2007 | 7|8 MGv | 62 | 584 - 596
harald merckelbach, maarten peters & marko jelicic
‘Gaat het weer een beetje, Al Capone?’ Politie meets cva-patiënt
Een paar keer per maand betreedt de Nederlandse politie een ziekenhuis, een verpleegkliniek of een verzorgingstehuis om daar een verdachte patiënt te horen. Soms heeft die patiënt allerlei cognitieve beperkingen. Over wat er kan gebeuren als de politie daar geen rekening mee houdt, gaat dit artikel. Op een dag verdween de veertigjarige Albert1 spoorloos. Een van de laatste personen die hem levend hadden gezien, was zijn baas, de ijscoman. Dat zat zo: toen Albert op de morgen van de 31ste mei 2001 niet kwam opdagen om te helpen bij het inladen van de ijscowagen, was de ijscoman poolshoogte gaan nemen bij Alberts appartement. Albert bleek gewoon thuis. De ijscoman maakte zelfs nog een praatje met hem. Maar in de dagen daarna was Albert in geen velden of wegen meer te bekennen. Een week later deed Alberts familie aangifte van zijn vermissing. Op 2 januari 2002 liep een jager langs de oevers van de Oude Rijn. Hij stuitte op een lijk dat in vergaande staat van ontbinding verkeerde. Om te achterhalen wie de dode was, deed justitie een beroep op deskundigen zoals we ze kennen uit allerlei vooral Amerikaanse politieseries. Zo onderzochten forensisch pathologen het lijk en stelden vast dat het ging om een man van tussen de vijftig en zestig jaar, die een onnatuurlijke dood was gestorven. Ook forensische entomologen hadden iets te melden over het lijk. Vanwege de ruime aanwezigheid van kaasvliegen op de stoffelijke resten kwamen deze insectendeskundigen tot de conclusie dat de dode er minstens drie maanden had gelegen.
MGv 07 zomer opmaak .indd 584
25-06-2007 15:14:15
politie meets cva-patiënt
Misschien was het vanwege zulke forensische schattingen dat de politie niet op het idee kwam dat de dode wel eens de zeven maanden eerder spoorloos verdwenen Albert kon zijn. Hoe dan ook, feit is dat pas in 2005 (na herhaald aandringen van Alberts familie) justitie de zaak alsnog in handen gaf van dna-experts. Die bevestigden de bangste vermoedens van de familie: 585
de dode was Albert. Zo kwam het dat na jaren de verdenking van de politie alsnog op de ijscoman viel.
Politie in het verpleeghuis Maar de tijd schrijdt voort en de inmiddels zestigjarige ijscoman verbleef in een verpleegkliniek. De politie wist ook waarom: vanwege een aantal hersenbloedingen. De behandelend arts van de kliniek gaf de politie toestemming om de ijscoman te verhoren. En zo ging de politie aan de slag. Binnen twee weken werd de ijscoman zo’n tien keer uitgebreid verhoord, waarbij sommige verhoren langer dan vier uur duurden. Eén verhoor vond trouwens plaats op het politiebureau. Tijdens een ander verhoor werd de ijscoman in een busje gezet en reed de politie hem rond in een poging de route te reconstrueren die hij en Albert naar de Oude Rijn zouden hebben afgelegd. Alle verhoren werden netjes op video opgenomen. De verhoorders maakten bovendien uitgebreide samenvattingen van de gesprekken. Ze merkten daarbij het volgende op: ‘Tijdens de verhoren met de verdachte [de ijscoman dus; toevoeging auteurs] zagen wij dat hij zenuwachtig was. Dit bleek uit het continu schudden met zijn hoofd van links naar rechts.’ En ook: ‘We kregen de indruk dat de verdachte tijdens het verhoor ons trachtte af te leiden door lang te wachten met het doorslikken van zijn drinken.’ Gaandeweg de verhoren kwam de verdachte met een bekentenis. De ijscoman vertelde hoe hij op de fatale dag frieten voor Albert had gekocht, hoe Albert in een van de frieten stikte, en hij ging aldus verder (volgens het procesverbaal van het verhoor): •
Ik heb met twee vingers het frietje uit de mond gehaald. Ik was in
•
paniek. Ik was bang. Ik vond het eng om Albert zo te zien. Albert lag op
•
de bank. Albert lag in de weg op de bank. Albert moest verdwijnen. Hij
•
moest voor mij verdwijnen.
De verhoorders dachten dat de ijscoman bij het vervoeren van het lijk hulp had gehad. Ze lieten hem foto’s zien van een mogelijke medeplichtige en diens auto. De ijscoman zei dat hij de foto’s niet kon thuisbrengen. Een paar
MGv 07 zomer opmaak .indd 585
25-06-2007 15:14:15
merckelbach, peters & jelicic
verhoren later ging het over hoe de ijscoman het lijk had laten verdwijnen, en ontvouwde zich deze dialoog, waarbij we wederom citeren uit het procesverbaal (P = politie; IJ = ijscoman). •
P: Wat heeft u met Albert gedaan? Heeft u aan de laatste wens van
•
Albert voldaan? Wat heeft u met Albert gedaan?
