RONDOM DEN HERDENBERGH Tijdschrift van de Historische Vereniging Hardenberg en Omgeving Lidmaatschap: f 20,00 per jaar. Bestuur. Mevr. H. v.d. Anker-v.d. Brand te Slagharen, voorz. W.B. Meijer te Kloosterhaar, secr. M.J.F. Valkman te Hardenberg, penningm. F. Ekkel te Kloosterhaar, lid Mevr. G. Jonkhans-Kampman te Radewijk, lid. Mevr. F. Kampman-Herbert te Oud-Bergentheim, lid. A. Kuiper te Mariënberg, lid. L Odink te Lutten, lid. A. de Roo te Hardenberg, vice-voorz. Het adres van de secretaris is: Sportstraat 14, 7694 BB Kloosterhaar, tel. 05234-1249. Bankrelatie: Rek. nr. 3849.47.824 bij Rabobank Hardenberg. (Postrek, v.d. bank: 812263).
Redactiecommissie: J.T.A, te Gussinklo A. Kuiper J. Weitkamp C. Lina, eindred. Redactie-adres: Bruchterweg 17, 7772 BD Hardenberg, tel. 05232-61274.
Inhoud: 1. 2. 3. 4.
pag.
Van de redactie ................................................................................... 599 Hardenberg omstreeks 1910 ................................................... C. Lina 599 De os verdrongen door het ijzeren ros (slot) ...... Jan H. Kompagnie 608 De „Jodenmeesters" van de Israëlitische gemeente van Hardenberg .............................................................G. Brandorff 612 5. Ommensche oft Hardenberghsche Slacht in 1622 ................ C. Lina 617 6. Van de bestuurstafel............................................................................ omslag
Het overnemen van artikelen of gedeelten daarvan uit dit tijdschrift mag alleen na daartoe verkregen toestemming van de redactie.
1989 6/3 Van de redactie In deze aflevering bieden wij u weer enkele bijdragen over het verleden van Hardenberg. Het aantal leden van onze Historische Vereniging nadert de 800. Wij zouden dit aantal graag nog iets zien toenemen. Vandaar het volgende: leder die zichzelf als nieuw lid meldt of die een ander als lid opgeeft aan de redactie, ontvangt een overdruk van het boekje over de Ommense en Hardenbergse slag, zoals dat in 1622 te Zwolle gedrukt werd. Deze aanbieding geldt tot 1 september 1989.
Hardenberg omstreeks 1910
C. Lina
Wanneer we ongeveer tachtig jaar terug gaan in de geschiedenis van Hardenberg, komen we in een wereld die de meesten onder ons zich maar moeilijk kunnen voorstellen. Omgekeerd zouden de Hardenbergers uit 1910 verbijsterd staan wanneer ze zouden kunnen zien, welk een enorme vlucht het verkeer in onze dagen genomen heeft en waardoor ons leven veraangenaamd en geteisterd wordt. Het merendeel van de Hardenbergers uit die dagen was aangewezen op de benenwagen of de fiets. Wie verre reizen wilde maken - verondersteld dat hij daar het geld voor had - ging naar het oude gemeentehuis van Ambt-Hardenberg in Heemse om daar op de Dedemsvaartse tram te stappen, of begaf zich naar het station van de Noord-Ooster Lokaal Spoorweg. Het aantal autobezitters in Hardenberg kon je tellen aan één hand. Maakten de reislustige leden van het grote Hardenbergse mannenkoor een meerdaagse trip naar Engeland in 1989, ook al in 1910 werd de plaatselijke muziekvereniging door reiskoorts aangegrepen. Ze reden met toeters, tröaters en trommels in de trein naar Mariënberg. Daar stapte het gezelschap uit en kwam lopend terug naar de stad, spelend en blazend dat het een lieve lust was. Van verre hoorde Hardenberg ze aankomen en de stad liep uit om hen in Brucht te verwelkomen om vervolgens achter de muziek aan feestelijk door de straten van Hardenberg te trekken.
Vroeg een mevrouw, toen ik de eiers had verkocht: „Zeg, wat heb je daar in de mande?" „Wel, vrouwe van de stad, daar heb ik eiers in gehad, dus niks meer voorhanden." Nu sta ik er weer, maar 't Zwolse wiefien, Bökking, Baarslag, Woelders en Bruins, allen waren ze vroeg in de weer met de eierhandel... ze zijn niet meer. Stonden ze 's morgens stil bij elkaar en boden ze traag op onze waar, dan wisten we 't al: 't is mis vandaag. „Zie hebt 'n kop in ien zak!" Dan hielden we de benen strak, tot er een vreemde op kwam dagen ... Dan begon het loven, bieden en vragen. We zeiden dan: „De markt is willig". Een halfje op de honderd meer. Dit zijn de beste eiers, meneer. Voor hem was dan de mooiste waar; die kocht hij heel snel bij elkaar en ging dan met zijn handel henen. Waar bleef de tijd? Ook die trok weg, als eens de vlugge koopmansbenen. Voorgoed, helaas, voorgoed verdwenen.
B.J. Waterink Dat de eierhandel al eeuwenoud is, zien we op de afbeelding uit 1610 van de schilder, tekenaar en dichter Adriaen van de Venne. Driehonderd jaar geleden tekende hij een oude boer, die met zijn eieren naar de markt ging, maar die „in het slik geschoten" is, omdat de stok, waar hij op steunde, brak. Alle eiers liggen
601
gebroken in de modder. Hij klaagt zijn nood want: „De winste ligt in 't slik en ick lig erbij". Hij vreest dat zijn vrouw, die in het dorp „het puikje van al de quaadste wijven is", wellicht zal denken dat hij het eiergeld in de herberg „versopen" heeft.
De huisvrouwen gingen in 1610 over de portemonnee, net als dat in 1910 vaak het geval was. Dat weten de winkeliers; vandaar dat Van Velzel zich in zijn advertenties tot de huismoeders richt: Op maandagmorgen wachtte veel huismoeders een zware plicht, de wasdag. Vaak moesten ze water verhitten in een gietijzeren kookpot buiten, waaronder ze takken stookten. Het goed ging in de wastobbe om schoongeschrobd te worden op het geribbelde wasbord met een stevige borstel. Dan volgde het bleken en drogen. Na dit ingespannen werk wachtte voor moeder, die vaak in haar gevoel een gebroken rug had, het overige werk in huis. Daarin zal in 1910 verandering komen! Een kind kan voortaan de was doen, als men de advertenties geloven kan.
Velo-Waschmachine
'Waarom zullen de huisvrouwen zich nog zoo afbeulen aan de waschkuip zooals voorheen'
De VELO-WASCHMACHINE is er THANS!
Maar deze weelde kon in Hardenberg zich niet iedereen veroorloven. Voor de dames was in die dagen een goed corset onmisbaar, als we de krant mogen geloven. Sommige van die produkten hadden meer weg van een harnas. Voor dienstboden had men iets aparts.
602
De firma Meijer aan de brug (later Wamelink) had niet alleen leuke dingen voor de dames, ook de heren konden daar terecht, gezien de volgende advertentie.
In de maand mei suisde de komeet van Halley met grote snelheid in de richting van de aarde en dat sprak sterk tot de verbeelding van veel mensen in die tijd. Ze vreesden dat het einde van de wereld nabij was en er waren zelfs lieden die hun bezit te gelde maakten om dat in de laatste dagen voor de fatale botsing tussen de aarde en de komeet in dolle feestvreugde te verbrassen. „Schep vreugde in het leven, zolang het lampje brandt!" Uit het Sallandsch Voiksblad blijkt wel dat de angst voor de komeet in Hardenberg niet zo groot was als op het Montmartre te Parijs. Sommige winkeliers maakten listig gebruik van het fenomeen staartster in hun advertenties. Kolenhandelaren beweerden dat de komeet van Halley grote invloed had op het weer en dat de winters na het voorbijgaan van de komeet altijd zeer streng waren. Daarom deed men er goed aan nu reeds Engelse anthraciet in te slaan tegen gereduceerde zomerprijs. Maar de mooiste advertentie was die van de firma Bervoets' Kleeding uit Zwolle.
