Jeroen Theunissen Over Don Quichot
Lezing gehouden op 28 februari 2012 in het internationale literatuurhuis Passa Porta voor de avond ‘Passa Porta Goes Classic’, over de betekenis van literaire klassieken. N.a.v. de verschijning van het 50
ste
deel in de Perpetuareeks van Athenaeum-Polak & Van Gennep.
Waarin wordt verteld over de geschiedenis van de roman, de ridder met het droevige gelaat, mijn voorliefde voor flauwe grappen, de nood aan loze idealen, een kwade lach, de psychiatriebijbel alsook enige andere niet onbelangrijke kwesties.
Ik zal het met u hebben over Don Quichot, in de prachtige vertaling van Barber van der Pol. Ik doe het een beetje vertellend en persoonlijk, want ik ben slechts een schrijver die in de canonkwestie een nogal lauwe interesse heeft en de literatuur als een snoepwinkel ziet waarin veel lekkers te vinden is. Ik ben een gulzig man, in ieder geval wanneer het over literatuur gaat. Ik probeer uit die snoepwinkel zo veel mogelijk te nemen. Ik heb deze lezing een ondertitel gegeven in de stijl van de korte inhoud die Cervantes zelf onder iedere hoofdstuktitel heeft geplakt. 'Lezing over Don Quichot. Waarin wordt verteld over de geschiedenis van de roman, de ridder met het droevige gelaat, mijn voorliefde voor flauwe grappen, de nood aan loze idealen, een kwade lach, de psychiatriebijbel alsook enige andere niet onbelangrijke kwesties.’ Ik geloof dat Don Quichot eerder een boek is om in te verdwalen dan een boek om grote theorieën over op te zetten? Ik houd erg van het boek, dat is het belangrijkste. Ik begin, wanneer ik aan dit boek denk, spontaan te grinniken. En voel mij direct ook wat schuldig bij dat gegrinnik van me, want het is – en dat vergeet men nogal gemakkelijk – ook een erg gruwelijk boek. Is het een goed boek? Vandaag nog? Is De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha het beste boek uit de wereldliteratuur, zoals op sommige lijstjes met ‘beste boeken aller tijden’ wordt beweerd? In het polsstokspringen kunnen we zeggen: Bubka is de beste aller tijden. In literatuur is het anders. Het is geen competitie. Nabokov, overigens duidelijk geen fan, merkte in zijn serie colleges over de avonturen van onze man met het droevige gelaat met enig sarcastisch plezier op: ‘Don Quixote has been called the greatest novel ever written. This, of course, is nonsense.’ Een moderne uitgever die het manuscript in handen kreeg, zou misschien zeggen: Miguel, het is niet slecht maar haal er toch liefst snel even
1
honderdduizend woorden uit. En zorg er even voor Teresa Panza niet plot op pagina 500 Juana Panza heet.’ Waarover wil ik het met u dan hebben? Grosso modo over drie zaken. Ten eerste heb ik het over de roman als een middel om complexiteit te creëren, om de werkelijkheid – zo al niet het eenvoudigste wat er is – nog een beetje complexer te maken, ten tweede de humor in Don Quichot, of eigenlijk mijn liefde voor flauwe moppen met een kwaadaardig kantje, en ten slotte de psychiatriebijbel, of hoe het beter (of in ieder geval menselijker) is om af en toe een ziekelijke geest met een save-the-planet-syndroom te laten rondlopen in plaats van die met pillen plat te leggen. Wie de laatste tijd zo’n beetje de opiniebladzijden bijgehouden heeft , of wie zelfs maar gewoon in Bozar naar de door Het beschrijf georganiseerde lezing van Slavoj Žižek komen luisteren is, weet dat er een soort strijd gaande is tussen rationalisten en voorstanders van een reductionistische, strikt wetenschappelijke kijk op de werkelijkheid enerzijds en psychoanalisten, liefhebbers van postmoderne en poststructuralistische filosofen anderzijds. Joël De Ceulaer deed een nogal flauwe poging om er direct een strijd tussen literatuur en wetenschap van te maken, en schreef: ‘Als wij hunkeren naar een dieper inzicht in de werkelijkheid, naar de waarheid over deze wereld, dan is de schrijver wel de laatste medemens bij wie wij moeten aankloppen.’ En: ‘inzicht? Daarvoor moeten wij ons wenden tot de non-fictie, tot de wetenschap. Wetenschap maakt het complexe eenvoudig. Kunst maakt het eenvoudige complex.’ Ik wil mij niet te veel in deze discussie mengen, die meer met modder dan met inhoud wordt gevoerd. Ik neem wel nog even dat citaat van De Ceulaer terug. Wetenschap is beter omdat het complexe eenvoudig wordt, en literatuur is minderwaardig omdat het eenvoudige complex wordt gemaakt. Ik ben het hiermee fundamenteel oneens. Ik beschouw literatuur wel degelijk als een waarheidsinstrument, en vind die visie in Don Quichot, de eerste moderne roman, terug. De waarheid die Don Quichot voor het eerst aan het licht brengt, is dat de zaken in onze menselijke werkelijkheid altijd complexer zijn dan ze schijnen. Cervantes leerde ons in een periode waarin Descartes de basis van het moderne zelfvertrouwen legde, direct ook in de woorden van Milan Kundera, ‘de wereld te zien als een dubbelzinnigheid’ waarin ‘als enige zekerheid de wijsheid van de onzekerheid’ geldt. Volgens Kundera, en recent bijvoorbeeld nog Bas Heijne in een mooi essay over literatuur, is de roman niet in de eerste plaats een vorm van plezier, maar een kennis- en waarheidsinstrument. Bas Heijne noemt het ‘Echt zien’, en dat ‘echte zien’ kunnen we ironisch genoeg het beste doen door niet in de geest van grote reductionistische filosofen als René Descartes of Joël De Ceulaer de wereld te ontleden en te reduceren, maar beter door complexe verhalen op te stellen over hoe mensen voor zichzelf fictieve werkelijkheden creëren. Relatieve waarheden die belicht worden, zegt Milan Kundera, door denkbeeldige
2
ego’s (of personages). Aangezien we allemaal, zoals Don Quichot, generaliserende verhalen over de wereld en onze medemens opstellen, verhalen die we nodig hebben om de werkelijkheid beheersbaar voor onszelf te maken, kan de roman ons de complexiteit van de werkelijkheid tonen. Het boek waarmee die traditie inzet, de eerste roman die de onbeholpenheid van de moderne mens thematiseert, is Don Quichot. Goed, ik wil het nu over mijn tweede punt hebben. De humor in Don Quichot. Laat ik het als volgt verwoorden. Voor mij is dit boek in de eerste plaats, en zeker in het eerste deel, gewoon een verzameling van flauwe en soms minder flauwe grappen. Dit is iets wat ik weet te appreciëren, want voor mensen die het leven en de wereld als een ernstige zaak beschouwen, hoed ik mij. Ik meen met enige zekerheid te mogen stellen dat Cervantes zich tijdens het schrijven bijzonder goed heeft geamuseerd. Dat vind ik zelf nog altijd een van de belangrijkste eisen wanneer ik voor mijn laptopje zit. Als een domme grap in me opkomt, zal ik die direct op papier zetten. Soms zit ik – het wordt nu wel gênant, u hoeft dit helemaal niet te weten – te giechelen aan mijn bureau. Humor dus. Wilde ik nu alleen maar zeggen dat ik de humor in Don Quichot apprecieer, en dat dit in de eerste plaats zo is omdat hij niet bijzonder fijnzinnig is. Is dat alles? Toch een magere conclusie. Kan ik niet even goed, als ik van weinig fijnzinnige humor houd, naar comedy casino kijken? Nee. Wat ik apprecieer aan de humor in Don Quichot, denk ik, en waarom deze humor bij mij uiteraard hoger aangeschreven staat dan comedy casino, is dat deze humor niet helemaal onschadelijk is. Het is een wreedaardige, gruwelijke, en in feite diep tragische humor. Het is humor met een kwaad oog. Het is humor die een mens enigszins sardonisch de afgrond indrijft. Hoe vaker ik in Cervantes’ meesterwerk lees, hoe pijnlijker de grappen worden. In feite is het helemaal niet om te lachen. Ik ben duizend bladzijden lang, laten we dat tijdens het lezen vooral niet vergeten, aan het lachen met een geesteszieke edelman en een minder begaafde boer. Uitlachliteratuur dus, Superfans in een boek. ‘Ja maar,’ zult u zeggen, ‘je beweert dat de humor in Don Quichot beter is dan de humor in comedy casino, en tegelijkertijd zeg je dat Don Quichot uitlachliteratuur is zoals Superfans uitlachtelevisie.’ Is dit geen tegenstrijdigheid? Nee. Ik verkies inderdaad de kwaadaardige – of eerder: tragische – humor van Don Quichot. Wat Don Quichot namelijk doet, is lachen met ieder van ons. Don Quichot houdt mij een lachspiegel voor, waarin ik niet helemaal zeker ben dat ik mezelf wel wil herkennen. Superfans en Comedy Casino doen dat niet, zij lachen alleen maar met de ander. Wie is die edelman uit La Mancha eigenlijk? Waarom vertrekt hij op tocht? Was hij overigens niet beter gewoon thuisgebleven? Het grappige – nou ja, grappige – aan de situatie in Don Quichot is dat het enige wat de ridder met het droevige gelaat moet doen, is