•
IJ: Begraven. Nee.
•
P : U heeft Albert begraven?
•
IJ: Nee, ik zei dat zomaar.
•
P : Waarin heeft u hem begraven?
•
IJ: In het gras. Met mijn handen. Toen was hij dood.
De officier van justitie besloot de ijscoman overtreding van artikel 151 Sr. ten laste te leggen. Dat artikel verbiedt het doen laten verdwijnen van een lijk met oogmerk feit of oorzaak van het overlijden te verhelen. Op overtreding ervan staat een gevangenisstraf van ‘ten hoogste twee jaren’.
Slikproblemen Zoals gezegd: de ijscoman was niet alleen verdachte, maar ook patiënt. Hij verbleef permanent in een verpleegkliniek. Zijn raadsman benaderde ons met het verzoek om na te gaan of met die omstandigheid wel voldoende rekening was gehouden tijdens de verhoren. We bestudeerden het medische dossier van de ijscoman. Daaruit viel af te leiden dat hij in het jaar voorafgaand aan de verhoren drie hersenbloedingen had gehad. De bloedingen hadden onder meer een massieve beschadiging van de rechter hersenhelft, meer speciaal de temporale delen daarvan, tot gevolg.2 De neurologische uitvalsverschijnselen waren dienovereenkomstig: er was sprake van een verlamming ter linkerzijde. Daarom zat de patiënt in een rolstoel. Bovendien was hij blind voor het linker deel van zijn visuele veld (hemianopsie). De dagnotities van de verpleging laten zien dat in de maanden die volgden op de bloedingen er weinig herstel was. De verpleging meldt ook dat patiënt vaak suf is, snel vermoeid raakt en bij tijd en wijle droom en realiteit door elkaar haalt. Zo praat hij op zeker moment over zijn dochter alsof die al bevallen is, terwijl ze er in werkelijkheid pas vier maanden zwangerschap op heeft zitten. De rode draad door de verpleegnotities zijn echter de slikproblemen die de ijscoman voortdurend heeft en de bijna-stikincidenten die die regelmatig met zich meebrengen. In de dagrapportages van de verpleging zijn aantekeningen te vinden als: ‘Er moet lepeldruk worden gegeven want anders vertoont patiënt geen slikreflex. Patiënt weet niet goed raad met het eten in
MGv 07 zomer opmaak .indd 586
25-06-2007 15:14:16
politie meets cva-patiënt
zijn mond. We vragen ons af of patiënt voedsel wel doorslikt als er niemand op toeziet. Zolang de patiënt wordt begeleid, is er geen gevaar op verstikken.’
Waarnemingsstoornis 587 Om beter zicht te krijgen op de cognitieve beperkingen van de ijscoman, zochten we hem op in de kliniek en gaven we hem (met zijn instemming en die van zijn advocaat en familieleden) een aantal tests.3 Zo namen we de ‘Mini-Mental State Examination’ af, een test die bestaat uit een reeks van eenvoudige opdrachten (zoals rekensommen, natekenen van een figuur, onthouden van drie voorwerpen). De ijscoman behaalde een score van 23 uit het maximum aantal van 30, wat volgens het handboek van Lezak en medewerkers (2004) duidt op algehele cognitieve achteruitgang. Dat er forse waarnemingsstoornissen waren, werd duidelijk toen we hem lijnstukken lieten aanstrepen die in gelijke mate verdeeld waren over een A4 (‘Line Crossing’; zie Lezak e.a., 2004). De ijscoman streepte enkel de lijnen op het rechter deel van het blad aan. Dat laat zien dat hij blind was voor het linker deel van zijn visuele veld.4 Ook zijn prestaties op de ‘Warrington Face Recognition’ taak (Warrington, 1984) bleken onder de maat. Bij deze taak ziet de patiënt allereerst een serie van vijftig gezichten. Daarna volgt een testfase die uit vijftig paren van gezichten bestaat. Telkens is een van de gezichten oud – eerder aangeboden – en het andere nieuw. De patiënt krijgt de opdracht om de oude gezichten aan te wijzen. De ijscoman zei voortdurend dat hij zich geen van de gezichten kon herinneren. Dat wijst op een serieus probleem in het verwerken en dus herkennen van dit type visuele informatie. Gezien de plaats van de hersenbeschadiging (rechts temporaal) is dat ook niet verwonderlijk. Patiënten die door zulke beschadigingen worden getroffen, zijn vaak slecht in het verwerken van complexe visuele prikkels (denk aan gezichten) en hebben vaak last van ruimtelijke desoriëntatie (Schutz, 2005).