603
Levende Beelden in Hardenberg Het kon niet uitblijven. Ook in Hardenberg kwam de heer Van Genne films vertonen. Hij reisde ermee door het hele land. 604
De voorverkoop van toegangskaarten was dus in handen van koster Ernst Soer, tevens bruggewachter, barbier en helper bij de zondagsschool. De voorstelling werd een geweldig succes. Op de reclamebiljetten had dan ook gestaan: „Laat alles liggen om die levende beelden te gaan zien". De beelden bibberden en trilden wel een beetje en de mensen liepen met snelle, rare pasjes kippedriftig rond over het witte doek, maar men genoot met volle teugen van het gebodene. Grote bijval was er voor „De langzame koetsier", die tenslotte met zijn paard op hol ging. En dan was er een man die het fietsen maar niet kon leren en de gekste buitelingen maakte. Daar werd veel om gelachen. Ontroerend was „De klokkeluider te Parijs", waarbij menige bezoeker een traan wegpinkte, evenals trouwens bij „De Reeder en zijne dochter". Bij deze „stomme" films vertelde de explicateur Van Genne uit Den Haag op beschaafde wijze het verhaal. Volgens het Sallandsch Voiksblad had ieder genoten van de voorstelling en keerde men voldaan naar huis. Er waren ook andere voorstellingen, waarin liefdesavonturen vertoond werden, bijvoorbeeld van de jonge Mina en haar zorgzame moeder die over de eer van haar dochter waakte... Aan het eind van de film sprak de explicateur met zachte stem: „ ... en terwijl de moeder haar moede ogen sloot, ging Mina naar de tuin, waar haar minnaar wachtte..."; hier verhief hij dan zijn stem en liet er krachtig op volgen: „Het vervolg van dit kunstwerk van liefde en verleiding vertonen wé de volgende keer. Koffie, bier en sigaren aan het buffet bij de uitgang".
605
De stoomzuivelfabriek „Salland" wil tot betere kwaliteit van de boter komen, om zodoende „Den hoogsten prijs voor de boter te maken". Daartoe wordt van 1909 tot 1910 een wedstrijd gehouden onder de melkleveranciers van de fabriek. De zuivelconsulent voor Overijssel, de heer V.R.Y. Croesen, steunt dit initiatief, dat ten doel heeft tot een betere melkbehandeling en stalinrichting te komen. leder wil meedoen. Er worden prijzen in het vooruitzicht gesteld, waarvoor rijkssubsidie is verkregen. Het bestuur voegt daaraan eenzelfde bedrag toe. Alle deelnemers krijgen voorlichting over de melkverwerking en de stalinrichting. Al worden de kosten tot verbetering zo laag mogelijk gehouden, toch heeft niet iedereen de middelen om daartoe over te gaan. Enkele deelnemers vallen bij een eerste rondgang langs de bedrijven al af. Het blijkt dat op meerdere bedrijven nogal onhygiënisch te werk wordt gegaan, volgens het verslag van de deskundigen. Ze noemen: melken met vuile handen, de volle melkbussen in een warme, vervuilde en stinkende stal laten staan, het ontbreken van een goede mestafvoer, geen gierkelder, geen licht en lucht in de stallen. Bij een tweede rondgang wordt een aanzienlijke verbetering geconstateerd, maar niet bij allen. Niet ieder kan op korte termijn de bouw van een nieuwe stal of de verbetering van de oude bekostigen. Veel bedrijven vallen af en tenslotte komen dertien deelnemers in aanmerking voor een prijs. De eerste prijs gaat naar E.v.d. Velde; de tweede prijs is voor J. Meijer en J. Schutte; de derde prijs wordt toegekend aan J. Ranters. Van deze activiteiten blijkt een goede werking te zijn uitgegaan. Er treden veel verbeteringen op bij de boeren. Natuurlijk valt er over Hardenberg in 1910 en de jaren daaromheen nog veel meer te vertellen. Dat bewaren we voor een volgende keer. U moet de groeten hebben van het Oost-einde. Kijkt u maar!
607
De os verdrongen door het ijzeren ros (slot)
Jan H. Kompagnie
Samenvatting van de vorige afleveringen: In 1905 was het dan zover: Mariënberg, Bergentheim, Brucht, Hardenberg, Baaider, Loozen en Gramsbergen waren per spoor bereikbaar. Zes jaar eerder was de oprichting tot stand gekomen van de Noordoosterlocaalspoorweg-Maatschappij, die o.a. voor ontsluiting van Hardenberg en omgeving moest zorgdragen. In de jaren daaropvolgend werden de vele noodzakelijke procedures doorlopen en kon begonnen worden met de aanleg van de lijn. Achtereenvolgens werden in gebruik genomen de gedeeltes Zwolle-Ommen, Ommen-Harden berg en Hardenberg-Coevorden. In deze vierde en laatste aflevering wordt de laatste NOLS-aansluiting in Overijssel (die van Mariënberg naar Almelo) behandeld en wordt ook globaal de periode 1907-1987 in ogenschouw genomen. Verklaring van de afkortingen: NOLS = Noordoosterlocaalspoorweg-Maatschappij SS = Maatschappij tot exploitatie van StaatsSpoorwegen Minister(ie) van WHN = Minister(ie) van Waterstaat, Handel en Nijverheid Conflict over een veelaadplaats Die slachter Nijman uit Hardenberg maakt wat los met zijn brief van 5 augustus 1905 waarin hij vraagt om de aanleg van een veelaadplaats (ook veelading genoemd) op het station-Hardenberg. Nu gaat de onenigheid tussen de SS en de Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten. De SS zegt dat eerst afgewacht moet worden of gemelde behoefte nog bestaat als de gehele lijn is gereedgekomen. De Raad van Toezicht steunt het verzoek van Nijman, vanwege diens vele transporten van varkens (o.a. naar Vlissingen). Zo zou er wekelijks uit Zwolle kunnen worden aangevoerd 6 a 7 wagens, waaronder „twee wagens met dubbele bodem". Dat laatste is nu in Hardenberg niet mogelijk door het ontbreken van een veelading. Nijman zou hebben aangeboden op eigen kosten zo'n veelading te laten aanleggen maar de SS had dit geweigerd. Ook verhaalt de Raad van Toezicht van een andere handelaar die schapen verzendt via Wierden, dat zo'n 5 uur gaans van Hardenberg ligt. Maar de SS is van mening dat de waarschijnlijkheidsberekening van Nijman niet klopt, en wijst erop dat de lijn pas sedert 1 februari 1905 in gebruik is. Maar de Raad van Toezicht is onvermurwbaar en wil toch dat er een veelading aangelegd gaat worden en wacht een tekening hiervan in. Opnieuw weigert de SS, maar zij biedt wel een verplaatsbare veelading aan. Nu is de Raad van Toezicht het zat en wendt zich op 17 februari 1906 tot de Minister van WHN (de zaak speelt al een half jaar). Zij zet de aangelegenheid uiteen, betoogt dat de veelading slechts f 600,-kost en wijst de Minister erop dat artikel 43 van de concessie van 6 november 1899 de bevoegdheid aan de Minister geeft om de aanleg van een veelading dwingend voor te schrijven. Aan haar schrijven voegt de Raad van Toezicht een door haar gemaakte blauwtekening toe. De Minister gelast nu ten langen leste de SS onder verwijzing naar het eerder genoemde artikel 43 om de veelading inderdaad te maken. Op 12 juli 1906 biedt de SS een plan aan met een begroting voor een verhoogde veelading met een toegangsweg te Hardenberg waarmee de Raad van Toezicht en de Minister akkoord gaan. 608
