan de individuele gemeenten. Door het budget aan de individuele gemeenten te geven, is vanuit het Rijk beoogd, dat het college en de gemeenteraad betrokken zijn en meer naar eigen inzicht controle uit kunnen oefenen. In het verleden is gebleken dat het voor gemeenten lastig is om in stelling te komen op strategische onderwerpen. Hierdoor bestaat steeds meer de roep om ‘verlengd lokaal bestuur’ in plaats van ‘verlegd’. De term ‘verlengd lokaal bestuur’ houdt in dat de uitvoerende partij, die onderdeel is van de gemeenten, nog steeds publieke taken ten behoeve van de gemeenten uitvoert en de gemeentelijke doelen bereikt. Gemeenteraden en colleges houden actief grip op de (uitvoerings-)organisatie door hiervoor (beleidsmatige)kaders vast te stellen. Daarvoor is de raad aan zet; zij bepaalt zelf welke (lokale) doelen zij wil bereiken. Door het formuleren van maatschappelijke effecten, heldere beleidsdoelstellingen en de daarbij horende resultaten en indicatoren, kan de raad actief grip houden door middel van het bepalen van lokale doelen. Hierbij gaat het over resultaten die door de uitvoeringsorganisatie worden geleverd, in plaats van de protocollen en over het maatschappelijk effect dat wordt bereikt in plaats van eenheden. Dit past bij de aanbevelingen van het rekenkameronderzoek WHW-bedrijven. C.1. Doelgroepen en doelgroepindeling De huidige doelgroep voor gemeenten is vastgelegd in de WWB en de Wsw. Deze doelgroep wordt gevormd door: • personen die in zodanige omstandigheden verkeren, dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en derhalve recht op bijstand hebben; • jongeren zonder werk of zonder arbeidsmarktrelevante startkwalificatie; • niet-uitkeringsgerechtigden (NUO’ ers of Nuggers); • personen met (WWB-)gesubsidieerd werk en • personen die aangewezen zijn op aangepast werk (Wsw-indicatie). Met de komst van de Participatiewet wordt de gemeentelijke doelgroep uitgebreid met personen met arbeidspotentie die op hun 18e jaar een lichamelijke of verstandelijke beperking hebben of hadden, waardoor zij geen 100% loonvormende arbeid zouden kunnen verrichten (nu nog Wajong-uitkeringsgerechtigden genoemd). Een Wajong-uitkering is per 1 januari 2015 alleen nog mogelijk voor mensen die helemaal niet meer kunnen werken (‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’). Wie nog wel kan werken, valt dan onder de Participatiewet. Wie nu al een Wajong-uitkering ontvangt, wordt herkeurd.
10
Het zittende bestand Wsw behoudt haar rechten ondanks de introductie van de nieuwe Participatiewet. De oude rechten worden door het kabinet gewaarborgd. Het zittende bestand heeft geen re-integratieplicht en behoudt de relatief gunstige arbeidsvoorwaarden volgens de CAO Sociale Werkvoorziening. De Participatiewet heeft als hoofdlijn dat alle inspanningen op het gebied van arbeidsparticipatie zullen leiden naar (gedeeltelijk) betaalde en onbetaalde loonvormende arbeid. Daarbij is het belangrijk dat degene die onze doelgroep daadwerkelijk ontvangen, de werkgevers, meer betrokken raken. De groep (toekomstige) werkgevers kan worden beschouwd als nieuwe doelgroep voor de gemeente. De gemeentelijke doelgroep kent verschillende financieringsachtergronden. Binnen dit kader focussen we niet op de verschillende financieringsbronnen of uitkeringssoorten. Het zijn niet die verschillende financieringsachtergronden die de mate van ondersteuning op het gebied van re-integratie bepalen, maar de mogelijkheden van de doelgroep zelf. We gaan niet uit van de beperkingen die mensen hebben, maar juist van hun mogelijkheden en talenten. Het (h)erkennen van eigen kracht en het aanspreken op zelf oplossend vermogen nemen hier een cruciale plaats in. Daardoor zullen inwoners naar vermogen betaald werken, wordt hun zelf organiserend vermogen aangesproken en de uitkeringsafhankelijkheid zoveel mogelijk terug gedrongen. De forse