Jeugdgezondheidszorg: ‘een gigantisch effect voor een prikkie’ Factsheet Jeugdgezondheidszorg Jeugdgezondheidszorg (JGZ) in Nederland bestaat al meer dan 100 jaar, is uniek in de wereld en biedt basiszorg aan alle kinderen. JGZ wordt actief, systematisch en gratis aangeboden aan 3,9 miljoen Nederlandse kinderen van 0 tot 19 jaar (24% van de totale bevolking). Bij een bereik van 95% kost het totale preventieprogramma JGZ 120 euro per kind per jaar (situatie in 2007). Voor dat geringe bedrag krijgt elk kind en/of de ouders een compleet pakket aan diensten aangeboden. Het volgen van de ontwikkeling van het kind, informatie, voorlichting en advies aan het kind en/of de ouders diverse interventies, waaronder medisch onderzoek, gezondheidsvoorlichting, vaccinaties, screeningen en zorg op maat. Een groot deel van deze interventies is bewezen effectief. De gezondheidswinst die met deze preventieve activiteiten behaald wordt is dan ook groot. Ieder kind wordt minimaal 17 contacten met een jeugdarts of verpleegkundige JGZ aangeboden. De JGZ is de spil in het Centrum voor Jeugd en Gezin en functioneert in de diverse netwerken 1 zodat zij alle kinderen in beeld heeft en zorg op maat biedt aan risicokinderen . De verwijsindex en het digitaal dossier JGZ zijn inmiddels in het merendeel van het land geïmplementeerd. Jeugdgezondheidszorg is Sociale Geneeskunde. JGZ is preventieve gezondheidszorg gericht op de groei en ontwikkeling van het kind en diens omgeving ter voorkoming van gezondheidsbedreigingen. De JGZ volgt daartoe de lichamelijke, psychische, sociale en cognitieve ontwikkeling van kinderen en geeft informatie aan ouders en kinderen over een gezonde ontwikkeling op al deze gebieden. Daarnaast signaleert de JGZ (dreigende) stoornissen en zorgt voor adequate behandeling of verwijzing. Deze zorg is van belang voor alle kinderen. Lag vroeger vooral het accent op de lichamelijke ontwikkeling, tegenwoordig is daarnaast ook aandacht voor problemen op het gebied van de opvoeding en psychosociale problematiek. Tijdige signalering en hulp voor risicokinderen en gezinnen kan ontsporing op latere leeftijd voorkomen en biedt kinderen een betere kans op een gezonde en veilige ontwikkeling. De activiteiten van de JGZ worden aangeboden door het consultatiebureau en de schoolartsendiensten, bij deze instanties, thuis of op school. De JGZ biedt ook activiteiten zoals oudercursussen en voorlichtingsbijeenkomsten. Het aanbod van de JGZ is vastgelegd in het Basistakenpakket JGZ 0-19 jaar. Dit pakket bestaat uit een uniform deel met activiteiten die aan elk kind in Nederland moeten worden aangeboden en uit een maatwerkdeel waarin iedere gemeente het aanbod kan aanpassen aan de 2 lokale situatie. In het pakket zijn 38 interventies opgenomen waarvan de effectiviteit (deels) bewezen is . Hieronder vallen de vaccinaties, screeningsprogramma's (op onder andere hartafwijkingen, heupdysplasie, testis-indaling, gehoorstoornissen, gezichtsvermogen en amblyopie) en adviezen ter preventie van overgewicht, wiegendood en veiligheid, cariës, niet roken in aanwezigheid van kinderen, zindelijkheid en vitaminegebruik. Van de overige taken is zeer aannemelijk dat ze effectief zijn, maar 3 4 5 dit moet nog door wetenschappelijk onderzoek worden bevestigd. Diverse richtlijnen geven aan op welk moment de contactmomenten plaatsvinden en beschrijven de inhoud van de activiteiten uit het Basistakenpakket. Zorgcoördinatie vanuit de JGZ is aan de orde wanneer meerdere hulpverleners of instanties bemoeienis hebben met een kind of een gezin, of zich daarmee zouden moeten bemoeien. Het gaat hier om kinderen die (nog) geen indicatie hebben voor Bureau Jeugdzorg. De JGZ als zorgcoördinator houdt in de gaten of de diverse instellingen voldoende dan wel te veel of te weinig hulp in zetten. De zorgcoördinator begeleidt ouder en kind gedurende dit proces. In 2011 moeten in het hele land Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) gerealiseerd zijn, waar alle jongeren en hun ouders snel, laagdrempelig en efficiënt worden ondersteund bij het opgroeien en opvoeden. De centra brengen diverse instanties en functies samen: ConsultatieBureau (CB), schoolartsen van de GGD, Maatschappelijk Werk (AMW), Bureau Jeugdzorg (BJZ) en Zorg e e Advies Teams (ZAT‟s). De JGZ is de spil van deze nieuwe centra en zorgt ook voor korte lijnen met de 1 en 2 lijns gezondheidszorg zoals huisartsen, paramedici en medisch specialisten. Het papieren dossier van de JGZ wordt gedigitaliseerd om de ontwikkeling en gezondheid van individuele kinderen beter te kunnen volgen en risico‟s eerder te signaleren. Het Digitaal Dossier Jeugdgezondheidszorg (ddJGZ, voorheen EKD) maakt uniforme registratie en betere overdrachten van dossiers en zorg mogelijk binnen de JGZ. Naast het belang van de gezondheid van het individuele kind, dient het dossier het belang van groepen kinderen. Geanonimiseerde, geaggregeerde gegevens uit de elektronische dossiers geven informatie over trends in de gezondheid en ontwikkeling. De jeugdgezondheidszorg kan op basis van deze gegevens anticiperen op risico‟s bij groepen kinderen De verwijsindex risicojongeren brengt risicomeldingen van hulpverleners bij elkaar en zorgt dat hulpverleners van elkaar weten dat zij betrokken zijn bij de jongere. De verwijsindex bevat geen inhoudelijke informatie over de aard van de problematiek en de behandeling, maar bevordert een snellere en betere samenwerking van hulpverleners .
1
zie ook de bijlage bij deze factsheet 2009 NJi Commissie Effectieve Jeugdinterventies, subcie Preventie, Gezondheidsbevordering en Jeugdgezondheidszorg 3 2003 RIVM Richtlijn Contactmomenten 4 2005 Platform JGZ Richtlijn „Eenheid van Taal‟ 5 2008 RIVM Rapport Activiteiten Basistakenpakket per Contactmoment (Rapport ABC) 2
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
Bijlage kenmerken en prevalentiecijfers, kengetallen m.b.t. risicokinderen Wat zijn risicokinderen? Kinderen bij wie sprake is van meerdere risico‟s, waardoor de participatie in de samenleving langdurig belemmerd is of kan worden. Bij deze kinderen zijn geen of onvoldoende beschermende factoren aanwezig om de negatieve invloed van de risicofactoren te verminderen en de balans tussen draagkracht en draaglast terug te brengen. Risicokinderen en risicosituaties zijn herkenbaar Zwangerschap Elk jaar zijn in ons land ca.180.000 vrouwen zwanger. Zwangeren hebben recht op een goede voedingszorg. Uit 6 onderzoek blijkt dat vrouwen te weinig groente en fruit en te veel vet (verzadigde vetzuren) eten; en verder te weinig voedingsvezel, marginaal calcium, te weinig ijzer en foliumzuur binnenkrijgen. Bij zwangeren ligt behalve voor foliumzuur ook voor meerdere mineralen (ijzer, selenium, koper) en vitamines (A, B1, B6, D) de gemiddelde dagelijkse inname onder de aanbeveling. Daarom is samenwerking tussen diëtist en verloskundige belangrijk. 7 Laagopgeleide vrouwen hebben minder kans op een goed verlopende zwangerschap dan hoogopgeleide . Ze lopen een groter risico op zwangerschapsvergiftiging, zwangerschapsobesitas en hoge bloeddruk. Dat komt omdat zij tijdens de zwangerschap vaker roken, meer last hebben van stress en vaker te zwaar zijn dan hoogopgeleide vrouwen. Ook groeien kinderen van een laagopgeleide moeder trager in de baarmoeder. 8 Niet westerse immigranten hebben 1,3x zo hoog risico op complicaties met de bevalling . Vooral vrouwen die minder lang in Nederland zijn en die uit Sub Sahara -Afrika komen hebben een verhoogd risico. Veel kinderen van vrouwen die tijdens de zwangerschap last hadden van angsten of depressieve klachten vertonen 9 gedragsproblemen . Jongens met een moeder die vooral in het eerste trimester van de zwangerschap emotionele klachten had, bleken meer angstig en teruggetrokken gedrag te laten zien. Meisjes hadden vaker gedragsproblemen als hun moeder in het derde trimester emotionele klachten had. Ook bleek de kwaliteit van het contact tussen meisjes en hun moeder na de geboorte een belangrijke rol te spelen bij het ontwikkelen van gedragsproblemen Abortus 10 Het aantal abortussen (inclusief overtijdbehandelingen) in 2009 bedroeg 32.427, 556 minder dan in 2008 . De daling komt vooral doordat het aantal buiten Nederland woonachtige vrouwen dat naar Nederland kwam voor een abortusingreep met 381 afnam tot 4055. De resterende daling van 151 komt op het conto van vrouwen die in Nederland wonen. Net als in voorgaande jaren vonden ook in 2009 de meeste abortussen (25%) plaats bij vrouwen tussen de 20 en 25 jaar. Het aantal abortussen bij een tienerzwangerschap daalde met 70 naar 4535. Van dit aantal werden 101 zwangerschapsafbrekingen uitgevoerd bij meisjes onder de 15; eveneens een lichte daling van 28. Wel wordt er een stijging van het aantal ziekenhuisabortussen geconstateerd. Het grootste deel van de abortussen 94% vindt plaats in een abortuskliniek, slechts 6% wordt in ziekenhuizen uitgevoerd. Het aantal abortussen boven de 13 weken in ziekenhuizen is sinds 2000 wel verdrievoudigd. Het is aannemelijk dat er een verband bestaat tussen de toename van het aantal ziekenhuisabortussen en de zogenaamde twintig weken echo. Sinds 2007 krijgen vrouwen na twintig weken zwangerschap standaard een echoscopisch onderzoek (screeningstest) aangeboden. Bij mogelijke afwijkingen vindt prenatale diagnostiek plaats. Hierbij wordt het ongeboren kind onderzocht. Als ouders daarna besluiten de zwangerschap af te breken gebeurt dit meestal in een ziekenhuis Prematuriteit en dysmaturiteit 1,5% van pasgeborenen wordt geboren met een gewicht van minder dan 1500 gram (dysmatuur) en/of een kortere zwangerschapsduur van korter dan 32 weken (prematuur).Vroeg geboren kinderen hebben aanzienlijk vaker handicaps (6-10% ernstige handicap en 45% beperkingen) dan op tijd geboren kinderen. Vooral op het gebied van bewegen (spasticiteit), mentale ontwikkeling (20% gaat naar het Speciaal Onderwijs) functioneren van ogen en oren en spraak/taalontwikkeling. Dit leidt vaak tot gedrags- en leerproblemen. Vroeggeboorte is geassocieerd met een hogere leeftijd van de moeder, een moeizamere hechting van ouders met kind, geboorte- en thuiskomststress en gedragsproblemen waardoor meer kans op mishandeling. IVF Een op de 38 geboren baby‟s in 2009 is een is een ivf-baby; het aantal kunstmatig verwekte kinderen is daarmee opnieuw gegroeid. 11 zwangerschap op oudere leeftijd Al tien jaar lang luiden gynaecologen de noodklok over de gemiddelde leeftijd van 29,4 waarop Nederlandse vrouwen hun eerste kind krijgen. Een „late‟ zwangerschap heeft een aantal risico‟s: 6
2004 RIVM Hulshof e.a. Voedselconsumptiepeiling 2003 onder vrouwen van 19-30 jaar 2009 Erasmus Universiteit Lindsay Silva „Fetal origins of socioeconomic unequalities in early childhood health‟ 2009 LUMC Joost Zwart Safe Motherhood 9 2010 Universiteit Tilburg; Anouk de Bruijn Tied to mommy‟s womb? Prenatal maternal stress, postnatal parental interaction style and child development 10 2010 Inspectie voor de gezondheidszorg 11 2006 Medisch Contact; C.Hilders „Het goede moment‟ 7 8
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
2
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
- zo is de kans op een geslaagde bevruchting boven het 35e jaar gedaald van 20% naar 10%; en bij 38 jaar naar 5% 12 - hoe ouder de moeder des te meer kans op een chromosoomafwijking doordat de vorming van eicellen afwijkend verloopt. Daarom wordt aan vanaf 36 jaar aan iedere zwangere prenatale diagnostiek aangeboden. - de kans op een meerlingzwangerschap en dus vroeggeboorte neemt met het stijgen van de leeftijd toe - het risico op een miskraam of een bevalling met een afwijkend verloop neemt toe met de leeftijd - er lijkt een verband te bestaan tussen late zwangerschap en borstkanker - mogelijk is er een verband tussen zwangerschap bevorderende medicatie en eierstokkanker - er is een toenemende kans op onvrijwillige kinderloosheid - de frequentie van doodgeboorten en babysterfte is gerelateerd aan de leeftijd van de moeder Deficienties tijdens de zwangerschap: Jodiumtekort heeft met name tijdens de vroege ontwikkeling van een foetus in de baarmoeder en tijdens de 13 eerste levensjaren een negatieve invloed op de hersenontwikkeling. Intoxicaties tijdens de zwangerschap: 14 cafeïne: zwangere vrouwen die per dag 6 koppen koffie of meer drinken, krijgen vaker kleinere baby‟s. Het voedingscentrum adviseert zwangere vrouwen maximaal 4 koppen koffie per dag te drinken. Alcohol; kan leiden tot verminderde groei, congenitale afwijkingen en specifieke faciale kenmerken, maar vooral tot achterstand van de mentale ontwikkeling en gedragsproblemen; te scharen onder de noemer „foetale alcohol spectrumstoornissen‟ (FASD‟s). De mate waarin verschijnselen optreden is variabel. Dit hangt af van de mate van alcoholgebruik, van de zwangerschapsperiode waarin gedronken werd en van individuele genetische verschillen. Herhaalde en hoge piekconcentraties van alcohol in het bloed (na bingedrinken van de moeder) leiden tot ernstiger afwijkingen. Roken: verhoogd risico op vroeggeboorte, perinatale sterfte; buitenbaarmoederlijke zwangerschap, laag geboortegewicht en wiegendood. Klein hoofd, verminderde longfunctie (tot 10%); meer luchtwegklachten en toename astma. cannabis Cannabisgebruik door zwangere vrouwen is nadeliger voor het ongeboren kind dan het gebruik van gewone 15 tabak . Onderzoek toont een verband tussen cannabisgebruik van aanstaande moeders en een lager geboortegewicht, zelfs bij kortdurend cannabisgebruik in de vroege zwangerschap. Ook hadden de kinderen een kleinere hoofdomtrek . Ongeveer 3% van de zwangere vrouwen gebruikt cannabis tijdens de zwangerschap. 66% van deze vrouwen gebruikt cannabis alleen in het eerste trimester van de zwangerschap; de meeste vrouwen stoppen dus met het gebruiken van cannabis zodra ze weten dat ze zwanger zijn. drugs: verhoogd risico op aangeboren afwijkingen, bij intraveneus drugsgebruik risico op HIV en andere infecties Lood: toxine wordt door kinderen beter opgenomen als door volwassenen en heeft een negatief effect op cognitieve vaardigheden en verhoogd risico op antisociaal gedrag en crimineel gedrag. Recent onderzoek deed de aanbeveling om de norm voor loodconcentratie in het bloed van kinderen te verlagen van 10 µg/dl naar 5 µg/dl. Dit vanwege het feit dat aangetoond werd dat bij concentraties van meer dan 5 µg/dl kinderen slechter scoorden op IQ testen en gedragstesten dan kinderen met lagere waarden. Tevens wees het onderzoek uit dat kinderen met loodwaarden van 10 µg/dl of meer 3x zo vaak asociaal gedrag vertonen als kinderen met een normale spiegel (0-2 µg/dl). antidepressiva: beweeglijker in de baarmoeder, 3x meer last van stuipjes en stokkende ademhaling als andere baby‟s, meer doktersbezoek post-partem en grotere kans om een operatie te moeten ondergaan 16 vanwege een hartafwijking e valproinezuur: (gebruik in 1 trimester) verhoogd risico op ernstige congenitale afwijkingen (o.a. spina bifida, ASD, schisis, polydactylie, craniostenose) In Nederland worden jaarlijks ongeveer 180.000 kinderen geboren. Daarvan zijn 660 extreme vroeggeboortes. Een derde hiervan wordt direct veroorzaakt door roken tijdens de zwangerschap. Het aantal rokende zwangere moeders is tussen 2001 en 2007 flink gedaald. Toch rookt één op de tien moeders nog tijdens de zwangerschap; gemiddeld vijf sigaretten per dag. Rokende moeders drinken twee keer zo vaak overmatig: meer dan 6 glazen per gelegenheid. Rokende moeders geven twee keer zo vaak kunstvoeding: 38% begint direct met de fles.
12
2001 www.erfelijkheid.nl 2010 Melse-Boonstra A.; Iodine deficiency en pregnancy, infancy and childhood and its consequences for brain development 14 2010 Erasmus Medisch Centrum: Generation R study 15 2010 Erasmus promotie Hannan El Maroun 16 2009 UMC Utrecht Tessa Ververs; OAZE studie; Antidepressants during pregnancy, risks for mother and child 13
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
3
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
e
Rokende vrouwen lopen 7x meer kans op extreme vroeggeboorte (rond de 28 week) en 2x meer risico op een miskraam. In Nederland worden jaarlijks 220 kinderen voor de zevende maand (<28 weken) geboren en 3.000 17 ondervoede baby‟s als gevolg van het roken tijdens de zwangerschap . 18 Onderzoek toont aan dat roken binnen het gezin vaatwandschade veroorzaakt bij kinderen, een effect dat mogelijk al tijdens de zwangerschap begint. Kinderen van rokende moeders hebben meer kans op gedragsproblemen (driftbuien, vechten, 19 concentratieproblemen en hyperactiviteit) , zonen van zwaar rokende moeders hebben zelfs 80% meer kans op gedragsproblemen. Alcohol: foetale sterfte, vroeggeboorte en laag geboortegewicht, gezichtsafwijkingen zoals kleine schedel en kin, lage oren, dunne bovenlip en een stopcontactneus. Slechte spiercoördinatie, slecht sociaal functioneren, leerstoornis, hyperactiviteit, verstandelijke handicap en autistisch gedrag. 30-50% van de Nederlandse vrouwen drinkt alcohol tijdens de zwangerschap 1-3 op de 1.000 kinderen (180-540 kinderen per jaar) wordt geboren met een foetaal alcohol syndroom (FAS) en 9,1 op de 1.000 kinderen (1.600 kinderen per jaar) met een foetaal alcohol spectrum disorder (FASD) door overmatig alcoholgebruik (6 eenheden of meer) van de moeder tijdens de zwangerschap. Infecties tijdens de zwangerschap: cytomegalievirus: verhoogd risico op gehoor- of gezichtsproblemen, een leverfunctiestoornis, gestoorde 20 geestelijke ontwikkeling of een te klein hoofd. Zwangere vrouwen kunnen met goede hygiëne voorkomen dat ze het virus oplopen. De virusdeeltjes zitten vooral in urine en speeksel. Omdat het virus veel heerst onder kinderen, zouden zwangeren hun handen goed moeten wassen als ze een luier hebben verschoond. Ook moeten ze bijvoorbeeld geen lepeltje delen met hun kind CMV kan transplacentair worden overgedragen van moeder op kind. Uit recent onderzoek blijkt dat in Nederland (buiten de grote steden) 0,09% van de pasgeborenen congenitaal geïnfecteerd is met CMV. Elders in Europa is dit tussen de 0,15 en 0,5%. Transplacentaire transmissie van CMV kan zowel bij een primo-infectie van de moeder als bij een reactivatie van een latent aanwezige infectie optreden. Bij een primo-infectie met CMV in de zwangerschap is de kans dat de zwangere het virus via de placenta overdraagt op het kind ongeveer 50%. Van deze geïnfecteerde kinderen heeft 5-10% al bij de geboorte meer of minder ernstige symptomen. Bij 10-15% van de ogenschijnlijk gezond geboren geïnfecteerde kinderen ontstaan er in de loop van de eerste levensjaren alsnog symptomen in de vorm van motorische of mentale retardatie of doofheid. Er is geen duidelijke relatie aangetoond tussen het tijdstip van infectie in de zwangerschap en de aard van de afwijkingen. Wel lijkt infectie in de eerste helft van de zwangerschap tot ernstigere schade te leiden. Intra-uteriene infectie kan eventueel worden aangetoond via amnionpunctie gevolgd door kweek of PCR op CMV. Bij de pasgeborene kan een congenitale CMV-infectie worden aangetoond door middel van een positieve viruskweek van een in de eerste drie weken na de geboorte afgee nomen urinemonster. Bij een perinatale CMV-infectie wordt de urinekweek pas na de 3 levensweek positief. Een CMV-infectie opgelopen tijdens of kort na de geboorte geeft zelden verschijnselen . 0,2% van de kinderen wordt geboren met een toxoplasmose infectie; dat betekent dat er 4000 kinderen per jaar geboren worden die een grote kans hebben later slechtziend of blind te worden. Besmetting vindt vooral plaats door het eten van rauw vlees en door tuinieren. Risico op foetale transmissie is 40%; besmetting vroeg in de zwangerschap kan leiden tot intra-uteriene vruchtdood of abortus, later in de zwangerscahp vooral neurologische afwijkingen en oogafwijkingen bij de ongeborene. Kazen die zijn bereid met rauwe melk, kunnen een bacterie bevatten:Listeria monocytogenes. Tijdens de zwangerschap leidt een Listeria-infectie meestal tot een miskraam of een doodgeboorte. Q-koorts wordt veroorzaakt door de Coxiella burnetiibacterie. Het is een ziekte die door dieren, hier voornamelijk door geit of schaap, wordt overgedragen op de mens (zoönose). tijdens de zwangerschap kan dit leiden tot een ernstiger beloop ven de ziekte en abortus of intra-uteriene vruchtdood Perinataal Vroege prematuren (<32 wkn.) hebben en verhoogd risico op groeivertraging. Late prematuren (32-36 wkn) hebben twee maal zoveel kans op ademhalingsproblemen tot en met de leeftijd van vier jaar en driemaal zoveel kans om opgenomen te worden in ziekenhuis vanwege ademhalingsproblemen als op tijd geboren leeftijdgenoten. Te vroeg geboren kinderen (32-36 wkn.) hebben een grotere kans problemen in de fijne motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling.