Confabulatie Er is overigens geen reden om aan te nemen dat de ijscoman willens en wetens onderpresteerde op de taken die we hem voorschotelden. Zo deed hij het op de ‘15-Woorden test’ (Deelman, 1972) heel behoorlijk. Bij deze taak worden vijftien woorden één voor één en in een rustig tempo aangeboden, waarna de patiënt ze moet reproduceren. Deze procedure wordt in vier volgende rondes herhaald. Na twintig minuten volgt dan de zogenaamde uitgestelde reproductie, waarbij de patiënt opnieuw de woorden moet reproduceren. De
MGv 07 zomer opmaak .indd 587
25-06-2007 15:14:17
merckelbach, peters & jelicic
ijscoman liet over de vijf rondes een redelijke leercurve zien (totaal aantal correct: 4-7-8-10-9). Zijn totaalscore (38; 9de deciel), maar ook de uitgestelde reproductie (8; 7de deciel) waren bovengemiddeld, rekening houdend met zijn leeftijd en opleiding (zie ook Van der Elst e.a., 2005). Dat gold weer niet voor hoe hij het deed op de ‘Gudjonsson Suggestibility Scale’ (Gudjonsson, 1997). Bij deze taak krijgt de patiënt een simpel verhaal te horen. Het gaat over een vrouw die op vakantie in Spanje is en daar het slachtoffer wordt van zakkenrollers. Nadat het is voorgelezen, moet de patiënt het verhaal reproduceren. Vervolgens beantwoordt de patiënt dertig vragen over het verhaal. De helft daarvan is ronduit misleidend omdat er toespelingen worden gemaakt op feiten die niet in het verhaal voorkomen. Bijvoorbeeld: ‘Werden de zakkenrollers zes weken na hun arrestatie veroordeeld?’ Het verhaal zegt er niets over, en wie met ‘ja’ antwoordt, laat zich misleiden door de stellige toon van de vraag. De ijscoman kon slechts acht van de veertig betekeniselementen in het verhaal noemen (1ste deciel). Dat duidt erop dat hij moeite had met het reproduceren van samenhangend (complex) geheugenmateriaal. Ook bleek hij in hoge mate vatbaar voor misleidende informatie, want bij acht van de vijftien vragen liet hij zich op sleeptouw nemen door de suggestieve wenken die in de vragen besloten lagen (8ste deciel). Het meest verontrustend was echter dat de ijscoman een neiging tot confabulatie vertoonde: hij voegde allerlei onjuiste elementen aan het verhaal toe. Om dit nader te onderzoeken gaven we hem een Nederlandse versie van de ‘Dalla Barba confabulatie-test’ (Dalla Barba, 1993).5 Deze test vraagt naar feiten (semantische kennis), maar ook naar autobiografische details. Twee onderdelen van de test betreffen trivialia zoals: ‘wat is de naam van de hond van Bill Clinton?’ En: ‘Weet u nog wat u op 30 april 1995 deed?’ Het juiste antwoord op zulke vragen luidt doorgaans ‘ik weet het niet’. De ijscoman gaf echter op meer dan de helft van de triviale vragen uitvoerige antwoorden (‘de hond heet Bob; ik ging toen naar de kapper’). Het waren overduidelijk geconfabuleerde antwoorden. Kopelman en collega’s (1997; p. 684) spreken in dit verband van geprovoceerde confabulaties, dat wil zeggen ‘geheugenvervormingen die alleen optreden indien het geheugen onder druk wordt gezet, zoals bij een geheugentaak.’ Of zoals bij een confronterend verhoor, zouden wij hieraan toe willen voegen.
Wat er op de video’s te zien is Om vast te stellen of daarvan sprake was geweest, bekeken we de videoopnamen van de verhoren. We waren om allerlei redenen hoogst verrast over
MGv 07 zomer opmaak .indd 588
25-06-2007 15:14:17
politie meets cva-patiënt
wat we zagen. Om te beginnen deden de processen-verbaal het voorkomen alsof verhoorders en ijscoman echte gesprekken hadden gevoerd, waarbij de laatste regelmatig het initiatief nam om uit te weiden over bepaalde onderwerpen. Niets daarvan bleek op de video’s terug te vinden. Integendeel: De ‘verklaringen’ van de ijscoman waren ultrakort, kwamen moeizaam tot 589
stand en werden met veel trekken, duwen en sjorren van de kant van de verhoorders aan de ijscoman ontlokt. Dat ging bijvoorbeeld zo: •
Nou hebben we het er net ook over gehad dat dat niet kan kloppen,
•
toch, want Albert is niet in het water aangetroffen. Albert is op het land
•
aangetroffen. Daarom vraag ik u nogmaals, eh, wat heeft u op dat land
•
dan, bij het water zeg maar, met Albert gedaan?
