Jeugdgezondheidszorg: ‘een gigantisch effect voor een prikkie’ Factsheet Jeugdgezondheidszorg Jeugdgezondheidszorg (JGZ) in Nederland bestaat al meer dan 100 jaar, is uniek in de wereld en biedt basiszorg aan alle kinderen. JGZ wordt actief, systematisch en gratis aangeboden aan 4 miljoen Nederlandse kinderen van 0-19 jaar (24% van de totale bevolking). Bij een bereik van 95% kost het totale preventieprogramma JGZ €108 per kind per jaar (situatie in 2012). Voor dat geringe bedrag krijgt elk kind en/of de ouders een compleet pakket aan diensten aangeboden. Het volgen van de ontwikkeling van het kind, informatie, voorlichting en advies aan kind en/of de ouders diverse interventies, w.o. medisch onderzoek, gezondheidsvoorlichting, vaccinaties, screeningen en zorg op maat. Ieder kind wordt min. 17 contac1 ten met een jeugdarts of verpleegkundige JGZ aangeboden. Een groot deel van deze interventies is bewezen effectief en de gezondheidswinst die met deze activiteiten behaald wordt is dan ook groot. Dankzij de screeningen wordt een betere ontwikkeling van 2200 kinderen gerealiseerd en preventie van 20 sterfgevallen/ jaar. Door de hielprik worden 200 kinderen behoed voor een handicap en 30 sterfgevallen/jaar voorkomen. Dankzij de preventieve adviezen worden 170 sterfgevallen 2 door wiegendood voorkomen en het vaccinatieprogramma voorkomt 6000 ziekte- en 50 sterfgevallen/ jaar . De JGZ kost 3 €433 miljoen/ jaar, maar de interventies leveren €5,6 miljard/ jaar op ofwel €300 per inwoner per jaar . Dat betekent dat het resultaat van de JGZ €5,2 miljard/ jaar bedraagt. Iedere euro die jaarlijks in de JGZ wordt geïnvesteerd, levert dus €11 op. JGZ is preventieve gezondheidszorg gericht op de groei en ontwikkeling van het kind en diens omgeving ter voorkoming van gezondheidsbedreigingen. De JGZ volgt daartoe de lichamelijke, psychische, sociale en cognitieve ontwikkeling van kinderen en geeft informatie aan ouders en kinderen over een gezonde ontwikkeling op al deze gebieden. Daarnaast signaleert de JGZ (dreigende) stoornissen en zorgt voor adequate behandeling of verwijzing. Lag vroeger vooral het accent op de lichamelijke ontwikkeling, tegenwoordig is er ook aandacht voor problemen op het gebied van de opvoeding en psychosociale problematiek. Tijdige signalering en hulp voor risicokinderen en -gezinnen kan ontsporing op latere leeftijd voorkomen en biedt kinderen een betere kans op een gezonde en veilige ontwikkeling. Dat het daarbij zaak is om kritisch te kijken naar de communicatie en goed te 4 investeren in de vertrouwensband met ouders blijkt uit onderzoek . We zullen aan ouders duidelijker moeten maken wat we doen en waarom, en dat we niet tegenover ouders staan maar naast hen in de zorg voor hun kinderen. De activiteiten van de JGZ worden aangeboden door het consultatiebureau en jeugdartsen van de GGD; bij deze instanties, thuis of op school. Het aanbod van de JGZ is vastgelegd in het Basistakenpakket JGZ 0-19 jaar. In het pakket zijn 38 interventies opgenomen; hieronder vallen de vaccinaties, screeningsprogramma's (op onder andere hartafwijkingen, heupdysplasie, testisindaling, gehoorstoornissen, gezichtsvermogen en amblyopie) en adviezen ter preventie van overgewicht, wiegendood en 5 6 7 veiligheid, cariës, niet roken in aanwezigheid van kinderen, zindelijkheid en vitaminegebruik. Diverse richtlijnen , , geven aan op welk moment de contactmomenten plaatsvinden en beschrijven de inhoud van de activiteiten uit het Basistakenpakket. De komende tijd wordt in opdracht van de staatssecretaris van VWS een basisaanbod preventie JGZ opgesteld. Dit zal naar verwachting in 2014 het huidige basistakenpakket vervangen. Zorgcoördinatie vanuit de JGZ is aan de orde wanneer meerdere hulpverleners of instanties bemoeienis hebben met een kind of gezin. Het gaat hierbij om kinderen die (nog) geen indicatie hebben voor Bureau Jeugdzorg. De JGZ als zorgcoördinator houdt in de gaten of de diverse instellingen voldoende dan wel te veel of te weinig hulp in zetten. De zorgcoördinator begeleidt ouder en kind gedurende dit proces. De JGZ is de spil in het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) waar alle jongeren en hun ouders snel, laagdrempelig en efficiënt worden ondersteund bij het opgroeien en opvoeden. Zij participeert in diverse netwerken zodat zij alle kinderen in beeld heeft en 8 e e zorg op maat biedt aan risicokinderen en zorgt tevens voor korte lijnen met de 1 en 2 lijns gezondheidszorg zoals huisartsen, specialisten en paramedici. Elke gemeente kent sinds 2011 het CJG-concept met één of meer laagdrempelige inlooppunten. De centra brengen diverse instanties en functies samen: Consultatiebureau, GGD, Maatschappelijk Werk (AMW), Bureau Jeugdzorg (BJZ) en Zorg Advies Teams (ZAT’s). De digitalisering van de JGZ middels het Digitaal Dossier Jeugdgezondheidszorg is momenteel binnen 24 regio’s van de 25 regio’s in NL gerealiseerd. Dit leidt er toe dat overdracht van gegevens beter kan plaatsvinden, risico’s eerder gesignaleerd worden en de ontwikkeling en gezondheid van individuele kinderen beter gevolgd kan worden. Het zorgt voor uniforme registratie en betere dossiervorming en zorg binnen de JGZ. Naast het belang van de gezondheid van het individuele kind, dient het dossier het belang van groepen kinderen. Geanonimiseerde geaggregeerde gegevens uit de elektronische dossiers geven informatie over trends in de gezondheid en ontwikkeling. De jeugdgezondheidszorg kan op basis van deze gegevens anticiperen op risico’s bij groepen kinderen. De verwijsindex risicojongeren brengt risicomeldingen van hulpverleners bij elkaar en zorgt dat hulpverleners van elkaar weten dat zij betrokken zijn bij de jongere. De verwijsindex bevat geen inhoudelijke informatie over de aard van de problematiek en de behandeling, maar bevordert een snellere en betere samenwerking van hulpverleners. 1
2009 NJI Commissie Effectieve Jeugdinterventies, subcie Preventie, Gezondheidsbevordering en Jeugdgezondheidszorg 2011 Johan Mackanbach e.a. ‘Successen van preventie 1970-2010’ 3 2012 Verdonck, Klooster en Associates Paul Dam Kosteneffectiviteit van de Jeugdgezondheidszorg 4 2011 Ouders Online Code Oranje voor de Jeugdgezondheidszorg 5 2003 RIVM Richtlijn Contactmomenten 6 2005 Platform JGZ Richtlijn ‘Eenheid van Taal’ 7 2008 RIVM Rapport Activiteiten Basistakenpakket per Contactmoment (Rapport ABC) 8 zie ook de bijlage bij deze factsheet 2
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
Toelichting op de Factsheet Jeugdgezondheidszorg Aanleiding In 2008 tijdens een mediatraining van het AJN bestuur verzuchtte onze trainer dat zij,- tijdens de voorbereiding op die dag-, vergeefs had gezocht naar een factsheet, waarin taken, doelen, ambities en kengetallen van de jeugdgezondheidszorg bondig geformuleerd waren weergegeven. Het AJN bestuur zou met een dergelijke tool de jeugdgezondheidszorg beter kunnen profileren. Bij contacten met gemeenten, andere instanties en/of pers kan het handig zijn om de meest actuele gegevens bij de hand te hebben. Vanwege het feit dat verbeteren van het imago van de jeugdgezondheidszorg destijds één van mijn aandachtsgebieden was vond ik dat een prima idee en heb die taak op mij genomen. Vervolgens heb ik een overzicht gemaakt van de prevalentie cijfers, kenmerken en kengetallen met betrekking tot risicokinderen. Gebruik Bij gebruik zal blijken, dat de bijlage een overzicht biedt van kenmerken met veel getallen en percentages; het is niet echt een makkelijk lezend stuk. De bedoeling van die bijlage is ook meer om een overzicht te geven van kengetallen, prevalentiecijfers (voor zover bekend) met verwijzingen naar documenten waar de gegevens vandaan komen. ‘Kinderen in bijzondere omstandigheden’ is een korte samenvatting zonder al te veel toelichting. De bijlage ‘ kengetallen mbt. kosten en doelmatigheid ‘ (blz.52) geeft inzicht in de financiering van de JGZ. De factsheet is een dynamisch document; het zal regelmatig ververst en herzien worden. Inhoudelijk commentaar blijft dan ook erg welkom…. Doel Met deze factsheet heeft de jeugdarts/arts M&G een tool in handen om inzicht te geven waar de JGZ mee bezig is en de JGZ met behulp kengetallen en gegevens over risicokinderen te promoten bij zorgpartners, gemeenten, studenten geneeskunde en ouders. Daarnaast is de Jeugdarts en/of regiobestuurder op de hoogte van de feiten en kenmerken van de jeugdgezondheidszorg en de meest actuele gegevens met betrekking tot de (risico-) jeugd in Nederland. Beloop In april 2009 is de eerste versie verschenen en inmiddels zijn we al ontelbare versies verder. Regelmatig wordt de meest recente versie op de AJN website gezet. Begin 2011 werd de factsheet opgepikt via de nieuwe media en kreeg de PR een enorme boost. Om het gebruik te vergemakkelijken is toen ook een inhoudsopgave (blz.60) en een trefwoordregister (blz.63) toegevoegd. Om de omvang te beperken is het lettertype aangepast. Als laatste is een pagina met verklaringen voor de diverse afkortingen (blz.59) toegevoegd. Ik dank een ieder voor hun opbouwende suggesties tot op heden.
Marijke van Keulen, arts M&G, oud-bestuurslid AJN
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
2
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
Bijlage vol kenmerken en prevalentiecijfers, kengetallen m.b.t. risicokinderen Wat zijn risicokinderen? Kinderen bij wie sprake is van meerdere risico’s, waardoor de participatie in de samenleving langdurig belemmerd is of kan worden. Bij deze kinderen zijn geen of onvoldoende beschermende factoren aanwezig om de negatieve invloed van de risicofactoren te verminderen en de balans tussen draagkracht en draaglast terug te brengen. Risicokinderen en risicosituaties zijn herkenbaar Zwangerschap Voeding Elk jaar zijn in ons land ca.180.000 vrouwen zwanger. Zwangeren hebben recht op een goede voedingszorg. Uit onder9 zoek blijkt dat ♀ te weinig groente en fruit en te veel vet (verzadigde vetzuren) eten en verder te weinig voedingsvezel, marginaal calcium, te weinig ijzer en foliumzuur binnenkrijgen. Voor foliumzuur geldt dat maar 39,9% de aanbevolen hoeveelheid gebruikt (400μg 4 wkn. vóór tot 8 wkn. ná de conceptie). Bij niet westerse allochtone ♀ ligt dit percentage zelfs onder de 20%. Bij zwangeren ligt behalve voor foliumzuur ook voor meerdere mineralen (ijzer, selenium, koper) en vitamines (A, B1, B6, D) de gem. dagelijkse inname onder de aanbeveling. Daarom is samenwerking tussen diëtist en verloskundige belangrijk. Ook is de verhouding tussen verschillende vetzuren in de voeding van zwangere ♀ belangrijk voor de vroege hersenontwikkeling van het kind. Een gezond dieet, met veel groente, fruit, vis en plantaardige olie, heeft een positieve invloed op de groei van een ongeboren kind en 10 helpt vroeggeboorte voorkome .Daarbij heeft onderzoek aangetoond dat a.s. moeders met een onverantwoord eetpatroon vaker 11 van een kind met aangeboren afwijkingen bevallen dan zwangeren met een gezond dieet . e Onderzoek van kinderen geboren na de hongerwinter laat zien dat schaarste in het 1 trimester terug te zien is op het niveau van e de cognitie, de stressgevoeligheid, hart- en vaatziekten en kans op borstkanker. Was er voedselgebrek in het 2 trimester zien we vooral effecten op de longfunctie en nieren, was het in het laatste trimester dan zien we m.n. problemen met diabetes. Na 7 wkn. zwangerschap geeft geslachtsbepaling aan de hand van circulerend foetaal DNA in het bloed van de moeder betrouw12 bare resultaten 13 Laag opgeleide vrouwen hebben minder kans op een goed verlopende zwangerschap dan hoogopgeleide . Ze lopen een groter risico op toxicose, zwangerschapsobesitas en hoge bloeddruk. Dat komt omdat zij tijdens de zwangerschap vaker roken, meer last hebben van stress en vaker te zwaar zijn dan hoogopgeleide ♀. Ook groeien kinderen van een laag opgeleide moeder trager in de baarmoeder. 14 Niet westerse immigranten hebben 1,3x zo groot risico op complicaties met de bevalling . Vooral ♀ die minder lang in NL zijn en die uit Sub Sahara -Afrika komen hebben een verhoogd risico. Angsten of depressieve klachten Veel kinderen van ♀ die tijdens de zwangerschap last hadden van angsten of depressieve klach15 e ten vertonen gedragsproblemen ♂ met een moeder die vooral in het 1 trimester van de zwangerschap emotionele klachten had, ebleken meer angstig en teruggetrokken gedrag te laten zien. ♀ hadden vaker gedragsproblemen als hun moeder in het 3 trimester emotionele klachten had. Ook bleek de kwaliteit van het contact tussen ♀ en hun moeder na de geboorte een belangrijke rol te spelen bij het ontwikkelen van gedragsproblemen. 16 Abortus Het aantal abortussen (incl. overtijdbeh.) in 2010 bedroeg ruim 32.000, dit aantal is al een aantal jaren licht dalend . Het ‘abortuscijfer’, het aantal abortussen per 1.000 in NL wonende ♀ in de leeftijdsgroep 15-44 jaar, was 8,7. Daarmee behoort NL bij de landen met de laagste abortuscijfers. De ‘abortusratio’, het aantal abortussen per 1000 levendgeborenen, was 152. Dat betekent dat in 2010 ongeveer 1 op de 7 zwangerschappen bij in NL wonende ♀ werd afgebroken. Ca.1 op de 8 abortussen betrof ♀ die in het buitenland woonachtig zijn en voor de abortus naar NL kwamen. Meer dan de helft van de abortussen (56%) vond plaats e e in de 1 7 wkn. 17% vond plaats in het 2 trimester. Het aantal abortussen >13 wkn. in ziekenhuizen is sinds 2000 verdrievoudigd. Het is aannemelijk dat er een verband bestaat tussen de toename van het aantal ziekenhuisabortussen en de zgn.20 wkn echo. Sinds 2007 krijgen ♀ na 20 wkn. zwangerschap standaard een echoscopisch onderzoek aangeboden. Bij mogelijke afwijkingen vindt prenatale diagnostiek plaats, hierbij wordt het ongeboren kind onderzocht. Als ouders daarna besluiten de zwangerschap af te breken gebeurt dit meestal in een ziekenhuis. Net als in voorgaande jaren vonden ook in 2010 de meeste abortussen (25%) plaats bij ♀ van 20-25 jr. Het grootste deel van de abortussen 93% vindt plaats in een abortuskliniek, ziekenhuizen hebben met 7% slechts een gering (maar wel stijgend) aandeel in de abortusbehandelingen. 17 Adoptie Ca.20 moeders staan per jaar hun kind af voor adoptie. Uit onderzoek blijkt dat het besluit om een kind af te staan zeer complex is. De ♀ heeft in deze moeilijke (vaak turbulente) situatie te maken met heftige tegenstrijdige gevoelens, conflicterende loyaliteiten en wisselende meningen. Dit is sterk van invloed op de gemoedstoestand van de moeder en de uiteindelijke keuze die zij maakt. Tevens blijkt dat afstand ter adoptie voor de moeder behoorlijk ingrijpend kan zijn. Trauma’s kunnen zich opstapelen. Veel geïnterviewde ♀ hadden, toen zij afstand deden, de hoop dat met het afstaan van het kind ook hun problemen weg zouden zijn. Maar er kwamen juist problemen voor terug. Het verlies van zelfrespect en het moeten leren omgaan met het verlies van hun kind is hier een voorbeeld van. Het feit dat hun kind nog in leven is, maakt dat moeders zich zorgen maken over hun kind. Ze vragen zich af hoe het met het kind gaat. Vondeling In NL worden weinig kinderen te vondeling gelegd; gem. gaat het om 1 kind/ jaar. Dat blijkt uit cijfers van de RvdK, die sinds ‘03 bijhoudt om hoeveel gevallen het gaat. In 2003 zijn 5 baby's te vondeling gelegd, van 2004-2012 waren het er in totaal 5. 9
2004 RIVM Hulshof e.a. Voedselconsumptiepeiling 2003 onder vrouwen van 19-30 jaar 2010 Sarah Timmermans 11 2011 Archives of Pediatrics and Adolescent Medecine; Suzan Carmichael 12 2011 JAMA 306; 627-636 13 2009 Erasmus UniversiteitLindsay Silva ‘Fetal origins of socioeconomic unequalities in early childhood health’ 14 2009 LUMC JoostZwart Safe Motherhood 15 2010 U.v.Tilburg; A.de Bruijn Tied tomommy’s womb? Prenatal maternal stress, postnatal parental interaction style and child development 16 2011 Inspectie voor de gezondheidszorg Jaarrapportage 2010 van de Wet afbreking zwangerschap 17 2011 FIOM Dr. P. Bos, dr. F. Reysoo, A. Werdmuller‘ In één klap moeder, en ook weer niet’ AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 10
3
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 Prematuriteit en dysmaturiteit: 1,5% van de pasgeborenen wordt geboren met een gewicht van <1500gr.(dysmatuur) en/of een kortere zwangerschapsduur van <32 wkn. (prematuur).Vroeg geboren kinderen hebben aanzienlijk vaker handicaps (6-10% ernstige handicap en 45% beperkingen) dan op tijd geboren kinderen. Vooral op het gebied van bewegen (spasticiteit), mentale ontwikkeling (20% gaat naar het SBO), functioneren van ogen en oren en spraak/-taalontwikkeling, dit leidt vaak tot gedrags- en leerproblemen. Vroeggeboorte is geassocieerd met een hogere leeftijd van de moeder, een moeizamere hechting van ouders met het kind, geboorte- en thuiskomstress en gedragsproblemen waardoor er meer kans is op mishandeling. Jaarlijks worden ca.180.000 kinderen geboren waarvan 660 extreme vroeggeboortes. 33% hiervan wordt veroorzaakt door roken tijdens de zwangerschap. De ABCD-studie toont aan dat overgewicht een grotere rol speelt bij vroeggeboorte dan roken. Van alle extreem te vroeg geboren kinderen (vóór 32 wkn zwangerschap) komt bijna 25% door overgewicht van de moeder. Slechts 10% is direct toe te schrijven aan het roken. Bij de kinderen die te vroeg geboren worden (vóór 37 wkn zwangerschap) is bijna 7% toe te schrijven aan overgewicht en iets meer dan 5% aan roken. Tot juni 2004 zijn in NL ca. 35.000 kinderen verwekt met onbekende sperma donoren. Sindsdien is anoniem doneren verboden. IVF: 1 op de 38 pasgeborenen is in 2009 is een IVF-baby; het aantal kunstmatig verwekte kinderen is daarmee opnieuw gegroeid. 18 Het aantal meerlingen is afgenomen van 13,5% in ‘08 naar 10,8% vorig jaar . De slagingskans van een IVF of ICSI-behandeling is toegenomen en bedraagt nu gemiddeld ruim 27% per cyclus; in ‘08 was dit nog 23,3%. Kinderen geboren na in vitro fertilisatie ont19 wikkelen zich hetzelfde als kinderen die geboren zijn na een natuurlijke conceptie . In 2009 zijn in NL ca. 3.200 meerlingen geboren. Meestal zijn dit 2-lingen; het aantal geboorten van 3(-plus)lingen bedroeg slechts 44. Het aantal 2-linggeboorten noteerde in 2002 een record van 3.700; daarna is het aantal afgenomen . Stress Nakomelingen van moeders die veel stress en angst meemaken tijdens de zwangerschap hebben een verhoogde kans om 20 vroegtijdig geboren te worden en een laag geboortegewicht te hebben . In de kinderjaren hebben kinderen van moeders die veel stress en angst meemaken tijdens de zwangerschap vooral meer problemen met het richten van de aandacht en vertonen ze een zwak inhibitievermogen en stemmingsstoornissen. Huidig onderzoek doet vermoeden dat stress bij de moeder gedurende de zwangerschap, zoals bijv. bij huiselijk geweld bij het ongeboren kind een receptor voor stresshormonen (glucocorticoïdreceptor) verandert waardoor het kind stressgevoeliger wordt. Zwangerschapsdiabetes blijkt een verdubbeling van het risico op ADHD met zich mee te brengen. Ditzelfde risico geldt voor een lage SES. Zwangerschapsdiabetes komt vaker voor bij gezinnen met een lage SES. Kinderen die blootgesteld zijn aan beide factoren hadden een vertraagde taalontwikkeling, een minder hoog IQ en bleven achter in de ontwikkeling van emoties en gedrag. De 21 combinatie van beide factoren liet een 14x verhoogd risico zien op het ontstaan van ADHD . Toxicose Veel ♀ die zwangerschapsvergiftiging hebben gehad, voelen zich na de bevalling geestelijk minder gezond. Bijna de helft 22 van deze ♀ geeft aan depressieve klachten te hebben .Naast het verbeteren van de geestelijke gezondheid, is het voor ♀ na een toxicose van groot belang om een gezonde leefstijl aan te nemen. Deze ♀ hebben namelijk een verhoogd risico op het krijgen van hart- en vaatziekten op latere leeftijd. Psychische problemen Naar schatting heeft 1 op de 8 zwangeren een dusdanige psychische stoornis dat behandeling noodzakelijk is. Zwangeren met een niet-NL achtergrond hebben vaker psychische klachten dan autochtone vrouwen. In gespecialiseerde centra (zgn. POP-poli’s) kunnen deze ♀ begeleid worden en bevallen. Van de zwangere vrouwen gebruikt ca.3% antidepressiva. 75% e daarvan stopt hiermee tijdens de zwangerschap. In de 1 dagen na de bevalling is het risico op psychische aandoeningen 35x hoger dan bij vrouwen die niet bevallen zijn. Een derde van deze vrouwen heeft een blanco voorgeschiedenis. Van de pas bevallen vrouwen voldoet 1,2% aan de DSM criteria voor PTSS: in NL zijn dat ca.2.000 vrouwen per jaar. Kraambedpsychose (KP) Eén op de 1000 vrouwen krijgt een KP. Dit is een ernstige acute stemmingsstoornis die 4 wkn na de bevalling optreedt. Een KP kan levensbedreigend zijn voor moeder en kind. ♀ krijgen acuut stemmingsklachten, zij worden heel druk of juist heel somber en raken het contact met de werkelijkheid kwijt. De kans is het grootst bij de bevalling van ‘t 1e kind. De mees23 te ♀die een KP krijgen, hebben geen psychiatrisch verleden. Onderzoekers hebben ontdekt dat het immuunsysteem van deze ♀ ontregeld is. Deze ♀ hadden tijdens de psychose een verhoogd aantal aangeboren afweercellen in hun bloed, terwijl daar geen logische aanleiding voor was. Wanneer een ♀ in verwachting raakt, wordt het immuunsysteem minder actief om te voorkomen dat zij haar ongeboren kind afstoot. Na de bevalling moet het lichaam het immuunsysteem weer op orde brengen. KP is bij veel ♀ het begin van een levenslange manisch depressieve stoornis. De ontdekking dat een verstoord immuunsysteem een rol speelt bij een KP is dus belangrijk voor het onderzoek naar manische depressiviteit. 24 Zwangerschap op oudere leeftijd Al 10 jr. lang luiden gynaecologen de noodklok over de gem. leeftijd van 29,5 jr. waarop ♀ in NL e e hun 1 kind krijgen. In1970 werden 90% van de kinderen voor het 30 levensjaar van de moeder geboren;nu is dat nog slechts 50% e e 11% van de ♀ wordt voor het eerst moeder na hun 35 en 5% na hun 38 , dit was eind jaren ‘70 nog 2%.Redenen hiervoor zijn o.a. de verlenging van de levensduur, carrière, late gezinssamenstelling en technologie. Een ‘late’ zwangerschap heeft een aantal risico’s: - hoe ouder de vader hoe meer genetische mutaties hij aan zijn kinderen overdraagt, hierdoor neemt het risico op afwijkin25 gen zoals schizofrenie en autisme toe - hoe ouder de moeder, des te meer kans op een chromosoomafwijking, doordat de vorming van eicellen afwijkend verloopt. Daarom wordt vanaf 36 jr. aan iedere zwangere prenatale diagnostiek aangeboden. - de kans op een meerlingzwangerschap en dus vroeggeboorte neemt toe met het stijgen van de leeftijd - het risico op een miskraam of een bevalling met een afwijkend verloop neemt toe met de leeftijd - er lijkt een verband te bestaan tussen late zwangerschap en borstkanker - mogelijk is er een verband tussen zwangerschap bevorderende medicatie en eierstokkanker 18
2010 NVOG 2009 VU Amsterdam; Karin Wagenaar Cognitief en psychologisch functioneren van adolescenten geboren na IVF 20 2010 Hersenstichting 21 2012 Arch.Pediatrics and Adolescent Medecine 22 2011 Erasmus MC Meeke Hoedjes 23 2012 Erasmus MC Verle Bergink Biological Psychiatry 24 2006 Medisch Contact; C. Hilders ‘Het goede moment’ 25 2012 Nature AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 19
4
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 - er is een toenemende kans op onvrijwillige kinderloosheid - de frequentie van doodgeboorten en babysterfte is gerelateerd aan de leeftijd van de moeder Intoxicaties tijdens de zwangerschap: 26 Cafeïne: zwangere ♀ die per dag 6 of meer koppen koffie drinken, krijgen vaker kleinere baby’s. Het voedingscentrum adviseert zwangere ♀ max.4 koppen koffie per dag te drinken. Alcohol; kan leiden tot verminderde groei, foetale sterfte, vroeggeboorte en laag geboortegewicht, slechte spiercoördinatie, congenitale afwijkingen en specifieke faciale kenmerken zoals kleine schedel en kin, lage oren, dunne bovenlip en een stopcontactneus, maar vooral tot achterstand van de mentale ontwikkeling en gedragsproblemen, slecht sociaal functioneren, leerstoornis, hyperactiviteit, verstandelijke handicap en autistisch gedrag; te scharen onder de noemer ‘foetale alcohol spectrumstoornissen’ (FASD’s). De mate waarin verschijnselen optreden is variabel; dit hangt af van de mate van alcoholgebruik, de zwangerschapsperiode waarin gedronken werd en van individuele genetische verschillen. Herhaalde en hoge piekconcentraties van alcohol in het bloed leiden tot ernstiger afwijkingen. 30-50% van de Nederlandse vrouwen drinkt alcohol tijdens de zwangerschap 180-540 kinderen/ jaar (1-3 /1.000) worden geboren met een foetaal alcohol syndroom (FAS) en 1.600 kinderen/ jaar (9,1 op de 1.000) met een foetaal alcohol spectrum disorder (FASD) door overmatig alcoholgebruik (6 E of >) van de moeder. Roken (R): verhoogd risico op vroeggeboorte, perinatale sterfte; buitenbaarmoederlijke zwangerschap, laag geboortegewicht , specifieke cong. hartafwijkingen en wiegendood. Klein hoofd, verminderde longfunctie (tot 10%); meer luchtwegklachten, overgewicht , lager IQ, ADHD en toename astma. e 220 kinderen worden jaarlijks in NL voor de 7 maand (<28 wkn) geboren en 3.000 ondervoede baby’s als gevolg van het R tijdens 27 de zwangerschap .Het aantal rokende zwangere moeders is tussen ‘01-‘07 flink gedaald. Toch rookt nog10% van de moeders tijdens de zwangerschap; gem. 5 sig./dag. 12% van hen rookt meer dan 10 sig./dag. Rokende moeders drinken 2x zo vaak overmatig: >6 glazen per gelegenheid. Rokende moeders geven 2x zo vaak kunstvoeding: 38% begint direct met de fles. Rokende ♀ e lopen 7x meer kans op extreme vroeggeboorte (rond 28 wk) en 2x meer risico op een miskraam. Onderzoek heeft aangetoond dat e R in het 1 trimester een verband heeft met specifieke congenitale hartafwijkingen, zoals ASD, pulmonalisstenose, transpositie van 28 de grote vaten . Onderzoek toont aan dat kinderen van moeders die rookten tijdens de zwangerschap op 5-jarige leeftijd een dik29 kere bloedvatwand hebben . Een dikkere vaatwand vergroot bij volwassenen de kans op hart- en vaatziekten. Ook bleken pasgeborenen die blootgesteld waren aan R tijdens de zwangerschap een hogere bloeddruk te hebben. Kinderen van rokende moeders hebben meer kans op gedragsproblemen (driftbuien, vechten, concentratieproblemen en hyperactiviteit), zonen van zwaar rokende moeders hebben zelfs 80% meer kans op gedragsproblemen. 30 Onderzoek heeft nieuwe aanwijzingen aangetoond dat R tijdens de zwangerschap slecht is voor de zuurstofvoorziening van de hersenen van de pasgeboren baby. R tijdens de zwangerschap leidt tot een hogere zuurstofextractie in de hersenen bij te vroeg geboren baby’s in de 1e dagen na de geboorte, zo stelde onderzoeker vast. Een hogere zuurstofextractie kan een aanwijzing zijn van een te lage bloeddoorstroming van de hersenen. De promovenda concludeert tevens dat het zuurstofgehalte in de hersenen tijdens de 1e dagen na de geboorte bij te vroeg geboren baby’s is geassocieerd met de neurologische ontwikkeling op 2- tot 3-jarige leeftijd. Relatief hoge en lage waarden zijn gerelateerd aan een slechtere cognitie. Een hoge zuurstofextractie is gerelateerd aan een slechtere motorische uitkomst 31 Cannabis(C) C-gebruik door zwangere ♀ is nadeliger voor het ongeboren kind dan het gebruik van gewone tabak . Onderzoek toont een verband tussen C-gebruik van aanstaande moeders en een lager geboortegewicht, zelfs bij kortdurend C-gebruik in de vroege zwangerschap. Ook hadden de kinderen een kleinere hoofdomtrek. Ca.3% van de zwangere ♀ gebruikt C tijdens de zwane gerschap. 66% van deze ♀ gebruikt C alleen in het 1 trimester van de zwangerschap; de meeste ♀ stoppen dus met het gebruiken van C zodra ze weten dat ze zwanger zijn. drugs: verhoogd risico op aangeboren afwijkingen, bij intraveneus drugsgebruik risico op HIV en andere infecties Lood: dit toxine wordt door kinderen beter opgenomen als door volwassenen en heeft een negatief effect op cognitieve vaardigheden en een verhoogd risico op antisociaal- en crimineel gedrag. Recent onderzoek deed de aanbeveling om de norm voor loodconcentratie in het bloed van kinderen te verlagen van10 µg/dl naar 5 µg/dl. Dit vanwege het feit dat aangetoond werd dat bij concentraties van >5 µg/dl kinderen slechter scoorden op IQ testen en gedragstesten dan kinderen met lagere waarden. Tevens wees het onderzoek uit dat kinderen met loodwaarden van 10 µg/dl of meer 3x zo vaak asociaal gedrag vertonen als kinderen met een normale spiegel (0-2 µg /dl). antidepressiva: beweeglijker in de baarmoeder, 3x meer last van stuipjes en stokkende ademhaling als andere baby’s 32 meer doktersbezoek postpartem en grotere kans om een operatie te moeten ondergaan vanwege een hartafwijking . SSRI’s kunnen persisterende pulmonale hypertensie veroorzaken; 6x verhoogd risico (normaal 2 /1.000, bij SSRI-gebruik 1 /100), mogelijk een licht verhoogd risico op ASS. e valproïnezuur: (in 1 trimester) verhoogd risico op ernstige cong. afwijkingen (o.a. spina bifida, ASD, schisis, polydactylie, craniostenose) Infecties tijdens de zwangerschap: Rode hond Bij een primaire infectie gedurende de zwangerschap is het risico op een foetale viremie zeer hoog (afhankee lijk van de zwangerschapsduur variërend van enkele procenten later in de zwangerschap tot 75-100% in het 1 trimester). Infectie resulteert over het geheel genomen tot in 20% van de gevallen in een spontane abortus. Dit risico is het hoogst bij infectie gedurende de eerste 8 wkn van de zwangerschap. Ook de kans op beschadiging van de vrucht is groter naarmate e de infectie vroeger in de zwangerschap optreedt. Bij infectie na de 16 week worden nauwelijks meer afwijkingen gezien. 26
2010 Erasmus Medisch Centrum: Generation R study 2009 TNO Caren Lanting Clustering of Socioeconomic, Behavioural, and Neonatal Risk Factors for Infant Health in Pregnant Smokers 2011 Pediatrics Maternal smoking and congenital Heart Defects in the Baltimore Washington Infant study 29 2011 UMC Utrecht Cuno Uiterwaal e.a. Parentalk smoking and vascular damage in their 5-year old children 30 2012 UMCG Verhagen Cerebral oxygenation in newborn infants at risk 31 2010 Erasmus promotie Hannan El Maroun 32 2009 UMC Utrecht Tessa Ververs; OAZE studie; Antidepressants during pregnancy, risks for mother and child AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 27 28
5
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
e
Parvovirus B12 (5 ziekte) Het doormaken van een prim. infectie met parvovirus B19, leidt in een deel van de gevallen tot verticale transmissie. Intra-uteriene infectie zeer vroeg in de zwangerschap kan spontane abortus veroorzaken, waarbij e multipele congenitale afwijkingen bij de foetus worden gevonden. In het 2 trimester van de zwangerschap (t/m 20 wkn) – wanneer het foetale bloedvolume sterk toeneemt – kan een intra-uteriene infectie met parvovirus zich manifesteren als hydrops foetalis. In milde gevallen kan dit spontaan herstellen, in ernstiger gevallen kan het leiden tot IUD. Cytomegalievirus( CMV): verhoogd risico op gehoor- of gezichtsproblemen, een leverfunctiestoornis, gestoorde geeste33 lijke ontwikkeling of een te klein hoofd. Zwangere ♀ kunnen met goede hygiëne voorkomen dat ze het virus oplopen. De virusdeeltjes zitten vooral in urine en speeksel. Omdat het virus veel heerst onder kinderen zouden zwangeren hun handen goed moeten wassen als ze een luier hebben verschoond. Ook moeten ze bijvoorbeeld geen lepeltje delen met hun kind, CMV kan transplacentair worden overgedragen van moeder op kind. Uit recent onderzoek blijkt dat in NL (buiten de grote steden) 0,09% van de pasgeborenen cong. geïnfecteerd is met CMV. Elders in Europa is dit tussen de 0,150,5 %. Transplacentaire transmissie van CMV kan zowel bij een primo-infectie van de moeder als bij een reactivatie van een latent aanwezige infectie optreden. Bij een primo-infectie met CMV in de zwangerschap is de kans dat de zwangere het virus via de placenta overdraagt op het kind ca.50%. Van deze geïnfecteerde kinderen heeft 5-10% al bij de geboorte meer of minder ernstige symptomen. Bij 10-15% van de ogenschijnlijk gezond geboren geïnfecteerde kinderen ontstaan e er in de loop van de 1 levensjaren alsnog symptomen in de vorm van motorische of mentale retardatie of doofheid. Er is geen duidelijke relatie aangetoond tussen het tijdstip van infectie in de zwangerschap en de aard van de afwijkingen. Wel e lijkt infectie in de 1 helft van de zwangerschap tot ernstigere schade te leiden. Intra-uteriene infectie kan eventueel worden aangetoond via amnionpunctie gevolgd door kweek of PCR op CMV. Bij de pasgeborene kan een cong.CMV-infectie worden aangetoond dmv. een positieve viruskweek van een in de eerste 3 wkn na de geboorte afgenomen urinemonster. e Bij een perinatale CMV-infectie wordt de urinekweek pas na de 3 levensweek positief. Een CMV-infectie opgelopen tijdens of kort na de geboorte geeft zelden verschijnselen. Toxoplasmose (T) 2 op de 1.000 levendgeborenen wordt geboren met een T- infectie; dat betekent dat er 4.000 kinderen per jaar geboren worden die een grote kans hebben om later slechtziend of blind te worden door chorioretinitis, vaak zijn er neurologische verschijnselen en gehoorsverlies. Besmetting vindt vooral plaats door eten van rauw vlees en door tuinieren (kattenfaeces). Risico op foetale transmissie is 20-30%; besmetting vroeg in de zwangerschap kan leiden tot intrauteriene vruchtdood of abortus, later in de zwangerschap vooral neurologische afwijkingen en oogafwijkingen. Chlamydia trachomatis-infectie (CT) tijdens de zwangerschap is een belangrijk gezondheidsprobleem in NL dat klinisch onvoldoende onderkend wordt. CT kan niet alleen ernstige gevolgen hebben voor ♀ en pasgeborenen, maar ook leiden 34 tot vroeggeboorte . In het R’damse Generation-R cohort is 1 op de 6 geboorten bij een zwangerschapsduur van <32 wkn geassocieerd met een CT-infectie. Vroegtijdige opsporing door middel van screening is daarom belangrijk en mogelijk met gebruik van niet-invasieve materialen en zeer gevoelige nucleïnezuurtesten. Screening van zwangere ♀ in NL voor CT is kosteneffectief en in de meeste gevallen zelfs kostenbesparend. Listeria (L) Kazen die zijn bereid met rauwe melk, kunnen een bacterie bevatten: L.monocytogenes. Tijdens de zwangerschap leidt een L-infectie meestal tot een miskraam of een doodgeboorte. Q-koorts wordt veroorzaakt door de Coxiella Burnetti bacterie. Het is een ziekte die door dieren, hier m.n.door geit/schaap, wordt overgedragen op de mens (zoönose),tijdens de zwangerschap kan dit leiden tot een ernstiger beloop ven de ziekte en abortus of intra-uteriene vruchtdood Deficiënties tijdens de zwangerschap: e Jodiumtekort heeft m.n. tijdens de vroege ontwikkeling van de foetus en tijdens de 1 levensjaren een negatieve invloed 35 op de hersenontwikkeling. De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid voor zwangere vrouwen heeft de WHO vast gesteld op 250 μg en 290 μg voor lacterende vrouwen; NL propageert dit echter niet. Vitamine D tekort leidt tot een verminderde botdichtheid bij de foetus, ook craniotabes wordt beschreven. Meer kans op astma, incidenteel kan het zelfs leiden tot convulsies door hypocalciëmie. Ruim 25% van de pasgeborenen heeft bij ge36 e boorte een vitamine D-tekort . Dit gebrek aan vit. D. vergroot de kans op luchtweginfecties in het 1 levensjaar. Kinderen met de laagste concentraties vitamine D blijken een 6x grotere kans op een RSV-infectie te hebben. Perinataal Sectio Kinderen die geboren zijn via een sectio hebben meer kans op darmontstekingen, allergieën, astma en kanker. Dit hangt 37 samen met de remming van de groei van bepaalde bacteriën zoals bepaalde soorten van de Escherichiae en de Shigella De baby's missen de blootstelling aan vaginale bacteriën van hun moeder, die kan worden gezien als een natuurlijke inentingsvorm. Vooral bij een geplande keizersnede is de bacterieontwikkeling geremd. Dit wordt waarschijnlijk ook veroorzaakt door antibioticagebruik, suggereren de onderzoekers. De darmflora ontwikkelt zich goed bij kinderen die borstvoeding krijgen. Baby's die alleen flesvoeding krijgen, hebben relatief te veel Clostridium difficile waardoor niet alleen diarree kan optreden maar ook allergieën. thuisbevallingen Al jaren daalt het aantal thuisbevallingen: van 35% rond het millennium tot slechts 22% nu. Een generatie geleden was het nog 60%. Gedeeltelijk komt die afname door veranderende keuzes van ♀ zelf. Maar de daling is vooral het gevolg van een toenemend aantal verwijzingen voor medische behandeling naar het ziekenhuis. In ‘88 werd 37% van de ♀ doorverwezen, in 2008 60%. ♀ kunnen net zo veilig thuis als in het ziekenhuis bevallen. Uit onderzoek naar een half miljoen bevallingen kwam geen 38 significant verschil in babysterfte naar voren 39 borstvoeding (BV) Moeders stoppen vroegtijdig met het geven van BV omdat ze het ‘te druk hebben’ . Ze kunnen/ willen BV vaak 33
2009 LUMC;A. Oudesluys e.a. Decibel study Journal of clinical virology 2011 Erasmus Universiteit G. Rours Chlamydia trachomatis infecties tijdens de zwangerschap 2010 Melse-Boonstra A.; Iodine deficiency en pregnancy, infancy and childhood and its consequences for brain development 36 2011 UMC Mirjam Belderbos en Louis Bont 37 2013 Canadian Association Medical Journal‘Gut microbiota of healthy Canadian infants: profiles by mode of delivery and infant diet at 4 months’ 38 2009 VU Amsterdam/ AMC Ank de Jonge / Simone Buitendijk 39 2009 Erasmus MC Hein Raat Borstvoeding in de eerste 6 maanden AJN 6 Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 34 35
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 niet gedurende een langere periode combineren met hun baan en sociale leven. Meteen na de geboorte van het kind legt ruim 80% van de moeders de baby aan de borst, na een ½ jaar is dat nog hooguit 25%. Dit terwijl onderzoek heeft aangetoond dat het drinken van de eerste moedermelk binnen 1 u na de geboorte, een krachtige stimulans voor het immuunsysteem van baby's is, waardoor ze 3x meer kans hebben om te overleven. De chemische samenstelling van BV is bij elke voeding op de dag anders; ’s ochtends bevat het natuurlijke stimulanten, ’s avonds 40 natuurlijke kalmerende stoffen . Kolvende moeders moeten daarom zorgen dat hun baby’s gekolfde melk op een juist tijdstip krij41 gen. Kinderen krijgen minder vaak eczeem of een allergie als zij moedermelk drinken die veel vacceenzuur en rumenzuur bevat . Dit is zo wanneer moeders zuivel en vlees van herkauwers eten. Al na 4 wkn BV blijken kinderen een hoger IQ te hebben ontwikkelt. Onderzoeken aan de uni’s van Oxford en Essex bewijzen dat lees-,schrijf- en rekenvaardigheden door BV beter ontwikkelen. Dat BV de immuniteit van de baby verhoogt is niet nieuw maar slechts zelden wordt de melk aan een hogere intelligentie gekoppeld. Bij het onderzoek werden meer dan 10.000 kinderen onderzocht van 5, 7,11 en 14 jr. oud. De kinderen die BV kregen, werden vergeleken met de poedermelkgeneratie. Ook met het IQ van de moeder en de sociale omstandigheden werd rekening gehouden. De resultaten geven aan dat het IQ van kinderen die BV kregen gemiddeld 3-5 punten hoger ligt dan kinderen zonder BV. 42 BV zowel als flesvoeding is een effectieve manier om pijn te verminderen bij pasgeborenen. vitamine D-tekort Ruim 25% van de pasgeborenen heeft bij geboorte een vit.D-tekort. Kinderen met de laagste concentraties vit.D in hun bloed blijken een 6x zo grote kans op een RSV infectie te hebben. Zwangere vrouwen, vrouwen tussen 50-70 jaar en alle kinderen van 0-4 jr. (ongeacht type voeding) en mensen die weinig zonlicht op hun huid krijgen of een getinte huid hebben wordt geadviseerd 10 µg per dag te nemen. Iedereen boven de 70 jaar krijgt de aanbeveling om 20 µg per dag te nemen. vitamine K De dosis voor kinderen die BV krijgen moet verhoogd worden van 25 µg naar 150 µg/ dag of 1 mg / week. Deze maatregel redt het leven van zo’n 5 kinderen/ jaar; m.n. die kinderen die een galwegblokkering hebben. Kinderen die flesvoeding krijgen hebben geen extra vit.K nodig. Vit. K is bedoeld voor een goede bloedstolling om hersenbloedingen rond de leeftijd van 4-5 wkn. te 43 voorkomen . e 44 Afweersysteem De 1 levensmaand is essentieel voor de ontwikkeling van het afweersysteem . BV is de meest belangrijke omgevingsfactor die de werking van het afweersysteem op de leeftijd van 1 mnd beïnvloed. Daarnaast toonde onderzoek aan dat bloedplasma van pasgeborenen meerdere factoren bevat die gezamenlijk bijdragen aan de onrijpheid van het neonatale afweersysteem. Verstoorde ontwikkeling van het pasgeboren afweersysteem geeft later een verhoogde kans op ziekte. Pasgeborenen die later eczeem kregen, hadden op de leeftijd van 1 mnd (voorafgaand aan het ontstaan van huiduitslag) andere afweerreacties dan pasgeborenen zonder eczeem. Daarnaast hadden pasgeborenen met een tekort aan vitamine D, een voedingstof die de werking van het afweersysteem beïnvloedt, een 6x hogere kans op luchtweginfecties met het RS-virus in hun 1e jaar. 45 Postpartem depressie(PND) Een recente studie laat zien dat kinderen van moeders met een PND minder veerkrachtig zijn, minder sociale vaardigheden hebben en zich minder goed aan school konden aanpassen dan kinderen uit de bevolking. Overgewicht van a.s. moeders zorgt voor meer extreme vroeggeboorten dan roken; 19,7% wordt veroorzaakt door overgewicht en 46 11% door roken. Behalve premature geboorte is ook macrosomie in een aanzienlijk aantal gevallen toe te schrijven aan maternaal overgewicht. Prematuren In NL worden jaarlijks ca. 200.000 kinderen geboren. Ca. 8% van deze kinderen (15.000/jaar) wordt te vroeg geboren. Sommigen worden extreem vroeg geboren, maar veruit de meeste kinderen (ruim 80% van alle te vroeg geborenen) worden 4-8 47 wkn. te vroeg geboren. Nu blijkt uit onderzoek dat deze kids op 4-jarige leeftijd meer gedrags- en emotionele problemen vertonen dan op tijd geboren kinderen. Ze hadden 70% meer kans op externaliserende problemen, zoals aandachtsproblemen en agressief gedrag. Het risico op internaliserende problemen bleek echter groter: matig prematuur geboren kinderen hadden 2,5 x meer kans op problemen zoals emotioneel reactief, angstig, teruggetrokken en somatiserend gedrag. Bij de te vroeg geboren ♂ kwamen externaliserende problemen meer voor en bij de ♀ internaliserende problemen. Het is bekend dat gedragsproblemen een negatieve invloed kunnen hebben op schoolprestaties en sociale ontwikkeling. Om probleemgedrag op schoolleeftijd en in de tienerjaren te voorkomen zouden op jonge leeftijd al preventieve maatregelen genomen moeten worden. Vroege prematuren (<32 wkn) hebben een verhoogd risico op groeivertraging. Verder blijkt dat de grof motorische ontwikkeling van 48 deze kinderen gem. langzamer verloopt dan van die op tijd geboren zijn . Bijna 40% van de zeer vroeggeborenen (< 30 wkn) heeft serieuze ontwikkelingsproblemen tov. 7% van de op tijd geborenen. Bijv. spasticiteit, een verstandelijke beperking, trage informatie 49 verwerking of belemmerende gedragsproblemen zoals hyperactiviteit Een stimulerende, stressarme gezinssituatie zou een beschermende werking kunnen hebben voor te vroeg geboren kinderen. 73% veel te vroeg geboren maar met succes behandelde kinderen krijgt later een chronische aandoening als gevolg van die behan deling. Bij 15% gaat het zelfs om een ernstige aandoening. Late prematuren (32-36 wkn) hebben 2x zoveel kans op ademhalingsproblemen t/m 4 jr. en 3x zoveel kans om opgenomen te worden in een ziekenhuis vanwege ademhalingsproblemen als op tijd geborenen. Zij hebben een grotere kans op problemen met de fijne motoriek en problemen met de sociaal emotionele ontwikkeling. Kinderen geboren na een zwangerschap van 32-34 wkn. heb50 ben daarnaast ook wat vaker problemen met de communicatie en probleem oplossen . Onderzoek heeft uitgewezen dat het Infant Behavioral Assessment and Intervention Program (IBAIP) de zelfregulatie, de ontwikkeling en de motorische ontwikkeling van te vroeg geboren kinderen verbeterd. Te vroeg geboren kinderen hebben een verhoogd 40
2009 Universiteit Estramadura Spanje; Nutritional Neuroscience 2010 Universiteit Maastricht; Allergy 42 2009 Technion-Israel Institute of Technology Haifa, Israel; A .Weissman; Pediatrics.2009;124:e921-e926 43 2009 UMC Utrecht Peter van Hasselt Vitamin K prophylaxis revisited. Focus on risk factors. 44 2012 UMC Utrecht Mirjam Belderbos Neonatal innate immunity – a translational perspective 45 2012 Child Psych.& Human Dev. Early School Outcomes for Children of Postpartum Depressed Mothers: Comparison with a Community Sample 46 2011 AMC Djelantik e.a.Contribution of overweight and obesity to the occurrence of adverse pregnancy outcomes in a multi-ethnic cohort 47 2011 UMCG Archives of Disease in Childhood Marieke Potijk 48 2011 RU Utrecht Inge-Lot van Haastert 49 2012 VU Eva Potharst Preterm Born Children at the Age of 5. A Broad Perspective on Development, Disabilities and Risk Factors 50 2009 Pinkeltje onderzoek AJN 7 Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 41
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 risico op ontwikkelingsstoornissen. Op babyleeftijd uiten die zich vaak als problemen met zelfregulatie: het afstemmen van het eigen functioneren op zintuiglijke prikkels uit de omgeving. IBAIP leert ouders hoe ze hun kind het best kunnen helpen om prikkels 51 van buitenaf te verwerken. De meest kwetsbare groepen vroeg geborenen hadden het meeste baat bij IBAIP . 52 Pijn Te vroeg geboren baby's reageren even heftig op pijn als op aanraking . Bij de baby’s tussen 35-37wkn. blijkt het brein wel onderscheid te kunnen maken tussen pijn en aanraking. Kennelijk wordt de verbindingen tussen zenuwcellen in de laatste weken gelegd. Deze bevinding is volgens onderzoekers reden extra voorzichtig om te gaan met te vroeg geboren baby's. zuigpatroon Te vroeg geboren baby's drinken op een andere manier dan op tijd geboren baby's, ook verloopt de ontwikkeling naar 53 een normaal zuigpatroon vertraagd . Slechts 25% van te vroeg geboren baby's drinkt rond de uitgerekende datum net zo goed uit de borst of de fles als op tijd geboren baby's. 10 wkn.na de uitgerekende datum heeft 25% van de hen nog geen normaal zuigpatroon. Prematuren hebben vooral moeite om hun ademhaling te coördineren met zuigen en slikken, en om het zuigen vol te houden Hun zuigpatronen worden niet gekenmerkt door ritmische bewegingen van kaken en tong, zoals dat wel het geval is bij een normaal matuur zuigpatroon. Kinderen die na een zwangerschap van <30 wkn. worden geboren en dysmature kinderen hebben de meeste moeite om een normaal zuigpatroon te ontwikkelen. Deze kinderen hebben extra aandacht nodig om goed te leren drinken. 54 Postmaturiteit (>42wkn.) blijkt geassocieerd te zijn met gedragsproblemen en emotionele problemen. m.n. ADHD-gedrag Normale ontwikkeling e Sociale ontwikkeling In het 1 levensjaar ontwikkelt een mens zich in een tempo dat later in zijn leven niet meer zal voorkomen. Een baby ontwikkelt in die periode een scala aan mogelijkheden om contact met anderen te krijgen: de baby gaat lachen, probeert te praten, maakt oogcontact en raakt gehecht aan de ouders. In diezelfde periode groeien de hersenen spectaculair: ze wor55 e den 3x zo groot .Er zijn aanwijzingen dat voor veel aspecten van sociale hersenontwikkeling het 1 levensjaar cruciaal is. De basis voor de hersenontwikkeling ligt in de genen die de baby van de ouders meekrijgt. Daarnaast is het van belang wat de moeder doet en laat tijdens de zwangerschap, wat de baby meemaakt en hoe de ouders op de baby reageren. Deze factoren bepalen samen met de genen de ontwikkeling van het sociale leven van een baby. Uit onderzoek blijkt ook dat de genen van de baby en de mensen in zijn omgeving samen ervoor zorgen dat er zich gespecialiseerde netwerken vormen in het babybrein. Deze netwerken zijn ieder toegesneden op het verwerken van bepaalde informatie, en samen zorgen ze ervoor dat het sociale leven van de baby zich kan ontvouwen. Het waarnemingsnetwerk en het sociaal signaalnetwerk zorgen ervoor dat de baby de mensen om zich heen kan waarnemen, hun gezichtsuitdrukkingen en lichaamstaal kan begrijpen en taal kan gaan gebruiken. Het beloningsnetwerk zorgt ervoor dat de baby en zijn ouders elkaar leuk vinden en zich aan elkaar hechten. Als laatste is het stressnetwerk van groot belang, omdat het regelt dat de baby de rust heeft voor sociaal contact, maar ook omdat het in het algemeen een groot effect heeft op de hersenontwikkeling. 56 e Uit recente studies weten we dat er kerncomponenten van ouderschap zijn die een kind per se nodig heeft gedurende het 1 levensjaar. Ontbreken deze componenten, dan heeft dat direct impact op de hersenontwikkeling en op het “hechtingssysteem” van het kind. Een goede of gezonde relatie tussen ouders en hun baby wordt gekenmerkt door “sensitiviteit” en het “afgestemd-zijn” van de ouders op de baby. Het is voor de (hersen)ontwikkeling van een baby cruciaal dat ouders zich ervan bewust zijn dat ieder gedrag van hun baby of jonge peuter een interne gevoelstoestand van het kind reflecteert. Een baby of jonge peuter communiceert woordeloos, maar “wil” wel iets zeggen. Een goede, “sensitieve” ouder is zich daarvan bewust en reflecteert dit ook weer in het eigen gedrag en in de communicatie met het kind Taalontwikkeling Wanneer baby's leren spreken, doen ze dat niet alleen aan de hand van de klanken die ze horen. Volgens nieuw onderzoek doen ze ook aan liplezen. Wetenschappers hebben ontdekt dat baby’s vanaf 6 mnd. minder vaak naar de ogen kijken 57 van een volwassene; in de plaats daarvan bestuderen ze geïnteresseerd de mond van pratende mensen .'Om te kunnen imiteren moet de baby erachter komen welke vorm hij zijn lippen moet geven om precies dat geluid te maken dat hij hoort'. Blijkbaar hebben baby's er niet al te lang voor nodig om de mondbewegingen te leren die bij de basisklanken horen. Als ze 1 jaar oud zijn, beginnen ze alweer meer naar de ogen te kijken. Behalve als ze ineens de voor hen nieuwe klanken van een vreemde taal horen; in dat geval blijven ze langer liplezen. Over meertaligheid bestaan allerlei vooroordelen; zo denken nog steeds veel mensen dat een meertalige opvoeding nadelig is voor de verwerving van het Nederlands. Toch is er vanuit taalkundig oogpunt geen enkele reden tot zorg. Kinderen die van begin af aan 58 met 2 talen opgroeien, kunnen ze gewoon als 2 moedertalen leren spreken . Als ouders denken dat kinderen maar één taal goed kunnen leren, onderschatten ze wat kinderen aankunnen.. Temperament Baby's van ouders met een laag inkomen en een lage opleiding hebben een moeilijker temperament dan baby's van ouders met een hoog inkomen. Een moeilijker temperament uit zich in hard huilen bij het in bad gaan, verwisselen van luiers en 59 aankleden. Ook vallen ze lastiger in slaap, zijn sneller afgeleid en reageren ze heftiger op veranderingen . Het verschil is al zichtbaar als de baby 6 mnd. oud is. Oorzaken voor het moeilijke temperament zijn o.a. dat ouders met een lage SES vaker last hebben van stress en dat de moeder vaker psychische problemen heeft. Daarnaast gaat het vaker om gezinnen met een alleenstaande moeder. Een moeilijk temperament is een voorspeller van latere gedragsproblemen als ADHD en angststoornissen. De onderzoeker pleit voor een vroegtijdige opsporing en aanpak hiervan. 60 Het ontstaan van een gehechtheidsrelatie(GR) , een stabiele emotionele band tussen een jong kind en een beschermende opvoeder, is een belangrijke stap in de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Kinderen met een goede GR hebben later vaak betere sociale vaardigheden en kunnen beter omgaan met stressvolle situaties. Vooral in gezinnen met veel opvoedingsstress, 51
