Job-aid: onderwijskundige begrippen (alfabetisch geordend)
Nr.
Begrip
Definitie
1.
Academic learning time
Dit is de tijd die studenten besteden aan het eigenstandig verwerken van de leerstof op zo’n manier dat het hun eigen wordt. Eigenaarschap en urgentie zijn hierbij belangrijk. De student leert op een academische manier als zij/hij op zijn eigenaarschap wordt aangesproken in het onderwijs (activerend) en als zij/hij de urgentie daarvoor voelt (intrinsiek als de leerstof aanspreekt bijvoorbeeld; extrinsiek door frequente toetsing).
2.
Activerend hoorcolleges
Een hoorcollege waarin voor studenten activerende elementen in zijn opgenomen (zie deel Instructie- en Werkboek Actief Academisch Leren, deel 1 Kort en snel).
3.
Begin- of aanvangssituatie
De stand van de kennis en het inzicht van een student(en groep) bij aanvang van een jaar, blok, vak of les.
4.
Bijeenkomst
Aaneengesloten leersessie op één dag waarin studenten m.b.v. docent/tutor werken aan de leerstof door studieactiviteiten uit te voeren: bijvoorbeeld een activerend hoorcollege of een werkgroepsessie
5.
Bijeenkomstleerdoelen (t.b.v. onderwijsleersituaties die voor die bijeenkomst zijn ontworpen)
De leerdoelstellingen waaraan een student aan het einde van een bijeenkomst moet voldoen (in onze opleiding volgens de termen uit de taxonomie van Anderson LW & Krathwohl, 2001).
6.
Deeltoets
De leerdoelen van deze toets worden niet nogmaals in een eindtoets getoetst.
7.
(Didactische) werkvormen
Instructies waarmee men studieopdrachten vormgeeft op een manier die studenten aanzet tot actief studeren/leren.
8.
Dublin-descriptoren
Algemene beschrijvingen voor het eindniveau van de eerste, tweede en derde cyclus in het hoger onderwijs. In Nederland zijn dat de graden bachelor, master en doctor. i
9.
ECTS
De afkorting staat voor European Credit Transfer System en bestaat sinds de invoering van de BaMa structuur in het 1
Nr.
Begrip
Definitie Nederlandse Hoger Onderwijssysteem. Het aantal studiepunten (ECTS) dat studenten in een leerperiode moeten hebben gehaald drukt de zwaarte uit van een opleiding binnen een bepaalde periode. In B1 is dat 60 ECTS = 1680 studie-uren. Eén ECTS bestaat uit 28 studiebelastingsuren (SBU).
10.
Eindkwalificaties of eindtermen
De eindtermen waaraan een student aan het einde van de opleiding moet voldoen. Wat zij/hij moet kennen en kunnen.
11.
Eindtoets
Een toets aan het einde van het vak waarin het vak overall wordt getoetst. De leerdoelen die in de toets worden getoetst bevatten minimaal de stof van de tussentoets.
12.
Formatieve toets
Toets die betrekking heeft op de voortgang van het leerproces van een student. Toets met een diagnostische functie c.q. feedback-functie. Een formatieve toets is dus een vorm van evalueren waarin de docent of collega student uitgebreide feedback geeft op een gemaakte toets/opdracht/test; doorgaans wordt er geen cijfer aan toegekend, maar is het vooral om het leren van studenten richting te geven en te verbeteren.
13.
Groeperingsvorm
Indeling van studentengroepen. Een jaargroep is een voorbeeld. Maar ook de klassikale plenaire samenstelling van de studentenjaargroep voor een bepaalde studieactiviteit of de indeling in werkgroepen van de studentenjaargroep. Een andere vorm is de samenstelling van een groep excellente studenten of van studenten die studievertraging dreigen op te lopen.
14.
Jaarklassensysteem
In een jaarklassensysteem doorloopt een student de studie nominaal. Voor 2012-2013 houdt dit in dat de student alle 60 ECTS behaald moet hebben om door te stromen naar het tweede jaar. Om de student hierbij te helpen kunnen onvoldoende gecompenseerd worden, is er extra aandacht voor studiebegeleiding en is het aantal herkansingsmogelijkheden beperkt. Als blijkt dat de student aan het eind van het studiejaar niet voldoet aan de norm, krijgt de student een negatief bindend studieadvies en moet hij/zij stoppen met de opleiding.
2
Nr.
Begrip
Definitie
15.
Kerndocent
Een docent die plenaire bijeenkomsten leidt/begeleidt.
16.
Leerlijnen
De inhoudelijke wetenschappelijke lijn die verweven is in de diverse vakken van de bacheloropleiding in de achtereenvolgende jaren. Zij geven de inhoudelijke samenhang en begrenzing aan van impliciete leerroutes binnen de bacheloropleiding.
17.
Leerproducten
De tastbare en beoordeelbare uitwerking van een studieopdracht.
18.
Leerresultaat
Het eindproduct van een opdracht of leerinspanning.
19.