Ook hierover stonden we versteld: op de video’s valt te zien hoe een zwijgzame, in een rolstoel gezeten patiënt langdurig wordt verhoord. De patiënt zucht voortdurend, er komt speeksel uit zijn mond, hij heeft last van tremoren en als hij al spreekt dan is dat op fluisterende toon. Tegelijkertijd is een van de verhoorders achter een pc doende een proces-verbaal in te tikken. Aan het einde van elke sessie leest de verhoorder dan het proces-verbaal in rap tempo voor, waarna de patiënt wordt gevraagd of het zo oké is en of hij alles uit vrije wil heeft kunnen vertellen. Coöperatief als de ijscoman is, stemt hij steeds in en dat verklaart waarom de processen-verbaal telkens afsluiten met deze mededeling: ‘Nadat wij verbalisanten de verdachte zijn verklaring hadden voorgelezen volhardde hij daarbij en ondertekende’. Opvallend was ook dat sommige markante wendingen die op de video’s te zien zijn, niet terugkomen in de processen-verbaal. Neem dit voorval: tijdens een verhoor op het politiebureau dat al enkele uren aan de gang is, fluistert de ijscoman dat hij graag terug wil naar het verpleeghuis. Dat verzoek wordt genegeerd en de politiemensen gaan nog een dik uur door met hun verhoor. Misschien nog wel het meest verrassend was dit: de processen-verbaal wekken de indruk dat de verhoren in een prettige sfeer zijn verlopen. Maar de video’s laten iets anders zien, namelijk dat de verhoorders regelmatig forse druk uitoefenen. Zo vragen ze voortdurend op straffe toon aan de ijscoman: ‘Waarom liegt u?’ En zeggen zij hem dat ze ‘geen rotsmoesjes of 35 verhalen’ willen horen. Herhaaldelijk ook wordt de ijscoman met stemverheffing dingen te verstaan gegeven als: ‘U liegt’ en ‘Zit niet zo stom te praten’. Of: ‘U zit weer te liegen, u zit weer te liegen.’ Of: ‘Zegt u het maar. U moet uw verantwoordelijkheid nemen. Vertelt u het maar. Dan bent u er vanaf. We blijven terugkomen met deze vragen.’ Men mag aannemen dat de ijscoman zich hierdoor verplicht voelde zijn verklaringen in een richting bij te stellen die de verhoorders voor gewenst hielden.
MGv 07 zomer opmaak .indd 589
25-06-2007 15:14:18
merckelbach, peters & jelicic
Dat is eens te meer het geval omdat zo’n hardnekkige verhoorstrategie zelfs bij gezonde mensen risico’s met zich meebrengt. Een mooi voorbeeld biedt het onderzoek van de Amerikaanse psychologe Maria Zaragoza en haar collega’s (2001). Zij lieten hun studenten een filmfragment zien waarin de hoofdpersoon Delaney door een stoel zakt. Echt veel meer werd er niet getoond. Later kregen de proefpersonen de vraag voorgelegd waar Delaney bloedde. Als proefpersonen tegenwierpen dat er niets van bloed te zien was geweest, werden ze uitgenodigd om erover te speculeren: ‘What’s your best guess?’ Deze uitnodiging werd zo lang herhaald totdat de ondervraagde een gooi deed: ‘zijn knie dan?’ Een week later kwamen de proefpersonen terug naar het laboratorium en beantwoordden vragen over het filmfragment, waaronder de vraag of Delaney bloedde aan zijn knie. Een op de vijf keer was dat volgens proefpersonen het geval, een geheugenmisser die Zaragoza en collega’s forced confabulation doopten. De onderzoekers vonden ook dat naarmate proefpersonen tijdens de ondervraging meer tegengas hadden gegeven – ‘Delaney bloedde helemaal niet’ – de kans op forced confabulations kleiner werd. Als de video’s van de verhoren één ding duidelijk maakten, dan was het wel dat de ijscoman niet bij machte was om tegengas te geven.