Aansluiting op traject Mariënberg-Almelo De NOLS vraagt aan de Minister van WHN om de termijn waarbinnen de spoorlijn moet zijn voltooid, met drie jaar te verlengen. De Minister vraagt geprikkeld advies aan de Raad van Toezicht en legt de Raad de vraag voor of de vertragingen mogelijk zijn te wijten aan gebrek aan voortvarendheid of een gebrek aan beleid van de NOLS. Illustratief voor de gevoelens omtrent de voortgang van de werkzaamheden is wellicht een artikel in de Nieuwe Veendammer Courant van zaterdag 16 september 1905, waarin staat: „Zelden toch is er treuriger sukkelpartij geweest, dan de geschiedenis van de Noordooster ons te aanschouwen gaf". Over de aanleg van het baanvak Coevorden-Gasselternijveen wordt opgemerkt dat men dit „zoetjesaan in orde bracht, kalm, doodkalm". Al begin 1905 heeft de firma Van Roijen in Bergentheim zich tot de NOLS gewend met het verzoek om in genoemde plaats ook stukgoederenvervoer in plaats van alleen vervoer per wagonlading mogelijk te maken. Van Roijen wijst erop dat het station Hardenberg 11/2 uur van Bergentheim verwijderd is. Tevens stelt hij voor om het telegraafbureau open te stellen voor het publiek. De SS ziet hier de noodzaak niet van in. Van Roijen wendt zich dan in een brief van 22 maart tot de Minister van WHN. Weer refereert de firma aan de voorwaarde, gesteld bij inschrijving tot deelneming in het maatschappelijk kapitaal, namelijk dat Bergentheim een station en geen halte zou worden. Nu is, volgens Van Roijen, Bergentheim een station met haltedienst. Wil men aan de wensen van de verveningsfirma tegemoet komen dan is er een verbouwing nodig door de SS van het stationsgebouw. Vanaf de perron zijde gezien wordt de rechterzijde van het gebouw nu op eenzelfde wijze opgetrokken als de reeds bestaande linkerzijde. Er worden een kantoorruimte, een vestibule en een houten loods bijgebouwd. De SS heeft toegezegd dat na de verbouwing tot openstelling van het vervoer van stukgoederen zal worden overgegaan. De Raad van Toezicht adviseert, na enige dwang in deze van de kant van de grootste belanghebbende bij de uitbreiding, namelijk de Turfstrooiselfabriek (Van Roijen dus), om al voor het gereedkomen van de verbouwing het station open te stellen voor dit vervoer. Op de aandeelhoudersvergadering van 1905 wordt directeur M.E.H. Breuning herbenoemd voor een periode van drie jaar. En begin 1906 wendt het College van Burgemeester & Wethouders van Stad-Hardenberg zich in een schrijven tot de Minister van WHN waarin deze wordt verzocht om een onderzoek af te wachten naar de mogelijkheden om te komen tot een spoorwegverbinding tussen de plaatsen Berlijn-Hannover-Neuenhaus-Hardenberg-Amsterdam. Hardenberg ziet wel wat in zo'n verbinding, omdat, zo schrijft ze, „onze Gemeente zeer in bloei zoude toenemen". De NOLS, door de Minister om advies gevraagd, meldt evenwel dat als er al een dergelijke verbinding tot stand zou komen, deze dan bij Mariënberg en niet bij Hardenberg zou worden geconstrueerd. Het voorgenomen plan verdwijnt ten gunste van de aansluiting via Coevorden op het net van de Bentheimer Kreisbahn, enkele jaren later. De SS vraagt op 26 maart 1906 aan de NOLS om ervoor zorg te dragen dat er in Mariënberg, langs het 4e spoor, een 3e perron komt, „opdat er gelegenheid zy wanneer een trein tot vertrek naar Almelo gereed staat, ook een trein uit Almelo binnen te laten". Zo kunnen er dan drie personentreinen worden toegelaten. De NOLS maakt geen bezwaar, evenmin als de 5e Directie van de Rijkswaterstaat en 609
de Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten. De Minister gaat eveneens met het voorstel akkoord. Ook wordt in Mariënberg nu een dubbele woning voor ploegpersoneel gebouwd. Tevens wordt er geld vrijgemaakt voor teer-, carbolineum- en verfwerk aan de gebouwen op het station Mariënberg alsmede voor het plaatsen van nog zeven stuks houten lantaarnpalen op ditzelfde station. Op 18 september 1906 wordt de vergunning afgegeven voor opening van de lijn Mariënberg-Geerdijk-Vrooms-hoop-De Punt-Vriezenveen-Almelo. Deze opening geschiedt op 1 oktober 1906 waarmee het Overijsselse deel van de Noordoosterlocaalspoorweg geheel in exploitatie is genomen. Globaal overzicht van de periode 1907-1987 Het verhaal van de aanleg van de Noordoosterlocaalspoorweg op Overijssels grondgebied is hiermee aan zijn eind gekomen. Om evenwel een bruggetje te slaan van toen naar nu volgen hierbij nog enkel memorabele zaken uit de geschiedenis van de spoorlijn. In 1910 is de Noordoosterlocaalspoorweg klaar, jaren later dan gepland, hetgeen o.a. te wijten is aan de problemen die speelden met de onteigeningen van gronden die soms zelfs door de rechtbanken van Groningen, Winschoten en Almelo afgedwongen moesten worden. Op de aandeelhoudersvergaderingen wordt telkens weer gevraagd om een afzonderlijke 2e klasse-wachtkamer in Hardenberg (vanwege „het drukke personenvervoer", want station Hardenberg „behoort tot een van de druksten", volgens aandeelhouder Weitkamp). Behalve hierom vraagt aandeelhouder Zwijse ook met vaste regelmaat om uitkering van een hoger dividend. Een geregeld terugkerend punt op die aandeelhoudersvergaderingen zijn ook verzoeken om wijzigingen van de dienstregeling. Er wordt hier en daar wat bijgebouwd en ook gesloopt. In 1928 610
heeft Stad-Hardenberg een conflict met de NOLS overde heffing van wegenbelasting die de gemeente aan de NOLS oplegt. De stopplaats Brucht wordt in 1927 opgeheven en die te Baaider/ Radewijk in 1933. Vanaf 1975 is er geen reizigersvervoer meer mogelijk vanaf station Bergentheim. In 1918 was overeengekomen dat de SS een vast bedrag van f 415.000,- per iaar aan de NOLS betaalt voor welk bedrag de SS de lijn exploiteert. Bovendien zal de NOLS 15% ontvangen van hetgeen de SS meer zal ontvangen dan f 15,per dagkilometer Zodoende krijgen de aandeelhouders een nagenoeg gegaran-deerd dividend van 4½% . De SS lijdt verlies bij deze overeenkomst. Zo zijn de inkomsten van 1937 slechts f 11,- per dagkilometer. Dit is de reden 'waarom de Minister van het contract af wil hetgeen uiteindelijk resulteert in de ontbinding van het exploitatiecontract per 1 januari 1938 op welke datum tegelijkertijd de NV "Nederlandsche Spoorwegen" wordt opgericht. Dan wordt ook de exploitatie van de lijnen, na de opheffing van de NOLS en de SS, overgenomen door de "Nederlandse Spoorwegen". Na de Tweede Wereldoorlog wordt het oorspronkelijke traject drastisch ingekort. De interesse voor juist deze spoorlijn wordt een aantal jaren later bij de auteur van dit artikel gewekt. Gezeten in het piepende zwart-ijzeren fietsstoeltje dat bevestigd is aan het stuur van zijn vaders fiets maakt hij regelmatig de tocht van Vroomshoop naar Bergentheim alwaar zijn grootouders wonen. Naast de rood-glimmende bussen van de firma Meinderink in Beerzerveld en de speeltuin achter het station in Mariënberg is de grootste sensatie toch de aanblik van soms wel twee treinen die deemoedig staan te wachten op het station van Mariënberg. Elk ogenblik kunnen ze vertrekken om hun verkenning van de wijde wereld voort te zetten. Links, onder de snelweg door, verdwijnen de rails die naar Almelo en Zwolle voeren. Reizigersvervoer vindt in deze periode dan
611 alleen tekst bij foto: Het station plm. 1929 met versch illende passag iers die op
de trein staan te wacht en.