bezuinigingen op het re-integratiedeel vragen om een gerichte inzet van de middelen. De prioritaire doelgroep voor de komende jaren zijn personen met een economische verdiencapaciteit die een plek op de arbeidsmarkt niet zelfstandig kunnen vinden. Het impliceert niet dat mensen met perspectief op werk die het op eigen kracht kunnen redden, geen aandacht krijgen. Integendeel, we zijn oplettend voor hen opdat zij niet vervallen in een langduriger verblijf in de bijstand. Ook hen spreken we aan op hun verantwoordelijkheid om uitkeringsonafhankelijk te worden. We kiezen voor een driedeling van de doelgroep, maar stellen daarbinnen nog een prioritaire doelgroep: de jongeren. Wanneer deze jongeren een uitkering krijgen, worden zij ook ingedeeld binnen de bovenstaande doelgroepen. Door leeftijd en problematiek zijn zij wel een specifieke groep, die extra aandacht verdient. Binnen de wereld van groeiende dreigende tekorten op de arbeidsmarkt moeten alle mogelijkheden aangegrepen worden om de jongste generatie werknemers niet definitief voor de arbeidsmarkt af te schrijven. We sluiten aan bij het “aanvalsplan jeugdwerkloosheid Rijnmond”, waarbij wij de keuzes binnen dit plan zullen volgen en de mogelijkheden om aanspraak te maken op de benodigde financieringsbronnen zoveel mogelijk zullen benutten. Vanwege de beschikbare budgetten zijn keuzes op het gebied van re-integratie noodzakelijk. De hoofdlijn van de Participatiewet is dat alle inspanningen op het gebied van arbeidsparticipatie zullen leiden naar (gedeeltelijk) betaalde en onbetaalde arbeid. We gaan uit van drie doelgroepen met een onderscheid naar verschillende niveaus van verdiencapaciteit. De indeling is gebaseerd op een percentage van de verwachte loonwaarde van een persoon, afgezet tegen het Wettelijk Minimumloon (WML). De bestaande populaties van de SW en de WWB worden ook in deze doelgroepen ingedeeld. De huidige SW-populatie hoort deels tot de categorie beschut werken of heeft een beperkte loonwaarde.
11
C.1.1. Doelgroepindeling Dit leidt tot de keuze om uit te gaan van de volgende doelgroepindeling. 1. Personen met een maximale economische verdiencapaciteit Dit zijn personen, die naar verwachting voor een korte periode een beroep doen op een uitkering, omdat ze (tijdelijk) geen inkomsten hebben. Hun aanwezige productiviteit maakt dat zij bij werkaanvaarding een verdiencapaciteit hebben van rond de 100% van het WML. 2. Personen met economische verdiencapaciteit Wanneer personen tussen de 30% tot 100% productief zijn vallen zij in deze groep. Zij zijn (nu nog) onaantrekkelijk voor het bedrijfsleven vanwege hun productiviteit die onder de 100% ligt. Daardoor voldoen zij niet aan de standaard vacatures/eisen van de arbeidsmarkt. Op dit moment benutten we het deel dat deze persoon economisch productief zou kunnen zijn niet volledig. Voor deze groep is de mogelijkheid om te gaan werken en betaald te krijgen naar productiviteit (loonwaarde) een goede ondersteuning, ten einde voor dat deel te werken bij een reguliere werkgever. 3. Personen met een maatschappelijke verdiencapaciteit (< 30 %) Wanneer duidelijk is dat een persoon geen economisch toegevoegde waarde kan leveren, wordt iemand in deze groep ingedeeld. Dit ontslaat ons niet van de verantwoordelijkheid ook voor de meest kwetsbare burgers voorzieningen te treffen. De vanzelfsprekendheid om deze voorzieningen vanuit re-integratie in te zetten vervalt. Mede gelet op de bezuinigingen op de Participatiewet is het niet langer verdedigbaar re-integratiemiddelen ter beschikking te stellen voor activiteiten die niet direct gericht zijn op het verkrijgen van betaald werk. Voor hen, waarvoor werken op de reguliere arbeidsmarkt geen reële optie is, blijft de plicht bestaan verantwoordelijkheid te nemen om te participeren in de samenleving en zich in te zetten om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Mensen