De bekentenis Want, zoals gezegd, de ijscoman komt uiteindelijk met een soortement bekentenis. Wie de video’s bekijkt, snapt de ontstaansgeschiedenis ervan beter. Tijdens de allereerste verhoren vertelt de ijscoman zo goed en zo kwaad als het gaat dat hij Albert nog één keer in levende lijve heeft gezien en dat was toen hij bij hem thuis aanbelde. Daarna zou Albert zijn verdwenen. De verhoorders accepteren die uitleg niet en dan komt de ijscoman met het verhaal dat Albert is gestikt in een frietje. Ook dat vinden de verhoorders onvoldoende en na behoorlijk wat aandringen, komt de ijscoman met deze versie: Albert is gestikt in een frietje, is daarna in de auto bij de ijscoman gestapt, getweeën reden ze naar de Oude Rijn en daar is Albert in het water gesprongen en nimmer weergekeerd. De verhoorders vinden dat een slechte verklaring ‘...want Albert is niet in ’t water getroffen; wat heeft u op ’t land gedaan?’ Vervolgens stelt de ijscoman het verhaal op geleide van de vingerwijzingen die de verhoorders hem geven als volgt bij: Albert is gestikt in een frietje, de ijscoman heeft hem naar de oevers van de Oude Rijn gebracht en daar heeft hij Albert begraven. Het verhaal van de ijscoman heeft inmiddels de contouren van een bekentenis die onder het eerder genoemde artikel 151 Sr valt te brengen. Waar haalde de ijscoman zijn verhalen over het slikken en stikken van Albert toch vandaan? Misschien waren ze wel rechtstreeks verbonden met
MGv 07 zomer opmaak .indd 590
25-06-2007 15:14:18
politie meets cva-patiënt
de slikproblemen die de ijscoman zelf dagelijks ervoer. Zoals gezegd had hij daar sinds zijn hersenbloedingen last van. Dat is trouwens ook op de videoopnamen van de verhoren te zien. Maar de verhoorders geven er een andere duiding aan. Als de ijscoman tijdens de verhoren van zijn thee drinkt en die minuten lang niet doorslikt, zien de zij dat als een vorm van obstructie. Bij één gelegenheid verslikt de ijscoman zich in zijn thee. Een van de verhoorders
591
staat op, geeft de ijscoman een zakdoek, klopt hem op de rug en zegt dan: ‘Gaat het weer een beetje, Al Capone?’
Complexe constructies Dat fragment is symptomatisch voor de naïviteit waarmee de verhoorders deze verdachte – een patiënt met allerlei beperkingen – tegemoet treden. Zo hebben patiënten als de ijscoman vanwege hun rechtzijdige hersenletsel grote moeite met het herkennen van gezichten (in jargon prosopagnosie genoemd). Niettemin schotelen de verhoorders hem een foto van een mogelijke medeverdachte voor. Dat de ijscoman zegt de foto niet te kunnen thuisbrengen, wordt door de verhoorders uitgelegd als een vorm van liegen: ‘Kijk eens heel goed. Want deze man kent u wel. Hij kent u heel goed zelfs [...] Waarom liegt u daarover? [...] Hoe zit dit verhaal? Vertelt u mij eens de waarheid.’ Andere voorbeelden in deze categorie zijn de lange, complexe vragen die aan de ijscoman worden voorgelegd en waarvan men moet aannemen dat ze zijn begrip te boven gaan. Een van de verhoorders heeft er een handje van om dit soort constructies te maken: •
Het is namelijk zo, op het moment dat je iets weet en je wilt niet
•
helemaal de waarheid vertellen - goed luisteren hè - en je hebt iets
•
gezien, je bent ergens getuige van geweest of je hebt iets gedaan en je
•
wordt bij de politie uitgenodigd om een verhoor af te komen leggen,
.
op het moment dat je dan niet helemaal de waarheid gaat vertellen,
.
dan gaat het mis. En ik zal u vertellen waarom.
Weer een ander voorbeeld betreft het bezoek dat de verhoorders met de ijscoman brengen ‘aan de plek waar u Albert heeft begraven’. Dat doen ze om de precieze route van dader en slachtoffer te reconstrueren. Maar zoiets heeft geen zin bij een patiënt die vanwege rechtszijdige hersenbeschadigingen ruimtelijk gedesoriënteerd is. De ijscoman is blind voor zijn linker visuele veld. Om toch de twee verhoorders tegenover hem te kunnen zien, maakt hij voortdurend
MGv 07 zomer opmaak .indd 591
25-06-2007 15:14:19
merckelbach, peters & jelicic
horizontale hoofdbewegingen. De naïviteit van de verhoorders neemt groteske vormen aan wanneer ze in een van hun processen-verbaal deze hoofdbewegingen duiden als een uiting van zenuwachtigheid.
