2 gedichten, een kortverhaal en een fragment.
Verkoude: 'K ben misschien verkoude, Ma kou heb ik het ni. Want denken aan u vast te houde En 't ni warm hebbe, da ga ni. 'K voel al hoe da gij mijn vingers streelt En m'n ketelke draait vollen bak. Alsof uw aanraking 't beveelt En daarvoor ben ik gans mak. 'K zal dus nog wa dagdrome, Over u horen ademe en 't daarbij wegdrome. Zijt dus ni ongerust, Zo'n vuur krijgt ge ni geblust.
De kleine God: Ik wil kijken door de ogen van een God en mezelf in de spiegel zien. Ik wil alles verlaten en alleen gelaten door een hemel heen de wereld zien. Ik wil lopen waar geen pijlen mij raken kunnen, Zonder zorgen mij een rustig leven gunnen, Aan geen druk hoeven te weerstaan, Gewoon mijn eigen weg gaan. En dan op adem komen. Uitgerust, Niet meer uitgeblust, Stevig me in de wereld bevinden, Me er niet door laten verslinden. Van al de kleine dingen in het leven genieten, En dan geen mooie momenten laten schieten.
De zetel: Nu was het echt een deel van hem en het verdeelde hen. Elke dag bleef hij langer aan de zetel plakken, dwaalde hij steeds meer af en zakte hij dieper en dieper tussen de plooien. Hij had hem in een opmerkelijk goede toestand op straat gevonden en besloot hem onmiddellijk in huis te nemen. Zijn vriendin, die hij ook op straat had gevonden zij het in een minder goede toestand, was echter niet overtuigd. Zij vond de zetel te lelijk en oubollig, maar werd door het gratis prijskaartje overgehaald. Ze zou er ten slotte makkelijk van af kunnen, in tegenstelling tot haar vriendje in wie ze wat meer had geïnvesteerd. Ze hielden enorm veel van elkaar. Vanaf het moment dat hij haar van straat haalde bleef ze dat ook en zelfs in een niet beschonken toestand. Als ware duifjes scheten ze al de rest onder met hun liefde en dachten ze alleen maar aan hun tweeën. Toen hij zich in de zetel zette werd hij echter zoals nooit tevoren omhelsd. Het gevoel bracht hem naar een andere wereld. Hier voelde hij zich thuis, op Mars, ver van Venus. Hij dacht alleen maar aan de zetel en elk moment dat hij er niet in zat verlangde hij er naar. Maar elke keer als hij er plaats in nam was het minder dan de vorige keer. Hij moest steeds langer en langer blijven zitten om nog datzelfde gevoel te ervaren. Zij echter, wilde er niets mee te maken hebben en begon zich te ergeren aan de hele affaire. Een verlangen naar hem begon aan haar te zeuren totdat ze haar stilzwijgen niet meer kon volhouden. Ze zei dat ze echt niet meer binnen blijven wilde, dat ze naar buiten moest gaan, maar hij ging nooit akkoord. Ze werd wanhopig en kon zich alleen maar verheugen met het feit dat 2 van de 3 huwelijken op de klippen lopen en dat het dus maar een kwestie van tijd zou zijn voordat hij zijn interesse in de zetel zou verliezen. Hij leek het toch moe te worden en staarde maar de hele tijd voor zich uit. Misschien dat het idee van een andere zetel hem op andere ideeën zou brengen en dat hij niet zou vasthouden aan de deze. De meest moderne IKEA-catalogi werden bovengehaald in de strijd tegen de zetel, maar hij bleef maar stoïcijns weigeren. En bij elke keer dat ze op een njet stootte, groeide er iets in haar. Maanden later kwam het dan schreeuwend naar buiten toen ze in een manische roes de zetel inscheurde, bij zijn afwezigheid natuurlijk. Ze nam daarna met een theetje rustig plaats in de keuken en bij zijn aankomst begon ze de seconden te tellen. Maar toen ze bij de minuten aankwam en nog steeds niets hoorde, verliet ze de keuken om te zien wat er was. Ze wilde hem vragen of hij goed zat, maar midden in de zin werd ze gestopt door het beeld van de scheur die was verdwenen. Hij zat waar hij altijd zat, even bewegings- en mimiekloos, maar in de zetel zat geen scheur meer. In ongeloof twijfelde ze aan zichzelf. Als het niet waar was, dan moest het een droom zijn geweest, maar dat kon ze niet geloven. Ze besloot dan om het de volgende dag opnieuw te