zullen op deze verantwoordelijkheid worden aangesproken. Het zwaartepunt van de dienstverlening ligt bij doelgroep 1. Deze groep heeft een hoge verdiencapaciteit en legt daardoor weinig beslag op het re-integratiebudget. Voor deze groep geldt dat de focus ligt op de poortwachtersfunctie. Voor deze groep is van belang dat een goede samenwerking met de werkgevers tot stand wordt gebracht zodat deze groep geen gebruik hoeft te maken van een uitkering. Binnen de doelgroepindeling maken we de keuze om het grootste deel van het reintegratiebudget te besteden aan personen uit de doelgroep met arbeidspotentie (groep 2). Omdat de stap tussen de uitkeringsgerechtigde en het creëren van economisch toegevoegde waarde te groot is, is de ondersteuning van de gemeente gericht op ondersteuning van instrumenten en voorzieningen. Hierdoor worden zij in de gelegenheid gesteld met hun werkzaamheden een economische toegevoegde waarde bij werkgevers of reguliere arbeidsmarkt te vertegenwoordigen. Dit rechtvaardigt de keuze om het overgrote deel van het re-integratiebudget in te zetten voor deze doelgroep. Als er geen directe relatie is met (de toeleiding naar) werk (groep 3), is daar vanuit de gemeentelijke budgetten voor re-integratie geen geld meer voor beschikbaar. Voor die personen zal de dienstverlening gericht zijn op het afstemmen met andere voorzieningen of beschut werken binnen het sociale- of economische domein zodat maatschappelijk participatie mogelijk is en blijft. Vanuit het sociaal domein bestaat een gezamenlijke taak om ervoor te zorgen dat deze groep mensen actief betrokken wordt en mee kan blijven doen in onze samenleving. D.1. Arbeidsmarktgericht werken De gemeenten hebben een wettelijk taak in het bieden van inkomensondersteuning en ondersteuning gericht op het verkrijgen van werk als blijkt dat de persoon daar zelf niet effectief in is. Het uiteindelijke doel is economische- en financiële zelfredzaamheid. Om de doelgroep optimaal te laten profiteren van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt, is
12
actieve en vroege betrokkenheid van ondernemers (lees: potentiële werkgevers) essentieel. Door de vraag van de ondernemer naar personeel en diensten 1 centraal te stellen, krijgen ondernemers in ons nieuwe beleid en in de uitvoering een nog centralere plaats. We volgen gelijktijdig twee sporen. Spoor 1 is een doorontwikkeling van het al bestaande spoor van de inzet van de uitvoeringsorganisaties die contact hebben met lokale ondernemers op zoek naar baanopeningen, stageplekken en dergelijke. Het tweede spoor is nieuwer en omvat een nauwere samenwerking met andere in- en externe (publieke) partners op ander schaalniveau. D.1.1. Spoor 1: lokaal gerichte inzet Op het gebied van re-integratie komen wij in actie als is gebleken dat de capaciteiten van onze doelgroep niet aansluiten bij hetgeen in de markt wordt gevraagd. Wij hebben een rol in het ontsluiten van de reguliere arbeidsmarkt voor de doelgroep. Re-integratie zal gericht zijn op het creëren van economische productiviteit. Door ondersteuning met instrumenten en voorzieningen wordt de doelgroep in de gelegenheid gesteld met hun werkzaamheden enige economische productiviteit bij werkgevers te vertegenwoordigen. Daar waar voorheen vooral de ondersteuning gericht was op uitstroom door het vervullen van vacatures met 100% productiviteit en voor minstens een half jaar, staat met de Participatiewet het creëren van enige economische waarde voorop, waardoor ruimte ontstaat voor gedeeltelijk- en tijdelijk werk. Ook het creëren van een zogenoemde “aanvullende” arbeidsmarkt voor mensen met een gedeeltelijke productiviteit is onze taak. Direct vertaald betekent dit dat de gemeenten werkzaamheden zullen moeten reserveren voor de doelgroep. De meest directe vorm daarin is het benutten van mogelijkheden van inbesteden in plaats