17
2009 TNO Caren Lanting Clustering of Socioeconomic, Behavioural, and Neonatal Risk Factors for Infant Health in Pregnant Smokers 2009 UMC Utrecht Caroline Geerts e.a. Meer atherosclerose op 30-jarige leeftijd als ouders tijdens de zwangerschap rookten 2009 University of York; J. Hutchinson e.a Journal of Epidemiology and Health Smoking in pregnancy and disruptive behaviour in 3-year olds 20 2009 LUMC; A. Oudesluys e.a. Decibel study Journal of clinical virology 18 19
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
4
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
Kinderen geboren na een zwangerschap van 32-34 weken hebben daarnaast ook wat vaker problemen met de 21 communicatie en probleem oplossen . 73% veel te vroeg geboren maar met succes behandelde kinderen krijgt later een chronische aandoening als gevolg van die behandeling. Bij 15% gaat het zelfs om een ernstige aandoening. 22 Onderzoek heeft uitgewezen dat het Infant Behavioral Assessment and Intervention Program (IBAIP) de zelfregulatie, de ontwikkeling en de motorische ontwikkeling van te vroeg geboren kinderen verbeterd. Te vroeg geboren kinderen hebben een verhoogd risico op ontwikkelingsstoornissen. Op babyleeftijd uiten die zich vaak als problemen met zelfregulatie: het afstemmen van het eigen functioneren op zintuiglijke prikkels uit de omgeving. IBAIP leert ouders hoe ze hun kind het best kunnen helpen om prikkels van buitenaf te verwerken. De meest kwetsbare groepen vroeg geborenen hadden het meeste baat bij IBAIP. Te vroeg geboren baby's drinken op een andere manier dan op tijd geboren baby's, ook verloopt de ontwikkeling 23 naar een normaal zuigpatroon vertraagd . Slechts een kwart van de te vroeg geboren baby's drinkt rond de uitgerekende datum net zo goed uit de borst of de fles als op tijd geboren baby's. Tien weken na de uitgerekende datum heeft een kwart van de te vroeg geboren kinderen nog geen normaal zuigpatroon. Te vroeg geboren baby's hebben vooral moeite om hun ademhaling te coördineren met zuigen en slikken, en om het zuigen vol te houden. Hun zuigpatronen worden niet gekenmerkt door ritmische bewegingen van kaken en tong, zoals dat wel het geval is bij een normaal, matuur zuigpatroon. Kinderen die na een zwangerschap van minder dan dertig weken worden geboren en kinderen met een geboortegewicht dat te laag was voor de zwangerschapsduur, hebben de meeste moeite om een normaal zuigpatroon te ontwikkelen. Deze kinderen hebben extra aandacht nodig om goed te leren drinken. Kinderen die geboren zijn na in vitro fertilisatie (ivf) ontwikkelen zich hetzelfde als kinderen die geboren zijn na een 24 natuurlijke conceptie. Een gezond dieet, met veel groente, fruit, vis en plantaardige olie, heeft een positieve invloed op de groei van een 25 ongeboren kind en helpt vroeggeboorte voorkomen . Het aantal thuisbevallingen is in de periode 2005–2008 gedaald. In 2005 tot en met 2008 vond 29% van de 26 bevallingen in Nederland thuis plaats. Het aandeel thuisbevallingen bedroeg in de periode 1997–2000 nog 35%. Vrouwen kunnen net zo veilig thuis als in het ziekenhuis bevallen. Uit onderzoek naar een half miljoen bevallingen 27 kwam geen significant verschil in babysterfte naar voren Moeders stoppen vroegtijdig met het geven van borstvoeding omdat ze het „te druk hebben‟. Ze kunnen of willen 28 borstvoeding vaak niet gedurende een langere periode combineren met hun baan en sociale leven . Meteen na de geboorte van het kind legt ruim 80% van de moeders de baby aan de borst. Na een half jaar is dat nog hooguit een kwart. De chemische samenstelling van borstvoeding is bij elke voeding op de dag anders; ‟s ochtends bevat het 29 natuurlijke stimulanten, ‟s avonds natuurlijke kalmerende stoffen . Kolvende moeders moeten daarom zorgen dat hun baby‟s gekolfde melk op een juist tijdstip krijgen. Kinderen krijgen minder vaak eczeem of een allergie als zij moedermelk drinken die veel vacceenzuur en rumenzuur 30 bevat . Dit is zo wanneer moeders zuivel en vlees van herkauwers eten. De dosis vitamine K voor kinderen die borstvoeding krijgen moet verhoogd worden van 25 microgram per dag naar 31 150 microgram per dag of 1 milligram per week . Kinderen die flesvoeding krijgen hebben geen extra vitamine K nodig. Vitamine K is bedoeld voor een goede bloedstolling om bloedingen te voorkomen. 32 Borstvoeding zowel als flesvoeding is een effectieve manier om pijn te verminderen bij pasgeborenen. Uit fundamenteel onderzoek van wiegendoodbaby‟s komen steeds meer aanwijzingen dat een belangrijke oorzaak voor het overlijden moet worden gezocht in een hapering van het vermogen om op het juiste moment wakker te worden. Er zijn ook epidemiologische studies die in die richting wijzen. Bij obductie bleek bij 41 tussen 2004 en 2008 33 overleden baby‟s een opvallend lage aanwezigheid van serotonine. Een Amerikaanse groep wetenschappers signaleert een verband tussen een verstoorde serotoninehuishouding en wiegendood. De zogeheten neurotransmitter serotonine is van invloed op ademhaling en lichaamstemperatuur.
21
2009 Pinkeltje onderzoek 2009 UvA Karen Koldewijn Supporting resilience in very preterm infants. The effect of the Infant Behavioral Assessment and Intervention Program in very preterm infants and their parents 23 2010 RU Groningen; Saakje da Costa: "Development of sucking patterns in preterm infants" 24 2009 VU Amsterdam; Karin Wagenaar Cognitief en psychologisch functioneren van adolescenten geboren na IVF 25 2010 Sarah Timmermans 26 2009 CBS Permanent Onderzoek Leefsituatie POLS 27 2009 VU Amsterdam/ AMC Ank de Jonge / Simone Buitendijk 28 2009 Erasmus MC Hein Raat Borstvoeding in de eerste 6 maanden 29 2009 Universiteit Estramadura Spanje; Nutritional Neuroscience 30 2010 Universiteit Maastricht; Allergy 31 2009 UMC Utrecht Peter van Hasselt 32 2009 Technion-Israel Institute of Technology Haifa, Israel; A.Weissman; Pediatrics. 2009;124:e921-e926 33 2010 JAMA; 303(5): 430-7: Brainstem Serotonergic Deficiency in Sudden Infant Death Syndrome 22
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
5
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
Gezondheid 34 96% van de kinderen vindt zichzelf (zeer) gezond, 3 van de 4 kinderen heeft minimaal één keer per jaar contact met de huisarts en 20-30% heeft één (of 2 of 3) chronische aandoening(en). 35 35 % van de jongeren heeft slaapproblemen; 58% van hen heeft daar ook last van 35% heeft te maken met zorgen of stress; ruim de helft van deze jongeren heeft daar ook problemen mee. Vaccinaties Net als in voorgaande jaren lag in 2010 de gemiddelde deelname aan alle vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma landelijk gezien rond de 95%. Het percentage kinderen dat binnen het Rijksvaccinatieprogramma is 36 ingeënt, is nog steeds hoog. Landelijk ligt het percentage voor alle vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma in 2009 ruim boven de ondergrens van 90%. Het betreft gegevens over zuigelingen geboren in 2006, kleuters uit 2003 en schoolgaande kinderen geboren in 1998.Voor zuigelingen is het vaccinatiepercentage voor de pneumokokkenprik ruim 94% en voor de overige vaccinaties ligt dat op 95% of hoger. Vanaf 1 maart 2011 wordt er een nieuw 10-valent pneumokokkenvaccin ipv het huidige 7-valente vaccin gebruikt binnen het RVP. En vanaf 1 augustus 2011 krijgen alle kinderen een hepatitis B vaccinatie, dit maakt dan onderdeel uit van het DKTP-HIB-HepB-combinatievaccin, nu krijgen 20% van de kinderen dit combinatievaccin. Het preventief geven van paracetamol voor een vaccinatie blijkt een negatieve uitwerking te hebben op de immuunrespons volgens een onderzoek gepubliceerd in de Lancet In 2009 ontving de bijwerkingenbewaking van het RIVM 1647 meldingen; een toename van 26% tov.2008. Een toename die voornamelijk geduid kan worden als gevolg van de stijging van meldingen na de herhalingsvaccinatie DKTP bij vierjarigen. 81% werd geduid als bijwerking, waarvan 38% heftige verschijnselen betrof zoals hoge koorts, heftig huilen, collapsreacties, koortsstuipen en atypische aanvallen van rillerigheid, gespannenheid of hypotonie. 19% betrof verschijnselen van een toevallige samenloop van gebeurtenissen. 37
Kindersterfte 38 5 op de 1000 kinderen overlijden voor het vijfde jaar in de wereld. In Nederland is er een neergaande tendens waar te nemen in het aantal kinderen dat voor hun 15e jaar overlijdt. De kindersterfte is gedaald van 20,00 in 1998 (sterfte per 100.000 kinderen van 1 tot 15 jaar) tot 14,01 in 2008. zwangerschap of partus In 2009 werden 184.915 kinderen levend geboren en kwamen 648 kinderen na een zwangerschap van meer dan 24 weken levenloos ter wereld. Er stierven 711 kinderen in het eerste levensjaar, van hen overleden er 528 in de eerste vier weken. Bij 19 kinderen was wiegendood de doodsoorzaak. In 2009 overleden 9 vrouwen aan de gevolgen van 39 zwangerschap, baring of kraambed. In 2009 was er in Nederland sprake van een daling van de perinatale sterfte (vanaf 24 en 28 weken zwangerschap). De sterfte in het eerste levensjaar (zuigelingensterfte) is in 2009 gelijk gebleven ten opzichte van 2008. Het promillage zuigelingensterfte (sterfte per 1000 levendgeboren kinderen) is afgenomen van 4.71 in 1998 tot 3.39 in 2008. Buitendijk noemt een aantal succesvolle strategieën als het gaat om De daling van de sterfte aan wiegendood is – na een sterke daling eind jaren tachtig – gestabiliseerd op een laag peil. Tot de jaren zeventig is de moedersterfte gedaald. Sindsdien schommelt de moedersterfte natuurlijke dood 1246 jeugdigen (0-20 jaar) overleden in 2008 aan een natuurlijke doodsoorzaak. Dit is 80 % van de totale sterfte. hartafwijking 8 op de 1000 levend geborenen heeft een aangeboren hartafwijking. 38-64 kinderen overlijden per jaar aan hart en vaatziekten wiegendood 19 kinderen overlijden per jaar aan wiegendood (2009). In 1996 was dit 50 en in 1987 nog 170 per jaar. kanker 40 0,1 % van alle kinderen heeft ooit kanker gehad . 100 kinderen overlijden in Nederland per jaar aan kanker. 60% hiervan is door leukemie en maligniteiten in het brein. niet-natuurlijke dood 197 jeugdigen (0-20 jaar) overleden in 2008 een niet-natuurlijke dood. Dit is 14% van de totale sterfte. 34
2005 Nivel/Erasmus Linden vd MW et al. Het kind in de huisartsenpraktijk. 2e nat. studie ziekten en verrichtingen HA praktijk 2008 Onderzoeksverslag Jeugdraadpanel 36 2010 RIVM Vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma Nederland. verslagjaar 2010 37 2008 CBS/ Knoeff-Gijzen; Kindersterfte in Nederland 38 2009 Unicef: the state of the worlds children 39 2010 RIVM nationaal Kompas Volkgezondheid 40 2008 CBS Gezondheid en zorg in cijfers 35
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
6
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
34 jeugdigen overleden in 2008 door zelfdoding (i.t.t 1.500 volwassenen per jaar). 86 jeugdigen overleden in 2008 aan de gevolgen van een vervoersongeval. 17 jeugdigen overleden in 2008 ten gevolge van verdrinking. 33 jeugdigen overleden in 2008 ten gevolge van een overig ongeval Ongevallen oorzaak Ruim 50% wordt veroorzaakt door een valongeval, 8% door intoxicatie en 5% door verbranding. behandeling 41 140.000 kinderen van 0 t/m 18 jaar worden jaarlijks na een privé-ongeval behandeld op de SEH-afdeling van een ziekenhuis: 41% van de slachtoffers valt in de leeftijdscategorie van 5 t/m 12 jaar; 25% is 13 t/m 18 jaar oud en 33% is 0 t/m 4 jaar oud. Het risico op een privé-ongeval, waarvoor behandeling op de SEH-afdeling nodig is, is het grootst voor de 0 t/m 4jarigen. opname 17.000 kinderen van 0 t/m 18 jaar worden jaarlijks opgenomen in een ziekenhuis na een privé-ongeval. 40% van de slachtoffers valt in de leeftijdscategorie van 5 t/m 12 jaar; 28% is 13 t/m 18 jaar oud en 32% is 0 t/m 4 jaar oud Het risico op een privé-ongeval, waarvoor opname nodig is, is het grootst voor de 0 t/m 4-jarigen. 42 12.000 kinderen per jaar (300 op elke 100.000 kinderen) lopen bij deze ongevallen hersenletsel op (NAH) Daarnaast: is er veel “verborgen” / nog niet onderkent NAH. Chronische ziekten/ handicaps In ons land groeit 14-20% van de jeugdigen tot 18 jaar op met een chronische ziekte, in aantallen zijn dit 546.000 – 43 780.00 jeugdigen . De verwachting is dat met gelijk blijvende incidentie en sterk verbeterde overlevingskansen het aantal jeugdigen die opgroeien met een chronische ziekte in de toekomst zal toenemen. Maar liefst 80 tot 90% van de patiënten heeft nu de kans om volwassen te worden met een ziekte waar ze 20 jaar geleden aan zouden zijn overleden. Ouders van kinderen met een chronische ziekte hebben vaker psychosociale problemen en een lagere kwaliteit van 44 leven dan ouders van gezonde kinderen . Het risico op een verlaagde kwaliteit van leven is nog groter als de ouders zelf weinig emotionele steun krijgen of chronisch ziek, laagopgeleid, of niet in Nederland geboren zijn. De afgelopen decennia is het aantal chronisch zieke kinderen sterk toegenomen. De onderzoeker pleit voor meer aandacht voor het hele gezin, en niet alleen voor het zieke kind. astma 45 115.000 kinderen hebben astma, dit is zo‟n 4,5% van alle Nederlandse kinderen tot 14 jaar . 300.000 kinderen hebben last van astmatische klachten (kortademigheid / piepen op de borst). Jaarlijks worden 3.000 kinderen opgenomen in een ziekenhuis vanwege hun astma. 46 Bijna tweederde van de kinderen met astma heeft de aandoening niet onder controle . Uit het onderzoek blijkt onder andere dat 69% van de kinderen aangeeft niet mee te doen aan sport en andere inspannende activiteiten, 42% van de kinderen school mist en 20% ziet zijn vrienden niet meer. Van de kinderen met 'ernstige' astma heeft bovendien 23% het laatste jaar de spoedeisende hulp bezocht. Kinderen die vier maanden borstvoeding krijgen hebben minder kans op astma dan kinderen die geen borstvoeding 47 krijgen. Hoe langer het kind borstvoeding krijgt, hoe beter de bescherming tegen astma . Overgewicht bij kinderen verhoogt het risico op astma 48 Voor kinderen van 0-4 jaar is voor constitutioneel eczeem een prevalentie van 7,5% aangetoond In Nederland hebben 2,03 kinderen per 1000 levend geborenen een schisis. Syndromen worden bij 5,4-12,6% van de kinderen met een schisis gerapporteerd; m.n. trisomie 13,18 en 21 en het Van der woude syndroom. hartafwijking Jaarlijks worden er in Nederland 1500 kinderen met een hartafwijking geboren. Sinds de invoering van de 20 weken echo worden hartafwijkingen veel vaker al tijdens de zwangerschap opgespoord. 41
2009 Consument en Veiligheid/ CBS 2000 NTVG 144 (40):1915-8 Meerhoff et al. 43 2007 AMC L.B. Mokkink Omvang en gevolgen van chronische aandoeningen bij kinderen 44 2009 UVA Janneke Hatzmann Consequences of care. Parents of children with a chronic disease 45 2009 website Astmafonds 46 2009 „Room te breathe” 47 2009 PIAMA studie; Brunekreef 48 2008 P.Dirven-Meyer e.a. Prevalence of atopic dermatitis in children younger then 4 years in a demarcated area in the central of Netherland 42
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
7
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
nieraandoening In Nederland leiden honderden kinderen aan een chronische nieraandoening. Van hen worden zo'n 60 kinderen gedialyseerd in één van de vier kinderdialysecentra. eetproblemen 25 tot 40% van alle kinderen in de voorschoolse leeftijd heeft problemen met eten. De harde kern van slechte eters is tussen de 5 en 8 jaar oud. Een kind goed leren eten is een kwestie van opvoeden. Waar het normale ontwikkelingsproces van leren eten echter langdurig wordt verstoord doet chronische voedselweigering zich met een hoge incidentie in het bijzonder voor bij kinderen met een fysieke en/of verstandelijke beperking, bij premature kinderen en kinderen met een te laag geboortegewicht IBD De ziekte van Crohn en Colitis ulcerosa komen ook voor bij kinderen. Bij ongeveer één op de vier IBD-patiënten beginnen de problemen voor de leeftijd van twintig jaar. Bij kinderen wordt de diagnose meestal gesteld tussen de tien en achttien jaar. Een heel enkele keer komt de ziekte voor bij jongere kinderen of zelfs baby's. De ziekte van Crohn en Colitis ulcerosa komen bij jongens en meisjes even vaak voor. migraine 49 3,5% van de kinderen tot 14 jaar heeft last van migraine en 1% van de 6-16 jarige kinderen heeft dagelijks hoofdpijn. aangeboren afwijkingen In 2007 is de screening via de hielprik (deelname meer dan 99%) uitgebreid van 3 naar 17 ziekten. Hiervan zijn 14 een stofwisselingsziekte. 75 pasgeborenen in 2007 (0,26%) en 102 in 2008 (0,14%) hadden een terecht afwijkende 50 uitslag van de neonatale hielprik en hadden dus een metabole stofwisselingsziekte . Vanaf 1 mei 2011 wordt daar 51 de screening op CF aan toegevoegd. en wordt dus gescreend op 18 ziekten. Jaarlijks worden in ons land 200-300 kinderen met Downsyndroom geboren. De screening op Downsyndroom is te 52 verbeteren; er zijn nieuwe eiwitten ontdekt die Downsyndroom voorspellen. Kinderen met het Downsyndroom 53 hebben een dertien keer verhoogd risico op het RS virus. In Nederland worden jaarlijks naar schatting 1 op de 4000 kinderen geboren met Cystic Fibrosis (CF). CF wordt ook wel 'taaislijmziekte' genoemd. CF is een recessief erfelijke ziekte. In Nederland is 1 op de 30 mensen drager van deze ziekte. De ziekte komt even vaak voor bij vrouwen als bij mannen. 0,1-0,8% van de kinderen wordt geboren met een afwijking aan het borstbeen: een kippeborst of een trechterborst. gehoor 54 0,1 - 0,2% van de jeugdigen wordt geboren met een ernstige perceptieve gehoorsbeschadiging . 200 kinderen worden jaarlijks geboren met een aangeboren dubbelzijdig gehoorsverlies. Bijna een kwart van alle Nederlandse kinderen die doof of zeer slechthorend zijn, heeft die handicap opgelopen door een CMV-virusinfectie 55 in de baarmoeder . 56 Nederland telt momenteel 1,4 miljoen mensen van 18 jaar en ouder met een verminderd gehoor . Van deze 1,4 miljoen mensen dragen circa 500.000 mensen een hoortoestel. 40% van de Nederlandse jongvolwassenen dreigt problemen te krijgen met het gehoor doordat ze luisteren naar te 57 harde muziek. 10% loopt zelfs het risico op zeer ernstige en blijvende schade. De meeste schade wordt veroorzaakt door de draagbare muziekspeler, zoals de iPod en mp3- en mp4-spelers. Een kwart van de jongeren geeft aan naar te harde muziek te luisteren via een draagbare speler. Discotheken en popconcerten scoren eveneens hoog. Samen zijn ze goed voor 23% van de schade. visus 0,1 % van de jeugdigen is visueel gehandicapt reuk/smaak zeker 350.000 nederlanders hebben een reuk-smaakstoornis, hetgeen vaak grote sociale gevolgen heeft. Mensen raken in een depressie, krijgen problemen met eten, vermageren soms op een extreme manier. epilepsie 1,9 per 1.000 kinderen van 0-14 jaar heeft last van epilepsie. Diabetes Mellitus 1,8 per 1.000 kinderen van 0-14 jaar heeft last van Diabetes Mellitus type I. Jaarlijks komen er 560 nieuwe gevallen in de leeftijdsgroep van 0-14 jaar bij.
