Jij maakt het verschil! Leren en ontwikkelen stimuleren
Studiewijzer Pabo Voltijd
Blok 2.1 2015-2016
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 1
Inhoud BLOK 2.1 | JIJ MAAKT HET VERSCHIL! LEREN EN ONTWIKKELEN STIMULEREN ...................................................... 3 HOE VER BEN JE MET DE OPLEIDING? ..................................................................................................................................3 HET ONDERWIJSPROGRAMMA VAN PABO HVA - EEN OVERZICHT VAN DEZE STUDIEWIJZER ............................................................4 BEKNOPT OVERZICHT STUDIEPROGRAMMA EN TOETSING BLOK 2.1 VT ......................................................................................5 HOOFDSTUK 1.| THEMAONDERWIJS – DE HOOR- EN WERKCOLLEGES .................................................................. 6 HOOFDSTUK 2.| DE BEROEPSOPDRACHT – LEER JE KLAS KENNEN! ........................................................................ 9 HOOFDSTUK 3.| KENNIS EN VAARDIGHEDEN – DE VAKCOLLEGES ....................................................................... 13 MONDELINGE TAALONTWIKKELING EN WOORDENSCHATONTWIKKELING ..................................................................................14 BKVP: GETALLEN IN DE BOVENBOUW...............................................................................................................................16 GEVORDERDE GECIJFERDHEID ..........................................................................................................................................18 ONDERZOEKEN EN ONTWERPEN.......................................................................................................................................20 GEESTELIJKE STROMINGEN ..............................................................................................................................................23 DANS EN DRAMA ..........................................................................................................................................................26 BEELDENDE VORMING ...................................................................................................................................................29 VAKOPDRACHT KUNSTZINNIGE ORIENTATIE 2.3 ..................................................................................................................31 LERENDE KINDEREN BINNEN BEWEGINGSONDERWIJS ............................................................................................................33 GEBRUIK VAN HET SMARTBOARD .....................................................................................................................................36 MAATSCHAPPELIJKE STAGE EN SCHOOLGEBONDEN LEERTAAK.................................................................................................37 CULTUURPROJECT JAAR 2: CULTUUR EN IK .........................................................................................................................40 HOOFDSTUK 4. | DE PRAKTIJK VAN HET BASISONDERWIJS .................................................................................. 41 HOOFDSTUK 5. | STUDIELOOPBAANBEGELEIDING ............................................................................................... 43 HOOFDSTUK 6. | PRAKTISCHE INFORMATIE......................................................................................................... 46 BIJLAGE 1. | BEOORDELINGSFORMULIER BEROEPSOPDRACHT 2.1 VT: LEER JE KLAS KENNEN! ............................ 48 BIJLAGE 2. | BEOORDELINGSFORMULIER VAKOPDRACHT BEWEGINGSONDERWIJS 2.2 VT .................................. 50 BIJLAGE 3. | BEOORDELINGSFORMULIER PRAKTIJK 2.1 VT................................................................................... 52 BIJLAGE 4. | VOORBEELD TOETSVRAGEN THEMATOETS 2.1 ................................................................................. 54 BIJLAGE 5. | DE TAALNORM VAN PABO HVA ....................................................................................................... 56
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 2
BLOK 2.1 | Jij maakt het verschil! Leren en ontwikkelen stimuleren INLEIDING - Welkom in het tweede jaar! In jaar 1 heb je kennis gemaakt met het Amsterdamse onderwijs op verschillende manieren. In dit jaar ga je deze opgedane kennis en vaardigheden verbreden en verdiepen. Je hebt je eerste ervaringen opgedaan met het beroep leerkracht basisonderwijs en ervaren wat het betekent om les te geven aan een groep kinderen. Dit blok ga je gerichter kijken naar jouw groep. In zo’n Amsterdamse klas zit een gemêleerd publiek. Kinderen verschillen qua sociale en culturele achtergrond, qua interesse en belevingswereld, leerstijl en ontwikkeling, temperament en intelligentie. Ieder kind heeft talenten en ontwikkelt die op eigen wijze in interactie met zijn of haar omgeving. Je gaat je afvragen welke kinderen er in je groep zitten. Hoe leren die kinderen? Hoe ontwikkelen jonge kinderen zich? En erg belangrijk: welke invloed kun jij als leerkracht hebben op het leren van deze kinderen? Je leert gerichter naar de ontwikkeling van kinderen kijken en je leert verschillen tussen kinderen vaststellen tijdens het aanvankelijke leerproces. Daarnaast maak je kennis met verschillende didactische modellen voor het basisonderwijs en de relatie met verschillende onderwijsvisies. Er komt een eerste kennismaking met de onderwijs- en begeleidingsbehoeften van kinderen met leer- en/of gedragsproblemen en je gaat kijken naar verschillende educatieve software en hoe je deze kunt inzetten in het onderwijs.
Hoe ver ben je met de opleiding? Je hebt nu het eerste jaar afgerond en dus heb je een basis gelegd om een goede leerkracht basisonderwijs te worden. Je hebt je gefocust op de grootstedelijke omgeving van Amsterdam. Dit jaar zul je steeds meer gaan merken dat jij ook echt verschil kunt maken voor die Amsterdamse kinderen. We focussen dit blok op hoe jij het leren en ontwikkelen van kinderen zo effectief mogelijk kunt stimuleren. Kennismaken met onderwijs en met de stad Amsterdam
Kind in de grote stad / Leerkracht in de grote stad
1
1.1 Amsterdams onderwijs in beeld
1.2 Lesgeven over Amsterdam
1.3 Leren door te spelen!
1.4 Heden en verleden van het Nederlandse basisonderwijs
Praktijk
Bovenbouw
Bovenbouw
Onderbouw (accent groep 1 en 2)
Onderbouw (accent groep 1 en 2)
2
2.1 Leren en ontwikkelen stimuleren
2.2 Diversiteit: contact en communicatie
2.3 De wereld verkennen: kinderen leren verschillend
2.4 Leren in en met de groep
Praktijk
Onderbouw (accent groep 3 en 4)
Onderbouw (accent groep 3 en 4)
Bovenbouw
Bovenbouw
3
3.1 Hanteren van verschillen tussen kinderen in de groep, in onder- c.q. bovenbouw
3.2 Omgaan met verschillen: Samenwerken met ouders en deskundigen in en buiten de school
Praktijk
Bouw profilering leeftijdsgroep
Bouw profilering leeftijdsgroep
Differentiatie in opvoeden en onderwijzen
Kinderen leren op verschillende manieren
Hanteren van verschillen tussen kinderen in onder-/ bovenbouw
Verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces van kind en groep
Minor
Voorbereiden overgang naar het werkveld
4
4.1 Eigen (LiO)-groep: verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces van kind en groep
4.2 (Eigen) onderwijs ontwikkelen en verantwoorden
4.3 Voorbereiden overgang naar het werkveld
4.4 Voorbereiden overgang naar het werkveld
Praktijk
Lint LIO
Lint LIO
Lint LIO
Lint LIO
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 3
Het onderwijsprogramma van Pabo HvA - Een overzicht van deze studiewijzer Ieder lesblok wordt het onderwijs op de pabo verzorgd rondom een specifiek thema. Voor het komende blok is dat Leren en ontwikkelen stimuleren. Met deze studiewijzer geven we je graag een overzicht van wat je dit blok kunt verwachten. Ieder blok is schematisch op te delen in vier onderdelen. Het themaonderwijs, dat in het schema hieronder in het gele vak is aangegeven, bestaat uit hoorcolleges, werkcolleges en practica, waarvan de kennis halverwege het blok wordt getoetst in de thematoets (zie hoofdstuk 1 van deze studiewijzer). Daarnaast werk je het gehele blok aan een beroepsopdracht. Deze opdracht vormt de schakel tussen de kennis en vaardigheden die je tijdens de colleges opdoet (links in het schema), en de praktische toepassing van die kennis voor de klas ('Praktijk', rechts in het schema) - vandaar ook dat de beroepsopdracht in het schema in het midden is geplaatst. Het beroepsproduct dat je aan het eind van het blok oplevert, heeft altijd een directe verbinding met het werken in de klas en in de school (zie hoofdstuk 2). De vakinhoudelijke kennis en vaardigheden staan ook in het teken van het blokthema. Je volgt vakcolleges en je oefent je vaardigheden in de verschillende vakdomeinen. In hoofdstuk 3 zijn alle vakken die je dit blok gaat volgen beschreven, alsmede de literatuur die je ervoor nodig hebt, en alle andere relevante informatie. Natuurlijk loop je dit blok ook weer mee in de praktijk van het basisonderwijs, te weten in de onderbouw (bij voorkeur in groep 3 en 4). Hoewel alle informatie daarover in de praktijkgids vermeld staat (die is te downloaden via DLWO) worden de belangrijkste zaken met betrekking tot de praktijk voor het komende blok ook in hoofdstuk 4 van deze studiewijzer nog even voor je op een rijtje gezet. Tijdens de studieloopbaanbegeleiding (hoofdstuk 5 van deze studiewijzer) word je begeleid door je kerndocent. Deze ondersteunt je bij het uitvoeren van de beroepsopdracht, ziet toe op je studievoortgang en koppelt je stageervaringen aan de opleiding. Het onderwijsprogramma voor blok 2.1 ziet er als volgt uit: Thema 2.1: Leren en ontwikkelen stimuleren
Thematoets
Kennis en Vaardigheden
Vaktoets NE Vaktoets RW Vakopdracht KO
Beroepsopdracht
Beroepsopdracht
Praktijk
Praktijktoets
Studieloopbaanbegeleiding Je krijgt aan het eind van dit semester één studiepunt ter afronding van de SLB
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 4
Beknopt overzicht studieprogramma en toetsing blok 2.1 VT Hieronder vind je een samenvatting van het studieaanbod en de wijze van toetsen van blok 2.1. Uitgebreide informatie (bv. over de toetsstof en de omschrijving van de opdracht) vind je in deze studiewijzer bij het betreffende studieonderdeel. Let op: er worden ook in dit blok colleges gegeven voor andere vakken, zoals bijvoorbeeld Mens & Wereld en Kunstzinnige Oriëntatie . Deze worden echter getoetst in het volgende blok.
BLOK 2.1 VT COLLEGES door Hoorcolleges Pedagogiek/themalijn Vakdocent PE /gastdocent
TOETSING
Vakcolleges Nederlands Vakdocenten NE
Vaktoets NE 2.1
Vakcolleges Rekenen/wiskunde Vakdocenten RW
Vaktoets RW 2.1
Vakopdracht Bewegingsonderwijs Vakdocenten Bewo
Bewegingsonderwijs 2.1 (vakopdracht)
Pedagogiek / Themalijn 2.1 (thematoets)
STP.
2
2
2
2
Begeleidingscolleges Werkcolleges Practica Beroepsopdracht Kerndocent
Beroepsopdracht 2.1
Stage Opleider in de school of stagedocent stagementor
Praktijk 2.1
TOETSVORM
TOETSMOMENT
HERKANSING
Meerkeuze 40 vragen
Toetsweek 2 van blok 2.1 Datum1:
Meerkeuze 40 vragen
Toetsweek 2 van blok 2.1 Datum:
Meerkeuze 40 vragen
Toetsweek 2 van blok 2.1 Datum:
Verslag
Toetsweek 1 van blok 2.1
Blok 2.2: voor datum zie toetsschema op DLWO Blok 2.2: voor datum zie toetsschema op DLWO Blok 2.2: voor datum zie toetsschema op DLWO Blok 2.2: voor inleverdatum zie toetsschema op DLWO
(zie voor de specifieke eisen de opdracht in de studiewijzer). Beoordeling door andere vakdocent a.d.h.v. beoordelingsformulier
Verslag
3
(zie voor de specifieke eisen de opdracht in de studiewijzer). Beoordeling door andere kerndocent a.d.h.v. beoordelingsformulier
Stagebeoordeling
3
TOTAAL AANTAL STUDIEPUNTEN BLOK VT 2.1
1
2015-2016
STUDIEPROGRAMMA & TOETSING
Beoordeling door opleider in de school of stagedocent a.d.h.v. beoordelingsformulier
Datum: Toetsweek 1 van blok 2.1 Datum: Toetsweek 1 van blok 2.4 Datum:
14
Zie voor de toetsdata het actuele toetsrooster en vul hier de datum zelf in. Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 5
Blok 2.2: voor inleverdatum zie toetsschema op DLWO Blok 2.2
HOOFDSTUK 1.| Themaonderwijs – De hoor- en werkcolleges SIS-code:
Themalijn 2.1
INLEIDING - Je leert gericht kijken naar de ontwikkeling van het middenbouw kind. Je leert in te spelen op verschillen tussen kinderen in hun leerproces. Je maakt kennis met verschillende didactische modellen voor het basisonderwijs waarmee je kan differentiëren. Er is ruime aandacht voor leerpsychologie, differentiatiemodellen en didactiek. Tevens komen opbrengstgericht en handelingsgericht werken aan bod en zal het inzetten van educatieve software worden behandeld. 1.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?
Je kent verschillende leertheorieën (behaviorisme, handelingspsychologie, cognitieve psychologie en constructivisme) en kan deze herkennen in de praktijk. Je kent een aantal differentiatie – en didactische modellen en kunt enkele consequenties daarvan voor zowel organisatie als de didactiek (ADI-model, BHV-model, convergente en divergente differentiatie) noemen. Je kent de uitgangspunten van taakafstemming tussen leerkracht en leerling en je weet op welke manieren je je handelen kan afstemmen om werkhoudingsproblemen te verminderen. Je weet wat opbrengstgericht- en handelingsgericht werken is. Je kent het begrip mediawijsheid en kent verschillende manieren om mediaeducatie in het basisonderwijs vorm te geven.
1.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten Hoorcollege 1: Wat is leren en hoe leert een kind? Behaviorisme en Handelingspsychologie Wat is leren? In dit college komt het begrip leren aan de orde. Daarna maak je kennis met een aantal leertheorieën. Allereerst behandelen we het behaviorisme. Daarna bespreken we de handelingspsychologie met pedagogen zoals Vygotsky en Galperin.
Jouw activiteiten vooraf Je bestudeert:
Hoorcollege 2: Hoe leert een kind? Cognitivisme en constructivisme In dit college komen de cognitieve psychologen Bruner en Ausubel aan de orde met hun betekenis voor het onderwijs. Het constructivisme met het betekenis verlenen aan informatie om tot nieuwe kennis te komen is een andere belangrijke leertheorie. We leggen een link met de basisschool: waar zie je elementen van deze theorieën terug?
Je bestudeert:
Van der Veen & Van der Wal (2012). Van leertheorie naar onderwijspraktijk. Hoofdstuk 1.1, 1.3, 3 en 4.
Van der Veen & Van der Wal (2012). Van leertheorie naar onderwijspraktijk. Hoofdstuk 5 en 6. Hooijmaaijers, Stokhof & Verhulst (2012). Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs. Hoofdstuk 2.3 & 3.2.
Werkcollege 2: Aan de slag! Hoe leren kinderen? Je gaat aan de slag met opdrachten waarbij je zelf op verschillende manieren leert of je ziet hoe kinderen leren. Je gaat in gesprek over het stimuleren van verschillende manieren van leren in het onderwijs.
Je bestudeert:
Hoorcollege 3: Taakafstemming Taakgericht werken is voor sommige kinderen een uitdaging. In dit college maak je kennis met de uitgangspunten van taakafstemming tussen leerkracht en leerling en de hulpmiddelen die je daarbij kunt gebruiken. Dit kan positieve invloed hebben op kinderen met concentratie- en/of werkhoudingsproblemen.
Je bestudeert:
Van der Veen & Van der Wal (2012). Van leertheorie naar onderwijspraktijk. Hoofdstuk 3 t/m 6.
Artikel met achtergrondinformatie via DLWO. Neem een kind in gedachten mee naar het college, die niet begint met z'n werk, zich laat afleiden (door andere kinderen, wc, spulletjes op tafel) en z'n werk niet afkrijgt of af maakt.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 6
Werkcollege 3: Oefenen met het protocol Tijdens het werkcollege ga je m.b.v. enkele werkbladen en het stappenschema een begeleidingsplan maken voor een leerling met niet-taakgericht gedrag.
Je bestudeert:
Hoorcollege 4: Hoe geef je les? Didactische modellen We kijken naar verschillende didactische modellen. Het Activerende Directe Instructiemodel, maar ook het BHV model worden toegelicht. De nadruk in dit college ligt op differentiatie op organisatorisch gebied. Als je differentieert, wat zijn dan de organisatorische consequenties op groepsniveau?
Je bestudeert:
Werkcollege 4: Inzoomen op verschillende didactische modellen en het effect ervan op het onderwijs In dit werkcollege zoomen we in op o.a. ADI, maar ook didactische werkvormen uit “teach like a champion” komen aan de orde. We gaan hier concreet mee aan de slag.
Je bestudeert:
Hoorcollege 5: Van Opbrengstgericht werken tot handelingsgericht werken Opbrengstgericht en handelingsgericht werken staat bij veel scholen hoog op de agenda. In dit college gaan we in op beide begrippen. Wat wordt er onder verstaan? Op welke manier differentieer je op pedagogisch en didactisch gebied?
Je bestudeert:
Werkcollege 5: Onderwijs- en begeleidingsbehoeften We zullen dit werkcollege oefenen, aan de hand van enkele casussen, met het formuleren van onderwijsbehoeften op zowel kind- als groepsniveau.
