JUFFROUW BETSIE DOOR HERMAN SALOMONSON
J
UFFROUW Betsie begon al een beetje ongerust te worden over de naaste toekomst toen op zekeren morgen een brief van de Vereeniging kwam, die haar meldde dat er weer een nieuwe en ditmaal zeer geschikte betrekking voor haar beschikbaar was. En zelfs het gebruikelijk voorbehoud in deze, haar zoo welbekende, aanschrijvingen betreffende de noodzakelijke uiteindelijke instemming van de Mevrouw in questie, was niet in staat haar vreugde te temperen. Want er waren alweer vijf weken verloopen, sinds zij, door bemiddeling van haar vereeniging, voor het laatst had kunnen solliciteeren. Dat was bij een jong echtpaar geweest dat noodzakelijk een reis had moeten ondernemen en de zorgen voor twee kleine kinderen had willen toevertrouwen aan een geschikte dame op middelbaren leeftijd. „Het spijt me verschrikkelijk, had de jonge moeder gezegd, maar als u zelf niet getrouwd bent geweest, dan durf ik het toch niet aan." Juffrouw Betsie was inderdaad nooit getrouwd geweest, maar het had haar diep gegriefd dat men uit dit feit de verdenking kon trekken dat zij tekort zou kunnen schieten in moederlijke zorgen.... Ze had eens koeltjes geknikt en toen had ze, met een plotselingen harden trek om den mond, hare handschoenen aangeschoven om weg te gaan. Want zij was er niet iemand naar om zich te beroepen op de vele, vele zorgen die ze in haar vijfenveertig levensjaren al aan kinderen had besteed... Altijd kinderen van anderen.... Kinderen die haar aan de rokken hadden gehangen en die gefleemd hadden om Juffies omhelzingen en avondverhaaltjes. . . . kinderen die grooter waren geworden en luidruchtiger en onverschilliger . . . . Nog wel eens kreeg zij aankondigingen van verlovingen of huwelijken van zulke groot-geworden kinderen, en ze had nooit verzuimd daarvoor te bedanken met een keurig visite-kaartje met P.F. Neen, juffrouw Betsie was nooit uitbundig in hare betuigingen, maar daarvoor had het leven haar dan ook te dikwijls teleurgesteld. Nog steeds gezeten aan het hoekje van de tafel dat voor haar ontbijt gedekt was, herlas zij den brief van de Vereeniging. Ditmaal gold de oproep voor tijdelijke hulp in de huishouding een mevrouw wier man voor een half jaar naar Indië was; er waren drie kinderen en twee dienstboden. Zij werd in den loop van den morgen op het kantoor verwacht. Meer stond er niet in. De correspondentie van Mevrouw Berkem was altijd zakelijk. „Ik geloof," zeide ze, toen Juffrouw Betsie een paar uren later tegenover haar zat, „dat u de geschikte persoon bent. Het is een mooi groot huis aan
340
JUFFROUW BETSIE
g
de Singel en u zult het er zeker niet al te zwaar hebben. U zoudt er vanmorgen nog heen kunnen gaan !" „Hm, ja natuurlijk !" zeide juffrouw Betsie, en ze knipperde even met de oogen. Het leven had haar gehard gemaakt tegen dergelijke avonturen. Ze had al zooveel huisnummers gezocht in onbekende straten, die daarna voor een langen tijd, maar waaraan altijd weer een einde gekomen was, haar adres, haar woning waren gaan beteekenen: een huis dat ze kende van zolder tot kelder, waar ze alles wist te liggen, alles wist te schikken, waarvan de vreugde en het leed een tijd lang haar vreugde en leed waren geworden, zóó intens dat het dikwijls geschenen had alsof dat nooit meer zou eindigen En toch was het altijd weer geëindigd En het huis was, in de lange rij gesloten huizen links en rechts er van, een vreemd, dicht huis geworden, met herinneringen er in, die ze soms zelfs verwarde met herinneringen aan andere huizen, die óók haar woning waren geweest. „Ik zal