Leerstof/inhoud
Inhoudelijke informatie voortvloeiend uit de leerdoelen. Dit kan een beschrijving van de docent over het onderwerp zijn n.a.v. de leerdoelen, of een artikel dat past bij de leerdoelen en het onderwerp van de les. In het academische onderwijs is de indeling meestal gemaakt vanuit de structuur van een wetenschapsdomein.
20.
Les
Een bijeenkomst kan bestaan uit lessen: bijvoorbeeld een activerend hoorcollege en een werkgroepsessie.
21.
Lesplan
De aanpak van een (gedeelte van een) bijeenkomst tbv de docent. Bijvoorbeeld een werkgroepbijeenkomst of de plenaire bijeenkomst. Elementen van een lesplan zijn:
22.
Media
Onderwerp van de bijeenkomst. Bijeenkomstleerdoelen. Deelonderwerpen van de les of een leerinhoud (beknopte inhoudelijke omschrijving van de leerstof). Opdrachten en criteria waaraan studenten moeten voldoen. Literatuur SBU (Eventueel) een programmaoverzicht van de bijeenkomst: chronologisch overzicht van de activiteiten van de bijeenkomst.
Gebruik van film, videofragmenten, podcasts, opgenomen colleges, etc. De inhoud van het gepresenteerde komt voort uit de leerdoelen/onderwerpen van dat moment. Onderwijs m.b.v. computers (statistiek) kan ook (gedeeltelijk) worden
3
Nr.
Begrip
Definitie ondergebracht onder dit kopje.
23.
Mentor
De mentor is het eerste aanspreekpunt voor studenten. Hij/zij begeleidt een groep studenten in de startweek en bij de vaardigheidsbijeenkomsten tijdens het eerste blok. Verder houdt de mentor gesprekken met de student over de studievoortgang en studiehouding en begeleidt hij/zij de studenten in de studieplanning. Aan het begin van het jaar zijn de mentorgesprekken verplicht, later op vrijwillige basis. De mentor stuurt studenten met problemen en excellente studenten door naar de studieadviseur.
24.
Onderwijsleergesprek
Een gezamenlijk gesprek onder studenten (al of niet onder begeleiding) over een onderwerp dat voortvloeit uit een studieactiviteit en gericht is op het realiseren van het leerdoel in kwestie.
25.
Onderwijsleersituatie
De interactie tussen docent, leerstof, student en fysieke omgeving teneinde leerprocessen bij studenten te activeren. Allerlei onderwijskundige elementen komen hierin samen: het gebruik van diverse werkvormen; gebruik van media ed., groepssamenstelling, leerinhoud/stof, manier van ondersteuning voor studenten, etc. Alles is erop gericht om leerprocessen bij de student te activeren/bevorderen om leerdoelen te behalen.
26.
Onderwijsvorm
De organisatievorm waarin het onderwijs wordt aangeboden: plenaire bijeenkomst of werkgroepbijeenkomst.
27.
Onderwijsmethode/methodiek
Onderwijskundige manieren van werken die zijn gebaseerd op enkele samenhangende onderwijskundige principes en zijn voorzien van een (vaste) werkmethode. Het PGO met zijn zevensprong is daarvan een voorbeeld. Een ander voorbeeld van een onderwijsmethode is het zogenaamde projectonderwijs of het leerhuis of de ‘case teaching method’.
28.
Onderwijsverdeelmodel (OVM)
Het iBMG maakt gebruik van een digitaal Onderwijs Verdeelmodel (OVM) om de beschikbare middelen betreffende het onderwijs te verdelen (het verzorgen van het 4
Nr.
Begrip
Definitie onderwijs tot en met het ontwikkelen nakijken van de toetsvorm). Voor elk van deze taken zijn normen vastgelegd. Uren worden vermenigvuldigd met de gemiddelde personeelslast (GPL). Het OVM wordt gebruikt voor de nacalculatie van het onderwijs.
29.
Plenaire bijeenkomst
Een bijeenkomst waar alle studenten tezamen studieactiviteiten uitvoeren (van luisteren en schrijven tot het voeren van een debat)
30.
Portfolio
Een verzameling van voortgangsgegevens en leerproducten zoals verslagen, werkstukken e.d. van een student. In B1 is dit in het jaar 2012 2013 een papieren portfolio.
31.
Practica
Lessessies waar studenten concreet vaardigheden leren/trainen. Schrijfvaardigheid is daarvan een voorbeeld of het uitvoeren van statistische analyses.
32.
Rooster
Het rooster zoals is vastgesteld door de opleidingscoördinator eind april/begin mei. Na dit moment moeten voorgenomen roosterwijzingen altijd in overleg met de opleidingscoördinator en het OSC worden besproken.
33.
Semi seriële planning
Een manier van planning van maximaal twee vakken naast elkaar op een manier dat de concurrerende activiteiten minimaal zijn en de studievoortgang niet vertragen.
34.
Seriële planning
Een manier van planning van vakken achter elkaar in de tijd zodat er geen concurrerende activiteiten tussen vakken plaatsvinden.
35.