van aanbesteding. Daar waar inbesteden niet mogelijk is, wordt Social Return of Investment (SROI) ingebed in elke gemeentelijke opdrachtverstrekking. Hierdoor vindt een reservering plaats voor het uitvoeren van (publieke) taken voor deze doelgroep bij de externe opdrachtnemer. Mensen met een gedeeltelijke productiviteit verrichten hierbij werkzaamheden, die de maatschappij ten goede komt, waardoor de werkzaamheden toegevoegde waarde hebben. Het betreft relatief eenvoudige werkzaamheden die de doelgroep, onder begeleiding en/of met behoud van uitkering of enige vorm van loonkostensubsidie, kan verrichten. Binnen onze gemeenten zal integraal moeten worden bekeken welke werkzaamheden zich hiervoor lenen. Hierdoor wordt duidelijk dat -in de toekomst meer dan nu het geval is- meerdere interne afdelingen binnen onze gemeenten mede verantwoordelijk zijn voor het creëren van mogelijkheden voor maximale inzet van de gemeentelijke Participatiewet-doelgroep. Social return zal niet alleen in de opdrachtverstrekking naar externe partners plaatsvinden, maar ook gelden als norm vanuit ons eigen personeelsbeleid. Dit is goed voorbeeldgedrag om een geloof- en gelijkwaardige partner te zijn. De inbedding hiervan loopt via de reguliere P&O afdelingen van de afzonderlijke gemeenten in de Hoeksche Waard. Voor de werkgeversdienstverlening op Hoeksche Waards niveau zoeken we nog meer dan voorheen samenwerking met de partijen met wie doelstellingen worden gedeeld: werkgevers, onderwijsinstellingen, uitzendbureaus en dergelijke en ook met interne afdelingen van de gemeenten -zoals inkoop en economische zaken- om alle mogelijkheden optimaal te benutten.
1
Er is hier bewust gekozen voor de toevoeging van de vraag naar diensten door ondernemers. Voor het verkrijgen van werk, dat kan worden verricht door onze (met name) Wsw doelgroep, zijn zij namelijk essentieel.
13
D.1.2. Spoor 2: Schaalvergroting en nauwere samenwerking in- en externe partners Door het centraal stellen van de ondernemer met zijn/haar vraag naar personeel, is duidelijk dat de beweging rond de gemeentelijke doelgroep, niet de enige beweging is waar een ondernemer mee te maken heeft. Het is ons duidelijk dat de afgelopen- en komende jaren budgetten en verantwoordelijkheden drastisch zullen wijzigen in het hele sociale domein. Dat maakt ook bij alle (publieke) partners en gemeenten meteen helder dat we hierin niet meer alleen kunnen optrekken en dat we dat ook niet meer moeten willen. Zoals al eerder aangegeven wordt nog meer dan voorheen samenwerking gezocht met de partijen met wie doelstellingen worden gedeeld zoals werkgevers, het UWV, onderwijs, uitzendbureaus, kenniscentra en via verdere aansluiting bij de arbeidsmarktregio. Vooral de 35 landelijk vastgestelde arbeidsmarktregio’s krijgen steeds meer verantwoordelijkheden en status. De Hoeksche Waard valt onder arbeidsmarktregio Rijnmond en omvat 20 gemeenten met Rotterdam als centrumgemeente. Wel of niet opereren in samenwerking met de arbeidsmarktregio is geen keuze. Deze keuze is gemaakt vanuit het Rijk. De mate van samenwerking mogen we wel zelf invullen. In de Wet structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) en in de Participatiewet is aangegeven dat de publieke partners op de schaal van de arbeidsmarktregio inhoud en vorm moeten geven aan een gezamenlijke werkgeversbenadering. Er moet één centraal punt komen voor werkgevers voor informatie, advies en expertise. Er moet één transparante “gereedschapskist” met re-integratiemogelijkheden/instrumenten komen, zodat werkgevers niet per subregio te maken krijgen met andere instrumenten, etc.. Vanuit de SUWI wetgeving is al opgelegd dat per 1 januari 2015 er één systeem moet zijn met alle gegevens van alle werkzoekenden en vacatures. Maar ook de aanvraag voor extra middelen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid voor de