2009 UvA Karen Koldewijn Supporting resilience in very preterm infants. The effect of the IBAIP in very preterm infants and their parents 2011 Current Biology Lorenzo Fabrizi 2010 RU Groningen; Saakje da Costa: "Development of sucking patterns in preterm infants" 54 2012 Int. Journal of Epidemiology Postterm birth and the risk of behavioural and emotional problems in early childhood 55 2011 UMC Utrecht prof. dr. Chantal Kemner 'Het sociale leven van baby's'. 56 2012 Tijdschrift Kindermishandeling Jane Barlow 57 2012 Florida Atlantic University Proceedings of the National Academy of Sciences; David Lewkowicz 58 2012 Leonie Cornips Eigen en vreemd Meertaligheid in Nederland. 59 2009 Erasmus Universiteit Rotterdam; Pauline Jansen; Social inequalities in pregnancy outcomes and early childhood behaviour 60 2011 Eramus MC Anne Tharner Parents and infents; Determinants of attachment in a longitudinal population-based study AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 52 53
8
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 betekent een goede GR een beschermende factor tegen de ontwikkeling van emotionele- en gedragsproblemen. De hersenontwikkeling tijdens de adolescentie heeft invloed op de manier waarop jongeren beslissingen nemen. Ze zijn vooral niet 61 goed in lange termijn denken en ze kiezen voor directe beloning . Naarmate ze ouder worden, maken ze rationelere keuzes. Puberbrein Tot nu toe wordt ‘typisch adolescentengedrag’ geweten aan een ‘onrijpe’ prefrontale cortex (PFC). Omdat in de PFC hersengebieden zitten die een rol spelen bij de cognitieve controle van gedrag – zoals planning, organisatie en impulsbeheersing – 62 zou een ‘onrijpe’ PFC leiden tot een gebrekkige cognitieve controle, en dus tot risicovol en impulsief gedrag. Crones meta-analyse van het neurowetenschappelijk onderzoek naar adolescentenhersenen ondersteunt deze opvatting niet. De bevinding dat de emotiesystemen in de hersenen tijdens de adolescentie extra gevoelig zijn wordt wel consequent gevonden, maar het gebruik van de PFC is wisselend en hangt vooral af van de motivatie van jongeren. Die motivatie wordt op zijn beurt sterk beïnvloed door sociale en affectieve processen in de omgeving. Dat duidt erop dat er geen sprake is van onrijpheid, maar van cognitieve flexibiliteit. De PFC fungeert als het ware als een spons die al die omgevingsinvloeden verwerkt. In de praktijk zie je dan ook dat adolescenten vaak wel degelijk in staat zijn om zich langdurig te concentreren. Dan gaat het om taken waarvoor ze gemotiveerd zijn, zoals bijvoorbeeld het uitzoeken van een technisch probleem. Het is dan ook niet zo dat adolescenten de PFC nog niet goed kunnen gebruiken, maar dat ze onder invloed van sociale en affectieve processen vaak keuzes maken die een impulsiever karakter hebben en meer zijn gericht op de korte termijn.’ Gezondheid 63 93% van de kinderen vindt zichzelf (zeer) gezond, In 2010/2011 bezocht ruim 66% van de jeugdigen van 0 -25 jr de huisarts in de 12 mnd voorafgaand aan de enquête. Zij die de huisarts bezochten, hadden gem. bijna 5x contact met de huisarts. Bijna 27% van de jongeren bezocht de specialist. Jongeren die een specialist bezochten, hadden gem. ruim 5 contacten met een specialist. In ‘10 /2011 bezocht bijna 83% van de jeugdigen van 1-25 jr de tandarts. De jongeren die rapporteerden dat ze naar de tandarts waren geweest, hadden de tandarts gem. bijna 3x bezocht . Ruim 12% van de jeugdigen van 0-25 jaar had fysio- of oefentherapie gehad. Ruim 6% van de jeugdigen van 0-25 jaar werd voor een dag opname opgenomen in het ziekenhuis, terwijl bijna 4% zelfs werd opgenomen voor één of meerdere nachten. 64 35 % van de jongeren heeft slaapproblemen; 58% van hen heeft daar ook last van. 35% heeft te maken met zorgen of stress; ruim de helft van deze jongeren heeft daar ook problemen mee. Kinderen die opgroeien tussen rokers zijn vaker ziek. Ze missen meer schooldagen dan kinderen die in een rookvrij huishouden wonen. Dat blijkt uit een Amerikaanse onderzoek onder de ouders van 3087 kinderen Van de kinderen van 4 t/m11 jr. klaagt 24% over moeheid en staat daarmee boven aan de top 5 van klachten in de kinderartsene praktijk. Hoofdpijn neemt met 20,4% de 2 plaats in. Moeheid komt op de lagere schoolleeftijd bij jongens en meisjes even veel voor, in de puberteit ontstaat er en duidelijke voorkeur voor het vrouwelijke geslacht. 65
Kindersterfte e 66 5 op de 1.000 kinderen overlijden voor het 5 jaar in de wereld. De totale sterfte onder kinderen van 0-19 jr in NL is in de afgelopen 4 decennia gedaald, vooral door de aanzienlijke afname van het aantal verkeersongevallen en een daling van de sterfte door perinatale aandoeningen. In de laatste 12 jr. is nog steeds een dalende ontwikkeling zichtbaar. De kindersterfte is gedaald van 20,00 in 1998 (sterfte per 100.000 kids van 1-15 jr.) tot 14 in 2010. Kinderen van niet-westerse allochtone ouders in NL hebben een 40% grotere kans op overlijden tijdens de zwangerschap, rond de geboorte en in de eerste weken. Bij hen is er ook een groter risico op zuigelingensterfte en op sterfte tussen de 0-15 jr. 67 Zwangerschap of partus In 2010 werden ruim 184.000 kinderen levend geboren en kwamen 570 kinderen na een zwangerschap e van >24 wkn. levenloos ter wereld. Er stierven 711 kinderen in het 1 levensjaar, van hen overleden er 528 in de eerste 4 wkn. Bij 68 19 kinderen was wiegendood de doodsoorzaak. In 2009 overleden 9 ♀ aan de gevolgen van zwangerschap, baring of kraambed . Tot de jaren‘70 is de moedersterfte gedaald, sindsdien schommelt de moedersterfte. In NL overlijden jaarlijks meer baby´s vóór, tijdens, of vlak na de geboorte dan in de rest van de Eu. Dat is opvallend, zeker gezien de goede relatieve welvaartspositie van NL. Deze perinatale sterfte (in NL 9,7/1.000 geborenen) is een optelsom van sterfte vóór e de geboorte (6,9 ‰) en sterfte in de1 week ná de geboorte (2,8 ‰). e e Het onderwerp van de 1 landelijke perinatale audit was 'à terme sterfte'. Dit houdt in alle doodgeboorte +sterfte gedurende de 1 4 levensweken van kinderen die geboren zijn na een zwangerschapsduur van >37 wkn. In 2010 zijn ruim 160.000 voldragen kindee ren geboren; van hen zijn 367 doodgeboren of in de 1 4 wkn. overleden. In vergelijking met 2001 is deze sterfte met 39% gedaald. natuurlijke dood 1.047 jeugdigen (0 t/m 19 jr) overleden in 2009 aan een natuurlijke doodsoorzaak; dit is 82 % van de totale sterfte. Hartafwijking 1300 kinderen en foetussen die geboren worden(64 op de 10.000) hebben een aangeboren hartafwijking; 94% komt levend ter wereld.120 kinderen overlijden per jaar aan aangeboren hartafwijkingen 9 op de 100.000 Nederlandse kinderen krijgen een hartstilstand buiten het ziekenhuis; bijna 25% van de totale sterfte. Kanker 80 kinderen overlijden in NL per jaar aan kanker. 67% hiervan is door leukemie en maligniteiten in het brein. De sterfte aan kanker van 3,0 per 100.000 kinderen ligt in NL precies op het EU-gemiddelde in de periode 2006-2010. Wiegendood (WD) 15 kinderen overlijden per jaar aan WD (2011) op een aantal van 180.060 levend geborenen; in promillage 0,083. De daling van de sterfte aan WD is – na een sterke daling eind jaren ‘80 – gestabiliseerd op een laag peil. In ’96 was dit nog 50 per jaar en in ‘87 nog 170 per jaar. 61
2012 VU Niki Lee Changing Choices: a neurocognitive examination of decision-making during adolescence 2012 Nature Reviews Neuroscience Eveline Crone Understanding adolescence as a period of social-effective engagement and goal flexibility 63 2012 CBS Jaarrapport Jeugd in Nederland 64 2008 Onderzoeksverslag Jeugdraad panel 65 2008 CBS/ Knoeff-Gijzen; Kindersterfte in Nederland 66 2009 Unicef: the state of the worlds children 67 2012 RIVM Kompas Volksgezondheid 68 2010 RIVM nationaal Kompas Volkgezondheid AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 62
9
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 Uit onderzoek komen steeds meer aanwijzingen dat een belangrijke oorzaak voor het overlijden moet worden gezocht in een hapering van het vermogen om op het juiste moment wakker te worden. Er zijn ook epidemiologische studies die in die richting wijzen. 69 Bij obductie bleek bij 41 van de tussen ‘04-‘08 overleden baby’s een opvallend lage aanwezigheid van serotonine . Een groep wetenschappers in de VS signaleert een verband tussen een verstoorde serotoninehuishouding en WD. Serotonine is van invloed op ademhaling en lichaamstemperatuur. Onderzoek toont aan dat de cerebrale zuurstofvoorziening verlaagd is bij buikligging; een bevinding die nieuwe inzichten kan verschaffen over WD. Ander onderzoek toont aan dat borstvoeding beschermd tegen WD en dat dit effect sterker is wanneer borstvoeding exclusief gegeven wordt. De aanbeveling om borstvoeding aan baby’s te geven moet worden opgenomen bij de andere 70 SIDS risico beperkende maatregelen . 71 Recent onderzoek duidt op een associatie tussen WD en met ouders in hetzelfde bed slapen, waarbij regelmatig bij obductie intra-alveolaire bloedingen werden aangetoond duidend op asphyxie. NODO-procedure Per 1 oktober 2012 wordt na een onverwacht en onverklaard overlijden van een minderjarige geen verklaring van natuurlijk overlijden meer afgegeven. Eerst moet een forensisch arts een neutraal onderzoek naar de doodsoorzaak doen. Dit is geregeld in de nieuwe procedure ‘Nader Onderzoek Doods Oorzaak bij minderjarigen’. niet-natuurlijke dood 171 jeugdigen (0-20 jaar) overleden in 2011 een niet-natuurlijke dood. Dit is 14% van de totale sterfte. 44 jeugdigen overleden in 2011 door zelfdoding (i.t.t. 1647 volwassenen per jaar in 2011). 65 jeugdigen overleden in 2011 aan de gevolgen van een verkeersongeval. 44 jeugdigen overleden in 2011 ten gevolge van een overig ongeval Jaarlijks overlijden er gem. 14 kinderen in de leeftijd t/m12 jr. door een verdrinkingsongeval; ruim 2x zoveel ♂ als ♀. In bijna 4 op de 10 gevallen is het kind van allochtone afkomst. Bij jonge kinderen is verdrinking de belangrijkste doodsoorzaak. Jaarlijks overlijden gemiddeld 350 jongeren van 10 t/m 24 jr aan de gevolgen van letsel door een uitwendige oorzaak. In de periode ‘04-‘09 is het aantal doden in deze leeftijdsgroep met 20% afgenomen. Ca. de helft van hen overlijdt door een verkeersongeval, een derde door zelfbeschadiging /zelfmoord. Suïcide(S) In vergelijking met 40 jr. geleden plegen nu meer jongeren zelfmoord. Ging het in ‘69 nog om 76 jongeren, in ‘10 al om 128 jongeren. S levert ook een steeds groter aandeel aan de sterfgevallen onder jongeren. Bij 2 op de 10 sterfgevallen onder jongeren (10-25 jr) was in ‘10 S de doodsoorzaak, terwijl dit in’69 gold voor 1 op de 26 sterfgevallen. Dat S een belangrijkere doodsoorzaak is dan vroeger komt vooral door de flinke daling van andere doodsoorzaken zoals kanker, hart- en vaatziekten en verkeers ongevallen. In onderzoek in de VS werd geschat dat ca. de helft van de jongeren die door S overleed een psychische stoornis had. 72 Moord 85% van de kinderen die jaarlijks in NL vermoord worden, worden dat door hun eigen ouders .Volgens onderzoeker hebben ouders die hun kinderen vermoorden in 90% van de gevallen een psychische stoornis. 70% van hen is vroeger zelf als kind mishandeld. Toch is een kindermoord meestal niet het gevolg van uit de hand gelopen kindermishandeling. Familie en vrienden zeggen dan ook dat het drama voor hen volkomen onverwacht kwam. Toch weet onderzoeker dat de dader in 40% van de gevallen vooraf heldere signalen gegeven heeft. Mensen zeggen: ik spring met m’n kinderen voor de trein, maar worden vaak niet gelooft of serieus genomen. Wat je vaak ziet bij ‘moordouders’ is dat deze mensen in hun jeugd een ernstig verlies hebben geleden. Een vader, moeder, broertje of zusje overleed en ze hebben dat nooit goed verwerkt. Er rustte een taboe op. Als volwassene kunnen ze slecht met stress omgaan. Als er opnieuw een ernstig verlies dreigt, draaien deze mensen door. Een uitzondering op de regel zijn babymoordenaars dat zijn altijd vrouwen en die verzwijgen hun zwangerschap in zo’n geval juist structureel. 73 Ouders die hun kind doden en daarna de hand aan zichzelf slaan verschillen van ouders die ‘alleen’ hun kinderen of zichzelf willen ombrengen. Ze hebben ook bijna nooit een criminele voorgeschiedenis. Bij ouders die hun kind doden en daarna zichzelf, kan er sprake zijn van een symbiotische band tussen de ouder en het kind die dreigt te breken. Bv. oiv. een echtscheiding of oiv.waandenkbeelden zoals in een psychose, gaat de dader over tot dodelijk geweld om zo de symbiotische band te laten voortbestaan in de dood. De dood wordt vaak niet beschouwd als eindpunt, maar als een transitie naar een situatie waarin de ouder samen met het slachtoffer kan zijn. Bij ouders die 'alleen' zelfmoordneigingen hebben spelen volgens onderzoekster vaak huiselijke problemen een rol. Ze hebben bijvoorbeeld problemen met hun kinderen. Bij deze ouders is de relatie met hun kinderen vaak conflictueus en dat is niet zelden de aanleiding tot suïcidaal gedrag van de ouder. shaken baby syndroom (SBS). Jaarlijks overlijden in NL 3 à 4 baby's aan de gevolgen van SBS. Bij 30 van de 80 kinderen tot 6 jr. die jaarlijks met ernstig hersenletsel op de spoedeisende hulp komen, blijkt dat door ernstig schudden te komen. TNO heeft samen met het WKZ in Utrecht een voorlichtingspakket ontwikkeld om nieuwe ouders duidelijk te maken hoe gevaarlijk het is om stevig met een kind te schudden. Ongevallen Oorzaak Ruim 50% wordt veroorzaakt door een valongeval,8% door intoxicatie en 5% door verbranding. Bij kinderen tot 15 jr veroorzaken privé-ongevallen de meeste ziektelast en het grootste verlies aan gezonde jaren (26.000). Voor jongeren tussen de 15- 25 jr. zijn sportblessures een belangrijke oorzaak van verlies aan gezonde levensjaren. Behandeling 140.000 kinderen van 0 t/m18 jr. worden jaarlijks na een privé-ongeval behandeld op de SEH-afdeling van een ziekenhuis: bij 40.000 kinderen is er sprake van een verkeersongeval, waarbij in 64% (26.000) sprake is van een fietsongeval. One e gevallen met een brommer komen op de 2 plaats 19% (7.600) en met een auto op de 3 plaats 8% (3.000) 74 33% in de leeftijdscategorie 0 t/m4 jr. 41% is tussen 5 t/m 12 jr; 25% is tussen 13 t/m 18 jr. oud : Kinderen hebben een steeds slechtere motoriek door te weinig beweging en overgewicht. Hierdoor vallen ze steeds vaker verkeerd . Jaarlijks komen 75.000 kinderen van 4 t/m12 jr op een SEH door een val. Ze lopen ernstige verwondingen op; zoals breu69
2010 JAMA; 303(5): 430-7: Brainstem Serotonergic Deficiency in Sudden Infant Death Syndrome 2011 Pediatrics F.R.Hack e.a. Breastfeeding and reduced risk of SIDS: a meta-analysis 71 2012 Journal of Peadiatrics and Child Health 72 2011 Ton Verheugt ‘Moordouders’ 73 2011 RU Utrecht Marieke Liem Homocide followed by suicide, an empirical analysis 74 2009 Consument en Veiligheid/ CBS AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 70
10
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 ken aan polsen, armen en benen. Door kinderen te leren vallen, halveert de kans op ernstig letsel door een val. 75 Kinderen die een milde hersenschudding oplopen houden nog lang last van gebrek aan concentratie en vergeetachtigheid. Het cognitief functioneren is 12 mnd na de gebeurtenis nog slechter als voorheen en ze hebben meer last van hoofdpijn /moeheid. Zelfverminking (ZV) In de periode ‘06-‘10 zijn jaarlijks gemiddeld 15.000 mensen behandeld op een SEH vanwege letsel dat is op76 gelopen door ZV . 25% (3.600) is jonger dan 25 jr, waarvan ca.1.800 slachtoffers tussen 20-24 jr oud zijn en 1.600 tussen de 1519 jr. Bij de groep 20-24 jarigen is in deze periode een stijging te zien van bijna 60%. Over de hele groep jongeren is geen significante stijging te zien, omdat er in de periode ‘06-‘10 minder 15-19 jarigen zijn behandeld in ziekenhuizen voor ZV. 66% van de jongeren gebruikt voor de ZV een vergiftiging, veelal door medicijnen. 25% gebruikt een scherp voorwerp,vaak een (scheer) mes. 77 ZV werd in NL gerapporteerd door 24% van de scholieren. Jongeren die gepest werden, seksueel misbruikt of mishandeld waren, een negatief zelfbeeld hadden, weinig binding met hun familie hadden en die veel depressieve gevoelens ervoeren of leden aan angststoornissen, vertoonden vaker ZV. Uit onderzoek blijkt dat mensen die aan ZV doen een18x grotere kans hebben op een suïcidepoging. Opname 10.000 kinderen van 0 t/m 18 jr. worden jaarlijks opgenomen in een ziekenhuis na een privé-ongeval.66% is het gevolg van een val, 1 op de 8 opnamen is het gevolg van vergiftiging. 32% in de leeftijdscategorie 0 t/m 4jr. 40% is tussen 5 t/m 12 jr; 28% is tussen 13 t/m 18 jr. oud 12.000 kinderen per jaar (300 op de 100.000) lopen bij deze ongevallen hersenletsel op (NAH). Dit cijfer betreft enkel kinderen die in het ziekenhuis of op de SEH gezien worden. Hierbij is zeker sprake van onderdiagnostiek, lichtere gevallen worden gemakkelijk over het hoofd gezien, zeker als er ander trauma op de voorgrond staat. Kinderen die zich nergens of enkel bij de HA melden zijn 78 hier niet bij inbegrepen . Er is dus veel “verborgen” / nog niet onderkent NAH. NAH kan leiden tot motorische problemen, problemen op het gebied van geheugen, de aandacht, als ook karakterveranderingen, psychiatrische, sociale en emotionele problemen 79 Kinderen die op jonge leeftijd meerdere malen algehele anesthesie ondergaan, lopen risico op cognitieve schade . Chronische ziekten/ handicaps 80 In ons land groeit 14-20% van de jeugdigen tot 18 jr.(= 546.000 –780.00) op met een chronische ziekte(CZ) . De verwachting is dat met gelijk blijvende incidentie en sterk verbeterde overlevingskansen het aantal jeugdigen die opgroeien met een CZ in de toekomst zal toe nemen. Maar liefst 80-90% van de patiënten heeft nu de kans om volwassen te worden met een ziekte waar ze 20 jr. 81 geleden aan zouden zijn overleden. Van de totale populatie wordt 2-3% door een CZ ernstig belemmerd in het dagelijks functioneren; daarnaast worden 8-9% van de jonge kinderen en 14-20% van de jeugdigen in een lichte mate belemmerd Ouders van kinderen met een CZ hebben vaker psychosociale problemen en een lagere kwaliteit van leven dan ouders van gezon82 de kinderen . Het risico op een verlaagde kwaliteit van leven is nog groter als ouders zelf weinig emotionele steun krijgen of CZ, laagopgeleid, of niet in NL geboren zijn. De afgelopen decennia is het aantal CZ kinderen sterk toegenomen. De onderzoeker pleit voor meer aandacht voor het hele gezin en niet alleen voor het zieke kind. De door de HA meest geregistreerde CZ bij kinderen waren astma en eczeem (4%). Daarna kwamen bij jonge kids tot 11 jr. obstipatie en buikpijn het meeste voor (2-3%) en bij oudere kinderen hoofdpijn, vermoeidheid en rugklachten (2-3%).De klachten die kinderen of hun ouders zelf het vaakst rapporteren in enquêtes waren moeheid, hoofdpijn en slaapproblemen, gevolgd door hooi83 koorts, depressieve klachten en rugklachten . Vooral tiener♀ rapporteerden veel pijn- en malaiseklachten met prevalenties tot > 20% voor vermoeidheid, hoofdpijn en slaapproblemen en van 5-15% voor depressieve klachten, rugklachten en buikpijn. Kinderen met een beperking Volgens onderzoek zijn er in de leeftijd van 6 -24 jr 90.000 jeugdigen met een lichamelijke beperking. Tussen de 40-80.000 jongeren onder de 20 jaar kampen met beperkingen door NAH na een neurotrauma als gevolg van een val of een verkeersongeluk of ziekte zoals een tumor of meningitis. De gevolgen van NAH bij kinderen liggen in hoofdzaak op 3 terreinen; cognitie, gedrag en sociaal-emotionele ontwikkeling. Dit leidt tot overschatting en onbegrip van de omgeving. En bij het kind stapelen frustraties en teleurstellingen zich op. 84 verstandelijke beperking ca. 60.000 jongeren tussen 5-18 jaar hebben een IQ-score tussen de 50 en 85 ; dat is15% van de jeugd in NL. Een score tussen 70-85 duidt op zwakbegaafdheid. Bij een IQ onder de 70 spreken we van een verstandelijke beperking 1,5 -2% van alle kinderen wereldwijd heeft een verstandelijke beperking. Jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) hebben een laag IQ én een beperkt sociaal aanpassingsvermogen. Ze begrijpen mensen vaak verkeerd en schatten reacties van anderen niet goed in. Hierdoor komen ze in de problemen raken daardoor gefrustreerd en veroorzaken dan door hun gedrag weer nieuwe problemen. Zij lopen verhoogd risico op leerproblemen, psychiatrische stoornissen en gedragsproblemen. Leren uit boeken zelfstandig werken en abstract denken is voor veel LVB-jongeren te moeilijk. Mensen met een verstandelijke beperking hebben 34x zo veel kans op psychiatrische stoornis. Bij LVB-jongeren gaat het vaak om ADHD, autisme, depressieve en angststoornissen, persoonlijkheidsstoornissen en antisociaal gedrag. Uit onderzoek blijkt dat ze vaak ook specifieke medisch-organische aandoeningen hebben. LVB-jongeren verblijven vaker dan gemiddeld in justitiële inrichtingen. Ongeveer 25% van de jongeren in deze instellingen behoort tot de LVB-groep. Ook van de zwerfjongeren voldoet 25% aan de criteria. 85 Zware verstandelijke handicaps(VH)zijn bijna altijd het gevolg van genetische defecten, maar die zijn meestal niet erfelijk. De onderzoekers schatten dat de novo puntmutaties tussen 45- 55% van alle VH kunnen verklaren. Onderzoekers denken dat er ong. 1000 genen zijn die, als er een mutatie in zo’n gen zit, een VH kunnen veroorzaken. Van die 1000 genen kennen we er inmiddels 250. Met de introductie van de exoomsequencing, een nieuwe genetische techniek waarmee in 1x alle genen in kaart worden ge75
2012 Archives of Pediatric and Adolescent Medecine; Keith Owen Yeats c.s. 2012 Consument en Veiligheid 2012 Psychiatry Research Giletta e.a. 78 2000 NTVG 144 (40):1915-8Meerhoff et al. 79 2011 Pediatrics Randall Flick e.a. 80 2007 AMC L.B.Mokkink Omvang en gevolgen van chronische aandoeningen bij kinderen 81 2010 RIVM A.Wijga; Klachten en kwalen bij kinderen in Nederland 82 2009 UVA Janneke Hatzmann Consequences of care. Parents of children with a chronic disease 83 2011 NTVG Wijga en Beckers Klachten en kwalen van kinderen in Nederland 84 2012 website Vilans 85 2012 Anita Rauch e.a. The Lancet online AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 76 77
11
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 bracht, is het diagnostisch onderzoek compleet veranderd. Werk In 2010 had 25% van de mensen met een CZ of lichamelijke beperking betaald werk voor min.12 u/ week . De jongeren wer86 ken zelfs evenveel als hun leeftijdgenoten zonder beperking 87 Studie 20.000 studenten in het hoger onderwijs lopen door een onzichtbare beperking (o.a ADHD, dyslexie, CVS of autisme) studievertraging op of moeten deze zelfs staken. Sinds ‘05 is het faciliteren en begeleiden een wettelijke verplichting. Niet iedere hogeschool of universiteit is even ver met het ontwikkelen van beleid op dit punt Aangeboren afwijkingen Vanaf 2011 is de screening via de hielprik (99,7% deelname) uitgebreid met de screening op CF naar 18 ziekten; daaronder vallen14 stofwisselingsziekten. In 2010 zijn 206 kinderen opgespoord: 9 kinderen met AGS, 95 kinderen met CH, 61 kinderen met metabole aandoeningen en 41 kinderen met sikkelcelziekte. Door de tijdige opsporing konden deze kinderen snel verwezen worden voor verdere diagnostiek en behandeling. De hielprik levert veel gezondheidswinst op voor de betrokken patientjes en scheelt de maatschappij jaarlijks €358 miljoen. Downsyndroom (DS) Jaarlijks worden in NL 300 kinderen met DS geboren (16 /10.000 levend geborenen, 10 op de 10.000 zwangerschappen wordt afgebroken) een stijging tov. eerder toen dat 10/10.000 levend geborenen was. Kinderen met DS hebben behalve dysmorfe kenmerken ook een verhoogde kans op aangeboren afwijkingen van o.a het hart (50%) het maagdarmstelsel of nieren/urinewegen(3%) . Bovendien is DS geassocieerd met verschillende immunologische afwijkingen en epilepsie (8%). Leukemie en auto-immuunziekten zoals hypo/hyperthyreoïdie (33%), coeliakie en diabetes, komen vaker voor bij kinderen met DS. Ook 88 luchtweginfecties zijn een frequent probleem. De screening op DS is te verbeteren; er zijn nieuwe eiwitten ontdekt die DS voor89 spellen. Kinderen met DS hebben een 13x verhoogd risico op het RS-virus. De hoge incidentie van luchtweginfecties bij kinderen met DS kan deels verklaard worden door een afwijkend immuunsysteem. Kinderen met DS hebben 2x zo vaak overgewicht als kinderen in de algemene populatie: 26% van de ♂ met DS heeft overgewicht en 32% van de ♀. Van obesitas is sprake bij 4% van de ♂ en 5% van de ♀.90 Deze hoge aantallen zijn alarmerend. Overgewicht kan leiden tot een slechte algemene conditie en ziekten zoals diabetes, slaapapneu en hart- en vaatziekten. Dit benadrukt dat bij kinderen met DS al vanaf jonge leeftijd alertheid nodig is om overgewicht tegen te gaan. 91 Er werd tot voor kort gedacht dat kinderen met DS minder gevoelig voor pijn waren. Uit onderzoek blijkt dat veel ouders hun kind met DS als minder pijngevoelig zien en dat de kinderen moeite hebben met aangeven of ze pijn hebben of niet. De waarnemingsen pijndrempels voor warmte en koude van kinderen met DS zijn vergeleken met die van een broer of zus. De kinderen met DS reageerden iets trager, maar blijken juist gevoeliger voor warmte- en koude-pijn. Cystic Fibrosis (CF) komt voor bij ca.1 op de 5.000 pasgeborenen in NL en is daarmee 1 van de meest voorkomende erfelijke aandoeningen. CF is recessief erfelijk en wordt ook wel 'taaislijmziekte' genoemd. In NL is 1:30 mensen drager van deze ziekte. De ziekte komt even vaak voor bij ♀ als bij ♂. Vanaf 2011 worden alle pasgeborenen in NL met de hielprik ook gescreend op CF. 92 Bij de ziekte van Duchenne is mogelijk een nieuw medicijn klinisch effectief bij de behandeling . Het synthetisch nucleïnezuur PRO051 beoogt – door het stukje gen dat bij Duchenne-patiënten veranderd is te omzeilen – een manier te bieden om deze verandering te corrigeren, waardoor op alternatieve wijze toch aanmaak van functioneel dystrofine kan plaatsvinden. 93 Atopische aandoeningen: Onderzoek heeft aangetoond dat het risico voor een kind om een allergische aandoening te ontwikkelen 2x zo groot is als de ouder van dezelfde sexe de aandoening ook heeft. Astma(A) A is een chron. ziekte van de luchtwegen die zich uit in kortademigheid en overgevoelige luchtwegen voor prikkels zoals mist en rook. Het is een complexe ziekte, die kan ontstaan door erfelijke aanleg maar ook door omgevingsfactoren, zoals huismijt en sigarettenrook. In 2009 werd ontdekt dat het gen Protocadherine-1 een wezenlijke rol speelt bij het ontstaan van A. Uit onderzoek blijkt nu dat in families waarin gerookt wordt de rol van Protocadherine-1 nog groter wordt. Dit gen kan dus mogelijk verklaren waarom A-patiënten zo gevoelig zijn voor sigarettenrook. Dat A en eczeem relatief vaak samen voorkomen, is al lange tijd bekend. Koning ontdekte dat Protocadherine1 niet alleen betrokken is bij het ontstaan van A, maar ook van eczeem. Daarmee vergroot hij het inzicht in de samenhang tussen beide aandoeningen. Ook vond hij een interactie van Protocadherine1 met SMAD3, een recent 94 ontdekt nieuw astmagen . 95 115.000 kinderen hebben A, dit is zo’n 4,5% van alle kinderen tot 14 jr . 300.000 kinderen hebben last van astmatische klachten 96 (kortademigheid / piepen op de borst).Jaarlijks worden 3.000 kinderen opgenomen in een ziekenhuis vanwege A . Bijna 66% van de kinderen met A heeft de aandoening niet onder controle. Uit dit onderzoek blijkt o.a. dat 69% van de kinderen aangeeft niet mee te doen aan sport en andere inspannende activiteiten, 42% van de kinderen verzuimt van school en 20% ziet zijn vrienden niet meer. Van de kinderen met 'ernstige' A heeft bovendien 23% het laatste jaar de SEH bezocht . Ouders van kids met A zien vaak meer nut en noodzaak in van medicijnen als hun kind meer klachten heeft. Wantrouwen en zorgen van ouders over bijwerkingen maken dat bijna de helft van de kinderen meer last hebben van hun A. Daarnaast hadden kinderen van een moeder met een laag 97 opleidingsniveau vaker een slechte astma controle . Onderzoek heeft aangetoond dat als kinderen in contact komen met een grote variëteit aan bacteriën en schimmels, zoals op een 98 boerderij, dit beschermt tegen het ontstaan van A . Ander onderzoek meldt daarentegen dat kinderen uit beschimmelde huizen 3x 99 zo veel risico lopen om op 7-jarige leeftijd A te ontwikkelen als andere kinderen . 86
2011 Nivel Heijmans e.a. Kerngegevens Werk in inkomen 2009 www.handicap-studie.nl 2010 ‘RU Utrecht Wendy Koster Ínnovations en Down syndrome screening 89 2010 Betrijs Bloemers; Severe RSV infections in children with Downsyndrome; the contribution of an impaired immune system 90 2012 TNO Pediatrics 91 2012 Erasmus MC Valkenburg 92 2011 NEJM Nathalie Goemanse.a. Systemic administration of PRO051 in Duchenne’s Muscular Atrophy 93 2012 University Hospital Southampton Prof.Hasan Arshad Journal of Allergy and Clinical Immunology 94 2012 RUG Koning Characterization and regulation of protocadherin-1, a novel gene for asthma 95 2009 website Astmafonds 96 2009 ‘Room te breathe” 97 2011 RU Utrecht Ellen Koster 98 2011 New England Journal of Medecine; Markus Egec.s. 99 2011 University Cincinnati Tina Reponen; Annals of Allergy, asthma and Immunology AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 87 88
12
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 Kinderen die 4 mnd. borstvoeding(BV) krijgen hebben minder kans op A dan kinderen die geen BV krijgen. Hoe langer het kind BV 100 krijgt, hoe beter de bescherming tegen A . Overgewicht bij kinderen verhoogt het risico op A. Wetenschappers in Maastricht zijn er in geslaagd om al bij jonge kinderen ontsteking van de luchtwegen te meten. Een nieuwe techniek, die ontstekingsstoffen meet in gecondenseerde uitademingslucht, brengt een vroege diagnose van A binnen bereik 101 Constitutioneel eczeem (E) 6-15% van de kinderen heeft last van E, 6% bezoekt daarvoor de huisarts . In zalven en lotions te102 gen E, psoriasis en roos zit vaak teer. Teer heeft een gunstig effect, maar hoe dat tot stand komt was onbekend. Onderzoekers hebben ontdekt dat teer de aanmaak van de hoornlaag van de huid stimuleert. Dit maakt de huid minder kwetsbaar en remt het ontstekingproces. Ze vonden dat koolteer de aanmaak van barrière-eiwitten versterkt, terwijl het de productie van een chemokines zeer sterk verlaagt. Teerzalf heeft dus een dubbele werking. Door de verbeterde huidbarrière daalt de mogelijke blootstelling aan stoffen van buitenaf die ontsteking veroorzaken. Bovendien remt teerzalf de ontsteking, doordat er minder afweercellen worden aangetrokken vanwege de dempende werking op de chemokines. Voedselallergie Koemelkallergie komt voor bij 2-3% van alle zuigelingen hetgeen zich meestal uit in maag- en darmklachten en eczeem, in zeldzame gevallen met luchtwegklachten. Eén op de 40 baby’s heeft last van lactose-intolerantie, zij missen lactase in de darm om de melksuiker af te breken. In de meeste gevallen groeien ze erover heen voor ze 4 jaar oud zijn. Voedselallergie is een veelvoorkomende ziekte en komt voor bij ongeveer 6-8% van de kinderen en 3-4% van de volwassenen. Het kan huid-, maag /darm- of luchtwegklachten veroorzaken, en in extreme gevallen kunnen patiënten in shock raken en overlijden. De enige behandeling voor voedselallergie is strikte vermijding van de desbetreffende voedingsmiddelen. Hooikoorts 6-28% van de jeugdigen heeft last van hooikoorts. Yakult en Vivit-achtige bacteriedrankjes, probiotica, kunnen aller103 allergische klachten van pollen fors verminderen . Ze weten het aantal immuun eiwitten terug te dringen die een belangrijke rol spelen bij een hooikoortsallergie. Tegelijkertijd stimuleren ze de aanmaak van allergie remmende stoffen. Vooral de melkzuurbacteriën Lactobacillus plantarum laat goede resultaten zien. Chronische buikpijn(CB) komt voor bij 10-15% van alle kinderen van 4-16 jr. Ze hebben vaak jarenlang klachten; hebben veel schoolverzuim en beoordelen de kwaliteit van hun leven als minder goed dan vergelijkbare kinderen zonder CB. Tot nog toe werd aangenomen, dat slechts bij een gering percentage van deze kinderen een lichamelijke oorzaak gevonden kan worden en dat de 104 CB meestal berust op “stress”. Recent onderzoek toont aan dat bij meer dan 95% van de kinderen met CB de buikpijn verholpen kan worden als er zorgvuldig onderzoek wordt gedaan, gevolgd door een gerichte behandeling. Bij ca.20% van de patiënten is er een lichamelijke oorzaak voor de CB gevonden. De meeste anderen werden buikpijnvrij met laxerende maatregelen, hoewel zij in veel gevallen zelf niet hadden opgemerkt dat ze een verstopping hadden. Bij deze verstopping kan stress overigens wel een rol spelen. 105 e Coeliakie 1 op de 100 kinderen heeft coeliakie (C) . Als er een 1 graads familielid is met C dan heeft een kind 10% kans op de ziekte. C is een chron. aandoening, veroorzaakt door een afwijkende T-cel-gemedieerde immuunrespons tegen eiwitten in tarwe (gliadines), rogge (secalines) en gerst (hordeïnes), die tezamen ‘gluten’ worden genoemd. De ziekte wordt gekarakteriseerd door de aanwezigheid van spec. auto-antilichamen en histologische afwijkingen in de mucosa van de dunne darm. De symptomen van C kunnen sterk uiteenlopen, van gematigd tot uitermate ernstig. De aandoening kan ook gepaard gaan met andere autoimmuunziekten. C wordt behandeld met een glutenvrij dieet (GVD) waarna normalisatie van het klinisch beeld en herstel van de histologische afwijkingen optreedt. In NL lijden naar schatting160.000 mensen aan C, maar slechts 25.000 mensen weten het. CVS In NL zijn er ca.2000-3000 jongeren met CVS. Onderzoek heeft een prevalentie opgeleverd van 111 / 100.000 adolescenten 106 en een incidentie van 12/ 100.000 adolescenten /jaar; 85% is ♀ . 45% van de patiënten met CVS rapporteerden >50% absentie van school gedurende de voorafgaande 6 mnd. Onderzoek heeft aangetoond dat internettherapie (psycho-educatie en interactie107 ve modules cognitieve gedragstherapie) effectiever is dan de huidige face-to-face-behandeling . Diabetes Mellitus (DM) Naar schatting zijn er 6.000 kinderen van 0-18 jr met DM in NL. Maar liefst 98% van deze kinderen lijdt aan diabetes type 1 De incidentie van DM-I is ca.19/100.000 kinderen/ jaar. Deze incidentie stijgt sterk, gem. met 3,9 %/ jaar. De preva108 lentie is hoger bij Marokkaanse- en lager bij Turkse en Surinaamse kinderen. DM-1 is een auto-immuunziekte, waarbij het eigen afweersysteem de oorzaak is. Bij DM-1 vergist het afweersysteem zich. Het vernielt per ongeluk de cellen die insuline aanmaken. Kinderen met DM-1 moeten een paar keer per dag zichzelf insuline inspuiten of een insulinepomp dragen. Een aanzienlijk deel van de kinderen bij wie zich voor het eerst DM-1 openbaart, heeft ten tijde van de diagnose een ketoacidose. Ca.0.2% overlijdt hieraan, meestal tgv. hersenoedeem. Amerikaans onderzoek toont aan dat jongeren met DM-1 een flink groter risico op hart- en vaatziekten hebben. Meisjes en jonge vrouwen zijn zelfs extra in het nadeel, met een 4x zo grote kans op problemen als leeftijdsgenoten zonder DM. Het aantal kids met DM type 2 is de afgelopen 10 jr. fors gestegen. Van de 7.000 kids met DM lijdt zo'n 5% (350) aan 'ouderdoms109 110 diabetes', 10 jr. geleden was dat nog maar 1% . Voeding heeft invloed op het ontstaan van DM-2 ; het eten van veel eiwitten en ‘snelle’ koolhydraten verhoogt het risico op DM2, een voedingspatroon met ‘trage ‘KH zou bijdragen aan het voorkómen van DM. Volgens onderzoekers van het UMC Radboud is het aan te bevelen dat kinderen met DM-2 buiten gaan spelen. Beweging blijkt de slechte bloedvaten van de kinderen met DM al binnen 4 mnd. te verbeteren. Het advies luidt dan ook om deze kinderen iedere dag naar buiten te sturen om te rennen, fietsen of te spelen. Het cytomegalovirus (CMV) is een risicofactor voor het ontwikkelen van type 2 DM, ontdekten onderzoekers van het LUMC. Bij ouderen die ooit besmet zijn met CMV, blijkt DM 2,4x zo vaak voor te komen als bij leeftijdgenoten die het virus misliepen. 100
2009 PIAMA studie; Brunekreef 2010 RIVM A.Wijga Klachten en kwalen bij kinderen in Nederland 2013 UMC Radboud Ellen van den Bogaard Journal of clinical investigation 103 2011 UR Wageningen Yvonne Vissers 104 2012 Erasmus MC Carolien Gijsbers Chronic Abdominal Pain in Children 105 2012 LUMC Wessels e.a. 106 2011 UMC Sanne Nijhof e.a. Adolescent Chronic Fatigue Syndrome, prevalence, incidence and mortality 107 2012 The Lancet Sanne Nijhof 108 2009 website Diabetesvereniging Nederland 109 2011 NVK Pauline Stouthart, voorzitter werkgroep diabetes 110 2011 RU Utrecht Ivonne Sluijs Diet, intermediate risk markers and risk of type 2 diabetes AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 101 102
13
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 Eetproblemen 25-40% van alle kinderen in de voorschoolse leeftijd heeft problemen met eten. De harde kern van slechte eters is tussen de 5-8 jaar oud. Een kind goed leren eten is een kwestie van opvoeden. Waar het normale ontwikkelingsproces van leren eten echter langdurig wordt verstoord doet chronische voedselweigering zich met een hoge incidentie in het bijzonder voor bij kinderen met een fysieke en/of verstandelijke beperking, bij premature- en kinderen met een te laag geboortegewicht. Epilepsie 1,9 per 1.000 kinderen van 0-14 jaar heeft last van epilepsie. Hartafwijking (HA) Jaarlijks worden er in NL 1250-1300 kinderen met een HA geboren (prev./ 10.000 geboorten) en ca.115 kinde111 ren overlijden jaarlijks aan een aangeboren HA . Van deze kinderen komt 94% levend ter wereld, bij 6% is er sprake van een afgebroken zwangerschap na prenatale diagnostiek of wordt het kindje dood geboren. Bij 20-25% van de kinderen en foetussen met een aangeboren HA is deze HA onderdeel van een chromosomale aandoening of van een monogene aandoening. Sinds de invoering van de 20 wkn. echo worden HA veel vaker al tijdens de zwangerschap opgespoord. Hoge bloeddruk Jonge kinderen uit lage sociaaleconomische milieus hebben tot 2x vaker te kampen met hoge bloeddruk. Ouders uit deze groepen hebben vaak een lager opleidingsniveau en financiële status. In beide gevallen geldt hoe lager de status hoe groter de kans op een te hoge bloeddruk bij jonge kinderen. Dit kan verklaard worden uit het feit dat kinderen uit lagere sociaaleconomische milieus een lager geboortegewicht hebben, korter borstvoeding krijgen en een grotere lichaamsomvang hebben. IBD De ziekte van Crohn en Colitis ulcerosa komen ook voor bij kinderen, er komen jaarlijks 250 nieuwe gevallen bij. Bij 25% van de IBD-patiënten beginnen de problemen vóór de leeftijd van 20 jr. Bij kinderen wordt de diagnose meestal gesteld tussen de 1018 jr. Een heel enkele keer komt de ziekte voor bij jongere kids of zelfs baby's. De incidentie is laag 8-9 kinderen/100.000 per jaar. IBD komt bij ♂ en ♀ even vaak voor. Het aantal kinderen met Crohn neemt snel toe. Momenteel komen er elk jaar 250 nieuwe gevallen <18 jaar bij. Naast bloederige diar-ree en buikrampen zijn groeivertraging en een vertraagde puberteit specifieke symptomen bij kinderen. De oorzaken zijn tot op he-den onbekend. Erfelijkheid speelt zeker een rol maar ook stress en hygiëne leveren waarschijnlijk een vergroot risico op. Een inter-nationaal samenwerkende onderzoeksgroep heeft 29 nieuwe genen in verband gebracht met CU. De gevonden genen zijn uit-gangspunt voor onderzoek naar het mechanisme van het ontstaan van de 112 ziekte . 113 Prikkelbare darmsyndroom (PDS) Zelfs een lichte verhoging in de mate van lichaamsbeweging kan de klachten van patiënten met PDS verminderen. Een belangrijke boodschap voor hen moet dan ook zijn dat hun klachten mogelijk verergeren als zij inactief blijven. Pepermunt heeft mogelijk een pijnstillende werking voor mensen met PDS, pepermunt zorgt ervoor dat pijngevoelige vezels 114 minder reactie geven. Kinderen met PDS hebben baat bij yoga; uit onderzoek blijkt dat zowel de ernst van de pijn als het aantal keer dat het kind pijn had minder werden door yogalessen; tevens verbeterde de kwaliteit van hun leven. Incontinentie Bij 7% van 4-7 jarigen komt broekplassen voor; 15% van de 5-jarigen plast nog in zijn bed (enuresis nocturna) . Bij ca. 115 4% van de kinderen is er sprake van een combinatie van beiden .12 % van de 4-7-jarigen (> dan 100.000 kids) heeft nog last van bedplassen; in verhouding meer ♂ dan ♀ (3:2). Jaarlijks houdt 15% van die kinderen op met bedplassen, maar 1-2% houdt last van het probleem tot de volwassenheid, dat zijn zo’n 80.000-160.000 volwassenen. 116 1-3 % van de lagere schoolkinderen heeft last van fecale incontinentie (FI) . Bij ♂ komt dit 2x zo vaak voor als bij ♀. In de adolescentie blijkt 15-30% van de kinderen met FI nog steeds klachten te hebben. Vaak is dit het gevolg van chronische obstipatie. Obstipatie 100.000 jeugdigen worden jaarlijks behandeld voor obstipatie. Elk jaar schrijven artsen meer laxeermiddelen voor, in 2009 wel 373.000 keer. Kanker In NL krijgen jaarlijks 550 kinderen kanker; ca.75% van hen geneest. Per jaar overlijden 80 kinderen tgv. kanker. 0,6% van alle kankerpatiënten is kind. De meest voorkomende soorten kinderkanker zijn: 25% leukemie: jaarlijks 100-150 kinderen in NL 20% hersentumoren 11% lymfklierkanker 7% bottumoren 7% tumoren van de weke delen 5% Wilms-tumor en andere niertumoren 5% neuroblastoom (1 op de 100.000 kinderen in NL) 3% retinoblastoom 3% kiemceltumoren Engels onderzoek toont aan dat vergeleken met de periode ‘68-‘77 de overlevingskans van kinderen met kanker in de periode ‘98‘05 spectaculair is toegenomen. De 5-jaarsoverleving bij leukemie steeg van 24% naar 81%; bij tumoren van het centrale zenuwstelsel van 43% naar 73%. 117 Migraine 3,5% van de kinderen tot 14 jr. heeft last van migraine en1% van de 6-16 jarige kinderen heeft dagelijks hoofdpijn. Nieraandoening In NL leiden honderden kinderen aan een chronische nieraandoening. Van hen worden zo'n 60 kinderen gedialyseerd in één van de vier kinder-dialysecentra. Schisis In NL hebben 16,6 kinderen per 10.000 levend geborenen een schisis. Syndromen worden bij 5,4-12,6% van de kinderen met een schisis gerapporteerd; m.n. trisomie 13,18 en 21 en het Van der Woude syndroom. Gedurende de periode ’97-‘07 daalde 118 de prevalentie met 2% per jr, m.n. omdat de prevalentie van lip/kaakspleten met of zonder gehemeltespleten daalde . Hetgeen mogelijk verklaard kan worden door enerzijds toegenomen prenatale detectie die heeft geleid tot een toename van zwangere schapsonderbrekingen in het 2 trimester, anderzijds door het toegenomen periconceptueel foliumgebruik. SOLK Ca.10-15% van de jongeren heeft last van Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten. Mw. Janssens onderzocht waar deze klachten mee samenhangen. Zij deed dat op 3 meetmomenten: te weten op 11-,13- en 16-jarige leeftijd. Zij toonde o.a. aan dat angstige en depressieve jongeren een verhoogde kans hebben om SOLK te ontwikkelen, maar dat de klachten op e hun beurt hen ook weer angstiger en depressiever kunnen maken. Ook blijken ouders een rol te spelen; jongeren die tijdens de 1 111
2010 Eurocat 2010 UMCG Nature Genetics 113 2011 University of Goteborg; Elisabeth Johanneson The American Journal of Gastroenterology 114 2011 Complementary Therapies in Medecine Marion Brands 115 2009 Kenniscentrum bedplassen Meppel 116 2009 Bulk-Bunschoten; Richtsnoer fecale incontinentie 117 2008 CBS Gezondheid en zorg in cijfers 118 2011 Tijdschrift v kindergeneeskunde Rozendaal e.a. Prevalentie van schisis in Nederland en Noord-Nederland 1997-2007 AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 112
14