49
2008 CBS Gezondheid en zorg in cijfers 2009 NTVG Gepke Visser e.a. namens de Diagnose Registratiecommissie Neonatale Screening Metabole Ziekten 51 2010 www.zonmw.nl 52 2010 „RU Utrecht Wendy Koster Ínnovations en Down syndrome screening 53 2010 Betrijs Bloemers; Severe RSV infections in children with Downsyndrome; the contribution of an impaired immune system 54 2006 SCP Kooiker; Jeugd met beperkingen 55 2009 LUMC; A. Oudesluys e.a. Decibel study Journal of clinical virology 56 2005 TNS NIPO; Gehoor in Nederland 57 2009 Erasmus Universiteit; Ineke Vogel; onderzoek onder 1500 jongeren van 12-19 jaar 50
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
8
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
58
De prevalentie is hoger bij Marokkaanse kinderen en lager bij Turkse en Surinaamse kinderen . De eerste adolescenten (60) met Diabetes Mellitus type II zijn gediagnosticeerd bij zeer ernstig overgewicht en betreffen voornamelijk meisjes. CVS 0,02% van de jeugdigen (2000-3000 jeugdigen) in Nederland heeft last van CVS; 85% is vrouw chronisch zieke kinderen 20% van 0-14 jarigen in 2001-2007 heeft een chronische ziekte zoals: astma, chronische bronchitis, eczeem, 59 suikerziekte, epilepsie etc. . Deze kinderen hebben daardoor meer kans op psychosociale en/of gedragsproblemen, participatie- en interactie problemen, psychische problemen (depressie), gezinsstress, sociaal isolement en een verhoogd risico om gepest te worden. incontinentie 12 % van de 6 jarigen heeft nog last van bedplassen. In verhouding meer jongens dan meisjes (3:2). Jaarlijks houdt 60 15% van die kinderen op met bedplassen, maar 1-2 % houdt last van het probleem tot de volwassenheid . 1-3 % van de lagere schoolkinderen heeft last van fecale incontinentie. Ook dit komt vaker voor bij jongens dan 61 meisjes (2x zo vaak). obstipatie 100.000 kinderen en tieners worden jaarlijks behandeld voor obstipatie. Elk jaar schrijven artsen meet laxeermiddelen voor, in 2009 373.000 keer. Werk In 2007 had 37% van de mensen met een chronische ziekte of lichamelijke beperking betaald werk voor minimaal 62 12 uur per week . Dat is een lichte stijging ten opzichte van 2005 (34%) en 2006 (35%). De jongeren werken zelfs evenveel als hun leeftijdgenoten zonder beperking. studie 63 20.000 studenten in het hoger onderwijs lopen door een onzichtbare beperking (zoals ADHD, dyslexie, CVS of autisme) studievertraging op moeten deze zelfs staken. Sinds 2005 is het faciliteren en begeleiden een wettelijke verplichting. Niet iedere hogeschool of universiteit is even ver met het ontwikkelen van beleid op dit punt Voeding Ruim driekwart van de Nederlandse kinderen krijgt vlak na de geboorte borstvoeding. Dit percentage is gestegen van 70% in 1997 tot 81% in 2007 Bij het stijgen van de leeftijd neemt het percentage uitsluitend met moedermelk gevoede Nederlandse zuigelingen snel af. In 2007 kreeg bij drie maanden nog 30% van de zuigelingen volledige borstvoeding en bij vijf maanden was dat afgenomen tot 23%. Vanzelfsprekend ging dat gepaard met een snel stijgend percentage zuigelingen dat uitsluitend kunstvoeding krijgt. Slechts 20% van de kinderen krijgen gedurende zes maanden volledig borstvoeding, zoals wordt geadviseerd door de WHO. Dat betekent dat 80% van de Nederlandse kinderen daardoor tenminste een deel van de gezondheidsvoordelen van borstvoeding mis lopen Kinderen van twee tot vier jaar krijgen ongeveer 40% te veel zout binnen en kinderen van vier tot zeven jaar 64 ongeveer 30%. Het grootste aandeel van deze zoutinname komt van brood, melk, yoghurt, kaas en bewerkt vlees. Naar schatting is 25% van de inname afkomstig van toegevoegd zout bij koken of aan tafel. Het lichaam heeft minder dan 1 gr. zout per dag nodig. Te hoge zoutinname door kinderen is ongewenst omdat dit kan leiden tot een te hoge bloeddruk op latere leeftijd. Uit de voedselconsumptiepeiling 2006 onder jonge kinderen komt naar voren dat peuters van 2-3 jaar 6,3 mg ijzer per dag binnenkrijgen terwijl de gezondheidsraad 7 mg. aanbeveelt. Ijzerbevattende voedingsmiddelen zijn o.a. rood vlees, appelstroop en bruin brood. Vitamine C bevordert de opname van ijzer uit voedingsmiddelen. Bij niet gevarieerde voeding is een met ijzer verrijkte peutermelk aan te raden. Net als vitamines en mineralen horen vezels thuis en een gezonde en gevarieerde voeding. De gezondheidsraad heeft geadviseerd dat kinderen van 0-3 jaar 2,8 g/mJ vezels moet leveren. De gemiddelde vezelinname is echter 2,0-2,3 g/mJ per dag. Vezels vervullen en belangrijke rol bij de verzadiging en dragen bij aan een gezond poeppatroon. 65 Onderzoek toont aan dat de vetzuursamenstelling van de voeding van kinderen te wensen overlaat . Ze eten teveel verzadigd vet en te weinig onverzadigd; bovendien eten ze te weinig vis, zodat ze te weinig visvetten binnen krijgen. De inname van essentiële vetzuren, zoals alfa-linoleenzeer en linolzuur blijft vaak achter bij de aanbevelingen. Oliën, margarine en halvarine, noten en vette vis zijn een goede bron van essentiële vetzuren. Deze zijn belangrijk voor een normale groei en ontwikkeling omdat ze in het lichaam deels worden omgezet naar andere onverzadigde 58
2009 website Diabetesvereniging Nederland 2008 CBS Gezondheid en zorg in cijfers 60 2009 Kenniscentrum bedplassen Meppel 61 2009 Bulk-Bunschoten; Richtsnoer fecale incontinentie 62 2009 Nivel Brink-Muinen e.a. Kerngegevens Maatschappelijke situatie 2008 (Nationaal Panel Chronisch Zieken en Gehandicapten) 63 2009 www.handicap-studie.nl 64 2009 bureau Risicobeoordeling van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) in samenwerking met RIVM 65 2008 TNO Het gebruik van halvarine, margarine en braadvet en de inneming van vetzuren, vetoplosbare vitamines bij jonge kinderen 59
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
9
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
vetzuren zoals arachidonzuur en de (vis)vetzuren DHA en EPA. Die op hun beurt betrokken zijn o.a. bij de 66 hersenontwikkeling, het gezichtsvermogen en andere belangrijke lichaamsfuncties. Ongeveer één op de drie ouders geeft hun kinderen iets zoets mee naar school: in 32% van de broodtrommels van leerlingen zit koek of snoep. Fruit verdwijnt na de overgang naar de middelbare school grotendeels uit de broodtrommel. 87% van de basisschoolleerlingen krijgt fruit mee naar school, tegenover slechts 44% op de middelbare 67 school. eetgewoonten Peuters en kleuters eten te weinig groenten, fruit en vezelrijke voedingsmiddelen. Bovendien eten ze te weinig vet, 68 met name onverzadigde vetzuren . Een lage groente en fruitconsumptie is verantwoordelijk voor 19% van maagdarmkanker, 31% van de ischemische 69 hartziekten en voor 11% van de herseninfarcten . 70 Met name niet westerse moeders geven hun kind al op jonge leeftijd teveel voeding . Eén op de zeven gezinnen ontbijt niet, 25 % van de ouders laat „s ochtends hun kind voor de TV eten. Bij 33% van de gezinnen staat de TV aan tijdens het avondeten 25 % van de kinderen speelt in de winter niet dagelijks buiten 40 % van de peuters worden voor goed gedrag beloond met snoep, waardoor kinderen al jong leren dat troost of beloning gekoppeld is een zoet of energierijk eten. 23 kinderen zijn in de loop van de tijd niet meer gaan eten, maar ongezonder 5 -10% van de kinderen van 4-12 jaar ontbijt niet elke dag minder dan de helft van de kinderen eet elke dag groente of fruit 20% van de kinderen eet 5x of meer een tussendoortje 45 % snoept meerdere keren op een dag en er wordt meer frisdrank gedronken. 71 27 % van de jongeren vindt zijn of haar eetgedrag ongezond; 34% heeft daar ook problemen mee . Het zijn vooral meisjes die problemen ervaren met hun eetgedrag. 40% van de jongeren hebben geprobeerd om hier iets aan te doen; 42% heeft dit niet gedaan en 15% weet het niet. Nieuw wetenschappelijk inzicht heeft aangetoond dat veel eiwitten eten en veel producten met een zogenoemde lage glykemische index (GI) gebruiken, zoals pasta, peulvruchten en fruit, de beste manier is om af te vallen en daarna op gewicht te blijven. Wetenschappers hebben een relatie ontdekt tussen vitamine D en genen die betrokken zijn bij kanker (leukemie en dikkedarmkanker) en auto-immuunziekten (MS, diabetes I,RA en Crohn). Vitamine D blijkt de activiteit van 200 72 genen te beïnvloeden . Het slikken van vit.D.supplementen tijdens de zwangerschap en de eerste jaren van het leven heeft mogelijke gunstige effecten op de gezondheid van een kind op latere leeftijd. Onderzoek toont aan dat mensen met een hoge concentratie vitamine D in hun bloed 40% minder kans hebben op 73 dikke darmkanker . Dat blijkt uit een groot Europees onderzoek waaraan het UMC Utrecht en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu meewerkten. Het lichaam krijgt vitamine D vooral via zonlicht, maar ook door voedingsmiddelen zoals vette vis. 74 Consumptie van rood vlees (varkens- en rundvlees) en van vleeswaren verhoogt het risico op dikkedarmkanker . Mogelijk wordt dit veroorzaakt door stoffen die gevormd worden bij de bereiding van vleeswaren, bij langdurig en op hoge temperatuur bakken en braden en bij barbecuen. Deze stoffen zijn op zich niet kankerverwekkend, maar kunnen in het lichaam worden omgezet in kankerverwekkende stoffen. De verhoging van het risico op dikkedarmkanker bij een hoge consumptie van rood vlees is mogelijk toe te schrijven aan het heam-ijzer dat het vlees rood kleurt. Hoge consumptie van wit vlees, zoals kip en ander gevogelte, lijkt het risico op dikkedarmkanker niet te beïnvloeden. Het eten van veel groenten heeft mogelijk een beschermende werking tegen dikke darmkanker 75
Groei Nederlandse kinderen zijn zwaarder geworden en groeien niet meer in lengte. Al in 1997 werd duidelijk dat de Nederlandse jeugd te zwaar is. Deze trend blijkt zich te hebben voortgezet. Vooral kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst zitten in een alarmerende situatie. Uit het onderzoek blijkt verder dat er na 160 jaar een einde 66
2010 Manifest Essentiele Vetten voor kinderen 2010 Q&A Research BV i.o.v. Jumbo Supermarkten 68 2008 RIVM Voedsel Consumptiepeiling onder Kinderen van 2-6 jaar in 2005 69 www.who.int/dietphysicalactivity/fruit/en/index.html 70 2009 TNO, TU Twente en UMC Utrecht; Kansen voor preventie van overgewicht bij jonge kinderen 71 2008 Onderzoeksverslag Jeugdraadpanel 72 2010 University of Oxford; Genome Research; dr.S.Ramagopalan 73 2009 RU Utrecht Bueno-de-Mesquita; Britisch Medical Journal 74 2002 Norat T, Lukanova A, Ferrari P, Riboli E.; Meat consumption and colorectal cancer risk: dose-response meta-analysis of epidemiological studies. '../images/reference_1.gif');"Norat et al., 2002 75 2010 TNO ism. VUMC en LUMC Vijfde Landelijke groeistudie 67
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
10
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
is gekomen aan de toename in lengtegroei bij kinderen van Nederlandse afkomst. Het lijkt erop dat het positieve effect van welvaart op de lengte wordt vervangen door een negatief effect op het gewicht. Kinderen van Marokkaanse of Turkse ouders worden nog wel langer.
Gewicht Het FTO gen, het aantal uren slaap per nacht, het gewicht van de vader en het eetgedrag van de moeder beïnvloeden het lichaamsgewicht. Met name als kinderen kort slapen en zware ouders hebben die zich incidenteel 76 overeten is hun kans op ontwikkeling van overgewicht tijdens de puberteit vergroot Het aantal jongeren dat te kampen heeft met overgewicht is gestegen; een op de zes basisschoolleerlingen en 77 13,3% van de jongens en 14,4% van de meisjes heeft er last van. De prevalentie van overgewicht steeg in de afgelopen 25 jaar met 50%. 1,8% van de jongens en 2.2% van de meisjes hebben last van obesitas. 78 Kinderen met overgewicht of obesitas hebben vaker klachten van het bewegingsapparaat dan kinderen zonder. 79 Uit onderzoek blijkt dat de helft van de ouders van een kind met overgewicht, niet herkent of erkent dat hun kind te zwaar is. Hulpverleners moeten dus allereerst ervoor zorgen dat ouders het probleem onder ogen zien. Borstvoeding verkleint het risico op overgewicht; waarbij ook de duur van belang is: hoe langer des te minder kans op obesitas. Kinderen jonger dan vijf jaar die onvoldoende nachtrust krijgen, hebben een grotere kans al jong (tussen de 5-9 jaar) 80 dik te worden. ondergewicht 1 op de 8 kinderen heeft ondergewicht. 25% van de Nederlandse patiënten in zorginstellingen is ondervoed Houding Bij 1 op de 5 zuigelingen komt afplatting van het hoofd voor (positionele plagiocephalie en brachycephalie) Structurele scoliose is een zijdelingse verkromming van de wervelkolom met rotatie en wigvorming van de wervels. Vroeger waren poliomyelitis, rachitis en tuberculose de belangrijkste oorzaken van structurele scoliose, in ontwikkelingslanden is dit nog steeds zo. In geïndustrialiseerde landen is ruim 80% van de structurele scolioses idiopathisch, 10% congenitaal en 10% heeft andere oorzaken (neurologisch, infectieus, traumatisch, etc.) De prevalentie van de idiopathische scoliose is voor bochten van 10° 2-3% en voor bochten van 20° 0.3-0.5% Sporten en bewegen 23 kinderen krijgen te weinig beweging slechts 40% van de basisschoolkinderen speelt elke dag buiten 12 % van de leerlingen van groep 1-3 kijken meer dan 2 uur TV, en 15% van de leerlingen van groep 4-8 kinderen worden vaak door ouders met de auto vervoerd in plaats van lopend of met de fiets Nederlandse kinderen uit groep 7 en 8 van de basisschool zijn significant minder fit dan hun leeftijdsgenootjes van dertig jaar geleden. Op een fitheidstest die ook in 1980 werd afgenomen scoorden ruim 2.000 kinderen veel slechter op alle fronten. Zelfs als de kinderen met overgewicht niet worden meegeteld, blijken de 'gezonde' kinderen van nu niet opgewas81 sen tegen de kinderen van toen. Zij scoren slechter op kracht, snelheid, lenigheid en coördinatie. 65% van de basisschoolleerlingen is lid van een sportvereniging; naarmate de leeftijd stijgt neemt dit af, van de 1682 17 jarigen is nog maar 47% lid . Fitness stijgt in populariteit met name onder jongens van 15-18 jaar; 35% gaat minimaal eens per week. Niet westerse jongeren sporten en bewegen beduidend minder dan autochtone jongeren. Ruim twee derde van de Nederlandse volwassenen beweegt voldoende, maar kinderen en jongeren blijven sterk achter: minder dan de helft van de Nederlandse jeugd haalt de beweegnormen. Jongeren zitten te veel en een relatief grote groep is zelfs geen enkele dag per week ten minste 60 minuten lichamelijk actief in sport of andere 83 beweegvormen. Onderzoek toont aan dat het stimuleren van gezond gedrag door ouders effectiever is dan het beperken van ongezond gedrag. Als kinderen hierin aangemoedigd worden bewegen ze meer en eten ze gezonder. Opvallend is dat deze aanpak vooral goed werkt bij kinderen die afwijken van de „norm‟ (denk aan kinderen die te zwaar zijn, slechte eters 76
2009 UMC Maastricht F. Rutters Development and Regulation of Body-Weight; a Genetic, Behavioral and Neuro-Endocrinological Approach”. 2010 TNO Factsheet Landelijke groeistudie 78 2009 NTVG 153;49; Marjolein Krul e.a. Klachten van het bewegingsapparaat bij kinderen met overgewicht 79 2009 Erasmus Universiteit Rotterdam Wilma Jansen Prevention of childhood obesity in a municipal setting 80 2010 Archives of pediatric and adolescent Medicine 81 2010 VU promotie onderzoek Dorine Collard 82 2008 CBS 83 2010 TNO monitor bewegen en gezondheid 77
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
11
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
of kinderen met gedragsproblemen). Het verbieden van ongezond gedrag (geen televisie mogen kijken of niet 84 mogen snoepen) werkt minder goed of zelfs averechts voor deze kinderen. 85 Onderzoek toont aan dat kinderen (7-jarigen) die overdag veel in beweging zijn ‟s avonds sneller in slaap vallen. Daarnaast werd aangetoond dat deze kinderen gemiddeld ook langer sliepen dan kinderen bij wie het langer duurde voordat ze in slaap vielen 8% van de mensen die fitnessen gebruikt doping (verboden prestatieverhogende middelen), in absolute aantallen gaat het dan om 160.000 personen. De meerderheid gebruikt de doping om af te vallen en niet zo zeer om spiermassa op te bouwen. Psychosociaal welbevinden 86 Het gaat goed met de jongeren (11-16jr.) in Nederland . Ze voelen zich goed, beoordelen hun sociale situatie positief en vinden dat ze een aangenaam leven leiden. Daar staat tegenover dat zij nog altijd veel risicogedrag vertonen, zoals roken, drinken en ongezonde eetgewoonten. Groepen die het relatief minder goed doen zijn de kinderen uit de lagere opleidingsniveaus, het VMBO, en kinderen die niet bij beide ouders opgroeien. 87 Nederlandse kinderen zijn het gelukkigst binnen Europa : 92% van de 12-24-jarigen is zeer tevreden. 5 % van de 0-12 jarigen heeft ernstige problemen. 88 Op een schaal van nul tot tien geeft 75% van de kinderen in de leeftijd van 8 t/m 11 jaar een acht of hoger . 5% van de kinderen geeft een cijfer lager dan een 6; het gemiddelde cijfer was 8,3. Van de Nederlandse jongeren in de leeftijd van 11-18 jaar geeft de meerderheid (88,3%) een ruime voldoende 7 voor de kwaliteit van hun leven. temperament Baby's van ouders met een laag inkomen en een lage opleiding hebben een moeilijker temperament dan baby's van 89 ouders met een hoog inkomen Een moeilijker temperament bij baby's uit zich in hard huilen bij het in bad gaan, verwisselen van luiers en aankleden. Ook vallen ze lastiger in slaap, zijn ze sneller afgeleid en reageren ze heftiger op veranderingen. Het verschil is al zichtbaar als de baby 6 maanden oud is. Oorzaken voor het moeilijke temperament zijn onder meer dat ouders met een lage sociaaleconomische status vaker last hebben van stress, en dat de moeder vaker psychische problemen heeft. Daarnaast gaat het vaker om gezinnen met een alleenstaande moeder. Een moeilijk temperament is een voorspeller van latere gedragsproblemen als ADHD en angststoornissen. De onderzoeker pleit voor een vroegtijdige opsporing en aanpak hiervan. woonsituatie 87% van de jongeren woont thuis bij hun ouders, een klein deel (6%) heeft het huis verlaten en woont op zichzelf. 4% woont samen met een partner, de overige jongeren 3% verbleven als pleegkind in een gezin, waren alleenstaand ouder of verbleven in een instelling. Samenstelling gezin Van de 4.693.185 meerpersoons-huishoudens zijn er in 2009 4.165.873 (88,8%) met twee ouders en 474.909 90 (10,1%) met één ouder en een restgroep van 52.403 (1,1%) bijv. 2 broers die samenwonen . 91 Opgroeien met een zusje zorgt ervoor dat kinderen meer in balans, ambitieuzer en optimistischer zijn. Dit positieve effect komt nog nadrukkelijker naar voren in echtscheidingsgezinnen. Arbeidsparticipatie ouders 92 Vorig jaar werkten beide ouders in 77% van de twee-oudergezinnen. In 2002 was dat nog 68% . Het aantal gezinnen waar de vader de meeste uren werkt, is toegenomen van 56% in 2002 naar 62% in 2009. Daarnaast steeg het aantal ouderparen die beiden evenveel werken van 10 naar 13%. Nederland telde vorig jaar 1,6 miljoen ouderparen met minstens één minderjarig kind. Van de vaders besteedt 87% de meeste tijd aan betaald werk. Bij iets minder dan 10% van de mannen is de zorg voor het gezin en het huishouden de voornaamste tijdsbesteding. Bij moeders is dat juist omgekeerd: ruim 70% besteedt de meeste tijd aan gezin en huishouden. Sociaal uitgesloten 93 Ruim 10% van de kinderen in Nederland is sociaal uitgesloten . In totaal hebben 273.000 kinderen ouders die sociaal geïsoleerd zijn:ze ondernemen weinig, doen niet of nauwelijks aan sport of een andere hobby, en spreken weinig af met vrienden. Bij 61.000 kinderen tussen 5 -17 jaar wordt de uitsluiting versterkt door armoede en een 84
2010 UvM Jessica Gubbels 2009 Monash University Melbourne en de University of Auckland; onderzoek onder 519 7-jarigen 2010 RU Utrecht Vollebergh landelijke HBSC-onderzoek (Health Behaviour in School-aged Children) onder 11- tot 16-jarige scholieren 87 2005 SCP/ TNO van Zeijl e.a. Kinderen in Nederland 88 2008 Prins 89 2009 Erasmus Universiteit Rotterdam; Pauline Jansen; Social inequalities in pregnancy outcomes and early childhood behaviour 90 2009 CBS 91 2009 University Leicester en Ulster; Liz Wright 92 2010 CBS Arbeidsparticipatie ouderparen met minderjarige kinderen 2002-2009 93 2010 SCP Annette Roest e.a.; Sociale uitsluiting bij kinderen 85 86
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
12
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
onveilige buurt. Het SCP constateert dat het huidige beleid tegen sociale uitsluiting van kinderen vooral gericht is op het vergroten van de deelname aan sport en cultuur door jongeren uit arme gezinnen. Zij vindt dat er ook gewerkt moet worden aan de betrokkenheid van ouders bij de samenleving . armoede Ondanks een duidelijke daling ten opzichte van de eeuwwisseling groeiden in 2009 nog steeds relatief veel kinderen op in een huishouden met kans op armoede. Zo behoorden ruim 311.000 minderjarige kinderen (één op de tien) tot 94 een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens . Eenoudergezinnen met minderjarige kinderen hadden in 2009 de grootste kans op armoede. Van die gezinnen had 29% een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Ook niet-westerse huishoudens en alleenstaanden tot 65 jaar hadden een sterk verhoogd armoederisico. Vaste lasten - huur, water, energie, verzekeringen - drukten bij huishoudens met kans op armoede zwaarder op het huishoudbudget dan bij de hogere inkomens. Ook gaven huishoudens in de laagste inkomensklasse vaker aan schulden te moeten maken dan de hogere inkomensklassen. Dit betekent dat ze minder kansen hebben. 95 0,5 miljoen kinderen (20% van de kinderen van 5-18 jaar) doen niet aan sport, muziek of scouting omdat daar thuis geen geld voor is. (Sportcontributie is gemiddeld € 300,-/jaar en € 150,- aan attributen. Culturele lessen kosten € 165 - € 366,-. Scouting en activiteiten van de kerk zijn minder duur). 515.815 kinderen wonen in een achterstandswijk. detentie moeders 3000 vrouwen komen per jaar in de gevangenis terecht. Ongeveer de helft van hen is moeder. Zij zien hun kinderen 96 te weinig . Daarnaast is een knelpunt dat officieel niemand verantwoordelijk is voor het welzijn van de kinderen wanneer een moeder in de gevangenis komt. Hierdoor dreigt een deel van deze kinderen buiten beeld te geraken. Onduidelijk is waar ze zijn en wie zich om hen bekommert. gebroken gezinnen 7.000 kinderen verliezen jaarlijks één van hun ouders of een broer of een zus. 97 33% van huwelijken eindigt in scheiding . In 2008 vonden in ons land 32.236 echtscheidingen plaats, in totaal waren daar 33.327 kinderen bij betrokken..De financiële situatie bij 59% van de mensen na het verbreken van de 98 relatie achteruit. 70% van de vrouwen en 60% van de mannen heeft na de scheiding moeite om rond te komen . 54 70.000 thuiswonende kinderen krijgen per jaar te horen dat hun ouders gaan scheiden : daarvan zijn 57.000 kinderen minderjarig. 80% van de kinderen blijft bij de moeder wonen. Bijna de helft van die kinderen krijgt te maken met een stiefouder. 30% van de kinderen krijgt hier op de één of andere manier last van (depressie, angsten, 99 agressie, sociale problemen, roken/ drinken/ blowen, dalende schoolprestaties of crimineel gedrag) . Eén op de zes echtscheidingen verloopt problematisch: 1 op de 5 kinderen heeft vanwege echtscheiding geen contact meer met zijn vader (10.000 kinderen per jaar). In totaal zijn dat ruim 500.000 kinderen. 60.000 kinderen zien na de scheiding hun moeder niet meer chronische ziekte / lichamelijk beperkte ouder 100 409.000 – 476.000 kinderen onder de 18 jaar zijn kinderen die opgroeien in een gezin met een chronisch zieke of lichamelijk beperkte ouder. Naar schatting 95.000 tot 190.000 thuiswonende kinderen geven in meer of mindere mate wel eens instrumentele zorg aan hun ouder. Hiernaast zijn er: 1.200.000 kinderen met een ouder met een psychiatrische diagnose. 370.000 kinderen met een verslaafde ouder. 101 250.000 tot 400.000 kinderen met een chronisch zieke of beperkte broer of zus . 102 9000 gezinnen worden jaarlijks geconfronteerd met de diagnose kanker bij één van de ouders . Bij 28% van de kinderen uit deze gezinnen leidt dat tot PTSS, ook leidt het tot emotionele en gedragsproblemen kinderen in opvangcentra: de helft van de kinderen die met hun ouders in de daklozen- of vrouwenopvang verblijven 103 hebben psychosociale problemen . Ook heeft 11% van deze kinderen te maken met mishandeling en is de relatie met de andere ouder vaak slecht. Bijna drie op de tien kinderen in de opvang hebben last van posttraumatische stress of angsten. De onderzoekers verzamelden gegevens over 187 kinderen bij medewerkers van de opvangcentra, ouders en kinderen zelf. De opvangcentra hebben weinig individuele begeleiding voor kinderen. De onderzoekers pleiten daarom voor individuele zorg en een plan voor veilige terugkeer voor elk kind. Ook moeten er betere opvangplekken komen en meer privacy en speelmogelijkheden voor de kinderen. 94