komende jaren moet via de arbeidsmarktregio’s worden aangevraagd. Bovenstaande ontwikkelingen zijn niet alleen te groot om lokaal en/of sub regionaal (Hoeksche Waard) op te pakken, er is landelijk ook bepaald dat dit op de schaalgrootte van de arbeidsmarktregio moet worden opgepakt. Op de schaal van de Hoeksche Waard maken we vanuit de Participatiewet de koppeling met de economische invalshoek. In de regionale economische visie zijn voor werkgelegenheid in deze regio kansrijke sectoren benoemd. Om de doelgroep van de Participatiewet optimaal te laten profiteren van de geboden mogelijkheden, zetten we de komende jaren in op het aansluiten bij de economische kant en de verdere ontwikkeling van de kanssectoren. Uit bovenstaande wordt duidelijk dat de schaal van inzet op ontsluiten van banen, stages, werkervaringsplekken en dergelijke niet langer alleen een Hoeksche Waardse aangelegenheid is. Andere partners, andere schaalgrootte en daarmee andere structuren en krachten doen hun intrede. Om als Hoeksche Waard mee te doen, te kunnen adviseren, te sturen, te verbinden en maximaal rendement uit deze opgelegde samenwerking te halen, zien wij de inzet van een Hoeksche Waardse arbeidsmarktstructuur noodzakelijk. Een structuur op ambtelijk en bestuurlijk niveau. Op deze manier verbinden we de twee sporen van arbeidsmarktgericht werken aan elkaar, waardoor optimaal gebruik wordt gemaakt van lokale, (sub)regionale en regionale mogelijkheden. E.1. Inkomensondersteuningsbeleid Op grond van de Wet werk en bijstand heeft de gemeente de verplichting degene die door bijzondere individuele omstandigheden wordt geconfronteerd met noodzakelijke kosten van het bestaan, waarin de algemene bijstand niet voorziet, bijzondere bijstand te verstrekken. Algemene bijstand is bijstand ter voorziening in de algemene kosten van het bestaan. Hieronder wordt verstaan het verstrekken van een bijstandsuitkering voor de kosten van levensonderhoud. Dit is geen bijzondere bijstand.
14
In beleidsregels legt de gemeente vast welke bijzondere kosten tot welk bedrag voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komen. De gemeente heeft binnen de kaders van de wet beleidsvrijheid wat betreft het formuleren van kostensoorten en de bepaling van de hoogte van de inkomensvoorziening. Ook binnen het inkomensondersteuningsbeleid kan een beroep worden gedaan op de eigen kracht van de individuele burger. De burger kan zelf alternatieven aandragen zoals het gebruik van kringloopgoederen. Het streven is om het inkomensondersteuningsbeleid meer in te zetten om de doestelling van het bevorderen van arbeidsparticipatie te realiseren. Dit door de heroverweging van kostensoorten die een bijdrage kunnen leveren aan het verkrijgen van betaald of onbetaald werk. Hierbij is het van belang om te realiseren dat het inkomensondersteuningsbeleid een openeinderegeling is. Dit betekent dat mensen met onvoldoende middelen met bijzondere kosten altijd een beroep moeten kunnen doen op het inkomensondersteuningsbeleid. Het beschikbare budget is geen reden om een aanvraag af te wijzen. Dit is een risico bij het heroverwegen van beleid. Het streven is om binnen de door de gemeenten vastgestelde financiële kaders uitvoering te blijven geven aan het inkomensondersteuningsbeleid. De gemeenten hebben vanuit het perspectief van kostenbeheersing een vast bedrag per jaar beschikbaar gesteld voor de uitvoering van het inkomensondersteuningsbeleid. Door deze gemeentelijke bijdrage en de structurele toevoeging van extra middelen in het gemeentefonds voor kwetsbare groepen zijn er op dit moment geen tekorten op het inkomensondersteuningsbeleid. Niettemin ontbreekt de ruimte voor nieuw of aanvullend inkomensondersteuningsbeleid. Dit betekent dat er keuzes gemaakt moeten worden over de verdeling van de beschikbare financiële middelen binnen het inkomensondersteuningsbeleid. Wij