Je bestudeert:
Hoorcollege 6: Educatieve software; doelgerichte programma’s Veel kennis en vaardigheden kunnen door kinderen worden geleerd met behulp van educatieve software. We richten ons in dit college op het kiezen van programma’s in de klas. Je leert de juiste vragen te stellen over de werking en het gebruik van programma’s zodat je helder krijgt op basis waarvan je je keuzes kunt maken.
Je bestudeert:
Werkcollege 6: Bekijken en onderzoeken van verschillende educatieve software programma's We maken een opsomming van essentiële onderdelen uit veelgebruikte methodesoftware. We vergelijken verschillende educatieve pakketten om tot een passende combinatie van techniek en didactiek te komen op basis van de voorkennis uit dit blok.
Je bestudeert:
Niet van toepassing.
Alkema et al. (2011). Meer dan onderwijs. Hoofdstuk 5.5, 5.7 & 10.8.
Niet van toepassing.
Alkema et al. (2011). Meer dan onderwijs. Hoofdstuk 8.1 t/m 8.4 en 8.6 & 8.7
Niet van toepassing.
Artikelen via DLWO.
http://www.tpack.nl/over-tpack.html http://www.wikiwijsleermiddelenplein.nl/ Bereid je voor op de les door de informatie en de werking van deze websites vooraf al eigen te maken.
1.3 Toetsing De leerdoelen die bij het themaonderwijs horen, worden getoetst in de thematoets (raadpleeg je rooster of het kalenderoverzicht in hoofdstuk 6). Het betreft een schriftelijk tentamen, dat zal bestaan uit 40 meerkeuzevragen. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 7
1.4 Literatuur/toetsstof Alkema, E., Van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T. (2011). Meer dan onderwijs, theorie en praktijk van het onderwijs in de basisschool. Assen: Van Gorcum B.V.
Hoofdstuk 5.5: Voorbereiden Hoofdstuk 5.7: Differentiatie
Hoofdstuk 8.1: Inleiding
Hoofdstuk 8.2: Via WSNS en de rugzak op weg naar het Passend Onderwijs Hoofdstuk 8.3: Zorg voor elk kind Hoofdstuk 8.4: Een zorgvuldige trapsgewijze benadering Hoofdstuk 8.6: Leerlingvolgsysteem Hoofdstuk 8.7: Zorgdeskundigen Hoofdstuk 10.8: Recente ontwikkelingen
Hooijmaaijers, T., Stokhof, T. & Verhulst, F. (2012). Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs. Assen: Van Gorcum
Hoofdstuk 2.3: Begrippen uit de ontwikkelingspsychologie Hoofdstuk 3.2: Kinderen van zes tot negen jaar
Veen, van der T. & Wal, van der J. (2012). Van leertheorie naar onderwijspraktijk. Groningen: Noordhoff
Hoofdstuk 1.1: Inleiding en Algemeen beeld van het fenomeen leren Hoofdstuk 1.3: Leren als duurzame gedragsverandering Hoofdstuk 3: Leren volgens het behaviorisme Hoofdstuk 4: Handelingspsychologie en leren Hoofdstuk 5: Cognitieve psychologie en leren Hoofdstuk 6: Constructivistische opvattingen over leren
Artikelen via DLWO. Alle collegestof, dat wil zeggen PowerPoints alsmede uitreikte materialen.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 8
HOOFDSTUK 2.| De beroepsopdracht – Leer je klas kennen! SIS-code:
Beroepsopdracht 2.1
Verschillen in de klas: Op de vraag van de juf “Wat is een diamant?” antwoordt Daan (10 jaar en 9 maanden): ‘Dat is een soort steen, hij glimt…en hij is heel duur. Mijn oma heeft er één in haar ring.” Yoeri (10 jaar en 6 maanden) antwoordt: “Dat is een mineraal van hardheidsgraad numero 10. Het wordt gevonden in mijnen en wordt ook wel gebruikt in sieraden.” De Bil en De Bil (2006, p. 137).
INLEIDING - Dit semester staat differentiatie in opvoeden en onderwijzen centraal. Dit thema is van groot belang voor toekomstige leerkrachten in het Amsterdamse basisonderwijs, omdat juist in de grote stad de verschillen tussen scholen en buurten groot kunnen zijn. Je gaat kijken naar de verschillen binnen jouw groep aan de hand van observaties, werk van kinderen, gesprekken met je mentor en/of het leerlingvolgsysteem. Je stelt dus nauwkeurig de beginsituatie van jouw groep vast en trekt conclusies voor jouw didactisch handelen in de groep. In deze beroepsopdracht onderzoek je verschillen tussen leerlingen op één deelleergebied (rekenen of taal). Het betreft een onderzoeksopdracht rondom de vraagstelling: “Hoe ga ik binnen een deelleergebied om met verschillen tussen leerlingen?” Dit betekent dat je jezelf nadrukkelijk oriënteert op vakliteratuur over differentiatie in het onderwijs. Je formuleert bovendien je eigen deelvragen, één eigen beoordelingscriterium en je bespreekt je werk met medestudenten. Tot slot ben je in staat om jouw bevindingen in verband te brengen met je eigen handelen in de klas, zodat een antwoord kan worden gegeven op de hoofdvraag. 2.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?
Je kunt in één deelgebied van het (aanvankelijk) leerproces drie niveaus vaststellen middels kwalitatieve en kwantitatieve instrumenten (leerlingvolgsysteem/observatie/gesprekken/werk van kinderen). Je kunt deelvragen formuleren bij de gegeven hoofdvraag. Je kent de leerlijnen en referentieniveaus voor je stagegroep en kan kinderen plaatsen binnen deze kaders. Je beantwoordt je hoofd- en deelvragen, gebruik makend van analyse van eigen gegevens in combinatie met de relevante theorie.
Relatie met de praktijk Om goed in te kunnen spelen op de verschillen in het leerproces die er zijn tussen de kinderen zal je een goed beeld moeten hebben van elk kind. Het vaststellen van de beginsituatie, gerelateerd aan het gemiddelde kind en de referentieniveaus taal en rekenen, is een start om opbrengstgericht te kunnen werken. Je zult dus eerst de verschillen moeten constateren om er vervolgens je onderwijs op te kunnen aanpassen. 2.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf:
Week 1. Inleiding omgaan met verschillen Bij de beroepsopdracht richten we ons op het omgaan met verschillen in ons onderwijs. We bespreken de beroepsopdracht en bekijken uit welke onderdelen de hoofdvraag bestaat. Daarnaast kijken we naar wat differentiatie is.
Je leest deze studiewijzer nauwkeurig door.
Week 2. Literatuur We bespreken de manieren om goede literatuur te vinden. In groepjes studenten maken we overzichten van kernbegrippen rondom ‘omgaan met verschillen’. We brengen dat in verband met differentiatie.
Je bestudeert: Van der Veen & Van der Wal (2012). Van leertheorie naar onderwijspraktijk. Hoofdstuk 3 t/m 6. Je formuleert aan de hand van deze literatuur (voorafgaand aan deze lessen) 2 quizvragen die met ja/nee te beantwoorden zijn.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 9
We spelen een quiz aan de hand van zelfgemaakte vragen. Didactisch handelen van de leerkracht: werk van kinderen koppelen aan de referentieniveaus De referentieniveaus komen in deze bijeenkomst uitgebreid aan de orde (aan de hand van: Alkema et al. en website referentieniveaus). Deelvakgebieden worden besproken. Je kiest één domein van rekenen en één deelvaardigheid van Nederlands. Deze bijeenkomst komen de vier afrondingen globaal aan bod.
Week 3. Didactische structuren De negen strategieën van Marzano komen aan bod. Je gaat daar concreet mee aan de slag aan de hand van een aantal opdrachten.
Kallenberg, Koster, Onstenk & Scheepsma (2011). Ontwikkeling door onderzoek. pp. 91 – 106 en pag. 187. Je stelt minimaal vijf concept deelvragen op voor je beroepsopdracht aan de hand van de gelezen. Bekijk website www.taalenrekenen.nl. Lees 4.7 ‘Ordeningsmogelijkheden voor leerinhouden’ en 5.4 ‘De didactiek van leeromgevingen’ uit Meer dan onderwijs van Alkema e.a.. Je bestudeert: Artikel Marzano (beschikbaar via DWLO).
Week 4. Werken aan eigen criterium Je hebt een keuze gemaakt betreffende het soort afronding voor deze beroepsopdracht. Naast de keuze voor de afronding heb je zelf een criterium beschreven voor jouw afronding. Je neemt deze mee naar de les. Je gaat in de les in groepen werken aan het eigen criterium. Week 5. Feedback In deze bijeenkomst geven we peerfeedback op deelproduct 1 en 2. Aan de hand van criteria worden je producten kritisch bekeken door anderen. We blikken ook terug op het niveau van feedback geven aan de hand van formulier. Week 6. Conceptproduct Aan de hand de eigen conceptproduct gaan we aan de slag met het beoordelingsformulier en wordt er feedback gegeven.
Je neemt deelproduct 1 mee naar de les. Je krijgt feedback van de kerndocent.
Neem deelproduct 2 mee naar de les en bereid twee vragen voor die je wilt stellen.
Je neemt je conceptproduct mee.
Behalve de begeleiding die je ontvangt van je kerndocent, volg je dit blok drie practica in het kader van deze beroepsopdracht. Dit zijn specifieke trainingen waar je vaardigheden leert, die je direct ondersteunen bij het uitvoeren van de beroepsopdracht. Daarnaast heb je deze vaardigheden nodig in de praktijk van het basisonderwijs, dus voor je ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs. 2.3 Practica – Wat gaan we per practicum behandelen? Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Onderzoeksvaardigheden - Systematisch vragen stellen over de eigen klassensituatie. In deze bijeenkomst leren we systematisch onderzoeksvragen formuleren. We maken op basis van de gegeven hoofdvraag: “hoe ga ik om met verschillen tussen leerlingen op één deelvakgebied?” ook deelvragen.
Je bestudeert: Kallenberg, Koster, Onstenk en Scheepsma (2011). Ontwikkeling door onderzoek. p. 91-108 & 186-189.
2: Begeleiden van leerproblemen. De afgelopen weken heeft je didactische ontwikkeling centraal gestaan in het thema ‘leren en ontwikkelen stimuleren’. Uitgangspunten waren: stimuleren van ontwikkeling van alle kinderen en het ‘omgaan met verschillen’ in je lesaanbod is daarbij het uitgangspunt geweest. Ondanks je gedifferentieerde lesaanbod ondervinden kinderen problemen bij het schoolse leren. In dit practicum gaan we in op een aantal veel voorkomende leerproblemen.
Je leest de beroepsopdracht door en maakt een begin met het opstellen van deelvragen bij de hoofdvraag van de beroepsopdracht: Hoe ga je om met verschillen tussen leerlingen op twee deelvakgebieden? Als je al een begin hiermee had gemaakt, scherp je je deelvragen (zo nodig) verder aan. Je bestudeert: Het artikel betreffende leerproblemen op de DLWO.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 10
3.Groepsplannen schrijven. In de vorige les heb je op basis van een casus een indeling van een groepsplan gemaakt. Tijdens dit practicum maak je, op basis van een nieuwe casus niet alleen een indeling voor een groepsplan lezen, maar formuleer je ook een inhoudelijk plan: onder andere de doelen en de aanpak.
Je bestudeert: Alkema e.a. (2011). Meer dan onderwijs. Hoofdstuk 8.3 en 8.4. Artikel over opbrengstgericht werken en technisch lezen (DLWO).
2.4 De opdracht In jaar twee maak je vier beroepsopdrachten waar verschillende afrondingen bij mogelijk zijn. Je zorgt ervoor dat in dit jaar alle vier de afrondingsvormen aan bod komen. Je mag zelf kiezen welke vorm je wanneer inzet. Bij één van de afrondingen werk je samen met een andere student en lever je één product af waarin jullie de eigen situaties met elkaar vergelijken. De vier vormen zijn: 1. 2. 3. 4.
Presentatie (mondelinge toets) Onderzoeksverslag (schriftelijk) Artikel (schriftelijk) Video (schriftelijk)
In ieder blok is er een keuzeaanbod betreffende de afronding. Elke afronding is apart beschreven op de DLWO.
Eindproduct: Het eindproduct betreft een product waarin je antwoord geeft op eigen deelvragen, die je hebt opgesteld aan de hand van de hoofdvraag: Hoe ga je om met verschillen tussen leerlingen binnen een deelleergebied? Je trekt aan de hand van de verzamelde gegevens conclusies voor jouw eigen handelen in het aankomende blok en relateert dit aan de literatuur. Deze verantwoording voldoet dan de volgende criteria:
In het product heeft de student ten minste drie deelvragen beantwoord (gebaseerd op de drie domeinen organisatorisch, pedagogisch en didactisch). In het product heeft de student op basis van verschillende dataverzamelingen een theoretisch onderbouwing (1000- 2000 woorden) beschreven met betrekking tot differentiatie (minimaal 3 bronnen; een artikel en twee boeken). In het product is het niveau van drie kinderen (één uit elke niveaugroep) systematisch weergegeven. De student beantwoordt de hoofd- en deelvragen, gebruik makend van analyse van eigen gegevens in combinatie met de relevante theorie. De student heeft een eigen criterium beschreven dat haalbaar is en in relatie tot het thema staat en hieraan voldaan.
Deelproduct 1: Stel minimaal drie deelvragen op die gezamenlijk antwoord geven op de hoofdvraag; “Hoe ga je om met verschillen tussen leerlingen binnen een deelleergebied?” Dit doe je vanuit de volgende drie domeinen: organisatorisch, pedagogisch en didactisch. Aan de hand van deze deelvragen schrijf je een theoretische onderbouwing (1000-2000 woorden). Je maakt hierbij gebruik van twee boeken en observeert je mentor. Daarnaast verdeel je op basis van toetsgegevens en/of observaties van (werk van) kinderen de klas in drie niveaus op didactisch gebied op één deelleergebied te weten één uit vakgebied taal of één uit vakgebied rekenen.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 11
Deelproduct 2: Vergelijk de niveaus van de drie groepen op één deelleergebied (van taal of rekenen) en geef dit schematisch weer. Als onderdeel van deze analyse plaats je uit elke niveaugroep één kind op de doorlopende leerlijnen van het door jou gekozen deelleergebied. Je gebruikt hiervoor tussendoelen en referentieniveaus en andere methode van dataverzameling (bijvoorbeeld observaties, toetsgegevens, werk van de kinderen, interview met de mentor).
2.5 Beoordelingscriteria De kwaliteit van het eindproduct wordt beoordeeld op basis van de bovenstaande criteria. Het eindproduct wordt beoordeeld aan de hand van het beoordelingsformulier in bijlage 1. Let op: als voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het semester. Houd je portfolio dus zorgvuldig bij!
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 12
HOOFDSTUK 3.| Kennis en vaardigheden – de vakcolleges INLEIDING - Dit onderdeel van de studiewijzer beschrijft de vakcolleges die je dit blok gaat volgen. Iedere beschrijving hieronder is op dezelfde wijze gestructureerd. We beginnen met een korte inleiding. Dan volgt steeds een beschrijving van de leerdoelen en een schema met het programma. Dit schema is opgedeeld in een kolom met daarin het onderwerp van het college en een korte beschrijving van de inhoud. Daarnaast een kolom waarin de voorbereiding staat vermeld die dat van je vraagt. Verder vind je informatie over de toetsing en een overzicht van de literatuur/toetsstof.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 13
3.1
Titel: Vakdomein: SIS-code:
Mondelinge taalontwikkeling en woordenschatontwikkeling Nederlands Vaktoets Nederlands 2.1
INLEIDING – “Mondelinge vaardigheden zijn nodig om in de samenleving te functioneren: thuis, op school, onderweg, in een groep, een winkel, op een sportclub. Naar anderen luisteren, deelnemen aan een gesprek, je mening kenbaar maken, een boodschap overtuigend overbrengen, een gerichte vraag om informatie stellen. Bovendien is mondelinge taalvaardigheid de basis van schriftelijke taalvaardigheid. Het doel van onderwijs in mondelinge taalvaardigheid is dat kinderen effectief en sociaal met elkaar communiceren. Ze leren hoe ze zich moeten opstellen in een gesprek, zich goed uitdrukken, presentaties houden, luisteren naar presentaties en reflecteren op de vorm en mogelijkheden van taal en communicatie” (http://www.leerlijnentaal.nl/page/151/mondeling-taalvaardigheid.html). In dit blok leer je betekenisvolle communicatiesituaties te creëren om de mondelinge taalontwikkeling te stimuleren en verkrijg je kennis van middelen en materialen die je hierbij kan gebruiken. Daarnaast wordt aandacht geschonken aan woordenschatuitbreiding. Het onderwijs in woordenschat heeft tot doel de leerlingen receptief en productief over zoveel mogelijk woorden te laten beschikken. Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?
Je kent de theorie van het onderwijs mondelinge taalvaardigheid. Je kent op hoofdlijnen de inhoud van de kerndoelen, tussendoelen en leerlijnen die betrekking hebben op mondelinge taalvaardigheid. Je kent het belang en effect van woordenschatonderwijs voor alle vakken en leerstofgebieden. Je kent de theorie van het woordenschatonderwijs. Je kent de theorie van de woordverwerving. Je kent de theorie van de woordenschatdidactiek.
Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Met woorden in de weer.