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 meting vonden dat hun ouders zich overbeschermend opstellen, bleken vaak bij de volgende meting meer klachten te hebben. Jongeren met een lage intelligentie hebben een aanleg voor onverklaarde lichamelijke klachten, vooral als zij ervaren dat hun ou119 ders hoge schoolverwachtingen van hen hebben . Spraak/taalproblemen Min.5-15% van alle peuters en kleuters heeft problemen met hun taal en/of spraak. Taalontwikkelingsstoornissen zijn daarmee 1 van de meest voorkomende aandoeningen. Bij de groep meertalige kinderen komen taalachterstanden in het NL op jonge leeftijd nog frequenter voor. Vroege signalering van taalspraakproblemen bij 2-jarige kinderen zorgt voor aanzien120 lijke kostenbesparingen, nl. ca.€ 2 miljoen /jaar. Door vroege interventie daalt het aantal verwijzingen naar het SO met ong.30% . Stotteren De incidentie voor stotteren ligt voor ♂ op 6,8% en voor ♀ op 3,2% (5% van de schoolgaande kinderen). Zintuigelijke handicaps Gehoor Permanent gehoorverlies treft 1-5/1000 pasgeborenen. Bij 1,5/1000 levend geborenen (22) is er sprake van ernstige bilatere doofheid. Een perceptief gehoorsverlies is het resultaat van een probleem ter hoogte van het binnenoor (cochlea, org.van Corti) of het neurale gedeelte (gehoorzenuw). In 40-50% is de oorsprong genetisch. Daarnaast zijn pre- en perinatale infecties de belangrijkste oorzaken van bilaterale doofheid. Bijna 25% van alle kinderen die doof of zeer slechthorend zijn, heeft die handicap op121 gelopen door een CMV-virusinfectie in de baarmoeder. Door in de eerste weken na de geboorte bilateraal gehoorsverlies op te sporen kan vroegtijdig met de therapie worden aangevangen; de spraaktaalontwikkeling kan dan goed op gang komen wat de maatschappij jaarlijks € 343 miljoen oplevert. 122 Dove jeugdigen met psychiatrische problemen krijgen vaak niet de juiste hulp. Onderzoek heeft bewezen dat bijna de helft van de jongeren (46%) psychische klachten heeft die nader onderzoek nodig maken. Er zijn in NL naar schatting ongeveer 575.000 mensen met matige of ernstige gehoorproblemen. Er zijn1,4 miljoen mensen van 18 123 jr en ouder met een verminderd gehoor. Van deze mensen dragen ca. 500.000 een hoortoestel . 40% van de jongvolwassenen in NL dreigt problemen te krijgen met het gehoor doordat ze luisteren naar te harde muziek. 10% loopt zelfs het risico op zeer ernsti124 ge en blijvende schade. De meeste schade wordt veroorzaakt door de draagbare muziekspeler, zoals de IPod en mp3- en mp4spelers. 25% van de jongeren geeft aan naar te harde muziek te luisteren via een draagbare speler. Discotheken en popconcerten scoren eveneens hoog. Samen zijn ze goed voor 23% van de schade. Visus 0,1 % van de jeugdigen is visueel gehandicapt. Er zijn in NL naar schatting bijna 1 miljoen mensen met matige of ernstige problemen met het zicht. Er zijn ca.76.000 blinden (visus <0,05) en 222.000 slechtzienden (visus < 0,3). Primair congenitaal glaucoom is zeldzaam (3 /10.000 pasgeborenen) maar de meest voorkomende vorm van glaucoom op de kinderleeftijd en de meest voorkomende oorzaak van blindheid op de kinderleeftijd. De incidentie van cong. cataract is ca.2 op de 10. 000 pasgeborenen en kan zowel 1-zijdig als dubbelzijdig voorkomen. In 50-60% van de gevallen is het een geïsoleerd effect, in 2025% van de gevallen is het onderdeel van een syndroom (trisomie 13/18/21, Turner, Alport, Alstrom, Marfan en Sotos) Cataract komt meer voor bij een laag geboortegewicht en is soms geassocieerd met oog- of systemische ziekten (metabole ziekten zoals galactosemie) . Onderzoek laat zien dat scheelzien en/of lui oog slechts bij 1% van de kinderen voorkomt. Dit lage cijfer geeft aan dat het systeem in NL met controles van CB en GGD deze oogafwijkingen al vroegtijdig opspoort. Het onderzoek laat ook zien dat een bril met volledige correctie bij kinderen met verziendheid de leessnelheid (woordherkenning) van bekende woorden verbetert. Dit geeft het be125 lang aan van de correctie van verziendheid bij kinderen . Reuk/smaak Zeker 350.000 Nederlanders hebben een reuk/smaakstoornis, hetgeen vaak grote sociale gevolgen heeft. Mensen raken in een depressie, krijgen problemen met eten, vermageren soms op een extreme manier. Vaccinaties 126 Net als in voorgaande jaren lag in 2012 de gemiddelde deelname aan alle vaccinaties uit het RVP landelijk gezien rond de 95% , en daarmee ligt het boven de ondergrens van 90%. Het betreft gegevens van zuigelingen geboren in 2009, kleuters uit 2006 en e schoolgaande kinderen geboren in 2001. De vaccinatiegraad voor de 1 hepatitis B-vaccinatie voor zuigelingen van moeders die drager zijn van hep. B nam toe tot 99%.Voor zuigelingen lag de deelname aan de BMR-, Hib- en meningokokken C vaccinatie op 96% en aan de DKTP- en pneumokokkenvaccinatie op 95%. De deelname onder schoolkinderen voor DTP en BMR was met 93% e iets hoger dan voorgaand jaar. Daarmee wordt de ondergrens van 95% voor de BMR-vaccinatie voor schoolkinderen (de 2 BMRvaccinatie voor 9- jarigen) nog niet gehaald. De WHO heeft deze ondergrens bepaald om mazelen wereldwijd te kunnen uitroeien. 127 De vaccinatiegraad in de reformatorische gezindte ligt iets boven de 60%, ong. 30% lager dan het gemiddelde van de bevolking in NL. Binnen de diverse reformatorische geloofsgemeenschappen bestaan grote verschillen in vaccinatiegraad. Leden van de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Bond binnen de Protestantse Kerk in NL hebben een vaccinatiegraad die vergelijkbaar is met de bevolking in NL en die varieert van 85 tot 95%. Bij de Gereformeerde Gemeenten en de Oud Gereformeerde Gemeenten ligt de vaccinatiegraad veel lager, nl. tussen de 10-25%. Daartussen zitten de Hersteld Hervormde Kerk en de Gereformeerde Gemeenten met een vaccinatiegraad van rond de 65%. 128 Tuberculose De Gezondheidsraad adviseert vaccinatie van kinderen uit risicogroepen tegen tuberculose te continueren . Bij jonge kinderen met TBC treden namelijk sneller complicaties op en die zijn dan vaak ook ernstig. Vaccinatie is een effectieve en mogelijk zelfs kostenbesparende manier om kinderen hiertegen te beschermen. Daarbij wordt geadviseerd BCG-vaccinatie op te nemen in het RVP waardoor het bereik verbeterd wordt en een goede registratie van de vaccinatiegraad gewaarborgd is. HPV-vaccinatie Het aantal ♀ dat zich laat vaccineren tegen baarmoederhalskanker neemt langzaam toe. Voor de ♀ geboren in ‘97 119
2011 Ned. Tijdschrift voor geneeskunde Functionele klachten bij een laag IQ 2011 Erasmus MC Heleen van Agt 121 2009 LUMC; A. Oudesluys e.a. Decibel Study Journal of clinical virology 122 2012 LUMC Tiejo van Gent Mental health problems in deaf and severely hard of hearing children and adolescents 123 2005 TNS NIPO; Gehoor in Nederland 124 2009 Erasmus Universiteit; Ineke Vogel; onderzoek onder 1500 jongeren van 12-19 jaar 125 2012 VUmc/OLVG www.oogonderzoekgroep7.nl 126 2012 RIVM Vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma Nederland. verslagjaar 2012 127 2011 The European Journal of Public Health. Helma Ruijs 128 2011 Gezondheidsraad ‘Vaccinatie van kinderen tegen tuberculose’ AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 120
15
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 is het percentage dat 3x is gevaccineerd gestegen naar 57,6% (jan. 2012). 2,0% van de ♀ is nu 2x gevaccineerd en 2,0% is 1x gevaccineerd. Van de ♀ geboren in ‘98 heeft 58,5% 3 vaccinaties gehaald, 7,6% is 2x gevaccineerd en 2,6% heeft 1 vaccinatie gekregen. In 2012 krijgen zij de gelegenheid om hun ontbrekende vaccinaties te halen. Verwacht wordt dat een deel van de ♀ die per dec.2011 pas 2 vaccinaties heeft gehaald, hiervan gebruik zal maken. Daardoor zal in 2012 het aantal ♀ dat 3x is gevaccineerd 129 nog stijgen. Onderzoek wijst uit dat 2 vaccinaties reeds voldoende bescherming biedt. Het HPV virus kan het beste worden be130 streden door zoveel mogelijk ♀ te vaccineren . Om dat het virus zich kan ophouden in de baarmoederhals is vaccinatie van ♀ ef131 fectiever dan vaccinatie van ♂. Ander onderzoek toont aan dat HPV-vaccinatie ook bescherming biedt aan ongevaccineerde ♀ Vanaf 2011 is er een nieuw 10-valent pneumokokkenvaccin in plaats van het eerder gebruikte 7-valente vaccin. Elske van Gils stelt dat 3 ipv.4 prikken voldoende zijn om pneumokokkenziekte en verspreiding van pneumokokken in de bevolking te voorkomen. Hepatitis B Vanaf medio 2011 krijgen alle kinderen een hepatitis B vaccinatie, dit maakt dan onderdeel uit van het DKTP-HIB-HepB combinatievaccin, eerder kregen 20% van de kinderen dit combinatievaccin. Kinkhoest (K) Sinds 1953 worden kinderen gevaccineerd tegen K, 96% is gevaccineerd. Toch komt K sinds 1996 weer meer voor in NL. Waarschijnlijk doordat de bacterie is veranderd sinds de ontwikkeling van het vaccin. Vanaf ‘01 wordt daarom een nieuw 132 vaccin gebruikt. Uit recent onderzoek blijkt dat dit zo’n 4-5 jaar tegen de ziekte beschermt, korter dan aanvankelijk gehoopt. K kwam het meeste voor bij baby’s (0-2 mnd) en tieners (8-15 jaar). Ook bij volwassenen komt steeds vaker K voor, vaak in een minder typische vorm. Meestal zijn zij de bron van besmetting voor de zuigelingen. K bij heel jonge kinderen leidt jaarlijks tot 50 à 100 ziekenhuisopnamen en in een enkel geval zelfs tot overlijden. Het vaccineren van ♀ op het einde van de zwangerschap lijkt een haalbare en doelgerichte benadering om ziekte en sterfte door kinkhoest bij pasgeboren baby’s te voorkomen Mazelen(M) wordt gekenmerkt door hoge koorts, rode vlekjes en een verzwakking van het afweersysteem. Jaarlijks sterven wereldwijd ruim 100.000 mensen (vooral kinderen) aan de ziekte, ondanks de beschikbaarheid van een veilig en werkzaam M-vaccin. Het is dus niet zo’n onschuldige kinderziekte als veel mensen wel denken. Omdat M één van de meest besmettelijke ziektes is bij de mens en een belangrijke doodsoorzaak van kinderen wereldwijd, is het interessant om te weten hoe het virus precies wordt overgedragen. Onderzoeker heeft aangetoond welke cellen belangrijk zijn bij binnenkomst van het virus in het lichaam. Via deze zgn. dendritische cellen en alveolaire macrofagen komt het virus terecht bij een bepaald soort witte bloedcellen, de lymfocyten. Vanaf daar verspreid het virus zich verder naar sommige organen, de luchtwegen en de huid. M veroorzaakt vooral sterfte doordat het virus het afweersysteem verzwakt. Onderzoek heeft aangetoond hoe dat precies in zijn werk gaat. Normaal bouwen mensen afweer op tegen een virus nadat ze ermee besmet zijn. Cellen die bij de afweer tegen dit virus betrokken zijn geweest blijven in het bloed aanwezig en kunnen het virus herkennen zodra het nòg een keer het lichaam wil binnendringen. Het lichaam weet dan al hoe het het virus moet uitschakelen. M zorgt er echter voor dat deze immunologische geheugencellen na infectie grotendeels verdwijnen, waardoor het immunologisch geheugen voor een deel is ‘gewist’. Dit leidt tot een verhoogde vatbaarheid voor opportunistische 133 infecties met andere ziekteverwekkers, net als bij de ziekte AIDS . Het aantal gevallen van M wereldwijd is in ‘10 onverwacht toegenomen. Het aantal is met 60.000 gestegen tot 339. 845. Dat komt vooral door uitbraken in Europa en Afrika. Frankrijk telde in ‘10 nog 5048 gevallen, Bulgarije zelfs 22.004. Het wijdst verspreid was de ziekte in het Afrikaanse Malawi, dat 118.712 gevallen telde. De nieuwe gevallen houden verband met delen van de bevolking die zich niet hebben ingeënt. Bofvaccinatie is altijd erg succesvol geweest. Bofmeningitis onder jonge kinderen, de voornaamste reden om in de jaren ‘80 van de vorige eeuw tot algehele vaccinatie te besluiten, is vrijwel geëlimineerd. Sinds ‘09 is er echter een bofuitbraak gaande in NL waarbij m.n. gevaccineerde studenten getroffen worden. Ook in andere westerse landen zijn dergelijke uitbraken geconstateerd. De redenen voor deze uitbraken zijn waarschijnlijk tweeledig. Enerzijds is er verminderde bescherming door eerdere vaccinatie gerelateerd aan afnemende vaccingeïnduceerde immuniteit, aan mismatch tussen vaccin en circulerende stammen en aan afgenomen natuurlijke circulatie waardoor de immuniteit minder wordt geboost. Anderzijds kan een infectie zich door intensieve sociale contacten makkelijker verspreiden en tot uitbraken leiden, m.n. in groepen met intensieve interactie zoals het geval is bij studenten. De huidige uitbraken hebben daarbij plaats onder de eerste volledig gevaccineerde cohorten. Rotavirus (R) 5.000 vooral zeer jonge kinderen belanden vanwege het R in het ziekenhuis. Dit blijkt 4x vaker voor te komen bij kinderen die te vroeg geboren zijn, een laag geboortegewicht hebben of kampen met ernstige aangeboren afwijkingen. Tegen het R bestaat een effectief vaccin, maar in NL worden kinderen niet ingeënt omdat vaccinatie van alle kinderen niet kosteneffectief is, 134 vaccinatie van de bovengenoemde risicogroep blijkt wel kosteneffectief . e Vanaf 2011 is de leeftijdsgrens voor het toedienen van RVP-vaccinaties uitgebreid tot de19 verjaardag. Daarmee vallen de leefe tijdsgrenzen voor de JGZ en het RVP samen. Tot nu werd de 13 verjaardag als grens gehanteerd en bestond er voor kinderen vanaf 13 jr.die alsnog RVP-vaccinaties ontvingen een gedoogsituatie. De wijziging in de AWBZ-zorgaanspraken formaliseert de gedoogsituatie om in voorkomende gevallen vaccinatieschema’s compleet te maken bij onvolledig gevaccineerde kinderen. 135 Pijn Als kinderen iets meemaken wat pijn doet, raken ze extra van streek wanneer ouders hen troosten . Hen prijzen en zeggen dat ze 'stoer' zijn of het 'knap hebben gedaan', helpt juist wel Dit maakt onderzoek van video-opnames duidelijk: het kind afleiden heeft geen enkel effect, troosten verergert de stress en prijzen zorgt juist voor stressvermindering. Volgens de onderzoeker bekrachtigen ouders die kinderen troosten daarmee het gedrag van het kind. Ouders die beginnen met troosten voordat er daadwerkelijk is geprikt, kondigen daarmee als het ware aan dat er iets ergs gaat gebeuren. Daarvan kan een kind in de stress schieten. Het preventief geven van paracetamol voor een vaccinatie blijkt een negatieve uitwerking te hebben op de immuunrespons volgens een onderzoek gepubliceerd in de Lancet. bijwerkingen In 2011 ontving Lareb 1103 meldingen van mogelijke bijwerkingen van vaccins in het RVP. In totaal werden 1774 bijwerkingen gemeld. Het aantal meldingen is in lijn met het aantal van de afgelopen jaren en laag tov. het aantal gegeven vaccins
129
2011 Journal of the National Cancer Institute: 103, 1-8 2011 VUmc Hans Bogaards 2012 Cincinnati Children's Hospital Medical Center Dr.Kahn 132 2012 RIVM/NIVEL Huisarts en Wetenschap 133 2013 Erasmus MC de Vries 134 2013 UMC promotie Petra Bruining-Verhagen 135 2011 Erasmus MC Wolff 130 131
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
16
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 (naar schatting 2,2 miljoen). Van de 1103 meldingen zijn er 88 ernstig volgens internationale criteria. Er waren geen meldingen van sterfgevallen. Een groot deel van de meldingen betreft bekende bijwerkingen, zoals koorts, huilen en lokale reacties. Voeding Borstvoeding BV Ruim driekwart van de kinderen in NL krijgt vlak na de geboorte BV. Dit percentage is gestegen van 70% in‘97 tot 81% in ‘07. Bij het stijgen van de leeftijd neemt het percentage uitsluitend met moedermelk gevoede zuigelingen snel af. In ‘07 kreeg bij 3 mnd. nog 30% van de zuigelingen volledige BV en bij 5 mnd. was dat afgenomen tot 23%. Vanzelfsprekend ging dat gepaard met een snel stijgend percentage zuigelingen dat uitsluitend kunstvoeding krijgt. Slechts 20% van de kinderen krijgen gedurende 6 mnd. volledig BV, zoals wordt geadviseerd door de WHO. Dat betekent dat 80% van de kinderen daardoor tenminste een deel van de gezondheidsvoordelen van BV mis lopen. 136 Zout (Z) Kids van 2-4 jr. krijgen ca.40% te veel Z binnen en kinderen van 4-7 jr. ca.30% . Het grootste aandeel van deze Z-inname komt van brood, melk, yoghurt, kaas en bewerkt vlees. Naar schatting is 25% van de inname afkomstig van toegevoegd Z bij koken of aan tafel. Het lichaam heeft <1 gr.Z /dag nodig. Te hoge Z-inname door kinderen is ongewenst omdat dit kan leiden tot een te hoge bloeddruk op latere leeftijd. Jodium (J) Naar schatting heeft 37,5% van de bevolking een J-deficiëntie. Nederlanders zijn voor hun J-inname grotendeels afhan137 kelijk van J toegevoegd aan zout. Vooral het hoger gejodeerde bakkerszout speelt een belangrijke rol . Sinds ’99 is toevoeging hiervan aan het brood niet meer verplicht, hoewel dit nog wel door 95% van de bakkers wordt gedaan. Biologisch brood bevat veelal zeezout. Andere producten die bijdragen aan de J-intake zijn eidooiers en melkproducten. Ook vis als makreel, schelvis en zalm zijn rijk aan J, maar die nemen in het voedingspatroon van veel Nederlanders geen prominente plaats in. Afname van de broodconsumptie is waarschijnlijk in belangrijke mate verantwoordelijk voor het ontstaan van J-deficiëntie. Milde deficiëntie leidt vooral tot verminderde intellectuele functies, bij een ernstiger of langduriger deficiëntie kan struma, hypothyreoïdie, infertiliteit en cretinisme optreden. J-gebrek speelt waarschijnlijk een rol in de pathogenese van syndromen als fibromyalgie, CVS en ADHD. IJzer(IJ) speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van de hersenen. Het is onderdeel van een aantal neurotransmitters die de prikkeloverdracht verzorgen, daarnaast zou het eveneens belangrijk zijn voor het immuunsysteem, al is dat nog niet definitief aangetoond. Tekort op jonge leeftijd kan tot ontwikkelingsproblemen leiden zoals cognitieve- en gedragsproblemen. Vooral kinderen die geboren worden tussen de 32-37 wkn. lopen een verhoogd risico. Juist in die periode van de zwangerschap krijgen ze van de e moeder een reservevoorraad mee waar ze een half jaar mee vooruit kunnen. Een 2 groep die risico loopt zijn kinderen >6 mnd. Na die tijd gaan ze over op vaste voeding, waar dan wel voldoende ijzer in moet zitten, wat vaak niet het geval is. Een kind heeft 12 mg. ijzer nodig per kg. lichaamsgewicht (prematuren 2-3 mg.) Uit de Irostat studie blijkt dat 20% van de gezonde kinderen tot 3 jaar een ijzerdeficiëntie heeft, bij 8% is er zelfs sprake van een ijzergebreksanemie. Uit de voedselconsumptiepeiling 2006 onder jonge kinderen komt naar voren dat peuters van 2-3 jr. 6,3 mg ijzer/dag binnen krijgen terwijl de gezondheidsraad 7mg. aanbeveelt. De Eet Compleet test toont aan dat 67% van de peuters van 1-3 te weinig ijzer binnen krijgt. Peuters die opvolgmelk dronken kregen wel de aanbevolen hoeveelheid IJ binnen. IJ-bevattende voedingsmiddelen zijn o.a. rood vlees, appelstroop en bruine bonen groene groenten en bruin brood. Vit.C bevordert de opname van IJ uit voedingsmiddelen, koffie, thee en zuivel bemoeilijken dit juist. IJzerrijke bijvoeding vanaf 6 mnd tot 1-2 jaar in de vorm van opvolgmelk , vlees en ontbijtgranen is aan te raden. Vezels (V) Net als vitamines en mineralen horen V thuis in een gezonde en gevarieerde voeding. De gezondheidsraad heeft geadviseerd dat kinderen van 0-3 jr. 2,8 g/mJ V moet eten. De gemiddelde V-inname is echter 2,0-2,3 g/mJ per dag. V vervullen een belangrijke rol bij de verzadiging en dragen bij aan een gezond poeppatroon. De Eet Compleet test toont aan dat 70% van de peuters van 1-3 minder dan 75gr. groente binnen krijgt. 138 Vetzuren (VZ) Onderzoek toont aan dat de vetzuursamenstelling van kindervoeding te wensen overlaat . Ze eten teveel verzadigd vet en te weinig onverzadigd; bovendien eten ze te weinig vis, zodat ze te weinig visvetten binnen krijgen. De inname van essentiële VZ, zoals alfa-linoleenzeer en linolzuur blijft vaak achter bij de aanbevelingen. Oliën, margarine en halvarine, noten en vette vis zijn een goede bron van essentiële VZ. Deze zijn belangrijk voor een normale groei en ontwikkeling omdat ze in het lichaam deels worden omgezet naar andere onverzadigde vetzuren zoals arachidonzuur en de (vis)vetzuren DHA en EPA; die 139 op hun beurt betrokken zijn o.a. bij de hersenontwikkeling, het gezichtsvermogen en andere belangrijke lichaamsfuncties . Het toevoegen van Omega-3 en Omega-6 vetzuren in flesvoeding aan baby's (moedermelk bevat omega-3 vetzuren ('visolie'), terwijl dat soort vetzuren in de standaard flessenmelk ontbreken) zorgt ervoor dat deze zich in de 1e maanden na de geboorte beter ontwikkelen. Maar op 9-jarige leeftijd blijken de kinderen juist een iets slechtere hersenfunctie te hebben dan kinderen die niet deze toegevoegde vetzuren in de flesvoeding hebben gehad. Ze kunnen iets slechter plannen en organiseren en hebben 140 minder parate woorden en kennis. 141 Tussendoortjes ca.33% van de ouders geeft hun kinderen iets zoets mee naar school .: in 32% van de broodtrommels van leerlingen zit koek of snoep. Fruit verdwijnt na de overgang naar het VO grotendeels uit de broodtrommel 87% van de basisschoolleerlingen krijgt fruit mee naar school, tegenover slechts 44% op de middelbare school. 142 Eetgewoonten Peuters en kleuters eten te weinig groenten, fruit en vezelrijke voedingsmiddelen . Bovendien eten ze te weinig 143 vet, m.n. onverzadigde vetzuren. De resultaten uit de Eet Compleet Test bevestigen dit beeld : dreumesen en peuters krijgen te veel eiwit (koemelk), zout en vitamine A binnen en te weinig voedingsvezels (groente en fruit), vitamine D en gezonde vetten (die 144 o.a. in spec. peuterproducten zitten). Met name niet westerse moeders geven hun kind al op jonge leeftijd teveel voeding .
136
2009 bureau Risicobeoordeling van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) in samenwerking met RIVM 2008 Medisch Contact Verheesen/ Schweitzer Het jodiumtekort is terug 138 2008 TNO Het gebruik van halvarine, margarine en braadvet en de inneming van vetzuren, vetoplosbare vitamines bij jonge kinderen 139 2010 Manifest Essentiële Vetten voor kinderen 140 2012 UMCG Mijna Hadders-Algra Developmental medecin and child neurology 141 2010 Q&A Research BV i.o.v. Jumbo Supermarkten 142 2008 RIVM Voedsel Consumptiepeiling onder Kinderen van 2-6 jaar in 2006 143 2012 Nutricia Eet compleet test 144 2009 TNO, TU Twente en UMC Utrecht; Kansen voor preventie van overgewicht bij jonge kinderen AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 137
17
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 25 % van de ouders laat ‘s ochtends hun kind voor de TV eten 33% van de gezinnen heeft TV aanstaan tijdens het avondeten 25 % van de kinderen speelt in de winter niet dagelijks buiten 40 % v.d. peuters worden voor goed gedrag beloond met snoep 23 Kinderen zijn in de loop van de tijd niet meer gaan eten, maar ongezonder 5 -10% van de kinderen van 4-12 jr. ontbijt niet elke dag < dan de helft van de kinderen eet elke dag groente of fruit 20% van de kinderen eet 5x of meer een tussendoortje 45 % snoept meerdere keren/dag en er wordt meer frisdrank gedronken 145 27 % van de jongeren vindt z’n eetgedrag ongezond; 34% heeft daar ook problemen mee . Het zijn vooral ♀ die problemen ervaren met hun eetgedrag. 40% van de jongeren hebben geprobeerd om hier iets aan te doen; 42% heeft dit niet gedaan en 15% weet het niet. Een lage groente en fruitconsumptie is verantwoordelijk voor 19% van maagdarmkanker, 31% van de ischemische hart146 ziekten en voor 11% van de herseninfarcten . Ontbijt en slaap hebben invloed op de schoolprestaties van middelbare scholieren. Leerlingen die elke ochtend ontbijten hebben 147 betere aandacht op school en halen hogere cijfers dan leerlingen die onregelmatig ontbijten lager IQ Kleuters die regelmatig friet, pizza en snoep eten, kunnen een lager IQ hebben dan leeftijdsgenootjes met een gezonder 148 voedingspatroon . Wetenschappers observeerden gedurende 11 jr. de gezondheid van ruim 14.000 kinderen. De ouders dienden een enquête over het eet- en drinkgedrag van hun kinderen in te vullen toen die 3, 4, 7 en 8 jaar oud waren. Uit de resultaten leide e den de onderzoekers af dat er 3 eetpatronen bestaan: een 1 rijk aan verwerkt voedsel, een 2 traditioneel met vlees en groenten en tenslotte een gezond patroon met groenten, fruit en sla. Toen de kinderen 8 jr. waren, werd hun IQ gemeten. Het werd duidelijk e dat ruim 20% van de proefpersonen die slechte eetgewoontes hadden op 3-jarige leeftijd tegen hun 8 gemiddeld 5 punten lager scoren op intelligentietests. De onderzoekers beklemtonen dat een goede voeding tijdens de eerste 3 levensjaren van een kind cruciaal is omdat het menselijk brein dan razendsnel evolueert. Een teveel aan junkfood en snoep kan die ontwikkeling verstoren. Verder waarschuwen ze nog dat het effect van verkeerde eetgewoontes op jonge leeftijd blijvend kan zijn, ook al begint het kind na e zijn 3 jaar gezonder te eten. 149 Ondervoeding ♀ die jong (10-17 jr.) en ernstig ondervoed waren tijdens de hongerwinter hebben later in hun leven (50 jr.later) meer kans op hart- en vaatziekten. Hun kans op kransslagaderziekte was 38% hoger dan leeftijdsgenoten die geen honger hadden gekend. Waarschijnlijk leidt extreme honger tot een verstoring van de hormoon- en energiehuishouding tijdens de groei. Het betekent dat kortdurende extreme honger tijdens perioden van groei nadelige effecten op de gezondheid later in het leven kan hebben Laag glykemische index (GI) Nieuw wetenschappelijk inzicht heeft aangetoond dat veel eiwitten eten en veel producten met een Zogenoemde laag glykemische indexgebruiken, zoals pasta, peulvruchten en fruit, de beste manier is om af te vallen en daarna op gewicht te blijven. Vitamine D Het lichaam krijgt vit.D vooral via zonlicht, maar ook door voedingsmiddelen zoals vette vis, lever vlees, ei en melkproducten. Vit.D blijkt de activiteit van 200 genen te beïnvloeden. Het slikken van vit. D-supplementen tijdens de zwangerschap en de e 150 1 jaren van het leven heeft mogelijke gunstige effecten op de gezondheid van een kind op latere leeftijd ; het verhoogt de afweer en beschermt tegen luchtweginfecties. Ruim 25% van de pasgeborenen heeft bij geboorte een vit.D-tekort. Kinderen met de laagste concentraties vit.D in hun bloed blijken een 6x zo grote kans op een RSV infectie te hebben. Zwangere vrouwen, vrouwen tussen 50-70 jaar en alle kinderen van 0-4 jr. (ongeacht type voeding) en mensen die weinig zonlicht op hun huid krijgen of een getinte huid hebben wordt geadviseerd 10 µg per dag te nemen. Iedereen boven de 70 jaar krijgt de aanbeveling om 20 µg per dag te nemen. De Eet Compleet test toont aan dat peuters van 1-3 jaar slechts 2,5 µg per dag binnen krijgt. Peuters die opvolgmelk dronken kregen 4,6 µg per dag binnen. 151 Een tekort wordt niet langer alleen maar gerelateerd aan het optreden van osteomalacie, rachitis en osteoporose. Er bestaat een 152 causaal verband met spierfunctie en het functioneren van ons afweersysteem. Daarnaast zijn lage vit.D–serumwaarden . geassocieerd met een verhoogd risico op auto-immuunziekten en diverse typen maligniteiten (prostaat- colon- en borstkanker ). Onder153 zoek toont aan dat mensen met een hoge concentratie vit. D in hun bloed 40% minder kans hebben op dikke darmkanker . Er is consensus over een optimale serumconcentratie voor 25-hydroxyvitamine D van 50 nmol/l - 75nmol/l. Alertheid is m.n. geboden bij onbegrepen spierklachten c.q. zwakte en bij mensen uit risicogroepen zoals ouderen, allochtonen, chronisch zieken, ‘binnenzitters’ en mensen die geen melk drinken en mensen met overgewicht. Naast gepaste zonlichtexpositie wordt momenteel voor risicogroepen (70-plussers) inname van 800 IE ofte wel 20 µg /dag geadviseerd als supplement. Het dagelijks eten van ca. 60 gr bewerkt rood vlees verhoogt het risico op DM-2 met 50%. Die conclusie trekken onderzoekers van de Harvard School of Public Health op basis van een analyse van het eetpatroon van ruim 200.000 mensen waarvan een deel over een periode van meer dan 20 jr. Daarnaast verhoogt consumptie van rood vlees (varkens- en rundvlees) en van vleeswaren het ri154 sico op dikkedarm kanker .Mogelijk wordt dit veroorzaakt door stoffen die gevormd worden bij de bereiding van vleeswaren, bij langdurig en op hoge temperatuur bakken, braden en bij barbecueën. Deze stoffen zijn op zich niet kankerverwekkend, maar kunnen in het lichaam worden omgezet in kankerverwekkende stoffen. De verhoging van het risico op dikke darmkanker bij een hoge consumptie van rood vlees is mogelijk toe te schrijven aan het heam-ijzer dat het vlees rood kleurt. Hoge consumptie van wit vlees, zoals kip en ander gevogelte lijkt het risico op dikke darmkanker niet te beïnvloeden. Het eten van veel groenten heeft mogelijk een beschermende werking tegen dikke darmkanker. Groei
155
145
2008 Onderzoeksverslag Jeugdraadpanel www.who.int/dietphysicalactivity/fruit/en/index.html 2012 VU Annemarie Boschloo School performance in adolescents: an educational neuropsychology perspective 148 2011 University of Bristol; P. Emmet en K. Northstone 149 2011 UMC / AMC European Heart Journal Annet van Abeelen 150 2011 UMC Utrecht Mirjam Belderbos 151 2010 NTVG nr.49 Wielders e.a. Nieuw licht op Vitamine D 152 2010 University of Oxford; Genome Research; dr.S.Ramagopalan 153 2009 RU Utrecht Bueno-de-Mesquita; Britisch Medical Journal 154 2002 NoratT,e.a..; Meat consumption and colorectal cancer risk: dose-response meta-analysis of epidemiological studies. '.. 155 2010 TNO ism. VUMC en LUMC Vijfde Landelijke groeistudie AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 146 147
18
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 Uit onderzoek blijkt dat er na 160 jr een einde is gekomen aan de toename in lengtegroei bij kinderen van Nederlandse afkomst. De gem. lengte van ♂ van 21 jaar is 1.84 meter. ♀van die leeftijd zijn gemiddeld 1.71 meter lang. Het lijkt erop dat het positieve effect van welvaart op de lengte wordt vervangen door een negatief effect op het gewicht. Vooral kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst zitten in een alarmerende situatie, zij worden nog wel langer. De variatie in groei en lichaamsbouw tussen mensen is groot, zowel bij kinderen als bij volwassenen. Uit onderzoek bij tweelingen en hun gezinsleden blijkt dat verschillen in lengte en gewicht op de kinderleeftijd m.n. bepaald worden door genetische factoren. Groeiremming door middel van hoge doses geslachtshormonen geeft op lange termijn een verhoogd risico op verstoorde vruchtbaarheid bij vrouwen, toegenomen ongewenste kinderloosheid en versnelde veroudering van de eierstokken. Behandeling van lange meisjes met hoge doses geslachtshormonen wordt daarom afgeraden als er geen medische noodzaak voor bestaat. Gewicht 156 Het FTO-gen , het aantal uren slaap /nacht, het gewicht van vader en eetgedrag van de moeder beïnvloeden het lichaamsgewicht. M.n. als kinderen kort slapen en zware ouders hebben die zich incidenteel overeten is hun kans op ontwikkeling van overgewicht tijdens de puberteit vergroot. Overgewicht In 2011 hadden 606.000 jongeren van 2-25 jr overgewicht; dit is15% van de jongeren van deze leeftijd. Bij 12% gaat het om matig overgewicht en bij ruim 3% om ernstig overgewicht (=obesitas). Het afgelopen decennium was het aandeel jongeren 157 met overgewicht nagenoeg stabiel . Overgewicht komt het meest voor onder jongeren van 18-25 jr, >20% in 2011.Mogelijk speelt een veranderd eet- en drinkpatroon een rol, bijv. doordat ze op zichzelf zijn gaan wonen of zijn gaan studeren. Ook onder niet-westers allochtone jongeren van 2-25 jr is het aandeel overgewicht hoog, ruim 20% in 2011. Ernstig overgewicht komt onder deze be158 volkingsgroep ook relatief veel voor, namelijk 7%. 159 Europees onderzoek heeft aangetoond dat ruim een vijfde van de kinderen (10-12 jr) in NL te dik is. 22% van de kinderen in NL lijdt aan overgewicht, 6% heeft extreem overgewicht. In Noorwegen werden de laagste percentages gemeten; 19% van de Noorse kinderen is te dik, 4% heeft extreem overgewicht. 'Het is niet gemakkelijk om de verschillen tussen deze landen te verklaren', stelt prof. Brug. Het onderzoek toonde aan dat kinderen in Griekenland het minst sporten, kinderen in Griekenland en Hongarije het meest TV kijken, kinderen in België het langst slapen, en kinderen in NL de grootste hoeveelheden frisdrank drinken (maar liefst 0.6 liter per dag). Recent onderzoek heeft aangetoond dat suiker bevattende frisdrank maar ook vruchtensappen een stiekeme dikmaker zijn. Het is gebleken dat vloeibare suiker niet verzadigd en daardoor extra dik maakt. Geadviseerd wordt om suikerhoudende dranken te ver160 mijden en meer water te drinken . Kinderen met een televisie in hun slaapkamer zijn vaker te zwaar dan kinderen die geen tv op hun kamer hebben. Dat komt deels 161 omdat kinderen met een tv op hun slaapkamer ook meer televisiekijken . 66% van de kinderen met ernstige obesitas heeft 1 of meer risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Zelfs jonge kinderen tussen 2162 12 jr hebben1 of meer risicofactoren. Zo blijkt uit een studie onder kinderartsen van de sociale geneeskunde van de VU . Borstvoeding verkleint het risico op overgewicht; waarbij ook de duur van belang is: hoe langer des te minder kans op obesitas. Kinderen met overgewicht of obesitas hebben vaker klachten van het bewegingsapparaat dan kinderen zonder, daarbij hebben 163 164 ze een slechtere gezondheid . Ze hebben een hogere RR, ongunstige cholesterolconcentraties en vaker astmasymptomen Onderzoek toont aan dat wanneer er eerder sprake was van een slechte vroege moeder-kind relatie er gedurende de adolescentie 165 meer obesitas optreedt . Lage sensitiviteit van de moeder bleek sterker geassocieerd met obesitas dan onveilige hechting. 166 Uit onderzoek blijkt dat ruim 73% van de ouders van een kind met overgewicht, niet herkent of erkent dat hun kind te zwaar is. Hulpverleners moeten dus allereerst ervoor zorgen dat ouders het probleem onder ogen zien. Factoren die bij het inschatten van het gewicht een belangrijke rol spelen zijn opleiding, etniciteit en leeftijd van de moeder. Voor bijv. moeders met een lage opleiding, moeders van Turkse /Marokkaanse afkomst en jonge moeders lijkt het moeilijker om het gewicht van hun kind goed in te schatten. 167 Als ouders teveel controle uitoefenen om het eetgedrag van hun kinderen aan banden te leggen kan dat leiden tot ongewenst eetgedrag en overgewicht. Door bepaalde voeding te verbieden, neemt het verlangen naar en de inname van voedsel bij kinderen alleen maar toe. Dit geldt zowel voor aantrekkelijke als minder aantrekkelijke voeding. 168 Kinderen <5 jr. die onvoldoende nachtrust krijgen, hebben een grotere kans al jong (tussen 5-9 jr) dik te worden Ondergewicht kwam in 2011 voor bij 6% van de jongeren, m.n. onder 2- tot 9-jarigen. Ondergewicht is bij jongere kinderen vaak tijdelijk van aard, zonder verdere consequenties voor de gezondheid. In 2010 was er bij 16% van de kinderen in ziekenhuizen sprake van acute en/of chronische ondervoeding. Ondervoeding bij kinderen komt tussen de 10-20 % voor bij ziekenhuisopname en kan bij spec. ziektebeelden oplopen tot 60%. De hoogste prevalentie acute ondervoeding komt voor bij kinderen met PDS, hoogste prevalentie chronische bij neurologische ziekte, hart- en nierziekte. Bij 70% van de opnames wordt het niet herkend en dus niet behandeld. Hierin moet verandering komen omdat ondervoeding tijdens ziekenhuisopname geassocieerd wordt met een toegenomen infectierisico, vertraagde wondgenezing, langere opnameduur (ondervoede kinderen liggen 45% langer in het ziekenhuis) en verhoogde morbiditeit en mortaliteit.
156
2009 UMC Maastricht F. Rutters Development and Regulation of Body-Weight; a Genetic, Behavioral and Neuro-Endocrinological Approach”. 2011 Landelijke Jeugdmonitor 158 2012 Jeugdmonitor 2011 159 2012 VU Joh.Brug Plos-One 160 2012 VU Katan en Olthof New England Journal of Medecine A trial of sugar-free or sugar-sweetened beverages and bodyweight in children 161 2012 Deakin University Pediatric Obesity Adrian Camaron 162 2012 VUmc Archives of Disease in childhood 163 2009 NTVG 153;49; Marjolein Krul e.a. Klachten van het bewegingsapparaat bij kinderen met overgewicht 164 2012 UMC Marga Bekkers 165 2011 Pediatrics Quality of early Maternal-Child Relationship and Risk of Adolescent Obesity 166 2011 ABCD studie (Amsterdam Born Children and their Development) 167 2011 U.v.Maaastricht Esther Jansen Childhood overweight, parents in control? 168 2010 Archives of Pediatric and adolescent Medicine AJN 19 Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 157
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 Slapen e De slaapbehoefte vermindert van 18 u in het 1 levensjaar naar 7-8 u voor volwassenen. Een normaal slaappatroon is opgebouwd uit 5 slaapcycli van 90-120 min. Een cyclus kent 5 fases: 1&2 lichte slaap, 3&4 diepe slaap en 5 REM slaap. 169 Onderzoek toont aan dat kinderen (7-jarigen) die overdag veel in beweging zijn ’s avonds sneller in slaap vallen. 170 Ouders met relatieproblemen hebben een grotere kans dat hun kind slaapproblemen krijgt , de slaapproblemen zijn mogelijk een uiting van de impact van stress binnen een gezin 171 Slaapproblemen 35 % van de jongeren heeft slaapproblemen; 58% van hen heeft daar ook last van Middelbare scholieren die goed slapen en zich niet slaperig voelen, kunnen zich beter concentreren, zijn minder impulsief zijn en kunnen beter plannen dan 172 leerlingen die slecht slapen of zich slaperig voelen. Goed slapende leerlingen presteren ook beter op school . Jonge kinderen (3-5jr.) die onvoldoende nachtrust krijgen hebben een verhoogd risico op overgewicht, zelfs na correctie voor de verschillende risicofactoren. Elk uur extra slaap bleek geassocieerd met een vermindering van de BMI 0,48 kg/m2 en een vermin173 174 derd risico op overgewicht met 7 jaar van 61% . Daarnaast blijkt uit onderzoek dat korter slapende kinderen meer gedragsproblemen hebben, slechtere schoolprestaties en meer moeite met complexe taken Inslaapproblemen (= inslapen na >30 min gedurende > 4 nachten/week) komen bij ongeveer 10% van de schoolgaande kinderen voor. Melatonine helpt bij kinderen met inslaapstoornissen. Onderzoek naar de beste dosering en ’t beste toedieningstijdstip van melatonine bij gezonde kinderen die echt niet kunnen slapen op de 'gewone' bedtijd heeft een opvallend resultaat opgeleverd; nl. dat de laagste dosering (0,05 mg/kg) al het maximale effect geeft (1 uur eerder in slaap vallen en 35 min. minder wakker liggen in 175 bed) mits op het juiste tijdstip (1-2 uur voor bedtijd) toegediend . De onderzoeker heeft bij deze kinderen ook naar hun lange termijn ontwikkeling gekeken als ze melatonine bleven gebruiken. Na gemiddeld 3 jr. melatonine gebruik zijn er geen afwijkingen in slaap, sociale- en puberteitsontwikkeling. 176 elektronische media TV kijken na 19:00 uur en het kijken naar gewelddadige zaken op TV blijken in verband te staan met slaapproblemen. Ook het gebruik van elektronische media voor het slapen gaan, kan in verband gebracht worden met een verlaat tijdstip om naar bed te gaan, langer wakker liggen en een kortere slaapduur. Hoe vaker men in de week gebruik maakt van internet 177 hoe groter de kans op een tekort aan slaap . Het luisteren naar muziek gedurende het uur voor het slapengaan, zorgt voor een langere inslaaptijd met een verminderde slaapduur tot gevolg. Op basis hiervan lijkt het erop dat het gebruik van internet en gsm in het uur voor het slapen gaan over het algemeen af te raden valt, aangezien dit de slaap van adolescenten negatief kan beïnvloeden. Adolescenten die ’s avonds nog computergames spelen, op internet surfen of met hun gsm bezig zijn, riskeren slaaptekort. 178 Het inhalen van een slaapachterstand in het weekend als indicatie voor een gebrek aan slaap doordeweeks is gecorreleerd aan slechte prestaties en concentratiegebrek bij pubers.Het onderzoek geeft in lijn met eerder onderzoek het belang aan van slaap voor concentratie en prestatie. De optimale hoeveelheid slaap voor pubers is 9 uur. Het obstructieve slaapapneu syndroom komt voor bij 2-3% van alle kinderen. Een corticoïden neusspray vermindert de ernst van 179 de klachten. Onderzoek toont bij schoolkinderen een mogelijk verband aan tussen agressief gedrag en het obstructieve slaapapneusyndroom, waarbij slaperigheid mogelijk de emotionele regulatie vermindert die nodig is om agressie te controleren. e Narcolepsie komt bij 0,02% van de volwassenen; 2-6 op de 10.000, bij 33% treden al verschijnselen op voor het 25 jaar, bij 10% e al voor het 10 jaar. Het wordt veroorzaakt door een verlies van hypocretine producerende neuronen in de hypothalamus (= autoimmuunziekte, mogelijk genafwijking chrom.6) en wordt gekenmerkt door aanvallen van slaperigheid overdag, aanvallen van spierverslapping uitgelokt door emotie, hypnagoge hallucinaties en slaapverlamming bij het ontwaken. Houding / bewegingsapparaat borstbeen 0,1-0,8% van de kinderen wordt geboren met een afwijking aan het borstbeen: een kippenborst of een trechterborst. plagiocephalie Bij 20% van de zuigelingen komt afplatting van het hoofd voor (positionele plagiocephalie en brachycephalie) Craniosynostose In Nederland worden jaarlijks rond de 150 kinderen geboren met een schedelafwijking. De zorg voor kinderen met zo’n afwijking gaat in 2 centra plaatsvinden in NL. Naast het Erasmus MC in Rotterdam is de keuze gevallen op het UMC St Radboud in Nijmegen. Jaarlijks worden in Nederland ongeveer 350 kinderen geboren met een aangeboren aangezichtsafwijking zoals schisis. Heupafwijking(HA) Bij ca.3% van alle baby’s ontwikkelt het heupgewricht zich niet goed. De heupkop wordt niet voldoende overdekt door de heupkom of staat gedeeltelijk of geheel buiten de heupkom. Als een kind met een HA in een vroeg stadium wordt behandeld, verkleint dit de kans dat het problemen krijgt met staan en lopen. Bovendien is de kans kleiner, dat het als jong volwassene mank gaat lopen of last krijgt van ‘slijtage’. Vroegtijdige screening van baby’s op HA is essentieel voor een snelle diagnose en eventuele behandeling van de aandoening. Een effectieve manier om zuigelingen op HA te screenen is met behulp van 180 echografie . Eerder onderzoek uitgevoerd in NL toonde aan, dat als wordt gescreend met echografie, meer kinderen met een HA worden opgespoord en dat het verwijspercentage op het consultatiebureau lager is, dan met de huidige screeningsmethode. Ook bleek screening met behulp van echografie kosten effectiever te zijn. Structurele scoliose (SS) is een zijdelingse verkromming van de wervelkolom met rotatie en wigvorming van de wervels. Vroeger waren poliomyelitis, rachitis en tuberculose de belangrijkste oorzaken van SS, in ontwikkelingslanden is dit nog steeds zo. In geïndustrialiseerde landen is ruim 80% van de SS idiopathisch, 10% congenitaal en 10% heeft andere oorzaken (neurologisch, infec169
2009 Monash University Melbourne en de University of Auckland; onderzoek onder 519 7-jarigen 2011 Child Development Anne Mannering e.a. 171 2008 Onderzoeksverslag Jeugdraad panel 172 2012 VU Annemarie Boschloo School performance in adolescents: an educational neuropsychology perspective 173 2011 British Medical Journal 174 2012 NIN-KNAW Rebecca Astill 175 2011 Van Geijlswijk 176 2011 Pediatrics Michelle Garrison e.a. Media use and child sleep 177 2011 VU Brussel slaap/waak patroon en de mogelijke rol van het gebruik van elektronische media op de slaap bij jongeren van 14 tot 20 jaar 178 2011 Archives of pediatric and Adolescent Medecine 179 2011 Sleepmedicine Ágressive behavior, bullying snoring and sleepiness in schoolchildren’ 180 2012 UT Marjon Witting Towards effective implementation strategies for ultrasound hip screening in child health care AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 170
20
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 tieus, traumatisch, etc.) . In NL zijn 60.000 scoliose-patienten. Jaarlijks komen er ca.1.000 nieuwe gevallen bij. Veelal zijn dat jongeren die tijdens de groei SS ontwikkelen. SS zorgt voor een bewegingsbeperking en mogelijk verminderde longfunctie. Op latere leeftijd kan het ook leiden tot pijn en vermoeidheid. Behandeling van SS hangt af van de leeftijd van de patiënt en de ernst van de bocht. Bij grotere bochten wordt vaker overgegaan tot een operatie waarbij de wervelkolom gecorrigeerd wordt. Onderzoek laat zien dat de mate van verkromming van de wervelkolom bij SS veilig en nauwkeurig in kaart kan worden gebracht 181 met 3D-ultrageluid ..Om de beste behandelmethode vast te stellen, is frequent scannen noodzakelijk. Nu worden daarvoor nog X-foto’s gebruikt, maar omdat röntgenstraling het risico op kanker vergroot, moet het aantal foto’s beperkt blijven. Monitoring met ultrageluid, waarbij de patiënt niet aan gevaarlijke straling wordt blootgesteld, kan echter een uitstekend alternatief bieden Er is een veelbelovende nieuwe behandeling met magnetische staven ontwikkeld voor kinderen met SS. Een titaniumstaaf wordt craniaal en caudaal gefixeerd aan de wervelkolom; de staaf bevat een schuifmechanisme dat magnetisch kan worden aangepast. 182 Na het aanbrengen wordt de staaf maandelijks enkele millimeters uitgeschoven . Het dragen van te zware rugzakken verhoogd het risico op pijn in de rug en het ontwikkelen van rug afwijkingen. 61,4% van de jongeren dragen een rugzak die zwaarder is dan 10% van hun lichaamsgewicht; 18,1 % draagt een rugzak die zwaarder is dan 15% van hun lichaamsgewicht. Kinderen van 2-17 jr. die te veel wegen., hebben meer last van hun enkels en voeten dan kinderen met een normaal gewicht, tie183 ners onder hen zoeken hiervoor vaker de huisarts op . Kinderen met overgewicht dreigen in een vicieuze cirkel terecht te komen waar ze nog maar moeilijk uit kunnen stappen. Het overgewicht leidt tot problemen aan gewrichten en spieren; wat er op hun beurt toe leidt dat de kinderen minder willen of kunnen bewegen. En gebrek aan beweging leidt weer tot meer overgewicht. Andere onderzoeken lieten al zien dat voeten van kinderen met overgewicht meestal langer zijn, breder en wat meer doorgezakt. Sporten en bewegen 23 Kinderen krijgen te weinig beweging slechts 40% van de basisschoolkinderen speelt elke dag buiten 12 % van de leerlingen van groep 1-3 kijken >2 uur TV, 15% van de leerlingen van groep 4-8 wordt vaak door ouders met de auto vervoerd in plaats van lopend of met de fiets Kinderen uit gr.7-8 van de basisschool zijn significant minder fit dan hun leeftijdsgenootjes van 30 jr. geleden. Op een fitheidstest die ook in ‘80 werd afgenomen scoorden 2.000 kinderen veel slechter op alle fronten. Zelfs als de kinderen met overgewicht niet worden meegeteld, blijken de 'gezonde' kinderen van nu niet opgewassen tegen de kinderen van toen. Zij scoren slechter op 184 kracht, snelheid, lenigheid en coördinatie . 185 65% van de basisschoolleerlingen is lid van een sportvereniging ; naarmate de leeftijd stijgt neemt dit af, van de16-17-jarigen is nog maar 47% lid. Fitness stijgt in populariteit m.n onder ♂ van 15-18 jr; 35% gaat min. 1x /week. Niet westerse jongeren sporten en bewegen beduidend minder dan autochtone jongeren. Ruim 66% van de volwassenen in NL beweegt voldoende, maar jeugdigen blijven sterk achter: minder dan de helft haalt de beweegnormen. Jongeren zitten te veel en een relatief grote groep is zelfs 186 geen enkele dag per week tenminste 60 min. lichamelijk actief in sport of andere beweegvormen . Jongeren die lichamelijk actief zijn hebben gemiddeld minder geestelijke problemen. Onderzoeklaat zien dat dit deels verklaard 187 wordt door een beter lichaamsbeeld en de sociale aspecten van sportdeelname . 188 Volgens onderzoeker moeten kinderen met een licht verstandelijke beperking op het SBO meer sporten om hun bewegingsvaardigheden en fitheid te verbeteren. Hij vond een positief verband tussen bewegingsvaardigheden en hun schoolprestaties. Hij bepleit meer aandacht voor het trainen van bewegingsvaardigheden in het SO. Tot slot onderzocht hij ook de relaties tussen fitheid en het snel en flexibel kunnen aanpassen van gedrag aan veranderende situaties, wat ook wel bekend is als cognitieve flexibiliteit. Cognitieve flexibiliteit is een belangrijke voorspeller voor taalontwikkeling en rekenvaardigheid. Uit zijn onderzoek blijkt dat naast bewegingsvaardigheden ook lichamelijke fitheid en conditie gerelateerd zijn aan cognitieve flexibiliteit. De uitkomsten van het onderzoek van suggereren dat het voor de schoolprestaties van alle kinderen, met of zonder verstandelijke beperkingen, belangrijk is ze lichamelijk te activeren door ze meer te laten sporten en door het trainen van hun bewegingsvaardigheden. sociale cohesie Naast de thuissituatie zijn sociale cohesie in de buurt, verkeersveiligheid en informele speelruimtes zoals stoepen belangrijke factoren die het beweeggedrag van kinderen beïnvloeden. Daarnaast hebben ♀ volgens haar een extra stimulans nodig 189 om buiten te spelen, omdat ze dat nu minder doen dan ♂ . 190 stimuleren van gezond gedrag Onderzoek toont aan dat het stimuleren van gezond gedrag door ouders effectiever is dan het beperken van ongezond gedrag. Als kinderen hierin aangemoedigd worden bewegen ze meer en eten ze gezonder. Opvallend is dat deze aanpak vooral goed werkt bij kinderen die afwijken van de ‘norm’ (kinderen die te zwaar zijn, slechte eters of kinderen met gedragsproblemen). Het verbieden van ongezond gedrag (geen TV mogen kijken of niet mogen snoepen) werkt minder goed of zelfs averechts voor deze kinderen. Veel jeugdigen leven ongezond: ze zitten veel en eten weinig groente en fruit. Toch zien de meeste ouders van jonge kinderen geen noodzaak om hun kind meer beweging en gezondere voeding aan te bieden. Ouders vinden al die aandacht voor een gezond gewicht wel goed, maar doen er in de praktijk onvoldoende mee. De monitor toont aan dat slechts 20% van de ouders het nodig acht om hun kinderen meer te laten bewegen en maar 25% van de ouders vindt dat hun kinderen gezonder moeten gaan eten. 66% van de volwassenen eet zelf ook onvoldoende groente en fruit. Goed nieuws is wel dat 191 bijna alle kinderen en jongeren en 75% van de volwassenen dagelijks ontbijten . 181
2011 UMCG Dyah Dewi Monitoring scoliosis progression: optimising, positioning and ultrasound imaging 2012 The Lancet Cheung en Samartzis 2011 Erasmus MC Krul 184 2010 VU promotie onderzoek Dorine Collard 185 2008 CBS 186 2010 TNO monitor bewegen en gezondheid 187 2012 Monshouwer e.a. Clinical Psychological Science 188 2012 UMCG Vuijk “Associations between motor and cognitive functioning in school-aged childern.” 189 2011 Tilburg Universiteit Marie-Jeanne Aarts 190 2010 UvM Jessica Gubbels 191 2011 TNO Nulmeting Convenant gezond gewicht AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 182 183
21