2009 CBS 'Lage inkomens, kans op armoede en uitsluiting 2009' 2009 Sociaal Cultureel Planbureau „Kunnen alle kinderen meedoen?‟ 2007 Verwey Jonker Instituut „Moeders in detentie en de omgang met hun kinderen‟ 97 2009 CBS 98 2009 Nibud de financiele gevolgen van scheiden 54 Onderzoekscentrum Maatschappelijke Zorg van het Universitair Medisch Centrum St. Radboud 99 2007 RU Utrecht Ed Spruijt Scheidingskinderen 100 2008 Nivel Opgroeien met zorg (uit analyses van Nationaal Panel Chronisch Zieken en Gehandicapten) 101 2004 Tielen Factsheet Jonge mantelzorgers 102 2006 UMCG Huizinga; ‟The impact of parental cancer on children‟ 103 2009 UMC St. Radboud Onderzoekscentrum Maatschappelijke Zorg; Judith Wolf 95 96
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
13
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
4 tot 8% van de kinderen op de lagere schoolleeftijd heeft sociale problemen. 10-15 % van de schoolgaande kinderen heeft last van faalangst. 11-28% van de 0-12 jarigen heeft last van psychosociale problemen
Opvoeding Bijna alle ouders (88%) vinden het ouderschap vermoeiend en ervaren het als stressvol. Ze hebben regelmatig het gevoel het niet goed te doen. Een derde denkt zelfs ronduit tekort te schieten. De angst voor mislukking maakt 104 ouders faalangstig en overbezorgd . Ouders dichten zichzelf grote invloed toe op het zelfvertrouwen van hun kinderen (94%), hun psychische (87%) en lichamelijke (84%) gezondheid, schoolcarrière (69%) en maatschappelijk succes (60%). Deze verantwoordelijkheid weegt zwaar, want de overtuiging dat een kind maakbaar is, betekent ook dat je het faliekant fout kunt doen. Je kunt je daarom echt niet met een zesje van het ouderschap afmaken, aldus vier op de vijf ouders. Ouders beschermen hun kind goed, zeggen ze, soms zelfs té goed. Maar ándere ouders maken zich pas echt schuldig aan overbescherming. Die zijn te vaak slaaf van hun eigen kind. Vier op de tien vinden zelfs dat veel ouders hun kroost opvoeden tot onzelfstandige watjes. Er is verder een gigantische toename van het aantal ouders dat zich zorgen maakt over het gedrag of de ontwikkeling van zijn kind: van 58% in 2007 naar 72% nu.‟ Een kind schreeuwend terechtwijzen of zwaar bekritiseren bij ongewenst gedrag kan ertoe leiden, dat het uiteindelijk 105 meer gaat liegen, spijbelen of stelen. Vooral kinderen die introvert, onwelwillend of niet-ordelijk zijn en kinderen met veel fantasie vertonen meer agressief en regeloverschrijdend gedrag wanneer hun ouders hen op een heftige manier aanspreken. vaders Per jaar worden 200.000 mannen vader, van wie 92.000 voor de eerste keer. In ons land zijn er 60.000 vaders die hun kind alleen opvoeden. zorgen 36% van de ouders met thuiswonende kinderen zegt zich in het afgelopen jaar wel eens zorgen te hebben gemaakt over de opvoeding of ontwikkeling van één of meerdere van hun kinderen. 60% van deze ouders heeft daarvoor hulp of advies gezocht binnen de familie, de vriendenkring of buiten het 106 gezin . Meer gespecificeerd gaat het dan om: - 27% zorgen over de opvoeding in het algemeen - 22% emotionele problemen - 20% schoolprestaties/motivatie - 16% gedragsproblemen - 16% slecht luisteren, stellen van regels - 15% achterstand in ontwikkeling - 11% gevolgen van ziekte - 11% contacten met vrienden - 7% alcohol en drugs 85% van de gezinnen hebben geen last van opvoedingsproblemen volgens JGZ-artsen en verpleegkundigen. In 10% van de gezinnen is er sprake van lichte problemen, bij 4% zijn de problemen matig en bij 1% wordt de 107 problematiek zwaar genoemd . werk en gezin Vanaf 2009 is het ouderschapsverlof voor beide ouders verlengd van 13 naar 26 weken. Daarnaast is het streven van het Ministerie van Jeugd en Gezin om in overleg met werkgevers de mogelijkheden voor telewerken, flexibele werktijden en schooltijdbanen te vergroten. kinderopvang 108 Eind 2008 maakten 715.000 kinderen gebruik van kinderopvang . Het grootste deel hiervan betrof de dagopvang (322.000 kinderen). In 2008 gingen 238.000 kinderen, 27% meer dan in 2007, naar de buitenschoolse opvang. Ook maakten 90.000 kinderen tot 4 jaar en 65.000 kinderen op de basisschool eind 2008 gebruik van gastouderopvang. Dat is een groei van 41% voor kinderen tot 4 jaar en 55%voor 4-12 jarigen. 109 Verblijven in een crèche veroorzaakt meetbare stress bij baby‟s blijkt uit onderzoek. De cortisolniveau‟s op de crèche waren significant hoger dan thuis. Het verschil werd groter naarmate de tijd vorderde. En baby‟s met een moeilijk temperament lopen het risico een lagere kwaliteit van zorg te krijgen simpelweg door overbelasting van de leidsters. 104
2010 Anne Elzinga J/M onderzoek 2009 RU Utrecht A. de Haan How and why children change in aggression and delinquency from childhood to adolescence: moderation of overreactive parenting by child personality 106 2008 CBS; Landelijke jeugdmonitor 107 2005 Zeijl e.a.; Kinderen in Nederland 108 2008 Belastingdienst 109 2010 RU Nijmegen Esther Albers The challenges of childcare for very young infants 105
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
14
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
Kinderen die door gastouders worden opgevangen, zijn meer ontspannen en hebben meer plezier en zelf vertrou110 wen dan kinderen in een kinderdagverblijf. Dat komt doordat gastouders meer individuele aandacht kunnen geven aan kinderen. Een andere oorzaak is dat kinderen altijd te maken hebben met dezelfde gastouder, terwijl ze op het kinderdagverblijf diverse pedagogisch medewerkers zien. Tot slot is er bij een gastouder is minder lawaai. jeugdzorg Jaarlijks komen 150.000 kinderen van 0-18 jaar in aanraking met de jeugdzorg, dat is een op de 25 jeugdigen. 111 62.268 kinderen (1,89%) kregen in 2007 een indicatie voor de jeugdzorg . 112 4.946 kinderen stonden in juli 2009 op de wachtlijst voor jeugdzorg , drie maanden eerder waren dat er 4.893. De jeugdzorg mist veel kansen bij de ondersteuning van kinderen en gezinnen bij het opvoeden en opgroeien. Er bestaan veel vormen van hulp en steun voor gezinnen, maar het aanbod is versnipperd, de uitvoering verkokerd en er zijn scheidslijnen (knippen) tussen de verschillende onderdelen waardoor vaak de onderlinge samenhang 113 ontbreekt. Het missen van kansen op vroegtijdige en maximaal effectieve hulp heeft niet alleen ernstige gevolgen voor kinderen, jongeren en hun ouders, maar ook voor de samenleving als geheel. De optimaliseren van de van de beschikbare hulpverlening en beëindigen van complicerende en vertragende indicatieprocessen en bekostigingsproblemen zou een grote bijdrage aan de oplossing van het probleem kunnen leveren. De samenhang moet onder de gemeentelijke regie tot stand komen, als onderdeel van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor een samenhangend jeugdbeleid. De wet op de jeugdzorg is na 5 jaar geëvalueerd; de wet heeft niet voldaan aan de verwachtingen. De gewenste één toegang tot jeugdzorg is niet gerealiseerd. Het wettelijke recht op jeugdzorg laat zich moeilijk combineren met een efficiënte indicatiestelling en cliëntvriendelijke toegang tot de jeugdzorg. Voor het jeugdzorgaanbod zelf is het blijven voortbestaan van verschillende financieringsstromen een knelpunt. 44.000 kinderen verblijven in Nederland in 24-uurs opvang (jeugdzorg, pleeggezin, kliniek), ver van hun ouders. Een plek in de jeugdzorg kost gemiddeld € 10.000 uithuisplaatsing/ Onder Toezicht Stelling (OTS) De rechtbanken kregen in 2008 50.742 verzoeken tot uithuis114 plaatsing / OTS. In 2003 was dat aantal 31.561. In 2007 zijn 10.600 kinderen onder toezicht gesteld . Aan het eind van dat jaar stonden in totaal 29.500 kinderen onder toezicht. Dit is een toename van 41% ten opzichte van het jaar 2000, toen 21.000 kinderen een OTS kregen. De duur van een OTS is gemiddeld 3 ½ jaar. Voogdij 1000 kinderen werden in 2007 onder voogdij geplaatst (en dus in een pleeggezin/ instelling geplaatst) en 369 onder voorlopige voogdij. Het totaal aantal kinderen dat onder voogdij staat, schommelt al jaren rond de 5.000. In 2007 was het 5.198. 23.355 kinderen werden in 2009 opgevangen door 13.011 pleeggezinnen waarvan 38% voor 115 langere tijd. Eind vorig jaar wachtten nog altijd 568 kinderen op plaatsing in een pleeggezin. In de afgelopen tien jaar is het aantal kinderen dat gebruik maakt van de pleegzorg verdubbeld. Psychiatrie 116 In de jeugd-GGZ zijn aanzienlijk meer jongens dan meisjes in behandeling (65% versus 35%) . Vanaf het twaalfde jaar maken meisjes een inhaalslag. Jongeren van allochtone afkomst maken minder gebruik van de GGZ dan Nederlandse leeftijdgenoten, daardoor belanden zij meer in de criminaliteit. Het aantal cliënten is in 2008 met 9% toegenomen ten opzichte van 2007. gedragsstoornissen 5% van de schoolgaande kinderen heeft AD(H)D. ADHD in de kindertijd of vroege adolescentie blijkt bij 2,9 procent 117 van de bevolking voor te komen. Van hen bleek 72 procent in de volwassenheid nog steeds ADHD te hebben. 118 Kinderen met ADHD hebben er baat bij als hun ouders een oudertraining volgen . De kinderen worden minder ongehoorzaam, vertonen minder opstandig gedrag, en hebben minder driftbuien en angst- en stemmingsklachten 119 Uit onderzoek blijkt dat kinderen met ADHD tijdens het uitvoeren van een taak hun gedrag in mindere mate aanpassen als zij feedback krijgen dan andere kinderen. Tevens blijkt dat kinderen met ADHD of een autistische stoornis minder emotioneel op negatieve feedback reageren dan kinderen zonder ontwikkelingsstoornis . 120 Amerikaanse hersenwetenschappers hebben recent ontdekt dat mensen met ADHD door een tekort aan twee eiwitten (de dopaminereceptor, waar de hersenstof dopamine aan bindt om het signaal “beloning” of “motivatie” aan het brein door te geven en de dopaminetransporter, die rondzwemmend dopamine opvangt en recyclet voor gebruik) een ontwricht belonings- en motivatiecentrum in het brein hebben. Deze hersengebieden belonen ons en zorgen 110
2010 RU Leiden Promotie Marleen Groeneveld 'Quality in home-based childcare: impact and improvement' 2009 Kinderen in Tel 2009 Persbericht Interprovinciaal overleg 113 2009 Commissie Zorg om Jeugd:Paas; Rapport „Van klein naar groot‟ 114 2009 Ministerie van Justitie/ CBS 115 2010 Factsheet Pleegzorg 2009 116 2008 Jaarverslag GGZ Nederland 117 2010 Trimbos: de Graaf Nemesis; Psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking 118 2009 RU Groningen Barbara vd,. Hoofdakker „Behavioral parent training for children with ADHD ‟ 119 2009 RU Groningen Yvonne Groen 120 2009 Volkov e.a.Journal of the American Medical Association "Evaluating Dopamine Reward Pathway in ADHD 111 112
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
15
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
ervoor dat we gemotiveerd en geconcentreerd blijven. Dit verklaart mogelijk waarom deze patiënten vaker aan drugs verslaafd zijn en overgewicht hebben. Onbewust proberen ze met het eten van een lekker gebakje of een snuif cocaine te compenseren voor het ontwrichte systeem. Kinderen met ADHD lijden aan een verstoord tijdsbesef: dat wat voor anderen een korte tijdspanne is, duurt voor hen 'een eeuwigheid'. Bij ADHD is sprake van een tekort aan dopamine, hetgeen de perceptie van tijd beïnvloedt. 121 Ritalin - dat dopaminespiegels verhoogt - herstelt het normale tijdsbesef weer 4% van de kinderen heeft een oppositionele stoornis (ODD/ CD). Jongens 3x vaker dan meisjes. Onderzoek wijst uit dat vooral meisjes met antisociale gedragsproblemen een groot risico lopen op om zich ook op volwassen leeftijd nog schuldig te maken aan fysiek geweld en bedreiging. Tijdige herkenning van kinderen met gedragsproblemen zou gewelddadig gedrag op latere leeftijd kunnen beperken. Verder blijkt dat er een belangrijk 122 verschil is tussen kinderen met reactief antisociaal gedrag en proactief antisociaal gedrag . Reactief antisociale jongens of meisjes zijn vaak als reactie antisociaal, en niet uit eigen beweging. Deze kinderen hebben minder kans op agressief gedrag in de volwassenheid, maar zullen eerder angstig of depressief zijn. Proactief antisociale kinderen zijn niet als reactie, maar uit eigen beweging antisociaal. Deze jongens of meisjes liegen bijvoorbeeld, vertonen vandalistisch gedrag en stelen. Zij lopen grote kans om als volwassene te ontsporen Ruim 1% van de kinderen heeft een autisme-spectrumstoornis (ASS). In Nederland wordt steeds vaker autisme bij 123 kinderen vastgesteld . Volwassenen kijken beter naar kinderen en daarnaast is enerzijds de definitie verbreed, waardoor Asperger en PDD-NOS ook worden meegerekend, anderzijds is het zo dat de handicap veel vaker dan vroeger tot problemen leidt. Het toegenomen beroep dat de maatschappij doet op sociale en communicatieve vaardigheden, flexibiliteit en zelfredzaamheid heeft daarmee te maken. En tenslotte hebben ouders en scholen een diagnose nodig als paspoort tot voorzieningen. Volgens kinderpsychiater van Daalen is de diagnose autisme is bij 2jarige kinderen betrouwbaar te stellen. Autisme wordt nu vaak pas op de lagere school vastgesteld. Volgens de onderzoeker moeten kinderpsychiaters bij jongere kinderen die weinig spreken, niet goed spelen en gedragsproblemen hebben, niet zomaar besluiten het nog een tijd aan te zien. Het voordeel van een diagnose op jonge leeftijd is dat de behandeling vroeg kan beginnen, waardoor achterstanden in bijvoorbeeld taal en speelvaardigheid beperkt 124 kunnen worden . Ouders van jongeren en volwassen kinderen met autisme scheiden vaker dan ouders van jongeren zonder beperking. Ouders van kinderen onder de 8 jaar met een autistische stoornis hebben een even grote kans te scheiden. Na die leeftijd daalt het aantal scheidingen voor ouders met kinderen zonder een autistische stoornis. Maar jongeren met autisme hebben nog steeds veel ouderlijke zorg nodig, waardoor er druk op de ouders en hun huwelijk blijft staan.125 Bij 12% van kinderen met ASS werden in Australië geboorteafwijkingen geconstateerd; twee keer zo vaak als bij 126 kinderen zonder deze stoornis. 127 Jonge kinderen met ASS verwerken visuele informatie langzamer dan gewone kinderen . Bovendien „zien „de hersenen vooral details in plaats van een compleet beeld. Van autisten werd tot nu toe aangenomen dat ze minder vaak gelaatsuitdrukkingen van hun gesprekspartners zien en hen ook minder in de ogen kijken. Nieuw onderzoek van promovenda toont aan dat autisten wel degelijk gezicht en lichaam van hun gesprekspartner bekijken, maar dat 128 bepaalde hersendelen niet gestimuleerd worden emotionele lichaamstaal te signaleren 129 Van de ouders van kinderen van 0 tot 12 jaar zegt 4-8% dat hun kind internaliserende problemen heeft ,waar zowel angst- als stemmingsproblemen onder worden verstaan. Bij jongens van 5 en 6 jaar zien ouders het meest vaak internaliserende problemen. Ruim 8% van de jongeren van 11 t/m 16 jaar geeft zelf aan dat hij last heeft van angst130 en of stemmingsproblemen . 131 10% van alle jeugdigen van 13-17 jaar (ongeveer 114.000 jongeren) heeft een angststoornis ; meisjes 2x zo vaak 132 als jongens. Bij de oudere groep (18-24 jaar) is dat 13% . Uit recente publicaties blijkt dat angststoornissen onder jongeren toenemen en dat zij in ernstige mate deze jongeren beperken in hun functioneren. Onderzoek heeft uitgewezen dat onophoudelijk piekeren ten onrechte wordt gezien als een angstsymptoom; het is 133 volgens de onderzoekers geen symptoom van een angststoornis maar een persoonlijkheidstrek . De resultaten 121
2009 New Scientist 202; 2010 Erasmus Universiteit:proefschrift Joni Reef; Adult Consequences of Child Psychopathology 123 2009 Gezondheidsraad: „Autismespectrumstoornissen, een leven lang anders‟ 124 2009 RU Utrecht Emma van Daalen promotie 125 2010 University of Wisconsin-Madison; 126 2009 American Journal of Epidemiology (169; 1296-303); Soemer Dawson en Carol Bower 127 2009 Universiteit Maastricht; Petra Vlamings Seeing Emotion; studies on the processing of facial expressions in normal development and young children with autism 128 2010 Universiteit Tilburg; Nouchine Hadjikhani Emotion perception in autism 129 2005 Zeijl e.a. Peiling Jeugd en Gezondheid (0-12 jarigen) 130 2002: HBSC-Nederland; 'Psychische gezondheid, risicogedrag en welbevinden van Nederlandse scholieren 131 1997 Verhulst e.a. NTVG; Prevalentie van psychiatrische stoornissen bij Nederlandse adolescenten 132 2003 Vollebergh Psychische stoornissen in Nederland 133 2010 Journal of clinical psychiatry; William W.Hale III e.a. Is the Generalized Anxiety Disorder Symptom of Worry Just Another Form of Neuroticism? A 5-Year Longitudinal Study of Adolescents From the General Population 122
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
16
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
van het onderzoek kunnen gevolgen hebben voor de behandeling van gegeneraliseerde angststoornissen. De huidige therapieën zijn kortdurende angstbehandelingen, terwijl de patiënten wellicht meer baat hebben bij langer durende persoonlijkheidsbehandelingen. depressie 0,6-1,7 % van de kinderen heeft last van een dysthyme stoornis en 1,6 - 8% van de adolescenten. 1% van alle kinderen onder de 5 jaar heeft een depressie en 2% van alle kinderen in de basisschoolleeftijd (6-12 jr) 134 . Bij kinderen met een verstandelijke of lichamelijke handicap is dit 10%. 5% van jeugdigen van 13 t/m 17 jaar 32 heeft een depressie . In de oudere leeftijdscategorie van 18 t/m 24 jaar is dat 8%. De verhouding jongens : meisjes 33 is 1:1 voor kinderen en 1:2 voor adolescenten en volwassenen. 40-90% van de depressieve jongeren heeft een comorbide stoornis:kinderen met name ADHD/ODD/CD en jongeren met name angststoornissen, middelenmisbruik, eetstoornissen en suïcidaliteit. 15-20 % van jongeren (12-24 jaar) heeft last van depressieve klachten. 135 Tieners met een lichte depressie hebben later in hun leven een grotere kans op psychische problemen . Van de onderzochte tieners had 8% een lichte depressie. Daarbij voelden ze zich minimaal twee weken neerslachtig. Zij kregen op latere leeftijd vaker te maken met angsten, zware depressies en eetstoornissen. De kans op een zware depressie is vier keer zo hoog. De kans op straatvrees, dwangneuroses en angsten is 2,5 keer zo hoog. Op anorexia of boulemie is een drie keer zo hoge kans. 5-8% heeft jaarlijks een depressie, dat is 50.000 jongeren per jaar. Mensen met ernstig overgewicht maar ook mensen met ondergewicht zijn depressiever dan mensen met een nor136 maal gewicht . Mensen met obesitas hebben 55% meer kans om depressief te worden in vergelijking met mensen met een gezond gewicht. Wie depressief is – en een gezond gewicht heeft – heeft 58% meer kans om na verloop van tijd obesitas te 137 ontwikkelen . Een consortium Nederlandse onderzoekers onder leiding van het LUMC berekende dit op basis van een meta-analyse van vijftien langlopende onderzoeken naar de relatie tussen obesitas (BMI > 30) en depressie. 0,5% van alle jeugdigen heeft een dwangstoornis. 10% van alle jeugdigen heeft last van tics en 0,1 % heeft het syndroom van Gilles de la Tourette stress Tijdens de puberteit neemt het aantal depressieve klachten toe, vooral bij meisjes. Een van de belangrijkste risicofactoren voor het ontwikkelen van depressies is sociale stress, al wordt niet iedereen depressief van stress. Meisjes kunnen minder goed tegen stress dan jongens:na stressvolle gebeurtenissen hebben meisjes vaker last van depressieve gevoelens. Ook reageren meisjes van wie de ouders ooit depressieve klachten hebben gehad anders op 138 stress dan jongens . eetstoornissen 0,4% van de jonge vrouwen (15-19 jaar) krijgen per jaar last van anorexia nervosa en 1,5 % van hen krijgt boulemie. 1-3% heeft last van een eetbuistoornis (Binge-Eating Disorder BED). Per jaar lijden 30.000 vrouwen van 15-19 jaar aan een eetstoornis. De gemiddelde ziekteduur is 7 jaar. Eetstoornissen komen 3-8 x zo vaak bij vrouwen voor dan bij mannen. De leeftijd van het ontstaan van de aandoening ligt over het algemeen tussen het 10e en 20e jaar: na 139 het 20e jaar vinden nauwelijks nieuwe gevallen van anorexia nervosa en boulimia nervosa plaats. Onderzoek laat zien dat meer dan de helft van de mensen met een eetstoornis ook last heeft van andere psychische aandoeningen. De meerderheid van de mensen die lijden aan een eetstoornis komt echter niet in zorg. Bij mensen met anorexia nervosa is dat ongeveer 55%, bij boulimia nervosa vermoedelijk nog hoger. Het duurt gemiddeld 3,6 jaar, voordat iemand de ziekte bij zichzelf onderkent. overige psychiatrie 30% van de kinderen en jeugdigen maakt traumatische ervaringen mee. Van deze kinderen blijkt 15 procent psychische klachten (PTSS) te ervaren. Kinderen met traumatische ervaringen 140 hebben een grotere gevoeligheid voor stress als ze volwassen zijn, dan kinderen zonder trauma's . Deze stressgevoeligheid vormt een risico voor het ontstaan van een psychose. 3.000 Nederlandse jongeren krijgen jaarlijks een eerste psychose. wachtlijsten 28.800 jeugdigen stonden op 1 januari 2009 op de wachtlijst voor de jeugd-GGZ, dat is een toename van 7% ten opzichte van 2008 (26.900). 141 30.000 jeugdigen moesten in 2008 gemiddeld vijf maanden wachtten op behandeling in de GGZ . 134
2009 Trimbosinstituut Richtlijn addendum depressie bij jeugd 2009 Colombia University Jeffrey Johnson e.a. Minor depression during adolescence and mental health outcomes during adulthood 136 2009 CBS 137 2010 LUMC Archives of General Psychiatry 138 2010 UMCG Esther Bouma The sensitive sex. Depressive symptoms in adolescence and the role of gender, genes and physiological stress responses 139 2009 Journal of Psychiatric Research 2009; 43: 1125-1132 Preti A, e.a. The epidemiology of eating disorders in six European countries 140 2009 Universiteit Maastricht Mariëlle Lardinois 'Why stress causes psychosis and psychosis causes stress' 141 2009 GGZ Nederland; Slimmer organiseren, Sneller hulp voor jeugd 135
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
17
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