3
op te houden met de nonsens en naar huis terug te keren. Hij kan er zijn have beheren en over de lege vlakte van La Mancha naar de verre horizon kijken, en hij moet alleen even die vervelende bibliotheek met ridderromans verbranden om er een fijne oude dag te kunnen slijten. Don Quichot – hier schuilt zijn tragiek – is niet gewoon maar de eerste de beste dorpsgek. Hij is een schrandere man die een illusie, een bijzonder pijnlijke illusie, nodig heeft gewoon om leven te kunnen blijven. De gruwelijkheid van de humor in dit boek schuilt niet in het lachen met een dorpsgek, maar in de tragische ironie van een man die met krampachtige, maar zeker oprechte moed constant de vernederingen en de tegenslagen zoekt en blijft opzoeken, er als het ware elke dag voor kiest om afgeranseld en bespot te worden zoals een welopgevoede burger elke dag kiest voor gezinsgeluk, voor de partner en de kinderen en de bedrijfswagen. Op dwangmatige manier moet deze man voor zichzelf een ideaal fabriceren waarin de ‘buitengewoon gekwelden en wanhopigen in hoge nood’ op zijn komst zitten te wachten. Terwijl dat niet zo is, niemand wacht op hem. Zijn rusteloze, zwervende leven is niet opgelegd, maar door hemzelf gekozen. Zijn idealisme is geen idealisme, maar alleen een voorwendsel. Ooit wilde Hugo Chavez zijn hele volk de Don Quichot laten lezen, als een voorbeeld van moed en compassie met de gewone man, een duidelijk bewijs dat Chavez niet veel van het boek begrepen had. Don Quichot bouwt voor zichzelf een delirische wereld op waarin men hem nodig heeft, waarin hij meer is dan alleen een man uit een vlek in het Spaanse binnenland. Zodra hij helemaal op het einde van het boek, toch weer thuis is en zijn verstand terugvindt, voelt Don Quichot zich nutteloos en neerslachtig, en sterft binnen de week. En dat vind ik nu grappig. Pijnlijk toch? Ik kom aan mijn derde punt. Vandaag zijn we probleemoplossers geworden, niet mensen die met onszelf lachen. Vandaag zou Don Quichot bij de psychiater gaan, hij zou worden begeleid, en uiteindelijk zou hij misschien van zijn syndroom genezen. Als wat ik vrijdag respectievelijk in De Morgen en De Standaard las klopt, schrijven onze artsen onze kinderen vandaag, daarin uiteraard ook wel gesteund door de farma-industrie, massaal antipsychotica voor opdat ze toch maar voldoende normaal zouden zijn, en herleidt de nieuwe versie van de DSM (Statistical Manual of Mental Disorders), de internationale psychiatriebijbel, zo ongeveer alles wat een beetje eigenaardig is – humeurigheid, grillige gedachtesprongen, moeilijke maandstonden – tot een pathologische aandoening. De psychiatriebijbel DSM zou, als ik het stuk van Mark Van de Voorde waarnaar ik verwijs mag geloven, op weinig verfijnde manier de normaliteit als ideaal stellen. We moeten allemaal perfecte mensen zijn, met perfecte controle over onze levens, in perfecte gezondheid, die op perfecte manier in een perfecte markt ingeschakeld kunnen worden. De medische wetenschap werkt hieraan. Ook zij reduceert. Ook hier kan Don Quichot van La Mancha ons helpen om de zaken weer complexer
4
maken. Hij is namelijk het tegendeel van zo’n perfecte, normale mens. Wat de moderne roman sinds het boek van Cervantes doet, is tonen dat dergelijke normaliteit niet bestaat. Dat ons moderne, optimistische streven naar een betere, netter gestroomlijnde wereld en mens – een waardevol ideaal, ik wil het niet ontkennen – ook een tragisch kantje heeft. En dat de beste manier om daarmee om te gaan, misschien nog wel gewoon is om er – een beetje wrang, een beetje als een boer die kiespijn heeft – om te lachen. Lachen met onszelf, met wat we onszelf zoal wijsmaken, met onze ambities en idealen, met de relatieve werkelijkheden die we voor onszelf creëren, en die we nodig hebben om in actie te schieten. Kortom – en hier kan ik besluiten –misschien op het moment dat we erin slagen, van iedereen perfect gezonde mensen te maken, zullen we geen romans als De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha meer nodig hebben. Misschien ook geen mensen meer, natuurlijk. Ik moet toegeven dat ik de utopie zonder Don Quichot, zonder die complexiteit, zonder die menselijkheid, saai en wat griezelig vind.
© Jeroen Theunissen 2012
5