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 Onderzoek toont aan dat kinderen (7-jarigen) die overdag veel in beweging zijn ’s avonds sneller in slaap vallen. Daarnaast werd 192 aangetoond dat deze kinderen gem. ook langer sliepen dan kinderen bij wie het langer duurde voordat ze in slaap vielen . Litera193 tuuronderzoek toont verder aan dat er een positief verband is tussen lichaamsbeweging en leerprestaties . doping 8% van de mensen die fitnessen gebruikt doping (verboden prestatie verhogende middelen), in absolute aantallen gaat het dan om 160.000 personen. De meerderheid gebruikt de doping om af te vallen en niet zo zeer om spiermassa op te bouwen. 194 Emotionele- en gedragsproblemen bij kinderen gaan vaak samen met zwakke motorische vaardigheden en een lage fysieke fitheid. De onderzochte kinderen hebben bijv. moeite met hardlopen, springen, hinkelen, ballen gooien en vangen. Ook zijn ze minder sterk, snel en lenig, ze hebben een slechter evenwichtsgevoel en een zwak uithoudingsvermogen. Het onderzoek maakt duidelijk dat bewegingsonderzoek en psychomotorische therapie opgenomen moeten worden in het behandelaanbod voor kinderen met emotionele en gedragsproblemen. Psychosociaal 4 tot 8% van de kinderen op de lagere schoolleeftijd heeft sociale problemen. 11-28% van de 0-12 jarigen heeft last van psychosociale problemen Welbevinden kinderen in NL zijn de gelukkigste van Europa. 95% van de 11- en 13-jarigen en 93% van de 15-jarigen geven hun 195 leven een rapportcijfer van 6 of hoger . Ook scoort de jeugd in NL hoog op de steun die kinderen van hun ouders ervaren, het aantal vriendschappen en een positieve schoolbeleving. In vergelijking met voorgaande jaren is het risicogedrag (alcohol- en cannabisgebruik, vroeg- en onveilig seksueel gedrag afgenomen. Flink lachen met vrienden helpt echt om pijn te verzachten, zo ontdekten onderzoeker. Met de inspanning van een goede buiklach komt endorfine vrij, een pijn verdrijver die zorgt voor een prettig gevoel. Een kwartier comedy kijken verhoogt onze pijngrens al met 196 10%,zo schrijven de wetenschappers . woonsituatie 87% van de jongeren woont thuis bij hun ouders, een klein deel (6%) heeft het huis verlaten en woont op zichzelf. 4% woont samen met een partner, de overige 3% verbleven als pleegkind in een gezin, waren alleenstaand ouder of verbleven in een instelling. Samenstelling gezin In 2011 telde NL 2,3 miljoen gezinnen met thuiswonende kinderen tot 25 jr; dat zijn er 73.000 meer dan 10 jr. eerder. Steeds vaker zijn ouders niet getrouwd. Dit komt vooral voor bij gezinnen waarin het jongste kind 5 jaar of jonger is. In 2011 bestond 25% van deze jonge gezinnen uit een niet-gehuwd paar, een verdubbeling ten opzichte van 2001. Het is dus steeds minder vanzelfsprekend om eerst te trouwen en dan kinderen te krijgen. Ook zijn er meer 1-oudergezinnen: hun aantal steeg van 318. duizend in 2001 naar 417.000 in 2011. Verder zijn er steeds minder gezinnen met 3 of meer kinderen: 418.000 gezinnen in 2011 t.o.v. 448.000 in 2001. Het aantal gezinnen met 1 of 2 kinderen nam juist toe in de afgelopen 10 jaar. Het aantal kinderen van 0-15 197 jr. dat met alle 2 de eigen ouders één gezin vormt, is gedaald van 86% in 1996 tot 82% in 2010 . Hoe ouder de kinderen, des te kleiner het deel dat nog bij vader en moeder woont. Zo woonde 90% van de 0-jarigen in ‘10 bij beide ouders, tegenover 73% van de 15-jarigen. In ‘96 gold dit nog voor 80% van de 15-jarigen. Dat geldt m.n. voor Arubaanse en Antilliaanse jongeren (34%). In ‘10 woonden 569.000 0-15–jarigen niet bij beide ouders; dat is 145.000 meer dan in ‘96. Dat komt vooral door toename van het aantal scheidingen. Het aandeel kinderen in NL dat bij de moeder woont is gestegen van 12 tot 16%. Bijna 2% woont bij de vader; dat is iets meer dan in de jaren 90. Het aandeel kinderen dat zonder eigen ouders leeft, bleef op 1%. Van de 2,5 miljoen gezinnen in NL met minderjarige kinderen hebben 500.000 (20%) te maken gehad met een scheiding. Daarvan bestaat ruim 40% uit 1-oudergezinnen, bij bijna 60% (ca.250.000) is er sprake van een stiefgezin met bijna 500.000 stiefkinderen. Opgroeien met een zusje zorgt ervoor dat kinderen meer in balans, ambitieuzer en optimistischer zijn. Dit positieve effect komt nog 198 nadrukkelijker naar voren in echtscheidingsgezinnen . In 2011 woonde bijna 60% van de jongeren van 18-25 jaar nog bij (een van) de ouders, de overige 40% had het ouderlijke huis verlaten. Bijna 23% van de18-25-jarigen was alleenstaand, terwijl iets meer dan 14% samenwoonde, al dan niet met kinderen. Het aantal thuiswonende jongeren neemt de laatste jaren langzaam af terwijl het aantal alleenwonende jongeren juist toeneemt. Het aantal dat (al dan niet gehuwd) samenwoont, vertoont de laatste jaren een lichte daling. Het aantal zelfstandig wonende jongeren van 18-25 jaar dat al kinderen heeft, zowel als ouderpaar als alleenstaande ouder, is ruim 3%. 199 Arbeidsparticipatie ouders Vorig jaar werkten beide ouders in 77% van de 2-oudergezinnen. In 2002 was dat nog 68% . Het aantal gezinnen waar de vader de meeste uren werkt is toegenomen van 56% in 2002 naar 62% in 2009. Daarnaast steeg het aantal ouderparen die beiden evenveel werken van 10 naar 13%. NL telde vorig jaar 1,6 miljoen ouderparen met minstens 1 minderjarig kind. Van de vaders besteedt 87% de meeste tijd aan betaald werk. Bij iets minder dan 10% van de mannen is de zorg voor het gezin en het huishouden de voornaamste tijdsbesteding. Bij moeders is dat juist omgekeerd: ruim 70% besteedt de meeste tijd aan gezin en huishouden. Armoede Het aantal kinderen in NL dat in armoede leeft is sinds 2009 weer aan het toenemen. Ca. 359.000 kinderen (ruim10%) leefden in 2011 onder de armoedegrens; 57.000 meer dan in 2010 en de verwachting is dat het aantal in 2012 zal stijgen naar 200 377.000 . 1-oudergezinnen met minderjarige kinderen hadden in 2011 de grootste kans op armoede; van hen had 26% een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Ook niet-westerse huishoudens, bijstandsgezinnen, grote gezinnen en alleenstaanden tot 65 jr. hadden een sterk verhoogd armoederisico. Vaste lasten - huur, water, energie, verzekeringen - drukten bij huishoudens met kans op armoede zwaarder op het huishoudbudget dan bij de hogere inkomens. Ook gaven huishoudens in de laagste inkomensklasse vaker aan schulden te moeten maken dan de hogere inkomensklassen. Dit betekent dat ze minder kansen hebben. Begin 2010 deden 504.000 kinderen van 5-17 jr. niet aan sport, zwemles, cultuur, muziek, scouting en buitenschoolse activiteiten 192
2009 Monash University Melbourne en de University of Auckland; onderzoek onder 519 7-jarigen 2011 VU A’dam Archives of Pediatrics and Adolescent Medicine 194 2011 VU A’dam Claudia Emck “Gross motor performance in children with psychiatric conditions 195 2012 RU Utrecht Vollebergh Landelijke HBSC-onderzoek (Health Behaviour in School-aged Children) onder 11-16-jarige scholieren 196 2011 VU/ Oxford/ Binghamton Proceedings of the Royal Society B 197 2012 CBS 198 2009 University Leicester en Ulster; Liz Wright 199 2010 CBS Arbeidsparticipatie ouderparen met minderjarige kinderen 2002-2009 200 2012 CBS Armoede signalement AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 193
22
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 omdat daar thuis geen geld voor is. Dat is 3% minder dan 2 jr eerder; toen ging het om 518.000 kinderen.(Sportcontributie is gem. € 300,-/jaar en €150,- aan attributen. Culturele lessen kosten €165 - € 366,-.Scouting en activiteiten van de kerk zijn minder duur) 201 . Bij arme kinderen werd de groep die niet ‘maatschappelijk meedoet’ 6% kleiner (141.000 in ‘08, 133.000 in ‘10). Onder de bijstandskinderen in deze groep was de afname nog duidelijker (-9%: 66.000 in ‘08, 61.000 in ‘10). De onderzochte bevolkingsgroep (5-17-jarigen) bestond in 2010 uit 2,4 miljoen kinderen. Onderzoek toont aan dat niet zozeer de situatie van al of niet langdurig armoede risicovol is voor de ontwikkeling van het kind maar 202 de wijze waarop ouders hier mee omgaan . Ondersteuning die de veerkracht van ouders bevordert (Vlaanderen ‘Eerste Stappenproject’) zorgt ervoor dat het percentage probleemkinderen lager is in de groep die deelnam aan het project dan een controlegroep die geen ondersteuning kreeg. 515.815 kinderen wonen in een achterstandswijk. Gemeenten kennen goede initiatieven voor hulpverlening aan kinderen die in armoede leven. Kortdurende hulp wordt vaak ingezet om de acute problemen te verhelpen, maar het aanpakken van oorzaken blijft liggen. Verder laat de coördinatie van de hulp vaak nog te wensen over. Van het adagium ‘één gezin, één plan’ is nog geen 203 sprake en de kans op het opnieuw ontstaan van acute problemen in de gezinnen is groot . Sociaal uitgesloten(SU) 11% van de kinderen in NL is SU. 273.000 kinderen hebben ouders die sociaal geïsoleerd zijn: ze ondernemen weinig, doen niet of nauwelijks aan sport of een andere hobby en spreken weinig af met vrienden. Zij zijn in eniger mate SU. Bij 61.000 kinderen tussen 5-17jr wordt de uitsluiting versterkt door armoede en een onveilige buurt en zij zijn in ernstige mate 204 SU . Het SCP constateert dat het huidige beleid tegen SU van kinderen vooral gericht is op het vergroten van de deelname aan sport en cultuur door jongeren uit arme gezinnen. Zij vindt dat er ook gewerkt moet worden aan de betrokkenheid van ouders bij de samenleving. Detentie moeders 3.000 ♀ komen per jaar in 1 van de 5 penitentiaire inrichtingen voor vrouwen in NL. Van hen is ca.70% moeder 205 van gem. 2 kinderen . Het is een groot knelpunt dat officieel niemand verantwoordelijk is voor het welzijn van de kinderen wan206 neer een moeder in de gevangenis komt .Hierdoor dreigt een deel van deze kinderen buiten beeld te geraken. Onduidelijk is waar ze zijn en wie zich om hen bekommert. Een moeder die in de gevangenis terecht komt, is voor veel kinderen een traumatische ervaring. Voor sommige kinderen is het trauma zelfs groter dan bij een echtscheiding of het overlijden van een ouder, zo wijst onderzoek uit. Deze kinderen krijgen te maken met schuldgevoelens, loyaliteitsconflicten, financiële problemen, sociale afwijzing en een ernstige verstoring van gezinsrelaties. Diverse onderzoeken hebben uitgewezen dat kinderen van gedetineerde moeders een risicogroep vormen. 55% van de kinderen van gedetineerde moeders vertonen gedragsproblemen zoals oa. depressie, angsten en 207 agressie . Een groot deel van deze kinderen (37%) woont bij pleeggezinnen buiten het eigen netwerk van familie en vrienden. 21% woont bij hun vader, al is het niet altijd duidelijk of de vader ook al voor de detentie van moeder voor de kinderen zorgde. 34% woont in het informele netwerk van vrienden en familie en de overige kinderen (9%) wonen in bijvoorbeeld een instelling, kamertrainingscentrum of zit in een jeugdgevangenis. Opvallend is dat 40% van de kinderen voor de detentie van hun moeder al niet meer bij haar woonde. Om te zorgen dat kinderen van gedetineerde moeders goed worden opgevangen heeft Humanitas het project 'Wie let er op de kleintjes?' gelanceerd. Bij dit project, dat in alle vrouwengevangenissen in NL gaat lopen, worden goed getrainde vrijwilligers gekoppeld aan een gedetineerde moeder en haar kind(eren). De vrijwilliger bezoekt regelmatig het kind of de kinderen en de verzorgers om hen te ondersteunen. Doel van de ondersteuning is het in stand houden van het contact tussen moeder en kind en het versterken van de sociale omgeving van het kind. Het programma ‘Betere Start’ is gericht op opvoedondersteuning in de laatste 3 mnd. van detentie en de periode daarna en gericht op moeders van kids 2-10 jr. Uit de voorlopige resultaten van het onderzoek blijkt dat bij de kinderen die hebben deelgenomen de risicofactoren voor later delinquent gedrag afnemen. Ook nemen de gedragsproblemen van deze kinderen af. Bij kinderen die niet hebben deelgenomen nemen deze problemen en factoren juist toe. Formeel hebben alle ♀ recht op nazorg na detentie maar slechts 125 moeders krijgen deze nazorg. De gemeenten dragen verantwoordelijkheid voor de nazorg, maar nemen feitelijk geen verantwoordelijkheid voor het aanbieden van gecoördineerde ondersteuning voor een gezin. Sterker nog, niemand neemt deze verantwoordelijkheid, waardoor de vraag niet bij gemeenten aankomt of wordt erkend. Dat neemt niet weg dat zorg aan deze groep kinderen en hun moeders wel geboden moet worden. Verlies/ rouw In 2008 overleden 3.832 ouders van minderjarige kinderen. 7.000 kinderen verliezen jaarlijks 1 van hun ouders of een broer of zus. Amerikaans onderzoek onder 182 kinderen en adolescenten heeft aangetoond dat bij de meeste kinderen en adoles208 centen na de plotselinge dood van één ouder het verdriet geleidelijk afneemt . Een deel van de kinderen rouwt echter langdurig, wat het risico op functionele beperkingen en depressie verhoogt. De onderzoekers vonden bovendien dat kinderen en adolescenten van wie ook de overgebleven ouder langdurig rouwde meer kans hadden op een depressie. Deze bevindingen zijn volgens de onderzoekers niet zonder klinische gevolgen. Zo is het bijv. van belang ook de ouder te betrekken bij interventie en preventie. Als na 6 maanden het verdriet niet minder wordt , kan er sprake zijn van stagnatie van rouw/ gecompliceerde rouw en is er kans dat zich ernstige emotionele en psychosociale problemen ontwikkelen. De aanwezigheid van de volgende symptomen voorspelt problemen op langere termijn: Vermijdingsgedrag: wegstoppen pijnlijke gevoelens en vermijden van situaties die doen herinneren aan verlies negatief gedrag: heel negatief tegen allerlei dingen aankijken, zich somber voelen en zich terugtrekken Zorgzaam gedrag: teveel bezig zijn met anderen in het gezin; de overgebleven ouder ontlasten/ problemen v anderen oplossen Adolescenten die een ouder hebben verloren aan kanker vertonen dubbel zo vaak zelfverminkend gedrag zoals snijden, krassen of branden, als tieners van wie beide ouders nog leven. Omgaan met het verlies van een ouder in de tienerjaren is een zware 201
2011 Sociaal Cultureel Planbureau ‘Kunnen meer kinderen meedoen?’ 2010 SWA R’dam Fred Reelick opvoedingsgedrag en langdurige armoede 203 2011 Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ), Het kind van de rekening 204 2010 SCP Annette Roest e.a.; Sociale uitsluiting bij kinderen 205 2010 DJI Uitstroomcijfers 206 2012 PvdA Lea Bouwmeester Intiatiefnota Maak van een onschuldig kind geen slachtoffer 207 2012 European journal of Criminilogy Sanne Hissel The well-being of children of incarcerated mothers: aan exploratory study for the Netherlands 208 2011 Arch.Gen.Psychiatry 69; 911-9 Nadine Melhem c.s. Grief in children and adolescents bereaved by sudden parental death AJN 23 Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 202
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 209
opgave , zo blijkt uit een Zweedse studie in Scheiding 25% van alle kinderen krijgt in hun jeugd te maken met veranderingen in 210 de gezinssituatie,in de meeste gevallen doordat ouders uit elkaar gaan .Volgens het CBS eindigt 33% van de huwelijken in een scheiding. In 2011 vonden in ons land 33.240 echtscheidingen plaats, in totaal waren daar 33.327 kids bij betrokken, daarvan was 50% <10 jr. In 22% van de gevallen was 1 kind betrokken in 36% 2 of meer. 211 70.000 (=1,6%) thuiswonende kinderen krijgen per jaar te horen dat hun ouders gaan scheiden daarvan zijn 57.000 kinderen minderjarig. 30% van de kinderen krijgt hier op de één of andere manier last van (depressie, angsten, agressie, sociale problemen, 212 roken/drinken/ blowen, dalende schoolprestaties of crimineel gedrag) . 75% van de kinderen blijft bij de moeder wonen. Bijna de helft van die kinderen krijgt te maken met een stiefouder. Naar schatting zijn er 250.000 stiefgezinnen met 500.000 kinderen. In 20% kiezen betrokkenen voor het co-ouderschap, dit aantal is stijgende. Eén op de zes echtscheidingen verloopt problematisch: 20% van de kinderen (ruim 500.000) heeft vanwege echtscheiding geen contact meer met vader (10.000 kids per jaar) 60.000 kinderen zien na de scheiding hun moeder niet meer De financiële situatie gaat bij 59% van de mensen na het verbreken van de relatie achteruit. 70% van de vrouwen en 60% van de 213 mannen heeft na de scheiding moeite om rond te komen . Alleenstaande moeders ervaren na een scheiding meer opvoedstress dan moeders met een nieuwe partner. Die opvoedstress hangt sterk samen met het welbevinden van hun kinderen. De onderzoeker keek naar de kwaliteit van gezinsrelaties, de opvoedstress in het gezin en het welzijn van kids van 8-12 jr. na een scheiding. De relatie van moeder en kind met de uitwonende vader 214 zijn van cruciaal belang voor het kind . Een warme relatie tussen vader en kind geeft kinderen meer zelfvertrouwen en sociale competenties. Dat kids in scheidingsgezinnen meer risico lopen op het ontwikkelen van problemen lijkt niet door de echtscheiding veroorzaakt te worden, maar door moeizame gezinsrelaties daarna. Ouders die gaan scheiden staan voor de belangrijke opgave een relatie die gebaseerd was op wederzijdse gevoelens om te vormen naar een relatie gebaseerd op gedeelde zorg voor het kind. chronische ziekte / lichamelijk beperkte ouder (CZO) In 2011 hebben ongeveer 450.000 kinderen en jongeren te maken met een 215 langdurig ziek gezinslid, 12% van de 5-23 jarigen . Zij leven samen met een ouder, broer of zus met langdurige psychische en/of lichamelijke gezondheidsproblemen. Bij 300.000 jongeren is er in het gezin sprake van psychische gezondheidsproblemen (evt. in comb. met lichamelijke gezondheidsproblemen). Bijna 225.000 jeugdigen hebben te maken met gezinsleden met lichamelijke klachten, evt.met psychische beperkingen. Drie regionale jeugdmonitors wijzen op een aandeel van 20-25% van de jongeren dat opgroeit met een langdurig ziek familielid. Zij hebben behoefte aan ondersteuning in de vorm van lotgenoten contact en specifieke voorlichting over de ziekte en hoe ze daarmee kunnen omgaan. Kinderen en jongeren met een CZO hebben meer angsten, somberheid en lichamelijke klachten dan andere kinderen. Onderzoek laat zien dat jongeren tussen 10-20 jr met een CZO een kwets216 bare groep vormen. Door hun mantelzorgtaken hebben ze te weinig tijd voor ontspanning en schooltaken . Hierdoor ervaren ze stress, die tot ontwikkelingsproblemen kan leiden. Daarnaast hebben zij ongunstige uitkomsten op het gebied van omvang en beleving van mantelzorg, frequentie van moeilijke momenten, subjectief beleefde stress en schoolcijfers. Vooral het aanpassingsvermogen van het kind en gezinsfactoren zoals de gehechtheidsrelatie lijken ontwikkelingsproblemen bij de doelgroep te voorspellen. In dit opzicht zouden kinderen met een CZO steun moeten krijgen uit hun omgeving. Interventies zouden zich het beste kunnen richten op het vergroten van coping vaardigheden en de zelfwaarde. De resultaten van dit grootschalige onderzoek geven aan dat het belangrijk is gezonde familiebanden te stimuleren om het stressniveau bij deze kinderen te verlagen. De laatste jaren is het aantal kinderen met ouders met een CZ zoals multiple sclerose, reuma of spierziekte in NL gestegen. Na de diagnose van een chronisch somatische aandoening bij de ouder zou de zorg zich moeten richten op het hele gezin. 9000 gezinnen worden jaarlijks geconfronteerd met de diagnose kanker bij één van de ouders. Bij 28% van de kinderen uit deze 217 gezinnen leidt dat tot PTSS, ook leidt het tot emotionele en gedragsproblemen . kinderen in opvangcentra: Ca.8.800 jongeren tot 23 jr. verbleven in 2010 in opvangcentra omdat ze dakloos waren of met huiselijk geweld te maken hadden. 50% van de kinderen die met hun ouders in de daklozen- of vrouwenopvang verblijven hebben psychosociale problemen. Ook heeft 11% van deze kinderen te maken met mishandeling en is de relatie met de andere ouder vaak slecht Bijna 30% van de kinderen in de opvang hebben last van PTSS of angsten. De onderzoekers verzamelden gegevens over187 218 kinderen bij medewerkers van de opvangcentra, ouders en kinderen zelf .. De opvangcentra hebben weinig individuele begeleiding voor kinderen. De onderzoekers pleiten daarom voor individuele zorg en een plan voor veilige terugkeer voor elk kind. Ook moeten er betere opvangplekken komen en meer privacy en speelmogelijkheden voor de kinderen. moskee-internaten 3000 kinderen verblijven in zgn. moskee-internaten in R’dam, Arnhem, Utrecht en Breda. Er is ophef ontstaan over het gebrek aan toezicht op de veiligheid en omstandigheden waarin zij worden opgevangen. Er gelden vaak strenge regels, er zijn bij sommige internaten vermoedens van 'lijfstraffen' en kinderen moeten soms om drie uur 's nachts opstaan voor een preek. Opvoeding Tijd Ouders besteden tegenwoordig bijna 2x zoveel tijd aan hun kinderen als in1980. Moeders besteden gemiddeld bijna 14 u/ 219 week aan zorg en opvoeding en vaders ruim 6 uur . De meeste ouders zijn tevreden over de opvoeding. Desalniettemin vindt meer dan de helft het ouderschap moeilijker dan tevoren gedacht. Eén op de zeven ouders heeft vaak het gevoel de opvoeding niet aan te kunnen. 33% van de ouders heeft moeite de regels die zij hanteren vol te houden. Alleenstaande ouders en ouders met een laag inkomen ervaren vaker problemen met opvoeden. De opvoeding van kinderen wordt door ouders liefst zoveel mogelijk 209
2012 Tove Grenklo Archives of Pediatrics and Adolescent Medicine 2011 SCP Freek Bucx Gezinsrapport 2011 2010 Spruijt en Kormos 'Handboek scheiden en de kinderen 212 2007 RU Utrecht Ed Spruijt Scheidingskinderen 213 2009 Nibud de financiële gevolgen van scheiden 214 2011 UvA Esther Hakvoort 215 2012 TSG Alice de Boer e.a Kinderen en jongeren in met een langdurig ziek gezinslid in Nederland 216 2012 UvA Sieh The impact of chronical medical condition on children 217 2006 UMCG Huizinga; ’The impact of parental cancer on children’ 218 2009 UMC St. Radboud Onderzoekscentrum Maatschappelijke Zorg; Judith Wolf 219 2011 SCP Freek Bucx Gezinsrapport AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 210 211
24
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 zelf uitgevoerd, daarbij kunnen het sociale netwerk en de buurt waar gezinnen wonen voor ouders een belangrijke bron van steun zijn. 50% van de ouders praat tenminste een paar keer per maand met personen uit hun sociale netwerk over de opvoeding of krijgt hierover advies. M.n. grootouders en vrienden zijn belangrijke hulpbronnen. Bijna alle ouders (88%) vinden het ouderschap vermoeiend en ervaren het als stressvol Ze hebben regelmatig het gevoel het niet goed te doen. 33% denkt zelfs ronduit tekort te 220 schieten. De angst voor mislukking maakt ouders faalangstig en overbezorgd. . Ouders dichten zichzelf grote invloed toe op het zelfvertrouwen van hun kinderen (94%), hun psychische (87%) en lichamelijke (84%) gezondheid, schoolcarrière (69%) en maatschappelijk succes (60%). Deze verantwoordelijkheid weegt zwaar, want de overtuiging dat een kind maakbaar is, betekent ook dat je het faliekant fout kunt doen. Je kunt je daarom echt niet met een zesje van het ouderschap afmaken, aldus 80% van de ouders. Ouders beschermen hun kind goed, zeggen ze, soms zelfs té goed. Maar ándere ouders maken zich pas echt schuldig aan overbescherming. Die zijn de vaak slaaf van hun eigen kind. 40% van hen vinden zelfs dat veel ouders hun kroost opvoeden tot onzelfstandige watjes. Een kind schreeuwend terechtwijzen of zwaar bekritiseren bij ongewenst gedrag kan ertoe leiden. dat het uiteindelijk meer gaat 221 liegen, spijbelen of stelen . Vooral kinderen die introvert, onwelwillend of niet-ordelijk zijn en kinderen met veel fantasie vertonen meer agressief en regel overschrijdend gedrag wanneer hun ouders hen op een heftige manier aanspreken. 222 Er is een verband aangetoond tussen moeders die depressief zijn in de peutertijd van kinderen en gedragsproblemen bij hun kinderen als zij 5 jr. oud zijn. Slechts een dagdeel formele kinderopvang op 2-jarige leeftijd wijzigt het effect van depressieve moeders op de uiteindelijke gedragsproblemen significant in positieve zin. Formele kinderopvang voor peuters van depressieve moeders kan het uiteindelijk gedrag van hun kinderen verbeteren. e Vaders Per jaar worden 200.000 mannen vader, van wie 92.000 voor de 1 keer. In NL zijn er 60.000 vaders die hun kind alleen opvoeden. De gegevens over de invloed van vaders op de ontwikkeling van kinderen zijn eenduidig: of het nu om inwonende of uitwonende vaders gaat, in alle gevallen is vaderbetrokkenheid van groot belang. Afwezigheid van vaders in het gezin verhoogt de kans op problemen op school en op problematisch en crimineel gedrag. Vaderbetrokkenheid heeft een positieve werking op de cognitieve, emotionele, sociale en fysieke ontwikkeling van kinderen. Verder blijkt de pedagogische betekenis van vaders uit hun stimulatie van autonomie en van het ontdekken van het leven buiten het gezin. zorgen 36% van de ouders met thuiswonende kinderen zegt zich in het afgelopen jaar wel eens zorgen te hebben gemaakt 223 over de opvoeding of ontwikkeling van hun kinderen . Van de alleenstaande ouders maakt 52% zich zorgen, tegenover 33% van de 2-oudergezinnen, 60% van deze ouders heeft daarvoor hulp of advies gezocht binnen de familie, de vriendenkring of buiten het gezin. Meer gespecificeerd gaat het dan om: 27% zorgen over opvoeding algemeen 22% emotionele problemen 20% schoolprestaties/motivatie 16% gedragsproblemen 16% slecht luisteren 15% achterstand in ontwikkeling 11% gevolgen van ziekte 11% contacten met vrienden 7% alcohol en drugs 85% van de gezinnen hebben geen last van opvoedingsproblemen volgens JGZ-professionals. In 10% van de gezinnen is er spra224 ke van lichte problemen, bij 4% zijn de problemen matig en bij 1% wordt de problematiek zwaar genoemd . werk en gezin Vanaf ‘09 is het ouderschapsverlof voor beide ouders verlengd van 13->26 wkn. Daarnaast is het streven van de overheid om in overleg met werkgevers de mogelijkheden voor telewerken, flexibele werktijden en schooltijdbanen te vergroten. Als één van beide ouders buiten standaard arbeidstijden werkt, komt er tijd voor kinderen vrij. Maar dat gaat wel ten koste van gezamenlijke tijd voor de ouders, waardoor er een verhoogde kans op het uiteenvallen van de relatie is. In ca.1 op de 4 gezinnen in NL werkt iemand 's avonds, 's nachts of in het weekeinde. Dat heeft vaak te maken met de aard van de baan, maar soms kiezen 225 mensen ervoor vanwege de zorg voor kinderen . Kinderopvang In 2011 maakten 851.000 kinderen gebruik van kinderopvang. Het grootste deel hiervan betrof de dagopvang 226 (367.000 kinderen) en 315.000 kinderen gingen naar de buitenschoolse opvang . 75.000 kinderen tot 4 jr. en 56.000 kinderen van 4-12 jr. maakten in ‘10 gebruik van gastouder opvang. 227 Verblijven in een crèche veroorzaakt meetbare stress bij baby’s blijkt uit onderzoek. De cortisolniveaus op de crèche waren significant hoger dan thuis. Het verschil werd groter naarmate de tijd vorderde. En baby’s met een moeilijk temperament lopen het risico een lagere kwaliteit van zorg te krijgen simpelweg door overbelasting van de leidsters. Kinderen die door gastouders worden opgevangen, zijn meer ontspannen en hebben meer plezier en zelfvertrouwen dan kinderen 228 in een kinderdagverblijf .Dat komt doordat gastouders meer individuele aandacht kunnen geven aan kinderen. Een andere oorzaak is dat kinderen altijd te maken hebben met dezelfde gastouder, terwijl ze op het kinderdagverblijf diverse pedagogisch medewerkers zien. Tot slot is er bij een gastouder is minder lawaai. Jeugdzorg Van 2005 tot 2010 is het aantal jongeren dat gespecialiseerde jeugdzorg nodig heeft verdubbeld; van 43.593 jongeren 229 230 van 0-17 jaar in 2005 naar 84.542 in 2010 .2.974 kinderen stonden in 2011 op de wachtlijst voor jeugdzorg . De kenmerken van het kind, zoals leeftijd, geslacht en etnische achtergrond hebben minder invloed op het gebruik van jeugdzorg dan de kenmerken van de ouders en het gezin. Dan gaat het bijvoorbeeld om de vraag of het gezin leeft van een uitkering, of het een één-ouder-gezin is en of de ouders in aanraking zijn geweest met de politie. Er komt een nieuw stelsel voor de zorg voor jeugd. Dit moet een eind maken aan de bureaucratie en aan de sterk versnipperde hulpverlening in de jeugdzorg. Vanaf 2015 wordt de ondersteuning en zorg voor jeugd onder gebracht bij de gemeenten. Uiterlijk eind 2016 moeten alle taken en verantwoordelijkheden zijn overgeheveld. Gemeenten kunnen dan maatwerk bieden afgestemd op 220
2010 Anne Elzinga J/M onderzoek 2009 UMC Utrecht A. de Haan How and why children change in aggression and delinquency from childhood to adolescence 2011 Pediatrics L.Gyles e.a. Maternal depressive symptoms and childcare during toddlerhood relate to chil behaviour at age 5 years 223 2008 CBS; Landelijke jeugdmonitor 224 2005 Zeijl e.a.; Kinderen in Nederland 225 2011 VU Amsterdam Kadri Täht 226 2012 Factsheet Kinderopvang 227 2010 RU Nijmegen Esther Albers The challenges of childcare for very young infants 228 2010 RU Leiden Marleen Groeneveld 'Quality in home-based childcare: impact and improvement' 229 2012 Verwey-Jonker Insituut Kinderen in Tel 230 2012 Defence for Children AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 221 222
25
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 de lokale en individuele situatie. Ook krijgen zij wettelijk de opdracht om een herkenbare en laagdrempelige plek te organiseren. In de meeste gemeenten is die plek nu al aanwezig in de vorm van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Uithuisplaatsing/ Onder Toezicht Stelling(OTS) Eind september 2012 stonden 31 duizend kinderen onder toezicht, 1½ x zo veel als in 2001. OTS is de meest voorkomende maatregel van kinderbescherming. Hierbij raken de ouders het gezag niet kwijt, maar wordt dit wel beperkt. Ruim de helft van de kinderen blijft thuis wonen. In dat geval houdt de gezinsvoogd een oogje in het zeil. Een 231 kind kan ook in een pleeggezin of instelling worden geplaatst. In 2011 kregen 10,6 duizend kinderen een OTS. Dat zijn er ruim 2x zo veel als in 2001. Het aantal OTS-en is vooral tussen 2001 en 2007 gestegen. Deze toename is mede te verklaren door de toegenomen aandacht voor kindermishandeling. Naar schatting worden per jaar ongeveer honderd ongeboren baby's onder toezicht gesteld. De duur van een OTS is gemiddeld 3½ jr. Voogdij In 2011 werden 1,5 duizend kinderen onder voogdij geplaatst, een verdubbeling ten opzichte van 2001. Eind september 2012 stonden 8,0 duizend kinderen onder voogdij, ruim 1½x zo veel als in 2001. Wanneer ouders de verzorging en opvoeding van een kind niet aankunnen of het kind ernstig verwaarlozen of misbruiken, kan het kind onder voogdij worden gesteld. 24-uurs opvang 44.000 kinderen verblijven in NL in 24-uurs opvang (jeugdzorg, pleeggezin, kliniek) ver van hun ouders. Een plek in de jeugdzorg kost gemiddeld € 10.000. 1362 jongeren wonen in 2011 in 389 gezinshuizen, 93% is van Nederlandse komaf. Het risico op seksueel misbruik is bij hen 3x zo groot als bij andere kinderen. pleeggezinnen 20.498 kinderen werden in 2011 opgevangen door 14.504 pleeggezinnen waarvan 35% voor langere tijd. Op 1 jan. 2011 verbleven 15.790 kinderen in Nederland bij pleegouders. In vergelijking met 2010 hebben 887 kinderen meer gebruik gemaakt van pleegzorg. Eind vorig jaar wachtten nog altijd 278 kinderen op plaatsing in een pleeggezin. De afgelopen 10 jaar is het 232 aantal kinderen dat gebruik maakt van de pleegzorg verdubbeld. Psychiatrie
Van alle Nederlanders die nooit eerder in hun leven een psychische stoornis hebben gehad ontwikkelt per jaar ongeveer 3% een psychische stoornis. Dat betekent dat jaarlijks zo’n 191.000 Nederlanders voor het eerst te maken krijgen met de last van een psychische stoornis. Vrouwen, jongere volwassenen, mensen met een lagere opleiding of inkomen, en mensen die vervelende gebeurtenissen meemaken of een lichamelijke ziekte ontwikkelen, lopen hierbij de grootste risico’s. Deze uiteenlopende risicofactoren laten zien dat de oorzaken van psychische stoornissen in een veelheid van factoren liggen. 233 In NL heeft min.5% van alle jeugdigen (ca. 225.000) een psychische stoornis die leidt tot ernstige beperkingen in hun functioneren en risico’s voor hun ontwikkeling. Slechts 3% (160.000) komt jaarlijks in aanraking met de jeugd-ggz. Aanzienlijk meer ♂ dan ♀ 234 e 235 zijn in behandeling (65%: 35%) . Vanaf het 12 jaar maken ♀ een inhaalslag. Migrantenkinderen hebben waarschijnlijk meer psychische problemen dan autochtone leeftijdgenoten. Ze maken echter minder gebruik van de jeugd-ggz dan verwacht gezien de omvang van de bevolkingsgroepen en hun problemen. Zo worden over ♂ van Marokkaanse afkomst meer gedragsproblemen gemeld dan over hun autochtone leeftijdgenoten. Kinderen met een Turkse achtergrond hebben vaker last van emotionele problemen Bij Antilliaanse kinderen komen beide soorten problemen vaker voor. Kinderen van Surinaamse afkomst lijken ong. net zo vaak psychische problemen te hebben als hun autochtone leeftijdgenoten, en hebben ook hetzelfde zorggebruik. Doordat jongeren van allochtone afkomst minder gebruik maken van de GGZ belanden zij meer in de criminaliteit. In 2009 werden 140.600 kinderen behandeld in een jeugd-ggz-instelling. 16.900 kinderen zijn behandeld in de volwassenen-ggz. wachtlijsten 28.800 jeugdigen stonden in jan.’09 op de wachtlijst voor de jeugd-GGZ, dat is een toename van 7% ten opzichte van 236 2008 (26.900) .30.000 jeugdigen moesten in ‘08 gemiddeld 5 mnd. wachtten op behandeling in de GGZ. Dit is langer dan verantwoord en afgesproken is (Treeknorm (= wachttijd tussen intake en behandeling) mag hooguit 15 wkn. bedragen). Een goede relatie met hun ouders kan voorkomen dat jongeren met psychische en gedragsproblemen na hun behandeling weer te 237 maken krijgen met deze problemen .Jongeren met een goede band met hun ouders zijn gewend om hun ouders te vertellen waar ze zich zorgen om maken en kunnen op die manier hun stress en spanning delen. Behandeling van jongeren met psychische en gedragsproblemen moet ook gericht zijn op de relatie met ouders. Het effect van de behandeling zal dan van langere duur zijn. 238 AD(H)D 3-5% van de kinderen onder de 16 jaar in NL heeft AD(H)D (60-100.000) .In 2011 gebruikten 1 op de 22 jeugdigen van 239 11-21 jaar (83.000) methylfenidaat. Zeker 50% van de kinderen met ADHD heeft leerproblemen. ADHD in de kindertijd of vroege adolescentie blijkt bij 2,9% van de bevolking voor te komen. Van hen bleek 72% in de volwassenheid nog steeds ADHD te hebben. 240 Uit onderzoek is gebleken dat Turkse, Marokkaanse en Surinaamse ouders in NL gedragsstoornissen en ADHD in het bijzonder minder snel bij hun kinderen signaleren. Longitudinaal onderzoek toont aan dat vroeggeboorte, laag geboortegewicht , rokende ouders, alleenstaande ouders, jonge moeder en antisociale vaders onafhankelijke factoren zijn die de kans op ADHD verhogen. Niet alle ADHD-patiënten zijn gelijk; het syndroom ADHD valt misschien wel op te delen in drieën. Dat suggereert neuropsycholoog de Zeeuw in zijn promotieonderzoek. Via tests spoorde hij afwijkingen in de drie soorten gedrag op. In het onderzoek laat hij zien dat meerdere neurobiologische wegen naar ADHD kunnen leiden, hetgeen het denken over ADHD kan veranderen. Motorische problemen komen voor bij 30-50% van alle kinderen met ADHD, bij meisjes wat meer als bij jongens met ADHD. Dit 241 komt omdat motorische problemen met name gerelateerd lijken te zijn aan ADD . Ze worden vaak gemist als er niet specifiek naar wordt gevraagd. Het vragen naar de motoriek dient dan ook een vast onderdeel van de ADHD-diagnostiek te zijn met z.n. ver231
2013 CBS 2012 Factsheet Pleegzorg 2011 2013 Trimbos Incidentie van psychische stoornissen Nemesis-2 234 2008 Jaarverslag GGZ Nederland 235 2012 Gezondheidsraad Psychische gezondheid en zorggebruik van migrantenjeugd 236 2009 GGZ Nederland; Slimmer organiseren, Sneller hulp voor jeugd 237 2011 VU Agnes Willemen Journal of Research on Adolescence 238 2007 Trimbos GGZ Richtlijn ADHD bij kinderen en jeugdigen 239 2010 Trimbos: de Graaf Nemesis; Psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking 240 2006 RU Utracht Zwirs Externalizing disorders among children of different ethnic origin in the Netherlands 241 2011 UMC Radboud Nijmegen Ellen Fliers/ Buitelaar NTVG 17 dec. Motorische problemen bij kinderen met ADHD AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 232 233
26
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 wijzing naar de kinderfysiotherapeut voor onderzoek. Als dit afwijkend is bij een kind met ADHD, zal bij complexe problematiek verwezen moeten worden naar een revalidatiearts. De combinatie van ADHD en DCD heeft een slechtere psychosociale prognose dan ADHD alleen. Taalproblemen Onderzoekheeft aangetoond dat er vaak bij kinderen met ADHD ook sprake is van taalproblemen, waardoor ze in de dagelijkse communicatie net zo slecht scoren als kinderen met Ernstige Spraak- en taalmoeilijkheden (ESM). Kinderen met ADHD hebben in de dagelijkse omgang moeite om een samenhangend verhaal te vertellen en introduceren nieuwe personages vaak alleen met een persoonlijk voornaamwoord, waarbij ze denken dat de luisteraar begrijpt wie ze bedoelen. Dit impliceert dat, niet alleen thuis of in de klas, maar ook in het onderzoek en in de behandeling van ADHD-kinderen, taal meer aandacht moet krij242 gen dan nu vaak het geval is . Bij kinderen met ADHD loopt de hersenrijping 2-3 jr. achter, ook zijn de hersenen gemiddeld wat kleiner m.n. de frontale gebieden, in de n.caudatus en het cerebellum. Ze scoren meestal lager op uitvoerende functies zoals onthouden, plannen en organiseren. Kinderen met ADHD hebben er baat bij als hun ouders een oudertraining volgen. De kinderen worden minder ongehoorzaam, ver243 tonen minder opstandig gedrag, en hebben minder driftbuien en angst- en stemmingsklachten . Koreaanse biomedici hebben een genetische variant ontdekt die een rol lijkt te spelen bij het ontstaan van ADHD. 8 op de 10 aangedane kinderen zouden deze variant in hun DNA bij zich dragen, tegen minder dan 1 op de 10 gezonde leeftijdgenoten. De wetenschappers bekeken bijna 400 kinderen, van wie 50% ADHD had. Hun verdenking ging uit naar één gen: GIT1. Dit gen is betrokken bij de overdracht van signalen tussen zenuwcellen. De onderzoekers stuitten op 8 versies van het gen. 1 van die versies ver244 dubbelde de kans op ADHD .De ontdekking past wel mooi in het beeld dat wetenschappers tegenwoordig over ADHD hebben. Er lijken tientallen veel vóórkomende genetische varianten te bestaan die elk de kans op ADHD licht verhogen. Hoe meer van die varianten een kind bij zich draagt, des te groter het risico. In theorie kunnen er ook mutaties bestaan die vrijwel altijd tot ADHD leiden, 245 maar die zijn waarschijnlijk uiterst zeldzaam. Uit onderzoek blijkt dat kinderen met ADHD tijdens het uitvoeren van een taak hun gedrag in mindere mate aanpassen als zij feedback krijgen dan andere kinderen. Tevens blijkt dat kinderen met ADHD/ autistische stoornis minder emotioneel op negatieve feedback reageren dan kinderen zonder ontwikkelingsstoornis. 246 Onderzoek heeft verband aangetoond tussen een lage Apgarscore (A.S.) en een verhoogd risico op ADHD . Een lage A.S en ADHD kunnen dezelfde oorzaken hebben, of een lage A.S. is op zijn minst één van de oorzakelijke factoren voor ADHD. Een gezamenlijk onderzoek van meerdere onderzoeksinstituten toont aan dat het eliminatiedieet: een zogeheten RED-dieet bij 66% van de ADHD-kinderen leidt tot een aanzienlijke gedragsverbetering. Hun gedrag verbetert sterk, zo blijkt. Het is een op individuele leest geschoeid hypoallergeen dieet. Alle voedingsmiddelen waarop kinderen zouden kunnen reageren worden gedurende 247 5 weken weggelaten . 248 Wetenschappers hebben ontdekt dat mensen met ADHD een ontwricht belonings- en motivatiecentrum in het brein hebben . Dit wordt veroorzaakt door een tekort aan twee eiwitten(de dopaminereceptor, waar de hersenstof dopamine aan bindt om het signaal “beloning” of “motivatie” aan het brein door te geven en de dopaminetransporter, die rondzwemmend dopamine opvangt en recyclet voor gebruik). Deze hersengebieden belonen ons en zorgen ervoor dat we gemotiveerd en geconcentreerd blijven. Dit verklaart mogelijk waarom deze patiënten vaker aan drugs verslaafd zijn en overgewicht hebben. Onbewust proberen ze met het eten van een lekker gebakje of een snuif cocaïne te compenseren voor het ontwrichte systeem. Kinderen met ADHD lijden aan een verstoord tijdsbesef: dat wat voor anderen een korte tijdspanne is duurt voor hen een eeuwigheid. Bij ADHD is sprake van een tekort aan dopamine, hetgeen de perceptie van tijd beïnvloedt. Ritalin - dat dopaminespiegels 249 verhoogt - herstelt het normale tijdsbesef weer . ADHD en autisme spectrum stoornissen (ASD) worden in psychiatrische handboeken strikt van elkaar gescheiden. Pas de laatste 250 jaren wordt duidelijk dat er overlap tussen beide aandoeningen is . Onderzoek toont aan dat kinderen met ADHD en hun broertjes en zusjes meer ASD-symptomen hebben dan gezonde controle kinderen. Niet alleen hebben zij problemen in sociale interactie maar ook communicatieproblemen en stereotype en rigide gedrag kwamen vaak voor. Wanneer ADHD’ers medicatie gebruiken komen ze minder vaak in aanraking met de politie251. In het nationale patiëntregister identificeerden onderzoekers 25.656 volwassenen met de diagnose ‘ADHD’. Met behulp van unieke persoonsnummers zochten ze in de landelijke criminaliteitsregisters of deze patiënten ooit veroordeeld waren of als verdachte in een strafzaak werden genoemd. Door die gegevens te koppelen aan het landelijke geneesmiddelenadministratiesysteem achterhaalden de epidemiologen dat 53,6 % van de ♂ ooit anti-ADHD-medicatie had gebruikt en dat 36,6% ooit veroordeeld was. In een 10x zo grote controlegroep van nietADHD’ers lagen deze percentages op 0,2% en 8,9%. Onder ♀ had 15,4% van de ADHD’ers een strafblad, tegen 2,2% van de ♀ in de controlegroep 252 Naarmate mensen met ADHD ouder worden veranderen hun symptomen . Uit onderzoek blijkt dat de ontwikkeling en het verdere verloop van deze klachten worden beïnvloed door zowel genen als omgeving, maar dat genen en omgeving verschillende effecten hebben. In het artikel schrijven de onderzoekers dat de invloed van genen op aandachtsproblemen vrij stabiel is vanaf de kindertijd tot aan ten minste 60-jarige leeftijd, en dat veranderingen in aandachtsproblemen toe te schrijven zijn aan veranderingen in omgevingsinvloeden. De resultaten ondersteunen verder het idee dat omgevingsinvloeden zo vroeg mogelijk moeten worden geoptimaliseerd om zo langdurige aandachtsproblemen te voorkomen of te beperken. ODD/CD 2-16% van de kinderen heeft een oppositionele stoornis. ♂ 2x vaker dan ♀ die verhouding wordt in de adolescentie gelijk Of een kind ODD/CD ontwikkelt is voor 50% erfelijk bepaald, meerdere genen spelen een rol o.a. chromosoom 2 en 19, omge242
2012 UvA Esther Parigger Language and executive functioning in children with ADHD 2009 RU Groningen Barbara vd, Hoofdakker ‘Behavioral parent training for children with ADHD ’ 2011 Nature Medecine, Kimc.s 245 2009 RU Groningen Yvonne Groen 246 2011 Journal of Paediatrics 247 2011 UMC Radboud Pelsser/ Buitelaar Lancet 248 2009 Volkov e.a. Journal of the American Medical Association "Evaluating Dopamine Reward Pathway in ADHD 249 2009 New Scientist 202; 250 2011 UMCG Judith Nijmeijer ASD symptoms in children with ADHD, familial en genetic underpinnings 251 2012 NEJM Paul Lichtenstein Medication for ADHD and criminality 252 2012 VU Kan Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 243 244
27
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 vingsfactoren spelen verder een belangrijke rol. Onderzoek wijst uit dat vooral ♀ met antisociale gedragsproblemen een groot risico lopen op om zich ook op volwassen leeftijd nog schuldig te maken aan fysiek geweld en bedreiging. Tijdige herkenning van kinderen met gedragsproblemen zou gewelddadig gedrag op latere leeftijd kunnen beperken. Verder blijkt dat er een belangrijk verschil is tussen kinderen met reactief antisociaal ge253 drag en proactief antisociaal gedrag . Reactief antisociale ♂ of ♀ zijn vaak als reactie antisociaal, en niet uit eigen beweging. Deze kinderen hebben minder kans op agressief gedrag in de volwassenheid maar zullen eerder angstig of depressief zijn. Proactief antisociale kinderen zijn niet als reactie, maar uit eigen beweging antisociaal. Deze ♂ of ♀ liegen bijvoorbeeld, vertonen vandalistisch gedrag en stelen. Zij lopen grote kans om als volwassene te ontsporen 254 ASS 1 op de 100 kinderen in NL heeft een autismespectrumstoornis (ASS) . In NL wordt steeds vaker autisme bij kinderen vastgesteld Volwassenen kijken beter naar kinderen en daarnaast is enerzijds de definitie verbreed, waardoor Asperger en PDD-NOS ook worden meegerekend, anderzijds is het zo dat de handicap veel vaker dan vroeger tot problemen leidt. Het toegenomen beroep dat de maatschappij doet op sociale en communicatieve vaardigheden, flexibiliteit en zelfredzaamheid heeft daarmee te maken. En tenslotte hebben ouders en scholen een diagnose nodig als paspoort tot voorzieningen. Uit een Amerikaanse studie blijkt dat omgevingsfactoren een grotere rol spelen bij het ontstaan van autisme dan tot nu toe werd 255 aangenomen . Het blijkt dat slechts in 37% van de gevallen autisme kan worden toegeschreven aan genetische aanleg. Bij 55% wordt het waarschijnlijk veroorzaakt door omgevingsfactoren. Omgevingsfactoren zijn bijvoorbeeld de leefomgeving van mensen, de omstandigheden waaronder ze zijn geboren en eventuele infecties waaraan ze zijn blootgesteld. Onderzoek toont aan dat pre256 nataal gebruik van foliumzuur leidt tot minder kinderen met autisme . Volgens kinderpsychiater van Daalen is de diagnose autis257 me bij 2-jarige kinderen betrouwbaar te stellen . Autisme wordt nu vaak pas op de lagere school vastgesteld. Volgens de onderzoeker moeten kinderpsychiaters bij jongere kinderen die weinig spreken, niet goed spelen en gedragsproblemen hebben, niet zomaar besluiten het nog een tijd aan te zien. Het voordeel van een diagnose op jonge leeftijd is dat de behandeling vroeg kan beginnen, waardoor achterstanden in bijvoorbeeld taal en speelvaardigheid beperkt kunnen worden. Kinderen met een oudere broer of zus met autisme hebben een grotere kans op deze stoornis. Uit onderzoek van de Universiteit e van Californië blijkt dat de kans op een 2 kind met autisme gemiddeld 18 % is; voorheen werd de kans op 3-10% geschat. Ouders van jongeren en volwassen kinderen met autisme scheiden vaker dan ouders van jongeren zonder beperking. Ouders van kinderen <8 jr. met ASS hebben een even grote kans te scheiden. Na die leeftijd daalt het aantal scheidingen voor ouders met kinderen zonder ASS. Maar jongeren met autisme hebben nog steeds veel ouderlijke zorg nodig, waardoor er druk op de ouders 258 en hun huwelijk blijft bestaan . Bij 12% van de kinderen met ASS werden in Australië geboorteafwijkingen geconstateerd; 2x zo vaak als bij kinderen zonder deze 259 260 stoornis . Jonge kinderen met ASS verwerken visuele informatie langzamer dan gewone kinderen . Bovendien ‘zien ‘de hersenen vooral details in plaats van een compleet beeld. Van autisten werd tot nu toe aangenomen dat ze minder vaak gelaatsuitdruk261 kingen van hun gesprekspartners zien en hen ook minder in de ogen kijken. Nieuw onderzoek toont aan dat autisten wel degelijk gezicht en lichaam van hun gesprekspartner bekijken maar dat bepaalde hersendelen niet gestimuleerd worden om emotionele lichaamstaal te signaleren. 262 Kinderen met ASS en gedragsproblemen reageren beter op een combinatie van medicijnen en training van hun ouders, dan op medicijnen alleen. Kinderen met autisme hebben vaak problemen met communiceren. Als ze daarnaast een verstandelijke beperking hebben, zijn ze bijzonder kwetsbaar. Onderzoek toont aan dat deze kinderen meer problemen hebben bij het begrijpen van taal dan bij het produceren ervan. Behalve met woordbegrip heeft een deel van de kinderen met autisme en een verstandelijke beperking moeite met de symbolische aspecten van taal en communicatie. Op scholen en kinderdagverblijven worden er voor kinderen met autisme vaak pictogrammen gebruikt om de communicatie te verduidelijken. Men realiseert zich echter meestal niet dat een pictogram evenals een woord een symbolisch karakter heeft’. Sommige laagfunctionerende kinderen met autisme zullen dus ook de verwijzende functie van een pictogram nog niet kunnen begrijpen. Voor hen zijn andere strategieën nodig om een activiteit aan te kondigen, een vol263 gorde van activiteiten aan te geven of een taak te uit te leggen . 264 Hoe meer autistische (ASS) trekken iemand vertoont, hoe groter de kans dat hij/zij internet op een dwangmatige manier gebruikt Personen die hoog scoorden op een lijst met stellingen mbt. ASS-eigenschappen, bleken vaker internet op een dwangmatige manier te gebruiken dan personen die weinig tot geen ASS-eigenschappen vertoonden. Ze zaten niet zozeer meer uren op internet, maar de aard van het internetgebruik was bij de personen met meer ASS-trekken wel vaker problematisch. Voorbeelden van compulsief internetgebruik zijn: blijven internetten terwijl het je bedoeling was ermee te stoppen, internetgebruik dat resulteert in conflicten met anderen en onrust wanneer het onmogelijk is het net op te gaan. PTSS 30% van de jeugdigen maakt traumatische ervaringen mee. Van hen blijkt 15% psychische klachten (PTSS) te ervaren. Kin265 deren met traumatische ervaringen hebben een grotere gevoeligheid voor stress als ze volwassen zijn, dan kinderen zonder trauma's. Deze stressgevoeligheid vormt een risico voor het ontstaan van een psychose. Kinderen die kort na een schokkende gebeurtenis veel last hebben van stressklachten, zoals nachtmerries, angst of depressieve symptomen, lopen een verhoogd risico op posttraumatische stressklachten op lange termijn. Maar ook stressklachten van de ou 253
2010 Erasmus Universiteit: proefschrift Joni Reef; Adult Consequences of Child Psychopathology 2009 Gezondheidsraad: ‘Autismespectrumstoornissen, een leven lang anders’ 255 2011 University of Stanford Archives of General Psychiatry 256 2013 JAMA Pal Suren Association between maternal use of folic acid supplements and the risk of autism spectrum disorders 257 2009 RU Utrecht Emma van Daalen promotie 258 2010 University of Wisconsin-Madison; 259 2009 American Journal of Epidemiology (169; 1296-303); Soemer Dawson en Carol Bower 260 2009 Universiteit Maastricht; Petra Vlamings Seeing Emotion; studies on the processing of facial expressions in normal development and ASS 261 2010 U.v.Tilburg; Nouchine Hadjikhani Emotion perception in autism 262 2012 Journal of the American Acedemy of Child and Adolescence Psychiatry Lawrence Scahill 263 2012 UMCL Jarymke Maljaars Communication problems in children with autism and intellectual disability: Depicting the phenotype 264 2012 VU Finkenauer Journal of Autism and Developmental Disorders 265 2009 U.v.Maastricht Mariëlle Lardinois 'Why stress causes psychosis and psychosis causes stress' AJN 28 Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 254