Dit is langer dan verantwoord en afgesproken is (Treeknorm (= wachttijd tussen intake en behandeling) mag hooguit 15 weken bedragen). School/leerproblemen basisonderwijs (BO) 142 1,55 miljoen leerlingen bezochten in schooljaar 2007/2008 het basisonderwijs iets meer dan een jaar eerder. In Nederland zijn volgens het CBS ruim 7000 basisscholen met meer dan 100 duizend medewerkers; 80% van de leerkrachten is vrouw. De gemiddelde grootte van een school is 219 leerlingen. De overheidsuitgaven aan het basisonderwijs is ruim 8 miljard euro (28% van het totaal)..De meeste ouders zijn tevreden over de basisschool en 143 de leerkracht van hun kind . Verbeterpunten die worden aangegeven zijn gezondheidsbeleid, hygiëne en meer aandacht voor pesten. speciaal onderwijs 45.000 leerlingen bezochten het speciaal basisonderwijs (een geringe daling t.o.v. vorige jaar). Het aantal leerlingen op speciale scholen is toegenomen tot 65.000. voortgezet onderwijs (VO) 144 941.000 leerlingen bezochten in schooljaar 2007/2008 het voortgezet onderwijs , waarvan 128.000 op extra zorg (LWO en PRO) waren aangewezen. middelbaar beroepsonderwijs (MBO) Het middelbaar beroepsonderwijs telde in 2007/2008 513.000 leerlingen. schooluitval Vanwege gedrags- of psychische problemen gaan naar schatting tussen de 800 en 1100 kinderen niet naar school; ze worden nergens toe gelaten. Volgens Ingrado blijkt dat naar schatting 2500 kinderen per jaar variërend van vier weken tot meer dan een jaar thuis zijn; in meer dan 80% gsst het om kinderen ein het voortgezet onderwijs.. schoolverlaters Van de circa 200.000 kinderen die jaarlijks het voortgezet onderwijs instromen, blijkt ongeveer 25% vroeg of laat in 145 hun schoolcarrière uit te vallen . Zij tellen als voortijdig schoolverlater (vsv-er). Kijken we alleen naar het (v)mbo, dan is het beeld nog pregnanter: van de circa 110.000 instromers valt zelfs meer dan 40% vroeg of laat uit. Wat betreft de ontwikkeling in de tijd: de uitval is weliswaar al een aantal jaren aan het dalen, maar dat gaat met erg kleine stapjes. Bij deze eerste indruk moeten twee kanttekeningen worden geplaatst: Allereerst is er “goed nieuws”: ongeveer een kwart van de schooluitvallers schrijft zich later opnieuw in, bijvoorbeeld na een tijdje te hebben gewerkt. Maar er is ook “slecht nieuws”: de daling van de uitvalcijfers in de laatste jaren wordt enigermate geflatteerd, doordat tegelijkertijd het aantal leerlingen – op dit moment circa 6.500 – toeneemt dat het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs verlaat . Leerlingen in deze vormen van onderwijs tellen niet mee in de VSV-statistieken, maar vormen wel een wezenlijk onderdeel van het maatschappelijke vraagstuk. 146 42.600 scholieren hebben in het schooljaar 2008-2009 vroegtijdig de school verlaten . Dat is 4300 (10%) minder dan in het schooljaar 2005-2006. De uitval in het VO was 18% minder en in het MBO 6%. 147 Uit onderzoek blijkt dat frequent alcoholgebruik en cannabisgebruik risicofactoren zijn voor spijbelen, schoolmotivatie, schoolprestaties en schooluitval. Scholen hebben behoefte aan ondersteuning om hier mee om te gaan. Starkwalificatie Uit de cijfers die het CBS begin april 2010 presenteerde, blijkt dat het aantal jongeren dat geen startkwalificatie heeft en ook geen onderwijs volgt, het afgelopen decennium flink is gedaald. Van de twee miljoen jongeren van 15 tot 25 jaar in 2009, zat 9% (185 duizend jongeren) niet meer op school en was ook niet in het bezit van een startkwalificatie. Dat is aanzienlijk minder dan in 2001. Toen lag dat aandeel nog op 15%. Daarnaast blijkt uit de cijfers dat de werkeloosheid onder niet-schoolgaande jongeren zonder startkwalificatie gemiddeld bijna twee keer zo hoog is als van jongeren die wel voldoende gediplomeerd zijn. Zo was 8% van de niet-schoolgaande jongeren zonder startkwalificatie in het gunstige jaar 2008 werkloos, tegen 4% van hen die wel voldoende gediplomeerd zijn. In het minder gunstige jaar 2009 lagen deze aandelen op respectievelijk 12% en 7%. ZAT‟s Problemen van jeugdigen komen veelal tot uiting op school, thuis of op straat. Om snel en goed hulp te bieden zijn Zorg en adviesteams rondom het onderwijs ontstaan. Hiermee bieden zorg en onderwijsprofessionals hulp aan jeug-digen en hun ouders. In 2008 had 65% van het basisonderwijs een ZAT en 93% van het voortgezet onderwijs; voor het MBO lag het percentage op 78%. Geweld Geweldsincidenten in het basis- en voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs moeten vanaf schooljaar 2011-2012 in één landelijk registratiesysteem worden opgenomen. Dat heeft het kabinet eind juni 2010 besloten. Het registreren van incidenten moet inzicht bieden in de factoren die een veilig schoolklimaat in gevaar kunnen 142
2009 CBS Jaarboek Onderwijs in cijfers 2009 Centrum voor Online onderzoek Oudertevredenheid primair onderwijs Landelijke rapportage nationaal scholenonderzoek 144 2009 CBS 2009 Jaarboek Onderwijs in cijfers 145 2009 www.voortijdigschoolverlaten.nl/ 146 2010 nieuwsbrief VSV Ministerie OCW 147 2009 RU Utrecht/ Trimbos Tom ter Bogt e.a. Middelengebruik en voortijdig schoolverlaten 143
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
18
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
brengen. Afgelopen schooljaar heeft al een aantal proefprojecten met het registratiesysteem gedraaid. De Inspectie van het Onderwijs zal toezicht houden op het juiste gebruik van het registratiesysteem speciale aandacht gedragsproblemen 148 Uit onderzoek blijkt dat het aantal kinderen met een ernstige gedragsstoornis niet stijgt. Er is zelfs een lichte daling te zien. Uit de cijfers blijkt dat vooral de gedragsproblematiek bij een groeiend aantal leerlingen steeds complexer en diverser wordt. Wel is het zo dat de diagnoses ADHD en PDD-NOS toenemen. Internationaal zijn de bevindingen niet anders. De toename van het aantal kinderen met ernstige gedragsproblematiek lijkt dus meer te maken te hebben met een betere bekendheid en verhoogde ontvankelijkheid van zogenaamde diagnostische kennis onder praktijkprofessionals en ouders. Ook het rugzakbeleid maakt het aantrekkelijk om een diagnose of een DSM-classificatie te hebben; als een kind, via psychodiagnostisch onderzoek vastgestelde gedragsproblematiek heeft, dan is daar extra geld en facilitering voor beschikbaar vanuit de LGF-wetgeving. Hierdoor is het dus lonend om kinderen met gedragsproblemen op te sporen en te laten onderzoeken. rugzakje 149 300.000 leerlingen vragen om speciale aandacht . Het gaat om 10% van de leerlingen van het basisonderwijs en 17% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs. De helft van de scholen stemt de lessen onvoldoende af op het niveau van de leerlingen. En als er al extra aandacht is gegeven kunnen scholen niet aangeven wat het effect daarvan is geweest. 150 25.000 leerlingen met een rugzakje gingen in het schooljaar 2007/2008 naar een reguliere basisschool. 10.000 daarvan hebben een ernstige ontwikkelingsstoornis 6.300 een lichamelijke of verstandelijke beperking en 4.800 een auditieve of communicatieve beperking. Uit onderzoek van de onderwijsinspectie blijkt dat zorgleerlingen niet altijd beter af zijn op een reguliere school. dyslexie 8,8 % van de leerlingen van groep 8 heeft lees- en spellingsproblemen en 151 3,6% heeft dyslexie , verhouding jongens versus meisjes is 3:2 jongens hebben het in een ernstiger mate. dit zijn 40.000 kinderen in het BO met dyslexie en 7.000 nieuwe dyslectische kinderen per jaar. 25% van de kinderen komt op de basisschool met een taalachterstand. 250.000 volwassenen in Nederland zijn analfabeet en 1,5 miljoen laaggeletterd (1 op de tien). 152 Slechts 1/3 (500.000) daarvan is van allochtone afkomst . dyscalculie 1-6 % van de leerlingen heeft last van rekenproblemen. 2% heeft last van dyscalculie. 14.100 leerlingen gingen met een rugzakje naar een reguliere middelbare school. hoogbegaafdheid 153 39.000 kinderen van de schoolbevolking is hoogbegaafd . Op twaalfjarige leeftijd is slechts 55% herkend, waaronder 2x zoveel jongens als meisjes. Met 20-50% van de hoogbegaafden gaat het niet goed..... pesten 154 16% van kinderen in Nederland van 9-11 jaar wordt gepest . 5,5% van de kinderen geeft aan regelmatig zelf actief te pesten. Het risico op pesten is hoger als een kind jonger is, psychische problemen heeft, slecht scoort op stemming en emoties en weinig sociale steun ontvangt. m.n. overgewicht en chronische ziekte doet de kans om gepest te worden sterk toenemen. Jongens worden vaker gepest als ze zich niet 'jongensachtig' gedragen; meisjes als ze niet 155 'meisjesachtig' doen. Van jongens in de tienerleeftijd wordt verwacht dat zij zich assertief gedragen en van meisjes dat ze zelfbeheersing tonen. Afwijken van die normen kan ertoe leiden dat tieners gepest worden. Sociale vaardigheidstrainingen tegen pesten moeten daarom kwetsbare jongens assertiever maken en kwetsbare meisjes meer zelfcontrole leren. Maar training van potentiële 148
2009 Onderwijsraad „Omgang met zorgleerlingen met gedragsproblemen‟ 2009 Inspectie voor het onderwijs; Onderwijsverslag 150 2009 CBS Jaarboek Onderwijs in cijfers 151 2002 Survey Leo Blomert fac.psychologie Maastricht i.s.m Cito en CVZ 152 2009 website St. Lezen en schrijven 153 2007-2008 Kamerstuk 31295, nr.19 Tweede Kamer 154 2005 TNO Fekkes „‟Bullying among elementary school children 155 2010 RU Groningen Martin Bakker 149
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
19
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
slachtoffers is niet genoeg. Een schoolbrede aanpak van pesten is waarschijnlijk het beste, met onder meer regels en sancties tegen pesten, training van docenten, een gericht onderwijsprogramma en sociale vaardigheidstraining Pesten gebeurt vooral op school. Veel kinderen vertellen thuis en op school niet dat ze gepest worden. 156 33% van de kinderen van 8-12 jaar geeft aan één of meerdere malen gepest te zijn in de afgelopen maanden. Van de kinderen die gepest zijn, gaf 72% aan dat dit één of twee keer was gebeurd in de laatste maanden. In de overige gevallen was er sprake van structureel pesten (28%). Deze kinderen worden minstens twee keren per maand gepest. 5% van de kinderen pest met grote regelmaat, d.w.z. meerdere malen per maand. 70% van de kinderen heeft de afgelopen tijd niet zelf gepest. Pesten geeft een hogere kans op gezondheidsproblemen zoals psychosomatische klachten, psychosociale en/ of gedragsproblemen waaronder: negatief zelfbeeld, concentratieproblemen, motivatieverlies, depressie. En een 51 2x grotere kans om psychotische symptomen te ontwikkelen dan kinderen die niet gepest zijn. Als het pesten meerdere jaren heeft geduurd, wordt die kans zelfs 4x zo groot. 157 Onderzoek toont aan dat buitengesloten worden door klasgenoten stressvol is voor kinderen . Vriendschappen kunnen hen tegen die stress beschermen. Gepest worden bleek minder stressvol dan buitensluiting. Volgens de onderzoeker is de verklaring daarvoor dat pesten een vorm van contact is. Daarbij hebben gepeste kinderen vaak ook nog wel vrienden. Zij vindt het belangrijk dat ouders of leerkrachten van een buitengesloten kind het kind steunen bij het aangaan van contacten. Ook kunnen ouders vriendschappen stimuleren door speelafspraken te maken of een school in de buurt te zoeken. verzuim 158 50.504 leerlingen hebben in 2007 zonder reden school verzuimt . zorgelijk knelpunt is dat schoolverzuim slecht wordt geregistreerd. 159 Landelijk onderzoek uit 2002 liet zien dat er van alle afwezige leerlingen tijdens de telweken tweederde (64%) geoorloofd afwezig was. Van deze groep is ziekte de meest voorkomende reden (49%) van afwezigheid. Onder ruim een derde (36%) van de afwezige leerlingen was er sprake van mogelijk ongeoorloofd verzuim . Aan het einde van het basisonderwijs wordt ongeveer 13% van de kinderen als spijbelaar gerappor160 teerd. Twee tot drie jaar later is dit percentage gestegen tot 19% . Jongens vertonen meer spijbelgedrag als meisjes. Daarnaast is gebleken dat wanneer de ouders van kinderen gescheiden zijn, ook de kans op spijbelgedrag verhoogt is. Leerlingen met een zwakke sociale binding aan ouders en leerkrachten, vertonen duidelijk meer kans op spijbelgedrag. Sociale binding aan klasgenoten bleek niet gerelateerd. Alles wijst erop dat de sociale binding met ouders en leerkrachten het zelfregulerend vermogen van jongeren vergroot. Allochtone leerlingen Er is verband tussen de etnische samenstelling van een schoolklas en de mate van psychische problematiek bij jongeren. Externaliserende problemen kwamen meer voor bij allochtone jongeren die in een klas zaten met weinig andere allochtone leerlingen. Dit was niet zo bij allochtone jongeren die in een klas met meer andere alloch161 tone leerlingen zaten 5-10 % van de schoolkinderen heeft last van DCD of dyspraxie. 162 1,1% heeft een verstandelijke handicap . Inkomen 48% van de scholieren heeft een bijbaantje, 30% van de twaalfjarigen tot 75% op zeventienjarige leeftijd. Gemiddeld 163 werken ze 7 (15-jarigen) tot 9 uur (18-jarigen) waarmee ze jaarlijks gemiddeld ruim € 1400 verdienen . Ter vergelijking, het gemiddelde zakgeld is € 350 per jaar. 164 Eén op de vijf scholieren vertoont risicovol financieel gedrag . In vergelijking met andere scholieren lenen zij vaker, komen ze vaker geld kort en hebben ze meer moeite verleidingen te weerstaan en overzicht te houden over hun inkomsten en uitgaven 156
2005 SCP van Zeijl e.a. Peiling Jeugd en Gezondheid; onderzoek onder 0-12 jarigen 2009 Universty of Warwick Avon Longitudinal Study of Parents and Children 2010 Radboud universiteit Nijmegen; promotie Ellen Peters 158 2009 Kinderen in Tel 159 2002 NIPO Schoolverzuim op het voortgezet onderwijs 160 2009 RU Groningen Rene Veenstra Truancy in late elementary and early secondary education: The influence of social bonds and self-control 161 2010 Gieling M, e.a.,Ethnic density in school classes and adolescent mental health. Social Psychiatry and Psychiatric Epidem. 45: 639-646. 162 2008 CBS Gezondheid en zorg in cijfers 163 2007 Qrius 164 2009 Nibud Scholierenonderzoek 2008/2009 51
157
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
20
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
25% van de jongeren heeft problemen met rondkomen, 5% vindt dit erg moeilijk 60% komt wel eens geld te kort en 11% zegt nooit geld over te houden om te sparen. Lager opgeleide jongeren staan vaker rood, lenen vaker geld en zeggen meer problemen te hebben om rond te komen dan hoger opgeleide jongeren. Zij houden zich ook minder met sparen bezig. Media/ Internet 97% van alle kinderen in 2008 had thuis een computer met internet. 122 Gemiddeld brengen jongeren 15 uur per week door achter de computer . Jongens besteden iets meer tijd aan internet dan meisjes (16,5 vs 14,5 uur) en jongeren op het VMBO besteden meer tijd aan internet dan die op HAVO/ VWO (18,3 vs.10,7 uur). 165 98% van de kinderen in Nederland surft op internet . 90% van de kinderen msn-t en 55% msn-t dagelijks; 25% meer dan 2 uur/ dag 16% van de kinderen treitert op internet (cyberpesten). 25% van de jongeren wordt wel eens gepest via internet 166 (waarvan 5% meerdere keren /maand) . Jongens pesten vaker; meisjes zijn meer slachtoffer. Een derde deel weet niet wie de dader is. Cyberpesten gebeurt met name via msn en gaat vooral om schelden en roddelen. 167 3-4% van de jongeren van 10-16 jaar (13.000 jongeren) heeft last van dwangmatig internetgebruik (internet/ gameverslaving), online gamen blijkt hierbij veruit de sterkste voorspeller te zijn. Het percentage is het hoogst onder VMBO-ers. 54% van de jongeren van 13-16 jaar speelt offline games, gemiddeld 6,3 uur/week. 55,2% van de 13-16 jarigen speelt browser games (simpele games op websites), gemiddeld 2,7 uur/week. 34,5% van de 13-16 jarigen speelt online games (World of Warcraft), gemiddeld 11,9 uur/week. 96% heeft een mobiele telefoon; 80% van de meisjes gebruikt de telefoon vooraal om te sms-en (jongens 53%) Seksualiteit/relaties seksuele ervaring Tongzoenen, na verloop van tijd voelen en strelen onder de kleren, vervolgens naakt vrijen en tot slot geslachtsgemeenschap. Stapsgewijs steeds wat verder gaan op het gebied van seks: ongeveer 75% van de Nederlandse 168 jongeren tussen de 12 en 25 jaar doet het op deze manier . In tegenstelling tot deze driekwart van de Nederlandse jongeren, blijkt een kwart eerst ervaring op te doen met verdergaande vormen van seks om pas daarna voor het eerst te zoenen of te strelen. Jongeren met een niet-westerse allochtone achtergrond en laag opgeleide jongeren wijken vaker af van het gangbare, stapsgewijs opdoen van seksuele ervaringen. De Graaf geeft een mogelijke verklaring: “Voor een stapsgewijze seksuele ontwikkeling zijn bepaalde vaardigheden nodig. Het bewust zijn van de eigen behoeften bijvoorbeeld. Of het kunnen communiceren over deze behoeften en het kunnen weigeren van vormen van seks waar je nog niet aan toe bent. Mogelijk beschikt de groep jongeren die niet stapsgewijs seksuele ervaringen opdoet in mindere mate over deze vaardigheden.” Kinderen uit hechte gezinnen beginnen volgens het onderzoek van de promovenda op latere leeftijd met seks en zij omschrijven de seksuele contacten vaker als prettig en veilig. Een hoge mate van gezinscohesie blijkt voor met name meisjes samen te hangen met het uitstellen van de eerste ervaringen op seksueel gebied. Meisjes die juist een slechte relatie met hun ouders hebben, proberen dit mogelijk te compenseren door op jonge leeftijd een vaste relatie aan te gaan, wat vervolgens vaak resulteert in vroege ervaringen met seks. Bij de seksuele ontwik-keling van jongens spelen de ouders een minder belangrijke rol. De meeste seksueel actieve jongeren zijn ooit geconfronteerd met fysiek of verbaal grensoverschrijdend seksueel 169 gedrag: 84% van de meisjes en 66% van de jongens . Dat blijkt uit een internetenquête onder 1350 jongeren door de Universiteit Utrecht en de Rutgers Nisso Groep. Van de meisjes had 63% een grensoverschrijdende seksuele ervaring met fysiek contact. Dat varieerde van gedwongen seks tot seks tegen hun zin om van het gezeur van een vaste partner of een bekende af te zijn. 76% had een ervaring zonder fysiek contact. Ze kregen bijvoorbeeld seksueel getinte opmerkingen te horen of porno toegestuurd.Van de jongens meldde 46% een grensoverschrijdende seksuele ervaring met fysiek contact en 54% zonder. Homo- en biseksuele jongens hadden meer grensoverschrijdende ervaringen dan hetero's. Homoseksualiteit 170 Ongeveer een op de acht homojongeren heeft last van depressieve klachten . Dat blijkt uit onderzoek naar de acceptatie van homoseksualiteit in Nederland. Hoe vaker homojongeren negatieve reacties uit de omgeving krijgen, hoe vaker zij last hebben van depressieve klachten. Ook blijkt uit het onderzoek dat homojongeren, die moeite heb165
2005 www.qrius.nl Onderzoek onder 500 kinderen van 11 tot 15 jaar 2009 Open universiteit Heerlen; Dehue e.a. Cyberpesten who cares? 167 2009 IVO Monitor Internet en jongeren 168 2010 RU Utrecht Hanneke de Graaf; Parenting and Adolescents‟ Sexual Health 169 2010 Rutgers Nisso/ RU Utrecht; Kuyper, L e.a. “Laat je nu horen‟; onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend ervaringen en gedragingen 170 2010 Sociaal en Cultureel Planbureau; Saskia Keuzenkamp „Steeds gewoner, nooit gewoon‟; acceptatie van homoseksualiteit in Nederland 166
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
21
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
ben om hun seksuele voorkeur te accepteren, vaker last hebben van stemmingsproblemen. Daarnaast bleek dat 12% van de homojongeren ooit een zelfmoordpoging had gedaan. De homovriendelijkheid op school is volgens veel homojongeren voor verbetering vatbaar. Ze willen homoseksualiteit beter bespreekbaar maken. Van de jongeren die hun middelbare school opleiding hebben afgerond zegt 60% op school voorlichting te hebben gehad over homoseksualiteit. Van de vmbo-leerlingen zegt 55% geen voorlichting te hebben gehad. geslachtsgemeenschap 25% van de mannelijke 15-16-jarigen is geen maagd meer en 30% van de vrouwelijke 15-16-jarigen. Als de 171 jongeren 17 -18 zijn, zijn deze percentages verdubbeld. 20% van de mannen en 1% van de meisjes heeft wel eens geld of een andere beloning gegeven voor seks. 15% van de vrouwen geniet niet of nauwelijks van seks. 20% vindt het moeilijk om initiatief te nemen tot seks. masturbatie 172 42% van de 12 tot 15-jarige jongens heeft wel eens gemasturbeerd, tegenover 20% van de meisjes uit deze leeftijdsgroep. Bij geen enkele andere vorm van seksueel gedrag is het verschil tussen jongens en meisjes zo groot als bij masturbatie. anticonceptie Onder 10-12 jarigen komt pilgebruik niet voor. 2% van de 13 jarigen slikt de pil. Dit percentage loopt langzaam op tot 60% bij 17 jarige meiden. Bijna 60% zegt wel eens een pil te vergeten. 25% vindt het moeilijk om een morning-afterpil te kopen; van hen weet ook 30% niet waar deze te verkrijgen zou zijn. De morning-after-pil is al enige jaren zonder recept verkrijgbar bij apotheek en drogist. 75% van de jongeren van 12 tot 25 jaar gebruikte bij de eerste geslachtsgemeenschap een condoom. Door bijna 66% van de meisjes werd daarnaast de pil gebruikt. Dit was bij de partners van de jongens iets meer dan de helft. 10% van de jongens en 7% van de meisjes doet bij de eerste geslachtsgemeenschap niets om zwangerschap te voorkomen. SOA-test 173 Het aantal jongeren dat zich meldt voor een SOA-test bij een GGD-sense polikliniek is meer dan verdubbeld : van 15.000 jongeren onder de 25 jaar in 2003 tot ruim 35.000 jongeren in 2008. Dit betekent dat er meer soa‟s worden opgespoord en behandeld. De meest voorkomende soa is chlamydia en wordt vastgesteld bij 1 op de 10 jongeren. zwangerschap 0,1% van de meisjes tussen de 15-19 worden zwanger. Zes op de tien zwangerschappen worden uitgedragen, de andere vier eindigen in abortus. In 2009 waren er 3186 tienermoeders in Nederland; omgerekend zijn dit iets meer dan 6 moeders per 1000 meisjes in de leeftijd van 15-19 jaar. 7.000 meiden van 15 t/m 19 jaar werden in 2007 zwanger. Daarvan kozen de meeste (4.400) voor abortus en 2.553 174 werden tienermoeder Het totaal aantal tienerzwangerschappen is de afgelopen 5 jaar gedaald. Het individuele risico op een abortus van een meisje van 15 t/m 19 jaar is in 2005 7,8 per 1.000 meiden van die leeftijd (in 2001 was dat 10,3). Als meiden eenmaal zwanger zijn, kiezen ze steeds vaker voor een abortus en minder vaak voor geboorte van het kind. Arbeid(suitval) 175 32.000 niet schoolgaande jongeren tussen 15 - 24 jaar zijn in 2009 (langdurig) werkloos Dat is 13,9 % van alle niet schoolgaande jongeren op de arbeidsmarkt. 66% van hen heeft geen startkwalificatie. 33% is van allochtone afkomst. 30% van de jongeren haalt geen startkwalificatie (een vmbo-diploma is geen start-kwalificatie; diploma havo, vwo of mbo (niveau 2) is wél een startkwalificatie). Ongeveer 10% van de leerlingen die aan het voortgezet onderwijs beginnen verlaat het onderwijs zonder diploma. Nog eens 20% van de leerlingen heeft wel een diploma maar niet op het niveau van de startkwalificatie. Wat ine houdt: tenminste het 2 niveau MBO, de basisberoepsopleiding of een havo- of VWO-diploma. Eind maart 2008 hadden ruim 25 duizend jongeren tot 27 jaar een bijstandsuitkering. Wanneer de WIJ (Wet Investering Jongeren) wordt ingevoerd krijgen jongeren tot 27 niet meer een uitkering, maar moet de gemeente hen als ze daarom vragen een aanbod doen van werk of scholing. Indien ze dit aanbod weigeren krijgen ze geen uitkering. 176 16.000 jongeren belanden per jaar in de Wajong , de uitstroom is met 4.000 in 2008 gering te noemen. Het aantal Wajonguitkeringen steeg in 2008 tot 178.000 (waaronder 49.000 jongeren van 18-25 jaar). Het bedrag dat wordt uitgegeven aan Wajonguitkeringen is in 2008 1,9 miljard euro. Meer dan 98 procent van de Wajongers is volledig arbeidsongeschikt. Van alle Wajongers heeft: 171
2009 Rutgers Nisso Seksuele gezondheid 2005 SOA/AIDS en Rutgers Nissogroep Nederland de Graaf e.a. ; Seks onder je 25e 173 2009 SOA Aids Nederland 174 2009 Rutgers Nisso; Factsheet Tienerzwangerschappen; abortus en tienermoeders in Nederland 175 2009 CBS Landelijke jeugdmonitor niet werkende jongeren in crisistijd 176 2009 Website UWV cijfers en trends 2008/ 2009 172
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
22
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