gaan de beschikbare gelden zoveel mogelijk inzetten ten dienste van het bevorderen van de arbeidsparticipatie. Op deze wijze wordt de algemene doelstelling van de gemeente gerealiseerd. Een aandachtspunt (en extra risico) zijn de aangekondigde maatregelen volgens het regeerakkoord. Een voorbeeld hiervan is de voorgenomen introductie van een maatwerkvoorziening chronisch zieken en gehandicapten, die allerlei regelingen op het terrein van tegemoetkomingen of compensaties voor deze doelgroep zal vervangen (waaronder de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten). Het Rijk stelt, vanuit de vrijgevallen budgetten, structureel een budget beschikbaar voor de uitvoering van deze maatwerkvoorziening. De vraag is of dit budget afdoende is voor deze kwetsbare groepen met een minimuminkomen. Als dit niet het geval is, bestaat er een reële kans dat een groter beroep wordt gedaan op de bijzondere bijstand, waardoor het beschikbare bedrag voor het inkomensondersteuningsbeleid geringer wordt. Deze en andere risicofactoren zullen in de heroverweging van het inkomensondersteuningsbeleid meegenomen worden. F.1 Plichten We gaan uit van een burger die zoveel mogelijk zelfstandig in de kosten van zijn bestaan kan voorzien en optimaal gebruikt maakt van zijn economische verdiencapaciteit. Het vertrekpunt is: wie kan werken, moet werken. De ondersteuning, op welke wijze dan ook, is niet vrijblijvend en tijdelijk van karakter. Van de betrokken burger wordt verwacht dat hij zich inspant om de uitkeringsduur zoveel mogelijk te beperken en dat hij voldoet aan de aan hem opgelegde verplichting(en) die verbonden zijn aan een uitkering. In deze context past het voornemen van het kabinet om de wetgeving op het terrein van re-integratie en handhaving aan te scherpen. Om het activerende karakter van de bijstand te vergroten, geldt de arbeidsplicht en re-integratieplicht en de plicht tot tegenprestatie naar vermogen voortaan voor iedereen. Permanente ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichting bestaat alleen nog voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Het niet naleven van de sollicitatieplicht kan leiden tot
15
stopzetting van de uitkering gedurende drie maanden. Het kabinet geeft in het regeerakkoord aan dat zij de arbeidsverplichtingen en de duur en hoogte van de bijbehorende sancties landelijk wil uniformeren. Dit betekent dat het handhavings- en maatregelenbeleid heroverwogen moet worden en daar waar nodig verder aangescherpt. Dit alles ten behoeve van de arbeidsparticipatie van onze burgers. Totdat het tegendeel bewezen is, heeft iedereen toegevoegde waarde die leidt tot economische productiviteit. De eerste stap hierin wordt door de uitkeringsgerechtigde gemaakt, die zelf met een voorstel of plan van aanpak komt. Omdat de stap tussen de uitkeringsgerechtigde en het creëren van toegevoegde waarde soms groot is, is de ondersteuning van de gemeente gericht op het faciliteren van de uitkeringsgerechtigde om deze toegevoegde waarde te kunnen effectueren. Wanneer blijkt dat geen of onvoldoende sprake is van economisch toegevoegde waarde, wordt ingezet op wederkerigheid oftewel de tegenprestatie naar vermogen; iedereen heeft iets te geven in ruil voor zijn uitkering. Elke ontvanger van ondersteuning zet zijn capaciteiten in ten behoeve van anderen, door onbetaalde activiteiten te verrichten die nuttig zijn voor zowel de persoon als de maatschappij. De activiteiten zijn gericht op participatie en verkleinen tegelijkertijd de afstand tot de arbeidsmarkt. Voor die mensen voor wie arbeidsparticipatie niet aan de orde is, of pas op langere termijn, achten wij ons verantwoordelijk te komen tot een stelsel van maatschappelijke voorzieningen. Voorzieningen die niet langer alleen georganiseerd en gefinancierd worden vanuit re-integratiemiddelen. Dat vraagt om een duidelijke afstemming met de