doen. Of misschien had ze het zich toch ingebeeld. Ja, dan was het een teken dat ze het moest doen. Er korte metten mee maken. Koel en volledig geconcentreerd ging ze naar de zetel en bracht met een mes twee lange scheuren aan. Traag, zodat ze elk vezeltje kon voelen scheuren. Ze wilde merken dat het bij momenten moeilijker ging en dat ze wat meer kracht moest zetten, alleen zo wist ze zeker of het allemaal echt was. Toen ze dan in de keuken weer afwachtend de seconden telde, duwden angst en zekerheid elkaar al dansend heen en weer. Maar met elke tel begon de angst door te wegen tot ze bang terug naar de zetel stapte. Hij was er weer, maar de scheuren waren er niet meer. Ze bleef stilstaan en staarde naar de zetel. Overmand door allerlei gevoelens brak ze van onmacht in tranen uit waarna ze de kamer uit rende, maar hij, hij bleef zitten, sprakeloos. Ze nam zich voor het de dag erna nog eens te proberen, maar op het moment zelf durfde ze het bijna niet meer. Ze liet het mes eerst wat over de bekleding glijden en kraste er een paar keer in voordat ze uiteindelijk stak. Ze had geen hoop op succes en toen ze die avond vanuit de keuken weer niets hoorde, was ze zelfs niet meer verbaasd toen ze zag dat de scheur weg was. Stilletjes trok ze zich dan terug. Het werd een soort van ritueel. Elke dag bracht ze een scheur aan in de zetel, om dan in de avond vast te moeten stellen dat het weer weg was. Ze gaf zich eerst gewonnen, maar dan begon het aan haar te knagen. Zijn stilte en zijn niets doen hielden alles bij haar binnen en het begon haar gek te drijven. Zo rekte en rekte de tijd zich, tot die uiteindelijk toch sprong. Ze had haar punt bereikt. Weer stond ze voor de zetel, maar ze haperde even. Het normale ging niet genoeg zijn. Nee, ze moest haar alles geven, de zetel tot het uiterste drijven. Ze stak er op alle mogelijke plaatsen in, sloeg erop met wat ze maar kon vinden en maakte de zetel net niet kapot. Nu zou hij niet stil kunnen blijven, hij zou er zelfs niet eens op kunnen zitten. Gespannen wachtte ze dan weer in de keuken. Ze vroeg zich af of ze te ver was gegaan, maar later suste ze de vrees of het voor niets was met dat ze ver genoeg was gegaan. Hij zou het toch direct uitschreeuwen, niet? of misschien dan niet direct, maar dan toch na 5 seconden, of 10? Toen het wachten alle redelijkheid had overschreden, ging ze weer teleurgesteld naar de zetel kijken. Ze durfde het eerst niet aan te zien en bewoog haar hoofd maar met tussenpozen, maar toen ze het zag, brak ze. Hij lag er in, stil zoals altijd, maar bleker, uitgemergeld,en de zetel zelf was weer in zijn oorspronkelijke toestand. Ze maakte een klein spurtje naar haar vriend en sprak hem aan. Niets , geen respons. Hij was koud en hij ademde niet meer, zijn hart stond nu stil. Van alle kanten kreeg ze steun en later verbleef ze bij haar ouders, om er niet te veel aan te moeten denken. Maar één ding moest ze nog doen toen ze spullen ging ophalen. Met wat slepen hier, wat duwen daar en dan nog wat kantelen, bracht ze de zetel al zwetend naar
buiten. Ze wilde er gewoon vanaf zijn en alles vergeten. Dus nam ze een blad papier en schreef er met grote letters 'GRATIS' op. Na het op de zetel geplakt te hebben viel er onmiddellijk een last van haar schouders. Nu, was het ten minste haar probleem niet meer.