40% een verstandelijke beperking 40% een psychische beperking en 18% een fysieke beperking. Bijna drie kwart van de Wajongers werkt niet. UWV schat dat ongeveer 40% van de Wajongers geen mogelijkheden heeft op de arbeidsmarkt. Zij zijn bijvoorbeeld diep zwakzinnig of zwaar schizofreen. Van de Wajongers die wel werken is 14% aan de slag in een gesubsidieerde baan of in de sociale werkvoorziening (WSW). Slechts 11% is in dienst bij een gewone werkgever. Dit percentage is al jaren constant en is zelfs licht gedaald. 177 5% van alle jongeren in de leeftijd van 15 tot 24 jaar, circa 100.000 personen, heeft een arbeidshandicap . Van degenen die beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt heeft ruim 60% een baan, tegenover ruim 80% van leeftijdgenoten zonder een arbeidshandicap. Jongeren met een arbeidshandicap werken vaker in lagere beroepen en/of parttime. Geweld huiselijk geweld Jaarlijks zijn naar schatting 100.000 kinderen getuige van huiselijk geweld. Van deze kinderen lopen 40.000 risico op psychosomatische of gedragsproblemen. Uit onderzoek blijkt dat 45% van de bevolking ooit te maken heeft ge178 had met huiselijk geweld, 12% heeft te maken gehad met partnergeweld . Meer dan 10% is wekelijks of dagelijks slachtoffer. Naar schatting overlijden jaarlijks 60-80 vrouwen aan de gevolgen van huiselijk geweld. In 80% van de gevallen wordt het geweld door mannen gepleegd. Zeker de helft van de plegers heeft ook een alcohol- of 179 drugsprobleem . Omdat daar in de therapieën voor huiselijk geweld geen aandacht voor is zijn deze weinig effectief. Mensen die in hun jeugd slachtoffer zijn geweest van geweld lopen in hun latere leven risico zelf dader van huiselijk geweld te worden. kindermishandeling 107.000-161.000 kinderen (3% van het totaal/ ongeveer één kind per schoolklas) zijn jaarlijks slachtoffer van 180 kindermishandeling , met 40 tot 50 sterfgevallen tot gevolg. De meerderheid van de gevallen betreft lichamelijke en emotioneel of verwaarlozing; resp. 29,4 en 26,7% van de gevallen. 4,5% van het totaal aantal gevallen van kindermishandeling valt onder seksueel misbruik. Minder dan de helft komt terecht bij de hulpverlening; de andere helft is onzichtbaar. 35% van de jongeren (12-17 jr) blijkt kindermishandeling te hebben meegemaakt in de vorm van ernstige psychologische agressie van ouders, fysiek geweld binnenshuis, waargenomen fysieke conflicten tussen ouders, seksueel 181 misbruik en/of ernstige verwaarlozing . Een op de zes Nederlanders (18-74 jaar) zegt in zijn jeugd fysiek te zijn mishandeld door zijn ouders of andere volwassenen. Bijna een op de vijf zegt bovendien emotioneel te zijn mishandeld door zijn ouders: ze hadden vaak of zeer vaak het gevoel dat niemand in het gezin van hen hield, of hen 182 belangrijk vond. Kindermishandeling heeft een desastreuze invloed op de gehechtheid van het kind, daarnaast hebben tienermoederschap, opgroeien in een eenoudergezin, verslaving van de ouder, laag inkomen, laag opleidingsniveau en 183 behoren tot etnische minderheid ook een negatieve invloed op de ouder-kindrelatie . Er bestaat een significante relatie tussen het aantal jeugdtrauma‟s en de kans op bepaalde ziekten in het latere 184 leven (hartklachten, fors overgewicht, leverlijden, alcoholisme en drugsgebruik en zelfs voortijdig overlijden) . Jeugdtrauma‟s geven met andere woorden een verhoogde kans op ziekmakend gedrag, dat op zijn beurt kan leiden tot ziekten als kanker, hart- en vaatziekten en depressies. Kindertrauma's blijken daarnaast sterk samen te hangen met het risico op suïcidepogingen en suïcide ideatie. Seksueel misbruik en fysiek misbruik waren de sterkste voorspellers, voor zowel het ontstaan (3-6x zo grote kans) 185 als de persistentie van suïcidaliteit (1,2-2x zo grote kans) . Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) verwerkte in 2009 59.439 telefoontjes van mensen die in hun omgeving kindermishandeling vermoedden. Het aantal van deze zogenaamde 'eerste contacten' is in vier jaar tijd met 75 procent gestegen. Het aantal daadwerkelijke meldingen van kindermishandeling steeg in vier jaar van 9.820 naar 16.574. Beroepskrachten meldden kindermishandeling vaker dan mensen uit de privéomgeving van het kind. In 2006 kwam ongeveer tweederde van de meldingen van beroepskrachten en in 2009 was dat gestegen naar 75%. Pedagogische verwaarlozing wordt het vaakst gemeld. In een kwart van de gevallen gaat de melding daarover. 20%
177
2006 TNO Kwaliteit van leven; Saskia Andriessen; factsheet 'Informatie voor werkgevers van jongeren met een beperking' 1997 Tom van Dijk e.a. Huiselijk geweld; aard, omvang en hulpverlening 179 2010 UvA Fleur Kraanen 180 2007 RU Leiden; v. IJzendoorn, Euser ; Nationale Prevalentie studie Mishandeling van kinderen en Jeugdigen 2005 181 2007 VU /PI Research; Lamers; „ Resultaten van landelijk onderzoek naar de omvang van kindermishandeling onder leerlingen van het VO‟ 182 2010 TNO IJzendoorn 183 2009 RU Leiden Euser: Child maltreatment,: Prevalence en risk factors 184 2010 Victor Felliti The adverse childhood experiences 185 2010 Bruffaerts R, Childhood adversities as risk factors for onset and persistence of suicidal behaviour. British Journal of Psychiatry; 197 178
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
23
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
van de meldingen betreft kinderen die getuige zijn van geweld. Lichamelijke mishandeling wordt minder vaak 186 gemeld. Dat is 10% van het totaal. Bij zes op de tien mensen die een vermoeden hadden van kindermishandeling in hun omgeving, was daadwerkelijk 187 sprake van mishandeling . In 2009 kwamen 4.150 zaken uiteindelijk bij de Raad terecht, deels nadat het AMK probeerde de hulp vrijwillig op gang te brengen.. In 147 gevallen (juli 2009) duurde het langer dan vijf dagen voordat een melding van kindermishandeling werd onderzocht. 4,1% van de Nederlandse burgers vermoedt dat er in hun omgeving sprake is van kindermishandeling; 188 van hen doet slechts 0,1% per jaar een melding bij het AMK seksueel misbruik 4.700 kinderen en jeugdigen (1,3 per 1.000 kinderen) worden jaarlijks seksueel misbruikt. Bijna een kwart van de meisjes en vrouwen tussen de 15 en 25 jaar heeft ooit te maken gehad met seksueel ge189 weld. Bij jongens geldt dat voor 4% . De meeste daders waren bekenden van het slachtoffer zoals (ex-)partners, buurtgenoten, medeleerlingen, collega's of kennissen. Van de meisjes is 7% ooit verkracht, van de jongens 3%. Een op de tien meisjes heeft zich wel eens gedwongen moeten uitkleden, een op de vijf meisjes is tegen haar zin betast onder haar kleren. 1% van de vrouwen is ooit zwanger geraakt door seksueel geweld. 69 20% van de vrouwen en 4% van de mannen is vóór het zestiende jaar slachtoffer geworden van seksueel geweld . 190 202 meiden zijn in 2007 slachtoffer geworden van loverboys (gebaseerd op het aantal meldingen bij justitie). Door een wetswijziging zijn vanaf januari 2010 ook personen die kinderporno bekijken strafbaar. Ook het zogenaamde groming - het op internet verleiden van minderjarigen - wordt strafbaar. Verder wordt het strafbaar om een kind opzettelijk seksuele handelingen te laten zien. Vrouwelijke Genitale Verminking (VGV) 191 50 meisjes zijn naar schatting in Nederland jaarlijks slachtoffer van meisjesbesnijdenis . 16.000 meisjes die in Nederland wonen lopen risico om besneden te worden. 80 miljoen meisjes en vrouwen zijn wereldwijd het slachtoffer van meisjesbesnijdenis. huiselijk geweld 20-25% van de vrouwen wordt ooit slachtoffer van huiselijk geweld, het merendeel van hen heeft kinderen. 100.000 kinderen is jaarlijks getuige van het huiselijk geweld. 40% van die kinderen ondervindt daarvan ernstige ge192 volgen . Mensen die in hun jeugd slachtoffer zijn geweest van geweld lopen een groter risico in hun latere leven zelf slachtoffer of dader van huiselijk geweld te worden. 14.000 -15.000 vrouwen en kinderen kloppen jaarlijks aan bij opvangvoorzieningen. Dierenmishandeling kan een waarschuwingssignaal zijn voor gewelddadige gezinsrelaties terwijl er omgekeerd bij 193 geweldsituaties in gezinnen aandacht moet zijn voor dierenmishandeling 194 Ouders worden steeds vaker mishandeld door hun kinderen . Steeds meer kinderen tussen 16 en 23 jaar die hun zin niet krijgen geven hun ouders een pak slaag. Een van de oorzaken van de oudermishandeling zou de toename van één-oudergezinnen en samengestelde gezinnen zijn. In 2007 waren er in alle politieregio's ruim 64.822 incidenten met huiselijk geweld geregistreerd. Daarvan ging het in 7% van de gevallen om geweld tegen ouders. Uitgaansgeweld Uit onderzoek onder uitgaande jongeren blijkt dat 80% van de jongeren tijdens het uitgaan agressief gedrag heeft gezien. 20% van de jongeren krijgt te maken als dader of slachtoffer met agressief gedrag. Agressief gedrag speelt zich meestal af op straat. Uitbuiting 66 169 kinderen zijn in 2008 aantoonbaar uitgebuit. Slachtoffers zijn veelal tussen 12-17 jaar en komen zowel uit 195 Nederland (meer als de helft: 106) als andere landen . Een aanzienlijk deel van de slachtoffers verblijft illegaal in Nederland. Ongeveer drie kwart werd uitgebuit in de prostitutie, bijna een tiende zowel in de prostitutie als in andere sectoren en een zesde deel werd alleen uitgebuit in andere sectoren, waaronder de huishouding, horeca, schoonmaakbranche, drugshandel, illegale adoptie en criminaliteit. Kindsoldaten Wereldwijd vechten er jaarlijks ongeveer 250.00 kinderen mee in oorlogen. 186
2010 MO-groep Advies en meldingen kindermiskandeling AMK 2009 2010 Motivaction 2003 Universiteit Maastricht Cees Hoefnagels en Machteld Zwikker; „het AMK op de kaart‟ 189 2009 CBS en het ministerie voor Jeugd en Gezin: jeugdmonitor 190 2009 Ministerie van justitie Uitspraak staatsecretaris .Albayrak in de Tweede Kamer 191 2008 IGZ Bulletin Vrouwelijke genitale verminking 192 2006 Ministerie van Justitie Publiekscampagne huiselijk geweld 193 2009 Universiteit van utrecht; Marie Jose Enders: „Cirkel van geweld‟ 194 2009 steunpunt Huiselijk Geweld Midden-Brabant 195 2005 ECPAT Nederland; Inzicht in uitbuiting: handel in minderjarigen in Nederland nader onderzocht 187 188
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
24
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
Verslaving 196 Onderzoek toont aan dat stevig drinken, roken of blowen een signaal van meer kan zijn.3,8% van de jongeren tussen de 12-23 jaar heeft te maken met dubbelproblematiek (verslaving en psychiatrische problemen) dat zijn bijna 85.000 jongeren. Maar de kans dat ze voor hun psychische problemen hulp zoeken en krijgen is erg klein. Deze jongeren worden ten opzichte van hun gezonde leeftijdgenoten, maar ook ten opzichte van de jon-geren met enkel zwaar middelengebruik of enkel psychische problemen gekenmerkt door zeer ongunstige psychosociale factoren. In het bijzonder de meisjes worden gekenmerkt door een alarmerend hoge mate van seksueel misbruik (44%) en lichamelijk of psychisch misbruik door ouders (14%). alcohol Het is de laatste jaren steeds duidelijker geworden dat jongeren meer drinken en dat op steeds jongere leeftijd gaan doen. Dit onderstreept nog eens de noodzaak om het gebruik van alcohol zo lang mogelijk uit te stellen 197 Gebruik onder jongeren: te vroeg, te vaak en te veel . te vroeg 36% van de leerlingen van groep 7 en 8 heeft ooit alcohol gedronken. Vanaf 12 jaar neemt dit toe tot 56% en bij 14 jaar stijgt het naar 81% tot 95% op 17 en 18 jarige leeftijd. 198 Onderzoek laat zien dat het alcoholgebruik van jongeren alleen uitgesteld kan worden als jongeren én hun ouders worden geïnformeerd over hoe en waarom jongeren geen alcohol zouden moeten drinken. Als alleen ouders of alleen hun kinderen hierover worden geïnformeerd, zoals dat nu vaak het geval is, dan heeft dat geen zin. te vaak 48% van de jeugdigen heeft de afgelopen maand 3-10 keer alcohol gebruikt 40% 1-2 x per maand te veel 56% van de 15 jarige drinkende jongens drinkt in een weekend gemiddeld tenminste 5 glazen. 30% drinkt 11 glazen of meer. 13% drinkt 21 glazen of meer. 48% van de 15 jarige drinkende meisjes drinkt in een weekend gemiddeld tenminste 5 glazen. 19% drinkt 11 glazen of meer. 34 Onder 12-14 jarigen is het alcoholgebruik sterk gedaald . 34% van de jongens en 9% van de meiden van 16-24 jaar zijn in 2003 probleemdrinker (drinken teveel 199 en hebben problemen door het drankmisbruik) . Binge-drinken verhoogd het risico op een depressie 200 500 jongeren (11 t/m 17 jaar) zijn in 2009 bewusteloos door drank naar het ziekenhuis gebracht (coma-zuipen) met een gemiddelde leeftijd van 15,7 jaar en ze hebben 10 -15 alcoholconsumpties gedronken. In de eerste helft van 2010 bedroeg het aantal al 356, dus de toename zet door. Uit de gegevens van het opleidingsniveau, schoolprestaties en de gezinssituatie blijkt dat de opgenomen kinderen een doorsnee vormen van de Nederlandse bevolking; de meeste jongeren volgen VMBO (40%), dan HAVO (20%) en VWO (15%). De meeste kinderen (57%) komen ‟s nachts of ‟s avonds (35%) in het ziekenhuis terecht. Het gemiddelde beeld is dat eerst thuis of bij vrienden wordt gedronken. Bijna de helft van de opgenomen jongeren drinkt de tweede helft van de avond alcohol in de horeca. Het gaat dan meestal om een combinatie van zoete mixdranken en sterke drank. De kinderartsen constateren een gemiddeld bloedalcoholgehalte van 1,8 ‰ (ca.10-15 glazen). Het promillage loopt uiteen van 0,3 ‰ (2 tot 3 glazen) tot 5,5 ‰ (tenminste 30 glazen). In 2007 bedroeg het hoogst gemeten promillage nog 4,3 ‰. Gemiddeld zijn de jongeren bijna 3 uur (2 uur en 55 minuten) buiten bewustzijn met uitschieters tot 24 uur. Vergeleken met hun Europese leeftijdgenoten drinken Nederlandse scholieren van 15-16 jaar vaak alcohol. Alleen scholieren in Oostenrijk drinken nog vaker. In de maand voorafgaand aan het onderzoek dronk bijna een kwart 201 (24%) van de Nederlandse scholieren meer dan tien keer alcohol, vergeleken met 10% gemiddeld in Europa . Het alcoholgebruik onder scholieren schommelde in het afgelopen decennium. Na een forse stijging tussen 1999 en 2003 onder 12 tot 14-jarige scholieren daalde het weer in 2007 (32% actuele gebruikers). Onder 15 tot 18-jarigen bleef het actuele gebruik stabiel (75% in 2007). In 2008 was een op de tien mensen van 12 jaar en ouder een zware drinker ( (op één of meer dagen per week minstens zes glazen alcohol drinken) In 2001 was dit percentage nog 14%. Zwaar drinken komt het meest voor onder mannen van 18-24 jaar (37% in 2008).. Van de zware drinkers vraagt slechts een klein deel hulp bij de 196
2009 Nijmegen Chrisje Couwenbergh „Substance abuse and its co-occurrence with other mental health problems in adolescents‟ 2007 Trimbos Schadelijke effecten en effectiviteit van alcoholinterventies 198 2009 Universiteit Utrecht/ Trimbos; Ina Koning e.a. ‘Preventie van Alcoholgebruik onder Scholieren‟ (PAS) 199 2003 Universiteit van Maastricht „Prevalentie van probleemdrinken in Nederland‟ 200 2010 Stap Alcoholintoxicatie bij kinderen 201 2007 Espad Europese studie onder 15-16 jarigen naar gebruik van alcohol, tabak en drugs 197
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
25
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
verslavingszorg (3%), maar dit aantal groeit. In 2008 zijn ruim 33.000 cliënten behandeld voor een primair alcoholprobleem, even veel als in 2007, maar tienduizend meer dan in 2002. In ziekenhuizen steeg het aantal opnames vanwege een hoofddiagnose alcoholmisbruik- en afhankelijkheid (5.600 in 2007, bijna 6.000 in 2008). Het aantal opnames vanwege een nevendiagnose steeg van bijna 12.000 naar ruim 13.700. Onder jongeren en kinderen van 16 jaar of jonger met een alcoholgerelateerde opname werd een toename geregistreerd van 263 in 2001 naar 711 in 202 2008 (+170%) . Jongeren met een genetische verandering in het dopaminegen DRD4 blijken extra gevoelig voor het meedrinken 203 met anderen. roken 32% van de 4 jarigen wordt thuis blootgesteld aan tabaksrook; een hoog percentage als je weet dat van de 0-1 jarigen nog „maar‟ 9% thuis meerookt204. Tussen 2004 en 2007 schommelde het percentage rokers onder Nederlanders van 15 jaar en ouder rond hetzelfde niveau. Van 2007 naar 2008 trad weer een geringe daling op in het percentage rokers, maar het verschil is klein (respectievelijk 27,5% en 26,7%). Roken blijft de belangrijkste oorzaak voor vroegtijdige sterfte. In 2008 overleden 205 circa 19.300 mensen van 20 jaar en ouder aan de directe gevolgen van roken, ongeveer evenveel als in 2007 . Drugs Het percentage scholieren van 12-18 jaar van het reguliere voortgezet onderwijs die de afgelopen maand cannabis heeft gebruikt, daalde geleidelijk tussen 1996 en 2007, vooral onder jongens. In 2007 was 8% een actuele cannabisgebruiker. Van deze groep blowde een op de zeven meer dan 10x per maand. Cannabisgebruik komt veel vaker voor onder leerlingen van het speciaal onderwijs. Op scholen voor (zeer) moeilijk lerende kinderen was 41% van de 206 zestienjarigen een actuele blower tegenover 13% van hun leeftijdgenoten op reguliere scholen . Het aantal ziekenhuisopnames met cannabismisbruik- of afhankelijkheid als nevendiagnose steeg eveneens ( 299 in 2005, 476 in 2008). De concentratie THC in nederwiet is na een stijging tot 2004 in de afgelopen jaren gestabiliseerd op 15%. Hoe hoger de opleiding hoe vaker jongeren ooit met cannabis geëxperimenteerd hebben. Van de hbo‟ers en wo‟ers had 36% wel eens geblowd, van de jongeren met alleen basisonderwijs was dat 27%. Regelmatig gebruik komt echter frequenter voor onder laagopgeleiden. Vooral jongens gebruiken wel eens cannabis. Daarbij wordt in de grotere steden aanzienlijk vaker cannabis gerookt als op het platteland. Jongeren die af en toe caanabis gebruikten 207 hadden 3x meer kans om als twintiger harddrugs te gebruiken; wekelijkse gebruikers hadden 12x mere kans. Jongeren met een sterk verlangen naar sensatie en jongeren die weinig terughoudend zijn in onbekende omstan208 digheden lopen een groter risico om cannabis te gaan gebruiken voor hun dertiende levensjaar. Jongeren die tijdens hun adolescentie blowen lopen een groter risico psychotische symptomen te ontwikkelen dan 209 jongeren die in die leeftijdsfase geen cannabis gebuiken . Recente technologische ontwikkelingen in neurobiologisch onderzoek hebben nieuwe inzichten verschaft over de ontwikkeling van de hersenen, met name tijdens de adolescentie. Aangetoond is dat de prefrontale cortex en projecties van bepaalde hersendelen naar de hersenschors en van de hersenschors naar dieper gelegen hersendelen tijdens de adolescentie nog belangrijke veranderingen ondergaan. Afwijkingen in de ontwikkeling van de prefrontale cortex wordt algemeen beschouwd als een cruciaal aspect van schizofrenie. Gebruik van cannabis kan bij jonge mensen leiden tot een slechter geheugen en een lager leervermogen. Onderzoek heeft onlangs aangetoond dat deze verslechteringen veroorzaakt wordt door een verstoring van de zogeheten 210 „thèta‟-hersengolven . Er is een beperkt meer significant verband aangetoond tussen het gebruik van cannabis vóór het 17e jaar en het latere ontstaan van depressieve klachten. De kans op latere depressieve klachten bij degenen die cannabis vóór de leeftijd van 17 jaar gebruikten was 1,5x zo groot vergeleken met degenen die 211 cannabis op een latere leeftijd begonnen te gebruiken of dat nooit deden . 1% van de scholieren van 12-14 jaar had in 2007 harddrugs gebruikt. In 2008 was het aantal opiaatcliënten in de verslavingszorg (12.711) ongeveer 8% lager dan in 2007 en ruim een kwart lager dan in 2001. 95% van hen is ouder dan 30 jaar. De instroom van nieuwe opiaatcliënten is gering; slechts 5% klopte in 2008 voor het eerst aan voor hulp 212 vanwege een drugsprobleem 202
2009 Jaarbericht Nationale drugsmonitor 2010 Psychological Science Rutger Engels „A Variable-Number-of-Tandem-Repeats Polymorphism in the Dopamine D4Receptor Gene Affects Social Adaptation of Alcohol Use Investigation of a Gene-Environment Interaction' 204 2009 TNS/NIPO in opdracht van Stivoro 205 2009 Jaarbericht Nationale drugsmonitor 206 2009 Jaarbericht Nationale drugsmonitor 207 2010 University New South Wales; : Louisa Degenhardt; The British Journal of Psychiatry 2010;196:290-5 208 2010 Erasmus Universiteit; Hanneke Creemers 209 2010 Bossong MG, Niesink RJ. (2010) Adolescent brain maturation, the endogenous cannabinoid system and the neurobiology of cannabisinduced schizophrenia 210 2009 RU Utrecht K.Böcker e.a. Cannabinoid Modulations of Resting State EEG Theta Power and Working Memory Are Correlated in Humans 211 2010 Graaf R de e.a. Early cannabis use and estimated risk of later onset of depression spells. Epidemiological evidence from the populationbased WHO World Mental Health Survey Initiative. American Journal of Epidemiology 2010; 172: 149-159 212 2009 Jaarbericht Nationale drugsmonitor 203
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
26
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
GHB Het gebruik van GHB lijkt onder de algemene bevolking en onder scholieren van het regulier onderwijs weinig voor te komen. In 2007 had 0,6% van de scholieren van 12 tot 18 jaar ervaring met GHB. Hogere percentages zijn te vinden onder scholieren van speciale scholen en jongeren in de jeugdzorg: 7,1% van de 16-jarigen van speciale scholen en 7% van de jongeren in de jeugdzorg hebben ooit GHB gebruikt. Ook uitgaande jongeren en jongvolwassenen hebben vaker ervaring met GHB: 4,6% van de bezoekers van party's hebben in de afgelopen maand GHB gebruikt. De hulpvraag vanwege GHB-verslaving bij een aantal instellingen voor verslavingszorg is de afgelopen jaren toegenomen, maar landelijke cijfers ontbreken nog. Het aantal GHB-slachtoffers bij de Spoedeisende Hulp is de afgelopen tien jaar verzesvoudigd tot 1200 in 2009. GHB is lastig te doseren en het risico op een overdosering is groot. Gebruikers van het middel beschouwen out gaan vaak als een onschuldige bijwerking. Onterecht, want in deze toestand kan iemand (in een verkeerde houding) stikken in de tong of braaksel. Het is nog niet bekend wat regelmatig out gaan voor gevolgen kan hebben voor bijvoorbeeld de hersenen. Afkicken zonder professionele begeleiding kan levensgevaarlijk zijn. Er kunnen psychische problemen ontstaan zoals een delirium of een psychose. Een derde van deze slachtoffers heeft naast GHB ook alcohol gebruikt. Ongeveer 20% gebruikte naast GHB een andere drug, zoals XTC, cocaïne en speed. Ruim 40% van alle op de SEH behandelde slachtoffers was er zo slecht aan toe dat een ziekenhuisopname nodig was. De helft hiervan is zelfs meteen naar de Intensive Care verwezen. Ongeveer 3% van de behandelde slachtoffers denkt slachtoffer te zijn geweest van een ongemerkte toediening van de drug door een ander. GHB wordt vooral in het uitgaansleven gebruikt. Ongeveer 65% van de behandelingen heeft dan ook in het weekend plaatsgevonden. XTC
213
Uit onderzoek blijkt dat XTC langdurige, maar geen dramatische effecten veroorzaakt op met name het verbale geheugen, ook al bij lage doseringen en tijdens het eerste gebruik. Ook zijn er aanwijzingen voor het bestaan van een genetische kwetsbaarheid voor de negatieve cognitieve effecten van ecstasy. Junkfood
214
Vet, suiker en zout in junkfood maken dit voedsel zo verslavend als cocaïne, tabak of alcohol . Junkfood verandert de chemische huishouding in de hersenen dusdanig dat men er, net als bij drugs, nooit genoeg van krijgt. De sleutel tot deze vaststelling ligt bij dopamine, een chemische stof in de hersenen die verantwoordelijk is voor het genotsgevoel. De stof maakt dat de meeste mensen pakweg eten en seks lekker vinden. Door het veelvuldig gebruik van genotsmiddelen als alcohol, tabak en drugs neemt de gevoeligheid van het dopaminesysteem af, met als gevolg dat er steeds meer genotsmiddelen nodig zijn om het gevoel van welbehagen te bewerkstelligen. De persoon in kwestie raakt verslaafd en, in het geval van junkfood, wordt dikker en dikker. 'Er zijn duidelijke parallellen tussen druggebruik en in de inname van voedsel met een hoog suiker- en vetgehalte'. 'Wie te veel eet, heeft meer en meer voedselprikkels nodig om zijn genotspeil te bereiken, met als gevolg dat die steeds zwaarder wordt.' Eerdere studies toonden aan dat een alcoholverslaving ook gepaard gaat met een afgenomen gevoeligheid voor dopamine. gokken
28% van de jongeren heeft wel eens gegokt om geld;
215
17,6% doet dat vaker dan maandelijks.