eens gaan praten Mevrouw/' zeide Juffrouw Betsie, „en dan zal ik u nog komen berichten. Ik dank u wel dat u aan mij hebt gedacht!" Nuchter en zakelijk was het onderhoud geweest, en Mevrouw Berkem dacht, toen de deur achter juffrouw Betsie sloot, dat dit toch wel een van haar geschiktste krachten was Maar niet voor alle betrekkingen Eigenlijk meer voor huizen waar moest worden aangepakt, zooals hier, waar een zwak vrouwtje wat hulpeloos stond tegenover de zorgen voor het gezin die ze een half jaar lang, zonder haar man, te dragen had Er waren verschillende soorten gezinnen Daar waren er waar men een stralende, jonge hulp verlangde, die juichte om de doddige en snoezige kinderen en met een stralend gezicht door het huis ging. Dat waren de gezinnen waar alles harmonieeren moest met het geluk dat er woonde: de bloemen in de vazen en de zon die door de ruiten scheen en de tijdelijke hulp die een kopje koffie kwam brengen aan het nog zoo zwakke kraam vrouwtje.... Dan waren er de gezinnen waar het meer aankwam op een geroutineerde, in stilte regelende kracht, die autoriteit deed gelden op het personeel en die in staat was de leveranciers op hun vingers te tikken als de boekjes te hoog waren.... En dan waren er nog de gezinnen waar orde en regel moest worden gebracht in een door de een of andere oorzaak ontstanen chaos: een plotseling overlijden of een echtscheiding.... Juffrouw Betsie stond zonder twijfel nummer één op de lijst der hulpen die in aanmerking kwamen voor het bescheiden maar doelbewust bestier eener met ruime middelen gedreven huishouding. Ze drong zich niet op de voorgrond, ze liet zich niet imponeeren door over het paard getilde meiden en ze wist aanstonds het respect en de gehoorzaamheid te winnen van verwende kinderen.
D
JUFFROUW BETSIE
341
In haar sobere mantelpak zat juffrouw Betsie te wachten in een kleine zijkamer van het huis aan de Singel. Door haar lorgnet nam ze snel en scherp de omgeving op. Het kamertje was vriendelijk gemeubeld. Blijkbaar diende het tevens als garderobe, want aan een kapstok hingen wat kinderjassen en een sportpet. Boven een cretonnen sofa hing een enorme olieverfschilderij van een tropisch landschap, en daaronder was op een koperen plaat gegraveerd: Voor R. T. Looys, Administrateur van de Suikerfabriek Emma 1920—1929
R. T. Looys , las juffrouw Betsie nog eens R. T. Looys, en haar dunne lippen prevelden het nog eens Looys Ruut Looys... Toen kwam, onverwacht, een dienstmeisje haar verzoeken, en even schrok juffrouw Betsie, alsof ze betrapt was op iets heel ergs Als in een droom volgde ze het dienstmeisje— Ze wist alleen dat ze nu door het huis liep van Ruut Looys de gangen door van Ruut diens trap op diens portaal over Indien ze niet reeds dozijnen malen in haar leven tegenover dames gezeten had die haar ondervroegen over haar smaak, haar leeftijd, haar capaciteiten en haar constitutie, dan zou het nu volgend verhoor stellig te veel voor haar geweest zijn. Nu antwoordde ze slechts zakelijk en kort op de vragen die haar werden gesteld, en die ze al zooveel malen had beantwoord, en onderwijl keek ze naar de vrouw van Ruut Looys.... Het was een blonde, zwak uitziende vrouw die tegenover haar zat. Ze sprak met een zachte, vermoeide stem, maar men zag het haar aan dat ze zich moeite gaf om vriendelijk te zijn. Er was iets hulpeloos in haar handgebaren, die ze nooit afmaakte, alsof de inspanning haar halverwege te groot werd. Die gebaren waren als die van een moe, ziek kind dat iets grijpen wil, maar de kracht daartoe mist Zooals juffrouw Betsie daar