Eindpunt
John Updike Eindpunt en andere gedichten Vertaald en van een nawoord voorzien door Rob Schouten
Uitgeverij De Arbeiderspers · Amsterdam · Antwerpen
Copyright © 2009 erven John Updike Deze vertaling werd gepubliceerd in overeenkomst met Alfred A . Knopf, een imprint van The Knopf Doubleday Group, dat deel uitmaakt van Random House, Inc., New York Copyright Nederlandse vertaling © 2010 Rob Schouten/ bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam Copyright nawoord © 2010 Rob Schouten Oorspronkelijke titel: Endpoint Oorspronkelijke uitgave: Alfred A. Knopf, New York Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. Omslagontwerp: Steven van der Gaauw Omslagillustratie: Antonin Kratochvil/vii /Hollandse Hoogte isbn 978 90 295 7317 7 / nur 306 www.arbeiderspers.nl
Contents
Endpoint Endpoint 16 Other Poems Stolen 70 Frankie Laine 72 Doo-Wop 74 Her Coy Lover Sings Out 76 Elegy for a Real Golfer 80 Baseball 82 To My Hurting Left Hand 86 Claremont Hotel, Southwest Harbor, Maine 90 Angel Bones 92 Death of a Computer 94 Colonoscopy 96 Levels of Air 98 Half Moon, Small Cloud 102 Lunar Eclipse 104 Bird Caught in My Deer Netting 106 Outliving One’s Father 108 The Old Bills 110 Stretch 112 Trees 114 tv 118
Inhoud
Eindpunt Eindpunt 17 Andere gedichten Gestolen 71 Frankie Laine 73 Doo-wop 75 Haar bedeesde minnaar zingt 77 Elegie voor een ware golfer 81 Honkbal 83 Aan mijn pijnlijke linkerhand 87 Claremont Hotel, Southwest Harbor, Maine 91 Engelenbotjes 93 Dood van een computer 95 Colonoscopie 97 Luchtlagen 99 Halvemaan, wolkje 103 Maansverduistering 105 Vogel gevangen in mijn wildnet 107 Je vader overleven 109 Oude bankbiljetten 111 Een stukje 113 Bomen 115 tv 119
Twinkletape 120 Waco 122 Saguaros 124 Sonnets Evening Concert, Sainte-Chapelle 128 A Wee Irish Suite Paris-Dublin, at Night 130 Portrush, Northern Ireland 130 New Resort Hotel, Portmarnock 132 Phnom Penh 134 Madurai, India 136 Subcontinental 138 Fair Helen 140 Lucian Freud 142 St. Petersburg 14 4 Flying to Florida 146 White Horizon 148 Male Voices, from Below 150 Stripped 152 Chambered Nautilus 154 Tools 156 Vacation Place 158 Tucson 160 Thunderstorm in Dorset, Vermont 162 December, Outdoors 164 Light and Personal To a Well-connected Mouse 168 Duet on Mars 170 Mars as Bright as Venus 172 Elegy 174
Twinkeltape 121 Waco 123 Saguaros 125 Sonnetten Avondconcert, Sainte-Chapelle 129 Kleine Ierse suite Parijs-Dublin, ’s nachts 131 Portrush, Noord-Ierland 131 New Resort Hotel, Portmarnock 133 Phnom Penh 135 Madurai, India 137 Subcontinentaal 139 De Schone Helena 141 Lucian Freud 143 Sint-Petersburg 145 Vliegen naar Florida 147 Witte horizon 149 Mannenstemmen, van beneden 151 Gestript 153 Nautilus’ kamers 155 Gereedschap 157 Vakantieplek 159 Tucson 161 Onweer in Dorset, Vermont 163 December, buiten 165 Licht en persoonlijk Op een nauwverbonden muis 169 Duet op Mars 171 Mars zo helder als Venus 173 Elegie 175
Country Music 176 Sweet as Apple Cider 178 Requiem 180 Found Poem 182 For Peter Davison 186 For Martha, on Her Birthday, after Her Cataract Operation 188
Country Music 177 Zoet als appelcider 179 Requiem 181 Gevonden gedicht 183 Voor Peter Davison 187 Voor Martha, op haar verjaardag, na haar staaroperatie 189 Nawoord 191 Noten 195
For Martha, who asked for one more book: here it is, with all my love
Voor Martha, die vroeg om nog een boek: hier is het met al mijn liefde
Endpoint
Eindpunt
endpoint March Birthday 2002, and After Beverly Farms, ma
Mild winter, then a birthday burst of snow. A faint neuralgia, flitting tooth-root to knee and shoulder-joint, a vacant head, too many friendly wishes to parry, too many cakes. Oh, let the years alone! They pile up if we manage not to die, glass dollars in the bank, dry pages on the shelf. The boy I was no longer smiles a greeting from the bottom of the well, blue sky behind him from a story book. The Philco sings out ‘Hi-yo’ by his sickbed; he thinks that Mother, Father, mailman, and the wheezy doctor with his wide black bag exist for him, and so they do, or did. * Wife absent for a day or two, I wake alone and older, the storm that aged me distilled to a skin of reminiscent snow, so thin a blanket blades of grass show through. Snow makes white shadows, there behind the yews, dissolving in the sun’s slant kiss, and pools itself across the lawn as if to say, Give me another hour, then I’ll go. The lawn’s begun to green. Beyond the Bay – where I have watched, these twenty years, dim ships ply the horizon, feeding oil to Boston, 16
eindpunt Verjaardag maart 2002, en daarna
Beverly Farms, ma