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 ders blijken belangrijke voorspellers te zijn voor latere symptomen bij de kinderen. Daarom is het belangrijk om naast de zorg voor 266 het kind expliciet aandacht te schenken aan het welzijn van ouders na een schokkende gebeurtenis Uit onderzoek blijkt dat PTSS en verslaving vaak hand in hand gaan, maar niet of pas laat wordt ontdekt omdat verslaafden vaak lang hun traumatische ervaringen verzwijgen. De meest voorkomende oorzaak voor PTSS is bij vrouwen een verkrachting en bij mannen het zien van een ongeval of overlijden van een andere persoon. Dat verslaving en PTSS zo vaak samengaan, komt omdat mensen soms drugs gebruiken als een vorm van ‘zelfmedicatie’. PTSS wordt onder andere gekenmerkt door angst en onrust en verslaafde mensen proberen dit te dempen met drugs en alcohol. piekeren Onderzoek heeft uitgewezen dat onophoudelijk piekeren ten onrechte wordt gezien als een angstsymptoom; het is vol267 gens de onderzoekers geen symptoom van een angststoornis maar een persoonlijkheidstrek . De resultaten van het onderzoek kunnen gevolgen hebben voor de behandeling van gegeneraliseerde angststoornissen. De huidige therapieën zijn kortdurende angstbehandelingen, terwijl de patiënten wellicht meer baat hebben bij langer durende persoonlijkheidsbehandelingen. angst- en of stemmingsproblemen 4-8% van de ouders van kinderen van 0-12 jr. zegt dat hun kind internaliserende problemen 268 heeft waar zowel angst- als stemmingsproblemen onder worden verstaan i. Bij ♂ van 5-6 jr. zien ouders het meest vaak interna269 liserende problemen. Ruim 8% van de jongeren van 11 t/m16 jr. geeft zelf aan dat hij last heeft van angst- en of stemmingsproblemen. De kans dat adolescenten met depressieve klachten geen angstsymptomen vertonen, en vv. is klein. Onderzoeker keek bij 497 e 270 adolescenten naar de ontwikkeling van angst en depressie tussen het 13 -16e levensjaar . Zij constateert dat angst en depressie zich vaak tegelijkertijd ontwikkelen. Voor onderzoek naar het ontstaan en behandeling van depressie en angst betekent dit dat het afzonderlijk bestuderen van depressie of angst mogelijk geen meerwaarde heeft. Behandelingen kunnen zich beter op zowel depressie als angst richten.Pas wanneer mensen lijden aan ernstige angst en depressie, wordt dit in de psychiatrie als een ziekte beschouwd. Er wordt dan ook wel gesproken van ‘klinische angst en depressie’. Maar ook wanneer de klachten milder zijn, oftewel subklinisch, kunnen ze de kwaliteit van leven verminderen en invloed hebben op het functioneren op het werk en het sociale leven. Verder blijkt dat wie aan subklinische depressie en angst lijdt een groter risico loopt om binnen 2 jr een klinische depressie of angststoornis te ontwikkelen. Ook functioneren deze mensen in de nabije toekomst minder goed dan mensen zonder subklinische depressie of angstklachten. Om klinische angst en depressie tegen te gaan, helpt het om al bij subklinische depressie en angst in te grijpen, stelt Karsten. Toch betekent dit niet dat iedereen met subklinische klachten een behandeling nodig heeft. Veel klachten nemen in de loop van de tijd vanzelf af. Wel zijn subklinische depressie en angst alarmsignalen die er op wijzen dat de omstandig271 heden en behoeften van de persoon in kwestie onder de loep moeten worden genomen . angststoornis 10-15 % van de schoolgaande kinderen heeft last van faalangst. 5-10% van alle jeugdigen van 13-17 jr. (ca.114.000 272 273 jongeren) heeft een angststoornis ; ♀ 2x zo vaak als ♂. Bij de oudere groep (18-24 jr) is dat 13% . Uit recente publicaties blijkt dat angststoornissen onder jongeren toenemen en dat zij in ernstige mate deze jongeren beperken in hun functioneren. Het geeft o.a. een verhoogde kans op alcoholafhankelijkheid. Cognitieve gedragstherapie en dan met name positiever leren denken en leren om beter met problemen om te gaan, draagt bij aan 274 de vermindering van symptomen bij kinderen met een angststoornis . Sociale angst (SA) is een hardnekkige stoornis. Mensen die er last van hebben als scholier blijven er doorgaans last van houden. Dat heeft o.a. te maken met de manier waarop informatie verwerkt wordt’. Onderzoekers onderzochten verschillende interventies om te voorkomen dat SA na of tijdens de adolescentie verergeren tot een sociale stoornis. Middels een screening op 25 scholen 275 selecteerden ze 240 scholieren die last hadden van faalangst of SA . Zij kregen een online CBM training ( een methode waarbij je de vertekeningen in de informatieverwerking direct kan veranderen dmv. computertaken wat Cognitieve Bias Modificatie wordt genoemd) een cognitieve gedragstraining (CGT) in een groep op school of geen training. Wat opviel is dat scholieren na 2 jaar gemiddeld veel minder angstig waren geworden. Ook de scholieren die geen training hadden gevolgd. Voor scholieren is dat een geruststellende gedachte. Ze groeien voor een groot deel vanzelf over hun angsten heen. Vooral bij de scholieren met faalangst zijn de trainingen effectief. Op lange termijn zorgde de CBM training voor een afname van de faalangst en negatieve automatische associaties, en de groepstraining voor een afname van de faalangst. Sociale situaties zijn meestal een beetje ambigu. Je weet niet altijd wat de mensen willen of bedoelen. Bij die interpretatie gaat het bij sociaal wat angstiger mensen vaak mis. Als iemand ze aankijkt, denken ze eerder dat dit negatief wordt bedoeld, dan dat iemand misschien wel geïnteresseerd is. Angstige mensen bekijken de wereld door een donkere bril. Ze richten hun aandacht vooral op bedreigende informatie in de omgeving. Zo kijken ze bijvoorbeeld veel eerder naar boze gezichten dan naar gewone gezichten. Aandachtcontrole en temperamentfactoren blijken verder een belangrijke rol te spelen’. Zo hebben scholieren met faalangst doorgaans moeite de controle over het onderwerp van hun aane dacht te bewaren. Als voorbeeld noemt onderzoeker de 1 vraag bij een proefwerk .’Iemand met faalangst die ontdekt dat hij het antwoord op de vraag niet weet, is geneigd om heel erg met zijn aandacht bij die vraag te blijven hangen ipv. verder te gaan met vragen die hij wel begrijpt’ . De temperamentsfactor ‘behavioral-inhibition heeft vooral te maken met de manier waarop iemand omgaat met niet leuke dingen die op je afkomen. ‘Mensen die hier hoog op scoren hebben sterk de neiging dit soort situaties te vermijden of zich terug te trekken. Ze zullen signalen sneller interpreteren als beangstigend’. Opvallend is dat beide kenmerken elkaar ook versterken. ‘Iemand die hoog scoort op behavioral inhibition en laag op aandachtscontrole vertoont meer angstklachten. Kinderen met een cognitieve beperking hebben een grotere kans om emotionele problemen te ontwikkelen en ervaren meer angst dan hun leeftijdgenoten zonder cognitieve beperking. Uit onderzoek blijkt dat 22% van de kinderen met een cognitieve beperking (7-20 jr) in NL voldeden aan de criteria van een angststoornis. Angststoornis is de meest voorkomende vorm van psychopatholo2011 UMC Clinical Psychology Review, Eva Alisic 2010 J.of Clin. psychiatry; William W.Hale III e.a.Is the Generalized Anxiety Disorder Symptom of Worry Just Another Form of Neuroticism? 2005 Zeijl e.a. Peiling Jeugd en Gezondheid (0-12 jarigen) 269 2002 HBSC-Nederland; 'Psychische gezondheid, risicogedrag en welbevinden van Nederlandse scholieren 270 2012 VU A’dam Willemijn Hoek 271 2012 UMCG Karsten On the treshold of disorder. Definition and course of subthreshold depression and subthreshold anxiety 272 1997 Verhulst e.a. NTVG; Prevalentie van psychiatrische stoornissen bij Nederlandse adolescenten 273 2003 Vollebergh Psychische stoornissen in Nederland 274 2012 UvA Sanne Hogendoorn Looking for mediators. Cognition, perceived control and coping in the treatment of anxiety-disordered children 275 2012 UMCG De Hullu en Sportel Cognitive bias modification in the prevention of adolescent social anxiety' AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 266 267 268
29
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 276
gie bij mensen met een cognitieve beperking . 277 Selectief mutisme komt bij 1-7 op de 1000 kinderen voor; het komt iets vaker bij ♀ (60%) dan bij ♂ en openbaart zich meestal e rond het 5 jaar. De oorzaak is vaak SA en een geremd temperament, wat tot uiting komt in verlegen, geremd en zeer terughoudend gedrag in sociale situaties. Dwangstoornis lijkt weinig voor te komen, het kan echter ook zijn dat de stoornis niet voldoende herkend wordt. Uit epidemiologi278 sche studies blijkt een prevalentie van 0,06% -2% bij kinderen tot 18 jr. Bij jongere kinderen komt de dwangstoornis minder vaak voor. Dwangklachten ontstaan vaak tijdens het begin van de puberteit, maar ook jongere kinderen (6 -8 jr) kunnen al klachten hebben. Comorbiditeit komt veel voor; 50-60% van de kinderen met een dwangstoornis heeft ook een angststoornis, 10-26% een depressieve stoornis en 25% ADHD. Ook tics komen vaak samen met een dwangstoornis voor. Het hebben van tics tijdens de kinderleeftijd en in de vroege puberteit is een voorspellende factor voor een dwangstoornis op latere leeftijd. Dit geldt ook voor ADHD. Een dwangstoornis tijdens de adolescentie voorspelt weer ADHD op volwassen leeftijd.10-15% van alle jeugdigen heeft last van tics en 0,6 % heeft het syndroom van Gilles de la Tourette. Psychotherapie vermindert dwangsymptomen bij kinderen en adoles279 centen met een obsessieve compulsieve stoornis Stress Tijdens de puberteit neemt het aantal depressieve klachten toe, vooral bij ♀. Eén van de belangrijkste risicofactoren voor het ontwikkelen van depressies is sociale stress, al wordt niet iedereen depressief van stress.♀ kunnen minder goed tegen stress dan ♂: na stressvolle gebeurtenissen hebben ♀ vaker last van depressieve gevoelens. Ook reageren ♀ van wie de ouders ooit de280 pressieve klachten hebben gehad anders op stress dan ♂ . 281 Depressie(D) 0,6-1,7 % van de kinderen heeft last van een dysthyme stoornis en 1,6-8% van de adolescenten.1% van alle kinderen <5 jr heeft een D en 2% van alle kinderen in de leeftijd (6-12 jr). Bij kinderen met een verstandelijke of lichamelijke handicap 32 is dit 10%. 5% van jeugdigen van 13 t/m 17jr. heeft een D . 5-8% heeft jaarlijks een D, dat is 50.000 jongeren per jr. In de oudere 33 leeftijdscategorie van 18 t/m 24 jr. is dat 8%. De verhouding ♂ : ♀ is 1:1 voor kinderen en 1:2 voor adolescenten en volwassenen 40-90% van de depressieve jongeren heeft een comorbide stoornis: kinderen m.n. ADHD/ODD/CD en jongeren m.n. angststoornissen, middelenmisbruik, eetstoornissen en suïcidaliteit. Jongeren die genetisch kwetsbaar zijn voor D (als ze de veelvoorkomende variant van het gen 5-HTT hebben) moeten extra voorzichtig zijn met cannabis. Blowen verhoogt namelijk hun kans om depressief te worden en leidt tot een toename van depressieve 282 symptomen .15-20% van jongeren (12-24 jr) heeft last van depressieve klachten. Tieners met een lichte D hebben later in hun leven een grotere kans op psychische problemen. Van de onderzochte tieners had 8% een lichte D. Daarbij voelden ze zich min.2 283 wkn. neerslachtig. Zij kregen op latere leeftijd vaker te maken met angsten, zware D en eetstoornissen. De kans op een zware D is 4x zo hoog. De kans op straatvrees,dwangneuroses en angsten is 2,5x zo hoog, op anorexia of boulemie is 3x zo hoog. Mensen met ernstig overgewicht maar ook mensen met ondergewicht zijn depressiever dan mensen met een normaal gewicht 284 Mensen met obesitas hebben 55% meer kans om depressief te worden in vergelijking met mensen met een gezond gewicht. Wie depressief is – en een gezond gewicht heeft – heeft 58% meer kans om na verloop van tijd obesitas te ontwikkelen. Een consortium onderzoekers onder leiding van het LUMC berekende dit op basis van een meta-analyse van 15 langlopende onderzoeken naar de relatie tussen obesitas (BMI >30) en depressie. manisch-depressieve stoornis In NL lijdt naar schatting 2% van de algemene bevolking aan een manisch-depressieve stoornis. Gem. wordt pas 12 jaar na het ontstaan van de eerste klachten de juiste diagnose gesteld. In veel gevallen is de depressie wel herkend, maar bleef onopgemerkt dat er ook periodes zijn geweest in het leven van de patiënt die werden gekenmerkt door euforie of juist een prikkelbare stemming. Mindfulness kan bij mensen met terugkerende D een terugval voorkòmen. Uit onderzoek van het UMC Radboud blijkt dat mindfulness ook tijdens een bestaande D de symptomen reduceert. 16% van de bevolking kampt tenminste 1x in het leven met een depressieve periode. De kans op terugkeer neemt na elke D toe. Bij terugkerende D wordt gebruikelijk medicatie met antidepressiva voorgeschreven, maar deze behandeling heeft bijwerkingen en is niet ideaal. 285 Het horen van stemmen zonder dat er iemand in de buurt is komt voor bij ca.10% van alle kinderen . De meeste kinderen hebben er nauwelijks last van en meestal gaat het vanzelf weer over. Door een aantal factoren w.o. het meemaken van nare gebeurtenissen, kunnen de stemmen aanhouden en waanideeën ontstaan. Dat is een risicofactor voor het ontwikkelen van psychische problematiek op latere leeftijd. Ca.15% van de kinderen die stemmen hoorden had er veel last van: ze hadden vooral psychosomatische klachten zoals buikpijn of hoofdpijn. De onderzoeker interviewde dezelfde onderzoeksgroep nogmaals na 5 jr.; bijna 25% van de kinderen hoorde nog steeds stemmen. Verder werd gevonden dat beter ontwikkelde vaardigheden om emoties of bedoelingen van anderen correct te interpreteren bij kinderen die stemmen horen beschermend werkt tegen de vorming van waanideeën. Automutilatie Zelfbeschadigend gedrag (ZG) werd in NL gerapporteerd door ca. 24% van de scholieren. Jongeren die gepest wer286 den, die weinig binding met hun familie hadden en die relatief veel depressieve gevoelens ervoeren, vertoonden vaker ZG . Het aantal jongeren tussen de 20-24 jr dat zichzelf ernstig verwondt is sinds 2006 met 60% gestegen. In 2006 ging het nog om 1150 287 gevallen, in 2010 was dit aantal opgelopen tot 1800 . Van alle leeftijdsgroepen onder de 25 jr belanden 3600 jongeren per jaar op de SEH doordat ze zich hebben verwondt of een zelfmoordpoging hebben gedaan. Veruit de meeste slachtoffers, 2 op de 3, hebben zichzelf vergiftigd door een overdosis medicijnen in te nemen. Het doel van ZG is het veroorzaken van pijn als een uiting van zelfhaat en /of zelfveroordeling; meestal zijn ze getraumatiseerd. Het is vaak een symptoom van een psychische stoornis, zoals 276
2003 Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry Dekker en van Koot 2009 Viana 278 2001 Heyman 279 2011 UvA Huijser Neuroimaging studies in pediatric obesessive compulsive disorder 280 2010 UMCG Esther Bouma The sensitive sex.Depressive symptoms in adolescence and the role of gender, genes etc. 281 2009 Trimbosinstituut Richtlijn addendum depressie bij jeugd 282 2011 RU Nijmegen Roy Otten Addiction Biology 283 2009 Colombia University Jeffrey Johnson e.a. Minor depression during adolescence and mental health outcomes during adulthood 284 2010 LUMC Archives of General Psychiatry 285 2011 UMCG Bartels Auditory hallucinations in childhood 286 2012 Psychiatry Research Giletta e.a. 287 2012 Consument en Veiligheid AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 277
30
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 borderline. Het wordt wel gezien als het omzetten van geestelijke pijn naar lichamelijke pijn. Het is vaak moeilijk te stoppen omdat bij pijniging het verslavende endorfine vrijkomt. 288 Adolescenten die een ouder hebben verloren aan kanker vertonen dubbel zo vaak ZG zoals snijden, krassen of branden, als tieners van wie beide ouders nog leven. Omgaan met het verlies van een ouder in de tienerjaren is een zware opgave. Depressie en emotionele gevoelloosheid kunnen jongeren prikkelen tot het zichzelf opzettelijk pijn doen, aldus de auteurs. Zij vinden dat zorg zich meer mag richten op de achtergebleven jongeren om ZG te voorkomen of rouw te verlichten, zowel tijdens de ziekte van hun ouders als daarna. 289 Borderline stoornis(BS) Onderzoek toont aan dat een borderline persoonlijkheidsstoornis ook bij jongeren al goed vast is te stellen. Mensen met BS hebben te maken met heftige stemmingswisselingen, zijn impulsief en denken zwart-wit. Zelfbeschadiging en zelfmoordpogingen komen bij mensen met BS vaak voor. Lange tijd dachten hulpverleners en onderzoekers dat de persoonlijkheid van jongeren nog zo instabiel was dat de diagnose BS bij hen niet met zekerheid gesteld kon worden. Inmiddels is duidelijk geworden dat de persoonlijkheid van jongeren al behoorlijk stabiel is en dit soort kenmerken wel degelijk goed te meten is. Onderzoek naar ouderfactoren die te maken kunnen hebben met BS geeft aan dat borderlinejongeren vaker zeiden overbeschermd te zijn opgevoed en met minder emotionele warmte dan jongeren zonder psychische klachten. Ook gaven hun moeders aan dat zij meer last hadden van psychische klachten en ouderlijke stress. Een BS ontstaat in een complex samenspel van erfelijkheid en omgevingsfactoren, dwz. de opvoeding en wat kinderen meemaken. 50% van de mensen met BS hoort stemmen. Ze horen ze ca.18 jr en hebben er veel last van. e psychose 3.000 jongeren in NL krijgen jaarlijks een 1 psychose. Milde psychotische ervaringen, zoals waanachtige ideeën of lichte gevoelens van paranoia, komen regelmatig voor bij adolescenten. Van de bijna 7700 ondervraagde jongeren tussen 12-16 jr. in NL rapporteert ongeveer 40% dat ze vaak zo’n ervaring hebben. Tevens merkte de onderzoekster verschillen op tussen adolescente ♂ en ♀ wat betreft soort ervaringen. Zo werd bij ♂ grootheidswaan vaker gerapporteerd dan bij ♀. Hallucinaties, waanbeelden, paranoia en paranormale overtuigingen kwamen meer voor bij ♀. Voor de meeste jongeren zijn milde psychotische ervaringen van voorbijgaande aard. Als jongeren zoiets mee maken, hoeven ze volgens de onderzoeker dus niet in paniek te raken. Maar houden de klachten aan of krijg je er nog andere klachten bij dan is het verstandig om wel aan de bel te trekken . De onderzoekster 290 ontdekte namelijk dat onder bepaalde omstandigheden, zoals bij cannabisgebruik, het opkroppen van problemen, erfelijke kwetsbaarheid of een traumatische gebeurtenis, psychotische ervaringen kunnen voortduren. Aanhoudende ervaringen vergroten bij jongeren het risico op een psychose of depressie op latere leeftijd . Recent onderzoek naar de hamvraag of marihuanagebruik psychose veroorzaakt of dat tieners met psychotische symptomen eerder geneigd zijn de drug te gebruiken heeft aangetoond dat het roken van wiet was gekoppeld aan het ontwikkelen van psychotische symptomen na 3 jaar terwijl tegelijkertijd ontdekt werd dat 291 het hebben van een psychose leidde tot marihuanagebruik na 3 jaar , maw. een bidirectionele relatie. 292 Als een puber/ jongvolwassene , die tot de risicogroep behoort, zich afzondert of zijn vrienden verwaarloosd kan dat een voorbode zijn van een psychose. 293 schizofrenie Wie tijdens zijn jeugd een trauma meemaakt, heeft op latere leeftijd een sterk verhoogd risico op psychose en schizofrenie. De onderzoekers stellen dat schizofrenie geen genetische hersenziekte is, maar ontstaat door een samenspel tussen erfelijkheid en omgevingsfactoren. Trauma en traumatische ervaringen hebben een groot effect, maar ook andere, reeds bekende risicofactoren in de omgeving, zoals behoren tot een etnische minderheid, opgroeien in een stedelijke omgeving en cannabisgebruik verhogen het risico op psychose en schizofrenie. Schizofreniepatiënten die een half jaar lang 1-2 uur per week fitnessen zijn beter af dan patiënten die dat niet doen. Psychotische 294 en depressieve klachten verminderden, net als de zorgbehoefte. De fitnesstherapie verbeterde ook de fitheid van de patiënten . Persoonlijkheidstoornissen(PS) blijken bij jongeren net zo vaak voor te komen als bij volwassenen. Door hulpverleners in de kinderen jeugd GGz worden PS nauwelijks vastgesteld. Het algemeen heersende idee is dat PS pas na het 18e jaar gediagnosticeerd mogen worden. Veel jongeren met een PS hebben daarnaast ook andere diagnoses, zoals angst- of stemmingsstoornissen. Jongeren met de diagnose van een PS ervaren, net als volwassenen met een PS, een hoge ziektelast. Zij ervaren een lage kwaliteit 295 van leven . hechtingsstoornissen 62% van de kinderen zijn veilig gehecht met hun ouders.15% is vermijdend gehecht en 9% afwerend.15% 296 heeft een hechtingstoornis, oftewel is gedesorganiseerd gehecht . In een vermijdende gehechtheidsrelatie proberen kinderen de behoefte aan contact en koestering en aandacht van de gehechtheidsfiguur te minimaliseren. Als dat niet wordt gecorrigeerd door alternatieve gehechtheidsrelaties of latere ervaringen krijgen die kinderen minder stimulering om hun emotieregulatie te ontwikkelen en om makkelijker in staat te zijn tot innigheid, koestering en delen van gevoelens met mensen om zich heen. Ze zijn niet emotioneel kreupel maar wel beperkter. Eetstoornissen(ES)1 op de 14 ♀ en 1 op de 140 ♂ heeft een ES.0,4% van de jonge vrouwen (15-19 jr) krijgen per jaar last van anorexia nervosa (AN) en 1,5% van hen krijgt boulemie (BN). 1-3% heeft last van een eetbui stoornis (Binge-Eating Disorder BED). Per jaar lijden 30.000 ♀ van 15-19 jr. aan een ES. De gem. ziekteduur is 7 jr. ES komen 3-8x zo vaak bij ♀ voor dan bij ♂. De e e e leeftijd van het ontstaan van de aandoening ligt over het algemeen tussen het 10 - 20 jr: na het 20 jr. vinden nauwelijks nieuwe gevallen van AN en BN plaats. Moeders en TV hebben een belangrijke invloed op het lichaamsbeeld en het eetgedrag van kinderen toont onderzoek aan. Kin297 deren van moeders die veel bezig zijn met hun gewicht, zijn geneigd dat lijngedrag over te nemen . Dat geldt zowel voor ♂ als voor ♀ en sterker voor oudere (9-10 jr) dan voor jongere (7-8 jr).Tv-programma's zijn een andere belangrijke beïnvloeder als het 288
2012 Tove Grenklo e.a. Archives of Pediatrics and Adolescent Medicine 2012 UMCG Schuppert Symptoms of borderline personality disorder in adolescents. Assessment, treatment and parental factors 2011 UMC Hanneke Wigman 291 2012 LUMC Addiction Merel Griffith-Lendering Cannabis Use and Vulnerability for Psychosis in Early Adolescence 292 2011 AMC A’dam Eva Velthuis 293 2012 Schizofrenia Bulletin Varese, Smeets e.a. Childhood adversities increase the risk of psychosis 294 2012 UMC Thomas Scheewe The Outcome of Psychosis and Fitness Therapy' 295 2012 Dineke Feenstra Personality disorders in adolescents: prevalence, burden, assessment, and treatment. 296 1999 van IJzendoorn, Schuengel en Bakermans 297 2011 RU Nijmegen Doeschka Anschutz AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 289 290
31
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 gaat om uiterlijk en gewicht, en dan m.n. programma's die expliciet slanke volwassenen of tekenfilmfiguren tonen. Opmerkelijk veel 298 jon-ge kinderen met een normaal gewicht hebben een verstoord lichaamsbeeld. Uit onderzoek bleek dat 2,9% van de ♂ en 6,9% van de ♀ in groep 6 van het BaO (9-10 jr) zichzelf onterecht te zwaar vindt. Op het VO liggen deze percentages nog hoger. e Daar vindt 8,6% van de ♂ en 27,5% van de ♀ in de 2 klas (13-14 jr) zichzelf onnodig te dik. En van deze kinderen is meer dan de helft aan de lijn. Om af te vallen gebruiken de kinderen verschillende manieren, zoals minder eten en meer bewegen, maar ook het volgen van een dieet of soms zelfs het gebruik van laxeermiddelen. 299 Onderzoek laat zien dat meer dan de helft van de mensen met een ES ook last heeft van andere psychische aandoeningen . De meerderheid van de mensen die lijden aan een ES komt echter niet in zorg. Bij mensen met AN is dat ca.55%, bij BN vermoedelijk nog hoger. Het duurt gemiddeld 3,6 jr, voordat iemand de ziekte bij zichzelf onderkent. 300 Tweelingstudies wijzen erop dat erfelijke factoren een rol spelen bij ES. Recent onderzoek toont aan dat het gen voor tryptofaan hydroxylase 2 (TPH2) gekoppeld is aan de kans op de ontwikkeling van ES. Bepaalde varianten van dit gen blijken de kans hierop te verhogen.TPH2 speelt een belangrijke rol binnen het serotoninesysteem. Serotonine is van invloed op de regulatie van gewicht, eetgedrag, maar ook op psychische kenmerken zoals perfectionisme, impulsiviteit en obsessief gedrag”. School/leerproblemen Passend onderwijs is onderwijs aan kinderen die extra ondersteuning nodig hebben, kinderen met een beperking en/of chronische ziekte. In het nieuwe systeem melden ouders hun kind schriftelijk aan bij de school van hun voorkeur. Daarbij geven zij aan dat hun kind extra ondersteuning nodig heeft. De school moet binnen 8 wkn beslissen of een leerling wordt toegelaten. Als een school het kind niet kan toelaten, moet de school (of het bestuur) een passende onderwijsplek op een andere school zoeken. Dat kan een gewone school zijn of een school voor SO. Door deze maatregelen wordt de keuzevrijheid van ouders en kinderen ingeperkt . 301 basisonderwijs (BO) 1.534 duizend leerlingen bezochten in schooljaar ‘11/’12 het BO bijna 1% minder als 1 jaar eerder. Van hen behoren 187.000 tot een achterstandscategorie (12%). In NL zijn volgens het CBS ruim 7.500 basisscholen met meer dan 100.000 medewerkers; 80% van de leerkrachten is ♀. De gemiddelde grootte van een school is 220 leerlingen. De overheidsuitgaven aan het BO is ruim € 8 miljard (28% van het totaal).De meeste ouders zijn tevreden over de basisschool en de leerkracht van hun kind. 302 Verbeterpunten die worden aangegeven zijn gezondheidsbeleid, hygiëne en meer aandacht voor pesten . speciaal onderwijs (SO) In 2011/’12 gingen 70.000 jongeren onder de 25 jaar naar een speciale school (ca.2% van alle schoolgaande kinderen) 1,5x zoveel als in 2000/’01. Sinds de invoering van de leerlinggebonden financiering (het ‘rugzakje’) in 2003/’04 is het aantal leerlingen op speciale scholen voor basisonderwijs niet meer gestegen. In het schooljaar ’11/’12 zaten er bijna 42.000 leerlingen op het SBO. Dat is 19% minder dan in 2000/’01. In het voortgezet onderwijs op speciale scholen nam het aantal leerlingen echter fors toe, van ruim 20.000 tot bijna 36.000. Vooral het aantal zeer moeilijk opvoedbare kinderen groeide sterk. Daarnaast nam het aantal psychisch langdurig zieken in het voortgezet onderwijs op deze scholen duidelijk toe. voortgezet onderwijs (VO) 949.000 leerlingen bezochten in schooljaar ‘11/’12 het VO waarvan 126.000 op extra zorg (LWWO en 303 PRO) waren aangewezen; lagere aantallen als vorig jaar ,. volwassenonderwijs in het schooljaar ‘ 10-‘11 waren ruim 16.000 jongeren tot 23 jr ingeschreven op een vavo-opleiding. 60% van de deelnemers is ingeschreven voor de havo, 25% voor het vwo en 15% voor de theoretische leerweg van het vmbo. middelbaar beroepsonderwijs (MBO) Het MBO telde in 2010/2011 538.568 leerlingen, ruim 8.000 meer als het jaar ervoor. hoger onderwijs telde in ‘11/’12 506.000 studenten; in het HBO stonden 320.000 ingeschreven en in het WO ruim 186.000. Internationale scholen 12.500 leerlingen volgen onderwijs op deze scholen; vaak leerlingen met een buitenlandse nationaliteit van wie ten minste één van de ouders in NL werkt. Voor leerlingen met uitsluitend de Nederlandse nationaliteit zijn in het primair en VO strikte toelatingseisen voor het internationaal onderwijs in NL. Het zijn vooral kinderen van diplomaten en buitenlandse werknemers (expats) die internationaal onderwijs volgen. Er bevinden zich meer dan honderd verschillende nationaliteiten op de internationale scholen in NL. Ca.10% van de leerlingen in het internationaal onderwijs heeft uitsluitend de Nederlandse nationaliteit. Schoolverlaters (VSV) De intensieve aanpak van VSV werpt zijn vruchten af. In10 jaar tijd is het aantal leerlingen zonder startkwalificatie bijna gehalveerd van 71.000 in ‘02 naar 38.600 in het schooljaar ‘10-‘11. Dat is ca.3,2% van alle jongeren van 15-22 jr en dat zijn er 1000 minder dan het jaar daarvoor. In het VO (vmbo, havo, vwo) is het VSV teruggelopen van 1,8 naar 1,2%. Deze cijfers geven een enigszins vertekend beeld omdat VMBO-leerlingen tot voor kort ook zonder VMBO-diploma konden verder gaan op 304 het MBO. Het onderzoek 'Gestruikeld voor de start' (Herweijer ‘08) heeft laten zien dat veel van deze drempelloze doorstromers e in het 1 jaar op het MBO alsnog uitvallen. Daarom is de laatste jaren veel aandacht besteed aan uitval op het MBO. Die is daardoor weliswaar teruggedrongen, maar bedraagt nog altijd 7,2%. Op het Vavo zijn de percentages nog hoger nl.14,4%. De daling van de uitvalcijfers in de laatste jaren wordt enigermate geflatteerd, doordat tegelijkertijd het aantal leerlingen – op dit moment ca. 6.500 –toeneemt dat het PRO en het VSO verlaat. Leerlingen in deze vormen van onderwijs tellen niet mee in de VSV-statistieken, maar vormen wel een wezenlijk onderdeel van het maatschappelijke vraagstuk. 50% van de MBO-instellingen blijkt nog onvoldoende te melden en heeft dus de verzuimadministratie niet op orde. Uit onderzoek blijkt dat frequent alcoholgebruik en cannabisgebruik risicofactoren zijn voor spijbelen, schoolmotivatie, schoolpres305 taties en schooluitval . Scholen hebben behoefte aan ondersteuning om hier mee om te gaan. Startkwalificatie (SK) Uit de cijfers die het CBS in 2010 presenteerde, blijkt dat het aantal jongeren dat geen SK heeft en ook geen onderwijs volgt, het afgelopen decennium flink is gedaald. Van de 2 miljoen jongeren van 15 -25 jr. in 2009 zat 9% (185.000) niet meer op school en was ook niet in het bezit van een SK. Dat is aanzienlijk minder dan in ’01. Toen lag dat aandeel nog op 15%. 298
2011 VUMC Clotilde Bun/ Hirasing Negative body image en weight loss in Dutch school children 2009 Journal of Psychiatric Research 2009; 43: 1125-1132Preti A,e.a. The epidemiology of eating disorders in six European countries 300 2011 LUMC Rita Slof-op ’t Land Genetic determinants of eating disorders 301 2012 CBS Jaarrapportage Jeugd in Nederland 302 2009 Centrum voor Online onderzoek Oudertevredenheid primair onderwijs Landelijke rapportage nationaal scholenonderzoek 303 2009 CBS 2009 Jaarboek Onderwijs in cijfers 304 2008 Herwijer ‘Gestruikeld voor de start’ 305 2009 RU Utrecht/ Trimbos Tom ter Bogt e.a. Middelengebruik en voortijdig schoolverlaten AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 299
32
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 Daarnaast blijkt uit de cijfers dat de werkeloosheid onder niet schoolgaande jongeren zonder SK gemiddeld bijna 2x zo hoog is als van jongeren die wel voldoende gediplomeerd zijn. Zo was 8% van de niet-schoolgaande jongeren zonder SK in het gunstige jaar 2008 werkloos, tegen 4% van hen die wel voldoende gediplomeerd zijn. In het minder gunstige jaar 2009 lagen deze aandelen op respectievelijk 12% en 7%. Jaarlijks komt ongeveer 3% van de jongeren van 15-27 jr die geen opleiding meer volgen in aanraking met de politie. Onder de jongeren zonder SK is het aandeel dat verdacht wordt van een misdrijf met 5,3% ongeveer 3x zo groot als onder jongeren die langer op school hebben gezeten en wel beschikken over een SK(1,5%). ZAT’s zijn multidisciplinaire teams, waarin instellingen die zorg en ondersteuning bieden aan jeugdigen en hun ouders aansluiten bij de leerlingenzorg die door de scholen wordt geboden. In 2010 had 74% van het BO een ZAT in de vorm van een bovenschools ZAT binnen een WSNS samenwerkingsverband; 96% van de schoollocaties van het VO beschikt over een ZAT; voor het MBO lag het percentage op 98%. De AJN staat op het standpunt dat de jeugdarts KNMG een vaste partner vanuit de Jeugdgezondheidszorg in elk ZAT behoort te zijn in voorschool (0-4 jaar), primair (4-12 jaar), voortgezet ( 12-19 jaar), middelbaar beroeps én speciaal onderwijs’ Geweld Geweldsincidenten in het BO,VO en het MBO moeten vanaf schooljaar ‘11-‘12 in één landelijk registratiesysteem worden opgenomen. Dat heeft het kabinet eind juni 2010 besloten. Het registreren van incidenten moet inzicht bieden in de factoren die een veilig schoolklimaat in gevaar kunnen brengen. Afgelopen schooljaar heeft al een aantal proefprojecten met het registratiesysteem gedraaid. De Inspectie van het Onderwijs zal toezicht houden op het juiste gebruik van het registratiesysteem. 306 Speciale aandacht gedragsproblemen Uit onderzoek blijkt dat het aantal kinderen met een ernstige gedragsstoornis niet stijgt, er is zelfs een lichte daling te zien. Het blijkt dat vooral de gedragsproblematiek bij een groeiend aantal leerlingen steeds complexer en diverser wordt. Wel is het zo dat de diagnoses ADHD en PDD-NOS toenemen. Internationaal zijn de bevindingen niet anders. De toename van het aantal kinderen met ernstige gedragsproblematiek lijkt dus meer te maken te hebben met een betere bekend-heid en verhoogde ontvankelijkheid van zogenaamde diagnostische kennis onder praktijkprofessionals en ouders. Ook het rugzak-beleid maakt het aantrekkelijk om een diagnose of een DSM-classificatie te hebben; als een kind via psychodiagnostisch onder-zoek vastgestelde gedragsproblematiek heeft, dan is daar extra geld en facilitering voor beschikbaar vanuit de LGF-wetgeving. Hierdoor is het dus lonend om kinderen met gedragsproblemen op te sporen en te laten onderzoeken. Rugzakje 8,8% van de leerlingen van het BO en 17% van de leerlingen in het VO heeft een rugzak. De helft van de scholen stemt de lessen onvoldoende af op het niveau van de leerlingen. En als er al extra aandacht is gegeven kunnen scholen niet aangeven wat het effect daarvan is geweest. 22.500 leerlingen met een rugzakje gingen in het schooljaar ‘09/ ‘10 naar een reguliere basisschool(ca.3 per school) - 10.000 daarvan hebben een ernstige ontwikkelingsstoornis - 6.300 een lichamelijke of verstandelijke beperking en 307 - 4.800 een auditieve of communicatieve beperking. 14.100 leerlingen gingen met een rugzakje naar een reguliere VO school.(ca.12 per school) Uit onderzoek van de onderwijsinspectie blijkt dat zorgleerlingen niet altijd beter af zijn op een reguliere school. 15% heeft een lichte verstandelijke handicap, IQ tussen de 50 en de 85 DCD of dyspraxie 5-10 % van de schoolkinderen heeft hier last van en bij 66% blijft het voortbestaan ook in de adolescentie.3050% van de kinderen met ADHD heeft last van DCD. Het probleem is dat er geen spontane overdracht plaats vindt van het geleerde naar een andere situatie of bij een andere taak. 70% heeft ook problemen met lezen en spelling en 35% heeft problemen met rekenen. Ook informatieverwerkings- en planningsproblemen komen vaak voor. Ze hebben secundair vaak last van een laag zelfbeeld, beperkte fitheid en obesitas. dyscalculie 1-6 % van de leerlingen heeft last van rekenproblemen, 2% heeft last van dyscalculie. dyslexie 25% van de kinderen komt op de basisschool met een taalachterstand. 10 % van de leerlingen van het BaO heeft lees308 en spellingsproblemen en 3,6% heeft dyslexie , verhouding ♂ : ♀ is 3:2; ♂ hebben het in een ernstiger mate; dit zijn 40.000 kinderen in het BO met dyslexie en 7.000 nieuwe dyslectische kinderen per jaar. Volgens onderzoekers is het zo dat dyslexie niet wordt veroorzaakt door een afwijking in de koppeling tussen taal en spraak maar door een tekort in de integratie van letter naar 309 spraak. Dyslectische kids lezen 3-4x zo langzaam als normale kids en ze maken 2x zo veel fouten met lezen en spellen. Kinderen met dyslexie in de familie hebben een 10x zo grote kans om dyslectisch te worden dan kinderen zonder dyslexie in de 310 familie. Kinderen met een familiair risico op dyslexie en bij wie het later werd vastgesteld, scoorden als kleuter zwak op taal en voorschoolse vaardigheden. Onderzoeker laat in haar onderzoek zien dat dyslexie niet een alles-of-niets-conditie is, maar dat het risico op het ontwikkelen ervan continu verdeeld is. De leesvaardigheden van ouders bleken bovendien indicatief voor het risico dat kinderen lopen. Hoe zwakker de ouder, des te groter de kans voor het kind om dyslectisch te worden. 311 250.000 volwassenen in NL zijn analfabeet en1,5 miljoen laaggeletterd . (1 op de 10) Slechts 1/3 (500.000) daarvan is van allochtone afkomst Hoogbegaafdheid (HB) 40.000 kinderen van de basisschoolbevolking (=2,5%) en 25.000 op het VO is hoogbegaafd. Op 12-jarige 312 leeftijd is slechts 55% herkend, waaronder 2x zoveel ♂ als ♀. Met 20-50% van de hoogbegaafden gaat het niet goed..... 313 Pesten 15-25% van de schoolgaande jeugd is betrokken bij pesten; dit kan zijn als dader, als slachtoffer of beiden . 10% van de 11-jarigen, 8% van de 13-jarigen en 5% van de 15-jarigen geeft aan gepest te zijn in de afgelopen maanden 5% van de kinderen pest met grote regelmaat, d.w.z. meerdere malen per maand. Van de kinderen die gepest zijn, gaf 72% aan dat dit 1 of 2x was gebeurd in de laatste maanden. In de overige gevallen was er 306
2009 Onderwijsraad ‘Omgang met zorgleerlingen met gedragsproblemen’ 2010 CBS Jaarboek Onderwijs in cijfers 308 2002 Survey Leo Blomert fac.psychologie Maastricht i.s.m. Cito en CVZ 309 2012 Current Biology Sandro Franceschini e.a. 310 2013 UvA van Bergen promotie Child and parental literacy levels within families with a history of dyslexia 311 2009 website St. Lezen en schrijven 312 2007-2008 Kamerstuk 31295, nr.19 Tweede Kamer 313 2012 HBSC onderzoek AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 307
33
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 sprake van structureel pesten (28%), zij worden min. 2x per maand gepest. Pesten gebeurt vooral op school. Veel kinderen vertellen thuis en op school niet dat ze gepest worden. ♂ worden vaker gepest als ze zich niet 'jongensachtig' gedragen; ♀ als ze niet 'meisjesachtig' doen. Van ♂ in de tienerleeftijd wordt verwacht dat zij zich assertief gedragen en van ♀ dat ze zelfbeheersing tonen. Afwijken van die norm kan ertoe leiden dat tieners gepest worden. Sociale vaardigheidstrainingen tegen pesten moeten daarom 314 kwetsbare ♂ assertiever maken en kwetsbare ♀ meer zelfcontrole leren . Maar training van potentiële slachtoffers is niet genoeg. Een schoolbrede aanpak van pesten is waarschijnlijk het beste met regels en sancties tegen pesten, training van docenten, een gericht onderwijsprogramma en SOVA-training. Het risico op pesten is hoger als een kind jonger is, psychische problemen heeft, slecht scoort op stemming en emoties en weinig sociale steun ontvangt; m.n. overgewicht en chronische ziekte doet de kans om gepest te worden sterk toenemen. 315 Onderzoek toont aan dat agressief kleutergedrag een voorspeller is voor latere betrokkenheid bij pesten en gepest worden; eerst als slachtoffer, daarna ook als pestkop. Ook kinderen met een lagere SES lopen meer risico betrokken te raken bij pesten. Een andere opvallende uitkomst is dat kinderen die al op jonge leeftijd (4-5 jr) een goede motoriek hebben op latere leeftijd (11-14 jr) vaker een pestkop zijn en minder risico lopen om het slachtoffer van pesten te worden. Pesten geeft een hogere kans op gezondheidsproblemen zoals psychosomatische klachten, psychosociale en/of gedragsproble51 men waaronder: negatief zelfbeeld, concentratieproblemen, motivatieverlies, depressie . En een 2x grotere kans om psychotische symptomen te ontwikkelen dan kinderen die niet gepest zijn. Als het pesten meerdere jaren heeft geduurd, wordt die kans zelfs 4x zo groot. 316 Opvoedingsgedrag van ouders verklaart deels waarom sommige kinderen sneller aan pestgedrag weten te ontkomen dan anderen. Kinderen die slachtofferschap snel achter zich lieten hadden ouders die goed luisterden en hun kind ondersteunden bij het bedenken van oplossingen. De rol van de opvoeding moet wel in perspectief worden gezien. Gegevens over meer dan 2.000 kinderen lieten zien dat de klas van de kinderen de belangrijkste factor is bij het voorkomen van slachtofferschap. Daarna komen kenmerken van de school, buurt en de kinderen zelf. Wel ondersteunen de resultaten dat er voor kinderen een verband is tussen hoe ze zich op school en thuis ontwikkelen. Bonnet bepleit daarom dat scholen en ouders samen optrekken bij het bestrijden van agressie tussen kinderen, juist als kinderen nog aan het begin van hun schoolcarrière staan. 317 Onderzoek toont aan dat buitengesloten worden door klasgenoten stressvol is voor kinderen . Vriendschappen kunnen hen tegen die stress beschermen. Gepest worden bleek minder stressvol dan buitensluiting. Volgens de onderzoeker is de verklaring daarvoor dat pesten een vorm van contact is. Daarbij hebben gepeste kinderen vaak ook nog wel vrienden. Zij vindt het belangrijk dat ouders of leerkrachten van een buitengesloten kind het kind steunen bij het aangaan van contacten. Ook kunnen ouders vriendschappen stimuleren door speelafspraken te maken of een school in de buurt te zoeken. 9-17% van de kinderen maakt zich schuldig aan ‘relationele agressie’; hierbij proberen kinderen anderen te kwetsen door hen uit te sluiten uit de groep, door gemene roddels of leugens over hen te verspreiden of door te dreigen een vriendschap te verbreken. Jongens doen het net zo veel als meisjes. Verzuim De laatste jaren is de melding en registratie van verzuim sterk verbeterd. Dat verklaart vermoedelijk de stijging in schoolverzuim in de laatste jaren. Het aantal leerplichtige kinderen en jongeren dat niet bij een school is ingeschreven (absoluut verzuim) is in het laatste schooljaar (‘10-‘11) met 9% gestegen naar 8098. Daar staat tegenover dat meer dan de helft van deze leerlingen (4297) weer naar school zijn teruggeleid. Uit cijfers blijkt verder dat hoewel het relatief verzuim is toegenomen (relatief verzuim houdt in dat een leerling wel is ingeschreven op een school, maar niet aanwezig is in de les- of praktijktijd) (74.129 in ‘09/’10), het luxe verzuim is afgenomen; in het laatste schooljaar met 10% tov. het jaar daarvoor. Luxe verzuim is nu nog 8% van het totale relatieve verzuim (5845). Van luxe verzuim is sprake wanneer ouders hun kinderen zonder toestemming tijdens schooltijd mee op vakantie nemen. Het signaalverzuim van kinderen baart het OM zorgen. Met signaalverzuim wordt het spijbelgedrag bedoeld dat kinderen vertonen wegens problemen. Kinderen in een onstabiele thuissituatie, kunnen als reactie daarop spijbelgedrag vertonen. Bedroeg de instroom bij het OM in ‘09 nog 3.741 zaken, in ‘10 was dat gestegen tot 3.854 zaken. In ‘09 moesten 2.290 jongeren voor de kantonrechter komen, vorig jaar waren dat er 2.350. Aan het einde van het BO wordt ongeveer 13% van de kinderen als spijbelaar gerapporteerd. 2 -3 jr. later is dit percentage geste318 gen tot 19% . ♂ vertonen meer spijbelgedrag als ♀. Daarnaast is gebleken dat wanneer de ouders van kinderen gescheiden zijn, ook de kans op spijbelgedrag verhoogd is. Leerlingen met een zwakke sociale binding aan ouders en leerkrachten, hebben duidelijk meer kans op spijbelgedrag. Sociale binding aan klasgenoten bleek niet gerelateerd. Alles wijst erop dat de sociale binding met ouders en leerkrachten het zelfregulerend vermogen van jongeren vergroot. Thuiszitters Jaarlijks verzuimt volgens Ingrado een groep van ca. 2.500 jongeren zonder toestemming langer dan 1 maand van school vanwege gedrags- of psychische problemen. Het gaat om gemiddeld één thuiszitter per 1.000 leerplichtigen. De thuiszitters volgen gemiddeld gedurende 6 mnd. geen onderwijs; de groep bestaat voor tweederde uit ♂en eenderde ♀; in meer dan 80% gaat het om kinderen in het VO. Allochtone leerlingen Er is verband tussen de etnische samenstelling van een schoolklas en de mate van psychische problematiek 319 bij jongeren. Externaliserende problemen kwamen meer voor bij allochtone jongeren die in een klas zaten met weinig andere allochtone jongeren. Dit was niet zo bij allochtone jongeren die en een klas met meer andere allochtone leerlingen zaten. Inkomen 320 Scholieren tussen 12-18 jr. hebben fors minder te besteden dan 2 jr geleden . Gemiddeld heeft een scholier iedere maand €103 314
2010 RU Groningen Martin Bakker 2011 BMC Public Health Danielle Jansen 51 2009 University of Warwick Avon Longitudinal Study of Parents and Children 316 2012 VU Mariëlle Bonnet Rol van ouderschapsstrategieën,ouderschapsstijl en gehechtheid op het verloop van slachtofferschap bij kids van 4- 5 317 2010 Radboud universiteit Nijmegen; promotie Ellen Peters 318 2009 RU Groningen Rene Veenstra Truancy in late elementary and early secondary education: The influence of social bonds and self-control 319 2010 Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology Gieling M, e.a.,Ethnic density in school classes and adolescent mental health 320 2011 Nibud/ scholieren.com Scholierenonderzoek 2010-2011 AJN 34 Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 315
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 in de portemonnee. Twee jaar geleden was dat nog €144.48% van de scholieren heeft een bijbaantje, 30% van de 12-jarigen tot 75% op 17-jarige leeftijd. Gemiddeld werken ze 7 (15-jarigen) tot 9 uur (18-jarigen) waarmee ze jaarlijks gemiddeld ruim € 1400 321 verdienen. Ter vergelijking, het gemiddelde zakgeld is € 350 per jaar . 20% van de scholieren vertoont risicovol financieel gedrag In vergelijking met andere scholieren lenen zij vaker, komen ze vaker 322 geld kort en hebben ze meer moeite verleidingen te weerstaan en overzicht te houden over hun inkomsten en uitgaven .25% van de jongeren heeft problemen met rondkomen, 5% vindt dit erg moeilijk. 60% komt wel eens geld te kort en 11% zegt nooit geld over te houden om te sparen. Lager opgeleide jongeren staan vaker rood, lenen vaker geld en zeggen meer problemen te hebben om rond te komen dan hoger opgeleide jongeren. Zij houden zich ook minder met sparen bezig. Media/ Internet Er is geen bewijs gevonden dat blootstelling aan elektromagnetische velden van mobiele telefoons, antennes voor mobiele tele323 Fonie of Wifi-voorzieningen nadelige effecten heeft op de ontwikkeling van de hersenen van kinderen . Uit onderzoek blijkt dat 40% van de Nederlanders een smartphone heeft. Een fikse stijging tov.1 jaar geleden toen had slechts 30% 324 een smartphone. En zoals verwacht, worden ze vooral gebruikt door jongeren. 60% van de 15-29-jarigen heeft een smartphone internet 97% van alle kinderen in 2008 had thuis een computer met internet. Gemiddeld brengen jongeren 15 u/week door achter 122 de computer . ♂ besteden iets meer tijd aan internet dan ♀ (16,5 vs 14,5 uur) en jongeren op het VMBO besteden meer tijd aan internet dan die op HAVO/ VWO (18,3 vs.10,7 uur). 325 98% van de kinderen in Nederland surft op internet . 90% van de kinderen msn-t en 55% msn-t dagelijks; 25% meer dan 2 uur/ dag 326 TV Kinderen zitten gemiddeld 4,5u /dag voor het scherm, 7 dagen/ week . Tieners zitten meer voor een scherm dan op school. e e Kinderen die tussen hun 2 -3 levensjaar overmatig televisie kijken, namelijk aanhoudend >1 uur / dag ontwikkelen vaker gedragsproblemen dan kinderen die gematigd of geen televisie kijken. Dit uit zich in agressie, overactief gedrag, concentratieproblemen en ongehoorzaamheid. Vooral als kinderen reeds gedragsproblemen vertonen wanneer zij overmatig televisie gaan kijken, 327 wordt het risico groter dat de gedragsproblemen aanhouden . Uit eerder onderzoek is al gebleken dat kinderen niet alleen bewust maar ook onbewust door media worden beïnvloed. In veel Amerikaanse gezinnen staat de TV de hele dag aan zonder dat er bewust naar gekeken wordt. De programma’s die opstaan zijn vaak niet geschikt voor de leeftijd van de kinderen, maar ze krijgen er wel wat van mee. Er zijn 2 fases in het leven van kinderen waarin ze extra gevoelig zijn voor de effecten van media. Kleuters kunnen vaak nog geen verschil maken tussen fantasie en realiteit en kunnen extreem bang zijn van figuren uit tekenfilms. Jonge tieners kunnen weer extra gevoelig zijn voor pornografie. Dat kan gevolgen hebben op hun houding tegenover seksualiteit en vrouwen. Retrospectief onderzoek toont aan dat kinderen wier ouders >2-3 uur/ dag TV keken en vooral naar amusementsprogramma’s, het op lange termijn minder goed deden in het onderwijs dan kinderen die met hen te vergelijken waren en waar thuis minder TV 328 gekeken werd . En kinderen aan wie veel voorgelezen werd, deden ook het beter. Tevens blijkt dat het er niet alleen toe doet wat ouders als regel hanteren, maar dat ze in hun gedrag ook een houding overdragen die hun kinderen overnemen. Die zijn dus, zo blijkt eerder geneigd om ook veel TV te gaan kijken.' 329 Steeds meer onderzoekers pleiten er voor om beeldschermtijd (TV + computer en Xbox e.d.) te beperken vanwege de gezondheidsrisico’s die meer dan 2 u/dag kijken met zich mee kan brengen: nl. verhoogd risico op DM2, cardiovasculaire aandoeningen e en verhoogde mortaliteit. Aanbevolen wordt TV kijken zo veel mogelijk uit te stellen tot na het 3 jaar (80% van de groei van de hersenen vindt plaats in de eerste 3 jaar) om de TV van kinderslaapkamers te weren en beeldschermtijd te beperken tot ½ -1 uur voor kinderen van 3-7 jaar; 1 uur voor 7-12 jarigen en 1½ uur voor 12-15 jarigen en max 2 uur voor boven de 16 jaar. online sociaal netwerk In 2010 gebruikte 91% van de jonge internetters(16-25 jr)een online sociaal netwerk;Facebook is het meest populair, daarmee lopen jongeren in NL voorop in Europa. Het gebruik neemt af met de leeftijd: in de groep 25- 55 jr bedraagt het 330 aandeel actieven op sociale netwerken in NL 54% en bij de leeftijdsgroep van 55-75 jr. iets meer dan 30% . Digitaal pesten(DP) 16% van de kinderen treitert op internet . 25% van de jongeren wordt wel eens gepest via internet (waarvan 331 5% meerdere keren /maand) . ♂ pesten vaker; ♀ zijn meer slachtoffer. Een derde deel weet niet wie de dader is. 332 Uit onderzoek blijkt dat 42% van de ondervraagde leerlingen op middelbare scholen zelf in meer of mindere mate ervaring heeft met het DP van medeleerlingen of onderwijzend personeel. Daarnaast geeft 28% van dezelfde leerlingen aan zelf slachtoffer te zijn geweest van DP op hun school. Meer dan 65% van de leerlingen geeft aan op de hoogte te zijn van 1 of meer incidenten op het e gebied van DP binnen de eigen school. Het gaat op de 1 plaats om het opzettelijk filmen, fotograferen of geluidopnames maken met als doel het beschadigen van de reputatie van een medeleerling of leerkracht/docent. In deze gevallen worden de opnamen soms als chantagemiddel gebruikt. Bijv. om hogere cijfers af te dwingen. Ook worden de beelden gebruikt om te uploaden naar o.a Youtube, Hyves en Facebook, zodat anderen toegang krijgen tot deze opnamen. Ook zijn er gevallen genoemd waarin ex –geliefden elkaar via de mobiele media zwart maken. Tenslotte blijkt dat de opnamen soms worden rondgestuurd naar het eigen vriene dennetwerk via programma’s als Ping, WhatsApp en MSN. Ten 2 bestaat het DP in veel gevallen uit het bestoken en zelfs stalken e van mensen met nare berichten om hen zo het leven zuur te maken. Ten 3 worden er incidenten genoemd (ook op basisscholen) waar identiteitenroof plaatsvindt. Zo worden er nepprofielpagina’s aangemaakt van medeleerlingen en van docenten/leerkrachten. 321