nog plaats op het traject Zwolle-Emmen, het traject dat onlangs is gemoderniseerd. Geraadpleegde bronnen die alle berusten bij de Tweede Afdeling van Het Algemeen Rijksarchief: - Archief Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid (1877-1906), afdeling Spoorwegen, dossier 57-NOLS, inventarisnummers 1265-1288 (met bijbehorende klappers en indices van de afdeling Spoorwegen) en inventarisnummer 1362 - Archief Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid (1906-1927), afdeling Spoorwegen, dossier 57-NOLS, inventarisnummers 1992-1995 (met bijbehorende klappers en indices van de afdeling Spoorwegen) - Archief Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid, afdeling Bestekken Spoorwegen (1860-1937), inventarisnummers 190-193 - Archief van de Noordoosterlocaalspoorweg-Maatschappij (1898-1938), met hiaten - Archief van de Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten (1860-1920), met hiaten - Documentatie Spoorwegen, doos 32 - Collectie Van Beresteyn, inventarisnummer 1008 *Ook is ter afronding van het onderzoek het oud archief van de gemeente Stad-Hardenberg geraadpleegd. Essentiële, nog niet bekende informatie, is hieruit niet verkregen. De in het archief aangetroffen bescheiden hebben voornamelijk betrekking op de deelneming in het kapitaal door Stad-Hardenberg voor een bedrag van f 12.500,- en op de plaats waar het station moest komen, een plaats die eerder al was aangewezen als gemeentelijke begraafplaats. Geraadpleegde literatuur: - J.H. Jonckers Nieboer, Geschiedenis der Nederlandsche Spoorwegen, 1832-1938. Rotterdam, 1938. - J.W. Sluiter, Beknopt overzicht van de Nederlandse Spoor- en Tramwegbedrijven. Leiden, 1961. - H. Waldorp, Onze Stoomlocomotieven in woord en beeld. 7e dr. Alkmaar, 1986. - C. Lina, „Hardenberg in de tijd van de doleantie", in „Rondom den Herdenbergh", '87 4/5. - Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 1905. - H. de Boer, „De Noordoosterlocaalspoorweg-Maatschappij en Eduard Cuypers". In „Op de rails", 48e jrg 1980-4. - J.G.C, van de Meene, R. Ankersmit, S. Eftens, „De Noordoosterlocaalspoorweg-Maatschappij" (met Beknopt overzicht van de lijnen). In „Op de rails", 1987-5,1987-10, 1987-11. - „Toelichting bij de platen". In „Het Huis Oud & Nieuw", jrg 1914, p 25-31. - J.R. Seinen, G. de Wit, Stap voor stap langs de Vecht-Gramsbergen Hardenberg. De Krim/Hardenberg, 1985. Met dank aan Eric R. Ooijevaar voor zijn waardevolle adviezen en aan verschillende medewerkers van het gemeentehuis van Hardenberg voor hun bereidwillige medewerking.
De „Jodenmeesters" van de Israëlitische gemeente van Harden berg G. Brandorff Tot 1943 heeft Hardenberg een functionerende Israëlitische gemeente, een kille (Joodse gemeente met eigen begraafplaats) gehad, die door moorddadige vervolgingen in de laatste wereldoorlog geheel werd uitgeroeid. In 1803 wordt de kille te Hardenberg voor het eerst als een soort huisgemeente genoemd. Het gebied van de Israëlitische gemeente omvatte Stad- en Ambt-Hardenberg en Gramsbergen. In een uitgave uit 1841 van het „Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden" (1) wordt de situatie als volgt weergegeven: „De Israëlieten, van welke men (in de stad Hardenberg) een twintigtal aantreft, hebben eene bijkerk, welke tot de ringsynagoge van Deventer behoort". Over Ambt-Hardenberg staat er het volgende vermeld: „De 12 Israëlieten, welke men er heeft, behoren tot de bijkerk van Hardenberg" en over Gramsbergen: „De 6 zich alhier bevindende Israëlieten behoren tot de ringsynagoge van Deventer". 612
Gebaseerd op schaarse aanwijzingen in de literatuur en archiefmateriaal én gesprekken met (oud)inwoners van Hardenberg zal in dit artikel geprobeerd worden een beeld te schetsen van een stuk Joods leven in Hardenberg. Hoofdzakelijk zal de aandacht zich richten op een aantal „Jodenmeesters" van de kille Hardenberg. Aan de funktie van „Jodenmeester" (Chazzen-Rebbe-Sjouchet) was een relatief gering honorarium verbonden: „te veel om van te sterven", schrijft H. Beem (2). Het was een moeilijk ambt; officieel was deze ambtsdrager godsdienstonderwijzer (populair jodenmeester) en daarmede tevens op plaatselijk niveau de enige en hoogste vertegenwoordiger van de Joodse geestelijkheid. Zo stond hij op één lijn als rebbe naast de dominee en pastoor. De jodenmeester was daarnaast ook voorzanger (Chazzen) in de synagogale diensten en ritueel slachter (sjouchet). Een aantal Chazzen-Rebbe-Sjouchet's, die in Hardenberg dienst deden, zullen nu de revue passeren; het rijtje is echter niet volledig. Tot 25 september 1850 was Abraham Ginsberg (3) jodenmeester in Hardenberg. Hij woonde in de Voorstraat. Hij werd in 1778 in Lübbecke (koninkrijk Pruissen) geboren. Hij was getrouwd met Carolina Addisheim, die in 1789 in het koninkrijk Hannover werd geboren. Op de al genoemde datum vertrok het echtpaar naar Denekamp. De opvolger van A. Ginsberg werd waarschijnlijk David IsaakSabu-lewsky (4). Na korte tijd vertrok deze echter naar Bentheim om aldaar als privéle-raar en voorzanger werkzaam te zijn. Maar ook in Bentheim bleef Sabulewsky niet lang. Zijn kennis en kunde werd in 1856 door een opperrabbijn en bestuurder van de Israëlitische gemeente te Bentheim getoetst. Vervolgens werd hem aangeraden zo gauw als mogelijk af te reizen wegens gebleken ongeschiktheid voor zijn ambt... In 1854 verhaalt het jaarverslag van Stad Hardenberg (5) over de situatie van de Israëlitische gemeente als volgt: „De Israëlieten hebben alhier een synagoge welke zeer bouwvallig is en in de loop van 1855, zoo de middelen zulks toelaten, door een nieuwe, op dezelfde plaats zal worden vervangen". Het jaarverslag van 1855 (5) geeft aan dat „de Israëlieten in de loop van 1855 een nieuwe synagoge hebben ontvangen; welke hoofdzakelijk uit de opbrengst van vrijwillige inschrijvingen in het Oosteinde der stad is gebouwd geworden en op den 7 December door den Opper-Rabbijn Fraenkel van Zwolle plegtig is ingewijd". Dit plechtig gebeuren viel binnen de ambtstermijn van de Jodenmeester Saul Eleazer Polake (3) uit Amsterdam, die vanaf 25 november 1853 in Hardenberg werkzaam was als „wetleezer". Hij werd op 30 april 1823 in Amsterdam geboren. Voor deze ongetrouwde jongeman, die waarschijnlijk in de Voorstraat woonde, was Hardenberg vermoedelijk de eerste kille, waar hij in dienst was. Op 15 april 1858 verliet hij Hardenberg en vertrok naar „Loghem in Gelderland". Tijdens zijn ambtsperiode verkreeg Hardenberg vermoedelijk de erkenning als zelfstandige kille, los van de ringsynagoge Deventer. De opvolger van S.E. Polak werd de eveneens ongetrouwde Joseph Wetschrijver (3), geboren in 1859 naar Groningen. Het bevolkingsregister geeft als zijn beroep „onderwijzer" aan. Pas in december 1861 verschijnt in het bevolkingsregister van Stad Hardenberg weer een „onderwijzer", nl. Hartog Italië (3) uit Meppel. Hij werd in 1842 in Meppel geboren. Ook hij gaat in de kost aan de Voorstraat, waarschijnlijk bij een Joodse inwoner van Hardenberg, zoals ook de andere jodenmeesters vóór en na hem. Op 1 maart 1864 vertrok Hartog Italië naar Borne. 613