Zacht wintertje, dan een verjaardagsvracht aan sneeuw. Vaag zenuwpijn, flitsend van tand naar knie en schouderblad, en een leeg hoofd, te veel gelukwensen om af te weren, te veel taart. Laat de jaren toch met rust! Ze gaan maar door als het lukt niet te sterven, de glazen dollars op de bank, droge bladzijden op de plank. De jongen die ik was glimlacht geen groet meer van de bodem van de bron, tegen een blauwe lucht uit een verhalenboek. De radio zingt ‘joho’ naast zijn ziekbed; hij denkt dat Moeder, Vader, postbode, de hijgende arts met zijn zware zwarte tas er voor hém zijn, dat is ook, wás ook zo. * Vrouw dag of twee weg, word ik eenzaam wakker en ouder, de storm die mij verouderde verdampt tot huid van sneeuw uit vroeger tijd, zo’n dun laken dat gras erdoorheen schijnt. Sneeuw werpt witte schaduw achter de taxus, lost op in schuine zonnekus, drapeert zichzelf over het gras alsof ze zegt: Geef me een uurtje nog, dan ga ik weer. Het grasveld wordt al groen. Achter de baai – waar ik de laatste twintig jaar vaag schepen op en neer de kim zag varen, olie voor Boston, 17
and blinking lights descend, night after night, to land unseen at Logan – low land implies a sprawl of other lives, beneath torn clouds. * Raw days, though spring has been declared. I settle in, to that decade in which, I’m told, most people die. Then, flying south, I wonder why houses in their patterned crowds look white, whatever their earthbound colors, from the air. Golf courses, nameless rivers. The naked Connecticut woods hold veins of madder like the green veins of the sea. The pilot takes us down Manhattan’s spine – the projects, Riverside cathedral, Midtown bristling up like some coarse porcupine. We seem too low, my palms begin to sweat. The worst can happen, we know it from the news. Age I must, but die I would rather not. * Not yet. Home safe. New England’s vernal drought has taken a hit this week of sleety rain. Spent harbingers, the snowdrops lie in drenched, bedraggled clumps, their tired news becoming weeds. The crocuses drink in the leaden air and spread their stained-glass cups to catch the filtered sun clapboards reflect, and daffodils grow leggy like young girls. Nature is never bored, and we whose lives are linearly pinned to these aloof, self-fascinated cycles can’t complain, 18
en nacht na nacht lichtschijnsels nederdalen die ongezien op Logan landen – laag land betekent zoveel leven, onder wolkenflarden. * Ruw weer, al is het officieel al lente. Ik ben gearriveerd in de decade dat, zeggen ze, de meesten sterven. Zuidwaarts vliegend vraag ik me af waarom vanuit de lucht huizen, hun vormen, aardse kleuren er wit uitzien. Golflinks, naamloze stromen. Het kaal woud van Connecticut toont van meekrap als de groene aderen der zee. De piloot voert ons langs Manhattans ruggegraat – bouwsels, Riverside-kathedraal, Midtown borstelig overeind als een ruw stekelvarken. We gaan dalen, mijn handen zweten al. Het erge kan altijd, zegt het journaal. Ouder worden móet, maar ik sterf niet graag. * Nog niet. Veilig thuis. New Englands droge lente heeft deze week wat sneeuwregen gescoord. Sneeuwdruppels liggen als gevelde bodes in natte modderkluiten, hun oud nieuws wordt zaad. De krokussen laven zich aan de loden lucht, spreiden gekleurde kelken om ’t licht van zonpanelen op te vangen, narcissen krijgen jongemeisjesstelten. Natuur verveelt zich nooit en wij met levens lineair vastgepind aan deze koele, zelfgerichte cycli mogen niet klagen, 19
though aches and pains and even dreams a-crawl with wood lice of decay give pause to praise. Birthday, death day – what day is not both?
03.18.2003 Beverly Farms
Birthday begun in fog, shot through with light – ‘eating the snow,’ they used to say. The Globe this morning adds a name to those I share the date with: Wilson Pickett, Brad Dourif, F. W. de Klerk, Vanessa Williams, my pal George Plimpton, plus Hawaiian statehood. The name is Queen Latifah, whom I’ve seen in several recent movie hits. Sweet smile. A day so blank, I take a walk, the way my parents used to do in Sunday’s calm. Through woods, in boots, the snowmelt turning leaves to soggy mats. A lack of tracks: I am the first to walk this path this snowbound spring, an Adam being nibbled like old ice. * The winds of war, warm winds in desert dust, have been unleashed, the fifth war of my life, not counting the Cold one, and skirmishes. Protestors dust off Vietnam’s gaudy gear and mount their irreproachable high nags called Peace, Diplomacy, and Love. I think that love fuels war like gasoline, and crying peace curdles the ears of doves. 20
al maakt een sleur aan pijntjes, kwaaltjes, dromen de pissebedden van verval, dat je soms baalt. Verjaardag, sterfdag – welke dag is het niet beide?