2007 Qrius 2009 Nibud Scholierenonderzoek 2008/2009 323 2011 Gezondheidsraad 324 2011 Telecompaper 325 2005 www.qrius.nl Onderzoek onder 500 kinderen van 11 tot 15 jaar 326 2011 Universiteit Amsterdam Patti Valkenburg 327 2012 Eramus MC Maria Verlinden Archives of Pediatrics and Adolescent Medecine 328 2011 RU Nijmegen Natascha Notten Parents and the media Causesandconsequences of parental media socialisation 329 2012 BMJ A.Sigman Time for a view on screentime 330 2011 CBS 331 2009 Open universiteit Heerlen; Dehue e.a. Cyberpesten who cares? 332 2011 Nationale academie voor Media en Maatschappij ‘Mobieltjes op school’ AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 322
35
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 Tenslotte worden er soms tijdens de les camera’s opengezet via programma’s als Knocking Video en Skype, zodat buitenstaanders ‘live’ kunnen meekijken of –luisteren, naar bijv. een leraar die zijn zelfbeheersing verliest. Internet risico’s: Ca.60.000 kinderen van 9 t/m 16 jr in NL worden herhaaldelijk gepest via het internet. In 2010 hebben ongeveer 170.-180.000 van de 11-16-jarigen seksueel getinte berichten ontvangen . Meer dan 90.000 jonge internetgebruikers spraken in 2010 persoonlijk af met iemand die ze online hadden leren kennen. Ca. 7500 kinderen hielden hier een 333 negatieve ervaring aan over . Voor ouders en docenten is het moeilijk om toezicht te houden op het internetgebruik van kinderen. Online risico’s blijven bestaan, ook als de jongere veel internetvaardigheden heeft. 334 3-4% van de jongeren van 10-16 jr (13.000 jongeren) heeft last van dwangmatig internetgebruik (internet/ gameverslaving), online gamen blijkt hierbij veruit de sterkste voorspeller te zijn. Het percentage is het hoogst onder VMBO-ers. 54% van de jongeren van 13-16 jr speelt offline games, gemiddeld 6,3 uur/week. 55,2% van de 13-16 jarigen speelt browser games (simpele games op websites), gemiddeld 2,7 uur/week. 34,5% van de 13-16 jarigen speelt online games (World of Warcraft), gemiddeld 11,9 uur/week. 96% heeft een mobiele telefoon; 80% van de meisjes gebruikt de telefoon vooral om te sms-en (jongens 53%) Seksualiteit/relaties Seksuele ervaring Tongzoenen, na verloop van tijd voelen en strelen onder de kleren vervolgens naakt vrijen en tot slot geslachts335 gemeenschap . Stapsgewijs steeds wat verder gaan op het gebied van seks: ong. 75% van jongeren van12- 25 jr. in NL doet het op deze manier. In tegenstelling tot deze 75%, blijkt 25% eerst ervaring op te doen met verdergaande vormen van seks om pas daarna voor het eerst te zoenen of te strelen. Jongeren met een niet-westerse allochtone achtergrond en laag opgeleide jongeren wijken vaker af van het gangbare, stapsgewijs opdoen van seksuele ervaringen. De onderzoeker geeft een mogelijke verklaring: Voor een stapsgewijze seksuele ontwikkeling zijn bepaalde vaardigheden nodig. Het bewust zijn van de eigen behoeften bijvoorbeeld. Of het kunnen communiceren over deze behoeften en het kunnen weigeren van vormen van seks waar je nog niet aan toe bent. Mogelijk beschikt de groep jongeren die niet stapsgewijs seksuele ervaringen opdoet in mindere mate over deze vaardigheden. Kinderen uit hechte gezinnen beginnen volgens het onderzoek op latere leeftijd met seks en zij omschrijven de seksuele contacten vaker als prettig en veilig. Een hoge mate van gezinscohesie blijkt voor met name ♀ samen te hangen met het uitstellen van de eerste ervaringen op seksueel gebied. ♀ die juist een slechte relatie met hun ouders hebben, proberen dit mogelijk te compenseren door op jonge leeftijd een vaste relatie aan te gaan, wat vervolgens vaak resulteert in vroege ervaringen met seks. Bij de seksuele ontwikkeling van ♂ spelen de ouders een minder belangrijke rol. 336 grensoverschrijdend seksueel gedrag De meeste seksueel actieve jongeren zijn ooit geconfronteerd met fysiek of verbaal grensoverschrijdend seksueel gedrag: 84% van de ♀ en 66% van de ♂.. Van de ♀ had 63% een grensoverschrijdende seksuele ervaring met fysiek contact. Dat varieerde van gedwongen seks tot seks tegen hun zin om van het gezeur van een vaste partner of een bekende af te zijn. 76% had een ervaring zonder fysiek contact. Ze kregen bijvoorbeeld seksueel getinte opmerkingen te horen of porno toegestuurd. Van de ♂ meldde 46% een grensoverschrijdende seksuele ervaring met fysiek contact en 54% zonder. Homoen biseksuele jongens hadden meer grensoverschrijdende ervaringen dan hetero's. Masturbatie 42% van de 12-15-jarige ♂ heeft wel eens gemasturbeerd, tegenover 20% van de ♀ uit deze leeftijdsgroep. Bij geen 337 enkele andere vorm van seksueel gedrag is het verschil tussen ♂ en ♀ zo groot als bij masturbatie . Geslachtsgemeenschap 25% van de ♂ 15-16-jarigen is geen maagd meer en 30% van de ♀ 15-16-jarigen. Als de jongeren 17-18 338 jaar zijn, zijn deze percentages verdubbeld .20% van de ♂ en 1% van de ♀ heeft wel eens geld of een andere beloning gegeven voor seks. 15% van de vrouwen geniet niet of nauwelijks van seks. 20% vindt het moeilijk om initiatief te nemen tot seks. Anticonceptie Onder 10-12 jarigen komt pilgebruik niet voor; 2% van de 13-jarigen slikt de pil; dit percentage loopt langzaam op tot 60% bij 17-jarigen. Bijna 60% zegt wel eens een pil te vergeten. 25% vindt het moeilijk om een morning-after-pil te kopen; van hen weet ook 30% niet waar deze te verkrijgen zou zijn. De morning-after-pil is al enige jaren zonder recept verkrijgbaar bij apotheek en drogist. e 75% van de jongeren van 12-25 jr. gebruikte bij de 1 geslachtsgemeenschap een condoom. Ca.66% van de ♀ gebruikte daarnaast e de pil. Dit was bij de partners van de ♂ iets meer dan de helft.10% van de ♂ en 7% van de ♀ doet bij de 1 geslachtsgemeenschap niets om zwangerschap te voorkomen. Slechts 22% volgt het advies op om condooms minstens drie maanden te gebruiken, 13% stopt zelf binnen een week. 339 60% van de ♂ en 40% van de ♀ in de leeftijd van 12-25 jr heeft wel eens seks gehad zonder voorbehoedsmiddelen . In the heat of the moment komt het er regelmatig niet van om voorbehoedsmiddelen te gebruiken. Ook heeft 13% geen voorbehoedsmiddelen bij zich als het erop aankomt. Drugs en alcohol spelen ook een rol: 13% van de ♂ geeft aan teveel onder de invloed te zijn waardoor ze vergeten condooms te gebruiken. 15% van de ♀ geeft aan de pil of condoom gewoon vergeten te zijn. Van de ♀ tot 25 jr die onveilige seks had, is 14,9% ongewenst zwanger geweest tegenover 2,1% van de ♀ die veilige seks hadden. Bijna de helft van de ♀ tussen de 16-25 jr. heeft nooit een condoom op zak. De helft van alle jongeren vindt het prettiger als zijn of haar bedpartner condoomgebruik ter sprake brengt en ruim een kwart van deze groep heeft weleens ‘ongewild’ onveilige seks 340 gehad. Condoomgebruik was bij de vrijpartij simpelweg niet ter sprake gekomen . SOA-test Jaarlijks vinden er zo’n 172.000 SOA-consulten plaats bij de huisarts en 113.000 soa consulten bij de GGD (8% meer 341 dan in 2010).De meest voorkomende SOA is chlamydia en wordt vastgesteld bij 15% van de heteroseksuele jongeren tot 25 jr . Zowel het aantal infecties (n=3.575) als het percentage positieve gonorroetesten (3,2 procent) is toegenomen in 2011. Het aantal
333
2011 SCP Nathalie Sonck en Jos de Haan Kinderen en internetrisico’s 2009 IVO Monitor Internet en jongeren 335 2010 RU Utrecht Hanneke de Graaf; Parenting and Adolescents’ Sexual Health 336 2010 Rutgers Nisso/ RU Utrecht; Kuyper, L e.a. “Laat je nu horen’; onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend ervaringen en gedragingen 337 2012 SOA/AIDS en Rutgers Nissogroep Nederland; de Graaf e.a. ; Se♀♂ks onder je 25e 338 2011 Rutgers Nisso Factsheet tienerzwangerschappen 339 2011 St Anticonceptie Nederland Date en seks onderzoek 340 2011 SOA Aids Nederland 341 2012 RIVM S.Trienekens e.a. Sexually transmitted diseases including HIV in the Netherlands in 2011 AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 334
36
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 nieuwe syfilisdiagnoses en het percentage positieve testen (n=476 resp. 0,4%) verder af. Syfilis werd vooral gediagnosticeerd bij MSM (90% van alle syfilisdiagnoses).Er werden 812 nieuwe hiv-diagnoses gesteld. e Zwangerschap In NL ligt de gemiddelde leeftijd van de moeder bij de geboorte van het 1 kind al meer dan een decennium op ruim e 29 jaar. Slechts 5 op de 1.000 vrouwen jonger dan 20 jaar krijgen voor hun 20 levensjaar hun eerste kind. In 2009 werden 7.000 ♀ tussen de 15-19 jr. (0,1%) zwanger; daarvan kozen de meesten (4434=65%) voor abortus; 2636 meiden (35%) kozen ervoor om de zwangerschap uit te dragen. De meeste tieners die zwanger worden zijn 17 jr of ouder; 20% is 16 jr of jonger. Het individuele risico op een abortus van een ♀ van 15 t/m 19 jr. is in 2008 7,1/1.000 ♀ van die leeftijd (in ‘01 was dat 10,3). In 2011 waren er 3.207 tienermoeders in NL; omgerekend zijn dit iets meer dan 6 moeders /1.000 ♀ in de leeftijd van 15-19 jr. Dit aantal was de laatste 4 jr nagenoeg stabiel. Het aantal tienermoeders in NL neemt de afgelopen decennia sterk af. In 2011 lag het geboortecijfer onder meisjes < 20 jr op 4,8/1.000. 40 jaar geleden lag dit geboortecijfer nog op 22,3/1.000 meisjes. In vrijwel geen enkel ander Europees land is het geboortecijfer onder tieners nu zo laag als in NL. Antilliaanse tienermeisjes hebben 6x zoveel kans om moeder te worden als autochtone meisjes. Met 39 geboorten per 1000 ♀ is het geboortecijfer onder Antilliaanse allochtone ♀ < 20 die als kind of jongvolwassene naar NL zijn gekomen, het hoogst. Tienermoeders komen in deze groep naar verhouding ongeveer even vaak voor als onder ♀ in Caribisch NL (Bonaire, Sint-Eustatius en Saba). In 2011 bedroeg het geboortecijfer voor ♀ < 20 jr daar 38/1.000. Homoseksualiteit(HS) De leeftijd waarop ♂ gemiddeld uit de kast komen is in 6 jr tijd gedaald van 17,8 jr naar 16,6 jr, voor ♀ is dat rond 15,9 jr. De acceptatie van HS onder jongeren is nog steeds gering. Ca.1 op de 8 homojongeren heeft last van depressieve klachten, blijkt uit onderzoek naar de acceptatie van HS in NL. Hoe vaker 342 homojongeren negatieve reacties uit de omgeving krijgen, hoe vaker zij last hebben van depressieve klachten . Ook blijkt uit het onderzoek dat homojongeren, die moeite hebben om hun seksuele voorkeur te accepteren, vaker last hebben van stemmingsproblemen. Daarnaast bleek dat 12% van de homojongeren ooit een zelfmoordpoging had gedaan. Homo-, lesbische en bi-jongeren die gepest worden op school, denken significant vaker aan zelfmoord dan homo-, lesbische en bi-jongeren die deze negatieve reacties niet meemaken. De helft van de homo- en bi-jongeren heeft wel eens aan zelfmoord gedacht. 9% van de homo- of bisek343 suele jongens en 16% van de lesbische of biseksuele meisjes heeft een zelfmoordpoging achter de rug. Zelfmoordgedachten en -pogingen onder homo-, lesbische en bi-jongeren zijn duidelijk geen individueel of psychiatrisch probleem. Het heeft te maken met de maatschappelijke omstandigheden; namelijk de negatieve houding ten opzichte van ‘homo gedrag’ en alles wat daarbij hoort. Het viel onderzoeker op dat homo-, lesbische en bi-jongeren vaak aangeven zichzelf te haten: De jongeren die een zelfmoordpoging doen zien geen toekomst voor zich. Ze hebben het gevoel dat ze hun hele leven zullen worden vernederd en uitgesloten, zoals nu al op school gebeurt. De homovriendelijkheid op school is volgens veel homojongeren voor verbetering vatbaar. 80% van de homo- en biseksuele jongeren denkt dat voorlichting de slechte situatie van homo-, lesbische, bi- en transgenderjongeren op school kan verbeteren. Scholen zijn sinds 1 december 2012 verplicht om leerlingen deze voorlichting te geven. Uit het onderzoek blijkt verder dat suïcidaal gedrag kan afnemen door de jongeren coping-strategieën aan te leren. Ook helpt het als scholen de acceptatie van homoseksualiteit bevorderen. Van de jongeren die hun VO opleiding hebben afgerond zegt 60% op school voorlichting te hebben gehad over HS. Van de VMBO-leerlingen zegt 55% geen voorlichting te hebben gehad. 344 Transgenders Er zijn 48-90.000 transgenders in NL; velen van hen zijn ongelukkig . 2 op de 3 voelen zich eenzaam, 25% is zeer eenzaam. Ruim 1 op de 5 heeft een zelfmoordpoging gedaan; 10x vaker dan gemiddeld. Hoewel veel transgenders hoogopgeleid zijn hebben ze vaak en laag inkomen. Onderzoeker vindt dat de overheid meer aandacht aan transgenders moet besteden, met minder lange wachtlijsten in de genderklinieken zouden ze sneller geopereerd kunnen worden. Transgenders zijn na een operatie namelijk meestal gelukigger. Arbeid(suitval) Niet onderwijsvolgend In NL is één op de tien niet-onderwijsvolgende jongeren niet aan het werk, maar wel bereid om te werken. Het merendeel van hen is ook actief op zoek naar werk en direct beschikbaar. Het aantal werkwillende, niet-onderwijsvolgende jone geren is vergeleken met het derde kwartaal van 2008 licht toegenomen. In het 3 kwartaal van 2011 waren er in NL 800.000 nietonderwijsvolgende jongeren van 15- 27 jr. Van deze jongeren hadden er 636.000 (80%) werk. De overige 164.000 hadden geen baan van 12u of meer /week. Van de jongeren die geen werk hadden, waren bijna 90.000 jongeren wel bereid om te werken. Dit is het zogeheten onbenut arbeidsaanbod en bestaat dus uit 11% van alle niet-onderwijsvolgende jongeren. Bijna 74.000 jongeren (9%) boden zichzelf niet aan op de arbeidsmarkt, omdat zij aangaven niet te willen of te kunnen werken. Arbeidsparticipatie In 2011 had 80% van de niet-onderwijs volgende jongeren van 15-27 jr. een baan van 12u of meer /week. Dit aandeel is conjunctuurgevoelig. Gaat het goed met de economie dan is er sprake van een toename van het aandeel werkende jongeren. Zo was in 2008 nog bijna 84%van de jongeren aan het werk. Startkwalificatie 30% van de jongeren haalt geen startkwalificatie, een vmbo-diploma is geen startkwalificatie; diploma havo, vwo of mbo (niveau 2) is wél een startkwalificatie). In het schooljaar 2009/’10 verliet 3,3% van de 12-23-jarige leerlingen voortijdig het onderwijs. Ten opzichte van 5 jr daarvoor is dit aandeel voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) gedaald. Zo was in 2004/’05 nog 4,5% van de leerlingen vsv’er. Vooral onder mbo-leerlingen is het aandeel vsv’ers hoog: in 2009/’10 verliet 7,5% voortijdig het onderwijs. Vanuit het VO is de voortijdige schooluitval met 1,2% beduidend lager. 20% van de leerlingen heeft wel een diploma maar niet op het niveau van de startkwalificatie. Eind maart 2010 hadden ruim 30.000 jongeren tot 27 jr. een bijstandsuitkering. Vanaf begin 2011 geldt voor alle jongeren tot 27jr. dat ze geen uitkering meer krijgen maar dat de gemeente hen als ze daarom vragen een aanbod moet doen van werk of scholing. Indien ze dit aanbod weigeren krijgen ze geen uitkering WIJ (Wet Investering Jongeren). Wajong Eind 2011 ontvingen 76.000 jongeren tot 27 jr. een Wajong-uitkering. Dat zijn er bijna 5.000 meer dan eind 2010.Er zijn meer jonge ♂ dan jonge ♀ die een beroep doen op de Wajong. Halverwege 2011 ging het om 42.000 jonge ♂ met een Wajong uitkering en 33.000 jonge ♀. 90% van de Wajongers is volledig arbeidsongeschikt. Van alle Wajongers heeft: 50% een verstandelijke beperking 25% een ontwikkelingsstoornis incl. ASS 20% een psychiatrische stoornis 342
2010 SCP; Saskia Keuzenkamp ‘Steeds gewoner, nooit gewoon’; acceptatie van homoseksualiteit in Nederland 2013 American Journal of Public Diana van Bergen e.a. Health ‘Victimization and suicidality among Dutch lesbian, gay and bisexual youths’ 344 2012 Sociaal en Cultureel Planbureau; Saskia Keuzenkamp ‘ Worden wie je bent’ AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 343
37
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 e
18% een fysieke beperking 50% heeft 2 aandoening: psychiatrische aandoeningen en ontwikkelingsproblemen De meeste Wajongers (86%) hebben arbeidsmogelijkheden. Van deze Wajongers heeft 41% op enig moment gewerkt gedurende de twee jaar durende follow-up periode; 27% heeft min. 6 mnd en 20% min. 12 mnd aaneengesloten gewerkt. De beperkte arbeidsparticipatiegraad van deze doelgroep is een knelpunt vanuit zowel sociaal maatschappelijk als financieel-economisch perspectief. Van de Wajongers die werken is 17% aan de slag in een gesubsidieerde baan of in de sociale werkvoorziening (WSW). Slechts 9% is in dienst bij een gewone werkgever. Dit percentage is al jaren constant en is zelfs licht gedaald. In de komende jaren gaat de Wajong ingrijpend veranderen. Vanaf 2013 worden de Wajong, de bijstand en WSW samengevoegd tot één regeling: de Wet werken naar Vermogen (WWVV). De Wajong is dan alleen nog toegankelijk voor volledig arbeidsongeschikten. 345 Arbeidshandicap 5% van alle jongeren in de leeftijd van 15-24 jr. ca.100.000 personen, heeft een arbeidshandicap . Van degenen die beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt heeft ruim 60% een baan, tegenover ruim 80% van leeftijdgenoten zonder arbeidshandicap. Jongeren met een arbeidshandicap werken vaker in lagere beroepen en/of parttime. Uitkering Eind 2011 ontvingen 136 duizend jongeren van 15 tot 27 jaar een werkloosheids-, bijstands- of arbeidongeschiktheidsuitkering. Dat zijn er 39.000 meer dan eind december 2008. De meeste jongeren met een uitkering ontvangen een arbeidsongeschiktheidsuitkering, waarvan het merendeel een Wajong-uitkering (76 duizend). Geweld 346 huiselijk geweld (HG) 119.000 kinderen is jaarlijks getuige van het HG; 40% van hen ondervindt daarvan ernstige gevolgen . 20-25% van de vrouwen wordt ooit slachtoffer van HG, het merendeel van hen heeft kinderen. 14.000 -15.000 vrouwen en kinderen kloppen jaarlijks aan bij opvang voorzieningen. Mensen die in hun jeugd slachtoffer zijn geweest van geweld lopen een groter risico in hun latere leven zelf slachtoffer of dader van 347 HG te worden . 45% van de slachtoffers van HG pleegt ook zelf psychisch, lichamelijk of seksueel geweld in huiselijke kring.. De meerderheid van de volwassen plegers van HG had als kind en jongere gedragsproblemen. Ook is bijna 70% van de tbs-pa-tiënten in zijn jeugd slachtoffer geweest van mishandeling en verwaarlozing. Van deze groep werd 30% chronisch verwaarloosd en incidenteel mishandeld en 21% chronisch verwaarloosd en systematisch mishandeld. De schatting is dat jaarlijks 200.000 mensen slachtoffer worden van HG en dat er tussen de 100-110.000 verdachten van HG zijn. 348 De verhouding ♂:♀ bij het slachtofferschap is 40% ♂ en 60% ♀ . Mannen zijn veruit in de meerderheid als verdachten van daderschap van HG: 83% van de verdachten = ♂en 17% = ♀. Analyses van slachtoffer- en daderdata convergeren en laten zien dat partner- of ex-partnergeweld 60 à 65% van het evident HG uitmaakt. Daders van HG blijken in bijna 66% van de gevallen ook slachtoffers van (voorvallen van) HG te zijn. Slachtoffers van HG zijn in ruim 33% van de gevallen ook daders van voorvallen van HG. Er bestaat een significant statistische samenhang tussen slachtoffer- en daderschap van lichamelijk geweld, seksueel geweld en overig geweld. Ruim 9% van de bevolking in NL was de voorgaande 5 jr slachtoffer van evident HG. Ca. 40% rapporteert over 1 of enkele vervelende incidenten in de huiselijke kring van relatief geringe ernst of over HG dat zich langer dan 5 jr geleden voordeed. Ca. 50% van de bevolking heeft nooit te maken gehad met HG of met een vervelend incident in de huiselijke kring. In bijna 75% van de gevallen van evident HG gaat het om lichamelijk geweld (65%) en seksueel geweld (8%). Het aantal meldingen van HG bij de politie is toegenomen, sinds ‘92 van 12% naar 20% in 2010 van het aantal geschatte incidenten. HG blijft minder vaak verborgen. Wel melden ♂ minder vaak slachtofferschap van HG bij de politie dan ♀. Bij 70% van de daders was sprake van justitiële antecedenten. 30% van deze daders gaat na het plegen van HG door met het plegen van misdrijven en komt binnen 2 jaar opnieuw met justitie in aanraking, meestal vanwege een gewelds- of verkeersdelict. overlijden In 2010 kwamen 44 mensen door HG om het leven, dat is 1/3 van alle geweldslachtoffers; voor het merendeel ♀ maar 349 ook kinderen en baby's werden het slachtoffer (14) . Naar schatting overlijden jaarlijks 60-80 ♀ aan de gevolgen van HG. In 80% 350 van de gevallen wordt het geweld door ♂ gepleegd. Zeker 50% van de plegers heeft ook een alcohol- of drugsprobleem. . Omdat daar in de therapieën voor HG geen aandacht voor is zijn deze weinig effectief. opvoeding Ouders in een geweldsrelatie kunnen de opvoeding van kinderen doorgaans slecht aan ook nadat het partnergeweld is 351 gestopt. In het hulpaanbod na HG komt de opvoeding als thema onvoldoende aan de orde . De impact op kinderen die slachtoffer of getuige zijn geweest van geweld tussen de ouders is groot. Het geweld ontreddert de moeders vaak dusdanig dat het zorgen en opvoeden ze slecht afgaat. Ook na beëindiging van het geweld kan de impact op kinderen en moeders groot blijven en belemmerend werken op een gezonde ontwikkeling. Sociale ondersteuning van gezinnen en het bespreekbaar maken van HG voorkomen de overdracht van HG van de ene op de volgende generatie. Mannen die geweld gebruiken in een relatie realiseren zich vaak niet dat dit schadelijk kan zijn voor het gedrag en de gezondheid 352 van de kinderen op korte en lange termijn Uit het onderzoek blijkt verder dat mannen die geweld gebruiken in een relatie de aanleiding (en verantwoordelijkheid) hiervoor doorgaans buiten henzelf leggen. Hulp of steun zoeken ze pas na externe druk en niet snel uit eigen beweging. oudermishandeling (OM) Ouders worden steeds vaker mishandeld door hun kinderen. Steeds meer kinderen tussen 16 -23 jr die hun zin niet krijgen geven hun ouders een pak slaag. Eén van de oorzaken van de OM zou de toename van 1-oudergezinnen en samengestelde gezinnen zijn. Over het jaar 2011 zijn in totaal 994 meldingen gedaan, een stijging van 16% ten opzichte van 2010. De cijfers over 2010 geven voor een deel dezelfde gegevens als voorafgaande jaren. Ook nu weer blijkt dat ♀ veel vaker slacht353 offer van OM zijn dan ♂ (71% vs 29%) . In de meeste situaties is de pleger een (klein)kind (43%) of (ex)partner (37%) of andere familieleden (8%) of buren/kennissen (9%) en slechts in 3% door een beroepskracht. 63% van de meldingen betreft moedwillige 345
2006 TNO Kwaliteit van leven; Saskia Andriessen; factsheet 'Informatie voor werkgevers van jongeren met een beperking' 2006 Ministerie van Justitie Publiekscampagne huiselijk geweld 347 2011 WODC 348 2011 WODC Landelijk onderzoek Aard en omvang huiselijk geweld in Nederland 2007-2010 349 2011 Factsheet huiselijk geweld 350 2010 UvA Fleur Kraanen 351 2011 Verwey-Jonker instituut ‘Opvoeden na partnergeweld’ 352 2012 Verwey-Jonker instituut Mannen over partnergeweld en vaderschap 353 2012 www.huiselijkgeweld.nl AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 346
38
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 (opzettelijke) mishandeling en 37% betreft ontspoorde zorg. Meldingen over psychische mishandeling kwamen het vaakst voor, nl. 40%. Daarna lichamelijke mishandeling (23%) en financiële uitbuiting (23%). Verwaarlozing (7%) en schending van rechten (6%). Seksueel misbruik wordt zeer zelden gemeld. huisverbod In 2011 kregen ruim 3.000 daders van HG een huisverbod opgelegd, dat is zo’n 60/week; in 2010 waren dat er 2.935 en 2 jaar eerder (2009) waren er dat nog 2.107. In 40% van de gevallen wordt een huisverbod verlengd, in bijna 86% van de gevallen was er sprake van een strafrechtelijk traject. Dierenmishandeling kan een waarschuwingssignaal zijn voor gewelddadige gezinsrelaties terwijl er omgekeerd bij geweldsituaties 354 in gezinnen aandacht moet zijn voor dierenmishandeling . Sinds maart 2011 is er ook voor dierenmishandeling een meldcode en vanaf medio november een meldnummer 144, de eerste 125 dierenpolitieagenten zijn inmiddels aan de slag. Kindermishandeling (KM) 107.000-161.000 kinderen (schatting 2010: 119.000 ofwel 34 /1.000 kinderen of 3% van het totaal aantal 355 kinderen = ong.1 kind per schoolklas op basis van informanten en AMK meldingen) zijn jaarlijks slachtoffer van KM met 40- 50 sterfgevallen tot gevolg. De meerderheid van de gevallen betreft emotionele- en lichamelijke verwaarlozing; resp. 36% en 24%. 4,5% van het totaal aantal gevallen van KM valt onder seksueel misbruik. Minder dan de helft van de gevallen komt terecht bij de e hulpverlening; de andere helft is onzichtbaar. Vergeleken met de resultaten van de 1 prevalentie studie in 2005 is er sprake van een stijging van het aantal jeugdigen dat wordt mishandeld. In ‘05 ging het nog om ruim 107.000 jeugdigen. De grootste stijging is te zien in het aantal kinderen dat slachtoffer is van onderwijs- en emotionele verwaarlozing. Ging het in ‘05 daarbij om ruim 24% van de gevallen in 2010 gaat het om 36% van de gevallen. De scholierenstudie wijst uit dat 99 van de 1.000 leerlingen zich slachtoffer voelt van KM. Onderzoek heeft aangetoond dat systematische screening op KM op de Spoedeisende Hulp de signalering verbeterd. In de groep kinderen die systematisch gescreend is, zijn 5x meer gevallen van KM aan het licht gekomen dan in de groep die niet werd gescreend. In NL is screening op KM op de SEH inmiddels wettelijk verplicht. 356 Jaarlijks worden ruim 800 aangiften van KM opgemaakt door de politie . Bij 50% van de aangiften gaat het om fysieke KM, in 33% van de gevallen gaat het om seksueel misbruik en de overige aangiften hebben betrekking op emotionele verwaarlozing. Het aantal aangiften van partnergeweld waarbij kinderen aantoonbaar getuigen waren, wordt geschat op 277 per jaar. Pediatric Condition Falsification 10.000 kinderen zijn slachtoffer van PCF waardoor 5 kinderen jaarlijks overlijden. Het is een vorm van KM waarbij (in 76-95%van de gevallen) de moeder het kind mishandelt. Zij verzint, verergert of veroorzaakt een psychische, sociale of lichamelijke afwijking /ziekte bij het kind. In ca.30% van de gevallen is er ook werkelijk sprake van een vastgestelde medische diagnose bij het kind. De moeder heeft vaak de beschikking over een redelijke medische kennis, komt vriendelijk, betrokken en sterk over en ze legt de nadruk op het dramatisch effect van de ziekte van haar kind op het gezin. 357 Onderzoek toont aan dat de prevalentie van KM in NL sterk wordt onderschat. Het aantal kinderen dat jaarlijks slachtoffer is van KM wordt gem. met de helft onderschat (52.000). De kans dat KM daadwerkelijk voorkomt in de buurt waar men woont of in de eigen kennissenkring of familie wordt ook laag ingeschat. Hoewel de meesten dus duidelijk begaan zijn met KM en aangeven bij vermoedens (enige vorm van) actie te zullen ondernemen, is de vraag natuurlijk wel in hoeverre sociaal wenselijkheid bij deze intentie een rol speelt ('de wens is de vader van de gedachte'). Bovendien bestaat er onzekerheid bij het signaleren: veel mensen geven aan enkel te zullen handelen als ze zeker weten dat er sprake is van KM. Twijfel is een belangrijke drempel om te handelen. 35% van de jongeren (12-17 jr) blijkt KM te hebben meegemaakt in de vorm van ernstige psychologische agressie van ouders, fy358 siek geweld binnenshuis, waargenomen fysieke conflicten tussen ouders, seksueel misbruik en/ of ernstige verwaarlozing .1 op de 6 Nederlanders (18-74 jr) zegt in zijn jeugd fysiek te zijn mishandeld door zijn ouders of andere volwassenen. Bijna 1 op de 5 zegt bovendien emotioneel te zijn mishandeld door zijn ouders: ze hadden vaak het gevoel dat niemand in het gezin van hen hield, 359 of hen belangrijk vond . 360 De gevolgen van KM zijn groot; uit onderzoek blijkt dat chron. traumatisering van invloed kan zijn op de neurobiologische ontwikkeling van een kind waardoor kinderen minder goed in staat zijn om informatie te verwerken. Kinderen kunnen angstiger worden, last krijgen van nachtmerries, zich moeilijker kunnen concentreren, prikkelbaar zijn en agressief gedrag vertonen. Ook is er een relatie tussen KM en gedragsproblemen op latere leeftijd. 361 Er bestaat een significante relatie tussen het aantal jeugdtrauma’s en de kans op bepaalde ziekten in het latere leven (hartklachten fors overgewicht, leverlijden, alcoholisme en drugsgebruik en zelfs voortijdig overlijden). Jeugdtrauma’s geven m.a.w. een verhoogde kans op ziekmakend gedrag, dat op zijn beurt kan leiden tot ziekten als kanker, hart- en vaatziekten en depressies. Daarnaast heeft onderzoek een verband aan getoond tussen zowel lichamelijke mishandeling als emotionele verwaarlozing met 362 een negatief effect op de cognitieve ontwikkeling van kinderen. 363 Vroegkinderlijke negatieve ervaringen kunnen leiden tot permanente biologische veranderingen in de hersenen . Het betreft epigenetische wijzigingen of veranderingen in de genexpressie, zonder dat de onderliggende DNA-structuur wijzigt. McGowan kwam het verband tussen kindermishandeling en genetische wijzigingen enkele jaren geleden op het spoor tijdens het bestuderen van hersenweefsels van slachtoffers van zelfmoord. "We stelden vast dat mishandeling, misbruik of ernstige verwaarlozing in de kindertijd gerelateerd was aan wijzigingen in een bepaald gen. Dat gen, NR3C1, bepaalt mee hoe goed iemand bestand is tegen stress. Kindertrauma's blijken daarnaast sterk samen te hangen met het risico op suïcidepogingen en suïcide-ideatie Seksueel misbruiken fysiek misbruik waren de sterkste voorspellers, voor zowel het ontstaan(3-6x zo grote kans) als de persistentie van suïcidali364 teit(1,2-2x zo grote kans) 354
2009 Universiteit van Utrecht; Marie Jose Enders: ‘Cirkel van geweld’ 2011 RU Leiden; L.Alink, v. IJzendoorn, Euser ;2e Nationale Prevalentie studie Mishandeling van kinderen en Jeugdigen (NPM-2010) 2010 WODC / van Montfoort De inzet van het strafrecht bij kindermishandeling’ 357 2010 Motivaction. Bram van der Lelij / Ruijssenaars Factsheet kindermishandeling; onderzoek naar perceptie van de burger 358 2007 VU / PI Research; Lamers; ‘ Resultaten van landelijk onderzoek naar de omvang van kindermishandeling onder leerlingen van het VO’ 359 2010 TNO IJzendoorn 360 2009 RU Leiden Euser: Child maltreatment,: Prevalence en risk factors 361 2010 Victor Felliti The adverse childhood experiences 362 2011 Pediatrics: Child Abuse and Neglect and Cognitive Function at 14 Years of Age: Findings From a Birth Cohort 363 2012 University of Toronto McGowan 364 2010 Bruffaerts R, Childhood adversities as risk factors for onset and persistence of suicidal behaviour.British Journal of Psychiatry; 197 AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 355 356
39
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 KM heeft een desastreuze invloed op de gehechtheid van het kind, daarnaast hebben tienermoederschap, opgroeien in een 1-ouder gezin, verslaving van de ouder, laag inkomen, laag opleidingsniveau en behoren tot een etnische minderheid ook een negatieve invloed op de ouder/ kindrelatie. Advies- en Meldpunt Kindermishandeling In 2011 werden bij het AMK 65.993 telefoontjes verwerkt van mensen die in hun omgeving KM vermoedden. Er zijn 46.739 adviezen uitgebracht en er zijn 19.254 onderzoeken gestart. Dit betekent voor zowel de adviee zen, de onderzoeken als het totaal 1 contacten een stijging van 6% tov.vorig jaar. In 2011 kwamen 3.952 zaken (12,5%) uiteindelijk bij de RvdK terecht deels nadat het AMK probeerde de hulp vrijwillig op gang te brengen. Voor het overgrote deel van de kinderen (60,2%) is vrijwillige hulp op gang gebracht of voortgezet tijdens het onderzoek door het AMK. Beroepskrachten meldden KM vaker dan mensen uit de privéomgeving van het kind In ‘06 kwam ongeveer 65% van de meldingen van beroepskrachten en in ’11 was dat gestegen naar 73,7%.Pedagogische verwaarlozing wordt het vaakst gemeld; in 27,5% van de gevallen gaat de melding daarover. 22,2% van de meldingen betreft kinderen die getuige zijn van geweld. Lichamelijke mishan365 deling wordt minder vaak gemeld, dat is 8,3% van het totaal . Bij 80% van de mensen die een vermoeden hadden van KM in hun omgeving, was daadwerkelijk sprake van mishandeling. Bij meldingen over kinderen die getuige zijn van geweld in een gezin (38% 366 van de onderzochte kinderen) is dit percentage zelfs ruim 90% . Raad voor de Kinderbescherming Het lijkt erop dat het aantal meldingen dat binnenkomt bij de raad zijn piek heeft bereikt. Zo daalde het aantal onderzoeken waarbij wordt gekeken of het kind bescherming nodig heeft, met 1000 meldingen naar >19.000. Ook het 367 aantal basisonderzoeken in jeugdstrafzaken daalde met ruim 1.000 naar 30.386 . Daarbij werden vorig jaar minder taakstraffen opgelegd. Seksueel misbruik (SM) 2.939 jeugdigen (0,8 /1.000) worden jaarlijks seksueel misbruikt. Bijna 25% van de ♀ tussen15-25 jr. heeft 368 e ooit te maken gehad met seksueel geweld. Bij ♂ geldt dat voor 4% . 20% van de ♀ en 4% van de ♂ is vóór het 16 jr slachtoffer 69 geworden van seksueel geweld .Van de ♀ is 12% ooit verkracht, van de ♂ 3%. 10% van de ♀ heeft zich wel eens gedwongen moeten uitkleden, 20% is tegen haar zin betast onder haar kleren.1% is ooit zwanger geraakt door seksueel geweld. De meeste daders waren bekenden van het slachtoffer zoals (ex-)partners, buurtgenoten, medeleerlingen, collega's of kennissen. SM komt in de jeugdzorg in NL 'schokkend vaak' voor. Kinderen zelf melden vaker misbruikt te zijn (188/1000 ) dan de hierna volgende cijfers die op meldingen van medewerkers zijn gebaseerd. De kans dat een kind in een pleeggezin of tehuis (40.000 kinde369 ren) wordt misbruikt is 2-4x groter dan bij thuiswonende jongeren . Jongeren met een lichte verstandelijke beperking die uit huis zijn geplaatst, zijn zelfs tot 10x vaker slachtoffer (9,7/1000). In instellingen was 23% (4,3 /1000) slachtoffer van SM (door groepsleiders maar meestal door een pupil), in de pleegzorg 9%(1,7 / 1000) meestal door pleegvaders of andere mannelijke gezinsleden. Jaarlijks maken zo’n 900 jongeren van 12-18 jr. zich schuldig aan SM met leeftijdgenoten of jongere kinderen. De meeste slachtoffers, ca. 400 zijn <12 jr. Seks met kinderen <12 jr moet als verkrachting worden aangemerkt en bestraft. Dat staat in een initiatiefwetsvoorstel van CDA en VVD. Nu geldt dit in de wet nog als het seksueel binnendringen van een kind of ontucht. 61% van de ♀ met een verstandelijke beperking en 23% van de ♂ heeft ooit een vorm van SM meegemaakt variërend van een 370 kwetsende aanraking tot verkrachting (23% van de ♀ en 7% van de ♂). Duidelijk is dat een aanzienlijk deel van het misbruik in hun jeugd is gebeurd, maar harde cijfers daarover ontbreken Niet alle kinderen die seksueel zijn misbruikt ondervinden daar gevolgen van. Toch moet je ze daar op latere leeftijd van op de hoogte stellen. Dat vindt de internationaal befaamde Britse kinderpsychiater Danya Glaser. ‘De hersenen herinneren zich nog wel de stress bij seksueel misbruik.’ 371 Kinderporno(KP) Door een wetswijziging zijn vanaf 2010 ook personen die KP bekijken strafbaar . Omdat KP een vorm is van seksueel geweld moet de overheid beide misdrijven gecoördineerd aanpakken Ook het zgn. grooming - het op internet verleiden van minderjarigen - wordt strafbaar. Verder wordt het strafbaar om een kind opzettelijk seksuele handelingen te laten zien. Uitgaansgeweld Uit onderzoek onder uitgaande jongeren blijkt dat 80% van de jongeren tijdens het uitgaan agressief gedrag heeft gezien. 20% van de jongeren krijgt als dader of slachtoffer te maken met agressief gedrag. Agressief gedrag speelt zich meestal af op straat. Vrouwelijke Genitale Verminking (VGV) 40-50 ♀ zijn naar schatting in NL jaarlijks slachtoffer van meisjesbesnijdenis, ong.80% 372 van de meisjes is afkomstig uit Somalië en Egypte. 557-3477 ♀ die in NL wonen, lopen risico om besneden te worden. Naar schatting zijn 27.680 in NL woonachtige ♀ (40% van alle ♀ uit de risicolanden) besneden. 14% is jonger dan 19 jaar, 74% tussen de 20-49 jaar en 12% ouder dan 50 jaar. Naar schatting zijn 1.440 ♀ in de asielopvang (74% van alle vrouwelijke asielzoekers uit de risicolanden) besneden. 80 miljoen ♀ zijn wereldwijd slachtoffer van meisjesbesnijdenis Loverboys In 2011 zijn 242 meiden slachtoffer geworden van loverboys. Van hen zit 26% in de leeftijdsgroep van 15 t/m17 jaar en 373 48% in de groep van 18 t/m 23 jaar; 26% is 24 jaar of ouder . Loverboys zijn mensenhandelaren die ♀ of ♂ doelbewust emotioneel afhankelijk maken door (de belofte van) het aangaan van een liefdesrelatie en hen vervolgens via dwang, geweld, afpersing, fraude of misleiding uitbuiten, veelal in de prostitutie. 374 Uitbuiting 195 kinderen zijn in 2011 aantoonbaar uitgebuit . De registratie van minderjarigen behoeft verbetering, een aanzienlijk deel (m.n. AMV’s) wordt nog niet gemeld bij Comensha. Slachtoffers zijn veelal tussen12-17 jr en komen zowel uit NL (meer als de helft (59%) :106) als andere landen. Een aanzienlijk deel van de slachtoffers verblijft illegaal in NL. 64% (125) werd uitgebuit in de prostitutie, bijna een tiende zowel in de prostitutie als in andere sectoren en een zesde deel werd enkel uitgebuit in andere sectoren, waaronder de huishouding, horeca, schoonmaakbranche, drugshandel, illegale adoptie en criminaliteit. 365
2010 MO-groep Adviesen meldingen kindermishandeling AMK 2009 2010 Motivaction 2011 Raad voor de Kinderbescherming Jaarbericht 2010 368 2009 CBS en het ministerie voor Jeugd en Gezin: jeugdmonitor 369 2012 Cie Samson 370 2011 Rutgers WPF/ Movisie; Willy van Berlo; Beperkt weerbaar 371 2011 Corinne Dettmeijer-Vermeulen, Nationaal Rapporteur Mensenhandel, rapportage Kinderpornografie 372 2013 Pharos Marja Exterkate Vrouwelijke genitale verminking in Nederland 373 2012 CoMensha 374 2005 ECPAT Nederland; Inzicht in uitbuiting: handel in minderjarigen in Nederland nader onderzocht AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 366 367
40
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 Kindsoldaten Wereldwijd vechten er jaarlijks ongeveer 250.000 kinderen mee in oorlogen. Verslaving Uit onderzoek blijkt dat PTSS en verslaving vaak hand in hand gaan, maar niet of pas laat wordt ontdekt omdat verslaafden vaak lang hun traumatische ervaringen verzwijgen. 1 op de 5 verslaafden in NL kampt met een posttraumatische stressstoornis. De meest voorkomende oorzaak voor PTSS is bij ♀ een verkrachting en bij ♂ het zien van een ongeval of overlijden van een andere persoon. Dat verslaving en PTSS zo vaak samengaan, komt omdat mensen soms drugs gebruiken als een vorm van ‘zelfmedicatie’. PTSS wordt onder andere gekenmerkt door angst en onrust en verslaafde mensen proberen dit te dempen met drugs en alcohol. 375 De opvoedstijl van ouders heeft meer invloed op het middelengebruik van jongeren dan hun genetische aanleg . Overbescherming door ouders vergroot de kans op alcoholgebruik van kinderen. Bij jongeren die zich afgewezen voelen of weinig warmte krijgen van hun ouders is de kans op regelmatig cannabisgebruik groter. Dubbelproblematiek Onderzoek toont aan dat stevig drinken, roken of blowen een signaal van meer kan zijn. 3,8% van de jongeren tussen 12-23 jr. heeft te maken met dubbelproblematiek (verslaving en psychiatrische problemen) dat zijn bijna 85.000 jonge376 ren . Maar de kans dat ze voor hun psychische problemen hulp zoeken en krijgen is erg klein. Deze jongeren worden t.o.v. hun gezonde leeftijdgenoten, maar ook t.o.v. de jongeren met enkel zwaar middelengebruik of enkel psychische problemen gekenmerkt door zeer ongunstige psychosociale factoren. In het bijzonder de ♀worden gekenmerkt door een alarmerend hoge mate van seksueel misbruik (44%) en lichamelijk of psychisch misbruik door ouders (14%). Alcohol(A) Uit het peilstation scholieren van 2011 blijkt dat 70% van alle leerlingen van het VO ooit A heeft gedronken: ca. evenveel ♀ (67%) als ♂ (72%). Dit is een daling tov.2007 en vergelijkbaar met 1992. In groep 7-8 van het BaO heeft 19% van de leerlingen al eens gedronken: meer ♂ dan ♀ (25% vs 13%), wat ook een daling is tov.2007 (36%). Zoals verwacht doen zich grote leeftijdsverschillen voor. Op 12-jarige leeftijd heeft ruim 33% van de leerlingen in het VO ervaring met het drinken van A. Gedurende de daaropvolgende jaren neemt het A-gebruik sterk toe, tot op 15-jarige leeftijd 83% al eens A heeft gedronken. Vanaf 15 jr neemt ‘t percentage geleidelijk nog iets verder toe .43% van de VO-leerlingen hebben in de maand voorafgaand aan het onderzoek A gedronken. In het baO geldt dit voor 5% van de leerlingen. Het A-gebruik in de afgelopen maand stijgt sterk tot de leeftijd van 16 jr; daarna neemt de stijging af. Ook hier is er sprake van een daling tov.2007 en zijn de huidige percentages vergelijkbaar met 1992. Onderzoek laat zien dat het A-gebruik van jongeren alleen uitgesteld kan worden als jongeren én hun ouders worden geïnformeerd over hoe en waarom jongeren geen A zouden moeten drinken. Als alleen ouders of alleen hun kinderen hierover worden 377 geïnformeerd, zoals dat nu vaak het geval is, dan heeft dat geen zin . 378 Vergeleken met hun Europese leeftijdgenoten drinken scholieren in NL van 15-16 jr. vaak A . Alleen scholieren in Oostenrijk drinken nog vaker. In de maand voorafgaand aan het onderzoek dronk 24% van de scholieren in NL>10x A, vergeleken met 10% gemiddeld in Europa. indrinken Volgens observaties van sleutelfiguren in het uitgaansleven blijft het “indrinken” – ofwel A consumeren vóór het ‘echte’ uitgaan - zowel in de steden als op het platteland een wijd verbreid fenomeen. Dit indrinken kan thuis, op straat, in een keet of bij vrienden gebeuren, maar steeds meer ook in de horeca zelf (door middel van prijsacties). Over het algemeen lijken het vooral jeugdigen te zijn die voor het stappen gaan indrinken om kosten te besparen. De Monitor alcoholverstrekking in ‘09 laat zien dat onder uitgaande jongeren(13-17 jaar) 56% wel eens begint met A drinken vóór het uitgaan. In 2003 was dit nog 50%. Dit indrinken gebeurt vooral thuis (55%) of bij vrienden (71%) Binge drinken wordt gedefinieerd als het drinken van 5 of meer glazen A bij één gelegenheid. Binge drinken is geassocieerd met tal van medische aandoeningen en vergroot het risico op depressie en ongevallen, onafhankelijk van de totale dagelijkse A-consumptie. In 2011 heeft 30% van de VO leerlingen in de maand voorafgaand aan het onderzoek wel eens 5 E of meer bij 1 gelegenheid gedronken, ong. evenveel ♀ als ♂. Het percentage binge drinkers is tussen 2003 en 2011 gedaald: van 40% (‘03) naar 36% (‘07). Onder degenen die drinken blijft het percentage binge drinkers echter onverminderd hoog: 66% in 2003, 68% in 2007 en 68% in 2011. Binge drinken neemt snel toe met het ouder worden. Op16-jarige leeftijd heeft 57% van de scholieren van 16 jaar of ouder in de afgelopen maand wel eens aan binge drinken gedaan. Onder 12-jarigen is dat 3%. Het binge drinken in de afgelopen 4 weken stijgt bij zowel ♀ als ♂ sterk tussen de 12-16 jr. Tot 16 jr is er geen verschil tussen ♂ en ♀. Vanaf 16 jr stabiliseert het binge drinken bij ♀, terwijl dit bij ♂ verder toeneemt, waardoor op 17-18-jarige leeftijd ♂ veel vaker binge drinken dan ♀ . 379 coma-zuipen 762 jongeren (11 t/m 17 jr.) zijn in 2011 bewusteloos door drank naar het ziekenhuis gebracht , dat is een stijging van 37% tov. 2009. Ze zijn gem. 3½ u. in coma terwijl dit eerder 2u.was en hebben een gem. leeftijd van 15,3 jr en ze hebben 1015 alcoholconsumpties gedronken. Uit de gegevens van het opleidingsniveau, schoolprestaties en de gezinssituatie blijkt dat de opgenomen kinderen een doorsnee vormen van de bevolking in NL; de meeste jongeren volgen VMBO (40%), dan HAVO (20%) en VWO (20%).De meeste kinderen (57%) komen ’s nachts of ’s avonds (35%) in het ziekenhuis terecht. Het gemiddelde beeld is e dat eerst thuis of bij vrienden wordt gedronken. Bijna de helft van de opgenomen jongeren drinkt de 2 helft van de avond A in de horeca. Het gaat dan meestal om een combinatie van zoete mixdranken en sterke drank. De kinderartsen constateren een gem. bloedalcoholgehalte van 1,8 ‰ (ca.10-15 E). Het promillage loopt uiteen van 0,3 ‰ (2-3 E) tot 5,5 ‰ (tenminste 30 E). In 2007 bedroeg het hoogst gemeten promillage nog 4,3 ‰. verslavingszorg In 2011 zijn ruim 32.000 cliënten door de verslavingszorg behandeld voor een primair alcoholprobleem, ong. 30% is ♀. Daarvan waren 530 jeugdigen onder de 20 jr, (in 2010: 450) er is dus sprake van een stijging. In deze aantallen zijn niet de cijfers verwerkt van de speciale opvang van de SEH bij ziekenhuizen voor comazuipers. Het zou mogelijk wenselijk zijn te onderzoeken of er uit deze groep personen/jongeren doorstromen naar de reguliere verslavingszorg. 380 In ziekenhuizen steeg het aantal opnames vanwege een diagnose A-misbruik (6.140 in ‘10). Het aantal opnames vanwege een 375
2011 UMC Groningen Creemers e.a. 2009 Nijmegen Chrisje Couwenbergh ‘Substance abuse and its co-occurrence with other mental health problems in adolescents’ 377 2009 Universiteit Utrecht/ Trimbos; Ina Koning e.a. ‘Preventie van Alcoholgebruik onder Scholieren’ (PAS) 378 2007 Espad Europese studie onder 15-16 jarigen naar gebruik van alcohol, tabak en drugs 379 2011 rapport Alcoholintoxicaties in Nederland 380 2009 Jaarbericht Nationale drugsmonitor AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 376
41