Je bestudeert:
Woorden zijn de bouwstenen van onze taal. Wie geen woorden kent, kan ook niet bouwen. Veel Amsterdamse kinderen kennen te weinig woorden. De methode "Met woorden in de weer" helpt de kinderen bij de opbouw van woordkennis.
Paus et al. (2014). Portaal, hoofdstuk 4.1.
2. Woordenschatonderwijs ontwerpen.
Je bestudeert:
In deze les leer je hoe je aan de hand van de methode “Met woorden in de weer” activiteiten kunt ontwerpen om de woordenschat van de kinderen te vergroten.
Paus et al. (2014). Portaal, hoofdstuk 4.2.
3. Woordenschatonderwijs en woordenschattoetsing.
Paus et al. (2014). Portaal, hoofdstuk 4.3 & 4.4.
In deze les leer je hoe de woordenschat in elkaar zit. Daarnaast analyseren we de Cito woordenschattoets.
Verhallen & Van den Nulft (2009). Met woorden in de weer, hoofdstuk 5.
Verhallen & Van den Nulft (2009). Met woorden in de weer, hoofdstuk 1, 2 & 3.
Verhallen & Van den Nulft (2009). Met woorden in de weer, hoofdstuk 4.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 14
4. Leerkrachtvaardigheden mondelinge taalvaardigheid I.
Je bestudeert:
Een goede gespreksvaardigheid moet je ontwikkelen. Welke rol speelt de leerkracht hierin?
Paus et al. (2014). Portaal, hoofdstuk 3.1.
5. Leerkrachtvaardigheden mondelinge taalvaardigheid II.
Je bestudeert:
In dit college wordt verder ingegaan op de leerkrachtvaardigheden mondelinge taalvaardigheid.
Paus et al. (2014). Portaal, hoofdstuk 3.3.
6. Kerndoelen, tussendoelen en leerlijnen mondelinge taalvaardigheid.
Je bestudeert: Paus et al. (2014). Portaal, hoofdstuk 3.2 & 3.4.
Mondelinge taalvaardigheid kent vele facetten en komt in alle vakken terug. In deze les onderzoeken we de opbouw van mondelinge taalvaardigheid in de basisschool.
Toetsing De stof die binnen deze eenheid wordt aangeboden, wordt getoetst in de vaktoets Nederlands 2.1. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). Literatuur / toetsstof Paus, H. (Red.) (2014). Portaal, praktische taaldidactiek voor het basisonderwijs. Bussum: Coutinho. Hoofdstuk 3: Mondelinge taalvaardigheid Hoofdstuk 4: Woordenschatonderwijs Verhallen, M. & Nulft, van den, M. (2009). Met woorden in de weer. Praktijkboek voor het basisonderwijs. Bussum: Coutinho
Hoofdstuk 1: Woorden, woorden, woorden Hoofdstuk 2: Willen Hoofdstuk 3: Weten Hoofdstuk 4: Kunnen Hoofdstuk 5: Meer kunnen
De kerndoelen 1, 2 en 3 alsmede de leerlijnen mondelinge taalvaardigheid op www.tule.nl en www.leerlijnentaal.nl Alle collegestof, dat wil zeggen PowerPoints alsmede uitgereikte materialen.
Extra mededeling: Taalspreekuur voor studenten van DOO Heb je moeite met het formuleren van goedlopende zinnen? Lukt het je niet om een tekst met een goede opbouw te schrijven? Krijg je kritiek op de leesbaarheid van je verslag? Is het lezen van lange teksten een probleem? Heb je een presentatie, maar weet je niet hoe je het aan moet pakken? Heb je je verslag teruggekregen met rode strepen? Tijdens het taalspreekuur krijg je op afspraak advies van een docent Nederlands. Samen kan gekeken worden naar bijvoorbeeld de feedback op je werkstuk, naar de opbouw van je tekst, naar je formuleringen of schrijfwijzen, naar leesstrategieën bij teksten of naar de uitvoering van je presentatie. Elke week is er een taalspreekuur voor studenten van DOO. Je kunt je hiervoor aanmelden als je een specifieke taalvraag hebt. Het is belangrijk dat je werk mailt met voorbeelden van jouw taalprobleem. Kijk voor meer informatie op de schermen en op DLWO.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 15
3.2
Titel: Vakdomein: SIS-code:
BKVP: Getallen in de bovenbouw Rekenen-wiskunde Vaktoets Rekenen-wiskunde 2.1
INLEIDING - De leerlijn van Breuken, Kommagetallen, Verhoudingen Procenten (BKVP) start in de onderbouw met een kwalitatieve benadering van het begrip verhoudingen en eindigt in groep 8 met het kunnen hanteren van formele oplossingsstrategieën voor BKVP-gerelateerde opgaven/problemen. Wat is het verband tussen 3/4, 75% en 0,75 en hoe leren kinderen dat? Waarom mag voor de berekening van de nieuwe prijs bij een korting van 10% de oude prijs vermenigvuldigd worden met 0,9? Wat is meer 5/6 of 80%? Heeft de schaal op een landkaart ook met verhoudingen te maken? Binnen BKVP zijn vier leerlijnen herkenbaar: verhoudingen, breuken, kommagetallen en procenten. Methodes als "Wereld in Getallen" of "Wizwijs" geven daar een eigen invulling aan, afhankelijk van de visie op rekendidactiek. In deze reeks vakcolleges wordt op alle facetten van BKVP ingegaan. Een goede eigenvaardigheid op het gebied van BKVP is een voorwaarde om de bijeenkomsten goed te kunnen volgen. Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?
Je kent de leerlijnen, tussendoelen en onderwijskaders voor de onderbouw, de middenbouw en de bovenbouw op het gebied van BKVP. Je herkent de relaties tussen de verschillende gebieden van BKVP en kan deze benoemen. Je kent de didactische aanpakken voor dit domein en kan ze in praktische situaties herkennen. Je kunt oplossingsstrategieën herkennen en uitleggen op de drie niveaus: context, model en formeel.
Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Oriëntering: Breuken in samenhang met KVP In het kader van het oplossen van rekenproblemen in de bovenbouw maak je veelal ongemerkt uitstapjes heen en weer tussen breuken, kommagetallen, procenten en verhoudingen.
Je bestudeert: Van Zanten et al. (2014). Verhoudingen, procenten, breuken en kommagetallen , p. 11 -24.
Hoe verschijnen breuken in de wereld van alledag? Procenten en kommagetallen kom je in het dagelijks leven vaker tegen. Maar verhoudingen? En, Hoe zit dat met breuken? Welke ervaringen heb jij met breuken? En wat maakt deze zo lastig ? Wat hebben breuken te maken met procenten, met verhoudingen en kommagetallen? 2. Verhoudingen in beeld
Je bestudeert:
Wie goed in verhoudingen kan denken, komt ver in rekenen en wiskunde. Verhoudingen in het alledaagse leven zijn zo vanzelfsprekend dat je deze gemakkelijk over het hoofd ziet. Kinderen ‘spelen’ al met verhoudingen in de voorschoolse periode. Hoe verschijnen ze op de basisschool en hoe maak je deze bewust? Want spontaan gebeurt dit niet. Een strakke leerlijn voor verhoudingen is er niet.
Van Zanten et al. (2014.) Verhoudingen, procenten, breuken en kommagetallen , p. 25- 64.
3. Procenten
Je bestudeert:
Hoe verschijnen kommagetallen? Waar heb je kommagetallen eigenlijk voor nodig? Hoe ziet de leerlijn van kommagetallen er uit? Welke modellen zijn er? En wat is hun rol bij het leren van strategieën voor procentrekenen? Wat bepaalt de moeilijkheidsgraad van procentopgaven?
Van Zanten et al. (2014). Verhoudingen, procenten, breuken en kommagetallen , p. 65 – 100.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 16
4. Breuken in lijn
Je bestudeert:
Breukbegrip bestaat niet, eerder moet je spreken over ‘breukbegrippen’. Hoe verder je in de breuklijn komt, hoe meer het oplossen van rekenopgaven aanspraak doet op de beschikbaarheid van verschillende breukaspecten. Ook nu worden er weer veel modellen gebruikt om de breukaspecten te belichten. Maar zijn deze wel allemaal geschikt om te leren optellen, aftrekken en vermenigvuldigen en een aanvang te maken met het delen van breuken? En: spreken leraren en leerlingen wel dezelfde breukentaal?
Van Zanten et al. (2014). Verhoudingen, procenten, breuken en kommagetallen , p. 101 – 144.
5. Kommagetallen
Je bestudeert:
Kommagetallen lijken veel overeenkomsten te hebben met hele getallen. Maar geldt dat ook voor het rekenen met kommagetallen? Er zijn verschillende mogelijkheden om leerlingen toegangen tot procenten te verschaffen.
Van Zanten et al. (2014). Verhoudingen, procenten, breuken en kommagetallen , p. 145 – 178.
6. Terugblik: Verhoudingen, procenten, breuken en kommagetallen
Je bestudeert:
In deze les worden de vier deelgebieden en hun onderlinge samenhang in een breder perspectief van leerlijnen besproken. Dit gebeurt voor een deel in de vorm van het inspelen op van vragen naar aanleiding van de literatuur, en voor een andere deel in de vorm van de bespreking van een aantal voorbeeld-toetsopgaven.
Van Zanten et al. (2014). Verhoudingen, procenten, breuken en kommagetallen , p. 179 -
Toetsing Schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 6,0 ) indien minimaal 67 % van de meerkeuzevragen goed beantwoord is.
Literatuur / toetsstof Van Zanten, M. & Van den Brom-Snijders , P. (red.) (2014). Verhoudingen, procenten, breuken en kommagetallen wiskundedidactiek. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff. Eigen vaardigheid rondom verhoudingen, breuken en kommagetallen. De stof die tijdens de bijeenkomsten is behandeld. Ieder te bestuderen hoofdstuk wordt in dit tekstvak onder de hier genoteerde bullets opgesomd.
Hoofdstuk 1, p. 11 t/m 24 Hoofdstuk 2, p. 25 t/m 64 Hoofdstuk 3, p. 65 t/m 100 Hoofdstuk 4, p. 101 t/m 144 Hoofdstuk 5, p. 145 t/m 178 Hoofdstuk 6, p. 179 t/m 198.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 17
3.3
Titel: Vakdomein: SIS-code:
Gevorderde gecijferdheid Rekenen en Wiskunde Landelijke Kennisbasistoets RW
INLEIDING - De WISCAT-pabo in jaar 1 heeft als doel vast te stellen of de student kan rekenen op het niveau van groep 8+. Om onderwijs te kunnen verzorgen is een veel diepere kennis van rekenen-wiskunde en didactiek nodig. In deze eenheid komt dan ook meer wiskundig getinte kennis aan de orde en diepere kennis die gekoppeld is aan de (vak-)didactiek. Beide kennisdelen zijn onderwerp van de bijeenkomsten en hebben als doel de gecijferdheid verder te ontwikkelen. Een voorbeeld vraag op het gebied van didactische kennis: welk model ligt ten grondslag aan de commutatieve eigenschap? En een voorbeeld van meer wiskundig getinte kennis: laat door middel van een model zien dat (a+b)2 = a2 + 2ab + b2. Dit is de eerste reeks van vier bijeenkomsten die voorbereidt op de Landelijke Kennisbasistoets (aangeboden aan het eind van blok 4). In de blokken twee en vier volgen de andere reeksen. Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?
Je kunt op minstens twee verschillende manieren een opgave uitrekenen en uitleggen. Je kunt omgaan met grote en kleine getallen, positief, negatief en ook kommagetallen/breuken Je kunt globaal benaderend rekenen en schattend gebruikmaken van een set referentiematen Je kunt op reflectieve wijze zijn eigen oplossingen en die van anderen analyseren, dat wil zeggen aangeven hoe gerekend is en de procedure controleren op juistheid en dit categoriseren op oplossingsniveau en – strategie. Je kunt de context, het model en de formele oplossing in uitwerkingen herkennen en hanteren. Je kunt analoge (isomorfe) en uitdagende opgaven bedenken bij een gegeven opgave.
Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten 1. Instaptoets Tijdens deze bijeenkomst maak je een instaptoets gecijferdheid. Deze toets is diagnostisch van aard. De toets duurt zestig minuten, daarna wordt deze nabesproken.
Jouw activiteiten vooraf Niet van toepassing
2. Getallen Inzicht in de eigenschappen van bewerkingen, het gebruik van contexten en modellen vormen de basis voor het maken van opgaven binnen alle domeinen. Het op verschillende manieren en niveaus kunnen oplossen van opgave is een voorwaarde op kinderen adequaat te kunnen helpen met rekenen en wiskunde.
Je bestudeert: Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstuk 1.
3. Breuken, kommagetallen, Verhoudingen, procenten Procenten vormen een belangrijk onderdeel van het reken- en wiskundeonderwijs van de bovenbouw. In deze les gaan we in op de betekenis van procenten en exponentiële groei door middel van de verschillende niveaus (context, model, formeel).
Je bestudeert: Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstuk 2.
4. Meten & Meetkunde Meten en meetkunde zijn domeinen die vaak ondersteunend gebruikt worden bij breuken en verhoudingen. Een groot repertoire van meeten meetkunde activiteiten maakt de leerkracht dus didactisch slagvaardiger bij andere wiskundige domeinen.
Je bestudeert: Ale & Van Schaik (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd. Hoofdstukken 3 en 4.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 18
Toetsing De leerstof van dit studieonderdeel wordt getoetst middels de landelijke kennisbasistoets aan het eind van blok 4. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuze – en open vragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van de landelijk vast te stellen norm.
Literatuur /tentamenstof Ale, P.F.J & Schaik M.F. van (2011). Rekenen en wiskunde uitgelegd, kennisbasis voor leerkrachten basisonderwijs. Bussum: Uitgeverij Coutinho.
Hoofdstuk 1: Hele getallen Hoofdstuk 2: Verhoudingen, procenten, breuken en kommagetallen Hoofdstuk 3: Meten Hoofdstuk 4: Meetkunde
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 19
3.4
Titel: Vakdomein: SIS-code:
Onderzoeken en ontwerpen Mens en Wereld (Natuur en Techniek) Vaktoets Mens en Wereld 2.2
INLEIDING - In deze reeks vakcolleges staat onderzoekend en ontwerpend leren binnen natuur & techniek centraal. We bekijken hoe je dit concreet vormgeeft in de klas en wat kinderen precies leren van deze benaderingswijze. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het onderwijsaanbod in de eerste of de tweede blok van dit semester volgt. Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?
Je bent bekend met de theorie achter onderzoekend en ontwerpend leren en je kunt de verschillende vormen hiervan herkennen. Je bent in staat vragen te stellen aan kinderen die onderzoekend gedrag en onderzoekend denken stimuleren. Je kunt de vaardigheden en denk- en werkwijzen behorend bij onderzoeken en ontwerpen benoemen en herkennen, en beredeneren dat het onderwijs hierin leidt tot een onderzoekende, probleemoplossende en kritische houding. Je kunt onderzoeksvaardigheden en attitudeaspecten van kinderen herkennen, benoemen en ordenen. Je kunt verwoorden welke didactische benaderingswijzen je kunt gebruiken om vakbegrippen in relevante contexten en thema’s aan de orde te laten komen met als doel kennisconstructie bij leerlingen te stimuleren. Je illustreert dit met bij de groep passende voorbeelden van leerlingactiviteiten bij natuur en techniek. Je kunt natuurwetenschappelijke en technologische denk- en werkwijzen hanteren bij natuur & techniekonderwijs.
Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten 1. Onderzoekend leren en onderzoekscycli We bekijken wat onderzoekend leren nu precies is: Op welke manieren kan het eruit zijn in de klas en wat zijn belangrijke kenmerken?
Jouw activiteiten vooraf
2. Ontwerpend leren Binnen het onderzoekend leren is het ontwerpend leren vaak een beetje een ondergeschoven kindje. In dit college wordt expliciet aandacht besteed aan ontwerpcycli en de aandachtspunten die samenhangen met het laten ontwerpen door kinderen. Er wordt ook een koppeling gemaakt met verhalend ontwerpen. 3. Misconcepten en concept cartoons De concept cartoons zijn een middel om onderzoekend leren vorm te geven in de klas. Deze didactische vorm is een meer gesloten vorm van onderzoekend leren. Dit is vooral een uitstekende werkvorm om misconcepten te verhelpen of te voorkomen.
Je bestudeert: Van Graft & Kemmers (2009). Basisdocument.
4. Rol van de leerkracht bij onderzoekend leren (vragen stellen aan kinderen) Om onderzoekend leren in de klas vorm te geven, is het als leerkracht belangrijk dat je de coachende rol goed vorm kunt geven. Hierbij is op het juiste moment de juiste vraag stellen van groot belang. Ook is in de groepsdiscussies de rol van de leerkracht onderwerp van groot belang.
Je bestudeert: De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Hoofdstuk 12.
Niet van toepassing.
Je bestudeert: De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Hoofdstuk 13.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 20
5. Onderzoeks- en ontwerpvaardigheden Belangrijk bij onderzoekend leren is dat je niet alleen bezig met kinderen kennis bij te brengen, maar ook onderzoeks- en ontwerpvaardigheden. We zullen in dit college bekijken welke onderzoeksvaardigheden dit zijn en hoe je deze kunt zien en stimuleren.
Je bestudeert: Boonstra, M., Gielen, M. & Joosten, F. (2012). Vaardigheden Lijst Onderzoeken & Ontwerpen. Handleiding. CED-Groep, Onderzoek en Ontwikkeling. De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Hoofdstuk 20. & Paragraaf 21.4.