Studiebelastingsuren
Dit geeft de precieze studiebelasting voor studenten aan per vak. De inhoudelijke B1 vakken zijn allemaal 6 ECTS dus zijn ieder opgebouwd uit 168 studie-uren. Hierin zijn alle studieactiviteiten in opgenomen: plenaire bijeenkomsten, werkgroepbijeenkomsten, zelfstudie, practica, excursies, praktische opdrachten, het lezen van literatuur, toetsing, etc.
36.
Summatieve toets
Een vorm van evalueren waarin de docent een beoordeling geeft over een toets voor het vaststellen van behaalde competenties, meestal door een cijfer aan de prestatie toe te kennen. De feedback wordt meestal gegeven in een (klassikaal) terugkoppelmoment. Er zijn tussentijdse en 5
Nr.
Begrip
Definitie afsluitende summatieve toetsen
37.
Studie- of leeractiviteit
Activiteit van studenten om leerstof zich eigen te maken (onthouden, begrijpen, toepassen, analyseren, evalueren, creëren) Dit kan docent afhankelijk en docent onafhankelijk zijn. Het kan de vorm hebben van instructie, demonstratie, overdracht of activerende werkvormen.
38.
Time on task
De tijd dat studenten aan studeren en leren besteden. Het is van belang dit via activerend onderwijs zo veel mogelijk te laten zijn.
39.
Toetsen als evaluatie
Manieren om vanuit de leerdoelen de kennis, inzichten en vaardigheden van studenten te evalueren. Idealiter leiden toetsen tot leren/inhoudelijke leerervaringen.
40.
Toetspad
Een manier om het toetsen in vorm en weging op een bepaalde manier vorm te geven; het is een combinatie van toetssoorten (tussentoetsen, deeltoetsen, eindtoetsen, formatieve toetsen en summatieve toetsen). In B1 zijn er twee type toetspaden: Toetspad A Opbouw:
2 tussentoetsen /deeltoetsen ≥ 5 % 1 eindtoets ≥ 60 % (evt. 1 formatieve toets)
Toetspad B Opbouw: 41.
Tussentoets
3 deeltoetsen ≥ 5 % (evt. 1 formatieve toets) Dit type toets heeft met name als doel om studenten in een vroeg stadium van een vak te activeren. De leerdoelen van deze toets worden nogmaals in de eindtoets getoetst.
42.
Tutor
De docent die werkgroepbijeenkomsten begeleidt.
43.
Vak
Een leereenheid die leerdoelen representeert over specifieke samenhangende onderwerpen/ leerinhouden. Een vak bestaat uit bijeenkomsten, lessen en studieactiviteiten die met werkvormen worden vormgegeven.
44.
Vakleerdoelen
De leerdoelstellingen waaraan een student aan het einde van een vak moet voldoen. (in onze opleiding volgens de 6
Nr.
Begrip
Definitie termen uit de taxonomie van Anderson LW & Krathwohl, 2001).
45.
Vakplan
De tekst waarin aan de student wordt uitgelegd hoe het vak in kwestie eruit ziet. Er is een algemeen gedeelte en een gedeelte per bijeenkomst. Ook is er praktische informatie in opgenomen zoals de studiebelastingsuren, namen en emailadressen, programmaoverzicht van het vak met data.
46.
Werkgroepbijeenkomst (of sessie)
De bijeenkomst waar de werkgroepen al dan niet onder begeleiding van een tutor studieactiviteiten uitvoeren
i
De Dublindescriptoren zijn genoemd naar de plaats waar ze voor het eerst werden opgeschreven. Ze zijn ontstaan om een aantal redenen:
De Bolognaverklaring vroeg om de organisatie van onderwijs in drie cycli en om transparantie. In diverse Europese landen werd één opleidingstraject in tweeën gedeeld om een bachelor- en mastertraject te doen ontstaan. De vraag daarbij was hoe de bachelor op transparante wijze kon worden gescheiden van de master. Nederland en Vlaanderen signaleerden dit probleem en zochten gezamenlijk toenadering tot buurlanden met een vergelijkbaar kwaliteitszorgsysteem om de gewenste transparantie te realiseren. Na een bijeenkomst van vertegenwoordigers van kwaliteitszorgorganisaties van verscheidene landen werd geconcludeerd dat de landen eenzelfde soort probleem hadden. Men besloot dit gezamenlijk aan te pakken via het joint quality initiative, een informeel open werkverband, waarvan de resultaten op internet beschikbaar zijn. Op initiatief van Nederland en Vlaanderen, die gezamenlijk accreditatiekaders voorbereidden, werden in 2001 bestaande beschrijvingen voor het eindniveau van een bachelor en een master naast elkaar gelegd. Vervolgens werd tijdens een bijeenkomst in Dublin hieruit het gemeenschappelijke naar voren gehaald en eenduidig opgeschreven in de Engelse taal. Op die manier kon elke deelnemende kwaliteitszorgorganisatie het vertalen naar diens eigen systeem. De geschiedenis is te vinden op de website Jointquality.org. De descriptoren voor het eindniveau van de bachelor, master en doctor zijn als referentiepunten opgenomen in het accreditatiekader van de NVAO. Bron: www.nuffic.nl
7