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 nevendiagnose steeg naar ruim 14.785. Onder jeugdigen van 16 jr. of <, met een A gerelateerde opname werd een toename ge381 registreerd van 263 in ‘01 naar 924 in ‘10 (4x zo veel). Jongeren met een genetische verandering in het dopaminegen DRD4 blijken extra gevoelig voor het meedrinken met anderen. Roken(R) In 2010 rookte in NL 27% van de bevolking. 32% van de 4-jarigen wordt thuis blootgesteld aan tabaksrook; een hoog 382 percentage als je weet dat van de 0-1 jarigen nog ‘maar’ 9% thuis meerookt . In 2010/2011 rookte ruim 24% van de 12- tot 25jarige ♂en bijna 22% van de 12- tot 25-jarige ♀. Het percentage rokers onder jongeren neemt toe met de leeftijd. Van de 12 -16jarige ♂ rookte bijna 5%, bij ♀ was dit ruim 5%. In de leeftijdsgroep van 16-20 jaar rookte bijna 26% van de ♂ en bijna 23% van de ♀. Bij de 20- tot 25-jarigen is dit opgelopen tot ruim 38% van de ♂ en ruim 33% van de ♀. In de jaren ‘90 stak nog ruim de helft van scholieren ooit een sigaret op. In 2003 kwam daar voor het eerst verandering in. Het percentage leerlingen dat ooit heeft gerookt daalde van 55% in1999 naar 45% in 2003. Voor het eerst stak in 2003 minder dan de helft e van de scholieren dus nog een 1 sigaret op. In 2007 zette deze dalende trend door en had nog 39% van de scholieren weleens gerookt; in 2011 geldt dat voor 36%. Ook het actuele R (in de afgelopen maand), en vooral het dagelijks R nam tussen ‘96-2003 sterk af. In 2007 en 2011 hebben deze percentages zich gestabiliseerd: 19% had de afgelopen maand gerookt en nog maar 7% 383 rookte dagelijks . 384 R blijft de belangrijkste oorzaak voor vroegtijdige sterfte. In 2010 overleden ca.20.000 mensen van 20 jr. en ouder aan de directe gevolgen van R. Rokende ♀ hebben een grotere kans op een hartaanval dan hun mannelijke collega's. Dat blijkt uit een onderzoek bij 2,4 miljoen mensen over een periode van ruim 30 jr. Uit dit onderzoek, gepubliceerd in The Lancet, blijkt dat ♀ 25% meer kans maken op hartaandoeningen als ze roken dan ♂. Nicotine(N) veroorzaakt blijvende schade in de hersenen. Jong beginnen met roken verstoort de normale hersenontwikkeling en 385 leidt tot permanente veranderingen in de functie van het prefrontale brein . M.n. de prefrontale schors(PFS), het gebied van het e brein dat betrokken is bij aandacht en cognitieve controle, is pas tegen het 20 levensjaar volledig ontwikkeld. In de PFS kan N de activiteit van verschillende typen hersencellen veranderen en daarmee cognitieve vermogens beïnvloeden zoals het richten van aandacht. De onderzoekers ontdekten dat N in de hersenen leidt tot een blijvende afname van een specifiek eiwit, mGluR2. Dit eiwit bevindt zich in het deel van de hersenen dat aandacht en concentratie reguleert. Alleen door het eiwit met medicijnen te stimuleren, kon de verminderde aandacht worden hersteld, maar enkel tijdelijk. Cannabis(C) 25% van de Nederlanders heeft ervaring met blowen, van deze groep blowt 30% (bijna) dagelijks. Omgerekend naar de bevolking zijn dat 141.000 mensen tussen 15-64 jr. Zij doen toenemend een beroep op de verslavingszorg; in 2011 vroegen bijna 11.000 gebruikers om hulp. De gem. leeftijd van deze groep is 25 jr. De hulpvraag is in 10 jr verdrievoudigd. C-problematiek kent veel nieuwkomers; 30% van de hulpvragers is niet eerder ingeschreven geweest in de verslavingszorg. Uit het peilstation scholieren van 2011 blijkt dat 17%van alle leerlingen van het VO ooit C heeft gebruikt: meer ♂ dan ♀ (21%:14%) In het baO (gr.7-8) heeft vrijwel geen enkele leerling ervaring met het gebruik van C (0,3%). Er doen zich zoals verwacht grote leeftijdsverschillen voor. Onder 12-jarigen heeft ongeveer 1% ervaring met C-gebruik. Daarna is sprake van een forse toename, vooral bij de ♂. Uiteindelijk is op 17- en 18-jarige leeftijd ca.50% van de ♂ en 35% van de ♀ met C in aanraking gekomen. Van alle scholieren in het VO zegt 8% in de maand voorafgaand aan het onderzoek hasj of wiet te hebben gebruikt, meer ♂ dan ♀ (11%:5%). Ook hier zien we een duidelijke stijging met de leeftijd. De maandprevalentie neemt toe van 3% onder de 13-jarigen tot 13% (♂) en 8% (♀) onder de 15-jarigen. Bij de ♂ neemt verder de maandprevalentie vanaf 15 jr sterk toe met de leeftijd (tot 26% onder de 17en 18-jarigen) terwijl het gebruik bij de 17- /18-jarige ♀ op 9% blijft steken. C-gebruik is erg nadelig voor een zich nog ontwikkelend tienerbrein. Er is ontdekt dat de effecten van het belangrijkste actieve bestanddeel in wiet, genaamd (THC), mogelijk het IQ kan verlagen van tieners die deze drug gebruiken. Niet alleen dit gegeven, maar ook dat mensen met psychische aandoeningen in de familie gevoeliger zijn voor de toxische effecten van THC. C-gebruik onder jongeren zorgt niet alleen voor slechte schoolprestaties, maar het staat ook vast dat veelvuldig C-gebruik de kans versterkt om schizofrenie en psychose te ontwikkelen. Ook heeft onderzoek aangetoond dat hasj en weed roken leidt tot depressie. C-gebruik komt veel vaker voor onder leerlingen van het SO. Op 249 ZMOK-scholen was 41% van de 16-jarigen een actuele blower tegenover 13% van hun leeftijdgenoten op reguliere scholen . Het aantal ziekenhuisopnames met C-misbruik- of afhankelijkheid als nevendiagnose steeg eveneens (299 in 2005, 500 in 2009). De concentratie THC (tertahydrocannabinol) in nederwiet was in 2012 15,5%, een daling tov.’09 toen deze17,8% was. Het kabinet wil zware cannabis(met een THC gehalte van 15% of meer) op lijst I van de Opiumwet plaatsen, daarmee wordt het een harddrug. Hoe hoger de opleiding hoe vaker jongeren ooit met C geëxperimenteerd hebben. Van de HBO’ers en WO’ers had 36%wel eens geblowd, van de jongeren met alleen BaO was dat 27%. Regelmatig gebruik komt echter frequenter voor onder laag opgeleiden. Vooral ♂ gebruiken wel eens C. Daarbij wordt in de grotere steden aanzienlijk vaker C gerookt als op het platteland. Jongeren die af en toe C gebruikten hadden 3x meer kans om als twintiger harddrugs te gebruiken; wekelijkse gebruikers hadden 12x meer kans 386 Jongeren met een sterk verlangen naar sensatie en jongeren die weinig terughoudend zijn in onbekende omstandigheden lopen e 387 een groter risico om C te gaan gebruiken voor hun 13 levensjaar. Jongeren die tijdens hun adolescentie blowen lopen een groter risico psychotische symptomen te ontwikkelen dan jongeren die in die leeftijdsfase geen C gebruiken Mensen die op een leeftijd van 12 jr. of jonger beginnen met het gebruik van C hebben 3x zo vaak last van psychotische symptomen als jongvolwassenen die 388 niet blowen . Recente technologische ontwikkelingen in neurobiologisch onderzoek hebben nieuwe inzichten verschaft over de ontwikkeling van de hersenen, m.n. tijdens de adolescentie. Aangetoond is dat de PFC en projecties van bepaalde hersendelen naar de hersenschors en van de hersenschors naar dieper gelegen hersendelen tijdens de adolescentie nog belangrijke veranderingen onder389 gaan . Afwijkingen in de ontwikkeling van de PFC wordt algemeen beschouwd als een cruciaal aspect van schizofrenie. 381
2010 Psychological Science Rutger Engels ‘A Variable-Number-of-Tandem-Repeats Polymorphism in the Dopamine D4Receptor 2011 Stivoro 383 2011 Trimbos Verdurmen e.a. Jeugd en Riskant gedrag; peilstation scholierenonderzoek 384 2009 Jaarbericht Nationale drugsmonitor 385 2012 VU Natalia Goriounova 386 2010 University New South Wales; : Louisa Degenhardt; The British Journal of Psychiatry 2010;196:290-5 387 2010 Erasmus Universiteit; Hanneke Creemers 388 2010 Bossong Adolescent brain maturation, the endogenous cannabinoid system and the neurobiology of cannabis-induced schizophrenia 389 2010 RU Utrecht Boks e.a Psychological Medicineen Acta Psychica AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 382
42
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 Gebruik van C kan bij jonge mensen leiden tot een slechter geheugen en een lager leervermogen. Onderzoek heeft onlangs aan390 getoond dat deze verslechteringen veroorzaakt wordt door een verstoring van de zogeheten ‘thèta’-hersengolven . Er is een beperkt meer significant verband aangetoond tussen het gebruik van C vóór het 17e jr en het latere ontstaan van depressieve klachten. De kans op latere depressieve klachten bij degenen die cannabis vóór de leeftijd van 17 jr. gebruikten was 1,5 x zo groot ver391 geleken met degenen die C op een latere leeftijd begonnen te gebruiken of dat nooit deden . Harddrugs(HD) Uit het peilstation scholieren van 2011 blijkt dat XTC met 2,6% de HD is met de hoogste lifetime-prevalentie onder scholieren. Daarna volgen amfetamine (1,8%), cocaïne (1,7%) en heroïne (0,6%). 3,5%(ca.1 op de 25) heeft 1 van deze middelen ooit gebruikt . Paddo’s) zijn door 1,6% van de scholieren ten minste 1x gebruikt .Voor elk van deze middelen geldt dat meer ♂ dan ♀ ooit hebben gebruikt (verschil is alleen significant voor paddo’s, amfetamine en cocaïne). Er is ook gevraagd naar het gebruik van GHB, maar hiermee hebben zeer weinig scholieren ervaring (lifetime-prevalentie GHB: 0,5%). Alle HD bereikten een piek in het gebruik in1996, waarna een geleidelijke daling werd ingezet. Alleen heroïne vormt hierop een uitzondering, de life-time-prevalentie van deze HD ligt sinds 1992 op 1% of iets lager. In vergelijking tot 2007 blijft het gebruik van alle HD stabiel. In 2011 was het aantal opiaatcliënten in de verslavingszorg (11.315), de laatste 10 jr is er een dalende tendens zichtbaar. 95% van 392 hen is >55 jr. Vrijwel alle opiaatcliënten zijn ‘oude bekenden; opiaatproblematiek in NL kent nauwelijks nieuwe aanwas . Intraveneus opiaatgebruik in NL(9%) neemt nog steeds af. Het grootste deel van de opiaatverslaafden, ruim 80%, staat ook ingeschreven bij een methadonprogramma. Heroïne Heroine gebruik is op zijn retour; het aantal cliënten is in de afgelopen 10 jaar tijd gedaald van bijna 16.000 naar 11.000 De meesten zijn oude bekenden van de verslavingszorg, de nieuwe aanwas is gering. In 2011 werd 4% van de heroïnecliënten voor het eerst ingeschreven. De gemiddelde leeftijd van deze groep stijgt en was in 2011 46 jaar. Amfetamine (speed) In absolute aantallen zijn er ongeveer 22.000 actuele amfetaminegebruikers . Sinds 2007 is het aantal hulpvragers in de verslavingszorg stabiel op 1500. Het is aan te duiden als jongerenproblematiek; 33% is jonger dan 25 jr. Toch neemt het aandeel jongeren af, in 2004 was het nog 49%. Ectasy is in NL een ‘klein’ middel in de verslavingszorg: de top van de hulpvraag lag in 2005; op zo’n 200. Na 2005 is dit aantal gedaald tot ruim 100 in 2011. Het middel komt 5x vaker voor als bijmiddel bij andere primaire problematiek dan als primair problematiek zelf . De gem. leeftijd van de hulpvragers voor XTC bedraagt 25,2 en daarmee is de XTC-hulpvrager gem. de jongste groep in de verslavingszorg. In 2009 had 1,4% van de Nederlanders van 15 -64 jr. in het afgelopen jaar XTC gebruikt. Het percentage recente gebruikers ligt daarmee boven het Europese gem. van 0,8%. Hogere percentages gebruikers worden gevonden onder uitgaande jongvolwassenen, voor wie XTC na cannabis de meest populaire illegale drug blijft. In absolute aantallen zijn er ca. 44.000 actuele gebruikers. MDMA is de werkzame stof in ecstasy. Jarenlang schommelde de gem. hoeveelheid rond de 75 mg MDMA per tablet. De laatste jaren zijn er steeds vaker als ecstasy gekochte pillen op de markt met een veel hogere dosering. Gem. bevatte een ecstasypil in 2011 net iets meer dan 100 mg MDMA, maar er werden ook pillen met meer dan 200 mg aangetroffen. Voor een onervaren gebruiker kan dat tot onaangename effecten leiden. Uit onderzoek blijkt dat XTC langdurige, maar geen dramatische effecten veroorzaakt op m.n. het verbale geheugen, ook al bij lage doseringen en tijdens het eerste gebruik. Ook zijn er aanwijzingen voor het bestaan van een genetische kwetsbaarheid voor de 393 negatieve cognitieve effecten van ecstasy . Cocaïne 5% van de bevolking van 15 t/m 64 jaar heeft in 2009 ooit weleens cocaïne gebruikt. Wat betreft actuele gebruikers gaat het dan om 55000 personen, dat wil zeggen mensen die in de voorafgaande maand in ieder geval 1x cocaïne hadden gebruikt. Vanaf 2010 is er een daling opgetreden qua aantal hulpvragers in de verslavingszorg, in 2011 7517 cliënten; het aandeel jongeren onder de 25 jaar is in 2011 11%. GHB Sinds mei 2012 is GHB (gamma-hydroxyboterzuur) op lijst I van de Opiumwet geplaatst. Hiermee is het middel een harddrug gewordenGeschat wordt, dat in 2011 zo’n 144.000 mensen ooit wel eens GHB hebben gebruikt, van wie 22.000 de afgelopen maand, evenveel als het aantal gebruikers van amfetamine. Hogere percentages zijn te vinden onder scholieren van SO en jongeren in de jeugdzorg: 7,1% van de 16-jarigen van SO en 7% van de jongeren in de jeugdzorg hebben ooit GHB gebruikt. Ook uitgaande jongeren en jong volwassenen hebben vaker ervaring met GHB: 4,6% van de bezoekers van party's hebben in de afgelopen maand GHB gebruikt. De hulpvraag vanwege GHB-verslaving bij de verslavingszorg is de afgelopen jaren sterk toegenomen maar het aandeel is nog zeer beperkt. In 2011 hebben 659 mensen hulp gezocht voor hun GHB gebruik; de meeste zijn 20-30 jr oud, maar er zijn ook hulpvragers van 40 jr en >. Het aantal GHB-slachtoffers bij de SEH is de afgelopen 10 jr. verzesvoudigd tot 1200 in 2009. GHB is lastig te doseren en het risico op een overdosering is groot. Gebruikers van het middel beschouwen out gaan vaak als een onschuldige bijwerking. Onterecht, want in deze toestand kan iemand (in een verkeerde houding) stikken in tong of braaksel. Het is nog niet bekend wat regelmatig out gaan voor gevolgen kan hebben voor bijvoorbeeld de hersenen. Afkicken zonder professionele begeleiding kan levensgevaarlijk zijn. Er kunnen psychische problemen ontstaan zoals delirium of een psychose. 33% van deze slachtoffers heeft naast GHB ook alcohol gebruikt. Ong. 20% gebruikte naast GHB een andere drug, zoals XTC, cocaïne en speed. Ruim 40% van alle op de SEH behandelde slachtoffers was er zo slecht aan toe dat een opname nodig was. 50% hiervan is zelfs direct naar de IC verwezen. Ong. 3% van de behandelde slachtoffers denkt slachtoffer te zijn geweest van een ongemerkte toediening van de drug door een ander. GHB wordt vooral in het uitgaansleven gebruikt. Benzodiazepines Het aantal mensen dat bij de verslavingszorg aanklopt met medicijnproblematiek is tussen 2002 en 2010 sterk gegroeid. In 2011 vindt een kentering plaats. Het aantal hulpvragers ligt met 810 onder het aantal van 2010. Grotendeels (77%) betreft het problemen met benzodiazepines, die tot de meest gebruikte medicijnen in NL horen. In 2010 slikten 1,4 miljoen Nederlanders een benzodiazepine. De gemiddelde leeftijd ligt op 45 jaar en het aandeel vrouwen is hoog. Energy-drankjes zijn frisdranken met veel calorieën door de aanwezige suikers. Je krijgt er niet meer energie door, maar ze geven wel een oppeppend effect door de toegevoegde cafeïne, taurine en glucuronolacton. Uit het peilstation scholieren 2011 blijkt dat 60% van de VO-scholieren de afgelopen maand energiedrankjes heeft gedronken, meer ♂ dan ♀ (68%:51%). In het BO geldt dit 390
2009 RU Utrecht K. Böcker e.a. Cannabinoid Modulations of Resting State EEG Theta Power and Working Memory Are Correlated in Humans 2010 American Journal of Epidemiology Graaf R de e.a. Early cannabis use and estimated risk of later onset of depression spells. 2012 Stichting IVZ Kerncijfers verslavingszorg 2011 393 2009 Universiteit van Amsterdam; mw. Thelma.Schilt Thinking of ecstasy; neuropsychological aspects of ecstasy use AJN 43 Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 391 392
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 voor 27% van de scholieren. Vanaf het BO neemt het gebruik snel toe tot 13 jr: onder de13-jarigen heeft ruim 60% de afgelopen maand energiedrankjes gedronken (66% van de ♂ en 55% van de ♀). Tussen de 13-16 jr blijft het gebruik van energiedrankjes e stabiel en na het 16 jaar daalt het naar 51% van de scholieren. Op elke leeftijd zijn er meer ♂ die energiedrankjes drinken dan ♀. Uit onderzoek van het Voedingscentrum blijkt dat bijna 50% van de jongeren niets merkt van het zogenoemde stimulerende effect. 66% van de jongeren krijgt zelfs te maken met nadelige effecten van het drinken van energiedrankjes. Ze ervaren klachten zoals moeilijk kunnen slapen of rusteloosheid . 394 Junkfood Vet, suiker en zout in junkfood maken dit voedsel zo verslavend als cocaïne, tabak of alcohol . Junkfood verandert de chemische huishouding in de hersenen dusdanig dat men er, net als bij drugs nooit genoeg van krijgt. De sleutel tot deze vaststelling ligt bij dopamine, een chemische stof in de hersenen die verantwoordelijk is voor het genotsgevoel. De stof maakt dat de meeste mensen pakweg eten en seks lekker vinden. Door het veelvuldig gebruik van genotsmiddelen als alcohol, tabak en drugs neemt de gevoeligheid van het dopaminesysteem af met als gevolg dat er steeds meer genotsmiddelen nodig zijn om het gevoel van welbehagen te bewerkstelligen. De persoon in kwestie raakt verslaafd en, in het geval van junkfood, wordt dikker en dikker. Er zijn duidelijke parallellen tussen druggebruik en in de inname van voedsel met een hoog suiker- en vetgehalte. Wie te veel eet, heeft meer en meer voedselprikkels nodig om zijn genotspeil te bereiken, met als gevolg dat die steeds zwaarder wordt. Eerdere studies toonden aan dat een alcoholverslaving ook gepaard gaat met een afgenomen gevoeligheid voor dopamine. Onderzoek heeft aangetoond dat een suiker- en vetrijk dieet bij zwangere mama's de hersenen van ongeboren baby's zodanig kan program395 meren dat hun kinderen na de geboorte regelmatig zin hebben in junkfood . Gokken Uit het peilstation scholieren van 2011 blijkt dat 42% van de scholieren van het VO ooit op een gokkast heeft gespeeld, meer ♂ (49%) dan ♀ (35%). Ook in het baO heeft al een grote groep (31%) kennis gemaakt met gokkasten of fruitautomaten. De percentages veranderen vrijwel niet tussen12-17 jr. Er is een groot verschil tussen de prevalentie van het spelen op een gokkast ooit en in de afgelopen 4 weken; slechts 7% van de scholieren heeft recent nog op een gokkast of fruitautomaat gespeeld. Ook hier e weer meer ♂ (9%) dan ♀ (4%). Bij de ♀ daalt het percentage na het 13 jaar, van 7% voor de 13-jarigen tot 2% voor de 16-jarigen Bij ♂ blijft het stabiel rond 9-10%. Sinds 1992 is de lifetime-prevalentie van spelen op een gokkast of fruitautomaat gedaald van 61 naar 42% in 2011. In dezelfde periode daalde de maandprevalentie van 16 naar 7%. gamen Uit het peilstation scholieren van 2011 blijkt dat 21% van de jongeren dagelijks een online game speelt, meer ♂ dan ♀ (37%:4%). 12% speelt dagelijks andere online spellen op internet; opnieuw meer ♂ dan ♀ (18%:5%). Kleine online spelletjes worden door een kleine groep scholieren elke dag gespeeld (7%) en dit neemt met de leeftijd snel af. Online pokeren wordt door 2% dagelijks gedaan, vaker door ♂ dan door ♀ (3%:0,4%). Meer ♂ dan ♀ spelen wel eens online spellen en spelletjes maar het is opvallend dat deze verschillen tussen ♂ en ♀ bij het dagelijks spelen van spellen veel groter zijn. Het dagelijks spelen van games en andere online spellen neemt iets af naarmate leerlingen ouder worden. Van alle scholieren in het VO voldoet ruim 4% aan de criteria voor compulsief internetgebruik. Het is opvallend dat dit bij ♀ vaker voorkomt dan bij ♂. Hoewel de verschillen niet significant zijn voor de totale groep (5% voor ♀ en 4% voor ♂), zijn ze dat wel op 14- en15-jarige leeftijd. Ruim 6% van de ♀ in deze leeftijdsgroep voldoet aan de criteria voor compulsief internetgebruik tegen bijna 3% van de ♂. Op een leeftijd van 17-18 jr lijken de rollen omgedraaid. Uit onderzoek van het IVO blijkt dat 1,5% van de jongeren tussen 13-16 jaar geïdentificeerd kan worden als een gameverslaafde (via erkende de criteria). Dat vertaalt zich naar 12.000 jongeren. In de verslavingszorg zijn er nog steeds relatief weinig aanmeldingen van jongeren met een hulpvraag als gevolg van gameverslaving. Er is wel sprake van een stijging. In 2010 waren het 182 hulpvragers, in 2011 worden 245 personen in de verslavingszorg behandeld voor problematisch internetgamen Criminaliteit In 2010 kwamen bijna 70.000 kinderen in aanraking met de Nederlandse politie en werden bijna 50.000 kinderen door de politie verhoord. Meer dan 9.000 minderjarigen gingen na het politieverhoor een dag of langer de cel in. Het is niet bekend hoeveel minderjarigen voorafgaand aan een politieverhoor een nacht op het bureau verbleven . 396 omgang met delinquente vrienden Uit onderzoek blijkt dat het verbieden van omgang met delinquente vrienden averechts werkt. Kinderen bij wie vriendschappen met delinquente jongeren zijn verboden, hebben een jaar later juist meer criminele vriendjes. En daardoor vertonen deze kinderen zelf ook vaker crimineel gedrag. Onderzoeker adviseert ouders dan ook vooral om het gesprek met kinderen aan te gaan. Communicatie is in dezen erg belangrijk: praat met kinderen over verkeerde vrienden.. adolescentenstrafrecht (AS) Er komt een speciaal AS voor jongeren en jongvolwassenen. Dat is te lezen in de begroting 2011 van het Min.van Veiligheid en Justitie. Het AS is bedoeld voor risicojongeren van 15-23 jr. Zij kunnen volgens het jeugdstrafrecht maar ook volgens het volwassenenstrafrecht worden veroordeeld, afhankelijk van de omstandigheden. Het AS geeft mogelijkheden om sociale en psychische problemen aan te pakken die tot crimineel gedrag hebben geleid, maar er kan ook streng worden opgetreden als blijkt dat een jongere die kans niet grijpt. In het AS gaat de maximumduur van jeugddetentie voor 16- en 17-jarigen van 2 naar 4 jr. Verder wordt het mogelijk om een PIJ-maatregel om te zetten in een TBS-maatregel, gaat de jeugdreclassering scherper toezien en kunnen jongeren die hun taakstraf laten mislukken, rekenen op een strenge aanpak. 397 slachtoffer (SO) 35% van de jongeren 15-25 jr. is in 2011 SO geweest van een delict . Als jongeren SO zijn, gaat het vaak (22%) om een vermogensdelict, zoals inbraak, fietsdiefstal of zakkenrollerij. Daarnaast is 12% SO van een geweldsdelict en 10% was SO van vandalisme. Jonge ♂ hebben iets vaker dan jonge ♀ te maken met gewelddelicten; voor vandalisme geldt het omgekeerde. In 2011 gaf 32% van de jongeren aan zich onveilig te voelen, dat aandeel is sinds 2008 ongeveer gelijk gebleven Bij jonge ♀ lag het aandeel in 2011 op ruim 42%. Dat is 2x zoveel als bij jonge ♂, van wie iets meer dan 21% zich onveilig voelde. Dit verschil is de afgelopen jaren nagenoeg constant gebleven. Daders De jeugdcriminaltiteit lijkt sterk af te nemen; in 2005 werden nog 99.000 jongeren geregistreerd als verdachte van een misdrijf; in 2011 was dit aantal met 54.000 praktisch gehalveerd. Hierbij zijn de zwakbegaafde jongeren zwaar oververtegenwoordigd. De onderzoekers schatten, bij afwezigheid van exacte gegevens, het percentage zwakbegaafde jongeren binnen de totale 394
2010 Universiteit Oregon (VS); Eric Stice 2011 Adelaide Ong.Z.Y Maternal junkfood feeding of rat dams alters food choices and development of the mesolimbic reward pathway 2012 RU Utrecht Loes Keijsers American Journal of Child Development 397 2012 CBS Landelijke jeugdmonitor AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 395 396
44
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 398
jeugdcriminaliteit op 30-50% . In totaal vormt de groep jongeren met een IQ lager dan 85 ‘slechts’ 16% van alle jongeren Jaarlijks komt ongeveer 3% van de jongeren van 15-27 jaar die geen opleiding meer volgen in aanraking met de politie. Onder de jongeren zonder startkwalificatie(SK) is het aandeel dat verdacht wordt van een misdrijf met 5,3% ongeveer 3x zo groot als onder jongeren die langer op school hebben gezeten en wel beschikken over een SK. Jonge voortijdig schoolverlaters hebben ook vaker geen werk dan jongeren met een startkwalificatie. Binnen de groep werkloze jongeren zonder SK ligt het aandeel dat in de aanraking komt met de politie nog weer hoger dan binnen de totale groep jongeren zonder SK. Zo werd 11,3% van de werkloze VSV-ers in 2008/2010 door de politie aangehouden als verdachte van een misdrijf. Bij de jongeren die met een SK het onderwijs hadden verlaten en niet werkloos zijn, lag dit aandeel op 1,5%. In 2010 kwamen ca. 2.500 werkloze jongeren die geen SK hebben in aanraking komt met de politie. Dit aantal, dat de laatste jaren licht is toegenomen, komt overeen met ongeveer 0,3% van de totale groep niet-onderwijsvolgende jongeren in NL, wat relatief weinig is. In ‘09 werden ruim 73.000 12- tot 25-jarigen door de politie aangehouden als verdachte van een misdrijf. Sinds het begin van deze eeuw is het aantal verdachte jongeren sterk gestegen. Toen ging het om net iets minder dan 50.000 aangehouden verdachte jongeren. Niet alle jongeren die een delict hebben gepleegd komen overigens in aanraking met de politie. Zo gaf in 2010 in de Monitor Zelf gerapporteerde Jeugdcriminaliteit 38% van de ondervraagde minderjarige jongeren aan dat ze in de12 voorafgaande maanden één of meerdere delicten hebben gepleegd. Gerelateerd aan de totale populatie jongeren van 12 -25 jr was 3,5% als verdachte gehoord door de politie in 2009. proces-verbalen(PV) 52.318 PV tav. jeugdigen van 12-17jr registreerde de politie in 2011 (17% van het totaal aantal PV’s). 20% 399 (18.000) daarvan betreft een verwijzing naar HALT . ♂ worden vaker verdacht van het plegen van een misdrijf dan ♀: 15.000 ♂ versus 3.000 ♀. Minderjarige ♀ bewandelen steeds vaker het criminele pad. strafzaken(SZ) In 2011 waren er ruim 71.000 SZ tegen jongeren van 15-25 jr die zijn afgedaan door het OM en de rechter. Dat waren er 3,5% meer dan de bijna 69.000 strafzaken in 2010. In 85% van de gevallen ging het hierbij om ♂. Het aantal afgedane strafzaken tegen jonge ♂ van 18-25 jaar is binnen deze groep het hoogst en nam met 4.000 toe tot 39.000 in 2011. Het aantal afgedane strafzaken tegen jonge ♀ is veel lager en nam in 2011 enigszins toe tot 7.000. Tegen ♂ van 12-18 jaar werden minder strafzaken afgehandeld, tegen ♀ongeveer evenveel. De SZ die worden afgedaan door het OM zijn over het algemeen lichter dan de zaken die door het OM met een dagvaarding worden voorgelegd aan de rechter. Bij de straffen die het OM oplegt gaat het bijvoorbeeld om een geldboete of een taakstraf. Het OM kan geen gevangenisstraffen opleggen, dat is voorbehouden aan de rechter. Tegen minderjarige jongeren handelt het OM het merendeel van de SZ zelf af. In 2010 zijn 9136 minderjarigen in verzekering ge400 steld , 49.015 minderjarige verdachten zijn door de politie verhoord. 2,9% van de jeugdigen moesten in ‘10 als verdachte voor de rechter verschijnen. Sinds 2008 (3,27%) is er sprake van een daling justitiële jeugdinrichting (JJI) 2.406 jeugdigen zaten in 2010 in een JJI; een aantal dat met de jaren afneemt (in 2007 nog 3491). 401 Allochtone kinderen belanden vaker in de criminaliteit omdat psychische stoornissen bij hen niet of te laat worden behandeld ,. DNA profiel Uit het jaarverslag van het NFI blijkt dat op 31 december 2010 het DNA profiel van in totaal 14.800 jongeren geregistreerd stond in de DNA-databank als gevolg van een veroordeling uit hun jeugd . De mate waarin jongeren zich crimineel gedragen, is mede afhankelijk van de kwaliteit van de communicatie en de relatiekwaliteit 402 tussen ouders en kinderen . Een sterke afname in communicatie tussen de ouder en het kind is gerelateerd aan een toename van jeugddelinquentie. 403 Kinderen van criminele vaders hebben meer kans om zelf het verkeerde pad op te gaan . Als een vader nooit veroordeeld is geweest dan heeft een jeugdige 90% kans om geen strafblad te hebben. Als de vader 1 of enkele keren een delict heeft gepleegd is er 85% kans dat de jeugdige geen strafblad heeft. Kinderen met een vader die >15x veroordeeld is hebben in meer dan 30% van 404 de gevallen een strafblad . ♂ hebben gemiddeld veel vaker een strafblad dan ♀, ongeacht het criminele gedrag van hun vader. In NL maakt het niet uit of de ouder in de gevangenis heeft gezeten of niet. Enkel het hebben van een ouder met een strafblad maakt de kans groter dat de jeugdige in de criminaliteit belandt. Hoe ouder het kind is als de ouder in de gevangenis belandt hoe meer criminaliteit het kind als volwassene pleegt. Vermoedelijk ligt dat aan het negatieve imago dat aan de gevangenisstraf van een ouder kleeft. 405 Delinquent gedrag bij kinderen <12 jr is een belangrijke voorspeller van een langdurige en ernstige criminele carrière. Vanaf 406 2010 worden zij standaard door de politie naar BJZ verwezen. De buurt waarin jongeren opgroeien vormt een belangrijke achtergrond voor het gedrag dat jongeren vertonen; jongeren uit probleemwijken blijken veel vaker deel te nemen aan jeugdbendes 407 dan jongeren die in betere buurten wonen. Kinderdelinquenten zijn vaak ♂, komen vaker uit de grote steden en uit buurten met een lage SES. Ook kinderen van niet westerse origine zijn oververtegenwoordigd in de registratiesystemen van de politie. Ca. 50% van de onderzochte kinderen is afkomstig uit een gebroken gezin, had een moeder waarbij sprake was van tienermoederschap en was er sprake van veel psychische problemen bij zowel ouders als kinderen. Bijna 33% van de jonge boefjes gaat als jongvolwas408 sene door met crimineel gedrag. Van de jeugdige gedetineerden 90% heeft 1 psych stoornis 67% heeft 2 psych. stoornissen 75% heeft een gedragsstoornis 55% gebruikte drugs 34% had psychotische symptomen 9% had angststoornissen 8% had ADHD 6% had een affectieve stoornis zedendelict 900-1.000 jongeren (voornamelijk ♂, slechts 6-7 ♀ per jaar) komen jaarlijks in contact met de politie vanwege een ze409 410 dendelict . Het meest voorkomende delict is aanranding. Uit onderzoek blijkt dat ongeveer de helft stopt met het plegen van 398
2012 UvA Marigo Teeuwen ‘Verraderlijk gewoon’ 2007 Wetenschappelijk centrum justitie Blom en vd. Laan; ‘Monitor jeugd terecht’ 2012 Kinderen in Tel 401 2009 Defence for Children; ‘ Jaarbericht kinderrechten’ 402 2009 UMC Loes Keijsers e.a. ‘Developmental links among parenting practices, adolescent disclosure, and delinquency 403 2006 Mieke van de Rakt Zo vader zo zoon? De interactionele overdracht van veroordelingen. 404 2011 Sytske Besemer e.a.The relationship between parental imprisonment and offspring offending in England and the Netherlands 405 2009 VU A’dam dissertatie Lieke van Domburgh 406 2008 Verwey Jonker Instituut 407 2009 VU A’dam dissertatie Lieke van Domburgh 408 2003 VU A’dam Coby Vreugdenhil Psychiatric disorders among incarcerated male adolescents in the Netherlands AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 399 400
45
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 nieuwe zedendelicten. Van de andere helft die wel doorgaat behoren 4 van de 5 tot de generalisten: jongeren die zedendelicten plegen als onderdeel van een breder criminaliteitspatroon. Eén op de vijf pleegt enkel zedendelicten: de specialisten. Jaarlijks maken zo’n 900 jongeren tussen de 12-18 jr zich schuldig aan seksueel misbruik met leeftijdgenoten of jongere kinderen de meeste slachtoffers (ca.400) zijn < 12 jr. 411 Onderzoek toont aan dat veel jonge zedendelinquenten (12-18 jr.) kampen met psychiatrische stoornissen.75% van de ♂ had tenminste één psychiatrische stoornis en >50% had er ten minste twee; 42% van hen is als kind zelf misbruikt Ze onderscheidt 3 groepen: ♂ die jongere kinderen misbruikten, ♂ die in hun eentje iemand van minstens hun eigen leeftijd misbruikten en ♂ die dat laatste in groepsverband deden. Ze vond meer symptomen van ASS bij de verdachten dan bij niet delinquente jongeren, vooral bij de kindmisbruikers en de solisten. Zij vraagt zich af of jonge plegers van seksuele delicten bestempeld moeten worden tot zedendelinquent, omdat bij hen de zedenrecidive extreem laag is. Vreemdelingen 412 220 alleenstaande minderjarige vreemdelingen zaten in 2010 in vreemdelingenbewaring ; en er zijn 2400 AMV’s in NL. 200 jeugdigen verbleven langer dan 5 jr. in een opvangcentrum zonder verblijfsvergunning. 860 jeugdigen verbleven langer dan 5 jr. in Nederland waarbij de procedure nog niet was afgerond. 15.590 asielzoekers zaten er volgens het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in januari 2012 in de centrale opvang, 413 waarvan 4.545 kinderen (0-18 jr.) . De omstandigheden waarin kinderen in asielzoekerscentra in NL opgroeien vormen een ernstig gevaar voor hun ontwikkeling: Hun leefomstandigheden voldoen niet aan het Internationaal verdrag voor de rechten van het kind: -de lange duur dat gezinnen in de opvang moeten verblijven, - het vele verhuizen door de organisatie van de opvang en de asielprocedure. (2,5x per 4,7 jaar!) Normaal: 1x per 10jr - het ontbreken van informatie over de eigen situatie. - in de centra is nauwelijks speelruimte en er is vrijwel geen privacy - ontbreken van informatie over school, gezondheid en clubs 414 - de onzekerheid over de toekomst zorgt ook voor gezondheidsproblemen . De Kinderombudsman stelt dan ook dat vreemdelingenkinderen psychische schade oplopen door de lange procedures en onzeker415 heid waarin ze verkeren of ze wel of niet in NL mogen blijven . Dit komt niet aan de orde in de procedures rond verblijfsvergunningen. Daarom pleit hij voor een individuele en onafhankelijke beoordeling van kinderen op zijn of haar welzijn, inclusief schade en worteling. Daarvoor moet een apart meetinstrument worden ontwikkeld. De uitkomst moet meegewogen worden in de verblijfsvergunningsprocedures. Op die manier wordt recht gedaan aan de kinderrechten. Voor de grote groep kinderen die nu al jaren in NL woont en geworteld is moet een overgangsregeling opgesteld worden. Ruim 1400 kinderen wachten 4 jr of langer op duidelijkheid 900 kinderen 6 jr of langer en 700 8 jr of langer. De Kinderombudsman geeft het dringende advies aan de minister om nog dit jaar alle kinderen, die zijn binnengekomen vóór 1 juli 2010, individueel te laten toetsen door een onafhankelijke deskundige, bijvoorbeeld onder regie van de RvdK, waarbij ook naar de individuele schade en mate van worteling wordt gekeken. Daaropvolgend moet snel een beslissing genomen worden die duidelijkheid geeft over de toekomst. In NL wonen tussen de 200.000 en 250.000 erkende vluchtelingen. De meesten van hen hebben inmiddels de Nederlandse nationaliteit. De meeste vluchtelingen komen uit Irak, Afghanistan, Iran, Somalië en voormalig Joegoslavië. In 2010 vroegen 15.148 mensen asiel aan. Ong. 50% van de asielzoekers krijgt uiteindelijk een asielvergunning. Zwerfjongeren(ZJ) 416 9000 zwerfjongeren telt NL nu, 1½ x zo veel als 4 jr geleden terwijl er maar 1800 opvangplaatsen zijn. Hun financiële situatie is zorgelijk. Wettelijk zijn ouders financieel verantwoordelijk voor kinderen < 21 jr, maar ZJ kunnen vaak niet op hen terugvallen. Voor aanvraag van studiefinanciering is info van ouders nodig- eveneens vaak problematisch. Een ZJ heeft ca. €3500 – 7000 schuld. Hun uitkering bedraagt € 227/ maand krachtens de wet investeren in jongeren. Aan de opvanginstelling moeten jongeren een wettelijk verplichte bijdrage betalen- zonder dat kunnen de organisaties niet voortbestaan. Doorstromen naar een eigen kamer is te duur (rond €300 voor een kamer) waardoor jongeren langer in de opvang blijven dan wenselijk. De sinds 2010 officieel gehanteerde definitie van ZJ is: 'ZJ zijn feitelijk of residentieel daklozen <23 jr. met meervoudige problemen. Feitelijk daklozen zijn jongeren die niet beschikken over een eigenwoonruimte. Residentieel daklozen zijn jongeren die zijn inge417 schreven bij instellingen voor maatschappelijke opvang . Jongeren die in de vrouwenopvang staan ingeschreven worden niet als ZJ gezien. Ook jongeren die begeleid wonen of met hun ouders meekomen in de opvang zijn volgens de definitie geen ZJ. ZJ zijn meestal tussen de 18-21 jr oud, 40% is ♀ en hebben vaak te maken met meervoudige problematiek; geen vast adres, geen gezin dat kan helpen, vaak een geestelijk gezondheidsprobleem of een verstandelijke handicap, geen werk of school, weinig inkomen en schulden. Uit onderzoek blijkt dat een problematische thuissituatie de bron is voor sociale uitsluiting. ZJ hebben vaak geen goede jeugd gehad doordat hun ouders niet genoeg geld hadden of doordat zij de benodigde vaardigheden missen voor de opvoeding. Veel van 418 deze gezinnen worden gekenmerkt door conflicten . De jongeren werden thuis genegeerd, slecht behandeld of mishandeld en lopen meerdere malen weg van huis. Een slechte jeugd in combinatie met ‘t ontbreken van een vaste verblijfplaats is psychisch 409
2005 van Wijk e.a. Jeugdige zedendelinquenten en geweldplegers 2006 Bullens Gewetensvorming bij jeugdige zedendelinquenten 411 2010 VU promotie Lisette ‘Hart-Kerkhofs Juvenile sex offenders: Mental health andReoffending 412 2011 Unicef / Defence for Children- Ecpat Jaarbericht kinderrechten 413 2012 Centraal Orgaan Asielzoekers; Cijfers febr.2012 414 2009 COA, Unicef Onderzoek naar de leefsituatie van kinderen in asielzoekerscentra 415 2012 Marc Dullaert ‘Wachten op je toekomst’ 416 2011 Stichting Zwerfjongeren 417 2010 brief aan de Tweede Kamer van demissionair minister André Rouvoet voor Jeugd en Gezin in. 418 2010 Movisie Social exclusion and youth homelesness in Northern, Southern and Central Europe AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 410
46
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 bescha-digend voor een kind. De jongeren in het onderzoek geven aan dat ze als ZJ beter af zijn dan op hun laatste verblijfplaats. Probleem is dat de hulp vanuit de jeugdzorg stopt als ze 18 jr zijn geworden, terwijl de zorgbehoefte niet ophoudt. De volwassenenzorg, in de vorm van maatschappelijke opvang, geestelijke gezondheidszorg of gehandicaptenzorg moeten de zorg voor 18jarigen overnemen, maar aansluiting is er niet. Deze jongeren vallen tussen wal en schip. Milieu-effecten Zon Huidkanker is de meest voorkomende vorm van kanker in NL. Maar liefst 1 op de 6 Nederlanders krijgt een vorm van huidkanker en naar verwachting worden in 2009 zo’n 35.000 huidtumoren vastgesteld. Jonge ♀ uit de drie hoogste sociale klassen lopen het grootste risico op melanomen door het gebruik van de zonnebank en het regelmatig verbranden van de huid door na419 tuurlijk zonlicht, waarbij genetische factoren ook een rol spelen . Er zijn drie soorten huidkanker: basaalcelcarcinoom plaveiselcelcarcinoom Melanoom (meest agressief) Goede bescherming en het regelmatig zelf controleren van de huid kunnen veel verschil maken in de strijd tegen huidkanker. Dioxine(D) Kinderen die in hun babytijd dicht bij een verbrandingsoven met een D-uitstoot hebben gewoond en die borstvoeding kregen, vertonen in hun puberteit lichamelijke afwijkingen en gedragsproblemen. Vooral de longfunctie is verstoord terwijl ♀ ook een vertraagde borstgroei hebben. De onderzoeker constateert dat kinderen tussen de 14-19 jr verstoringen hebben in de suiker huishouding en in hun afweersysteem. Ook hun schildklier werkt minder goed. ♀ lopen zeker een jaar achter wat betreft hun borst420 groei. Ook op jongere leeftijd vertonen de kinderen al achterstanden, bijvoorbeeld in hun psychomotorische groei en in de ontwikkeling van hun hersenen. stofdeeltjes in de lucht Bij mensen met luchtwegaandoeningen en hart- en vaatziekten bevordert en verergert fijn stof de klachten Daarnaast belemmert fijn stof de ontwikkeling van de longen bij kinderen. In verschillende studies werd aangetoond dat mensen met diabetes gevoeliger zijn voor de effecten van fijn stof dan andere mensen. Binnenmilieu(BM) Een gezond BM is erg belangrijk. Een goede luchtkwaliteit draagt bij tot een gunstige leeromgeving en geeft een gevoel van comfort, gezondheid en welbevinden. Een slechtere kwaliteit van het BM (hoog CO2 gehalte, temperatuur en veel ziektekiemen) kan naast fysieke gezondheidsklachten en discomfort ook leiden tot onrust, onoplettendheid en prikkelbaarheid, met 421 als gevolg een nadelige invloed op leerprestaties en ziekteverzuim . Het slechte klimaat in klaslokalen is een zorg die erkend wordt door de overheid. Het grote aantal kinderen in een relatief kleine ruimte leidt tot te hoge concentraties CO2 en ongunstige luchtvochtigheid. Daarnaast kan er sprake zijn van hoge concentraties van vluchtige organische verbindingen zoals formaldehyde en benzeen en “onfrisse” lucht (lichaamsgeuren etc.). De aanwezigheid van planten biedt een oplossing voor deze BM-problematiek. Planten zijn in staat CO2 te consumeren, en beïnvloeden tevens de luchtvochtigheid. Ook is bekend dat planten in staat zijn om lucht te zuiveren van vluchtige organische verbindingen, zoals formaldehyde, benzeen, 'onfrisse geuren' etc. Bijkomende effecten van planten zijn het absorberen van geluid en het bijdragen aan betere prestaties bij creatieve taken door proefpersonen. Daarnaast zijn er educatieve voordelen verbonden aan het plaatsen van planten in een leeromgeving. Onderzoek toont aan dat leerlingen in de klassen waar planten zijn geplaatst en waar de PAR-licht condities voldoende zijn, gemiddeld 7% minder gezondheidsklachten rapporteren dan voordat er planten werden geplaatst. 422 geluidsoverlast 20.000 jongeren van 15-25 jr. lopen jaarlijks gehoorschade op door te harde muziek . Van de stappers heeft 93% last van het gehoor na een bezoek aan een discotheek of muziekevenement. Een dag later heeft 38% nog steeds last van een 423 piep, oorsuizen of verminderd gehoor. NL telt momenteel 1,4 miljoen mensen met een verminderd gehoor ,ca.500.000 mensen van hen draagt een hoortoestel.12% van de bevolking heeft last van slaapverstoring door geluidsoverlast door vooral verkeerslawaai en burengerucht. Dit kan leiden tot verminderde leerprestaties de volgende dag. Teveel geluid overdag leidt tot verminderde leesprestatie en het lange termijn geheugen.
419
2011 University of California; A.Hausauer 2010 UvA promotie Marike Leijs 421 2007 TNO Bouw ‘ Het effect van ventilatie op de cognitieve prestaties van leerlingen op een basisschool’ 422 2012 Nationale Hoorstichting 423 2005 TNS NIPO; Gehoor in Nederland AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 420
47
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
Kinderen in bijzondere omstandigheden Te vroeg geboren kinderen =>gezondheidsproblemen 40% krijgt een chronische aandoening als gevolg van de behandeling, 15% zelfs een ernstige aandoening hebben vaker handicaps (6-10% ernstige handicap en 45% beperkingen) vooral op het gebied van bewegen (spasticiteit), mentale ontwikkeling (20% gaat naar SBO), functioneren van ogen en oren en spraak/-taalontwikkeling vroege prematuren (<32 wkn.) hebben een verhoogd risico op groeivertraging. Verder blijkt dat de grof motorische 424 ontwikkeling van deze kinderen gemiddeld langzamer verloopt dan van op tijd geboren kinderen late prematuren (32-36 wkn) hebben 2x zoveel kans op ademhalingsproblemen t/m 4 jr. en 3x zoveel kans om opgenomen te worden in ziekenhuis vanwege ademhalingsproblemen. Zij hebben een grotere kans op problemen met de fijne motoriek en de sociaal emotionele ontwikkeling. Kinderen geboren na een zwangerschap van 32-34 wkn. 425 hebben daarnaast ook wat vaker problemen met de communicatie en probleem oplossen . =>psychosociale en/of gedragsproblemen 426 scoren 2-4x slechter op school als kinderen die niet te vroeg geboren zijn vroeggeboorte is geassocieerd met een hogere leeftijd van de moeder, een moeizamere hechting van ouders met het kind, geboorte- en thuiskomststress en gedragsproblemen waardoor er meer kans is op mishandeling 427 late prematuren (32-36 wkn) vertonen op 4-jarige leeftijd meer gedrags- en emotionele problemen. Deze kinderen hadden 70% meer kans op externaliserende problemen, zoals aandachtsproblemen en agressief gedrag. Het risico op internaliserende problemen bleek echter groter: matig prematuur geboren kinderen hadden 2,5 x meer kans op problemen als emotioneel reactief, angstig, teruggetrokken en somatiserend gedrag. Bij de te vroeg geboren ♂ kwamen externaliserende problemen meer voor en bij de ♀ internaliserende problemen. Het is bekend dat gedragsproblemen een negatieve invloed kunnen hebben op schoolprestaties en sociale ontwikkeling. Kinderen met kanker In NL krijgen jaarlijks bijna 400 kinderen van 0-15 jaar kanker. Per jaar overlijden ongeveer 100 kinderen (0-15 jaar) aan kanker. 25% leukemie: jaarlijks 100-150 kinderen in NL 20% hersentumoren 11% lymfklierkanker 7% bottumoren 7% tumoren van de weke delen 5% Wilms-tumor en andere niertumoren 5% neuroblastoom (1 op de 100.000 kinderen in NL) 3% retinoblastoom 3% kiemceltumoren =>gezondheidsproblemen 73% krijgt een ernstige aandoening, soms zelfs levensbedreigende aandoeningen als gevolg van de behandeling destijds (zoals groei- of immuunstoornissen, schade aan de nieren, fertiliteitsproblemen of secundaire tumoren) kinderen die opgroeien in armoede 377.000 kinderen (11,1 % van de 0-17- jarigen of 1 op de 9) leven in 2012 in een huishouden met een inkomen onder de lage inko428 mensgrens ; in 2008 was dit 8,1%. 588.000 arme huishoudens (8,5%) komen in 2012 onder de armoede grens. 3,8% van deze kinderen leefden in 2010 langdurig (>3 jr.) van een laag inkomen. Dit zijn m.n. kinderen in 1-oudergezinnen, gezinnen van niet westerse allochtonen en gezinnen met een bijstandsuitkering. =>gezondheidsproblemen kan de cognitieve ontwikkeling in de weg staan door o.a. slechte voeding, minder toegang tot faciliteiten, ongunstige woonomstandigheden (huiswerkplek, nachtrust, lood) =>psychosociale en/of gedragsproblemen 1,5-3x zo vaak sociaal-emotionele problemen sociale deprivatie (gebrek aan alledaagse dingen tot en met niet elke dag een warme maaltijd) stress 429 welbevinden: hoe langer armoede hoe meer angst, afhankelijkheid en ongelukkig opgroeien in een ‘cultuur van armoede’ met weinig toekomstperspectief en zonder vertrouwen in het vermogen zelf moeilijke situaties te kunnen beïnvloeden risico op kindermishandeling bij langdurige armoede =>risicogedrag/ leefwijze armoede in de kindertijd verhoogt de kans op armoede als volwassene; die is ca.2x zo hoog (7%) als bij niet-arme 430 kinderen (4%). 15% van de langdurig arme kinderen is ook als volwassene arm. Van de arme kinderen die in 1985 jonger dan acht jaar waren, is 8% ook als volwassene arm. arme kinderen komen gemiddeld op een lager opleidingsniveau uit dan niet-arme kinderen. Zij hebben daardoor minder vaak een vaste baan en een grotere kans om op volwassen leeftijd afhankelijk te zijn van een uitkering. Die drie factoren leiden tot een wat grotere kans op armoede en sociale uitsluiting bij volwassenen. 424
2011 RU Utrecht Inge-Lot van Haastert 2009 Pinkeltje onderzoek 2009 Canterbury Medical Research Foundation (CMRF) Nieuw Zeeland 427 2011 UMCG Archives of Disease in Childhood Marieke Potijk 428 2011 CBS Armoedesignalement 429 2009 Stevens e.a. 430 2011 SCP Maurice Guiaux Voorbestemd tot achterstand? Armoede en sociale uitsluiting in de kindertijd en 25 jaar later AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 425 426
48
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
voortijdig schoolverlaten vanwege de kosten
kinderen uit een één-ouder gezin 663.000 van alle thuiswonende jongeren tot 25 jr (=15%) wonen in 2012 in een 1-oudergezin; 518.000 minderjarigen. één op de zes gezinnen (ca.450.000); 83% één moedergezin, 17% één vadergezin 29% van deze gezinnen (= 70.000) leeft onder de lage inkomensgrens 10% van deze gezinnen (= 19.000) is langdurig afhankelijk van een laag inkomen Niet-westers allochtone jongeren wonen ruim 2x zo vaak in een 1-oudergezin als hun autochtone leeftijdsgenoten. Van alle thuiswonende niet-westerse allochtonen woonde in 2010 27% in een 1-oudergezin tegen 12%van de autochtone jongeren. Tot 5 jaar verliest 1,4% van de kinderen één ouder. 431 Bijna 1 op de 10 in 2009 in NL geboren baby’s had een alleenstaande moeder . Vooral in de grote steden in Flevoland, Z-Holland en N-Holland komt dat veel voor. In R’dam gaat het zelfs om 20% van de pasgeboren baby’s. In die steden wonen relatief veel mensen van Antilliaanse, Arubaanse en Surinaamse herkomst; bij hen komen één-oudergezinnen van oudsher vaker voor. 40% van de pasgeboren baby’s hebben een moeder die niet gehuwd samenwoont. Vooral eerstgeborenen hebben vaak een nietgehuwde moeder. Bij een tweede en volgend kind is de moeder vaker gehuwd =>psychosociale en/of gedragsproblemen Meer dan de helft wordt met armoede bedreigd tov. 6% van de jongeren die met twee ouders opgroeien 3,5 x verhoogd risico op kindermishandeling, daarnaast risico op oudermishandeling. grote druk op gezinssituatie/opvoeding belastend. lage SES. 432 verhoogt het risico op het ontwikkelen van emotionele- en gedragsproblemen aanzienlijk . 433 ouders vaker een negatief beeld over de opvoeding en hebben meer zorgen en vaker opvoedingsproblemen . =>risicogedrag/ leefwijze leefstijl ongezond. Bijna 28% van de jongeren van 12-25 jaar in een eenoudergezin rookt, tegenover ruim18% van de jongeren wonend bij een paar Overgewicht komt vaker voor bij jongeren in eenoudergezinnen dan bij jongeren wonend bij een paar; ruim 18% tegenover ruim 13%. Ook ernstig overgewicht komt vaker voor bij jongeren in een eenoudergezin, namelijk bijna 5% tegenover bijna 3% onder jongeren wonend bij een paar. Dit geldt voor zowel de jonge ♂ als de jonge ♀. kinderen van laag opgeleide ouders =>gezondheidsproblemen psychosomatische klachten. 7x verhoogd risico op kindermishandeling. =>psychosociale en/of gedragsproblemen 8 x verhoogd risico op kindermishandeling 2x verhoogd risico op ADHD slechte, uitzichtloze financiële situatie/gezinsstress. lage SES, armoede en sociaal isolement. lopen meer risico betrokken te raken bij pesten. grote kans op afglijden naar een lager opleidingsniveau (van HAVO naar VMBO e.d). ouders vaker een negatief beeld over de opvoeding en hebben meer zorgen en vaker opvoedingsproblemen. =>risicogedrag/ leefwijze 4x minder bewegen/sportdeelname kinderen van verstandelijk beperkte ouders: circa 17.500 gezinnen; waarvan 50% van de kinderen normaal begaafd is geringere draagkracht zowel in psychosociaal, lichamelijk als financieel-economisch opzicht maatschappelijk kwetsbare positie =>psychosociale en/of gedragsproblemen pedagogische onmacht of onkunde risico op kindermishandeling en verwaarlozing sociaal isolement, financiële problemen meer of mindere mate van verwaarlozing, ontwikkelingsachterstand, leermoeilijkheden en gedragsstoornissen risicogedrag/ leefwijze depressie kinderen van ongewild arbeidsloze ouders 161.000 kinderen van ouders met een bijstandsuitkering. =>gezondheidsproblemen psychosomatische klachten. =>psychosociale en/of gedragsproblemen 5 x verhoogd risico op kindermishandeling.