In 1859 wonen 92 Joden in Stad- en Ambt-Hardenberg en in 1860 had Hardenberg 110 Joodse inwoners. In 1876 vermeldt het jaarverslag (5) van Stad Hardenberg voor het eerst dat de groeiende kille een „voorzanger of onderwijzer" in dienst heeft, terwijl dit aanwijsbaar al vanaf ongeveer 1850 het geval was. Op 19 januari 1903 werd weer een nieuwe synagoge in gebruik genomen (afgebroken op 3 juni 1980). Rond deze tijd was Izaak Bosch (6) jodenmeester of rabbi in Hardenberg. Hij was een veelzijdig en belezen man en mede-oprichter (naast Jonas Bromet, Jos de Bruin en Joseph Roos) van het liberaal gekleurde Hardenbergse weekblad „De Vechtstreek". Izaak Bosch woonde aan de Voorstraat in het huis waar de gezusters H. en G. Meijer een mutsen- en manufacturenzaak hadden. Hij verhuisde later naar Almelo en werkte als redacteur van „Hilarius' Courant", het latere „Dagblad van het Oosten". In zijn ambtsperiode viel een duidelijke afname van het aantal Joodse inwoners van Hardenberg te constateren, die te verklaren valt door de vaak economisch gemotiveerde trek naar grote steden van Overijssel en naar Amsterdam. Hierdoor telde de Israëlitische gemeente van Hardenberg in 1914 met inbegrip van vrouwen en kinderen nog ongeveer 80 leden. In 1942, kort vóór de deportatie en jodenmoord in de bezettingstijd, slinkt het aantal tot 41 Joodse inwoners, die op 13 adressen woonachtig zijn. De definitief laatste „chazzen-rebbe-sjouchet" in dienst van de kille te Hardenberg was Alexander Granaada (7-10). Hij werd geboren op 18 december 1885 in Amsterdam. Hij bezocht het seminarium van de Israëlitische gemeente te Amsterdam (rabbijnenseminarium). Na zijn examina was hij bevoegd tot het geven van godsdienstles met betrekking tot de „Thora" en de boeken („de Tenach"). Boven614
dien was hij gerechtigd voor te gaan tijdens de godsdienstoefeningen en te fungeren als voorzanger. Daarnaast had hij natuurlijk ook de bevoegdheid tot het „kosher" slachten en het toezicht daarop. Op 1 augustus 1907 begon Alexander Granaada, nog ongetrouwd, zijn werk in de Israëlitische gemeente Hardenberg. Voordien was hij joden meester in Smilde geweest. Hij was kostganger bij de vervenersfamilie Roos in Heemse en van augustus 1909 tot februari 1910 bij slager Liepman Leman aan de Voorstraat in de stad Hardenberg. Daarna ging hij weer bij de familie Roos wonen; tot hij op 27 juni naar Appingedam vertrok om daar de nieuwe „chazzen-rebbe-sjouchet" te worden. Vervolgens werkte hij in Leeuwarden. Intussen was A. Granaada gaan trouwen met Regina Wijnberg (geb. 13 dec. 1879 te Sleen, overl. 23 maart 1949 te Groningen). In de jaren 1921 /22 verliet Granaada het vak van jodenmeester en opende een eigen zaak in Amsterdam. Zijn in 1917 te Leeuwarden geboren zoon J. Granaada (nu rustend arts te Hoogeveen) herinnert zich dat het gezin toen hij ongeveer vijf jaar oud was van Leeuwarden naar Amsterdam vertrok. Tijdens de bezettingsjaren zat het echtpaar Granaada-Wijnberg ondergedoken in een klein dorpje vlak bij Brussel en overleefde zó de oorlog. A. Granaada overleed op 28 mei 1959 in Groningen, nadat hij in 1945 eerst weer voorganger werd van de gedecimeerde kille van Leeuwarden en later als voorzanger fungeerde in Groningen. Na het vertrek van Alexander Granaada werd de Israëlitische gemeente alleen nog gepresenteerd door de bestuurder (de parnes) Isaak Frank, die een manufac-turenzaak aan het Oostëinde had en die dit ambt 60 jaar lang vervulde! Daarnaast vormde Emanuel de Bruin, die 70 jaar lang vanaf z'n dertiende jaar koster (sjam-mes) van de Israëlitische gemeente was, het gezicht van de kille. Emanuel de Bruin was handelaar in kalveren en jonge geiten en men zag hem vaak met z'n hondekar door Hardenberg rijden. Hij ontving ter gelegenheid van zijn 70-jarig ambtsjubileum een koninklijke onderscheiding. De taken van de jodenmeester werden na 1910 waargenomen door jodenmees-ters van een naburige kille. Rond het jaar 1930 kwam David Cohen (11). Cohen was zowel aan de Israëlitische gemeente te Ommen als aan die van Avereest verbonden. Maar hij gaf ook in Hardenberg godsdienstles, ging wel eens voor in de synagogale diensten en zag toe op het kosjere slachten bij Joodse slagers. Vaak zag men hem op de fiets vanuit Ommen of Dedemsvaart Hardenberg binnenrijden. Een keer per jaar ging de opperrabbijn van Overijssel, Samuel Juda Hirsch (1872-1941) voor in een synagogale dienst te Hardenberg (11 en 12). S.J. Hirsch was een goed en boeiend spreker, waardoor de synagoge steeds vol liep als hij voorging. Na 1945 kwam het Joodse leven in Hardenberg niet meer op gang - het was immers niet mogelijk, omdat vrijwel alle leden van de kille Hardenberg omgekomen waren in de gaskamers. Wat blijft is de herinnering... en deze moet blijven! De Thora omvat de eerste vijf boeken van de Hebreeuwse bijbel (het Oude Testament). In de loop van het jaar wordt in de synagoge de hele thora op melodie gelezen. Behalve uit de Thora bestaat de Hebreeuwse bijbel, de Tenach, uit de profeten boeken (Neviiemj en overige geschriften (Ketoeviemj waaruit gedeelten in de synagoge worden gelezen. 615
Emanuel de Bruin, koster van de Israëlitische gemeente, tevens veehandelaar. Een wel zeer zeldzaam jubileum vierde de heer E.L de Bruin te Hardenberg de vorige week. Zeventig jaren lang heeft hij de functie van koster bij de Israëlitische gemeente op de meest lofwaardige wijze vervuld; als dertienjarige knaap begon hij die taak terwijl hij thans den gezegenden leeftijd van 83 jaar bereikt heeft.