Verlegenheitskonfabulationen De Britse psychiater Lishman (1998) schrijft dat patiënten met hersenbeschadigingen in verhoogde mate vatbaar zijn voor suggesties. Vanwege hun gebrekkig functionerend geheugen zijn zulke patiënten vaak slecht in staat om gebeurtenissen te reconstrueren. Als ze hierover uitgebreid worden bevraagd, laten de patiënten zich daarom vergaand beïnvloeden door wat anderen aan informatie – correct of niet – aandragen. Lishman’s punt is geen rocket science. Het is zelfs tamelijk voor de hand liggend, ook voor politiemensen. Maar toch: was de zaak van de ijscoman beter verlopen als de politie zich van meet af aan had laten bijstaan door een deskundige, zeg een neuropsycholoog? Geen slecht idee. Zo’n deskundige had de politie kunnen bijpraten over wat er gebeurt als de rechter temporaalkwab wordt getroffen door een uitgebreid cerebrovasculair accident (cva). Dat er dan het aanmerkelijke risico bestaat dat de patiënt gaat confabuleren als je hem tijdens het verhoor onder druk zet. Dat de oude Zwitserse psychiater Bleuler (1949) de treffende term Verlegenheitskonfabulationen voor dit fenomeen gebruikte: de patiënt wil graag antwoord geven op vragen, maar beseft onvoldoende dat zijn geheugen hem in de steek laat. Dat een ontregeld autobiografisch geheugen, maar ook gebrek aan ziekte-inzicht – in jargon anosagnosie –typerend zijn voor patiënten met een forse beschadiging van de rechter hersenhelft (Joseph, 1986; 2000; zie voorts Nedjam e.a., 2000; Fotopoulou e.a., 2004). Dat precies dit trio – coöperatieve opstelling, geheugenproblemen en gebrek aan ziekte-inzicht – de bekentenis van de ijscoman waardeloos maakt. Ja, dat had een deskundige allemaal kunnen uitleggen aan de politie. De officier had dan de strafrechtelijke procedure tegen de ijscoman kunnen afbreken. Zo’n scenario veronderstelt wel de bereidheid van de officier om af te gaan op het technische oordeel van een onafhankelijke deskundige. Maar die bereidheid was bij de officier in deze zaak slechts beperkt aanwezig. Toen de officier zich geconfronteerd zag met onze kritische rapportage, consulteerde ze nieuwe deskundigen. Ze gaf aan een psychiater en een psycholoog van de Forensisch Psychiatrische Dienst (fpd) opdracht om onderzoek te doen naar de verklaringen van de ijscoman. De brief waarin ze de onderzoeksopdracht aan hen formuleerde, bevatte onhandige passages, die het onbevooroordeelde perspectief van deze deskundigen hadden kunnen vertroebelen. Zo stelde
MGv 07 zomer opmaak .indd 592
25-06-2007 15:14:19
politie meets cva-patiënt
de officier de deskundigen ervan op de hoogte dat de familieleden van de ijscoman werden getapt en dat de ijscoman opgelucht leek sinds hij zijn bekennende verklaringen had afgelegd.6 De deskundigen van de fpd lieten zich hierdoor overigens niet van de wijs brengen: ook zij waren kritisch over de verklaringen van de ijscoman. 593 Boeven vangen in het ziekenhuis De vraag is echter of deze deskundigen niet te laat op het toneel verschenen. Want de ijscoman was al lang en breed door de politie verhoord, er lag een bekentenis op tafel en er was een officier die vastbesloten was de zaak op zitting te brengen. Hoe had het dan anders kunnen lopen? Hier is een gedachte-experiment: Stel dat de verpleegarts van de kliniek waar de ijscoman verbleef het verhoorkoppel resoluut de deur had gewezen. Stel dat hij categorisch toestemming had geweigerd om de patiënt te laten verhoren, zich daarbij beroepend op zijn zorgplicht. Stel dat hij de politie had gedreigd met een aanklacht wegens huisvredebreuk. Dat zou de politie voor problemen hebben geplaatst. De gedachte is interessant omdat uit onderzoek van de Groningse jurist Wilma Duijst en haar collega’s blijkt dat artsen en verpleegkundigen zich vaak te meegaand opstellen zodra de politie in hun instellingen opduikt (Duijst e.a., 2006). Duijst en collega’s ondervroegen honderden hulpverleners en politiemensen over wat er gebeurt als een verdachte zich in een ziekenhuis ophoudt en daar door de politie wordt opgezocht. Beide groepen (hulpverleners en politiemensen) zeiden regelmatig hiermee te maken te hebben. Een meerderheid van de hulpverleners (60%) vond dat politionele opsporing ook in het ziekenhuis moet kunnen plaatsvinden en de helft van de politiemensen liet weten geen enkele boodschap te hebben aan de eventuele reserves (denk aan beroepsgeheim) die hulpverleners daarbij zouden kunnen voelen. Niet verwonderlijk dus dat de onderzoekers concluderen dat de rechten van verdachte patiënten in Nederland onvoldoende zijn gewaarborgd. Ook verdachten vergrijzen en kunnen dement worden, Parkinson krijgen of getroffen worden door een hersenbloeding. In al die gevallen is sprake van kwetsbare verdachten. Kwetsbare verdachten zijn geen zeldzaamheid (zie voor een ander Nederlands voorbeeld Merckelbach e.a., 2005). Omdat het verhoor van kwetsbare verdachten makkelijk kan ontsporen in de richting van een valse bekentenis, introduceerde de Engelse justitie de formule van de appropriate adult: kwetsbare verdachten – denk aan demente patiënten, maar ook patiënten met een hersenbeschadiging of een psychiatrische aandoening – hebben tijdens hun verhoor recht op de
MGv 07 zomer opmaak .indd 593
25-06-2007 15:14:20
merckelbach, peters & jelicic
aanwezigheid van een vertrouwenspersoon. Deze persoon kan een familielid of een hulpverlener zijn. De taak van de appropriate adult is niet om juridisch advies te geven, maar om erop toe te zien dat de verhoorders rekening houden met de toestand van de verdachte. De aanwezigheid van een appropriate adult tijdens het verhoor (‘the interview’) moet volgens de richtlijnen van de Engelse justitie twee doelen dienen, waarvan het tweede ook uitdrukkelijk in het belang van de politie is: •
First, to advise the person being questioned and to observe whether or
•
not the interview is being conducted properly and fairly, and secondly,
•
to facilitate communication with the person being interviewed. (Home
.