Criminaliteit Het aantal jongeren (15-25 jaar) dat slachtoffer is geweest van een delict is licht gedaald, van 42% in 2006 naar 39% in 2008. Ook voelen jongeren zich veiliger dan in de jaren er voor. In 2006 gaf 29% aan zich onveilig te voelen. 216 In 2008 ging het om 23% . Bovendien is er een einde gekomen aan de jaarlijkse stijging van jeugdcriminaliteit. Van 2000 tot 2007 is het percentage jongeren (12-25) dat in aanraking kwam met politie en justitie steeds gestegen, van 3% in 2000 tot 4,6% in 2007. Dat percentage is gelijk gebleven in 2008, maar in absolute aantallen daalde het van 118.600 jongeren tot 117.800 De mate waarin jongeren zich crimineel gedragen, is mede afhankelijk van de kwaliteit van de communicatie en de relatiekwaliteit tussen ouders en kinderen. Een sterke afname in communicatie tussen de ouder en het kind is gere217 lateerd aan een toename van jeugddelinquentie Minderjarige meisjes bewandelen steeds vaker het criminele pad. Het aantal strafzaken tegen hen verdrievoudigde 218 van 2100 in 1995 naar ruim 6800 in 2008 . Ook het aantal strafzaken tegen jongens nam toe, maar in verhouding veel minder sterk. Het aantal strafzaken tegen jongens ligt nog altijd vele malen hoger, op 31.000. Ook dat aantal nam toe, maar naar verhouding minder sterk, van ongeveer 21.000 in 1995 naar 31.000 in 2008. Strafzaken tegen minderjarigen eindigen vaker bij het OM dan bij de rechter. De aanklagende instantie nam vorig jaar bijna twee derde van alle 38.000 strafzaken tegen minderjarigen voor zijn rekening. Bij de rechters gaat het om een op de negen strafzaken. 213
2009 Universiteit van Amsterdam; mw. Thelma.Schilt Thinking of ecstasy; neuropsychological aspects of ecstasy use 2010 Universiteit Oregon (VS); Eric Stice 2005 SCP/TNO Zeijl e.a.; Kinderen in Nederland 216 2009 CBS Landelijke jeugdmonitor 217 2009 Universiteit Utrecht Loes Keijsers e.a. „Developmental links among parenting practices, adolescent disclosure, and delinquency: Moderation by parental support‟ 218 2009 CBS 214 215
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
27
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
Bij een op de vijf afgedane strafzaken tegen minderjarigen was de veroordeelde in 2008 een meisje. In 1995 was dat nog een op de tien. Het aantal strafzaken tegen minderjarigen groeide in de periode 1995-2008 van negen naar vijftien procent van het totaal aantal zaken. 3,49% van de jeugdigen moesten in 2008 als verdachte voor de rechter verschijnen. Een stijging ten opzichte van 219 2004 (3,25%) . Allochtone kinderen belanden vaker in de criminaliteit omdat psychische stoornissen bij hen niet of te laat worden behandeld. Dat blijkt uit onderzoek van Stichting De Jutters, een instelling voor jeugd-ggz. 220 52.318 proces-verbalen ten aanzien van jeugdigen van 12-17 jaar registreerde de politie in 2005 (17% van het totaal aantal PV‟s). 20% (10.262) daarvan betreft een verwijzing naar HALT. Jongens worden vaker verdacht van het plegen van een misdrijf dan meisjes: 42.187 jongens versus 10.131 meisjes. 221 3158 jeugdigen zaten in 2008 in een justitiële jeugdinrichting 222 Delinquent gedrag bij kinderen onder 12 jaar is een belangrijke voorspeller van een langdurige en ernstige criminele carrière. Vanaf 1 januari 2010 zullen zij standaard door de politie naar bureau jeugdzorg worden verwezen. De buurt waarin jongeren opgroeien vormt een belangrijke achtergrond voor het gedrag dat jongeren vertonen; jongeren uit probleemwijken blijken veel vaker deel te nemen aan jeugdbendes dan jongeren die in betere buurten 223 wonen . 224 Kinderdelinquenten zijn vaak jongens, komen vaker uit de grote steden en uit buurten met een lage Sociaal Economische Status (SES). Ook kinderen van niet-westerse origine zijn oververtegenwoordigd in de registratiesystemen van de politie. Ongeveer de helft van de onderzochte kinderen is afkomstig uit een gebroken gezin, had een moeder waarbij sprake was van tienermoederschap en was er sprake van veel psychische problemen bij zowel ouders als kinderen. Bijna een derde van de jonge boefjes gaat als jong volwassene door met crimineel gedrag. 225 90% van de jeugdige gedetineerden heeft tenminste 1 psychiatrische stoornis , 67% heeft 2 psychiatrische stoornissen - Bij 75% ging het om een gedragsstoornis - 55% gebruikte drugs - 34% had psychotische symptomen - 9% had angststoornissen - 8% werd gediagnosticeerd als ADHD - 6% had een affectieve stoornis 900-1.000 jongeren (voornamelijk jongens, slechts 6-7 meisjes per jaar) komen jaarlijks in contact met de politie 226 227 vanwege een zedendelict . Het meest voorkomende delict is aanranding. Uit onderzoek blijkt dat ongeveer de helft stopt met het plegen van nieuwe zedendelicten. Van de andere helft die wel doorgaat behoren 4 van de 5 tot de generalisten: jongeren die zedendelicten plegen als onderdeel van een breder criminaliteitspatroon. Een op de vijf pleegt enkel zedendelicten: de specialisten. 228 Onderzoek toont aan dat veel jonge zedendelinquenten (12-18 jr) kampen met psychiatrische stoornissen . 75% van de jongens had ten minste één psychiatrische stoornis en meer dan de helft had er ten minste twee. 42% van hen is als kind zelf misbruikt. Onderzoeker onderscheidt drie groepen: jongens die jongere kinderen misbruikten, jongens die in hun eentje iemand van minstens hun eigen leeftijd misbruikten en jongens die dat laatste in groepsverband deden. Ze vond meer symptomen van autismespectrumstoornissen bij de verdachten dan bij nietdelinquente jongeren, vooral bij de kindmisbruikers en de solisten. Zij vraagt zich af of jonge plegers van seksuele delicten bestempeld moeten worden tot zedendelinquent, omdat bij hen de zedenrecidive extreem laag is. Vreemdelingen 229 160 alleenstaande minderjarige vreemdelingen zaten in 2008 in vreemdelingenbewaring 450 jeugdigen verbleven langer dan 5 jaar in een opvangcentrum zonder verblijfsvergunning 21.750 asielzoekers zaten er volgens het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in januari 2008 in de 230 centrale opvang. Daarvan zijn er 7.441 kinderen (0-18 jaar), 3.469 meisjes en 3.972 jongens
219
2009 Kinderen in Tel 2007 Wetenschappelijk centrum justitie Blom en vd. Laan; „Monitor jeugd terecht‟ 221 2009 Defence for Children; „ Jaarbericht kinderrechten‟ 222 2009 VU A‟dam dissertatie Lieke van Domburgh 223 2008 Verwey Jonker Instituut 224 2009 VU A‟dam dissertatie Lieke van Domburgh 225 2003 VU A‟dam Coby Vreugdenhil Psychiatric disorders among incarcerated male adolescents in the Netherlands 226 2005 van Wijk e.a.Jeugdige zedendelinquenten en geweldplegers 227 2006 Bullens Gewetensvorming bij jeugdige zedendelinquenten 228 2010 VU promotie Lisette„Hart-Kerkhofs Juvenile sex offenders: Mental health and Reoffending 229 2009 Unicef / Defence for Children-Ecpat Jaarbericht kinderrechten 230 2009 Centraal Orgaan Asielzoekers; Cijfers januari 2008 220
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
28
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
De omstandigheden waarin kinderen in Nederlandse asielzoekerscentra opgroeien vormen een ernstig gevaar voor hun ontwikkeling. Hun leefomstandigheden voldoen niet aan het Internationaal verdrag voor de rechten van het 231 kind : - de lange duur dat gezinnen in de opvang moeten verblijven, - het vele verhuizen door de organisatie van de opvang en de asielprocedure. De kinderen in het onderzoek verhuizen, in de 4,7 jaar dat ze in Nederland zijn, gemiddeld 2,5 keer. Ter vergelijking: gezinnen in Nederland verhuizen gemiddeld eens in de tien jaar - het ontbreken van informatie over de eigen situatie. - in de centra is nauwelijks speelruimte - er is vrijwel geen privacy - ontbreken van informatie over school, gezondheid en clubs - de onzekerheid over de toekomst zorgt ook voor gezondheidsproblemen. In Nederland wonen tussen de 200.000 en 250.000 erkende vluchtelingen. De meesten van hen hebben inmiddels de Nederlandse nationaliteit. In 2008 vroegen 15.275 mensen asiel aan. Ongeveer de helft van de asielzoekers krijgt uiteindelijk een asielvergunning. Zwerfjongeren 232 Nederland kent op dit moment naar schatting 12.000 tot 18.000 zwerfjongeren terwijl er maar 1800 opvangplaatsen zijn. De sinds juni 2010 officieel gehanteerde definitie van zwerfjongeren is: 'zwerfjongeren zijn feitelijk of 233 residentieel daklozen onder de 23 jaar met meervoudige problemen' . Feitelijk daklozen zijn jongeren die niet beschikken over een eigen woonruimte. Residentieel daklozen zijn jongeren die zijn ingeschreven bij instellingen voor maatschappelijke opvang. Jongeren die in de vrouwenopvang staan ingeschreven worden niet als zwerfjongeren gezien. Ook jongeren die begeleid wonen of met hun ouders meekomen in de opvang zijn volgens de definitie geen zwerfjongeren. Zwerf jongeren zijn meestal tussen de 18-21 jaar oud, 40% is vrouw en hebben vaak te maken met meervoudige problematiek; geen vast adres, geen gezin dat kan helpen, vaak een geestelijk gezondheidsprobleem of een verstandelijke handicap, geen werk of school, weinig inkomen en schulden.Uit onderzoek 234 blijkt dat een problematische thuissituatie de bron is voor sociale uitsluiting .Zwerfjongeren hebben vaak geen goede jeugd gehad, doordat hun ouders niet genoeg geld hadden of doordat zij de benodigde vaardigheden missen voor de opvoeding. Veel van deze gezinnen worden gekenmerkt door conflicten. De jongeren werden thuis genegeerd, slecht behandeld of mishandeld en lopen meerdere malen weg van huis. Een slechte jeugd in combinatie met het ontbreken van een vaste verblijfplaats is psychisch beschadigend voor een kind. De jongeren in het onderzoek geven aan dat ze als zwerfjongere beter af zijn dan op hun laatste verblijfplaats. Probleem is dat de hulp vanuit de jeugdzorg stopt als ze 18 zijn geworden, terwijl de zorgbehoefte niet ophoudt. De volwassenenzorg, in de vorm van maatschappelijke opvang, geestelijke gezondheidszorg of gehandicaptenzorg, moeten de zorg voor 18-jarigen overnemen, maar aansluiting is er niet. Deze jongeren vallen tussen wal en schip. Milieu-effecten zon Huidkanker is de meest voorkomende vorm van kanker in Nederland. Maar liefst 1 op de 6 Nederlanders krijgt een vorm van huidkanker en naar verwachting worden in 2009 zo‟n 35.000 huidtumoren vastgesteld. Er zijn drie soorten huidkanker: - het basaalcelcarcinoom - het plaveiselcel-carcinoom en - het melanoom (de meest agressieve vorm) Goede bescherming en het regelmatig zelf controleren van de huid kunnen veel verschil maken in de strijd tegen huidkanker. dioxine Kinderen die in hun babytijd dicht bij een verbrandingsoven met een dioxine-uitstoot hebben gewoond en die borst235 voeding kregen, vertonen in hun puberteit lichamelijke afwijkingen en gedragsproblemen . Vooral de longfunctie is verstoord, terwijl meisjes ook een vertraagde borstgroei hebben. De onderzoeker constateert dat kinderen tussen de 14-19 jaar verstoringen hebben in de suikerhuishouding en in hun afweersysteem. Ook hun schildklier werkt minder goed. Meisjes lopen zeker een jaar achter wat betreft hun borstgroei. Ook op jongere leeftijd vertonen de kinderen al achterstanden, bijvoorbeeld in hun psychomotorische groei en in de ontwikkeling van hun hersenen. stofdeeltjes in de lucht
231
2009 COA, Unicef Onderzoek naar de leefsituatie van kinderen in asielzoekerscentra 2010 Stichting Zwerfjongeren; gebaseerd op gesprekken met straatcoaches 233 2010 brief aan de Tweede Kamer van demissionair minister André Rouvoet voor Jeugd en Gezin in. 234 2010 Movisie Social exclusion and youth homelesness in Northern, Southern and Central Europe 235 2010 UvA promotie Marike Leijs 232
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
29
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
Bij mensen met luchtwegaandoeningen en hart- en vaatziekten bevordert en verergert fijn stof de klachten. Daarnaast belemmert fijnstof de ontwikkeling van de longen bij kinderen. In verschillende studies werd aangetoond dat mensen met diabetes gevoeliger zijn voor de effecten van fijnstof dan andere mensen. binnenmilieu Een gezond binnenmilieu is erg belangrijk. Een goede luchtkwaliteit draagt bij tot een gunstige leeromgeving en geeft een gevoel van comfort, gezondheid en welbevinden. Een slechtere kwaliteit van het binnenmilieu (hoog CO2 gehalte, temperatuur en veel ziektekiemen) kan naast fysieke gezondheidsklachten en discomfort ook leiden tot onrust, onoplettendheid en prikkelbaarheid, met als gevolg een nadelige invloed op het leerprestaties en 236 ziekteverzuim . geluidsoverlast 20.000 jongeren van 15-25 jaar lopen jaarlijks gehoorschade op door te harde muziek; Nederland telt momenteel 1,4 237 miljoen mensen met een verminderd gehoor . Van deze 1,4 miljoen mensen dragen circa 500.000 mensen een hoortoestel. 12% van de bevolking heeft last van slaapverstoring door geluidsoverlast door vooral verkeerslawaai en burengerucht. Dit kan leiden tot verminderde leerprestaties de volgende dag. Teveel geluid overdag leidt tot verminderde leesprestatie en het lange termijn geheugen. Geluidsversterkers in het uitgaansleven en het gebruik van mp3-speler vormen in toenemende mate een bedreiging voor het gehoor van jongeren. buitenruimte Er is een tekort aan openbare ruimte waarvan kinderen gebruik kunnen maken voor ontmoeten, sporten, spelen en actief transport. De beschikbare ruimte is vaak van onvoldoende (milieu)kwaliteit en onvoldoende veilig .
236 237
2007 TNO Bouw „ Het effect van ventilatie op de cognitieve prestaties van leerlingen op een basisschool‟ 2005 TNS NIPO; Gehoor in Nederland
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
30
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
Kinderen in bijzondere omstandigheden Te vroeg geboren kinderen => gezondheidsproblemen 40% krijgt een chronische aandoening als gevolg van de behandeling, 15% zelfs een ernstige aandoening => psychosociale en/of gedragsproblemen 238 Scoren 2-4x slechter op school als kinderen die niet te vroeg geboren zijn Kinderen met kanker => gezondheidsproblemen 73% krijgt een ernstige aandoening, soms zelfs levensbedreigende aandoeningen als gevolg van de behandeling destijds (zoals immuunstoornissen, fertiliteitsproblemen of secundaire tumoren) kinderen die opgroeien in armoede 193.800 kinderen groeit op in armoede 9,1 % van de 0-17 jarigen ( = 311 duizend kinderen) leefden in 2009 in een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens (CBS, 2010) in 2008 was dit 8,1%. 164.000 huishoudens leefden in 2009 langdurig van een laag inkomen. In die huishoudens zijn kinderen oververtegenwoordigd. Dit zijn met name eenoudergezinnen, gezinnen van niet westerse allochtonen en gezinnen met een bijstandsuitkering. kinderen uit een één-ouder gezin 239 Bijna één op de tien in 2009 in Nederland geboren baby’s had een alleenstaande moeder . Vooral in de grote steden in Flevoland, Zuid-Holland en Noord-Holland komt dat veel voor. In Rotterdam gaat het zelfs om 20% van de pas-geboren baby’s. In de grote steden wonen relatief veel mensen van Antilliaanse, Arubaanse en Surinaamse herkomst. Bij deze bevolkingsgroepen komen eenoudergezinnen van oudsher vaker voor. 40% van de pasgeboren baby‟s hebben een moeder die niet gehuwd samenwoont. Vooral eerstgeborenen hebben vaak een niet-gehuwde moeder. Bij een tweede en volgend kind is de moeder vaker gehuwd één op de zes gezinnen; 83% een moeder gezin, 17% een vadergezin 29% van deze gezinnen (= 70.000) leeft onder de lage inkomensgrens 10% van deze gezinnen (= 19.000) is langdurig afhankelijk van een laag inkomen 15% van alle thuiswonende jongeren tot 25 jaar (= 628.000) Tot 5 jaar verliest 1,4% van de kinderen een ouder => psychosociale en/of gedragsproblemen 3,5 x verhoogd risico op kindermishandeling. risico op oudermishandeling. grote druk op gezinssituatie/opvoeding belastend. lage SES. 240 verhoogt het risico op het ontwikkelen van emotionele- en gedragsproblemen aanzienlijk . ouders hebben vaker een negatief beeld over de opvoeding en hebben meer zorgen en vaker 241 opvoedingsproblemen . => risicogedrag/ leefwijze leefstijl ongezond. kinderen van laag opgeleide ouders => gezondheidsproblemen psychosomatische klachten. 7x verhoogd risico op kindermishandeling. => psychosociale en/of gedragsproblemen slechte, uitzichtloze financiële situatie/gezinsstress. lage SES, armoede en sociaal isolement. grote kans op afglijden naar een lager opleidingsniveau (van HAVO naar VMBO ed). ouders hebben vaker een negatief beeld over de opvoeding en hebben meer zorgen en vaker opvoedingsproblemen. 238
2009 Canterbury Medical Research Foundation (CMRF) Nieuw Zeeland 2010 CBS tijdschrift Bevolkingstrends Mila van Huis en Suzanne Loozen 2008 E-quality: „Onderzoek nieuwe gezinnen” 241 2008 Zeijl en Van Egten 239 240
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
31
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
=> risicogedrag/ leefwijze 4x minder bewegen/sportdeelname. kinderen van verstandelijk beperkte ouders: circa 17.500 gezinnen; waarvan 50% van de kinderen normaal begaafd is => psychosociale en/of gedragsproblemen pedagogische onmacht risico op kindermishandeling en verwaarlozing sociaal isolement, financiële problemen risicogedrag/ leefwijze depressie kinderen van ongewild arbeidsloze ouders Circa 200.000 kinderen. => gezondheidsproblemen psychosomatische klachten. => psychosociale en/of gedragsproblemen 5 x verhoogd risico op kindermishandeling. slechte, uitzichtloze financiële situatie, gezinsstress. lage SES, armoede, sociaal isolement. ervaringsbeperking. => risicogedrag/ leefwijze 4x minder bewegen en/of sportdeelname. kinderen van ouders met psychiatrische problemen (KOPP) 1,6 miljoen jeugdigen onder de 22 jaar, waarvan 900.000 onder de 12 jaar en 400.000 onder de 6 jaar. Twee van de drie kinderen komen redelijk door zo‟n moeilijke situatie heen. Voor veel kinderen blijkt het lastig te zijn om te erkennen dat ze hulp nodig hebben en deze hulp te vragen. Een grote loyaliteit naar de ouder toe en het nog steeds heersende taboe rondom psychische problemen spelen hierbij 242 een grote rol. => gezondheidsproblemen Lichamelijke ziekten => psychosociale en/of gedragsproblemen: onvoorspelbaar en agressief gedrag ouder, slechte communicatie, veel conflicten. minder goede communicatieve en sociale vaardigheden. gebrekkige hechting, instabiliteit gezin, loyaliteitsprobleem. => risicogedrag/ leefwijze: 1/3 heeft zelf ook depressie, fobie, angsten, verslaving, wanen, relatieproblemen. Kinderen en tieners waarvan een ouder zelfmoord heeft gepleegd, hebben op latere leeftijd drie keer meer kans om ook zelfmoord te plegen dan kinderen bij wie dit niet het geval is 60-80% wordt depressief kinderen met chronisch zieke ouders 694.000 tot 810.000 kinderen wonen met een chronisch (somatisch) zieke of matig/ernstig lichamelijk beperkte ouder, waarvan 409.000 tot 476.000 jonger dan 18 jaar. 75.000 kinderen hebben een vader of moeder met kanker. Circa 95.000 tot 190.000 thuiswonende kinderen geven in meer of mindere mate wel eens instrumentele zorg aan 243 244 hun ouder (mantelzorg) . Onderzoek laat zien dat 35% van deze jongeren aangeeft dat zij er baat bij zouden hebben om met iemand te praten over hoe het is om een zieke ouder te hebben. Er zijn 1.200.000 kinderen met een ouder met een psychiatrische diagnose, 370.000 kinderen met een verslaafde 245 ouder en 250.000-400.000 kinderen met een chronisch zieke of beperkte broer of zus . Een op de tien meisjes van Turkse en Marokkaanse komaf zorgt vanaf de tienerleeftijd voor ouders en andere familieleden. De eerste vier maanden na de diagnose zijn de zorgen, verdriet en angst het grootst in de gezinnen waarvan een van de ouders kanker heeft. Met het merendeel van deze gezinnen gaat het daarna redelijk goed. Toch kan ongeveer een derde van de ouders met kanker, een derde van hun partners en een derde van hun kinderen tot vijf jaar 242
2010 website Survivalkid 2008 Nivel Opgroeien met zorg (uit analyses van Nationaal Panel Chronisch Zieken en Gehandicapten) 2009 UvA / de Hoogstraat Sieh; onderzoek naar functioneren van jongeren in gezinnen met een chronisch zieke ouder 245 2004 Tielen Factsheet jonge mantelzorgers 243 244
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
32
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
246
na de diagnose de problemen eigenlijk niet aan. . Donofrio stelt vast dat emotionele problemen en gedragsproblemen vooral spelen bij kinderen die zich eenzaam voelen of onzeker zijn over de ziekte van hun ouder. Emotionele reacties zijn geen goede voorspeller voor het slecht functioneren van een kind. Eerdere functioneringsproblemen van kinderen zijn dit juist wel. Kinderen of jongeren die thuis langdurig zorgen voor een ziek gezinslid: vader, moeder, een broer of een zus met een lichamelijke of psychische chronische ziekte, handicap of verslaving hebben taken en verantwoordelijkheden die niet bij de ontwikkelingsfase passen en worden langdurig overbelast wat kan leiden tot: => gezondheidsproblemen meer gezondheidsproblemen dan andere jongeren. emotionele overbelasting. rolomdraaiing. parentificatie ---> emotionele kindermishandeling. => psychosociale en/of gedragsproblemen op school vaker afwezig door ziekte of spijbelen. ervaren meer problemen thuis. zowel meisjes en jongens vertonen eerder internaliserend probleemgedrag dan externaliserend probleemgedrag. een derde van de kinderen tussen de 7-18 jaar heeft matige tot ernstige emotionele problemen en 247 gedragsproblemen, waarvoor deze kinderen professionele hulp zouden moeten krijgen 25% heeft last van PTSS Kinderen uit gezinnen waarin regels, rollen en normen voortdurend werden aangepast (chaotische gezinnen) of kinderen uit gezinnen met een lage gezinscohesie (los zand gezinnen) leken het grootste risico te lopen om emotionele- en gedragsproblemen te ontwikkelen lastig gedrag en schooluitval meer problemen op latere leeftijd waardoor meer beroep op de geestelijke gezondheidszorg. kinderen met verslaafde ouders 8.000 ouders zijn drugsverslaafd en 250.000 alcoholverslaafd. 370.000 kinderen onder de 22 jaar hebben een ouder met een verslaving 135-400 kinderen jaarlijks met FASD => gezondheidsproblemen laag geboortegewicht, Foetaal Alcohol Syndroom (FAS(D) = groeiachterstand, afwijkingen centraal zenuwstelsel, gezichtsafwijkingen en andere misvormingen); neonataal abstinentiesyndroom (= prikkelbaarheid,onrustig slapen, ontroostbaar huilen,braken, diarree, versnelde ademhaling,zweten) aangeboren afwijkingen. => psychosociale en/of gedragsproblemen psychosociale problemen en ontwikkelingsachterstand. circa 50% ontwikkelt ernstige psychische problemen variërend van eetstoornissen tot gedragsproblemen en delinquentie. opvoeding onder druk; onvoorspelbaarheid en instabiliteit ouders; kwetsbare hechting. onvoldoende competenties ouder(s). huiselijk geweld, mishandeling en verwaarlozing; seksueel misbruik geen of gebrekkige huisvesting, afwijzing door omgeving en sociaal isolement. detentie, schulden en prostitutie. => risicogedrag/leefwijze 4x meer kan op verslaving/depressie. persoonlijkheidsstoornissen, angststoornissen en antisociaal gedrag. krijgen niet zelden een relatie met iemand die een verslavingsprobleem heeft communicatief minder vaardig, minder toegerust om relaties aan te gaan en te onderhouden kinderen met criminele ouders De kans dat een kind een delict pleegt is gemiddeld 5% voor kinderen met een veroordeelde vader en 1% voor kinderen die geen veroordeelde vader hebben. De onderzoeker stelde vast dat deze kleine kans 3x zo groot is in de jaren nadat ouders gescheiden zijn, vergeleken met de kans die hetzelfde kind had voor de scheiding (en gecontroleerd voor de leeftijd van het kind).