Fragment uit 'Crossing the wall': Konstantinopel (het huidige Istanbul) is ingenomen door de Turken en de chirurg Symeon kijkt terug op de laatste maanden voor de val van de stad, beginnend met zijn vlucht ter zee. True silence has to be approached in silence. That's why you can't read said silence. The moment I carve some words into paper I've already lost. I simply cannot grasp it, that emptiness. How nothing happened and how for us, nothing ever could happen. It was I who made it still, as if I had walled myself off from the world. Though that wall was beginning to crack. Bit by bit I was being called back to reality. The sound of waves came first. Rhythmically it eroded my defences away. After which the wind blew over the brittle top and into the sails, carrying the noise of oarsmen moaning at their task, pushing blocks out of the way until I stood in front of the truth. The city was lost and we were sailing away, escorted out by a stately procession of the dead who drifted on the sea to commemorate our achievements. The city was my home, my city, but to be honest, I didn't pay too much attention to it. Once in a while though it's beauty would jump up on me. It seemed like a giant had scattered churches and monasteries all over the city, as if he had been using stars to fill the sky at night. And if I hadn't know better, I would have said the roads were spun by a spider that lost its mind, crossing here and passing there. A 1000 year long history was visible throughout the whole of Constantinople. Columns bearing past emperors, triumphal arches, Grand palaces and not-so-grand palaces. But the one thing that stood above it all, quite literally, was the Hagia Sophia. the grand basilica with its golden mosaics who's glow came down upon you as if it were the Holy Ghost himself. But I would be lying if I said that the Turks ruined it all, because a huge chunk already laid in ruin. The Grand palace had lost its grandeur and wasn't even a palace anymore, just a collection of broken columns. And to be honest, Constantinople wasn't a city, but a myriad of villages belted together by its impressive walls. Even the Hagia Sophia had lost a lot of its glow, but it's not as if anyone cared. Because by the winter of '53 the basilica was empty, not a single soul wanted to be found there in fear of losing its salvation. The priests there were heretics, who had fallen astray from the principles of the church and anybody who dared enter would be damned. But if you wanted to find a crowd, then you should have gone to the bakeries on the Mese, the main road of the city. Even in the rain people would be cramming themselves into bursting lines for some bread. And rain it did
that winter. It was always a harsh season at the Bosporus, but '53 was exceptional. The floods of thunder and lightning combined with unusual earthquakes and heavy rain appeared to be a sign from above that the future didn't hold anything promising. But I kept my mind to my own promises. 10 o'clock, The 26th of January at the second Theodorus's Bakery on the Mese. Not the first Theodorus's Bakery, where the products shared its bakers age. No. But in the end, ..., my business wasn't of the floury kind, it was that of the flesh. And though many of my profession have been called as such, I was not a butcher. I was a surgeon. And as a surgeon, I had to visit the bakery to see Leocadia, the baker's wife. Again, there was a crowd, and at first you just try to make everyone notice your medical bag. That didn't work though, so I had to find a weak spot in the masses. But maybe it would have been easier to climb the whole thing instead of trying to go through. People did not want to take a step back, ..., but seemed happy to push themselves ahead. In the end, they left me a small crevasse that made me get intimate in ways I wasn't yet ready for, after which they missed me so much they refused to let go of my leg. I had to jump forward a couple of times before I could call it my sole property again. But, with my regained freedom and integrity I went to the back entrance and knocked on the door. I had not even remotely finished when I could hear her voice rushing at me from above. 'It's him!'