Office, 1991; p. 60)
De Britse rechtspsycholoog Gisli Gudjonsson toonde met cijfermateriaal aan dat het standaard argument tegen de appriopriate adult constructie – er wordt in de aanwezigheid van een appriopriate adult minder vaak bekend – geen hout snijdt. Gudjonsson liet zien dat de aanwezigheid van zo’n vertrouwenspersoon geen invloed heeft op de mate waarin er wordt bekend, maar er wel toe leidt dat de politie minder oneigenlijke pressie uitoefent op kwetsbare verdachten (Gudjonsson, 2006). En dat is nou net de bedoeling van deze regeling. Ons Openbaar Ministerie zou haar daarom ook in overweging moeten nemen.
Hoe het afliep met de ijscoman Want weliswaar zag de officier zich ten langen leste gedwongen om tijdens de rechtzitting tijdelijke schorsing van de vervolging te vorderen. En ook was het zo dat de rechtbank in haar uiteindelijke vonnis nog een stap verder ging en besloot om het verzoek van de advocaat van de verdachte in te willigen. Dat verzoek strekte ertoe om de zaak tegen de ijscoman definitief te beëindigen.7 Maar het kwaad was toen al lang geschied. Publiek, familieleden en pers hadden uitgebreid kennis kunnen nemen van allerlei pijnlijke uitspraken die de ijscoman tijdens de verhoren over zichzelf en anderen deed. Of waren het Verlegenheitskonfabulationen? Die nuance werd in de perspublicaties over zijn zaak nooit meer gemaakt. n
MGv 07 zomer opmaak .indd 594
25-06-2007 15:14:21
politie meets cva-patiënt
Noten 1
Namen en andere persoonlijke details in deze casus zijn geanonimiseerd. We danken dr A.M.A Brands en mr G.L.A.M. van Doveren voor hun commentaar op een eerdere ver-
2
ten. Den Haag: sdu.
learning test: Normative data for 1.855 healthy participants aged 24-81 years
selectie van de tests die we aan de ijsco-
and the influence of age, sex, education,
man voorlegden. Veel van deze tests licht-
and mode of presentation. Journal of the
ten we uitvoerig toe in vorige artikelen
International Neuropsychological Society,
in dit tijdschrift (Merckelbach e.a., 2003b;
11, 290-302. Fotopoulou, A., M. Solms & O. Turnbull (2004).
Het is niet helemaal duidelijk of de ijsco-
Wishful reality distortions in confabula-
man naast de uitval in zijn linker visueel
tion: A case report. Neuropsychologia, 47,
veld ook te kampen had met een hemine-
727-744.
Deze Nederlandse versie van de Dalla Barba test is bij ons op te vragen.
7
Breukelen & J. Jolles (2005). Rey’s verbal
aangedaan.
2.
595
Elst, W. van der, M.P.J. van Boxtel, G.J.P. van
In wat volgt bespreken we slechts een
glect. Wij vermoeden van wel. Zie ook noot
6
Rijksuniversiteit Groningen. Duijst, W.L.J.M., M.E.B. Morsink & A.W. de Vries (2006). Ziekenhuizen, politie en convenan-
2006).
5
logie. Groningen: Academisch Proefschrift
sie van dit artikel
occipitale delen ter rechterzijde waren
4
Deelman, B. (1972). Etudes in de neuropsycho-
Het is meer dan waarschijnlijk dat vanwege de bloedingen ook de frontale en parieto-
3
Cognitive Neuropsychology, 10, 1-20.