6. Natuurwetenschappelijke denk- en werkwijzen Kinderen hebben complexe denkvaardigheden nodig bij het inzicht krijgen in de concepten van natuur & technologie. Je kunt daarbij denken aan systeemdenken en vorm-functie denken. Welke denk- en werkwijzen zijn er, wat houden deze in en hoe kun je deze omzetten in lessen?
Je bestudeert: Hand-out: Natuurwetenschappelijke en technologische denk- en werkwijzen. Gedeeltelijk overgenomen uit Van Graft, M. et al. (2014). Wetenschap & technologie in het basis- en speciaal onderwijs. Stichting Leerplanontwikkeling (SLO), Enschede. (te vinden op DLWO)
Toetsing Deze collegereeks maakt deel uit van Mens en Wereld 2.2, samen met het vak Geestelijke stromingen. Deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets van de volgende periode, dus blok 2.2. In deze toets worden meerdere vakgebieden van Mens & Wereld getoetst. Het betreft een schriftelijk tentamen, bestaande uit meerkeuzevragen en open vragen. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 67% goede antwoorden voor een voldoende. Voorwaarden voor deelname aan het tentamen Mens en Wereld 2.2 De aard van de colleges van dit vak is zodanig dat aanwezigheid tijdens de colleges noodzakelijk is om de stof goed te kunnen verwerken. Het gaat dan onder andere om het doen van practica bij natuur & techniek en discussie-, reflectie- en presentatieopdrachten bij geestelijke stromingen. Het gaat hierbij om interactie met het aanwezige materiaal en interactie met de groep. Om deze reden is er bij dit vak een aanwezigheidsplicht; het is niet mogelijk om deze onderdelen met behulp van alleen de literatuur te leren. Als er niet aan de aanwezigheidsplicht is voldaan, volgt uitsluiting van de eerste kans van het tentamen. Aan de herkansing kan wel mee gedaan worden als aan de aanwezigheidsplicht niet voldaan is, maar wordt afgeraden om bovenstaande reden. De aanwezigheidsplicht heeft de volgende voorwaarden: 1. Er moet in zowel de module "Geestelijke stromingen" als de module "Onderzoeken en ontwerpen" voldaan zijn aan een aanwezigheidsplicht van 80% (dat wil zeggen: één college van beide reeksen van zes colleges mag worden gemist zonder opgaaf van redenen). Indien de student hier niet aan voldoet, dan moet er per gemist college een vervangende opdracht worden gemaakt en is aanwezigheid bij een inhaalcollege in de eerste toetsweek verplicht. Tijdens dit inhaalcollege moeten de vervangende opdrachten gepresenteerd worden en aanvullende opdrachten, waaronder practica en groepsdiscussies, uitgevoerd worden. De vervangende opdrachten per college worden na afloop van het gemiste college verstrekt door de docent en moeten worden ingeleverd voor de door de docent gestelde deadline. 2. De aanwezigheid tijdens de colleges wordt bijgehouden in SAS, het presentiesysteem dat gebruikt wordt door de pabo. Als de student meer dan 10 minuten te laat is, geldt dat als afwezigheid en moet de vervangende opdracht van dat college gedaan worden en is aanwezigheid tijdens het inhaalcollege verplicht. 3. Ook in het geval van ziekte of overmacht moeten gemiste colleges ingehaald worden. 4. De student moet in de collegereeks 'Geestelijke stromingen' deelnemen aan een presentatie over een geestelijke stroming volgens de opdracht die verstrekt wordt in het eerste college. Als aan deze voorwaarde niet voldaan is, moet deze opdracht in het inhaalcollege volbracht worden volgens de aanwijzingen van de docent. Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 21
Literatuur / toetsstof De Vaan E. & Marell, J. (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Bussum: Coutinho.
Hoofdstuk 12: Vragen bij natuuronderwijs. Hoofdstuk 13: Denkbeelden over werkelijkheid. Hoofdstuk 20: Vaardigheden en attitudes.
Aangeboden via DLWO
Banchi, H. & Bell, R. (2008). The Many Levels of Inquiry. Science and Children, 46(2), 26-29. Boonstra, M., Gielen, M. & Joosten, F. (2012). Vaardigheden Lijst Onderzoeken & Ontwerpen. Handleiding. CED-Groep, Onderzoek en Ontwikkeling. Hand-out: Natuurwetenschappelijke en technologische denk- en werkwijzen. Gedeeltelijk overgenomen uit Van Graft, M. Klein Tank, M., Beker, T. (2014). Wetenschap & technologie in het basis- en speciaal onderwijs. Stichting Leerplanontwikkeling (SLO), Enschede. Van Graft, M. & Kemmers, P. (2007). Basisdocument: Onderzoekend en Ontwerpend Leren, Leren Onderzoekend & Ontwerpend Leren bij Natuur en Techniek. Enschede: SLO. Te downloaden van: http://www.slo.nl/primair/leergebieden/wereldorientatie/natuur/vtb/ Alle PowerPoints van de colleges, te vinden op de DLWO.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 22
3.5
Titel: Vakdomein: SIS-code:
Geestelijke stromingen Mens en Wereld (Mens & Samenleving) Vaktoets Mens en Wereld 2.2
INLEIDING - Voor het vak Geestelijke stromingen/levensbeschouwing moet een leerkracht niet alleen weten wat de belangrijkste kenmerken (bronnen, ideeën en praktijken) zijn van de zes belangrijkste geestelijke stromingen in Nederland. Hij dient vooral te beschikken over inzicht en vaardigheden om kinderen levensbeschouwelijk te laten leren, daarbij rekening houdend met de culturele en levensbeschouwelijke diversiteit in de klas. Voor deze collegereeks verdiepen de studenten zich in groepjes in de zes geestelijke stromingen. Presentaties hierover worden in de eigen klas gegeven. De hand-outs die hierbij moeten worden gemaakt vormen onderdeel van de toetsstof. In de colleges ligt de focus vooral op de didactiek van levensbeschouwelijk leren. Hierbij leren de studenten de sociaal-emotionele, morele en levensbeschouwelijk ontwikkeling van kinderen herkennen. Daarnaast leren ze hoe je met levensbeschouwelijk leren verbindingen kunt maken tussen de verschillende geestelijke stromingen, tussen de verschillende achtergronden van leerlingen en o.a. symbolen, rituelen, verhalen, kunst, filosofische gesprekken, de actualiteit kunt gebruiken om leerlingen te stimuleren in hun levensbeschouwelijke ontwikkeling. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het onderwijsaanbod in de eerste of de tweede periode van dit semester volgt. Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?
Je kunt uitleggen wat de belangrijkste bronnen, ideeën en praktijken zijn van de zes belangrijkste geestelijke stromingen in Nederland, te weten: het boeddhisme, christendom, het hindoeïsme, het humanisme, de islam en het jodendom
Je kunt uitleggen wat levensbeschouwing inhoudt, op welke manieren je kinderen levensbeschouwelijk kunt laten leren en welke vaardigheden dit vereist van een leerkracht basisonderwijs
Je kunt verbanden leggen tussen de inhoud van de verschillende geestelijke stromingen en de didactiek van levensbeschouwelijk leren
Je kunt de sociaal-emotionele, morele en levensbeschouwelijk ontwikkeling van kinderen herkennen aan de hand van o.a. de ontwikkelingstheorieën van Kohlberg en Fowler
Je kunt bewust werkvormen inzetten en begeleiden die bijdragen aan de doelen van burgerschapsvorming, zoals coöperatieve werkvormen, begeleiden van gesprekken, gezamenlijk onderzoek doen, zoekontwerpen (door verhalen, rituelen e.d.) die betrokkenheid oproepen en die maatschappelijk relevant zijn
Je kunt je eigen visie op burgerschapsvorming / levensbeschouwing binnen het basisonderwijs verwoorden aan de hand van voorbeelden uit je eigen onderwijspraktijk
Je bent in staat nieuwsgierigheid en verwondering bij kinderen rond de verschillen tussen mensen en culturen te stimuleren en in goede banen te leiden
Je kunt benoemen hoe je kinderen levensbeschouwelijk kunt laten leren in lastige situaties en om kan gaan met rouw in je klas.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 23
Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten 1. Geestelijke stromingen, levensbeschouwelijk leren en levensbeschouwelijke ontwikkeling Je krijgt een indruk wat het vak Geestelijke stromingen/levensbeschouwing inhoudt. Aan de hand van alledaagse thema’s leren de studenten hoe je leerlingen levensbeschouwelijk kunt laten leren en welke werkvormen je hiervoor kunt inzetten. Tevens worden er groepen gemaakt voor de presentaties over de verschillende geestelijke stromingen en wordt uitgelegd waar deze presentaties aan moeten voldoen. 2. Vieringen en het levensbeschouwelijk gesprek Je leert hoe je als leerkracht met symbolen, rituelen en vieringen in de klas en van de verschillende geestelijke stromingen de levensbeschouwelijke ontwikkeling van leerlingen kunt stimuleren. Tevens wordt duidelijk wat een levensbeschouwelijk gesprek is en hoe je dit als leerkracht met leerlingen kunt voeren. Daarbij wordt ook ingegaan op het creëren van een veilige sfeer in de klas.
Jouw activiteiten vooraf Bestudeer: Berg, B. van den, I. ter Avest, I. ter en T. Kopmels (2013). Geloof je het zelf?!, Levensbeschouwelijk leren in het basisonderwijs (pp. 15-55). Dit zijn de hoofdstukken 1 en 2.
Neem een voorwerp mee dat dicht bij je persoonlijkheid, jouw kijk op het leven en/of jouw ontwikkeling staat Bestudeer: Berg, B. van den, I. ter Avest, I. ter en T. Kopmels (2013). Geloof je het zelf?!, Levensbeschouwelijk leren in het basisonderwijs (pp. 57-75 en pp. 91-102). Dit zijn de hoofdstukken 3, 8 en 12.
3. Drie presentaties over geestelijke stromingen Drie eerste groepen presenteren de belangrijkste aspecten en begrippen van drie geestelijke stromingen 4. Drie presentaties over geestelijke stromingen Drie laatste groepen presenteren de belangrijkste aspecten en begrippen van drie geestelijke stromingen 5. Actualiteit, verhalen, kunst en filosoferen met kinderen Je leert hoe je de actualiteit, kunst en verhalen kunt gebruiken bij levensbeschouwelijk leren en wat dit vraagt van de leerkracht. Daarnaast gaan we uitgebreid in op filosoferen met kinderen.
Bestudeer: Berg, B. van den, I. ter Avest, I. ter en T. Kopmels (2013). Geloof je het zelf?!, Levensbeschouwelijk leren in het basisonderwijs (pp. 303-317). Dit is hoofdstuk 14 en 18.
6. Cultuur, religie, culturele en levensbeschouwelijke diversiteit in Amsterdam en een terugblik op de collegereeks Er wordt in dit college ingegaan op het verschil tussen cultuur en religie, de culturele en levensbeschouwelijke diversiteit in Amsterdam en in de Amsterdamse basisschool en hoe je als leerkracht met deze diversiteit vorm geeft aan de lessen geestelijke stromingen en levensbeschouwing. Tevens wordt er stil gestaan bij hoe je kinderen levensbeschouwelijk kunt laten leren in lastige situaties en wat je kunt doen met rouw(en) in je klas.
Bestudeer: Berg, B. van den, I. ter Avest, I. ter en T. Kopmels (2013). Geloof je het zelf?!, Levensbeschouwelijk leren in het basisonderwijs (pp. 303-317). Dit is hoofdstuk 6.
Toetsing Deze collegereeks maakt deel uit van Mens en Wereld 2.2. Deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets aan het einde van blok 2.2. In deze toets worden meerdere vakgebieden van Mens & Wereld getoetst. Het betreft een schriftelijk tentamen, bestaande uit meerkeuzevragen en open vragen. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 67% goede antwoorden voor een voldoende. Voorwaarden voor deelname aan het tentamen Mens en Wereld 2.2 De aard van de colleges van dit vak is zodanig dat aanwezigheid tijdens de colleges noodzakelijk is om de stof goed te kunnen verwerken. Het gaat dan onder andere om het doen van practica bij natuur & techniek en discussie-, reflectie- en presentatieopdrachten bij geestelijke stromingen. Het gaat hierbij om interactie met het aanwezige materiaal en interactie met de groep. Om deze reden is er bij dit vak een aanwezigheidsplicht; het is niet mogelijk om deze onderdelen met behulp van alleen de literatuur te leren. Als er niet aan de aanwezigheidsplicht is voldaan, volgt uitsluiting van de eerste kans van het tentamen. Aan de herkansing kan wel mee gedaan worden als Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 24
aan de aanwezigheidsplicht niet voldaan is, maar wordt afgeraden om bovenstaande reden. De aanwezigheidsplicht heeft de volgende voorwaarden: 1. Er moet in zowel de module "Geestelijke stromingen/levensbeschouwing" als de module "Onderzoeken en ontwerpen" voldaan zijn aan een aanwezigheidsplicht van 80% (dat wil zeggen: één college van beide reeksen van zes colleges mag worden gemist zonder opgaaf van redenen). Indien de student hier niet aan voldoet, dan moet er per gemist college een vervangende opdracht worden gemaakt en is aanwezigheid bij een inhaalcollege in de eerste toetsweek verplicht. Tijdens dit inhaalcollege moeten de vervangende opdrachten gepresenteerd worden en aanvullende opdrachten, waaronder practica en groepsdiscussies, uitgevoerd worden. De vervangende opdrachten per college worden na afloop van het gemiste college verstrekt door de docent en moeten worden ingeleverd voor de door de docent gestelde deadline. 2. De aanwezigheid tijdens de colleges wordt bijgehouden in SAS, het presentiesysteem dat gebruikt wordt door de pabo. Als de student meer dan 10 minuten te laat is, geldt dat als afwezigheid en moet de vervangende opdracht van dat college gedaan worden en is aanwezigheid tijdens het inhaalcollege verplicht. 3. Ook in het geval van ziekte of overmacht moeten gemiste colleges ingehaald worden. 4. De student moet in de collegereeks Geestelijke stromingen/levensbeschouwing deelnemen aan een presentatie over een geestelijke stroming volgens de opdracht die verstrekt wordt in het eerste college. Als aan deze voorwaarde niet voldaan is, moet deze opdracht in het inhaalcollege volbracht worden volgens de aanwijzingen van de docent.
Literatuur / toetsstof Inhoud van de presentaties en hand-outs die in de colleges worden gegeven over de zes belangrijkste geestelijke stromingen in Nederland Berg, B. van den, Avest, I. ter, Kopmels, T. (2013). Geloof je het zelf?!: Levensbeschouwelijk leren in het basisonderwijs (2e druk, pp. 15-75, 103-120, 141-156, 205-224, 245-258, 303-317). Bussum: Coutinho. ISBN: 978 90 469 0353 7
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 25
3.6
Titel: Vakdomein: SIS-code:
Dans en drama Muziek, dans & drama, beeldende vorming Kunstzinnige oriëntatie 2.2 (vaktoets) Kunstzinnige oriëntatie 2.3 (vakopdracht)
INLEIDING - Voor het jonge kind is bewegen en spelen in een verbeelde werkelijkheid een vanzelfsprekende vorm van leren. Bij het ouder worden, ontstaan er momenten in de ontwikkeling waarin dit ‘natuurlijk spelend leren’ verandert of op de achtergrond treedt. De vakken dans en drama zijn onder meer beschreven in de kerndoelen 54, 55 en 56 van het leergebied kunstzinnige oriëntatie, maar ze dragen ook bij aan andere kerndoelen en bredere ontwikkelingsgebieden. In deze tweede module dans en drama onderzoek je de inhoudelijke en didactische aspecten van de twee vakken. Je bekwaamt je je in het ontwerpen en geven van een dansles en dramales in je stage en werkt op deze manier al voorbereidend aan de K.O.-vakopdracht van blok 3. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het onderwijsaanbod in de eerste of de tweede periode van dit semester volgt.
Leerdoelen – Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?
Je weet verschillende functies en betekenissen van dans en drama in de samenleving te duiden en herkennen aan de hand van voorbeelden. Je kunt de kern van het onderwijs in dans en in drama herkennen en toelichten aan de hand van het MVB model voor dans en drama met de verschillende vormen van dansant en dramatisch gedrag. Je kunt de specifieke bijdrage van de vakken dans en drama aan het leren en ontwikkelen van leerlingen herkennen aan de hand van voorbeelden. Je kunt de begrippen (re)productie, receptie en reflectie in relatie brengen met de vakken dans en drama en duiden aan de hand van voorbeelden. Je weet globaal de tussendoelen dans en drama binnen de leerlijnen van het SLO te plaatsen. Je kunt de relatie tussen onderwijs in dans en drama en andere vak- en vormingsgebieden duiden. Je kent de vakspecifieke lesstructuur, de pedagogisch-vakdidactische condities en voorwaarden en het MVBmodel dans en drama en weet deze toe te passen op het ontwerpen van een dansles en op het ontwerpen van een dramales; Je kunt geschikt bronnenmateriaal voor een dans- of dramales selecteren en verbinden met (vak)didactische keuzes.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 26
Het programma – Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten 1.Dans nader bekeken In deze bijeenkomst wordt de aandacht expliciet op het vak dans gericht. Welke contexten en invalshoeken kom je in het onderwijs tegen en hoe dans te geven als je dit in de praktijk zelden tegenkomt?