246 247
2010 RU Groningen Stacey Donofrio de gevolgen van de behandeling van kanker voor de ouders en hun kinderen. 2006 Gea Huizinga „The impact of parental cancer on children‟
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
33
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
Wanneer kinderen een vader hebben die vaak veroordeeld is, hebben ze meer kans op een criminele toekomst. Wanneer een vader meer dan vijf keer is veroordeeld, dan is de kans 3x zo groot dat zijn kind ook met justitie in aanraking komt. Dit vergeleken met vaders die nooit met justitie in aanraking zijn geweest. Met elke veroordeling neemt die kans toe. Juist kort nadat de vader het delict heeft gepleegd is de kans dat het kind ook het verkeerde pad kiest het grootst. Pas wanneer een vader herhaaldelijk met justitie in aanraking komt en meer dan tien veroordelingen heeft, is de 248 kans voor hun zonen groot (50%) dat zij zelf ook een veroordeling krijgen.'Voor dochters is die kans 25% . De invloed van criminele vaders en criminele moeders (komt minder vaak voor) op de criminele ontwikkeling van kinderen is ongeveer even groot. kinderen van gescheiden ouders249 In totaal krijgen rond de 33.000 minderjarige kinderen jaarlijks te maken met een echtscheiding van hun ouders. 20% van deze kinderen was op het moment van de scheiding jonger dan 5 jaar, 33% was tussen de 5 -10 jaar oud. In totaal zijn er nu 550.000 tot 850.000 kinderen in Nederland die gescheiden ouders hebben. Daarnaast zijn er ouders die ongehuwd of na een geregistreerd partnerschap uit elkaar gaan. Hierbij zijn naar schatting nog eens 18.000 kinderen per jaar betrokken. 70% van de kinderen blijft bij de moeder wonen. Ruim 40% van die kinderen krijgt te maken met een stiefouder. 20% van de kinderen heeft vanwege echtscheiding geen contact meer met hun vader (10.000 kinderen per jaar), dat zijn ruim 500.000 kinderen. 60.000 kinderen zien na de scheiding hun moeder niet meer. 20% van de ouders kiezen voor co-ouderschap, 10% van de kinderen gaat bij de vader wonen. Vooral scheidingen waarin ouders openlijk en chronisch ruzie met elkaar blijven maken zijn funest voor kinderen. => psychosociale en/of gedragsproblemen: scoren slechter dan kinderen uit intacte gezinnen qua schoolprestaties, spijbelen, gedrag, 250 psychologisch en emotioneel welbevinden, zelfbeeld en sociale relaties 30% depressieve en angstgevoelens, delinquentie, agressie, risicogewoonten: roken, drugs, en lagere 251 schoolprestaties; 2x zoveel dan kinderen van niet-gescheiden ouders (15%) 2x zo veel kans op problemen op school Loyaliteitsproblemen sociale problemen (na vechtscheiding): depressiviteit, delinquentie, agressief gedrag, => risicogedrag/ leefwijze: gevoeliger voor riskante gewoontes als roken/ drinken/ blowen/ spijbelen gaan op jongere leeftijd een relatie aan gevolgen voor relatievorming. echtscheidingskans ruim 2x zo groot. gaan eerder uit huis. 252 in de jaren na de scheiding een 3x grotere kans op een strafblad . Door financiële problemen of gebrek aan toezicht van de ouders kunnen kinderen probleemgedrag zoals criminaliteit ontwikkelen kinderen met stiefouders 200.000 stiefgezinnen ofwel samengestelde gezinnen, >7% van alle gezinnen. 84% stiefvadergezin en 13% stiefmoeder gezin. In deze gezinnen wonen 280.00 kinderen 40% van de kinderen heeft een goede relatie met de stiefouder (tegenover 80% bij biologische ouders), 30% een redelijke relatie en 30% een slechte relatie 60% van deze „tweede huwelijken‟ mislukt => psychosociale en/of gedragsproblemen 2 x verhoogd risico op kindermishandeling. risico op oudermishandeling. vaker last van angst- en depressieve gevoelens. meer spanningen / slechte relatie stiefouder. ouders strijden over opvoedkwesties. kinderen van roze ouders (ouders van hetzelfde geslacht) 5930 gezinnen in 2009, waarvan 5000 moeder paren en 930 vader paren 248
2011 RU Nijmegen Marieke van der Rakt 2007 CBS Echtscheiding in cijfers 250 2001 Amato Children of Divorce in the 1990‟s: An Update of the Amato and Keith (1991) Meta-Analysis. Journal of Family Psychology 251 2007 Spruijt Scheidingskinderen 252 2011 RU Nijmegen Marieke van der Rakt 249
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
34
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
adoptiekinderen circa 55.000 geadopteerden in Nederland Jaarlijks circa 1.000 buitenlandse adoptiekinderen (55% met special needs): totaal circa 25.000 kinderen. Vanaf 2009 daling naar ca.650 geplaatste adoptiekinderen per jaar (70% met special needs0, tegen 1125 in 2005, dit komt m.n. door een daling in het aantal kinderen dat wordt afgestaan in China. De herkomst van deze kinderen is vooral China, Colombia, India, Taiwan, Brazilië, Ethiopië, Zuid-Afrika. 34% is jonger dan een jaar, 32% is 1-2 jaar oud en 55% zijn meisjes. => gezondheidsproblemen laag geboortegewicht. melamine (China) onvoldoende gevaccineerd 70% heeft één of meerdere aandoeningen die pas ontdekt worden na aanvullend onderzoek (Pelleboer). FAS, deficiënties, ondervoeding (30%), infecties, perinatale schade, erfelijke aandoeningen, niet westerse pathologie (sikkelcel). => psychosociale en/of gedragsproblemen Scheidingservaring. Probleemgedrag bij aankomst (eten, slapen, huilen, aandacht e.d.). Verwerking ongewilde kinderloosheid adoptieouders. Opvoedingsvaardigheid (40% ziet van adoptie af na voorlichtingscursus). Andere kinderen in het gezin. Hechting, cultuurverschillen, sociaal isolement, gebrek aan sociale steun. 253
pleegkinderen Pleegzorg is een vorm van jeugdzorg waarbij pleegouders tijdelijk een kind van iemand anders in hun gezin opnemen. In 2009 werden 23.355 kinderen tussen de 0 en 18 jaar oud opgevangen door 13.11 pleeggezinnen. Het aantal nieuwe plaatsingen per jaar is de afgelopen 12 jaar meer dan verdrievoudigd: van 1.912 plaatsingen in 1995 naar 8.946 in 2009. 10% van de pleegkinderen heeft een verstandelijke en/of lichamelijke handicap en 28% is van allochtone afkomst. duur van pleegzorg 35% van alle pleegzorgplaatsingen duurde korter dan 3 maanden. 12% duurde 3-6 maanden. 15% 6 tot 12 maanden. 19% van de pleegkinderen woonde in 2009 tussen 1-2 jaar bij pleegouders. 19% woont langer dan 2 jaar in een pleeggezin. Ruim 38% van de pleegkinderen vindt onderdak bij bekenden (grootouders, tantes en ooms, onderwijzers of buren). Dit noemen we netwerkpleegzorg. leeftijd 35% van de pleegkinderen is jonger dan 5 jaar. 36% is tussen de 5 en 11 jaar. 13% tussen de 12 en 14 jaar. 14% is 15 jaar of ouder. 1% is 18 jaar gepeste kinderen 33% van alle kinderen van 8-12 jaar => gezondheidsproblemen psychosomatische klachten. => psychosociale en gedragsproblemen negatief zelfbeeld. concentratieproblemen, motivatieverlies. 254 depressie; 2x zoveel kans om psychotische symptomen te ontwikkelen dan kinderen die niet gepest zijn. Als het pesten meerdere jaren heeft geduurd, wordt die kans zelfs 4x zo groot. mishandelde kinderen 107.000 -161.000 kinderen worden jaarlijks slachtoffer van mishandeling
=> gezondheidsproblemen 253 254
2010 Pleegzorg Nederland: Factsheet pleegzorg 2009 2009 University of Warwick Avon Longitudinal Study of Parents and Children; Archives of Psychiatry
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
35
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
fysiek of psychisch letsel; seksuele of sociaal-emotionele schade later hartklachten, luchtwegproblemen, fors overgewicht, diabetes, leverlijden en zelfs voortijdig 255 sterven => psychosociale en gedragsproblemen dramatisch effect op de gehechtheid van het kind vertrouwen in opvoeder is geschaad / zorgwekkende opvoedingssituatie (bij kindermishandeling in gezin) ernstige problematiek in de adolescentie(gedragsproblemen, verslaving, crimineel gedrag, psychische problemen en suïcide. => risicogedrag/ leefwijze: 246 eerder en meer gebruik van alcohol, nicotine en drugs risico om mishandelende ouder te worden Kindertrauma's blijken sterk samen te hangen met het risico op suïcidepogingen en suïcide ideatie. Seksueel misbruik en fysiek misbruik waren de sterkste voorspellers, voor zowel het ontstaan (3-6x zo 256 grote kans) als de persistentie van suïcidaliteit (1,2-2x zo grote kans) . Seksueel misbruikte kinderen doen tussen hun vierde en twaalfde levensjaar tien keer vaker een zelfmoordpoging dan hun niet-misbruikte leeftijdgenoten. Naarmate de kinderen opgroeien wordt het risico geleidelijk kleiner.257 kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld 100.000 kinderen zijn naar schatting jaarlijks getuige van huiselijk geweld 40% daarvan heeft een verhoogd risico op psychosomatische klachten of gedragsproblemen
=> gezondheidsproblemen psychosomatische klachten => psychosociale en gedragsproblemen gedragsproblemen => risicogedrag/ leefwijze: risico om later dader van huiselijk geweld te worden kinderen met overgewicht 258 11,2% van alle kinderen van 2-20 jaar heeft in 2007 overgewicht ;10.9% van de jongens en 11.5% van de meisjes. 2,5% van alle kinderen van 2-20 jaar heeft in 2007 obesitas; 2,5% van de jongens en 2,5% van de meisjes. => gezondheidsproblemen diabetes, hart- en vaatziekten, gewrichtsproblemen en overgewicht op latere leeftijd. huidproblemen (striae, infecties), orthopedische complicaties, verminderde afweer, slaapapneu. vergroot risico op vormen van kanker (borst-, darm-, baarmoeder-, nier-, slokdarmkanker). vaker ziek en verhoogde sterftekans. 259 verhoogd risico op astma . => psychosociale en gedragsproblemen weinig zelfvertrouwen en zelfs depressief worden, doordat ze worden gepest of niet goed kunnen mee doen met sport. jeugdigen met alcoholproblematiek => gezondheidsproblemen schade aan de hersenen en andere organen (maag, lever en de hormoonhuishouding). remt de aanleg van nieuwe hersencellen. => psychosociale en gedragsproblemen concentratieproblemen, leerproblemen en geheugenstoornissen. => risicogedrag/ leefwijze: onder invloed van drank ongewilde en onveilige seks of ongevallen in het verkeer. onder invloed van drank betrokken raken in geweld (zowel als dader en als slachtoffer). kans op verslaving op latere leeftijd is veel groter als een jeugdige vroeg begint met drinken. jeugdigen van allochtone afkomst 255 256 257 258 259
2010 Vincent Felliti de Adverse childhood experiences 2010 Bruffaerts R, Childhood adversities as risk factors for onset and persistence of suicidal behaviour. British Journal of Psychiatry; 197 2010 Bruffaerts R, Childhood adversities as risk factors for onset and persistence of suicidal behaviour. British Journal of Psychiatry; 197 2009 CBS Gezondheid en Welzijn 2009 RIVM PIAMA studie Preventie en Incidentie van Astma en Mijt Allergie studie
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
36
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
23% ( = 1,1 miljoen) van de 4,9 miljoen jongeren in Nederland in de leeftijd van 0-20 jaar is begin 2009 van niete Nederlandse origine - 25% is in het buitenland geboren (1 generatie) e - 75% is in Nederland geboren (2 generatie) - 349.000 jongeren zijn van westerse afkomst, - 800.000 zijn niet westers. De grootste groepen komen uit Marokko,Turkije, Suriname en de Nederlandse Antillen. Er zijn meer jongeren in de allochtone groep dan in de autochtone leeftijdsgroep: 38% is jonger dan 25 jaar. Dit komt door een hogere geboorteratio en door gezinshereniging. In 2015 komt 2/3 van de bevolkingsgroei van de nu allochtone bevolkingsgroepen. Nu is dat 10.5% van kinderen 0-4 jaar. 260 Jongeren met een niet-westers allochtone afkomst zijn vergeleken met een paar jaar geleden hoger opgeleid . Ook hebben ze vaker een baan. Het aantal dat jaarlijks een hoger onderwijsdiploma haalt is gestegen van ruim achttienhonderd in 2001 naar ruim drieduizend in 2006. Het aantal werkende allochtone jongeren van 15 tot 23 jaar is toegenomen van 47 procent in 2003 naar 56 procent in 2008. => gezondheidsproblemen perinatale en zuigelingensterfte is hoger bij Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen. bepaalde hemoglobinopathieën komen vaker voor bij kinderen van Surinaamse, Marokkaanse en Afrikaanse herkomst. Op sikkelcelanemie wordt nu gescreend door middel van de hielprik. de incidentie van Diabetes Mellitus type 1 is bij Marokkaanse kinderen 1,5 x zo hoog als bij Nederlandse kinderen. Vergeleken met Turkse kinderen is dit zelfs 4,5 keer hoger. astma lijkt minder vaak voor te komen. Overgewicht 0-21 jarigen: o Turkse jongens 23%, Turkse meisjes 30%. o Marokkaanse jongens 16%, Marokkaanse meisjes 25%. o Nederlandse jongens, 9% Nederlandse meisjes 11%. o jongens in grote steden 13%, meisjes in grote steden 17%. Surinaamse en Antilliaanse jongeren lopen meer risico op een SOA. Bij Antilliaanse meisjes komen meer tienerzwangerschappen en abortussen voor. Vitamine D tekort komt vaker voor bij niet westerse groepen. VGV of meisjesbesnijdenis (in afnemende percentages): o Somalië (98%) - Ivoorkust (60%) o Egypte (97%) - Afrikaanse republiek (50%) o Mali (92%), - Nigeria (50%) o Soedan (90%) - Kameroen (50%) o Ethiopië (80%) - Benin (50%) o Mauretanië (71%) - Tsjaad (45%) o Guinee en Burkina Faso (70%) - Kenia 32% De gevolgen hiervan zijn: grote kans op onvruchtbaarheid, urineweginfecties, chronische onderbuikpijn, pijn bij seksuele gemeenschap en problemen bij de bevalling. allochtone jeugdigen ervaren hun eigen gezondheid als minder goed. psychosociale en/of gedragsproblemen een groot deel van de allochtone kinderen woont in een van de grote steden en behoort tot de lage SES groepen. 142 duizend (25%) van de niet-westerse huishoudens heeft een laag inkomen --> kans op armoede in vergelijking met Nederlandse kinderen van 4-18 jaar zijn er bij Marokkaanse kinderen meer externaliserende problemen en bij Turkse kinderen meer internaliserende problemen. Er komt meer schizofrenie voor bij Surinamers, Antillianen en Marokkaanse jonge mannen (15-24 jaar) en meer suïcidepogingen bij Hindoestaanse en Turkse meisjes. allochtone jeugdigen rapporteren vaker psychosomatische klachten, minder vaak emotionele problemen en hyperactiviteit en vaker gedragsproblemen en problemen met leeftijdgenoten. ouders hebben vaker een negatief beeld over de opvoeding, hebben meer zorgen en vaker opvoedingsproblemen. => risicogedrag/leefwijze 3,5 x verhoogd risico op kindermishandeling. (maar) 96,1% maakt gebruik van het consultatiebureau. allochtone kinderen zijn minder lichamelijk actief, m.n Turkse kinderen zijn erg inactief. ze ontbijten minder vaak, snacken vaker en snoepen minder vaak. gebruiken minder medicijnen. ze drinken minder en minder vaak. 260
2009 Landelijke Jeugdmonitor
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
37
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
er is geen verschil in rookgedrag en cannabisgebruik. geen verschil in pestgedrag, maar ze vechten wel vaker. minder pilgebruik, meer condoomgebruik. allochtone jongens hebben vaker ooit seks gehad dan allochtone meisjes. Allochtone kinderen belanden vaker in de criminaliteit omdat psychische stoornissen bij hen niet of te 261 laat worden behandeld. 262 allochtone meisjes vertonen vaker suïcidaal gedrag , omdat zij vaak niet vrij zijn om te beslissen over hun levensloop 263
vluchtelingenkinderen 7.665 kinderen, waarvan 1031 AMV´s in 2009. => gezondheidsproblemen 2 ½ x verhoogd risico op kindermishandeling. honger en ondervoeding. geweldservaringen en trauma´s. zorgachterstand en verlieservaringen. VGV of meisjesbesnijdenis. => psychosociale en/of gedragsproblemen gebrekkige huisvesting en armoede. wachtonzekerheid en onzekere toekomst. veranderde ouder-kind relatie en gezins- en opvoedstress. risico op opvoedingsproblemen. illegale kinderen 264 Naar schatting 20-30.000 kinderen . => gezondheidsproblemen slechte toegang tot gezondheidsvoorzieningen. => psychosociale en/of gedragsproblemen explosieve en instabiele gezinssituatie. onbekend adres en gebrekkige huisvesting. risico op opvoedingsproblemen boosheid en angst marginalisering (koppelingswet). maatschappelijk kansloos. => risicogedrag/ leefwijze geen toekomstperspectief.
261
2009 onderzoek van Stichting De Jutters, een instelling voor jeugd-ggz. 2009 VU A‟dam proefschrift Diana van Bergen 2011 Centraal Orgaan Asielzoekers; Cijfers oktober 2010 264 2010 www.illegaalkind.nl / Defence for Children International en Stichting LOS 262 263
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
38
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
Bijlage kengetallen265 m.b.t. kosten en doelmatigheid JGZ Kosten Zorg en welzijn in 2007 266 • in Nederland in totaal 74 miljard euro • oftewel 13,2 % van het bruto binnenlands product • per inwoner is dit 4.520 euro. Doelmatigheid screeningsprogramma • (ter vergelijk) borstkanker: • 4 miljoen vrouwen. • bereik 80%. • kosten 29 miljoen euro per jaar. Kosten JGZ in 2007 • 433 miljoen euro. • 3,9 miljoen kinderen 0-19 jaar. • bereik 95% = 3,7 miljoen kinderen. • 120 euro per kind per jaar. • = 2400 euro per kind voor alle preventieprogramma‟s. Doelmatigheid JGZ in 2007 • 38 effectieve activiteiten. • 63 euro per kind per activiteit (over 20 jaar). • 22,7 miljoen euro per activiteit per jaar.
Kosten Zorg en welzijn in 2009 267 • in Nederland in totaal 83,8 miljard euro • oftewel 14,7 % van het bruto binnenlands product • per inwoner is dit 5.069 euro. Kosten JGZ in 2010 • 500 miljoen euro. • 3,5 miljoen kinderen 0-19 jaar. • bereik 95% = 3,1 miljoen kinderen. • dus 161 euro per kind per jaar. • = 3220 euro per kind voor alle preventieprogramma‟s. Doelmatigheid JGZ in 2010 • 38 + 18 = 56 effectieve activiteiten. • 58 euro per kind per activiteit (over 20 jaar). • 8,9 miljoen euro per activiteit per jaar.
Er wordt in Nederland 500 euro per persoon per jaar besteed aan defensie en slechts 30 euro per persoon per jaar aan de uitvoering van de preventieve gezondheidszorg voor de jeugd!! Op 8 maart 1995 is het Kinderrechtenverdrag in Nederland in werking getreden.
265
2007 P.Verloove-Vanhorick, S.A.Reijneveld Jeugdgezondheidszorg: meer preventie voor weinig geld; . 2008 CBS 267 2010 CBS 266
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
39
Marijke van Keulen, ‘JGZ een gigantisch effect voor een prikkie 1 februari 2011
AJN Postbus 24, 2160 AA Lisse tel. 0252-421074
40