voorzieningen zoals die beschikbaar zijn of komen vanuit het domein Wmo en Welzijn. G.1. Financiën en resultaatsturing G.1.1. Financiën Voor alle decentralisaties geldt dat het Rijk bezuinigt. Op de financiering die met de decentralisaties meekomt, zal een doelmatigheidskorting worden toegepast en ze kennen allen een open eind regeling. Wel worden de gemeenten verplicht om inwoners te ondersteunen. Uitgangspunt is dat de Participatiewet op een financieel verantwoorde manier binnen de door de wet gestelde financiële kaders wordt uitgevoerd. De re-integratie- en begeleidingsbudgetten van de WWB, Wajong en Wsw worden met de komst van de Participatiewet samengevoegd in één gebundeld re-integratiebudget. De doelmatigheidskorting op het re-integratiebudget over een periode van 4 jaar is al sinds een aantal jaar in gang gezet. Met de invoering van de Participatiewet wordt het reintegratiebudget van het UWV en het participatiebudget van gemeenten gekort, met hoeveel is op dit moment nog niet bekend. De korting wordt voor 30% verhaald op het re-integratiebudget van het UWV en voor 70% op het Participatiebudget van gemeenten. Het Participatiebudget is een bundeling van de geldstromen die de gemeente ontvangt vanuit het Rijk voor re-integratie (WWB), inburgering (WI) en educatie (WEB) om te bevorderen dat mensen aan het werk blijven of gaan – via re-integratie – of naar vermogen meedoen in de maatschappij. Het Participatiebudget van de gemeenten wordt sinds de invoering van het Participatiebudget volledig besteed voor de doelgroep WWB ten behoeve van re-integratie. Dit budget komt door het samenvoegen van de WWB, Wajong en Wsw tot één gebundeld re-integratiebudget hevig onder druk te staan. Enerzijds nemen dus de middelen drastisch af (een vermindering van het reintegratiebudget van meer dan 50% in 2015 ten opzichte van 2011) terwijl aan de andere kant het beroep op deze middelen de komende jaren zal toenemen. Dit omdat het beroep op de wet groter wordt omdat er in de Wsw geen nieuwe instroom meer mogelijk is en de Wajong wordt afgesloten voor gedeeltelijk jonggehandicapten.
16
Wsw De Rijksbijdrage aan gemeenten voor de personen die werkzaam zijn met een Wswindicatie wordt verminderd. Uit deze Rijksbijdrage moeten de loon- en begeleidingskosten worden betaald. Het Rijk heeft aangegeven dat het huidige Wsw bestand in 2017 met 8 % is gekrompen. De toekomstige financiering vanuit de Participatiewet is hierop afgestemd. In de financiering van de Participatiewet is ook de financiering van de (al lopende) Wsw opgenomen. Op dit moment is er nog geen duidelijkheid over de afrekensystematiek en kunnen we nog geen volledige inschatting maken van de financiële gevolgen. Wel is duidelijk dat er minder middelen per Standaard Eenheid (SE: is FTE x mate van beperking) beschikbaar komen. De gemiddelde loonkosten voor het zittende bestand zullen niet afnemen vanwege de opgebouwde cao rechten (anciënniteit neemt toe, pensioenpremies nemen toe, productiviteit zal afnemen en begeleidingsbehoefte groeit). Door deze stijging van loonkosten en daling van het subsidiebedrag per SE zal het verschil tussen de kosten en subsidie die wordt ontvangen fors gaan toenemen. Uit de nulmeting (bijlage 2) blijkt dat het tekort voor de loonkosten Sw € 529.000,00 bedraagt. Dit is 61% van het beschikbare Participatiebudget. De jaren erna wordt het beslag van de Wsw loonkosten nog groter omdat de rijksbijdrage verder afneemt. Wajong De Wajong is met de invoering van de Participatiewet alleen nog toegankelijk voor jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. De invoering van de Participatiewet heeft tevens gevolgen voor wie nu al een Wajong-uitkering heeft, zij worden herkeurd. Mensen die in het nieuwe systeem niet meer in aanmerking komen voor de Wajong kunnen een beroep doen op de gemeente cq. de Participatiewet. De gemeente krijgt