18.3.2003 Beverly Farms
Jarig begon met mist, van licht doorschoten – ‘sneeuw etend’ zeiden ze vroeger. De Globe voegt vandaag nog een naam toe aan met wie ik deze dag deel: Wilson Pickett, Brad Dourif, F. W. de Klerk, Vanessa Williams, mijn vriend George Plimpton, plus de staat Hawaii. Die naam is Queen Latifah, die ik zag in wat recente kaskrakers. Een mooie lach. Een dag zo blank, ik ga wat wandelen net als mijn ouders eens in zondagsrust. Door bossen, laarzen aan, smeltende sneeuw maakt van blaadjes natte matten. Geen spoor: ik ben de eerste hier deze besneeuwde lente, Adam aan wie het knaagt als aan oud ijs. * De oorlogswind, warme woestijnwind is weer los, de vijfde oorlog in mijn leven, Koude niet meegeteld, en burenruzies. demonstranten stoffen hun Vietnamjasjes af, zadelen hun veel te hoge paarden geheten Vrede, Liefde en Diplomatie. Ik denk dat liefde oorlog als benzine voedt, wie vrede roept het duivenoor verstopt. 21
Yet something is awry, no doubt of it. Out on the Bay, a strange steel spider crawls among our islands, glaring bright at night. Time was when this white house, with its broad view, wore blackout shades and watched the iron sea for submarines. A child then now is old. * My parents seemed to sail ahead of me like ships receding to destinations where I’d be forgotten. ‘Wait up!’ I wailed, those Sunday walks a faint pretaste of death. Today, I tread with care the icy path and climb the beachside boulders well aware of how a slip, a misjudged step, might crack my skull and there I’d lie like limp sea-wrack. The well-lit thing at night, a neighbor claims, is laying pipe, for natural gas, to Salem. But under water? It carries a crane and freezing men we cannot see – poor men, who serve from bleak necessity campaigns conceived in cozy offices. Wait up!
Tucson Birthday, 2004 Ocotillo leafs out beside the porch rail – saw-teeth of green assault the sky’s nude blue. The cactus wrens chirp in the cholla’s shade. Beyond, the tennis players call it quits. Downtown, miles stretch like melting tar beneath the car wheels; desert distances 22
Toch loopt iets scheef, geen twijfel mogelijk. Daar bij de baai scharrelt een stalen spin raar tussen eilanden, hel glanzend ’s nachts. Ooit droeg dit witte huis, met z’n breed zicht, verduistering en speurde over de ijz’ren zee naar onderzeeërs. Toen nog kind, nu oud. * Mijn ouders leken voor mij uit te zeilen als schepen wederkerend naar de plekken waar ik vergeten werd. ‘Wacht nou!’ riep ik. Die zondagsuitjes roken al naar dood. Bedachtzaam ga ik op het ijzig pad, beklim de strandkeien, me welbewust van hoe een misstap, slippertje, mijn schedel kan kraken en ik daar als scheepswrak lig. Dat lichte ding legt ’s nachts, aldus een buur, pijpen naar Salem, voor natuurlijk gas. Maar onder water? Met een kraan en koude kerels die wij niet kunnen zien – arme arbeiders voor nuttige rotcampagnes bedacht in warme ministeries. Wacht nou!
Tucsonverjaardag, 2004 Ocotilloblaadjes langs de veranda – naakt blauw belaagd door zaagtanden van groen. Het winterkoninkje tjilpt in de cactusschaduw. Wat verder roepen tennissers de stand. In ’t centrum strekken mijlen zich als smeltend teer onder de autobanden. Dorre verten 23
suffuse the asphalt of the many malls with fuming, suv-infested haste. My mother dreamed of Tucson once, when I was a boy with no desire to move or leave my father, which was part of the deal. Now here I am, the very day she bore me. I thought my birthday, here, would prove unreal, but time and sun are not so smoothly fooled. * Sun damage – the skin does not forget: Crane Beach, the Caribbean, hoeing shirtless the Pennsylvania bean-rows. Cells remember and wrinkle, pucker, draw up in a knot the doctor’s liquid nitrogen attacks. And yet, the illusion lingers, light is good as sent down by the sun, that nearby star that flattens like a fist, and burns to kill. They come, the retirees, to bake away their juicy lifetime jobs, their fertile prime’s no longer potent jism. And I, I scratch this inconclusive ode to age. It feels immortal, the sun’s dark kiss. The prickly pear has ears like Mickey Mouse, my first love. * To copy comic strips, stretched prone upon the musty carpet – Mickey’s ears, the curl in Donald’s bill, the bulbous nose of Barney Google, Captain Easy’s squint – what bliss! The paper creatures loved me back by going about their businesses each day, 24