431
2010 CBS tijdschrift Bevolkingstrends Mila van Huis en Suzanne Loozen 2008 E-quality: ‘Onderzoek nieuwe gezinnen” 433 2008 Zeijl en Van Egten AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 432
49
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 slechte, uitzichtloze financiële situatie, gezinsstress. 87.000 van deze kinderen (54%) is arm lage SES, sociaal isolement. ervaringsbeperking. =>risicogedrag/ leefwijze 4x minder bewegen en/of sportdeelname. kinderen van ouders met psychiatrische problemen (KOPP) of verslavingsproblemen (KVO) Ongeveer 1,6 miljoen jongeren hebben een ouder met psychisch of verslavingsproblemen 405.000 ouders met een psychische stoornis of verslavingsproblematiek (= ondergrens van daadwerkelijke aantal). 434 577.000 kinderen <18 jr en 423.000 <12 jr . Voor veel kinderen is het lastig om te erkennen dat ze hulp nodig hebben en om deze hulp te vragen. Een grote loyaliteit naar de 435 ouder toe en het nog steeds heersende taboe rondom psychische problemen spelen hierbij een grote rol. =>gezondheidsproblemen lichamelijke ziekten =>psychosociale en/of gedragsproblemen: (afhankelijk van de leeftijd) kids van 0-5 jr lopen het grootste risico op emotionele en gedragsproblemen zoals separatieangst, hechtingsproblemen, verminderde spontaniteit, angstig gedag en moeilijk temperament kinderen van 6-12 jr hebben een verhoogde kans op het ontwikkelen van stemmingsstoornissen (somberheid, boosheid) angsten, gedragsveranderingen (excessief aandacht trekken of terugtrekken) en psychosomatische klachten bij adolescenten van 12-18 jr gaat het m.n. om conflicten met ouders en school, dit kan gepaard gaan met schaamteen schuldgevoelens tegenover de ouders met loyaliteitsconflicten leidend tot teruggetrokken gedrag weinig zelfvertrouwen en minder goede communicatieve en sociale vaardigheden. gebrekkige hechting, instabiliteit gezin, loyaliteitsprobleem. =>risicogedrag/ leefwijze: 66% van deze kinderen krijgen psychische problemen: ca.1 miljoen kinderen. Daarvan hebben 537.000 kinderen tijdelijke problemen en 402.750 kinderen ondervinden ernstige blijvende psychische problemen 50% kans op psychische stoornissen (30% bij andere kinderen) bij één ouder met psychische problematiek; 66% kans op psychische stoornissen (30% bij andere kinderen) bij beide ouders met psychische problematiek; 33% heeft zelf angsten stemmingsstoornissen, eetstoornissen, schizofrenie en verslaving aan alcohol en drugs, relatieproblemen. 60-80% wordt depressief doen 5x meer beroep op de geestelijke gezondheidszorg als kinderen van ouders zonder problemen jeugdigen waarvan een ouder zelfmoord heeft gepleegd, hebben op latere leeftijd 3x meer kans om ook zelfmoord te plegen dan kinderen bij wie dit niet het geval is kinderen met verslaafde ouders 8.000 ouders zijn drugsverslaafd en 250.000 alcoholverslaafd. 370.000 kinderen onder de 22 jr hebben een ouder met een verslaving 180-540 kinderen per jaar (1-3 op de 1.000) worden geboren met een foetaal alcohol syndroom (FAS) en 1.600 kinderen per jaar (9,1 op de 1.000) met een foetaal alcohol spectrum disorder (FASD) door overmatig alcoholgebruik (6 E of meer) van de moeder tijdens de zwangerschap =>gezondheidsproblemen laag geboortegewicht, (FAS(D) = groeiachterstand, afwijkingen centraal zenuwstelsel, gezichtsafwijkingen en andere misvormingen); neonataal abstinentiesyndroom (= prikkelbaarheid, onrustig slapen, ontroostbaar huilen, braken, diarree, versnelde ademhaling, zweten) aangeboren afwijkingen. =>psychosociale en/of gedragsproblemen psychosociale problemen en ontwikkelingsachterstand. ca.50% ontwikkelt ernstige psychische problemen: van eetstoornissen tot gedragsproblemen en delinquentie. opvoeding onder druk; onvoorspelbaarheid en instabiliteit ouders; kwetsbare hechting. onvoldoende competenties ouder(s). huiselijk geweld, mishandeling en verwaarlozing; seksueel misbruik geen of gebrekkige huisvesting, afwijzing door omgeving en sociaal isolement. detentie, schulden en prostitutie. =>risicogedrag/leefwijze 4x meer kan op verslaving/depressie. persoonlijkheidsstoornissen, angststoornissen en antisociaal gedrag. krijgen niet zelden een relatie met iemand die een verslavingsprobleem heeft communicatief minder vaardig, minder toegerust om relaties aan te gaan en te onderhouden
434 435
2012 Trimbos Facsheet KOPP/KVO 2010 website Survivalkid AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
50
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 kinderen met chronisch zieke ouders 436 In 2011 hebben ongeveer 450.000 kinderen en jongeren te maken met een langdurig ziek gezinslid, 12% van de 5-23 jarigen . Zij leven samen meteen ouder, broer of zus met langdurige psychische en/of lichamelijke gezondheidsproblemen. Bij 300.000 jongeren is er in het gezin sprake van psychische gezondheidsproblemen (eventueel in combinatie met lichamelijke gezondheidsproblemen). Bijna 225.000 jeugdigen hebben te maken met gezinsleden met lichamelijke klachten, eventueel met psychische beperkingen . Drie regionale jeugdmonitors wijzen op een aandeel van 20-25% van de jongeren dat opgroeit met een langdurig ziek familielid. Jonge mantelzorgers zijn niet zichtbaar: 69%van de jongeren kent geen leeftijdsgenoten die zorgen voor een langdurig ziek of 437 gehandicapt gezinslid. Terwijl 11% van alle jongeren aangeeft een zorgende rol te hebben thuis . Dit betekent dat in een klas van 30 leerlingen 3 jonge mantelzorgers zitten. De helft van de zorgende jongeren geeft emotionele aandacht aan het zieke of gehandicapte gezinslid, zoals troost en gezelschap. Dit wordt door 35% als het zwaarst ervaren. Zorgende jongeren geven aan een zware psychische druk te ervaren. Deze komt tot uiting in vermoeidheid (37%), psychische problemen (28%),concentratieproblemen (24%) en slaaptekort (20%). Jonge mantelzorgers geven aan behoefte te hebben aan: - ontspanning - meer begrip vanuit school en aandacht voor hun situatie - 24% kan zorgtaken matig combineren met werk/school - 40% wil informatie hoe om te gaan met de zorg voor familielid 438 Onderzoek laat zien dat 35% van deze jongeren aangeeft dat zij er baat bij zouden hebben om met iemand te praten over hoe het is om een zieke ouder te hebben. 75.000 kinderen hebben een vader of moeder met kanker. De eerste 4 mnd. na de diagnose zijn de zorgen, verdriet en angst het grootst in de gezinnen waarvan één van de ouders kanker heeft. Met het merendeel van deze gezinnen gaat het daarna redelijk goed. Toch kan 33% van de ouders met kanker, 33% van hun partners en 33% van hun kinderen tot 5 jr na de diagnose de proble439 men eigenlijk niet aan. . Donofrio stelt vast dat emotionele problemen en gedragsproblemen vooral spelen bij kinderen die zich eenzaam voelen of onzeker zijn over de ziekte van hun ouder. Emotionele reacties zijn geen goede voorspeller voor het slecht functioneren van een kind. Eerdere functioneringsproblemen van kinderen zijn dit juist wel. Kinderen of jongeren die thuis langdurig zorgen voor een ziek gezinslid: vader, moeder, een broer of een zus met een lichamelijke of psychische chronische ziekte, handicap of verslaving worden langdurig overbelast. Ze hebben taken en verantwoordelijkheden die niet bij de ontwikkelingsfase passen en wat kan leiden tot: =>gezondheidsproblemen 5x meer gezondheidsproblemen dan andere jongeren. vermoeidheid en slaaptekort =>psychosociale en/of gedragsproblemen 1½ x zo veel risico op psychische problemen als andere kinderen (30% vs. 16%) m.n. internaliserend problemen emotionele overbelasting. concentratieproblemen 440 voelen zich vaker geïsoleerd ervaren meer stress en halen lagere cijfers ervaren meer problemen thuis . kinderen uit chaotische gezinnen (waarin regels, rollen en normen voortdurend werden aangepast) of kinderen uit los zand gezinnen lijken het grootste risico te lopen om emotionele- en gedragsproblemen te ontwikkelen op school vaker afwezig door ziekte of spijbelen. rolomdraaiing en parentificatie ---> emotionele kindermishandeling. zowel meisjes en jongens vertonen eerder internaliserend probleemgedrag dan externaliserend probleemgedrag. 33% van de kinderen tussen de 7-18 jr. heeft matige tot ernstige emotionele problemen en gedragsproblemen, waar441 voor deze kinderen professionele hulp zouden moeten krijgen 25% heeft last van PTSS =>risicogedrag/leefwijze meer problemen op latere leeftijd waardoor meer beroep op de geestelijke gezondheidszorg (5x zo groot). 3-13x zo groot risico op psychische problemen c.q verslaving lastig gedrag en schooluitval kinderen met criminele ouders De kans dat een kind een delict pleegt is gemiddeld 5% voor kinderen met een veroordeelde vader en 1% voor kinderen die geen veroordeelde vader hebben. De onderzoeker stelde vast dat deze kleine kans 3x zo groot is in de jaren nadat ouders gescheiden zijn, vergeleken met de kans die hetzelfde kind had voor de scheiding (gecontroleerd voor de leeftijd van het kind). Wanneer kinderen een vader hebben die vaak veroordeeld is, hebben ze meer kans op een criminele toekomst. Wanneer een vader meer dan 5x veroordeeld is, dan is de kans 3x zo groot dat zijn kind ook met justitie in aanraking komt. Dit vergeleken met vaders die nooit met justitie in aanraking zijn geweest. Met elke veroordeling neemt die kans toe. Juist kort nadat de vader het delict heeft gepleegd is de kans het grootst dat het kind ook het verkeerde pad kiest. Pas wanneer een vader herhaaldelijk met justitie in aanraking komt en >10 veroordelingen heeft, is de kans voor hun zonen groot (50%) dat zij zelf ook een veroordeling krijgen. Voor 442 dochters is die kans 25% .De invloed van criminele vaders en criminele moeders (komt minder vaak voor) op de criminele ontwikkeling van kinderen is ongeveer even groot.
436
2012 TSG Alice de Boer e.a Kinderen en jongeren in met een langdurig ziek gezinslid in Nederland 2011 NJR Panel/Mezzo Jongeren met zorgen 438 2009 UvA / de Hoogstraat Sieh; onderzoek naar functioneren van jongeren in gezinnen met een chronisch zieke ouder 439 2010 RU Groningen Stacey Donofrio de gevolgen van de behandeling van kanker voor de ouders en hun kinderen. 440 2012 Journal of Child and family studies: Differential outcomes of Adolescents with Chronically ill and Healthy Parents 441 2006 Gea Huizinga ‘The impact of parental cancer on children’ 442 2011 RU Nijmegen Marieke van der Rakt AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 437
51
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 443
kinderen van gescheiden ouders 70.000 minderjarige kinderen (1,6% van alle thuiswonende kinderen) krijgen jaarlijks te maken met een echtscheiding van hun ouders. In totaal zijn er nu 850.000 kinderen in NL die gescheiden ouders hebben. In 22% van de gevallen is 1 kind betrokken, in 36% zijn dat er 2 of meer. 20% van deze kinderen was op het moment van de scheiding <5 jr, 33% was tussen de 5-10 jr oud. 62% van de kinderen blijft bij de moeder wonen, 5% gaat bij de vader wonen. 20% van de ouders kiezen voor co-ouderschap. Onderzoek toont aan dat het met kinderen in co-oudergezinnen iets beter gaat dan met 444 kinderen in de andere gezinnen na scheiding . Ruim 50% van die kinderen krijgt te maken met een stiefouder; NL telt naar schatting 250.000 stiefgezinnen met 500.000 kinderen. 60% van deze stiefgezinnen valt binnen 5 jaar uit elkaar.1 op de 3 ouders zegt dat het contact met de ex-partner slecht is, 1 op de 5 heeft geen contact meer; bij 40% is het contact redelijk tot goed. 20% van de kinderen heeft vanwege echtscheiding geen contact meer met hun vader (10.000 kinderen/ jaar), dat zijn ruim 500.000 kinderen. 60.000 kinderen zien na de scheiding hun moeder niet meer. Vooral scheidingen waarin ouders openlijk en chronisch ruzie met elkaar blijven maken zijn funest voor kinderen vanwege de emotionele onveiligheid en verlies van vertrouwen in de beschermende ouders. Daarbij zijn scheidende ouders er minder voor hun kinderen waardoor je in sommige gevallen kan spreken van emotionele verwaarlozing. Meer echtscheidingen bij lager opgeleiden en binnen gemengde huwelijken (niet westerse mannen en autochtone vrouwen) => psychosociale en/of gedragsproblemen: scoren slechter dan kinderen uit intacte gezinnen qua schoolprestaties, spijbelen, gedrag, psychologisch en emotio445 neel welbevinden, zelfbeeld en sociale relaties psychologisch en fysiek geweld komt vaker voor 30% depressieve en angstgevoelens, delinquentie, agressie, kinderen voelen zich weinig gehoord, ervaren loyaliteitsconflicten en zitten met hun gevoelens in de knoop 2x zo veel kans op problemen op school 3x zo veel kans op crimineel gedrag als leeftijdgenoten uit volledige gezinnen loyaliteitsproblemen bepaalde vorm van parentificatie sociale problemen (na vechtscheiding): depressiviteit, delinquentie, agressief gedrag, probleemscore van scheidingskinderen is 1,5x zo hoog als die van kinderen uit intacte gezinnen: bv. angstgevoe300 lens 10,2% : 6,7%; algeheel welbevinden 13,5% ; 5,5%; drugsgebruik 7,1% : 4,4% => risicogedrag/ leefwijze: lager opleidingsniveau, minder succesvolle carrière en lager inkomen 446 roken, drugs, spijbelen en lagere schoolprestaties; 2x meer dan kinderen van niet-gescheiden ouders (15%) grotere kans op dronkenschap in de adolescentie gevolgen voor relatievorming, gaan op jongere leeftijd een relatie aan echtscheidingskans ruim 2x zo groot; als beide partners uit gescheiden gezinnen komen is de kans om zelf uit elkaar te gaan 54%. gaan eerder uit huis. 447 in de jaren na de scheiding een 3x grotere kans op een strafblad .Door financiële problemen of gebrek aan toezicht van de ouders kunnen kinderen probleemgedrag zoals criminaliteit ontwikkelen kinderen met stiefouders 270.000 stiefgezinnen ofwel samengestelde gezinnen met 500.000 kinderen,12% van alle gezinnen; 84% stiefvadergezin (een gezin waar men met de biologische moeder en de stiefvader samenwoont) en 13% stiefmoeder gezin(een gezin waar men met de biologische vader en de stiefmoeder samenwoont), Kinderen uit stiefmoedergezinnen lijken iets meer problemen te vertonen dan kinderen uit stiefvader-gezinnen. Dit heeft verschillende redenen, bijvoorbeeld doordat: kinderen met problemen na de scheiding vaker bij vader wonen stiefmoeders gemiddeld jonger zijn en minder ervaren als opvoeder dan hun partner stiefmoeders gemiddeld meer taken binnenshuis krijgen vaders te snel en te veel opvoedtaken aan de stiefmoeder overlaten stiefmoeders de kinderen van hun nieuwe partner er niet altijd graag bij willen hebben 3% is een samengesteld gezin met kinderen van beide ouders. In deze gezinnen wonen 280.000 kinderen. 40% van de kinderen heeft een goede relatie met de stiefouder (t.o.v.80% bij biologische ouders), 30% een redelijke relatie en 30% een slechte relatie 33% van deze samengestelde gezinnen krijgen gezamenlijk kinderen e 60% van deze ‘2 huwelijken’ mislukt =>psychosociale en/of gedragsproblemen 2x verhoogd risico op kindermishandeling. risico op oudermishandeling. vaker last van angst- en depressieve gevoelens. gebruiken meer en vaker alcohol meer spanningen / slechte relatie stiefouder. ouders strijden over opvoedkwesties. 443
2010 Spruijt en Kormos / CBS 2011 Spruijt en Duindam Scheidingskinderen in co-oudergezinnen 445 2001 Amato Children of Divorce in the 1990’s: An Update of the Amato and Keith (1991) Meta-Analysis. Journal of Family Psychology 446 2007 Spruijt Scheidingskinderen 447 2011 RU Nijmegen Marieke van der Rakt AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 444
52
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
scoren vaak beter qua schoolcijfers zijn zelfstandiger; worden minder vaak naar bed gebracht (65% versus 90% in 2 oudergezin) en met huiswerk geholpen
kinderen van roze ouders (ouders van hetzelfde geslacht) 25.000 kinderen groeien op met homoseksuele of lesbische ouders 5930 gezinnen in 2009; dit is 0,3% van de ruim 2 miljoen 2-oudergezinnen waarvan 5.000 moeder paren en 930 vader paren Bij 20% van de vrouwenparen en 3% van de mannenparen wonen kinderen. =>psychosociale en/of gedragsproblemen kinderen van homo-ouders vertonen geen ander gedrag en hebben geen psychosociale problemen anders dan kinderen van hetero-ouders adoptiekinderen ca. 55.000 geadopteerden in Nederland Vanaf 2009 daling naar 528 geplaatste adoptiekinderen in 2011 (70% met special needs), tegen 1125 in 2005, dit komt m.n. door een daling in het aantal kinderen dat wordt afgestaan in China. De herkomst van deze kinderen is vooral China(197), VS (43) en Kenia(28). 34% is jonger dan één jr, 32% is 1-2 jr oud en 55% zijn meisjes. =>gezondheidsproblemen laag geboortegewicht. melamine (China) onvoldoende gevaccineerd 70% heeft één of meerdere aandoeningen die pas ontdekt worden na aanvullend onderzoek (Pelleboer). FAS, deficiënties, ondervoeding (30%), infecties, perinatale schade, erfelijke aandoeningen, niet westerse pathologie (sikkelcel). =>psychosociale en/of gedragsproblemen 30% heeft hechtingesproblemen scheidingservaring. probleemgedrag bij aankomst (eten, slapen, huilen, aandacht e.d.). verwerking ongewilde kinderloosheid adoptieouders. opvoedingsvaardigheid (40% ziet van adoptie af na voorlichtingscursus). andere kinderen in het gezin. cultuurverschillen, sociaal isolement, gebrek aan sociale steun. 448
pleegkinderen Pleegzorg is een vorm van jeugdzorg waarbij pleegouders tijdelijk een kind van iemand anders in hun gezin opnemen. In 2011 werden 20.498 kinderen tussen de 0-18 jr. opgevangen door 14.504 pleeggezinnen. Het aantal nieuwe plaatsingen per jaar is de afgelopen 12 jr. meer dan verdrievoudigd: van 1.912 plaatsingen in 1995 naar 9.423 in 2011. 10% van de pleegkinderen heeft een verstandelijke en/of lichamelijke handicap en 28% is van allochtone afkomst. 66% van de pleegkinderen is geplaatst met een justitiële maatregel (OTS) of een voogdijmaatregel 36% van de pleegkinderen vindt onderdak bij bekenden (grootouders, tantes en ooms, onderwijzers of buren)= netwerkpleegzorg. 23% is crisis opvang; 14% is deeltijdpleegzorg (vakantie/ weekend); 63% is voltijdspleegzorg duur 39% duurt korter dan 3 mnd. 15% is tussen de 6 -12 mnd 15% duurt tussen de 1-2 jaar 20% duurt langer dan 2 jr. leeftijd
35% is jonger dan 5 jaar 36% is tussen de 5 -11 jaar 13% is tussen de 12-14 jaar 14% is 15 jaar en ouder 1% is 18 jaar =>psychosociale en/of gedragsproblemen 2x verhoogd risico op seksueel misbruik.
gepeste kinderen Ruim 10% van de leerlingen op de basisschool zegt in de afgelopen maanden gepest te zijn. Scholieren van het voortgezet onder449 wijs worden naar eigen zeggen minder gepest. Zo'n 6% zegt in de voorgaande periode gepest te zijn . 35% van alle kinderen van 8-12 jr; van hen geeft 72% aan dat dit één of twee keer is gebeurd in de laatste maanden. In de rest van 450 de gevallen is er sprake van structureel pesten (28%) . =>gezondheidsproblemen psychosomatische klachten; zoals hoofdpijn, slaapproblemen, buikpijn, bedplassen en vermoeidheid . =>psychosociale en gedragsproblemen gevoelens van eenzaamheid en depressie worden vergroot en bestaande problemen verergeren negatief zelfbeeld. concentratieproblemen, motivatieverlies. voelen zich eenzaam, angstig, minder populair, hebben last van zelfmoordgedachten en zijn veel alleen
448
2012 Pleegzorg Nederland: Factsheet pleegzorg 2011 2010 Dorsselaer, S. van , e.a.'Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland HBSC 2009 450 2005 SCP Peiling Jeugd en gezondheid Kinderen in Nederland AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 449
53
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
depressie; 2x zoveel kans om psychotische symptomen te ontwikkelen dan kinderen die niet gepest zijn. Als het 451 pesten meerdere jaren heeft geduurd, wordt die kans zelfs 4x zo groot .
mishandelde kinderen 452 119.000 kinderen worden jaarlijks slachtoffer van mishandeling, dat is 3,4% van alle 0-18 jarigen 3500 seksueel misbruik, 19.0000 geschopt of geslagen en 15.000 psychisch mishandeld 99/1000 van alle 12-17 jarige middelbare scholieren (34,6%) geeft aan ooit in zijn leven te zijn mishandeld; en 18,7% geeft aan Dat dit in het afgelopen jaar (2010) heeft plaatsgevonden 43% heeft een ouder met een psychiatrische stoornis =>gezondheidsproblemen fysiek of psychisch letsel; seksuele of sociaal-emotionele schade 453 later hartklachten, luchtwegproblemen, fors overgewicht, diabetes, leverlijden en zelfs voortijdig sterven =>psychosociale en gedragsproblemen angst, nachtmerries, concentratieproblemen, prikkelbaar en agressief gedrag dramatisch effect op de gehechtheid van het kind onveiligheid voor het kind, beschadigde gezinsrelaties en kans op herhaling vertrouwen in opvoeder is geschaad / zorgwekkende opvoedingssituatie (bij kindermishandeling in gezin) ernstige problemen in de adolescentie(gedragsproblemen, verslaving, crimineel gedrag, psychische problemen en suïcide. 454 negatief effect op de cognitieve ontwikkeling van kinderen => risicogedrag/ leefwijze: 246 eerder en meer gebruik van alcohol, nicotine en drugs meer kans op eetstoornissen, angst- en stemmingsstoornissen 455 2x zo veel kans op herhaalde depressieve periodes, die slecht reageren op medicatie risico om mishandelende ouder te worden kindertrauma's blijken sterk samen te hangen met het risico op suïcidepogingen en suïcide-ideatie. Seksueel misbruik en fysiek misbruik waren de sterkste voorspellers, voor zowel het ontstaan (3-6x zo grote kans) als de persis456 tentie van suïcidaliteit (1,2-2x zo grote kans) . e e seksueel misbruikte kinderen doen tussen hun 4 -12 jr 10x vaker een zelfmoordpoging dan hun niet-misbruikte 457 leeftijdgenoten. Naarmate de kinderen opgroeien wordt het risico geleidelijk kleiner. 25% van de mishandelde en verwaarloosde kinderen wordt later crimineel kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld 100.000 kinderen zijn naar schatting jaarlijks getuige van huiselijk geweld. 40% daarvan heeft een verhoogd risico op psychosomatische klachten of gedragsproblemen =>gezondheidsproblemen psychosomatische klachten =>psychosociale en gedragsproblemen gedragsproblemen; plotse gedragsverandering, baldadigheid en angst leerachterstanden, concentratieverlies problemen in de sociale omgang depressie => risicogedrag/ leefwijze: risico om later dader of opnieuw slachtoffer van huiselijk geweld te worden kinderen met overgewicht In 2011 hadden 606.000 jongeren (15% van de jeugdigen van 2-25 jaar overgewicht of ernstig overgewicht. Bij 12% was er sprake 458 van matig overgewicht en 3% had ernstig overgewicht (obesita) . In de leeftijdsgroep van 18-25 jaar komt overgewicht vaker voor dan in de jongere leeftijdsgroepen. Bijna 19% van de ♂ van 18-25 jaar had overgewicht, bij de ♀ was dit zelfs bijna 21%. Overgewicht ontstaat bovendien op steeds jongere leeftijd en komt vaker voor bij kinderen van Turkse (♂= 33% en ♀= 32%) en Marokkaanse afkomst (25% en 29%) Het aandeel jongeren met overgewicht en ernstig overgewicht is de afgelopen jaren toegenomen. In 1983 kampte ruim 10% van de jongeren van 2-25 jaar met overgewicht. In 2001 was dit opgelopen tot ruim 13% en in 2011 tot 15%. In 1983 had ruim 2% van de jongeren ernstig overgewicht. =>gezondheidsproblemen diabetes, hypertensie, hart- en vaatziekten, leververvetting, gewrichtsproblemen en overgewicht op latere leeftijd. huidproblemen (striae, infecties), orthopedische complicaties, verminderde afweer, slaapapneu. vergroot risico op vormen van kanker (borst-, darm-, baarmoeder-, nier-, slokdarmkanker). vaker ziek en verhoogde sterftekans. 451
2009 University of Warwick Avon Longitudinal Study of Parents and Children; Archives of Psychiatry 2011 UL/ TNO 453 2010 Vincent Felliti de Adverse childhood experiences 454 2011 Pediatrics Child Abuse and Neglect and Cognitive Function at 14 Years of Age: Findings From a Birth Cohort 455 2011 American Journal of psychiatry; King College London Institute of psychiatry Nannie.a. Childhood maltreatment predicts Unfavourable.. 456 2010 Bruffaerts R, Childhood adversities as risk factors for onset and persistence of suicidal behaviour.BritishJournal of Psychiatry; 197 457 2010 Bruffaerts R, Childhood adversities as risk factors for onset and persistence of suicidal behaviour.British Journal of Psychiatry; 197 458 2012 Jaarrapport Jeugdmonitor AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 452
54
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 verhoogd risico op astma . =>psychosociale en gedragsproblemen weinig zelfvertrouwen en zelfs depressief worden, doordat ze worden gepest of niet goed kunnen mee doen met sport. 459
jeugdigen met alcoholproblematiek =>gezondheidsproblemen schade aan de hersenen en andere organen (maag, lever en de hormoonhuishouding). remt de aanleg van nieuwe hersencellen. =>psychosociale en gedragsproblemen concentratieproblemen, leerproblemen en geheugenstoornissen. => risicogedrag/ leefwijze: onder invloed van drank ongewilde en onveilige seks of ongevallen in het verkeer. onder invloed van drank betrokken raken in geweld (zowel als dader en als slachtoffer). kans op verslaving op latere leeftijd is veel groter als een jeugdige vroeg begint met drinken. kinderen van expats in het buitenland / Third culture kids Vandaag leven zowat 200 miljoen mensen wereldwijd, of 3% van de wereldpopulatie, in het buitenland 118.000 personen vertrokken in 2010 naar het buitenland, waaronder ruim 54.000 Nederlanders.20% van hen is onder 20 jr. 12.000 kinderen volgden in 2010 Nederlands onderwijs in het buitenland Van de groep autochtone emigranten die tussen 1999 en 2006 vertrok is 20% binnen 2 jaar teruggekeerd naar Nederland. 75% van de volwassenen kijkt met plezier terug op verblijf in buitenland; 60% van de kinderen vindt het een verrijking =>psychosociale en gedragsproblemen vaker afscheid nemen, familie wordt gemist taalproblemen hechtingsproblemen meer kans op depressie, angsten cultuurshock bij terugkeer: kinderen die na een paar jaar in het buitenland terugkomen naar Nederland moeten erg wennen aan de omgangsvormen, de verruwing van onze samenleving. En ze blijken moeilijk grip te kunnen krijgen op uitdrukkingen en gezegden, het onderwijssysteem en muziek en kleding--> sociaal isolement => risicogedrag/ leefwijze: rusteloos zijn, vaak verandering willen, reisdrang kinderen van expats in Nederland 12.500 leerlingen volgen onderwijs op internationale scholen; vaak leerlingen met een buitenlandse nationaliteit van wie ten minste één van de ouders in NL werkt. Voor leerlingen met uitsluitend de Nederlandse nationaliteit zijn in het primair en voortgezet onderwijs strikte toelatingseisen voor het internationaal onderwijs in NL. Het zijn vooral kinderen van diplomaten en buitenlandse werknemers (expats) die internationaal onderwijs volgen. Er bevinden zich meer dan honderd verschillende nationaliteiten op de internationale scholen in NL. Ongeveer 10% van de leerlingen in het internationaal onderwijs heeft uitsluitend de Nederlandse nationaliteit. jeugdigen van allochtone afkomst 460 In NL wonen tussen de 200.000 en 250.000 erkende vluchtelingen. De meesten van hen hebben de Nederlandse nationaliteit 461 In 2010 nam de IND19.820 asielbeslissingen. In 8.700 gevallen (<50%) werd het asielverzoek ingewilligd 24% ( = 1,2 miljoen) van de 4,94 miljoen jongeren in NL in de leeftijd van 0-25 jr. is in 2012 van niet-Nederlandse origine: e e - 20% is in het buitenland geboren (1 generatie) - 80% is in NL geboren (2 generatie) - 349.000 jongeren zijn van westerse afkomst, - 800.000 zijn niet westers. De grootste groepen komen uit Marokko,Turkije, Suriname en de Nederlandse Antillen. Er zijn meer jongeren in de allochtone groep dan in de autochtone leeftijdsgroep: 38% is < 25 jr. Dit komt door een hogere geboorteratio en door gezinshereniging. In 2015 komt 2/3 van de bevolkingsgroei van de nu allochtone bevolkingsgroepen. Nu is dat 10.5% van kinderen 0-4 jr. 462 Jongeren met een niet-westers allochtone afkomst zijn vergeleken met een paar jaar geleden hoger opgeleid . Ook hebben ze vaker een baan. Het aantal dat jaarlijks een hoger onderwijsdiploma haalt is gestegen van ruim 1800 in 2001 naar ruim 3.000 in 2006. Het aantal werkende allochtone jongeren van 15-23 jr. is toegenomen van 47% in 2003 naar 56% in 2008. Allochtone jongeren die zich gediscrimineerd voelen, vertonen vaak depressieve symptomen. =>gezondheidsproblemen perinatale en zuigelingensterfte is hoger bij Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen. bepaalde hemoglobinopathieën komen vaker voor bij kinderen van Surinaamse, Marokkaanse en Afrikaanse herkomst. Op sikkelcelanemie wordt nu gescreend door middel van de hielprik. de incidentie van Diabetes Mellitus type 1 is bij Marokkaanse kinderen 1,5 x zo hoog als bij Nederlandse kinderen. Vergeleken met Turkse kinderen is dit zelfs 4,5x hoger. astma lijkt minder vaak voor te komen. Overgewicht 0-21 jarigen: 459
2009 RIVM PIAMA studie Preventie en Incidentie van Astma en Mijt Allergie studie 2011 www.vluchtelingenwerk.nl 2011 www.immigratiedienst.nl 462 2009 Landelijke Jeugdmonitor AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 460 461
55
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 o Turkse jongens 23%, Turkse meisjes 30%. o Marokkaanse jongens 16%, Marokkaanse meisjes 25%. o Nederlandse jongens, 9% Nederlandse meisjes 11%. o jongens in grote steden 13%, meisjes in grote steden 17%. Surinaamse en Antilliaanse jongeren lopen meer risico op een SOA. Bij Antilliaanse meisjes komen meer tienerzwangerschappen en abortussen voor. Vitamine D tekort komt vaker voor bij niet westerse groepen. VGV of meisjesbesnijdenis (in afnemende percentages): Somalië (98%) Egypte (97%) Mali (92%), Soedan (90%) Ethiopië (80%) Mauretanië (71%) Guinee en Burkina Faso (70%) Ivoorkust (60%) Benin (50%) Afrikaanse republiek (50%) Nigeria (50%) Kameroen (50%) Tsjaad (45%) Kenia 32% De gevolgen hiervan zijn: grote kans op onvruchtbaarheid, urineweginfecties, chronische onderbuikpijn, pijn bij seksuele gemeenschap en problemen bij de bevalling. allochtone jeugdigen ervaren hun eigen gezondheid als minder goed. psychosociale en/of gedragsproblemen een groot deel van de allochtone kinderen woont in een van de grote steden en behoort tot de lage SES groepen. 142.000 (25%) van de niet-westerse huishoudens heeft een laag inkomen --> kans op armoede m.n. onder kinderen van Marokkaanse herkomst is het armoederisico groot (30%) Bij Turkse Nederlanders 5x hoger risico op depressie e Psychose komt 6-9x vaker voor bij 2 generatie Turkse, Marokkaanse en Surinaamse Nederlanders ouders hebben vaker een negatief beeld over de opvoeding, hebben meer zorgen en vaker opvoedingsproblemen. in vergelijking met Nederlandse kinderen van 4-18 j. zijn er bij Marokkaanse kinderen meer externaliserende problemen en bij Turkse kinderen meer internaliserende problemen. Er komt meer schizofrenie voor bij Surinamers, Antillianen en Marokkaanse jonge mannen (15-24 jr) en meer suïcidepogingen bij Hindoestaanse, Marokkaanse en Turkse meisjes. Kinderen van Marokkaanse afkomst kampen vaker met psychoseachtige symptomen en gedragsproblemen dan hun 463 Nederlandse leeftijdgenoten allochtone jeugdigen rapporteren vaker psychosomatische klachten, minder vaak emotionele problemen en hyperactiviteit en vaker gedragsproblemen en problemen met leeftijdgenoten. =>risicogedrag/leefwijze 3,5 x verhoogd risico op kindermishandeling. (maar) 96,1% maakt gebruik van het consultatiebureau. allochtone kinderen zijn minder lichamelijk actief, m.n. Turkse kinderen zijn erg inactief. ze ontbijten minder vaak, snacken vaker en snoepen minder vaak. gebruiken minder medicijnen en ze drinken minder en minder vaak. geen verschil in pestgedrag, maar ze vechten wel vaker. minder pilgebruik, meer condoomgebruik. Antilliaanse tienermeisjes hebben 9x zoveel kans om moeder te worden als autochtone meisjes. allochtone jongens hebben vaker ooit seks gehad dan allochtone meisjes. allochtone kinderen belanden vaker in de criminaliteit omdat psychische stoornissen bij hen niet of te laat worden 464 behandeld. 465 allochtone meisjes vertonen meer suïcidaal gedrag ,omdat zij niet vrij zijn om te beslissen over hun levensloop 466
vluchtelingenkinderen 3500 kinderen, waarvan 484 AMV´s in 2011. =>gezondheidsproblemen 2 ½ x verhoogd risico op kindermishandeling. honger en ondervoeding. geweldservaringen en trauma´s. zorgachterstand en verlieservaringen. VGV of meisjesbesnijdenis. =>psychosociale en/of gedragsproblemen gebrekkige huisvesting en armoede. wachtonzekerheid en onzekere toekomst. veranderde ouder-kind relatie en gezins- en opvoedstress. risico op opvoedingsproblemen. illegale kinderen 467 Naar schatting 30.000 kinderen ; in NL verblijven naar schatting 75.000-185.000 migranten zonder papieren 463
2011 VU A’dam Marcia Adriaanse Psy Psychische problemen en stoornissen bij Marokkaans Nederlandse kinderen en jongeren. 2009 onderzoek van Stichting De Jutters, een instelling voor jeugd-ggz. 2009 VU A’dam proefschrift Diana van Bergen 466 2012 www.Pharos.nl AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074 464 465
56
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013 =>gezondheidsproblemen slechte toegang tot gezondheidsvoorzieningen geen status is een ziekmakende factor voor m.n. vrouwen (56% heeft gezondheidsproblemen) meer PTSS en meer depressie en verhoogde risico’s op Soa’s, HIV en TBC =>psychosociale en/of gedragsproblemen explosieve en instabiele gezinssituatie. onbekend adres en gebrekkige huisvesting. risico op opvoedingsproblemen boosheid en angst marginalisering (koppelingswet). =>risicogedrag/ leefwijze geen toekomstperspectief.
467
2012 www.illegaalkind.nl / Defence for Children International en Stichting LOS AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
57
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
Bijlage kengetallen m.b.t. kosten en doelmatigheid JGZ Kosten Zorg en welzijn in 2011 468 • in Nederland in totaal € 90 miljard • oftewel 14,9 % van het bruto binnenlands product • per inwoner is dit € 5.392. Doelmatigheid screeningsprogramma • (ter vergelijk) borstkanker: • 4 miljoen vrouwen. • bereik 82%. • kosten € 48,7 miljoen per jaar. • Kosten per onderzoek € 55 Kosten JGZ in 2012 • 433 miljoen euro. • 4 miljoen kinderen 0-19 jaar; 4,9 miljoen onder de 25 jaar. • bereik 95% = 3,8 miljoen kinderen. • dus € 108 per kind per jaar. Doelmatigheid JGZ in 2010 469 • 38 + 18 = 56 effectieve activiteiten. • 58 euro per kind per activiteit (over 20 jaar). • 8,9 miljoen euro per activiteit per jaar. Effectiviteit van de Jeugdgezondheidzorg ActiZ heeft opdracht gegeven voor een onderzoek naar de kosteneffectiviteit van de Jeugdgezondheidszorg. Dit omdat zij het bij de aanstaande stelselwijzigingen in de jeugdketen van belang acht dat bij de positionering van de jeugdgezondheidszorg recht wordt gedaan aan de bijdrage van de jeugdgezondheidszorg aan de gezondheid van alle burgers en de economie van Nederland. Het doel van dit rapport is om betrokkenen en beslissers – lokaal en landelijk – inzicht te geven in de effecten van de JGZ. Door de komst van de jeugdzorg naar de gemeenten en de regelreflex van de overheid na incidenten in de jeugdzorg, zouden gemeenten in de verleiding kunnen komen beschikbare middelen te verschuiven ten koste van preventie in de jeugdgezondheidszorg. Dit wordt met name ingegeven door de geringe zichtbaarheid van preventieve interventies. Het onderzoek toont aan dat de jeugdgezondheidszorg €433 miljoen per jaar kost; €110 miljoen vanuit de AWBZ voor het RVP en de hielprik en €323 miljoen vanuit het gemeentefonds. De interventies leveren echter € 5,6 miljard op. Dat betekent dat het resultaat van de jeugdgezondheidszorg €5,2 miljard per jaar bedraagt (de baten van de niet-geanalyseerde interventies buiten be470 schouwing gelaten). Iedere euro die jaarlijks in de jeugdgezondheidszorg wordt geïnvesteerd, levert dus minimaal €11 op. De baten van de geanalyseerde screeningen (oogafwijkingen, gehoorstoornissen, hartafwijkingen, spraak- en taalontwikkeling en indaling testikels) blijken ruim op te wegen tegen de kosten van de totale jeugdgezondheidszorg. De jeugdgezondheidszorg voert echter nog vele andere interventies uit op het gebied van de lichamelijke, psychische, sociale en cognitieve ontwikkeling van de jeugd. Alle inwoners van Nederland hebben één jaar van hun gezonde levensverwachting te danken aan jeugdgezondheidszorg. Het gewonnen aantal gezonde levensjaren is in NL per jaar ruim 200.000 jaar. Vaccinaties leveren de grootste bijdrage in zowel gezondheidswinst als economische winst. De onderzoekers stellen verder dat de baten van de bestudeerde screeningen ruim opwegen tegen de kosten van de totale jeugdgezondheidszorg.
Er wordt in Nederland 500 euro per persoon per jaar besteed aan defensie en slechts 30 euro per persoon per jaar aan de uitvoering van de preventieve gezondheidszorg voor de jeugd!!
468 469 470
2012 CBS 2007 P.Verloove-Vanhorick, S.A.Reijneveld Jeugdgezondheidszorg: meer preventie voor weinig geld; . 2012 Verdonck, Klooster en Associates Paul Dam Kosteneffectiviteit van de Jeugdgezondheidszorg AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
58
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
Gebruikte afkortingen ADHD AJN AMK AMV AMW Arts M&G ASS BCG BJZ BO CBS CD CJG CMV COA CU CVS DDJGZ DM DS DSM FAS FASD GGZ GHB HALT HBO HPV IBD IND IQ IUD IVF JJI JGZ MBO mg MSN µg NL OTS ODD OM PDD-NOS PCF PDS PTSS PV RED RIVM RVP S(B)O SCP SES SOA SSRI TBC UWV VGV VMBO VO WO WIJ ZAT
Attention Deficit Hyperactivity Disorder Artsen JeugdGezondheidszorg Nederland Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Alleenstaande Minderjarige Vluchteling Algemeen Maatschappelijk Werk Arts Maatschappij en Gezondheid Autisme Spectrum Stoornissen Bacillus Calmette-Guérin is een vaccin tegen tuberculose Bureau Jeugdzorg Basis Onderwijs Centraal bureau voor de Statistiek Conduct Disorder Centrum voor Jeugd en gezin Cytomegalievirus Centraal Orgaan opvang Asielzoekers Colitis Ulcerosa Chronisch Vermoeidheids Syndroom Digitaal dossier JGZ Diabetes Mellitus Down Syndroom Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders Foetaal Alcohol syndroom Foetaal alcohol spectrum disorder Geestelijke Gezondheids Zorg Gamma Hydroy Boterzuur Het ALTernatief Hoger Beroeps Onderwijs Humaan Papilloma Virus InflammatoryBowelDisease Immigratie en Naturalisatie Dienst Intelligentie Quotient Intra Uteriene VruchtDood In Vitro Fertilisatie Justitiële JeugdInrichting Jeugdgezondheidszorg Middelbaar Beroeps Onderwijs milligram MicroSoft Network microgram Nederland Onder Toezicht Stelling OppositionalDefiant Disorder Openbaar Ministerie Pervasive Developmental Disorder, Not Otherwise Specified Pediatric Condition Falsification PrikkelbareDarmSyndroom Post Traumatisch Stress Syndroom Proces Verbaal Restricted Elimination Diet. RijksdInstitutt voor de Volksgezondheid en Milieu Rijks Vaccinatie Programma Speciaal (Basis) Onderwijs Sociaal Cultureel Planbureau Sociaal Economische Status Seksueel Overdraagbare Aandoeningen Selectieve Serontonine Reuptake Inhibitor Tuberculose Uitvoerings Instituut Werknemersverzekeringen Vrouwelijke Genitale Verminking Voorbereidend Middelbaar beroeps Onderwijs Voortgezet Onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs Wet Investering Jongeren Zorg Advies Team AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
59
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
Inhoudsopgave Factsheet jeugdgezondheidszorg Toelichting op de factsheet Bijlage kenmerken en prevalentiecijfers, kengetallen m.b.t. risicokinderen Zwangerschap Voeding Laag opgeleide vrouwen Niet westerse immigranten Abortus Adoptie Prematuriteit/ dysmaturiteit IVF Stress Psychische problemen Zwanger op oudere leeftijd Intoxicaties Infecties Deficiënties Perinataal Thuisbevallingen Borstvoeding Vitamine D en K Prematuren Zuigpatroon Normale ontwikkeling sociale ontwikkeling taalontwikkeling temperament gehechtheidsrelatie puberbrein Gezondheid Kindersterfte Ongevallen Chronische ziekten/handicaps Kinderen met beperkingen Aangeboren afwijkingen Atopische aandoeningen Coeliakie CVS Diabetes Eetproblemen Hartafwijking Crohn / colitis Incontinentie Kanker Migraine Nieraandoening Schisis Spraak/taalproblemen Zintuiglijke handicaps Vaccinaties Voeding Borstvoeding Zout Jodium IJzer Vezels Vetzuren Tussendoortjes Eetgewoonten Lager IQ Laag glycemische index Vitamine D Groei Gewicht AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
blz.1 blz.2 blz.3 blz.3 blz.3 blz.3 blz.3 blz.3 blz.3 blz.4 blz.4 blz.4 blz.4 blz.5 blz.5 blz.5 blz.6 blz.6 blz.6 blz.7 blz.7 blz.8 blz.8 blz.8 blz.8 blz.8 blz.8 blz.9 blz.9 blz.9 blz.9 blz.10 blz.11 blz.11 blz.12 blz.12 blz.13 blz.13 blz.13 blz.13 blz.14 blz.14 blz.14 blz.14 blz.14 blz.14 blz.14 blz.15 blz.15 blz.15 blz.17 blz.17 blz.17 blz.17 blz.17 blz.17 blz.17 blz.17 blz.17 blz.18 blz.18 blz.18 blz.18 blz.19
60
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
overgewicht ondergewicht Slapen electronische media Houding/ bewegingsapparaat Sporten en bewegen weinig beweging stimuleren gezond gedrag emotionele en gedragsproblemen Psychosociaal Welbevinden Samenstelling gezin Arbeidsparticipatie ouders Armoede Sociaal uitgesloten Detentie moeders Verlies/ rouw Chronisch zieke ouder kinderen in opvangcentra Opvoeding Tijd Depressieve moeders Zorgen Kinderopvang Jeugdzorg Uithuisplaatsing /OTS Voogdij Psychiatrie ADHD ODD ASS PTSS Angststoornis Dwangstoornis stress Depressie Automutilatie Psychose Hechtingsstoornissen Eetstoornissen School/ leerproblemen Schoolverlaters Starkwalificatie ZAT’s Geweld Speciale aandacht (rugzakje) Dyscalculie Dyslexie Hoogbegaafdheid Pesten Verzuim Allochtone leerlingen Inkomen Media/ internet TV digitaal pesten internet risico’s Seksualiteit/ relaties Seksuele ervaring Grens overschrijden seksueel gedrag Geslachtsgemeenschap Anticonceptie Soa test Zwangerschap Homoseksualiteit Arbeidsuitval startkwalificatie AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
blz.19 blz.19 blz.20 blz.20 blz.20 blz.21 blz.21 blz.21 blz.22 blz.22 blz.22 blz.22 blz.22 blz.22 blz.23 blz.23 blz.23 blz.24 blz.24 blz.24 blz.24 blz.25 blz.25 blz.25 blz.25 blz.26 blz.26 blz.26 blz.26 blz.27 blz.28 blz.28 blz.29 blz.30 blz.30 blz.30 blz.30 blz.31 blz.31 blz.31 blz.32 blz.32 blz.32 blz.33 blz.33 blz.33 blz.33 blz.33 blz.33 blz.33 blz.34 blz.34 blz.34 blz.35 blz.35 blz.35 blz.36 blz.36 blz.36 blz.36 blz.36 blz.36 blz.36 blz.37 blz.37 blz.37 blz.37
61
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
Wajong Huiselijk geweld Kindermishandeling AMK Raad voor de kinderbescherming Seksueel misbruik Uitgaansgeweld VGV Uitbuiting Verslaving Dubbelproblematiek Alcohol comazuipen roken cannabis hardrugs Gokken Criminaliteit Slachtoffer Strafzaken Delinquent gedrag Zedendelict Vreemdelingen Zwerfjongeren Milieueffecten Zon Dioxine Binnenmilieu Geluidsoverlast
blz.37 blz.38 blz.38 blz.39 blz.40 blz.40 blz.40 blz.40 blz.40 blz.40 blz.41 blz.41 blz.41 blz.41 blz.42 blz.39 blz.43 blz.44 blz.44 blz.44 blz.45 blz.45 blz.45 blz.46 blz.46 blz.47 blz.47 blz.47 blz.47 blz.47
Kinderen in bijzondere omstandigheden Te voeg geboren kinderen Kinderen met kanker Kinderen die opgroeien in armoede Kinderen uit een eenoudergezin Kinderen van laag opgeleide ouders Kinderen van verstandelijk beperkte ouders Kinderen van ongewild arbeidsloze ouders Kinderen van ouders met psychiatrische problematiek Kinderen van verslaafde ouders Kinderen van chronisch zieke ouders Kinderen van criminele ouders Kinderen van gescheiden ouders Kinderen van stiefouders Kinderen van roze ouders Adoptiekinderen Pleegkinderen Gepeste kinderen Mishandelde kinderen Kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld Kinderen met overgewicht Jeugdigen met alcoholproblematiek Kinderen van expats in het buitenland Kinderen van expats in Nederland Jeugdigen van allochtone afkomst Vluchtelingenkinderen Illegale kinderen
blz.48 blz.48 blz.48 blz.48 blz.48 blz.49 blz.49 blz.49 blz.50 blz.50 blz.51 blz.51 blz.52 blz.52 blz.52 blz.52 blz.53 blz.53 blz.53 blz.53 blz.54 blz.54 blz.54 blz.55 blz.55 blz.56 blz.56
Bijlage kengetallen m.b.t. kosten en doelmatigheid JGZ Lijst van gebruikte afkortingen
blz.58 blz.59
Inhoudsopgave Trefwoordenregister
blz.60 blz.63
Geweld
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
62
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
Trefwoord register Aangeboren afwijkingen Abortus ADHD Adolescentenstrafrecht Adoptie Afkortingen, lijst van Afweersysteem Agressie, relationele Alcohol Alcoholproblematiek; jeugdigen met Alleenstaande moeder, kinderen van Allochtone afkomst; jeugdigen van Allochtone leerlingen Amfetamine AMK Angsten en stemmingsproblemen Angststoornis Anorexia Anticonceptie Arbeidshandicap Arbeidsparticipatie ouders Arbeidsloze ouders; kinderen van ongewild Arbeidsuitval Armoede ASS Astma Atopische aandoeningen Automutilatie
blz.12 blz.3 blz.26 blz.44 blz.3,53 blz.59 blz.7,16 blz.34 blz.4,41,50 blz.55 blz.49 blz.24, 55 blz.34 blz.43 blz.40 blz.3, 29 blz.29 blz.31 blz.36 blz.38 blz.22 blz.49 blz.37 blz.22,48 blz.28 blz.12 blz.12 blz.11,30
Basispakket JGZ BCG vaccinatie Bedplassen Beeldschermtijd Benzodiazepines Beperking, kinderen met een Bewegen Binge drinken Binnenmilieu Bofvaccinatie Borderline Borstvoeding Boulemie Buikpijn Bijlage kenmerken en prevalentiecijfers, kengetallen m.b.t. risicokinderen Bijlage kengetallen m.b.t. kosten en doelmatigheid JGZ Bijwerkingen vaccinaties
blz.1 blz.15 blz.14 blz.35 blz.43 blz.11 blz.21 blz.41 blz.47 blz.16 blz.31 blz.6,17,19 blz.31 blz.13 blz.3 blz.58 blz.16
Cannabis Cataract Chlamydia infectie Chronische ziekten/ handicaps Chronisch zieke ouders CJG Cocaïne Coeliakie Comazuipen Craniosynostose Criminaliteit Criminele ouders; kinderen van Crohn / colitis CVS Cystic fibrosis (CF) Cytomegalievirus
blz.5,42 blz.15 blz.6 blz.11 blz.24,51 blz.1 blz.43 blz.13 blz.41 blz.20 blz.44 blz.45,51 blz.14 blz.13 blz.12 blz.6,13 AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
63
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
Daders Deficiënties in de zwangerschap Delinquent gedrag Depressie Depressieve moeders Detentie moeders Diabetes Dierenmishandeling Digitaal dossier JGZ Digitaal pesten Dioxine DNA Doping Downsyndroom Drugs Dubbelproblematiek Duchenne Dwangstoornis Dyscalculie Dyslexie Dyspraxie
blz.44 blz.6 blz.45 blz.30 blz.25 blz.22 blz.13 blz.39 blz.1 blz.35 blz.47 blz.45 blz.22 blz.12 blz.5,43 blz.41 blz.12 blz.30 blz.33 blz.33 blz.26,33
Ectasy Een ouder gezin; kinderen uit een Eetgewoonten Eetproblemen Eetstoornissen Effectiviteit van de JGZ Elektronische media Emotionele- en gedragsproblemen Energy drankjes Epilepsie Exoomsequencing Expats, kinderen van
blz.43 blz.49 blz.17 blz.13 blz.31 blz.58 blz.20 blz.22 blz.43 blz.14 blz.11 blz.55
Faalangst FAS(D) Fecale incontinentie Foliumzuur
blz.22, 29 blz.4,50 blz.14 blz.3
Gamen Gastouders Gehechtheidsrelatie Gehoor Geluidsoverlast Gepeste kinderen Gescheiden ouders; kinderen van Geslachtsbepaling Geslachtsgemeenschap Geweld Gewicht Gezin Gezond gedrag, stimuleren van Gezondheid GHB Glaucoom Gokken Grens overschrijdend seksueel gedrag Groei Grooming
blz.36,44 blz.25 blz.8,31,39 blz.14 blz.47 blz.53 blz.52 blz.3 blz.36 b 33,38,54 blz.19 blz.22,25 blz.21 blz.9 blz.43 blz.15 blz.44 blz.36 blz.18 blz.40
Harddrugs Hartafwijking Hechtingsstoornissen Hepatitis B Hersenletsel (NAH) Hersenontwikkeling
blz.43 blz.8,14 blz.31 blz.16 blz.11 blz.9 AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
64
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
Hersenschade door roken Heupafwijking Hielprik Homoseksualiteit Hoogbegaafdheid Houding/ bewegingsapparaat HPV vaccinatie Huiselijk geweld Huisverbod
blz.42 blz.20 blz.12 blz.37 blz.33 blz.20 blz.15 blz.38, 54 blz.39
IBAIP Incontinentie Infecties in de zwangerschap Illegale kinderen Inkomen Internationale scholen Internet Intoxicaties in de zwangerschap IVF
blz.7 blz.14 blz.5 blz.56 blz.34 blz.32 blz.35 blz.4 blz.4,5
Jeugdgezondheidszorg Jeugdzorg Jodium Junkfood
blz.1 blz.25 blz.17 blz.44
Kanker Kerncomponenten van ouderschap Kinderen in bijzondere omstandigheden Kinderen in opvangcentra Kindermishandeling Kinderopvang Kinderporno Kindersterfte Kinkhoest Koemelkallergie KOPP Kosten JGZ Kraambedpsychose
blz.9,14,48 blz.8 blz.48 blz.24 blz.39, 54 blz.25 blz.40 blz.9 blz.16 blz.13 blz.50 blz.58 blz.4
Laag glykemische index Laag opgeleide ouders; kinderen van Laag opgeleide vrouwen Lactose intolerantie Lager IQ Leeftijdsgrens RVP Listeria Lood Loverboys
blz.18 blz.49 blz.3 blz.13 blz.18 blz.16 blz.6 blz.5 blz.40
Magnetische staven Manisch-depressieve stoornis Mantelzorgers, jonge Mazelen Meertaligheid Media/ internet Melatonine Migraine Milieueffecten Mindfulness Mishandelde kinderen Moeder/kindrelatie Moeheid Moord(ouders) Moskee internaten Motorische problemen Mutisme
blz.21 blz.30 blz.51 blz.16 blz.8 blz.35 blz.20 blz.14 blz.47 blz.30 blz.54 blz.19 blz.9 blz.10 blz.24 blz.26, 33 blz.30 AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
65
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
NAH Narcolepsie Natuurlijke dood Nicotine Nieraandoening Niet natuurlijke dood Niet westerse immigranten NODO-procedure Normale ontwikkeling
blz.11 blz.20 blz.9 blz.42 blz.14 blz.10 blz.3 blz.10 blz.8
Obstipatie ODD Ondergewicht Ongevallen Ontbijten Onvoldoende nachtrust Opvangcentra; kinderen in Opvoeding OTS Oudermishandeling Overbescherming Overgewicht
blz.14 blz.27 blz.18,19 blz.10 blz.17 blz.20 blz.24 blz.24 blz.26 blz.38 blz.25 blz.19,54
Parvovirus Passend onderwijs Pediatric Condition Falsification Perinataal Persoonlijkheidsstoornissen Pesten Piekeren Plagiocephalie Planten Pleegkinderen Postnatale depressie Prematuriteit/ dysmaturiteit Prematuren Prikkelbare darmsyndroom Psychiatrie Psychiatrische problematiek; kinderen van ouders met Psychische problemen in de zwangerschap Psychosociaal psychose PTSS Puberbrein Pijn
blz.6 blz.32 blz.39 blz.6 blz.31 blz.33,35,53 blz.29 blz.20 blz.47 blz.26,53 blz.7 blz.3 blz.7,48 blz.14 blz.26 blz.50 blz.4 blz.22 blz.31 blz.28 blz.9 blz.7,12,16,22
Q-koorts
blz.6
Raad voor de kinderbescherming Reuk/smaak Rode hond Roken Rotavirus Roze ouders; kinderen van Rugzak(je) Rugzakken
blz.40 blz.15 blz.5 blz.42 blz.16 blz.53 blz.33 blz.21
Samenstelling gezin Schisis Schizofrenie School/ leerproblemen Schoolverlaters Scoliose Shaken baby-syndroom Sectio Seksualiteit/ relaties Seksueel misbruik
blz.22 blz.14 blz.31,42 blz.32 blz.32 blz.20 blz.10 blz.6 blz.36 blz.40 AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
66
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
Seksuele ervaring Selectief mutisme Slachtoffer Slapen Slaap apneusyndroom SOA test Sociaal netwerk Sociaal uitgesloten Sociale angst Sociale ontwikkeling Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten Speciale aandacht op school Sporten en bewegen Spraaktaalproblemen Startkwalificatie Stemmen horen Stiefouders; kinderen van Stotteren Strafzaken Stress Suïcide
blz.36 blz.30 blz.44 blz.20 blz.20 blz.36 blz.35 blz.23 blz.29 blz.8 blz.14 blz.33 blz.31 blz.15, 27 blz.32,37,45 blz.30 blz.52 blz.15 blz.45 blz.4,30 blz.10
Taalontwikkeling Temperament Tienermoeders Third culture kids Thuisbevallingen Thuiszitters Toxicose Toxoplasmose Transgenders Traumatisering, chronische Tuberculose Tussendoortjes TV kijken
blz.8 blz.8 blz.37 blz.55 blz.6 blz.34 blz.4 blz.6 blz.37 blz.39 blz.15 blz.17 blz.19,35
Uitbuiting Uitgaansgeweld Uithuisplaatsing /OTS
blz.40 blz.40 blz.26
Vaccinaties Vaders Verdrinking Verlies/ rouw Verslaving Verslaafde ouders; kinderen van Verstandelijke beperking, kinderen met Verstandelijk beperkte ouders; kinderen van Verwijsindex risicojongeren Verzuim Vetzuren Vezels VGV Visus Vitamine D Vitamine K Vluchtelingenkinderen Voeding Voeding in de zwangerschap Vondeling Voogdij Vreemdelingen Vijfde ziekte
blz.15 blz.25 blz.10 blz.23 blz.29, 41 blz.50 11,21,28,29,44 blz.49 blz.1 blz.34 blz.17 blz.17 blz.40 blz.15 blz.7,18 blz.7 blz.56 blz.17 blz.3 blz.3 blz.26 blz.46,55 blz.5
Wachtlijsten jeugd GGZ Wajong Weinig beweging
blz.26 blz.37 blz.21 AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
67
Marijke van Keulen,‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 24 febr.2013
Welbevinden Werkloos Wiegendood
blz.22 blz.37 blz.9
XTC
blz.43
IJzer
blz.17
ZAT’s Zedendelict Zelfdoding Zintuigelijke handicaps Zon Zorgcoördinatie Zorgen ouders Zout Zuigpatroon Zwangerschap Zwanger op oudere leeftijd Zwangerschapsdiabetes Zwerfjongeren
blz.32 blz.45 blz.10 blz.15 blz.47 blz.1 blz.25 blz.17 blz.8 blz.3,37 blz.5 blz.4 blz.46
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
68