zat, sobertjes, streng en nuchter, rechtop in haar fauteuil, scheen ze onaandoenlijk voor de dankbaarheid die reeds bij voorbaat van mevrouw Looys uitging. „Het is dikwijls wat moeilijk, ziet u, zeide deze, want de kinderen eischen zooveel tijd en zorgen, en het huis is zoo groot !" „Men kan nu eenmaal niet alles zelf d o e n — ! " voegde ze er met een lachje aan toe, alsof ze de vergevensgezindheid van haar bezoekster inriep. „Welzeker mevrouw natuurlijk Ik heb in zooveel groote huizen geholpen....!" zeide juffrouw Betsie automatisch, en onderwijl bleven haar oogen en gedachten gefixeerd op haar, de vrouw van Ruut, tegenover wie het toeval haar had gebracht „Mijn man is in Indië", zeide mevrouw'Looys „Hij hield zich altijd nogal met de kinderen bezig. Ik tracht dat nu zoo goed mogelijk te doen, maar daarvoor is veel tijd noodig " Terwijl ze daar zoo knikte en antwoordde, droeg de herinnering juffrouw
342
JUFFROUW BETSIE
g
Betsie terug naar verre, lang voorbij 'e jaren. Wonderlijk boeiende en angstig sterke herinneringen waren het, die zich aan haar opdrongen: een stil, oud stadje waarover de torenklokken elk uur vertrouwde klanken beierden... smalle grachtjes met hooge en scheeve bruggetjes... een groene plantage... een vliet in rood avondlicht.... een melkpad langs wijde verten en torens in een ruim verschiet.... En overal Ruut een vroolijke, bruingebrande jonge Ruut de vlotste, de liefste student.... Er waren kleine roode, paars-dooraderde plekjes op de wangen van juffrouw Betsie. Een onbedwingbare lust kwam in haar op om nu te vluchten... dit huis uit te snellen. Maar als in een droom sprak de stem, die zwakke kinderlijke stem tot haar door.... „Jazeker mevrouw !" bleef ze antwoorden, en ze knikte verstandig wanneer ze voelde dat dat van haar werd verwacht, en ze trachtte te glimlachen in antwoord op den glimlach tegenover haar. Ze stond zelfs op toen mevrouw Looys opstond en ze volgde haar bij een rondgang door het huis... het huis van Ruut Looys. „U moet niet naar de rommel kijken.... de kinderen zijn zoo slordig...!" Vlak bij de deur van de ruime, lichte kinderkamer stonden ze naast elkander en juffrouw Betsies scherpe oogen hadden in één oogopslag het portret gevonden op de schoorsteenmantel.... Hij was dik en kaal en hij droeg een zwaren knevel. Maar ze herkende zijn oogen.... „Hoe oud zijn de kinderen.... ?" vroeg ze met een gekke harde stem. Ze waren veertien, twaalf en elf. Juffrouw Betsie knikte ernstig. Dan moesten ze leeren ordelijk te zijn, trouwens de rommel viel best mee. En bij zichzelf dacht ze: „Hoe kom ik hier vandaan....!" Maar ze volgde mevrouw Looys nog weer het portaal over en kamers in en trappen op, en juist toen ze naar beneden gingen werd er hard aan de bel getrokken. En toen ze in de hal stonden stormde langs het dienstmeisje een groote jongen binnen. ,,Hallo" riep h i j . . . . en het was alsof daar een Ruut stond, een kleine, kinderlijke, onvolwassen Ruut „Hallo" had hij geroepen, wanneer ze de Plantage in kwam, waar hij haar wachtte.... „hallo" had hij geroepen wanneer hij haar ontmoette op een der stille grachtjes.... Zijn „hallo" had beteekend: „Ben je daar?" en „Ik ben zoo blij dat je er bent" en „Ik houd van jou" In vijf en twintig jaren had juffrouw Betsie niet anders meer hallo hooren roepen dan door de telefoon... En nu was daar opeens weer de herinnering... „Neem je pet af, Ruut" zeide mevrouw, en tot juffrouw Betsie: „Dit is onze Ruut, onze oudste....!" „Zóó R u u t . . . . ! " zeide juffrouw Betsie. En „Juffrouw....!" zeide Ruut een beetje verlegen.