Gudjonsson, G.H. (1997). The Gudjonsson Suggestibility Scales manual. Hove, uk: Psychology Press. Gudjonsson, G.H. (2006). The psychological
In jargon heten dat soort mededelingen
vulnerabilities of witnesses and the risk
‘extra-domein informatie’. Ze zijn irrelevant
of false accusations and false confessions.
voor het werk dat de deskundige moet
In A. Heaton-Armstrong, E. Shepherd, G.
gaan verrichten, maar kunnen wel krasse
Gudjonsson & D. Wolchover (Eds.). Witness
verwachtingseffecten uitlokken. Zie daar-
testimony: Psychological, investigative, and
over: Merckelbach e.a., 2003a.
evidential perspectives . Oxford: Oxford
In dat verband wees de advocaat van de ijscoman op artikel 36 Sv. dat bepaalt dat een rechtbank een zaak voor beëindigd kan verklaren als justitie een vervolging niet
University Press, 61-75. Home Office (1991). Police and criminal evidence act 1984. Codes of practice. London: hmso. Joseph, R. (1986). Confabulation and delusional
voortzet. Zie voor de juridische details: LJN:
denial: Frontal lobe and lateralized influ-
AY8840 Rechtbank Breda (in rechtspraak.nl).
ences. Journal of Clinical Psychology, 42, 845-860.
Literatuur Bleuler, E. (1949). Lehrbuch der Psychiatrie. Berlin: Springer. Dalla Barba, G. (1993). Confabulation: Knowledge and recollective experience.
MGv 07 zomer opmaak .indd 595
Joseph, R. (2000). Neuropsychiatry, neuropsychology, and clinical neuroscience. New York: Academic Press. Kopelman, M.D., N. Ng & O. van den Brouke (1997). Confabulation extending across
25-06-2007 15:14:21
merckelbach, peters & jelicic
episodic, personal, and general semantic
Summary
memory. Cognitive Neuropsychology, 14,
Merckelbach, H., M. Peters & M. Jelicic,
683-712.
‘Everything ok, Al Capone? Police meets cva
Lezak, M.D., D.B. Howieson & D.W. Loring (2004).
patient’
Neuropsychological assessment, 4th Ed.
b
Oxford: Oxford University Press.
year-old patient with cognitive deficits due
Lishman, W.A. (1998). Organic psychiatry. Oxford: Blackwell. Merckelbach, H., H.F.M. Crombag & P.J. van
The authors describe the case of a 60-
to multiple cerebrovascular accidents (CVAs). The patient exhibits typical right–hemisphere dysfunction such as left visual field blindness,
Koppen (2003a). Hoge verwachtingen: Over
memory disorders and difficulty identifying
het corrumperende effect van verwachtin-
complex visual material (e.g. faces). The
gen op forensische expertise. Nederlands
patient is the primary suspect in a murder
Juristenblad, 7/8, 710-716.
case. Notwithstanding his severe cognitive
Merckelbach, H., R. Horselenberg & M. Jelicic
dysfunction, the patient is extensively
(2003b). Een bekentenis en haar gevolgen.
interrogated by the police, resulting in
Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 58,
incriminating statements and ultimately a full
997-1017.
confession. We explain why this confession can
Merckelbach, H., M. Jelicic, M. Peters, I. Brands
best be viewed as a provoked confabulation.
& T. Smeets (2006). Hoe meneer Ganser
Given that neurologically impaired individuals
zijn basketbalteam naar de overwinning
are highly vulnerable suspects, it would be
voerde. Maandblad Geestelijke volksgezond-
wise for the Dutch prosecution authorities
heid, 61, 614-627.
to adopt the ‘appropriate’ adult rule, which
Merckelbach, H., T. Smeets, M. Peters & M.
entitles vulnerable suspects to be assisted by a
Jelicic (2005). Op weg naar een bekentenis:
close relative or health professional when they
Een schizofrene patiënt wordt verhoord.
are interrogated.
Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 60, 827-843. Nedjam, Z., G. Dalla Barba & B. Pillon (2000).
Personalia Prof. dr H.L.G.J. Merckelbach (1959) is hoog-
Confabulation in a patient with fronto-
leraar psychologie aan de Faculteit der
temporal dementia and a patient with
Psychologie van de Universiteit Maastricht
Alzheimer’s disease. Cortex, 36, 561-577.
(UM). Hij is momenteel ook decaan van die
Schutz, L.E. (2005). Broad-perspective perceptual disorder of the right hemisphere.
faculteit. Adres:
[email protected]
Neuropsychology Review, 15, 11-27. Warrington, E.K. (1984). Recognition memory test. Windsor uk: nfer-Nelson. Zaragoza, M.S., K.E. Payment, J.K. Ackil, S.B.
Dr M. Peters (1979) is research psycholoog en als post-doc werkzaam bij de Faculteit der Psychologie van de Universiteit Maastricht
Drivdahl & M. Beck (2001). Interviewing witnesses: Forced confabulation and confirma-
Dr M. Jelicic (1959) is experimenteel neuro-
tory feedback increases false memories.
psycholoog en als universitair hoofddocent
Psychological Science, 12, 473-477.
verbonden aan de Faculteit der Psychologie van de Universiteit Maastricht.
MGv 07 zomer opmaak .indd 596
25-06-2007 15:14:22