Jouw activiteiten vooraf Je leest:
2. Drama nader bekeken In deze bijeenkomst wordt de aandacht expliciet op het vak drama gericht. Welke contexten en invalshoeken kom je in het onderwijs tegen en hoe drama te geven als je dit in de praktijk zelden tegenkomt?
Je leest:
3. Lesgeven In deze les leer je het verschil kennen tussen een activiteit en een les. Daarnaast behandelen we het theoretisch kader en de vakspecifieke methodiek.
Je neemt mee naar de les:
4. Ontwerpen In deze les verdiep je in de materie door, samen met anderen, een dans – of dramales te ontwerpen vanuit te selecteren bronnenmateriaal.
Je neemt mee naar de les: Nooij de, H. (2012). Kijk op Spel - Drama voor de pabo, Noordhoff Uitgevers. Heijdanus, E, Nunen, A. van, Valenkamp, M. (2014) DANS! Praktisch handboek voor het basisonderwijs, Coutinho.
Heijdanus, E. e.a. (2014) DANS! Praktisch handboek voor het basisonderwijs. Inleiding, p. 13 t/m. 17 § 2.3 competenties voor de leerling, p. 37 - 41
De Nooij, H. (2012) Kijk op spel, drama voor de pabo. Hoofdstuk 2 Drama nader bekeken: § 2.1 Drama vanuit een pedagogisch kader, p. 28 t/m. 34 § 2.2.1 Vakspecifieke doelstellingen, p. 34 t/m. 35
Een activiteit drama Een activiteit dans
5. Leerlijnen dans en drama In deze bijeenkomst verkennen we leerlijnen en deelontwikkelingsgebieden en kijken we welke gewenste leerhulp van toepassing kan zijn binnen de vakken dans en drama. 6. Dans en drama; anders leren In deze laatste les bekijken we dans en drama als vakverbindend, vakoverstijgend middel. Welke wetmatigheden vallen er te ontdekken?
Je neemt mee naar de les:
Een gedicht / versje mee dat appelleert aan de vakken taal of rekenen of één van de vakken uit het leergebied MW. Lees het van tevoren op inhoud door.
Toetsing Deze onderwijseenheid wordt getoetst in: a.
Vaktoets Kunstzinnige Oriëntatie van blok 2.2. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 65% goede antwoorden voor een voldoende.
b.
Vakopdracht Kunstzinnige Oriëntatie van blok 2.3. 3 (zie ook paragraaf 3.8 van deze studiewijzer). Het werk wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien alle vastgestelde criteria als voldoende zijn beoordeeld. De vakopdracht differentieert naar hogere cijfers op basis van de mate waarin de prestaties op de verschillende criteria als goed worden beoordeeld. Bij de Vakopdracht Kunstzinnige Oriëntatie gelden de volgende beoordelingscriteria: De student toont in voldoende mate aan: een koppeling te kunnen makken tussen beginsituatie, vakspecifieke productdoelen en doelen op de langere termijn voor elk afzonderlijk kunstvak. Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 27
geschikt bronnenmateriaal te kunnen selecteren en bewerken voor lessen kunstzinnige oriëntatie aan de doelgroep. met ieder kunstvak te kunnen aansluiten bij een thema/ onderwerp van de stageklas en een ander vak- of vormingsgebied. te kunnen reflecteren op de gegeven lessen en aan te geven hoe er pedagogisch en didactisch kan worden aangesloten op de klas en het individuele kind.
Literatuur / toetsstof T.a.v. het vak drama: Nooij de, H. (2012). Kijk op Spel - Drama voor de pabo, Noordhoff Uitgevers. -
Hoofdstuk 1 Drama inhoudelijk: § 1.1 Wat is drama? p. 10 t/m. 13 Hoofdstuk 2 Drama nader bekeken: § 2.1 Drama vanuit een pedagogisch kader, p. 28 t/m. 34 § 2.2.1 Vakspecifieke doelstellingen, p. 34 t/m. 35 § 2.3 Drama als didactisch middel bij andere vakken, p. 38 t/m. 50 § 2.4.2 Drama bij groep 3 en 4 (t/m. groep 7 en 8), p. 54 t/m. 58 § 2.5 Een leerlijn voor drama, p. 59 t/m. 60. Hoofdstuk 4 De dramales voorbereiden: § 4.1: Het inschatten van de beginsituatie, p. 112 t/m. 113 § 4.2.3 Structuur van de opdrachten, p. 119 t/m. 120 § 4.5: Het maken van opdrachtkaarten, p. 124 t/m. 126. Hoofdstuk 5 Beginnen in de praktijk, p. 136 t/m. 157 (N.B. m.u.v. § 5.2.3 tussendoortjes, hoe verzwaar ik de opdracht?) Hoofdstuk 6 Drama begeleiden: § 6.1.2 Algemene competenties bij het geven van drama, p. 162 t/m. 170
T.a.v. het vak dans: Heijdanus, E, Nunen, A. van, Valenkamp, M. (2014) DANS! Praktisch handboek voor het basisonderwijs, Coutinho. -
Hoofdstuk 2 Werken aan competenties: § 2.3 Competenties voor de leerlingen, p. 37 t/m. 41 Hoofdstuk 4 Leerinhouden en leerlijnen dans, p. 63 t/m. 83 Hoofdstuk 6 Dans in de stagepraktijk, p. 97 t/m. 115 Hoofdstuk 7 Voorbeeldlessen dans: § 7.1 Taken van de leerkracht voor en tijdens een les dans, p. 118 t/m. 120 § 7.2 Organisatie of klassenmanagement voor een actieve les dans, p. 120 t/m. 122 § 7.3 Didactische principes en werkvormen, p. 122 t/m. 127 Hoofdstuk 9 Het ontwerpen van een les dans: § 9.1 De stappen naar een lesontwerp, p. 156 t/m. 160 § 9.2 Vertaalmethodiek, p. 160 t/m. 162 § 9.4 Praktische punten, p. 168 t/m. 171 § 9.5 De reflectiecyclus van Korthagen, p. 171 t/m. 172
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 28
3.7
Titel: Vakdomein: SIS-code:
Beeldende Vorming Kunstzinnige Oriëntatie (Beeldende vorming) Kunstzinnige oriëntatie 2.2 (vaktoets) Kunstzinnige oriëntatie 2.3 (vakopdracht)
INLEIDING - In deze lessenreeks komt onderzoek aan bod naar de wijze waarop kinderen leren (met gebruikmaking van de theorieën over leerprocessen) en naar de vraag hoe dit door een leerkracht positief beïnvloed kan worden. Manieren om pedagogisch te kunnen handelen in de beeldende les, worden besproken en vergeleken. Je leert hoe je met kinderen een gesprek kan voeren over hun beeldend werk en hoe je kinderen kan laten reflecteren op eigen en andermans werk bij zowel begeleiding als nabeschouwing. Je bouwt verdere kennis op van functie en betekenis van beeldende vorming in de samenleving. Je verdiept je in de theorie van het Materie, Vorm en Betekenismodel van beeldende vorming en de didactiek en pedagogiek bij het ontwerpen en geven van beeldende lessen. Je verkrijgt inzicht hoe beeldend onderwijs bijdraagt aan de ontwikkeling van het kind en hoe beeldende vorming valt te verbinden met andere vak- en vormingsgebieden. Je leert systematisch te evalueren op een gegeven les, met aandacht voor proces en product, het lesfasenmodel en de benodigde reflectie. Verder verdiep je je in de juiste inrichting van de werkomgeving. Van belang is dat je eerst zelf beeldend gewerkt hebt en je hierin hebt verdiept. Je hebt basiskennis met de te gebruiken materialen en je hebt technieken opgedaan en de verschillende inhouden leren te vertalen naar het jonge kind.
Leerdoelen en competenties
Je kunt verschillende functies en betekenissen van beelden in de samenleving begrijpen en herkennen aan de hand van voorbeelden; Je kunt de specifieke bijdrage van beeldend onderwijs aan het leren en ontwikkelen van leerlingen herkennen aan de hand van voorbeelden; Je kunt de relatie tussen onderwijs in beeldende vorming en andere vak- en vormingsgebieden duiden. Je kunt de begrippen (re)productie, receptie en reflectie in relatie brengen met beeldend onderwijs; De student beschikt over kennis van de beeldaspecten, basismaterialen en technieken en bijbehorende geschikte inhouden (betekenissen). Je kunt theorie van didactiek en leerlijnen vanuit de leraar, het kind, de leerstof en de voorbereide omgeving in het beeldend onderwijs toepassen aan de hand van voorbeelden.
Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten 1. Toelichting op de vakopdracht 2.3 Wat is de opdracht en hoe gaan we aan de slag? Wat is Flipping the classroom? Hoe gaan we een FTC opdracht aanbieden aan de gekozen doelgroep? Wat is er nodig om de doelgroep een betekenisvolle opdracht BV te kunnen aanbieden? 2. Werkcollege Wat zijn passende inhouden en technieken voor de gekozen doelgroep van de FTC opdracht?
Jouw activiteiten vooraf Bekijk alvast: https://www.youtube.com/watch?v=ojiebVw8O0g&list=PLdsSQFPgaE TXlOA8vxvte-UcFzRWuC_kY&index=2 https://www.youtube.com/watch?v=ZRvmjjeZ9CA Je bestudeert: Van Onna & Jacobse (2013). Laat maar zien. Herhaling Hfdst 4 Voorbereiding paragraaf 4.1 t/m 4.5 Beeldaspecten bestuderen https://www.youtube.com/watch?v=FagVSQlZELY
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 29
3 Werkcollege Werken aan FTC opdracht Aandacht voor leermiddelen ontwerpen te weten leermiddel materiaal-techniek, vormgeving (beeldaspecten uitleg), inhoud leermiddel. 4 Werkcollege Werken aan FTC opdracht
Je bestudeert: Van Onna & Jacobse (2013). Laat maar zien. Herhaling Hfdst 5 Oriënteren paragraaf 5.1 t/m 5.5 Beeldaspecten bestuderen
5 Werkcollege Werken aan FTC opdracht Toelichting op peerfeedback opdracht. Aandacht voor doelen en criteria.
Je bestudeert: Van Onna & Jacobse (2013). Laat maar zien. Herhaling Hoofdstuk 7 Nabeschouwen en evalueren paragraaf 7.1 t/m 7.5 Beeldaspecten bestuderen
Je bestudeert: Van Onna & Jacobse (2013). Laat maar zien. Herhaling Hfdst 6 Creatieve proces paragraaf 6.1 t/m 6.5 Beeldaspecten bestuderen
6. Werkcollege Voorbereiding op de vaktoets 2.2 Presentatie Leermiddelen passend bij de FTC film
Toetsing Deze onderwijseenheid wordt getoetst in: c.
Vaktoets Kunstzinnige Oriëntatie van blok 2.2. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 65% goede antwoorden voor een voldoende.
d.
Vakopdracht Kunstzinnige Oriëntatie van blok 2.3 (zie ook paragraaf 3.8 van deze studiewijzer). Het werk wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien alle vastgestelde criteria als voldoende zijn beoordeeld. De vakopdracht differentieert naar hogere cijfers op basis van de mate waarin de prestaties op de verschillende criteria als goed worden beoordeeld. Bij de Vakopdracht Kunstzinnige Oriëntatie gelden de volgende beoordelingscriteria: De student toont in voldoende mate aan: een koppeling te kunnen makken tussen beginsituatie, vakspecifieke productdoelen en doelen op de langere termijn voor elk afzonderlijk kunstvak. geschikt bronnenmateriaal te kunnen selecteren en bewerken voor lessen kunstzinnige oriëntatie aan de doelgroep. met ieder kunstvak te kunnen aansluiten bij een thema/ onderwerp van de stageklas en een ander vak- of vormingsgebied. te kunnen reflecteren op de gegeven lessen en aan te geven hoe er pedagogisch en didactisch kan worden aangesloten op de klas en het individuele kind. Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 30
3.8
Titel: Vakdomein: SIS-code:
Vakopdracht Kunstzinnige Orientatie 2.3 Beeldende vorming; dans en drama; muziek
Kunstzinnige oriëntatie 2.2 (vaktoets) Kunstzinnige oriëntatie 2.3 (vakopdracht)
INLEIDING - Deze vakopdracht wordt reeds in blok 1 en blok 2 aangezet op het moment dat de betreffende vakcolleges gegeven worden! De kunstvakken kennen hun eigen karakteristiek en ontwikkeling en bieden tegelijk veel mogelijkheden om aan te sluiten bij thema’s en onderwerpen die in de stageklas worden aangeboden. Onderwijs wordt betekenisvol voor leerlingen als er naar samenhang gezocht wordt met andere vak- en vormingsgebieden. In deze opdracht staat die samenhang centraal.
Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?
De student maakt een koppeling tussen beginsituatie, vakspecifieke productdoelen en doelen op de langere termijn voor elk afzonderlijk kunstvak. De student kan geschikt bronnenmateriaal selecteren en bewerken voor lessen kunstzinnige oriëntatie aan de doelgroep. De student kan met ieder kunstvak aansluiten bij een thema/ onderwerp van de stageklas en een ander vak- of vormingsgebied. De student kan reflecteren op de gegeven lessen en aangeven hoe er pedagogisch en didactisch is aangesloten op de klas en het individuele kind.
De opdracht: Voor deze vakopdracht ontwerpt de student per vak een les te weten voor Beeldende Vorming, Dans, Drama en muziek. Elke les sluit aan bij een thema of onderwerp van de stageklas op dat moment. De lessen worden gegeven aan de stageklas en met behulp van een kijkwijzer door de mentor van feedback voorzien. De student evalueert de gegeven les door gebruik te maken van de literatuur van elk vakgebied. In de uitwerking van de lessen is het van belang aan te sluiten bij de ontwikkelingsfase van het kind en aan te sluiten bij de leerlijn van de kunstvakken. De vakcolleges ondersteunen de student in de ontwikkeling van de specifieke eigen vaardigheid, kennis per vakgebied en in het ontwerpen van de lessen. In de vakcolleges wordt tijd vrij gemaakt om aan de opdrachten te werken en de stageactiviteit voor te bereiden. In het blok van aanbieding van een vakgebied bereid je de opdracht voor en voer je de opdracht in de stage uit. Uitvoering van de vakopdracht in de praktijk draagt bij aan het behalen van de praktijkdoelen die voor 2.3. zijn geformuleerd. (zie praktijkdoelen 2.3. praktijkgids) Het verslag van de gegeven lessen en het gemaakte lesmateriaal wordt in één document via dropbox ingeleverd in blok 2.3.
Toetsing De vakopdracht kunstzinnige oriëntatie 2.3 wordt getoetst aan de hand van het eindproduct. Het werk wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien alle vastgestelde criteria als voldoende zijn beoordeeld. De vakopdracht differentieert naar hogere cijfers op basis van de mate waarin de prestaties op de verschillende criteria als goed worden beoordeeld. Het beoordelingsformulier voor deze vakopodracht wordt opgenomen in de studiewijzer van blok 2.3.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 31
Literatuur / toetsstof Muziek: http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/F-L54b.html (muziek) Dans & drama Nooij, H. de (2012) Kijk op spel, drama voor de pabo. Noordhoff Uitgevers. Hfst. 2 Drama nader bekeken; §2.4 Drama binnen het basisonderwijs: opbouw qua leeftijd, p. 50 t/m. 58 Hfst. 3 Werkvormen. http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/F-L54c.html (taal en spel = drama) Heijdanus, E. Nunen, A. Van, Valenkamp, M. (2014) DANS! Praktisch handboek voor het basisonderwijs. Uitgeverij Coutinho. Hfst. 9 Het ontwerpen van een les dans: § 9.1 De stappen naar een lesontwerp, p. 156 t/m.160 § 9.2 Vertaalmethodiek (facultatief), p. 160 t/m. 162 § 9.3 Voorbeeldles vertaalmethodiek voor de onderbouw, p. 162 t/m. 168 (N.B. deze les mag je niet kopiëren en inleveren als zijnde jouw product.) § 9.4 Praktische punten, p. 168 t/m. 171 (http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/F-L54d.html (beweging = dans) Hueskens, R. (2013) Stappenplan lesontwerp dans / drama (intern document via DLWO) Beeldende vorming: Boermans B. (5e druk) Beeldende Begrippen. Uitgeverij Lamboo http://beeldende-vormgeving.jouwweb.nl/ http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/F-L54a.html (beeldende vorming)
Dada, kunsttijdschrift voor kinderen van 6 tot 106, uitgeverij Plint www.plinternet.nl
Onna, van. J. Laat maar zien, bijlage 3, p. 340 , procesfasenformulier
Let op: Als voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het semester. Houd je portfolio dus zorgvuldig bij!
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 32
3.9
Titel: Vakdomein: SIS-code:
Lerende kinderen binnen bewegingsonderwijs Bewegingsonderwijs Vakopdracht Bewegingsonderwijs 2.1
Meester Michel heeft in een vorige les opgemerkt dat kinderen springen een boeiende activiteit vinden. Hij wil het springen in veel verschillende situaties aanbieden dit jaar en heeft een plan gemaakt voor de komende zes weken. Het springen op en over laat hij elke les (werken in groepen) terugkomen. Hij ontwerpt hij verschillende bewegingssituaties en houdt daarbij rekening met de verschillende vaardigheidsniveaus.