616
Bronnen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
AJ. v.d. Aa: Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, Gorinchem 1841. Hartog Beem: De verdwenen mediene, Amsterdam. Bevolkingsregisters van Stad Hardenberg 1830-1870, archief gem. Hardenberg. Arno Piechorowski: Beitrage zur Geschichte der Juden in der Grafschaft Bentheim, Heimatverein Grafschaft Bentheim 1982. Ineke Poiez-Heus: De Joodse Gemeenschap van Hardenberg (ongepubliceerd werkstuk). G. Kuipers: Hardenberg en de Hardenbergers omstreeks 1900, in „Rondom den Herdenbergh" 1985 no. 1 en 2. Bevolkingsregister van Ambt Hardenberg 1900-1910, archief gemeente Hardenberg. Bevolkingsregister van Stad Hardenberg 1900-1910, archief gemeente Hardenberg. Gesprekken met de heer J. Granaada, rustend arts te Hoogeveen, in 1988. A. Harms-Levison: Aantekeningen over Joods leven in Hardenberg (een artikel in „Het Dagblad Noordoosten" 14-4-1984.) „De darde klokke", uutgave van de gemienschap van Oll Ommer, nr. 53 (1984) Jaap Hagedoorn, „Trouwe Herder van Overijssel" onder redactie van J. van Gelderen. Fragmenten Joods leven in Zwolle en omgeving, IJsselacademie 1985. D.M. Bromet, Australië (brief aan de auteur d.d. 5-12-1988).
Ommensche oft Hardenberghsche Slacht in 1622
c. Lina
Inleiding Het leven op het platteland van Overijssel tijdens de tachtigjarige oorlog kan men niet bepaald aangenaam noemen. Niet alleen dat de bevolking zware belastingen opgelegd worden, elk ogenblik kan een roofzuchtige troep soldaten opdoemen die aan het brandschatten gaat, wegens het uitblijven van soldij. Benden afgedankte of gedeserteerde soldaten stropen plunderend het platteland af. Geen wonder dat Paul Blancvoort, de schout van het kerspel Hardenberg, in 1571 aan de Schepenen en Raaden van Hardenbergh om twee instructeurs vraagt, twee schutters om de kerspelboeren in de wapenhandel te oefenen, hetgeen wordt toegestaan. Door deze stadsschutters worden voortaan de boeren en de burgerij „geoeffent in de kunst des oorloghs". Dat gebeurde op de Doelen, waar men leert schieten op een doelwit. Vandaar dat we nu nog in de stad een Hoge Doelen en Lage Doelen hebben. Hoewel Hardenberg volgens een overeenkomst uit het jaar 1518, evenals Enschede, Ommen, Ootmarsum, Delden en Goor, de stadsmuren moet afbreken, blijven ze „ten Hardenberghe omtrent halver hoogte staende". De bewering als zouden de volijverige Drentekers in 1523 de rest van de muren tot de grond toe gesloopt hebben, lijkt niet geheel in overeenstemming met de werkelijkheid. Wij weten uit de „Protocollen van Gerichtszaeken" van Hardenberg dat er in 1552 nog sprake is van een huijs binnen den Hardenbergh tegens onse stadthuijs over, Oeswerdt an der Porten op den muijr staende". In 1573 is er nog sprake in diezelfde protocollen van een huijs ende stede, belegen op der Stadmuijr", terwijl Bernt Hamhuijs in 1574 honderd daalder betaalt „Op dat huijs staende bij der Borchgravenbrugge" (de brug over de stadsgracht). Ook is er een vermelding uit die jaren over een „hoff achter uijt den Stadgraven". De overblijfselen van de stadsmuren vormden blijkbaar een stevig fundament om huizen op te bouwen. Bij gevaar vindt nog menigeen van buiten een toevlucht achter die muren, poorten en gracht van de stad, maar anderen zoeken liever een schuilplaats in het voor 617
vreemden ontoegankelijke drassige veen. Het heeft er overigens veel van weg dat men tegen het eind van de zestiende eeuw van het Overijsselse platteland een land van verschroeide aarde wil maken. Op een snikhete junidag van het jaar 1580 worden de Hardenbergers opgeschrikt door de komst van een Spaans leger, dat dadelijk de gehele biervoorraad van het Stedeke requireert. Met lede ogen ziet men hoe de tonnen gerstenat naar het Spaanse kamp gerold worden en hoe het kostelijke bier in Spaanse kelen verdwijnt, voordat de strijd op de Hardenbergse heide tegen de dorstige en vermoeide Staatse troepen van Hohenlo begint. Die strijd loopt niet goed af voor de mannen van Hohenlo. Ze worden verslagen en we merken dat dit een achteruitgang voor Hardenberg betekent.
Fragment van de strijd op de Hardenbergse Heide in 1580. 618
In 1585 wordt een bijdrage voor het onderhoud van de garnizoenen te Deventer gevraagd. Het verarmde stadje Hardenberg houdt de boot netjes af. Het voelt de hete adem van de Spanjaarden in de nek. Vanuit Oldenzaal controleren en beheersen de Spanjaarden de omgeving en leggen die schatting op. Daarom lezen we in de boeken: Dat stedeke Hardenbergh plach te geven te 48 dagen vierenveertig gulden en twee stuiver; is nu verwuestet; ergo is de bijdrage nihil. Gramsbergen plach te geven 12 gulden en 12 stuiver nu nihil. Datzelfde geldt ook voor de andere stedekens in Overijssel: Almelo, Delden en Goor zijn verbrand. In 't kerspel Ommen en Dalfsen zijn „veele bourschappen geheel verloopen". In het kerspel Hardenberg ligt één op de zeven hofsteden verlaten in 1601. Het aantal belastingplichtige huijslieden is er gedaald tot 143, een teruggang van 30 gezinnen. Menige boerderij is door oorlogshandeling verwoest. In 1609 is er een adempauze in de vreselijke oorlog. Het Twaalfjarig Bestand brengt enige rust in onze streek.
De strijd ontbrandt Na twaalf jaren van betrekkelijke rust tijdens het bestand wordt de oorlog in 1621 hervat. Grol, Oldenzaal en Lingen zijn nog steeds in Spaanse handen en oefenen invloed uit op hun omgeving. De knappe Spaanse veldheer Spinola doet een aanval op Bergen op Zoom. Deze vesting vervult een sleutelpositie in de verdediging van de Nederlanden. Om de overmacht van Spaanse troepen te weerstaan, huren de Staten Generaal een avonturieren legeraanvoerder, de graaf van Mans-feld, met zijn achtduizend man voetvolk en zijn zesduizend ruiters. Deze worden van wapenen voorzien om Bergen op Zoom te ontzetten. Dat gelukt. De Spanjaarden breken het beleg op en trekken „in wanordre" naar Antwerpen en verder langs een zuidelijke route in de richting van Maastricht. Om toch maar dicht bij hun ruiters te kunnen blijven, werpt het Spaanse voetvolk „het Halsgeweer" af, want Van Mansfeld zit hen vlak op de hielen. Zijn tamelijk tuchte619
Het aanzien van de grote veldheer heeft een deuk gekregen na die smadelijke aftocht. „Die schande denckt hij weer op Vriesland te verhalen, Hij send zijn krijgers heen, om buijt daer uijt te halen." Een Spaanse legerafdeling in Goch, niet ver van Kleef, vertrekt op 15 september 1622 uit deze legerplaats met 800 man voetvolk (16 vaendels) en 70 ruiters (twee cornetten te peerde). Ze voeren twee stukken geschut met zich mee en een trein van wagens met munitie en proviand. Het heeft er alle schijn van dat ze in de richting van Venlo zullen gaan om in het Zuiden de Staatse troepen het hoofd te bieden, maar bij Wesel trekken ze haastig over de Rijn in de richting van Grol, door Twente, langs Oldenzaal naar het Noorden. Geplunderd wordt er niet, omdat dit gebied onder Spaanse „contributie" staat, maar de huijslieden zijn er niet gerust op wat hun te wachten staat wanneer dit legertje terugkomt. Zal het dan nog „in disciplijn" gehouden kunnen worden? Beter kun je het schamele bezit maar zo veilig mogelijk wegbergen. Ook bij Hardenberg slaat in die septembermaand de huyslieden de schrik om het hart als ze de Spanjaarden voorbij zien trekken over de heide. Sommigen brengen alvast „haer gereetste en beste meubelen" naar de stad, anderen trekken met hun schapen naar een moeilijk bereikbare plaats. Maar de Spanjaarden verdwijnen over de heide „nemende haren wech over Ommern" om naar het hart van Friesland te trekken. Er gaan boodschappers naar Deventer en vandaar wordt het bericht van de inval verder gebracht naar Schenkenschans, waar Prins Maurits in die dagen zijn hoofdkwartier heeft.