JUFFROUW
B
E
T
S
I
E
3
4
3
Een half uur later had juffrouw Betsie de betrekking aangenomen. Maar uitdrukkelijk, zéér uitdrukkelijk, voorloopig, heelemaal voorloopig en denkelijk niet langer dan een maand, alleen om mevrouw te helpen. Ze voelde haar verhuizing naar den Singel als een adembeklemmend, schandelijk avontuur. Haar verstand, haar ervaring, haar nuchtere overweging hadden haar op het ernstigst ontraden zooiets on verant woordelij ks te ondernemen. Het zweet brak haar uit bij de gedachte dat Looys uit een brief, waarin toch zeker terloops haar naam genoemd zou worden, begrijpen zou wie het was die in zijn huis was komen wonen De mogelijkheid dat hij per brief of in een telegram zekerheid zou eischen om dan alles te onthullen en haar met schande weg te jagen, liet haar niet met r u s t . . . . Maar aan den anderen kant was er een kracht, een duivelsche kracht moest het zijn, die haar trok naar dit huis, waar ze eiken dag zijn portret zou kunnen zien, waar ze leven zou temidden van reliquien van het éénig avontuur van haar dorre, lange leven.... Indien juffrouw Betsies leven iets anders geweest ware dan één lange plichtsvervulling.... wanneer het minder dor geweest ware en indien het haar, na die jonge dagen in het stille stadje, méér had geboden dan arbeid en zorgen.... ach, dan ware haar dat avontuur zeker in een minder schuldig licht verschenen. Want het had in niets anders bestaan dan wat wandelingetjes, wat dweeperij en wat kussen van een romantischen en fatsoenlijken student met een frisch winkeliersdochtertje. Er was geen belofte tusschen hen gewisseld, en nauwelijks meer liefdewoorden waren er tusschen hen geweest dan het gestamel van een paar goede kinderen vermag uit te brengen. Het was de idylle geweest van één langen zomer, dien hij had moeten doorbrengen in het stadje, om te werken voor zijn examen. En nog vóór dat examen was haar vader gestorven en was zij met haar moeder naar de stad verhuisd, waar ze geld moest gaan verdienen. Zelfs geen brief was meer tusschen hen gewisseld, hoewel ze hem, toen ze zijn naam in de courant onder de geslaagden had gevonden, nog een langen brief geschreven h a d . . . . En daarna waren meer dan vijf en twintig jaren voorbijgegaan... Anders niets.... Er was niemand in het huis aan den Singel die vermoeden kon dat de juffrouw voor de huishouding zich gevoelde als een dievegge en een indringster. Maar de compensatie die zij vond in een plichtsbetrachting van den vroegen morgen tot de late avond bezorgde haar van den eersten dag af een positie van belang. De meiden zagen zich onverhoopt een vracht werk uit de handen genomen.... Juffrouw Betsie dekte de ontbijttafel, controleerde de kleeding van de kinderen, smeerde en sneed boterhammen, kookte pap, met een energie en snelheid die onverzwakt doorwoedden tot op het late avonduur waarop zij, meestal als de laatste, haar kamer opzocht. In minder
3 4 4 J U F F R O U W
BETSIE
dan een week had ze de leiding op zich genomen van de geheele huishouding, en daarnaast vond ze nog tijd voor herstelwerk, de wasch en het begeleiden van de meisjes naar pianolessen en partijtjes. „Juffrouw Betsie," zeide mevrouw Looys dikwijls, „ik weet niet hoe ik het nog ooit zonder u stellen moet !" En onder den smeekenden blik van die kinderlijke oogen was het juffrouw Betsie te moede of een gloeiend zwaard door haar hart sneed. In afwachting van den fatalen brief, die ze nu elk oogenblik verwachtte, vluchtte ze in een koortsachtige activiteit. Ze bracht mevrouw Looys het ontbijt in de slaapkamer, rende trappen op en af, verzorgde de bloemen en verzuimde nimmer een frisch vaasje te zetten naast een portret dat op de schoorsteenmantel van de kinderkamer