INLEIDING - De laatste decennia zijn de inzichten op het gebied van de motorische ontwikkeling van het kind aan verandering onderhevig. In de actuele benaderingen worden het individu, de omgeving en de taak beschouwd als aparte voorkomende elementen die elkaar continu wederzijds beïnvloeden tijdens het ontwikkelingsproces. De motivatie van het kind, de rol van andere kinderen en volwassenen en de wijze waarop het kind de omgeving waarneemt, zijn belangrijke elementen in het ontstaan van nieuw motorisch gedrag. Ieder kind legt een uniek ontwikkelingstraject af. Voor de dagelijkse praktijk van groepsleerkracht is kennis van de leerlijnen voldoende om de kinderen in hun groep situaties te bieden die haalbaar zijn en waardoor zij worden uitgedaagd. Leerkrachten hebben de taak om kinderen bewust en planmatig te begeleiden in de bewegingscultuur en ontplooiing van de bewegingsmogelijkheden. Het bevorderen van een positieve attitude en het laten opdoen van succeservaringen horen hier natuurlijk bij. Leerkrachten kunnen door rekening te houden met de wijzen waarop kinderen zelf bewegingen leren, het motorisch leerproces beïnvloeden. Deze taak van de leerkracht staat centraal bij bewegingsonderwijs in dit blok. In het eindproduct bij deze vakopdracht ontwerpt de student op basis van literatuur (leerlijnen) een lessenserie van drie lessen voor bewegingsonderwijs aan kleuters waarin hij gebruik maakt van twee verschillende organisatievormen en de keuzes onderbouwt. De student geeft de groeperingvormen duidelijk aan en zorgt voor differentiatie binnen het aanbod van de activiteiten. Hij formuleert leerhulp per activiteit op minimaal twee manieren. De student beschrijft in de evaluatie punten die goed waren en punten die een volgende keer beter kunnen. Je besluit het verslag met een eigen visie op bewegingsonderwijs. Leerdoelen Vakopdracht bewegingsonderwijs:
Je kunt concrete bewegingsdoelen definiëren bij de verschillende bewegingsactiviteiten. Je kunt aan de hand van zijn eigengemaakte lessenserie beargumenteren hoe deze aansluit bij leerlijnen en bewegingsthema’s van voorgaande lessen. Je kunt organisatie- en groeperingvormen vergelijken en inzetten rekening houdend met de specifieke activiteiten en de verschillen tussen kinderen op pedagogisch en didactisch gebied. Je kunt op minimaal twee verschillende manieren leerhulp aan individuele kinderen ontwerpen zonder dat daarbij de doorgang van de les voor de andere kinderen gehinderd wordt. Je kunt je persoonlijke visie op bewegingsonderwijs aan kleuters verwoorden.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 33
Wat gaan we doen? Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Leerdoel en (fysieke) leerhulp Introductie van jaar 2, uitleg van de doelen en opdrachten. Opbouw van diverse activiteiten op niveau van de studenten die zelf de bewegingsactiviteiten uitvoeren en daarbij bekijken wat het bewegingsleerdoel is, wat het risicomoment en/of bewegingsprobleem kan zijn per activiteit en welke (met name fysieke) leerhulp toegepast kan worden.
Je bestudeert: de studiewijzer en vakopdracht (DWLO).
2: Instructie en leerhulp We herhalen waaraan een ‘goede instructie’ moet voldoen. Er worden activiteiten uitgezet, instructie gegeven en de activiteiten worden uitgevoerd aan de hand van lukt het/ loopt het/ leert het, gericht op het bieden van adequate leerhulp door lesgevers. We gaan in op de gekozen bewegingsthema’s en zetten activiteiten in een lijn.
Je maakt een keuze voor twee bewegingsthema’s.
3: Differentiatie en leerlijnen/bewegingsthema's. We gaan in groepjes de voorbereide drie opeenvolgende lessen vergelijken op aangegeven punten (format, onderlinge feedback) en bespreken. We gaan aan de slag met andere activiteiten en gaan deze bekijken op differentiatie en doelen in combinatie met bewegingsthema en leerlijnen.
Je neemt gemakkelijke kleding en gepast zaalschoeisel mee.
Je bestudeert: Van Berkel (2005). Perspectieven op bewegen. Hoofdstuk 3.4 en Basisdocument bewegingsonderwijs, hoofdstuk 5, waarna een vergelijking gemaakt wordt en deze vergelijking neem je mee op papier. Je neemt je voorlopige lesopzet voor drie opeenvolgende lessen in schema/format (deelproduct volgens format DLWO) mee. Je bestudeert: Ten Haaft et al. (2012). Bewegingsonderwijs in het speellokaal. Deel 1.
4: Motorische ontwikkeling en manieren van leren. Tikspelen. We bespreken de door jullie meegenomen stellingen en de motorische ontwikkeling van kinderen. Het artikel van Peter Beek (expliciete en impliciete instructie) bespreken we aan de hand van voorbeelden/ervaringen van activiteiten uit de stagelessen of tijdens vakcolleges. Daarnaast komt de opbouw van tikspelen aan bod.
Je bestudeert: Artikel "Motorisch leren" van Peter van Beek (DLWO). Je bedenkt een stelling over bewegen en neemt deze mee naar de les.
5: Bewegen op muziek In deze les gaan we een reeks aan activiteiten doen die behoren bij de leerlijn bewegen op muziek. Leerhulp, organisatie en differentiatie komen aan bod. We zetten daarnaast deze en andere activiteiten op volgorde.
.Je bestudeert: Ten Haaft et al. (2012). Bewegingsonderwijs in het speellokaal. Inleidende deel bewegen op muziek.
6: Feedbackmoment. In deze les verdelen we ons in groepen. We bekijken samen de lesopzetten aan de hand van het beoordelingsformulier.
Je neemt je lessenserie voor de drie lessen mee (in format zie DLWO) en een inleiding op deze vakopdracht waarin je de school, klas, werkwijze e.d. (zie hierboven) mee.
Toetsing Dit studieonderdeel wordt getoetst via de vakopdracht lessenserie bewegingsonderwijs Deelopdracht: Maak een lesopzet volgens format (DLWO) van drie verschillende lessen waarin je beschrijft welke organisatievormen, activiteiten en groeperingsvormen je gaat gebruiken. Je neemt dit schema mee naar les 3 voor feedback. Eindopdracht: Ontwerp op basis van literatuur (waaronder leerlijnen) en de vakcolleges een lessenserie van drie lessen voor bewegingsonderwijs aan kleuters waarin je gebruik maakt van twee verschillende organisatievormen en twee verschillende groeperingvormen. Je zorgt voor differentiatie binnen het aanbod van de activiteiten en formuleert leerhulp per activiteit op minimaal twee manieren. Je onderbouwt je keuzes. Eén van deze lessen heb je gegeven en is gefilmd. Je levert een videofragment van deze les in van max. 5 minuten en geeft het verband aan met de Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 34
lessenserie. In het verslag onderbouw je daarnaast jouw gekozen organisatie- en groeperingsvormen, activiteitenkeuze, differentiatie, arrangementen en beschrijf je een visie op bewegingsonderwijs. Je beschrijft in je evaluatie punten die goed waren en punten die beter kunnen een volgende keer. Uitwerking van de vakopdracht: Voorblad met naam, klas, datum en studentnummer. Inhoudsopgave met onderstaande hoofdstukindeling en volgorde. Korte inleiding met een link naar een filmfragment van de gegeven les (maximaal 5 minuten), schooltype, karakteristieken van de kleuterklas (grootte en bijzonderheden ten aanzien van bewegingsonderwijs: lokaal, aantal lessen per week, vakleerkracht, werkwijze van de gymlessen). Hoofdstukken waarin de volgende onderwerpen beschreven worden: 1.
2. 3. 4. 5.
Drie lesopzetten met verantwoording van de keuze van de activiteiten en de volgorde van de lessen (zie beoordelingscriteria): je werkt minimaal twee bewegingsthema’s uit die je herhaaldelijk terug laat komen in de lessenserie van drie lessen. De activiteiten daarnaast hoeven niet herhaald te worden maar moeten wel organisatorisch passend zijn en de keuze moet kort toegelicht worden. Deze opzet wordt ondersteund door videobeelden en toegelicht. De verantwoording van de gekozen organisatie- en groeperingsvormen in de lessenserie aan de hand van een afweging tussen de voor- en nadelen van deze vormen (zie beoordelingscriteria). Voor de activiteiten uit de gekozen centrale bewegingsthema’s wordt op minimaal twee manieren leerhulp concreet beschreven (zie beoordelingscriteria). Een evaluatie van de gegeven les aan de hand van de vragen: ‘Wat ging er goed en wat kan er beter?’ (zie beoordelingscriteria). Een persoonlijke visie (zie beoordelingscriteria).
Literatuur Haaft, R. ten, Hazelebach, C., Danes, H. & Bruin, R (2012). Bewegingsonderwijs in het speellokaal. Ede: Werkgroep Bewegingsonderwijs ’t Web.
Deel 1: Theorie: hoofdstukken 1 tot en met 5. Deel 2: Introductiecluster Deel 4: hoofdstuk 1: achtergronden Bewegen op Muziek.
Berkel, M. van (2005). Perspectieven op bewegen. Nijverdal: Publicatiefonds Werkgroep Bewegingsonderwijs.
Hoofdstuk 3: Optimaliseren van bewegingsactiviteiten
Artikelen DLWO. Leerlijnen en bewegingsthema’s: http://www.kvlo.nl/res/site1/upload/onderwijs/protocol%20bewond/algemeen%20overzicht%20leerlijnen%20basisdocument.pdf
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 35
3.10
Titel: Vakdomein:
Gebruik van het smartboard ICT (II)
INLEIDING - De laatste jaren is de ontwikkeling van het digitaal schoolbord snel gegaan, en dit zal de komende jaren nog doorzetten. De interactieve mogelijkheden zorgen voor een verrijking van het aanbod in de lessen. Om deze mogelijkheden goed te benutten is kennis nodig. De handigheid om het bord op een goede manier te gebruiken is daarbij één onderdeel, het inzicht om het gebruik een meerwaarde te laten zijn is een ander. Daarbij moet een leerkracht zich bewust zijn van de voor- en nadelen die het gebruik van het digitaal bord kan hebben. Let op: deze collegereeks wordt mogelijk alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok van dit semester volgt. Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van de reeks?
Je bereidt jouw lessen digitaal voor met behulp van softwarepakketten; Je gebruikt een digitaal schoolbord bij diverse didactische werkvormen; Je verantwoordt de keuze om digitale middelen zoals het digitaal schoolbord in te zetten.
Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Het digitale schoolbord I Met een digitaal schoolbord in de klas moet je meer doen dan klassikaal lesgeven en filmpjes laten zien. We onderzoeken de interactieve en coöperatieve mogelijkheden van het digibord. Je werkt een opzet voor je eigen lespraktijk uit aan de hand van criteria en de leerdoelen.
Je bestudeert de website: kennisnet.nl/themas/digiborden-en-touchscreens/ Bestudeer op de website de pagina’s Voorbeeldenplein en Lesmateriaal. Maak uit de informatie van deze voorbeelden een lijst met interactieve mogelijkheden van het digibord in je klas.
2. Het digitale schoolbord II Het effectief inzetten van het digitaal schoolbord in de les is veelal een zaak van inzicht en inzet. In de les passen we een bestaande les voor je praktijk aan voor gebruik met het digibord. Je vergelijkt de leerdoelen van de verschillende onderdelen van de les, en zoekt naar overeenkomsten bij de mogelijkheden van het digibord. Je past de les aan zodat de leerdoelen voor de kinderen met inzet van ICT effectiever worden bereikt. 3. Meer halen uit de middelen Een digitaal schoolbord is één van de meestgebruikte moderne middelen in de basisschool. Er zullen ook nieuwe technieken ontwikkeld worden. Er wordt ingegaan op de manier waarop je daarmee omgaat zodat je ook in de toekomst bij kunt blijven. Vragen over huidige ontwikkelingen zijn welkom in deze les.
Je brengt een volledig uitgewerkt lesbeschrijvingsformulier mee voor een les waarbij het digitaal schoolbord in te zetten is. In deze bijeenkomst ga je je eigen les versterken met digitale middelen.
Geen voorbereiding nodig.
Toetsing In deze collegereeks komen essentiële, praktische vaardigheden aan bod. Daarom geldt een aanwezigheidsplicht en actieve deelname voor alle colleges. De werkvormen of leertaken uit de betreffende colleges kunnen, bij vooraf aangekondigde afwezigheid, op een later tijdstip worden ingehaald of worden vervangen door gelijkwaardige opdrachten. Voldoende en actieve deelname aan deze colleges is een van de beoordelingscriteria bij het functioneringsgesprek dat je voert met je kerndocent aan het eind van het semester.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 36
3.11
Titel: Vakdomein: SIS-code:
Maatschappelijke stage en schoolgebonden leertaak Maatschappelijke stage en schoolgebonden leertaak Maatschappelijke stage en schoolgebonden leertaak 2.3
INLEIDING - In het tweede jaar van Pabo HvA is een ‘maatschappelijke stage’ onderdeel van je studie. Deze stage – die loopt van september tot maart (dat is voor de duur van blok 1, blok 2 en blok 3) - is bedoeld om kansen voor studenten en kinderen te vergroten door ook buiten school aandacht te besteden aan het ontwikkelen van hun talenten. Het doel van de maatschappelijke stage is het stimuleren en begeleiden van kinderen bij deze persoonlijke ontwikkeling. De maatschappelijke stage loop je naast je reguliere basisschoolstage op jouw basisschool. Je voert daarnaast een ´schoolgebonden leertaak’ uit in de periode van september tot maart (dat is voor de duur van blok 1, blok 2 en blok 3). Het doel is om in afstemming met een school te werken aan een taak. Voor de schoolgebonden leertaak analyseer je een onderwerp en/of een probleem dat speelt op de eigen opleidingsschool / stageschool. Je werkt dus eigenlijk ‘in opdracht van’ de opleidingsschool /stageschool en de opdracht is heel specifiek verbonden aan jóuw stageplek. De schoolgebonden leertaken fungeren -evenals de beroepsopdrachten als voorlopers van het afstudeeronderzoek in jaar 4. Let op: Zit je niet op een opleidingsschool: dan formuleert jouw stageschool of je stagementor een schoolgebonden leertaak, al dan niet in samenspraak met jou. Er zijn ook een algemene beschrijvingen als voorbeelden beschikbaar via de DLWO (waaruit je eventueel kunt kiezen in overleg met je school) .
Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van dit studieonderdeel? Maatschappelijke stage: Je begeleidt en stimuleert kinderen / jongeren/ studenten in hun persoonlijke ontwikkeling en kan dit koppelen aan de competentiematrix. Schoolgebonden leertaak: Je bent in staat om een probleem / aspect vanuit de school/ scholen te analyseren vanuit zowel de praktijk als de theorie. Je kunt de vraag vanuit de school / scholen omzetten in een bruikbaar eindproduct. Voor beide geldt: Je bent in staat om relevante bronnen te zoeken bij dit beroepsprobleem / - aspect.
Het programma - Wat gaan we behandelen? Maatschappelijke stage Je voert deze opdracht geheel zelfstandig uit. Eventuele vragen kun je aan je kerndocent stellen. Je kiest voor de maatschappelijke stage een activiteit die kan plaatsvinden in het blok van september tot maart. Je kunt hierbij denken aan het coachen van kinderen in het kader van het project SALSA in Amsterdam of je kunt deelnemen aan een van de aangeboden activiteiten, bijvoorbeeld de Voorleesexpress. Op de DLWO is een lijst met activiteiten te vinden met nadere informatie. Je mag ook buiten deze keuzes een maatschappelijke stage aanvragen, maar daarvoor is toestemming nodig van de kerndocent. Je schrijft hiervoor een gedegen plan van aanpak met urenverantwoording. Deze voeg je toe aan je eindproduct. Gedurende de gehele begeleidingsperiode houd je een logboek bij met daarin een verslag van de activiteiten, de data en de tijdstippen van de begeleiding en per keer een korte reflectie op de activiteit. Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 37
Werkwijze maatschappelijke stage: 1. 2. 3. 4. 5.
Je kijkt op de DLWO naar de mogelijkheden voor de maatschappelijke stage. Je kiest er één uit en neemt contact op met de desbetreffende instantie. Doe dit op tijd en dus al in september. Je formuleert een plan van aanpak met de leerdoelen, een activiteitenplanning, tijdpad en literatuur. Je bespreekt dit met de contactpersoon en scherpt het plan verder aan. Je kunt het plan van aanpak in de zesde lesweek van blok 2.1 meenemen ter bespreking mee naar de kerndocentbijeenkomst. Je levert een conceptverslag in bij de contactpersoon van de school en vraagt om feedback. Je levert in de toetsweken van blok 2.3 het werk in bij de kerndocent via de DLWO.
Schoolgebonden leertaak: Je voert deze opdracht samen met een andere student uit. In de kerndocenttijd zal de opdracht worden besproken en nader worden toegelicht. Eventuele vragen kun je aan je kerndocent en/of opleider in de school stellen. De schoolgebonden leertaak wordt geformuleerd door of in samenspraak met jouw opleidingsschool/ stageschool of op initiatief van jezelf. Vraag je stagebegeleider ernaar. Je stemt opdracht, inhoud en planning goed af met je opleider in de school en met je mentor. Kijk voor voorbeeldleertaken op de DWLO. Je werkt in een tweetal samen aan een opdracht voor één van jullie scholen. Dan voeren jullie samen voor deze school de opdracht uit. Je kunt ook vragen of de opdracht tevens op je eigen school uitgevoerd mag worden. Dan vergelijk je de scholen en situatie met elkaar met betrekking tot jullie onderwerp. Werkwijze schoolgebonden leertaak: 6.