Schenkenschans, 1622. Een Italiaans edelman, die het boek van zijn landgenoot Guicciardini over de Nederlanden gelezen heeft en een reis door ons land maakt, is in die dagen juist de gast van Prins Maurits. In zijn dagboek beschrijft hij Maurits als een man die scherp is van vernuft, weinig spreekt, nooit lacht, hoewel hij zeer voorkomend met de mensen omgaat, zij het met een wat stuurse majesteit. Tijdens de maaltijd wordt Frans gesproken en het is opvallend hoeveel eerbied ieder toont voor Maurits, tot zijn broer Frederik Hendrik toe. Daarbij valt ook op dat de stadhouder niet gediend is van vleierij, leder moet openhartig zijn mening zeggen, ook al staat die lijnrecht tegenover de opvattingen van de Prins. Wie hem naar de mond praat, wordt het zwijgen opgelegd. Verder schrijft de Italiaan over Schenkenschans, wat hij een bijna onneembare vesting acht, en over de discipline in het prinselijke leger, waar 621
hij veel lof over heeft. Tot zijn verbazing is de beloning van de soldaten niet hoog. Een voetknecht ontvangt twee gulden per week en een ruiter acht daalders. Maar de soldij wordt stipt op tijd uitbetaald en de soldaten weten dat Maurits nooit zijn troepen nodeloos zal blootstellen aan gevaar. Als de boodschapper uit Deventer komt met het bericht van de inval in Overijssel, mogelijk in de richting van Friesland, gaat Maurits met zijn staf in beraad. Besloten wordt in allerijl 18 vaandels voetvolk te sturen (900 man) en daarbij 9 cornetten te peerde (325 ruiters). De leiding van de expeditie wordt opgedragen aan overste Smeltsing. Hij moet ervoor zorgen dat de Spanjaarden „de Friese kaas niet te dik zullen snijden". Daar zorgen de Friezen trouwens zelf voor, tot grote teleurstelling van de Spaanse troepen. Deze hadden bij hun vertrek in Goch ten gehore gekregen dat ze op hun rooftocht weinig tegenstand hadden te duchten want de verdediging van Friesland was in handen van een gewapende boerenwacht en die zou gemakkelijk te verslaan zijn. Maar de Friezen hebben „tot bewaringhe van de frontieren van Vrieslandt" een goed geoefend verdedigingslegertje onder hopman Bootsma tot Wolvega en
De Friezen hadden begrepen dat de Spanjaarden „om gheen turfquamen". Turf was een belangrijke inkomstenbron voor Friesland. Op deze afbeelding uit 1618 ziet men hoe op de voorgrond de baggerman het laagveen opdiept uit het water. Een man en een vrouw treden het opgebrachte veen met plankjes onder de voeten (treeborden). Links van hen snijdt de turfsteker de turven in de goede vorm. Op de achtergrond worden de turven te drogen gezet. Het vervoer ging per schip. In manden wordt de turf aan boord gebracht.
hopman Eissinga tot Bexterwaeg, en dat voegt zich ijlings bij de mannen van capitain Donia op 't Heeren Veen. De huijslieden van 't Heeren Veen hebben al lang door dat deze Spanjaarden „om gheen turf quamen" en hebben in haast een redout, een kleine schans, versterkt. Van hieruit beheerst men de enige goede weg door het veen naar Friesland. Als de Spanjaarden, geholpen door gidsen en overlopers, de versterking gewaar worden, besluiten ze daar een „furieuse" aanval op te doen, menend op die manier de boeren gemakkelijk te kunnen verdrijven, maar dat valt tegen, de aanval wordt afgeslagen. 622
Een tweede aanval zet aarzelend in en verloopt, want „de Spanjaarden, krijg-hende kondtschap dat in grooter diligentie (voortvarendheid) Statevolck te voet en te peerde in aantoght is, met ongeveer 500 musquettiers uijt Zutphen, Deventer en Swol", besluiten tot een overhaaste terugtocht. Of kwam het, volgens een kroniekschrijver, omdat de Spaanse troepen bang waren dat ze Fries moesten leren? In ieder geval trekt men weg in Zuid-Oostelijke richting, wellicht met de gedachte aan een terugtocht over Veenebrugge in de richting van Lingen, want de Staatsen naderen vanuit het Zuid-Westen. Maar ze hebben buiten de ruiters van Prins Maurits gerekend. De Spanjaarden, „hebbende haer schoenen met hasevet ghesmeert om also naar Lingen te springen", bemerken wanneer ze bij Hardenberg gekomen zijn, dat de weg naar het Oosten afgegrendeld is. Op de vroege septembermorgen ontbrandt op de Hardenbergse Heide een voorpostengevecht. De Spaanse ruiters, die sterk in de
minderheid zijn, worden die morgen onthaald op „een ontbijt bestaende uijt blau boonen". Nu de weg naar Lingen afgesloten blijkt, vluchten ze naar alle kant, tot verbijstering van hun eigen voetvolk op de heide. „Het voetvolck dit siende vreesde dat dese Staten ruijters haer in 't vaerwater wesen souden, soo hebben sij met aller-haest haer begheven in 't dorp Ommen, ende dadelick de kerck ingenomen om haertediffenderen (verdedigen). De achterhoede „moet tol gheven, een van hare capiteijns is in den loop gebleven". Velen, zo vertelt een anonieme kroniekschrijver, zijn „op den wegh doodt gebleven". De paarden voor de twee stukken geschut worden opgejaagd met zweepslagen en geschreeuw, om ze langs de mulle zandwegen mee te krijgen naar Ommen. Wagens worden achtergelaten, bomen worden omgehouwen om de weg te versperren voor de achtervolgers. In Ommen aangekomen wordt het kerkhof „in haest soo veel beschanst als de tijdt lijden konde". De achterhoede van de Spanjaarden wordt hevig bestookt, ook door de kerspelboeren van Ommen en 623
Hardenberg: „ende schoten zeer vreeselick op malkandere, also datter veel in 't voetsant raekten. Korts daerna quamen de huijslieden van 't Heeren Veen, de Friezen uit Wolvega en Bexterwaeg" en ook troepen van overste Smeltsing. De Friezen willen dadelijk „procederen" met de „kerckmeesters". Ze willen de kerk bestormen maar overste Smeltsing houdt hen daarvan af. Hij wil zijn mannen niet „teghen sulcke struijckrovers hasarderen (wagen) en daermede de goeden naem ende faem van goede krijghsordre der Hoogh Moghende Heeren Staten besmetten". De Spaanse manschappen brengen hun geschut in stelling, maar na enkele salvo's van het kanonvuur worden ze zo hevig bestookt door de muskettiers, dat ze zich ijlings terugtrekken in het kerkgebouw. Enkele overlopers weten het kerkgebouw te ontvluchten. „Eenighe zijn over komen lopen, de onse wel denckende dat het Spions waren, hebben se een lont om het hooft gewoelt, ende deden haer alles zegghen wat se wisten, daer uijt verstaende dat sij, op het vlacke komende, haer een teijcken doen zoude hoe sterck dat des Prinsen volck was en dat se de naeste bij ghelegen Garnisoenen de weet zoude doen" hoe de zaken ervoor stonden. Nadat ze drie dagen ondervraagd zijn, worden ze teruggestuurd naar de kerk, „het was haer lief ofte leet, werden van haer eighen volck doodtgeschoten". ■
Terechtstelling van overlopers door musquettiers.