stond. „Vader moest eens weten hoe u hem in de bloemetjes zet!" schertste Ruut op een dag, en het was juffrouw Betsie alsof ze in een gloeienden krater verzonk, toen het jongste meisje uitriep dat ze Pappie schrijven zou dat juf een engel was Elke week bracht de post een langen brief van mijnheer Looys, die de ondernemingen van zijn maatschappij inspecteerde, en elke week was de maildag er een vol kwellingen voor juffrouw Betsie. De kinderen vertelden haar opgewonden over hetgeen hun vader schreef, en eenmaal liet mevrouw Looys haar een passage lezen Het blad papier trilde verschrikkelijk in haar hand en door een waas las ze: „ en zeg aan die juffrouw Betsie Hark, of hoe ze ook weer heet, dat ik haar innig dankbaar ben voor al haar goede zorgen. Ik hoop over vijf maanden haar kennis te maken en zeg haar ook dat ik een mooi cadeau voor haar wil meebrengen Wat zijn haar wenschen zooal ?" Dit was, na vijfentwintig jaren, het eerste dat zij van hem las sinds ze hem dien felicitatiebrief met zijn examen had geschreven De zekerheid van haar anonimiteit gaf juffrouw Betsie een gevoel van zalige ontspanning. Op een schuchtere vraag van mevrouw Looys verklaarde ze zich gaarne bereid haar hulp te verleenen tot mijnheer terug kwam. Dan kon men verder zien De kinderen schreeuwden van voldoening bij dit bericht. „Nou hoort u heelemaal bij ons, juffie !" zeide het jongste meisje, en Ruut verklaarde dat het „verdomd geschikt" van Juf was. De verhouding tusschen Ruut en juffrouw Betsie was een zeer eigenaardige. De jongen had een moeilijk, gesloten karakter en eigenlijk spraken hij en de huishoudster weinig tegen elkander. Maar hij vond het prettig wanneer ze in de kamer was wanneer hij zijn schoolwerk zat te maken. Ze deed dan een handwerk en bracht hem zwijgend zijn thee. En als ze daar dan zoo zat en handwerkte, dan gingen steelsgewijs haar oogen, voorzichtig over het lorgnetje, naar den jongen die daar aan tafel zat, het
g
JUFFROUW BETSIE
345
roode hoofd gestut in de twee handen, verzonken in zijn studie En in het oude dorre hart van juffrouw Betsie bloeide dan iets wonderlijk-warms op iets dat eigenlijk heelemaal niet behoorde in het hart van zulk een oude, nuchtere huishoudster. Ze voelde zich dan vredig en tevreden in de nabijheid van een werkenden Ruut, en ze bad stil voor zich heen dat zijn inspanning beloond zou worden en dat hij door zijn examen zou komen Het was een vervulling na vijf en twintig jaren het schuchter opbloeien van een plantje dat jaren, vergeten had gekwijnd En Ruut, in zijn kernachtige jongenstaai, noemde juffrouw Betsie een „verduiveld geschikt wijf !" Niemand heeft geweten met hoeveel angst en beven juffrouw Betsie in haar kamer de weken en dagen telde van de nog niet vervlogen maanden.. Niemand heeft geweten dat ze, hoewel moe en afgesloofd, soms nachten wakker lag, en niemand wist in welk een verleden haar geest dwaalde Niemand heeft haar angst gekend voor een onherroepelijk naderende toekomst... En niemand heeft ooit begrepen waarom, toen eindelijk mijnheer Looys uit Indië terugkeerde, dat vreemde gebeurd is : toen mevrouw met de kinderen en haar man, dien ze tegemoet waren gereisd, uit Brussel thuiskwamen, was juffrouw Betsie er niet meer.... Maar het huis was keurig in orde, de kamers waren feestelijk vol bloemen, en zelfs het vaasje bij het portret op de schoorsteen van de kinderkamer mankeerde niet Maar in dit alles was ook iets dat juffrouw Betsie zelve nooit volkomen helder is geworden: dat ze gevlucht was uit vrees dat hij haar niet als een indringster beschouwd zou hebben dat hij haar niet herkend zou hebben.... dat Ruut Looys dat geheele avontuurtje uit zijn jeugd vergeten zou kunnen zijn....