Je vraagt in de eerste weken van je stage of opleidingsschool naar een mogelijke opdracht in het kader van de schoolgebonden leertaak. Je zorgt ervoor dat helder is wie de contactpersoon van de school is voor de schoolgebonden leertaak. 7. Je formuleert een plan van aanpak met de leerdoelen, een activiteitenplanning, tijdpad en literatuur. Je bespreekt dit met de contactpersoon en scherpt het plan verder aan. 8. Je neemt het plan van aanpak in de tweede lesweek van blok 2.2 ter bespreking mee naar de kerndocentbijeenkomst. Je ontvangt feedback van medestudenten en van de kerndocent. 9. Je scherpt het plan van aanpak aan op basis van de gegeven feedback. 10. Je levert een conceptproduct in bij de contactpersoon van de school en vraagt om feedback. 11. Je levert in de toetsweken van blok 2.3 het eindproduct met de gegeven feedback van de contactpersoon in bij de kerndocent én bij de contactpersoon van de basisschool.
3.10.3 Toetsing Maatschappelijke stage en schoolgebonden leertaak worden getoetst aan de hand van een verslag met verantwoording (inleveren via de DLWO). Maatschappelijke stage In de zesde week van blok 2.1 lever je een plan van aanpak in met urenverantwoording bij de kerndocent. Het plan van aanpak bevat een inhoudelijke verantwoording voor de maatschappelijke stage van de uren en activiteiten en de relatie tussen de maatschappelijke stage en de competentielijst. Je levert in de toetsweek van blok 2.3 een verslag in bij je kerndocent via de DLWO. In het afrondingsverslag met betrekking tot de maatschappelijke stage (maximaal vier A4) beantwoord je de volgende vragen:
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 38
Wat was (waren) de activiteit(en)? Wat was jouw rol in deze activiteit(en)? Hoe reageerde(n) het kind/ de kinderen/ de studenten op jou? Wat heb je van de maatschappelijke stage geleerd (koppel dit aan de competenties)? en reflecteer je (1A4) op de volgende vraag: ‘Wat hebben de kinderen/ het kind/ studenten ervan geleerd?’ Feedback van de contactpersoon van de maatschappelijk instantie
Je levert deze A4’tjes in samen met als bijlage je logboek met een verantwoording van data, uren en activiteiten.
Schoolgebonden leertaak: Je rondt de schoolgebonden leertaak af in de toetsweken van blok 2.3 in de vorm van een eindverslag. In het eindverslag met betrekking tot de schoolgebonden leertaak zitten de volgende items: 1. 2. 3.
4. 5.
Vraag en opdracht van de school. Het product zelf. Dit kunnen verschillende producten zijn: aanbevelingen, een analyse van de situatie, materiaal voor de school, o.i.d. Verantwoording van het product waarin je een analyse van de opdracht hebt beschreven en de gemaakte keuzes met betrekking tot het eindproduct onderbouwt met bronnen ( de literatuurlijst bevat minimaal één bron). Feedback van de contactpersoon van de school. De taakverdeling.
Beoordelingscriteria Maatschappelijke stage De beoordelingscriteria zijn: De student heeft in een verslag van de maatschappelijke stage de activiteiten en zijn rol hierin beschreven. De student beschrijft wat hij geleerd heeft in de maatschappelijke stage en koppelt dit aan competenties en wat de kinderen ervan geleerd hebben. Schoolgebonden leertaak: De beoordelingscriteria zijn: De student heeft in voldoende mate een probleem / aspect vanuit de school/ scholen helder in beeld gebracht, geanalyseerd en omgezet in een bruikbaar product en/of interventie. De student kan in voldoende mate de interventie / het eindproduct inhoudelijk verantwoorden.
Literatuur / toetsstof Je gebruikt relevante literatuur; minimaal drie bronnen. Dit betekent minimaal één bij de maatschappelijke stage en minimaal twee bij de schoolgebonden leertaak).
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 39
3.12
Titel: Vakdomein: SIS-code
Cultuurproject jaar 2: Cultuur en ik Cultuureducatie en burgerschapsvorming Cultuuronderwijs 2
INLEIDING – Cultuur is alles wat mensen doen of maken (Van Heusden, 2010). Ieder mens is een drager van zijn cultuur ofwel een cultuurdrager. Als leerkracht en cultuurdrager heb je de maatschappelijke taak om kinderen (de) cultuur waarin wij leven bij te brengen. Binnen de twee leerdomeinen cultuureducatie en burgerschapsvorming worden kinderen cultureel (zelf)bewust en leren zij reflecteren op (de) cultuur. Kunst- , erfgoed- en mediaonderwijs zijn daarbij doel en middel. Het Ministerie van OC&W en het Landelijk Kennisinstituut voor Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) hebben voor de leerkracht basisonderwijs drie basisberoepstaken cultuureducatie geformuleerd: 1. inspireren als cultuurdrager en cultuuroverdrager; 2. een visie op cultuureducatie ontwikkelen; 3. cultuureducatieve activiteiten kunnen ontwerpen. De essentie van burgerschap kent drie domeinen: 1. democratie - kennis van hoe een democratie werkt en houdingen en sociale vaardigheden die nodig zijn voor actieve betrokkenheid in de samenleving; 2. identiteit - kennis, houdingen en vaardigheden die van belang zijn bij identiteitsontwikkeling in een pluriforme samenleving; 3. participatie - houdingen en vaardigheden om actief mee te doen in sociale verbanden. Een leerlijn cultuurdragerschap & burgerschapsvorming Op diverse momenten in het curriculum van de Pabo HvA zal er impliciet en expliciet aandacht zijn voor de leerdomeinen cultuureducatie en burgerschapsvorming. De leerlijn voor de voltijd van jaar 1 t/m 4 en voor de deeltijd van jaar 1 t/m 3 is op dit moment nog in ontwikkeling. In jaar 4 ga je zichtbaar maken wat cultuurdragerschap en burgerschap voor jou en het onderwijs betekent en hoe jij daar inhoud en vorm aan geeft. Dit moment wordt gezien als het sluitstuk van de leerlijn cultuureducatie en burgerschapsvorming. Op verschillende momenten, binnen en buiten je opleiding, bouw je aan een persoonlijk cultuurdossier, waarvoor je in jaar 4 studiepunten zult ontvangen. Het cultuurproject is een moment in het curriculum waarin de aandacht is gericht op de ontwikkeling van jouw cultuurdragerschap. Cultuurprojecten jaar 2 voltijd: dit jaar zijn er twee cultuurprojecten. Het eerste cultuurproject is geroosterd van 9 tot en met 13 november. De dinsdag (11 november) is een reguliere stagedag. Tijdens de andere dagen ben je actief en productief bezig met verkenning en beleving van ‘cultuur en het kind’. Houd er rekening mee dat mogelijke kosten tijdens dit project voor eigen rekening kunnen zijn (bijv. entree culturele instelling). Cinekid scholenfestival: op donderdag 15 of vrijdag 16 oktober krijg je een taak toebedeeld als educatieve gids op het Media-Lab tijdens het Cinekid scholenfestival. Dit is een intern en extern onderwijsaanbod vanuit een samenwerking tussen de Pabo HvA en Cinekid. Meer informatie zal tijdig via je kerndocent worden gegeven en ook op DLWO te vinden zijn.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 40
HOOFDSTUK 4. | De praktijk van het basisonderwijs SIS-code:
Praktijk 2.1
INLEIDING - Ook in het tweede jaar loop je mee in de praktijk van het Amsterdamse basisonderwijs. We beginnen dit jaar in de onderbouw in groep 3 en 4. In de colleges op de opleiding en in de opdrachten wordt met name ingezoomd op het onderwijs aan deze leeftijdsgroep. Hieronder staan de leerdoelen en de stageactiviteiten voor je vermeld. In de praktijkgids kun je meer informatie vinden over het leren in de praktijk. 4.1 Stagedoelen Je kunt een realistische planning maken voor jouw praktijkactiviteiten per periode en per dag. Je legt deze planning voor aan je mentor. Je maakt op actieve en op positieve wijze contact met de groep en met individuele kinderen. Je bereidt de lessen inhoudelijk en organisatorisch volledig en inhoudelijk voor. Je besteedt aandacht aan het geven van heldere instructies die aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen in de groep. Je hebt oog voor didactische en pedagogische behoeften van individuele leerlingen. Je neemt de leiding als je voor de groep staat. Je stelt heldere lesdoelen en controleert of deze zijn behaald (OGW). Je laat bij het lesgeven zien dat je de groep weet te boeien, de aandacht vast weet te houden en dat je kinderen weet te stimuleren om aan het werk te gaan en te blijven. 4.2 Stageactiviteiten Tijdens het lesgeven in de stage werk je onder andere gericht aan de volgende stageactiviteiten: Je stelt je voor aan en je maakt kennis met de stageklas (op doordachte wijze). Je observeert je mentor qua differentiatie in de groep: organisatie en inhoudelijk. Je oriënteert je op het gehanteerde leerlingvolgsysteem voor de stageklas. Je voert drie gecompliceerde lessen (kies uit: vakoverstijgend, verschillende leeractiviteiten, differentiatie, op basis van verschillende didactische werkwijzen en leersituaties). Voorbereiding van de lessen wordt voorgelegd aan de mentor ter goedkeuring. In je lessen (dagdelen + gewone lessen) zit ten minste één lessenreeks van twee opeenvolgende lessen. Je verzorgt drie voorbereide lesactiviteiten aan individuele leerlingen die verlengde instructie nodig hebben of extra instructie i.v.m. verrijkende activiteiten. 4.3 Beoordelingsprocedure Voorwaarde voor beoordeling is altijd dat je de stageactiviteiten hebt uitgevoerd en dat je je stagemap hebt geactualiseerd. De beoordeling van de stage (de toekenning van het eindcijfer) wordt gegeven door de opleider in de school (bij een opleidingsschool), of door de stagedocent (in het geval van een niet-opleidingsschool). De procedure is als volgt: Aan het eind van blok 1.1 geeft de mentor een schriftelijke adviesbeoordeling door het beoordelingsformulier in te vullen met onvoldoende, voldoende, goed of excellent. De mentor licht het advies mondeling toe in een gesprek met jou en stuurt de adviesbeoordeling naar de opleider in school of de stagedocent. De opleider in de school / stagedocent is de examinator en komt op basis van de adviesbeoordeling van de mentor (die in een gesprek met
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 41
de student door de mentor is toegelicht), het eigen lesbezoek en het daarop aansluitende gesprek met jou tot een eindbeoordeling, vult het beoordelingsformulier in en geeft het cijfer. Je neemt de eindbeoordeling van de opleider in de school / stagedocent op in het portfolio. Meer informatie over de praktijk en de beoordelingsprocedure is te vinden in de Praktijkgids 2015-2016.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 42
HOOFDSTUK 5. | Studieloopbaanbegeleiding SIS-code:
SLB 2.2
INLEIDING - Het doel van studieloopbaanbegeleiding is dat je leert je zelfstandig te ontwikkelen tot een professionele leerkracht in het basisonderwijs. Bij de bijeenkomsten studieloopbaanbegeleiding zoomen we in op jouw ontwikkeling als student en als aankomend leerkracht basisonderwijs. We besteden aandacht aan de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)’ en plannen op basis van de daarin gestelde eindtermen de eerste periode. Kennis over en bewustwording van je eigen leerstijl(en) zal je daar ongetwijfeld bij helpen. Ook systematische reflectie op de eigen onderwijspraktijk en eigen visie op onderwijs komen in deze bijeenkomsten aan de orde. Daarnaast is het lesvoorbereidingsformulier een onderwerp van de studieloopbaanbegeleiding. Wekelijks wordt er 50 minuten studieloopbaanbegeleiding gegeven door je kerndocent. Daarin is jouw voorbereiding en inbreng een belangrijk onderdeel van de bijeenkomst. Eigen inbreng bestaat onder andere uit het presenteren van een ‘good practice’ (zie hieronder). Daarnaast laat je je in je stage filmen door je mentor en/of begeleider. Deze filmopnames worden gebruikt als input voor een studieloopbaanbijeenkomst in het tweede blok. ‘Good practice’. Per les is er een student aan de beurt die iets laat zien of vertelt waardoor hij geïnspireerd is geraakt of wat hij graag wil delen met de anderen. Dit kan een website, goed voorbeeld van een mentor, boek, artikel, werk van kinderen, werkwijze op een school, film, o.i.d.. zijn. De student brengt zijn ‘good practice’ in (maximaal 10 minuten) waarna de klas hierover in gesprek gaat. In blok 2.2 wordt studieloopbaanbegeleiding afgerond met een verslag (via de DLWO inleveren). In blok 2.4 voer je een gesprek met een andere kerndocent over geheel jaar 2. Zorg dus steeds dat je je portfolio bijwerkt.
5.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het eind van het eerste semester? Eind blok 2.1: Je kunt op de juiste manier lesvoorbereidingen maken en hierbij concrete doelen formuleren. Je kunt de relatie beschrijven tussen je ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs en de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam). Je kunt gebruik maken van filmanalyses om deze relatie te beschrijven. Je kunt eigen situaties systematisch en compact beschrijven en op professionele wijze bespreken met medestudenten. Eind blok 2.2: Je kunt prioriteiten stellen bij het plannen van je studieactiviteiten. Je verwoordt je eigen mening in reactie op een stelling over onderwijs. Je kunt de Roos van Leary inzetten om je interpersoonlijke communicatie en relatie met leerlingen te analyseren en te beschrijven. Je kunt onder woorden brengen wat een diverse groep voor je handelen betekent en je kunt reflecteren op interculturele communicatie (Urban Education).
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 43
5.2 Programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1: Kennismaken en lesvoorbereiding Aan de hand van voorbeelden ga je werken aan het invullen van het lesvoorbereidingsformulier. Met name het stellen van concrete doelen en de beginsituatie komen aan bod.
Neem een lesvoorbereiding van vorig jaar mee.
2: Begeleidingsstijlen stage We gaan na welke begeleidingsstijlen er zijn en welke jouw voorkeur heeft. Hierbij komen wederzijdse verwachtingen (van stagementor en student) aan bod. Ook het kennismakingsgesprek is een onderdeel van deze les. 3: Studievaardigheden: plannen, timemanagement in relatie tot competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad’ We verdiepen ons in de nieuwe competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad’ en de eisen die aan je worden gesteld. De eisen die in de competentiematrix worden gesteld vertaald in een persoonlijk activiteiten plan. Je maakt een begin met je plan van dit blok (en deze rond je thuis verder af). 4.Studie en praktijkervaring Tijdens deze bijeenkomst is er ruimte voor feedback. Als je in je stage, of studie tegen dingen aanloopt die vragen oproepen dan kan je die met je medestudenten en je kerndocent bespreken. De inbreng neem je mee naar de bijeenkomst. Ook zal er aandacht besteed worden aan het maken van lesvoorbereidingen, video-interactie en reflectievaardigheden, organisatie van stageactiviteiten en studieonderdelen, onderwijsnieuws in Nederland en Amsterdam.
Een ‘good practice’, gouden moment of inspiratiebron door enkele studenten gepresenteerd.
Bestudeer de competentiematrix "Leren lesgeven in de grote stad". Een ‘good practice’, gouden moment of inspiratiebron door enkele studenten gepresenteerd.
Bij elke bijeenkomst van studie en praktijkervaring wordt met je kerndocent afgesproken welk onderwerp ter tafel zal komen en hoor je aan welke voorbereiding moet worden voldaan. Een ‘good practice’, gouden moment of inspiratiebron door enkele studenten gepresenteerd.
5.Intervisie volgens Balintmethode Je hebt in dit blok de eerste stage-ervaringen opgedaan als tweedejaars student. Je zult merken dat je al anders, als ‘gevorderde’ student, kijkt naar je stageklas en stageschool. In deze bijeenkomst deel je jouw ervaringen op systematische wijze met die van anderen middels intervisie.
Beschrijf op systematische wijze een situatie die je hebt meegemaakt in jouw stageklas.
6. Studie en praktijkervaring Tijdens deze bijeenkomst is er ruimte voor feedback. Als je in je stage, of studie tegen dingen aanloopt die vragen oproepen dan kan je die met je medestudenten en je kerndocent bespreken. De inbreng neem je mee naar de bijeenkomst. Ook zal er aandacht besteed worden aan het maken van lesvoorbereidingen, video-interactie en reflectievaardigheden, organisatie van stageactiviteiten en studieonderdelen, onderwijsnieuws in Nederland en Amsterdam.
Bij elke bijeenkomst van studie en praktijkervaring wordt met je kerndocent afgesproken welk onderwerp ter tafel zal komen en hoor je aan welke voorbereiding moet worden voldaan. In je stage vraag je je mentor je met regelmaat te filmen, zodat er tijdens deze les video-interactie kan plaatsvinden.
Een ‘good practice’, gouden moment of inspiratiebron door enkele studenten gepresenteerd.
Een ‘good practice’, gouden moment of inspiratiebron door enkele studenten gepresenteerd.