J. Callot
De belegeraars van de kerk nemen aan, dat enkele weggevluchte ruiters „nu wel haest tot Lingen, Grol ende Oldenseel tijdinghe gebracht moeten hebben in wat staet dat se hare medebroeders ghelaten hebben". Er gaan geruchten dat de bode van Goor grote Spaanse troepenverplaatsingen gezien zou hebben omtrent Goor „die tot gheen andere intentie zijn uijtgetrokken als om de troepen in het marckt-vleck Ommen te fortificeren (versterken) om in middelertijdt Koevoorden te benauwen of te belegeren". Dit bericht blijkt uit de lucht gegrepen te zijn, evenals het verhaal dat een ontzettingsleger de Rijn en de IJssel afkwam. Na een week van bezetting verlaten enkele Spaanse soldaten met opgestoken hoeden de kerk ten teken dat ze „parlementeren willen om een goede capitulatie te maecken". De kerspelboeren en de Friezen zijn daar niet voor te vinden en kunnen op de krijchsraet geen begrip opbrengen voor het standpunt van overste Smeltsing die 624
wil onderhandelen. Voor dit gespuis „het hun boose intentie (bedoeling), van haere onbehoorlijcke ghemeene roof ende brandt, wechvoeringh van menschen ende anders", moet geen genade bestaan. Waarom schieten we de kerk niet plat met de kanonnen die uit Zwolle onderweg zijn? Smeltsing maakt duidelijk dat op die manier niet alleen veel bloed vergoten zal worden en de kerk verwoest, maar dat ook de omliggende huizen met hun hooibergen en graanvoorraden in vlammen zullen opgaan. Bovendien zullen de Spanjaarden de komst van het geschut niet afwachten, maar „bij nacht eenigh desperaat echaptoir (wanhopige vluchtpoging) konnen maecken". Daarom wordt er geparlementeerd met de kerkbezetters. Ze moeten alle wapens, geschut, uitrusting, paarden, munitie en wagens inleveren, terwijl voor elke soldaat een maand soldij als losprijs op tafel moet komen, waarvoor een capiteijn en een adjudant van het Spaans-lerse regiment als ostagiers, pantmannen (gijzelaars) gevankelijk meegevoerd worden naar Zwolle om daar net zo lang te blijven tot al het losgeld betaald is. De overlopers, guiden en landtsaten die de Spaanse troepen de weg gewezen hebben, zullen hun gerechte straf niet ontgaan. Tijdens de besprekingen blijkt dat de overste van de kerkbezetters „ter doot toe ghewont is" en dat enkele officieren door het Staatse musketvuur zijn omgekomen. De „gequetste capiteijn Camp" mag naar Grol vervoerd worden. Op diezelfde septemberdag geeft de vijand zich op genade ende ongenade over. Bij de Spaanse troepen heerst tevredenheid, hoewel niet bij allen want „Daer sijn ghesellen onder, daer geldt op haer lijf (leven) gestelt is! „Veel belegeraars vinden dat alleen de gesneuvelden van hanghen vrij dienen te zijn". Straks krijgen we diezelfde kerels weer op bezoek! Tot bescherming van Friesland wordt daarom besloten de Ommerschans aan te leggen „Tot meerdere verseeckeringe in 't toekomende."
Ommerschans in 1732 (naar Cornelis Pronk). De Ommerschans kwam in 1628 klaar, maar in 1717, binnen honderd jaar dus, werd de vesting weer ontmanteld. 625
Velen hadden dit liever gezien na de capitulatie van de Spanjaarden. Een beeld van onverzoenlijke haat uit diezelfde tijd bij onze Oosterburen. J. Callot. Geraadpleegde werken en artikelen: Saken van Staat en Oorlogh ende omtrent de Vereenigde Nederlanden 1621-1629 (deel L van Aizema: twee). L. van Aizema: G. De strijdende Leeuw 1622 blz. 48. Sadoul: G.J. Jacques Callot, Miroir de son Temps. Hoogewerff: J.T.A, te De Nederlanden in 1622 door een Italiaan bereisd. In: „Onze Eeuw" 1913. Gussinklo: Jan Jansz De slag op de Hardenberger Heide, 17 juni 1580. In: „Rondom den Herdenbergh" 1984. Starter: B.H. Slicher van Ghedicht over 't ontset van Berghen op den Zoom. Anno 1622. Bath: Jac. van Een Samenleving onder Spanning. Riemsdijk: Beschrijving der Oudheid, Oorsprong, Gestichten en verdere merkwaardigheden enz. der Stad Hardenbergh. W.J. Formsma: W. De Nieuwe Geschiedenis, Staatkundig beschouwd. In: „Geschiedenis van Overijssel." Nagge: Historie van Overijssel, eerste deel, blz. 412. Ommensche oft Hardenberghsche Slacht, Daer den Vijant gestuijt, verjaeght ende gheslaghen is, Ghedruckt na de Copije van Swol, Anno 1622.
Ruiters van Prins Maurits. 626
Van de bestuurstafel Aktiviteiten Grensstenentocht op zaterdag 16 september 1989, samen met de Heimatverein Bentheim en de Culturele Kring Gramsbergen/De Krim. Nadere mededelingen hierover volgen in de plaatselijke kranten. Krijgt u die niet, schroom dan niet om de sekretaris te bellen (05234-1249). De verdere aktiviteiten komen in het volgende nummer van Rondom den Herdenbergh. Contributie Tijdens de ledenvergadering is besloten om de contributie voor het jaar 1990 vast te stellen op f 22,50 per jaar. Hebt u uw contributie over het jaar 1989 al overgemaakt? Doen. Verhuisberichten Graag tijdig, dit spaart moeite en kosten voor de vereniging. Lidmaatschap De contributie bedraagt f 20,00 per jaar. Het lidmaatschap wordt automatisch verlengd, tenzij twee maanden voor het einde van het kalenderjaar schriftelijk is opgezegd. Bibliotheek Onze bibliotheek is ondergebracht in de Openbare leeszaal te Hardenberg. leder kan hier de boeken ter inzage krijgen. Er wordt niet uitgeleend. De vereniging probeert de collectie op een verantwoorde wijze uit te breiden. Doet u mee? Stuur ons bericht als een u bekende vereniging, instelling, persoon iets uitgeeft. Ons secretariaat kan dan proberen het voor onze bibliotheek te verwerven. Rechtstreeks toesturen naar onze secretaris mag natuurlijk ook. Verzetsmuseum Amsterdam Weet u iets te melden over het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, neem dan contact met het Verzetsmuseum Amsterdam 020-449797. Lees ook in het vorige nummer wat hierover beschreven staat. Wie kent? De heer Tams uit Oegstgeest vraagt of wij behulpzaam kunnen zijn bij het vinden van een foto van zijn grootmoeder Albertje Steen. Zij werd geboren in De Krim (gemeente Gramsbergen) op 8 juni 1892, haar ouders waren Albert Steen uit Avereest, geboren 2-9-1862, en Elisabeth van Dam, geboren 21-4-1862 te Ambt Hardenberg. De vader was eerst wieldraaier in Gramsbergen en later timmerman in Hardenberg. Albertje Steen trouwt op 9-11 -1911 met Tamme Tams, arbeider en later schipper. Tamme Tams is geboren op 21 -7-1888 te Anloo. De ouders van Tamme komen uit Hoogezand. Albertje en Tamme woonden vanaf hun huwelijk in Ambt-Hardenberg tot 27-4-1918. Zij woonden in Schuinesloot. Na genoemde datum vertrokken zij als schippers naar Borger. In Schuinesloot zijn twee kinderen geboren: Elisabeth in 1916 en Jan in 1917. Albertje Steen is overleden in Emmen op 25-3-1926 en Tamme een jaar later in Groningen als gevolg van een slag met een koevoet. Kunt u helpen of weet u wie kan helpen, geef het even door aan de secretaris.