hierdoor te maken met een extra instroom van jongeren die deels arbeidsongeschikt zijn maar nog wel arbeidsvermogen hebben en kunnen participeren. De gemeente is voor deze groep verantwoordelijk voor inkomensondersteuning en ondersteuning bij het vinden van een baan. Op dit moment is nog niet duidelijk of het onderbrengen van de doelgroep Wajong bij de gemeente gepaard gaat met een evenredige hoeveelheid middelen. Uitgaande van de overheveling van de opgebouwde rechten en plichten van de oude doelgroep Wajong (groep gedeeltelijk arbeidsongeschikt en deel dat bij herkeuring ook gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt bevonden) is de verwachting dat de meerkosten bij benadering € 100.000,00 bedragen. Dit bedrag komt ten laste van het Participatiebudget. Daarnaast drukken de uitkeringen van de doelgroep op het inkomensdeel. Op basis van het huidige beleid en de huidige inzichten is de conclusie dat het Participatiebudget volstrekt ontoereikend is ten opzichte van de toekomstige veranderingen als gevolg van de Participatiewet. Om de regeling betaalbaar te houden moeten er keuzes worden gemaakt. Bij de Participatiewet zijn op dit moment alleen de contouren geschetst. En daarmee zijn nog veel, vooral financiële zaken onduidelijk. Daarom wordt in dit kader vooralsnog alleen de gemeenschappelijke (financiële) kaders van de samenwerkende gemeenten benoemd. Deze kaders zijn mede tot stand gekomen op basis van de huidige financiële verwachtingen en het door de colleges meegegeven uitgangspunt. Financieel vertaald is het kader als volgt: 1. In het kader van één gezin, één plan, 1 één regisseur wordt bij de invoering van de Participatiewet gewerkt met één inhoudelijk budget voor de hele doelgroep, waarbij uitvoering van de Participatiewet op een financieel verantwoorde manier binnen de door de wet gestelde financiële kaders het uitgangspunt is. 2. Bij de inzet van de re-integratiemiddelen vanuit het Participatiebudget is de focus gericht op (regulier) werk. Re-integratie instrumenten worden hoofdzakelijk ingezet voor de doelgroep met een economische verdiencapaciteit tussen de 30 % tot 100% productiviteit. 3. We investeren nog steeds in activering/participatie van personen met een grote
17
4. 5. 6. 7.
afstand tot de arbeidsmarkt en bieden zorg vanuit collectieve voorzieningen zoals die beschikbaar zijn of komen vanuit het domein Wmo en Welzijn. De door inzet van re-integratie activiteiten uitgespaarde gelden van het I-deel worden ingezet ten behoeve van re-integratie van de doelgroep Participatiewet. Er zal worden gezocht naar alternatieve financieringsstromen zoals Europees Sociaal Fonds (ESF), jeugdwerkloosheid en sectorengeld. Efficiencywinst wordt, door middel van het uitgangspunt één uitvoeringsorganisatie, behaald op kosten als huisvesting, overhead/personeel en inbesteden. Het inkomensondersteuningsbeleid wordt niet gefinancierd vanuit het Participatiebudget, maar vanuit gemeentelijke middelen. Er zal een heroverweging op de beleidsregels van het inkomensondersteuningsbeleid plaatsvinden, zodat hiermee wordt bijgedragen aan de doelstelling van het bevorderen van arbeidsparticipatie. Hierbij is uitvoering binnen het bestaande budget het uitgangspunt.
G.1.2. Resultaatsturing en monitoring Nu de invoering van de Participatiewet gepaard gaat met grote bezuinigingen op het Participatiebudget, er een toename is van de doelgroep, het nog niet duidelijk is of er extra middelen naar de gemeenten komen, is het noodzakelijk efficiënt en effectief te zijn. Dit betekent dat er jaarlijks gekeken moet worden naar verbetering van werkprocessen en resultaten van de uitvoering. Dit wordt vorm gegeven door middel van het benoemen van maatschappelijke effecten (welk effect willen we bereiken), benoemen van doelstellingen en resultaten. Op deze wijze ontstaat goede sturing op het (financiële) beleid).
18