5.4 Toetsing Aan het eind van dit semester (toetsweken van blok 2.2 volgens rooster) lever je een verslag in via de dropbox van DLWO. Het verslag is opgesteld aan de hand van de volgende criteria:
Je kunt in voldoende mate de relatie beschrijven tussen je ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs en de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad’ (Amsterdam). Je maakt hierbij gebruik van eigen filmbeelden en koppelt de filmbeelden aan bepaalde competenties (filmbeelden deel je met ons via een link in het verslag).
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 44
Je kunt in voldoende mate op de juiste manier lesvoorbereidingen maken en hierbij concrete doelen formuleren. Je kunt de Roos van Leary in voldoende mate inzetten om je interpersoonlijke communicatie en relatie met leerlingen te analyseren en te beschrijven. Je verwoordt in voldoende mate je eigen mening in reactie op een stelling over onderwijs (de stelling ontvang je een week voorafgaand aan de toetsdatum). Je kunt in voldoende mate onder woorden brengen wat een diverse groep voor je handelen betekent en kan reflecteren op interculturele communicatie (Urban Education).
Je zorgt ervoor dat in de toetsweken van blok 2.2 je portfolio geactualiseerd is. Dit betekent:
een recent overzicht van de studieresultaten in SIS; de stagebeoordelingen; een overzicht van stageactiviteiten uit blok 2.1 en 2.2; de voldoende beroeps- en vakopdrachten (inclusief beoordeling); de competentiematrix waarin je aangegeven hebt op welke gebieden je gegroeid bent en welk niveau je behaald hebt (met kleur en/of opmerkingen).
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 45
HOOFDSTUK 6. | Praktische informatie INLEIDING - Dit hoofdstuk biedt een overzicht van alle belangrijke praktische informatie omtrent dit blok zoals de blokkalender, de gebruikte literatuur en internetsites, het minimum taalniveau dat we hanteren, etcetera. 6.1 Opzet blok 1 Hieronder zie je in schema hoe dit blok verloopt: in de bovenste rij de weken van het blok, de rij eronder de kalenderweek, de rij daaronder de begindatum van die week, dan de invulling, en tenslotte de toets- en/of stageactiviteiten.
BLOK 1 1 36 31/08
2 37 07/09
3 38 14/09 16/09: 1e stagedag
4 39 21/09
5 40 28/09
6 41 05/10
STAGEWEEK VT: ma t/m vr. DT: 1 dag extra
7 42 12/10
8 43 19/10
9 44 26/10
10 45 02-11
HERFST
TOETSWEEK.1 Stagebeoord. Beroepsopdr. Vakopdracht
TOETSWEEK 2 Thematoets Vaktoets Vaktoets
6.2 Belangrijke internetsites
http://rooster.hva.nl. Hier vind je het meest actuele rooster van jouw klas. https://intra.doo.hva.nl/content/pabo/opleidingen/vt-da/. Hier staat alle actuele informatie van de opleiding en de verschillende vakken. https://sis.hva.nl. Bekijk hier jouw studievoortgang. https://DLWO.hva.nl. De digitale leer- en werkomgeving van de HvA.
6.3 Belangrijke documenten (downloaden via DLWO):
Competentiematrix “Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)”. Praktijkgids 2015-2016.
6.4 Boekenlijst Een overzicht van de verplicht aan te schaffen boeken voor het tweede studiejaar vind je op deze website (literatuurlijst 2015-2016): http://hbo.athenaeum.nl
6.5 Taalniveau Voor een student aan de leerkrachtenopleiding basisonderwijs is het van belang een goede beheersing van het Nederlands te hebben voor alle taalvaardigheden (spreken, gesprekken voeren, luisteren, lezen en schrijven). Van alle studenten wordt verwacht dat zij het Nederlands beheersen op B2-niveau vanaf het einde van de propedeuse en op C1-niveau aan het einde van de hoofdfase. Een beschrijving van deze taalniveaus vind je op http://www.erk.nl/docent/niveaubeschrijvingen. Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 46
Alle schrijfproducten van studenten worden nagekeken met behulp van de Taalnorm Pabo HvA (is een onderdeel van het taalaspect ‘schrijven’). Deze Taalnorm vind je in een van de bijlagen bij deze Studiewijzer. Bij teveel fouten wordt het schrijfproduct met een onvoldoende beoordeling teruggegeven aan de student. Dit is dan ook gelijk de eerste beoordeling en je moet in dat geval het verslag in zijn geheel herkansen. De beoordeling met behulp van de Taalnorm staat los van de inhoud van de opdracht. Deze wordt apart beoordeeld.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 47
BIJLAGE 1. | Beoordelingsformulier beroepsopdracht 2.1 VT: Leer je klas kennen! Pabo HvA 2015-2016 Student: Studentnummer: Cursusjaar: Klas: Kerndocent: Soort product: onderzoeksverslag, presentatie, video en artikel* (doorhalen van niet van toepassing is)
Cijfer: Datum beoordeling: Naam beoordelaar:
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee
Het product voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA .
O
O
De student verwijst naar ten minste drie verschillende bronnen en doet dit volgens de APA standaarden.
O
O
B. Inhoudelijke criteria
Helemaal niet (0 punten)
Niet helemaal (1 punt)
1. Op basis van minimaal twee boeken is het theoretisch kader over differentiatie geschreven en van daaruit zijn er minimaal drie deelvragen geformuleerd; één op pedagogisch, één op organisatorisch en één op didactisch gebied. 2. De student heeft op basis van toetsgegevens en observaties van (werk van) kinderen de klas op één deelleergebied in drie niveaus ingedeeld (te weten één uit vakgebied taal of één uit vakgebied rekenen).
3. Het niveau van drie kinderen is op twee manieren, zowel kwantitatief (uit toetsen of LVS) als kwalitatief (uit observaties of werk) beschreven. De gegevens bestrijken ten minste één domein. Deze kinderen zijn geplaatst op de leerlijnen van de referentieniveaus. Dit criterium telt dubbel. 4.De student beantwoordt de hoofden deelvragen, gebruik makend van analyse van eigen gegevens in combinatie met de relevante theorie.
5.Eigen criterium (haalbaar en in relatie tot het thema):
.
Voldoende (2 punten)
Goed (3 punten)
De drie deelvragen geven gezamenlijk antwoord op de hoofdvraag. De hoofd- en deelvragen zijn onderzoekbaar. De hoofd- en deelvragen zijn niet met ja of nee te beantwoorden. Voor de observaties zijn vooraf het doel en observatiepunten beschreven. Voor de toetsgegevens wordt een gestandaardiseerd systeem gebruikt (methode-afhankelijk of onafhankelijk). De keuze van de drie niveaus wordt verantwoord. Bevat een kwalitatieve beschrijving. Bevat een kwantitatieve beschrijving. Bovenstaande beschrijvingen zijn gerelateerd aan de leerlijnen van de referentieniveaus.
In de beantwoording van de hoofdvraag relateer je de analyse van eigen gegevens aan de relevante theorie. De drie gebieden van differentiatie (pedagogisch, didactisch en organisatorisch) komen in de beantwoording van de hoofdvraag zichtbaar terug. Hier beschrijf je wat jij voldoende zou vinden ten aanzien van je eigen criterium.
……………………………….. Bonus Het product is door de docent beoordeeld als origineel, excellent en kenmerkt zich door eigenheid.
…………………………………… + Het eindcijfer gaat 1 punt omhoog wanneer van toepassing, mits het eindcijfer minimaal een 6 is.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 48
C. Eindbeoordeling / cijfer ( 0 punten kan niet worden gecompenseerd, de rest wel). Aantal punten O
Uitmuntend = 10
18
O
Zeer goed = 9
16-17
O
Goed = 8
14-15
O
Ruim voldoende = 7
12-13
O
Voldoende = 6
O
Onvoldoende = 5
9-10
O
Ruim onvoldoende = 4
7-8
O
Ruim onvoldoende = 3
4-6
O
Ruim onvoldoende = 2
1-3
O
Geen punten = 1
11
0
D. Aanvullende feedback en opmerkingen kerndocent
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 49
BIJLAGE 2. | Beoordelingsformulier Vakopdracht Bewegingsonderwijs 2.2 VT Pabo HvA 2015-2016
Student: Studentnummer: Cursusjaar: Klas:
Cijfer: Datum beoordeling Docent:
A. Algemene onderdelen
Ja
Nee
Het verslag voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA.
O
O
In het verslag met verantwoording worden APA richtlijnen voor bronvermelding en literatuurverwijzing op correcte wijze toegepast.
O
O
B. Onderdelen
Helemaal niet (0 punten)
Niet helemaal (1 punt)
1.De student heeft drie lesopzetten in samenhang ontworpen en verantwoordt in voldoende mate deze samenhang met behulp van de videobeelden.
Voldoende (2 punten)
Goed ( 3 punten)
In de verantwoording wordt de samenhang op leerlijnen en bewegingsthema’s met de andere lessen uit de lessenserie toegelicht en wordt verwezen naar fragmenten uit de video.
Dit criterium telt dubbel. 2. Het verslag bevat in voldoende mate een verantwoording van de twee verschillende organisatie- en groeperingvormen. De student kan twee voor- en nadelen noemen van de gekozen organisatie- en groeperingvormen vanuit de literatuur. 3.In het verslag zijn minimaal twee manieren van relevante leerhulp per activiteit beschreven.
4. De student evalueert zijn gegeven les aan de hand van de vragen: wat ging er goed en wat kan er beter? 5. De student weet in voldoende mate een persoonlijke visie op bewegingsonderwijs te verwoorden. Bonus Het product is door de docent beoordeeld als origineel, excellent en kenmerkt zich door eigenheid.
De keuzes voor de organisatie- en groeperingsvormen worden beargumenteerd. Daarnaast worden deze vergeleken met de andere vormen en voor- en nadelen vermeld.
.
De beschreven leerhulp is relevant en het verslag bevat verschillende manieren van leerhulp. Hierbij wordt verwezen naar een videofragment. Er worden zowel goede als minder goede punten vermeld in de evaluatie.
De visie is een logisch en onderbouwd verhaal.
+ Het eindcijfer gaat 1 punt omhoog wanneer van toepassing, mits het eindcijfer minimaal een 6 is.
C. Eindbeoordeling / cijfer
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 50
O
Uitmuntend = 10
18 punten
O
Zeer goed = 9
16-17punten
O
Goed = 8
14-15 punten
O
Ruim voldoende = 7
12-13 punten
O
Voldoende = 6
10-11 punten
O
Onvoldoende = 5
8-9 punten
O
Ruim onvoldoende = 4
6-7 punten
O
Zwaar onvoldoende = 3
4-5 punten
O
Helemaal onvoldoende=2
O
Niets=1
1-2-3 punten 0 punten
D. Aanvullende feedback en opmerkingen vakdocent
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 51
BIJLAGE 3. | BEOORDELINGSFORMULIER PRAKTIJK 2.1 VT Leren en ontwikkelen stimuleren Pabo HvA 2015-2016
Student: Studentnummer: Cursusjaar: Klas: Kerndocent:
Cijfer: (in te vullen door opleider in de school) Datum beoordeling: Stageschool/groep: Mentor:
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee
De student heeft de stageactiviteiten voor dit blok uitgevoerd.
O
O
De stagemap van de student is op orde.
O
O
O/V/G/E
B. Beoordelingscriteria
1.
De student heeft, in overleg met de mentor, een realistische planning per blok en per dag gemaakt.
2.
De student heeft actief en op positieve wijze contact gemaakt met de groep en met individuele kinderen. De student heeft de lessen inhoudelijk en organisatorisch volledig en goed voorbereid.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Voorbeelden van concreet waarneembaar gedrag De student heeft aan het begin van de blok in overleg met de mentor een planning gemaakt. De student heeft zich gehouden aan afspraken en de planning. Eventuele wijzigingen c.q. aanpassingen hebben in goed overleg plaatsgevonden. De student spreekt leerlingen op een positieve manier aan. De student maakt duidelijk bijdragen van leerlingen waardevol te vinden.
De student heeft aandacht besteed aan het geven van heldere instructies die aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen in de groep. De student heeft laten zien oog te hebben voor didactische en pedagogische behoeften van individuele leerlingen. De student heeft de leiding genomen als hij voor de groep staat.
De student heeft lesdoelen gesteld en gecontroleerd of deze zijn behaald (OGW).
De student heeft bij het lesgeven laten zien de groep te kunnen boeien, de aandacht vast te kunnen houden en kinderen te kunnen stimuleren om aan het werk te gaan en te blijven.
De student heeft de lessen steeds qua planning en organisatie uitgewerkt. De doelen van de gegeven lessen waren vooraf helder. De leerstof en leermiddelen sloten aan bij de te behalen leerdoelen. De student geeft duidelijke uitleg van de leerstof en van de opdrachten. De student stelt tijdens de instructie vragen aan de kinderen. De student kan verschillen tussen kinderen benoemen, zowel qua leren als gedrag. De student heeft bij de lessen oog voor de behoeften van individuele kinderen. De student maakt duidelijke regels en afspraken met de groep en hanteert deze zelf consequent. De student houdt overzicht over de groep en zorgt voor een goede beurtverdeling. De student heeft de bij de gegeven lessen doelen (product en proces) beschreven. De student heeft op verschillende manieren bepaald of de lesdoelen zijn behaald. De student geeft zodanige instructies dat leerlingen geboeid zijn, weten wat de opdracht is en weten wat wel en niet van ze wordt verwacht. De student houdt tijdens instructies overzicht over de groep, o.a. door een goede beurtverdeling.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 52
C. Eindbeoordeling / cijfer Uitmuntend = 10
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; acht onder B genoemde onderdelen zijn als excellent beoordeeld.
Zeer goed = 9
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; zes of zeven onder B genoemde onderdelen zijn als excellent beoordeeld.
Goed = 8
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; acht onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; drie of vier onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Voldoende = 6
Aan alle onder A genoemde onderdelen is voldaan en ten minste zeven van de onder B genoemde onderdelen zijn voldoende.
Onvoldoende = 5
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste twee onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 4
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste drie onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 3
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste vier onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 2
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste vijf onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 1
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste zes onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
D. Toelichting bij beoordeling
Handtekening mentor Naam: Datum: Handtekening:
Handtekening opleider in de school Naam: Datum: Handtekening:
Beoordelingsprocedure: De mentor vult het beoordelingsformulier in door middel van de onder A en B gevraagde onderdelen. De mentor geeft het beoordelingsformulier na ondertekening aan de opleider in school. Opleider in de school geeft het eindcijfer en ondertekent het formulier. Opleider in de school stuurt (een scan van) het ondertekende formulier met cijfer naar de instituutsopleider. De instituutsopleider voert het cijfer in in SiS en stuurt een scan van het formulier naar de student en het stagebureau. Het stagebureau archiveert het beoordelingsformulier.
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 53
BIJLAGE 4. | Voorbeeld toetsvragen thematoets 2.1 Thematoets 2.1 1.
Gegeven de volgende uitspraken. Uitspraak I. De wet op het Speciaal Onderwijs en Voortgezet Speciaal Onderwijs (ISOVSO) uit 1985 zorgde ervoor dat basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs in een regionaal samenwerkingsverband beslisten over stichting en toelating tot het speciaal onderwijs. Uitspraak II. De Wet Leerlinggebonden Financiering (LGF) uit 2003 maakte het mogelijk dat scholen specifieke kennis en begeleiding konden inkopen voor leerlingen die geïndiceerd waren voor extra zorg. (p. 473 en 474) Wat geldt voor deze uitspraken? a. b. c. d.
2.
Welk knelpunt vormde de aanleiding tot de notitie Vernieuwing van de zorgstructuren in het funderend onderwijs (2005), waarmee de hoofdlijnen voor de reorganisatie van zorg in het onderwijs werden benoemd? a. b.
c. d.
3.
Alleen uitspraak I is juist. Alleen uitspraak II is onjuist. Uitspraak I en II zijn beide juist. Uitspraak I en II zijn beide onjuist.
Bij 20% van de basisscholen werd een plaatsingsbeleid gehanteerd of werden voorwaarden aan de plaatsing gesteld. De gedragsproblemen van zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK) bleken op het speciaal onderwijs versterkt te worden door de interactie met leeftijdsgenoten met vergelijkbare problematiek. De samenwerking tussen gemeenten en basisscholen verliep moeizaam. Leerlingen uit het speciaal onderwijs werden teveel geëtiketteerd en hun kansen op de arbeidsmarkt en in de maatschappij bleken beperkt.
Gegeven de namen van zes ontwikkelingspsychologen. A. Erikson. B. Freud. C. Gardner. D. Maslow. E. Piaget. F. Vygotsky. Gegeven de volgende kenmerkende opvattingen. 1. 2. 3. 4.
Elk mens kent een zone van de actuele ontwikkeling en de zone van de naaste ontwikkeling. Mensen beschikken over ten minste acht verschillende intelligenties om te leren en om zich te ontwikkelen. Ontwikkeling komt naast rijping tot stand door contact met de omgeving. Vroegere conflicten zijn bepalend voor de latere persoonlijkheid. Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 54
Welke opvatting hoort bij welke ontwikkelingspsycholoog?. Let op: een naam kan meerdere malen voorkomen. a. b. c. d.
1=A, 2=C, 3=E, 4=B 1=B, 2=F, 3=D, 4=A 1=E, 2=A, 3=F, 4=E 1=F, 2=C, 3=E, 4=B
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 55
BIJLAGE 5. | De taalnorm van Pabo HvA
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 56
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 57
Studiewijzer VT 2.1 DEFINITIEVE VERSIE 08-07-2015
Pagina 58