TAAK De Belgische Petroleum Federatie (BPF) is de officiële woordvoerder van de voornaamste petroleummaatschappijen die actief zijn in de raffinage en de distributie in België. Ze vervult die rol ten opzichte van de overheid, verenigingen en de bevolking, voor de materies die van algemeen belang zijn voor de sector. Daartoe beschikt de Federatie over een permanent secretariaat in Brussel. De voornaamste taken van de BPF zijn de volgende: • de BPF moet zich op de hoogte houden van alle kwesties die van belang zouden kunnen zijn voor haar leden. De BPF onderhoudt daartoe regelmatige contacten met de bevoegde federale en gewestelijke overheden, en met alle betrokken instellingen en instanties; • de BPF schept een kader waarbinnen de petroleumindustrie gemeenschappelijke standpunten kan uitwerken in verband met beleidskwesties en wetsvoorstellen, met name voor economische, sociale en milieu-aangelegenheden. Het mededingingsrecht wordt hierbij strikt nageleefd; • de BPF verdedigt het beleid en de standpunten van de sector tegenover de publieke opinie, de federale en gewestelijke overheden, en alle betrokken instanties; • de BPF vertegenwoordigt de petroleumindustrie in de onderhandelingen tussen sociale partners binnen de bevoegde paritaire comités; • tot slot vertegenwoordigt de BPF de petroleumindustrie in de onderhandelingen over de programmaovereenkomst betreffende het Belgisch stelsel van de maximumverkoopprijzen van de petroleumproducten. Deze overeenkomst waarborgt de normale bevoorrading van het land.
RAAD VAN BEHEER Op 1 mei 2002 Marc BRYKMAN Voorzitter Voorzitter, Gedelegeerd Bestuurder, Belgian Shell N.V. (plaatsvervanger : J.J. Denis) Jan MICHIELSEN Vice-Voorzitter Directeur raffinaderij Antwerpen, Esso Belgium, division Esso Bvba/Sprl (plaatsvervanger : J. Van Roost) Miguel DEL MARMOL Vice-Voorzitter Algemeen Directeur, TotalFinaElf Belgium N.V. (plaatsvervanger : G. Lafage) Chris HOSTE Vice-Voorzitter Gedelegeerd Bestuurder, Kuwait Petroleum (Belgium) N.V. (plaatsvervanger : G. Kindermans) Barry QUINN Bestuurder Gedelegeerd Bestuurder, SECA N.V., Société Européenne des Carburants (plaatsvervanger : E. Detré) Michel DOYEN Bestuurder Managing Director, Texaco Belgium N.V. (plaatsvervanger : M. Finnegan) Erevoorzitters buiten Raad
Georges DE GRAEVE Paul HATRY
AANGESLOTEN MAATSCHAPPIJEN Op 1 januari 2002 Belgian Refining Corporation N.V./S.A. BP Belgium N.V./S.A. Esso Belgium, division Esso bvba/sprl TotalFinaElf Belgium N.V./S.A. Fina Raffinaderij Antwerpen N.V./S.A. Kuwait Petroleum (Belgium) N.V./S.A. Nynas N.V./S.A. Vopak Chemicals Logistics Belgium N.V./S.A. Seca N.V./S.A. Société Européenne des Carburants Belgian Shell N.V./S.A. Texaco Belgium N.V./S.A. Petroplus Refining Antwerp N.V./S.A.
SECRETARIAAT Op 1 januari 2002 Gaëtan van de WERVE Secretaris-generaal
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE Kunstlaan 39 - Bus 2 1040 Brussel - België www.petrolfed.be
[email protected]
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Jean VERMOES Economie, fiscaliteit, energiebeleid Jo VANDEWEGHE Sociale en juridische aangelegenheden Luk DEURINCK Leefmilieu, veiligheid, gezondheid
AFKORTINGEN BOFAS BPF Brent BTW CO2 CPDP EUR FAAP Febiac FOB g HZG j KUL kWh l LZG MBO MEZ MT NH3 NOx OPEC PM ppm RON $ SO2 t VOS W
Bodemsaneringsfonds tankstations Belgische Petroleum Federatie Ruwe olie referentie Noordzee Belasting op de toegevoegde waarde Koolstofdioxyde Comité Professionel du Pétrole (Frankrijk) Euro Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten Belgische Federatie van de Automobiel- en Rijwielnijverheid Free on Board Gram Hoog zwavelgehalte Jaar Katholieke Universiteit Leuven Kilowattuur Liter Laag zwavelgehalte Milieubeleidsovereenkomst Ministerie van Economische Zaken Metrische ton Ammoniak Stikstofoxiden Organisatie van petroleum producerende en exporterende landen Particulate Matter= vaste deeltjes deeltjes per miljoen Research Octane Number Dollar USA Zwaveldioxyde Ton Vluchtige organische stoffen Watt
CONVERSIEFACTOREN Volumes 1 vat = 159 l 1m3 = 6,53 vaten Veelvouden van eenheden 9 G = giga = 10 6= 1 miljard M = mega = 310 = 1 miljoen k = kilo = 10 = 1 duizendtal
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
INHOUDSOPGAVE HET VOORWOORD VAN DE VOORZITTER
05
ENKELE BELANGRIJKE CIJFERS
07
DE INTERNATIONALE TOESTAND
09
DE EVOLUTIE OP WERELDVLAK DE EVOLUTIE PER SECTOR
10
DE RESERVES
11
DE PRODUCTIE
12
HET VERBRUIK
12
DE RAFFINAGE
13
DE VOORNAAMSTE EUROPESE DOSSIERS
15
DE RICHTLIJN « BRANDSTOFFEN »
15
DE BIOBRANDSTOFFEN
16
DE CO2/ENERGIETAKS
16
DE DISTRIBUTIE VAN MOTOR- EN ANDERE BRANDSTOFFEN
17
DE PRIJS VAN AARDOLIE IN EURO
19
DE ACTIVITEIT VAN DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
21
DE EVOLUTIE OP NATIONAAL VLAK
22
HET BELGISCH ENERGIEBELEID
22
DE ENERGIECHEQUE
23
DE PROGRAMMA-OVEREENKOMST
24
HET STATUUT VAN DE UITBATERS VAN TANKSTATIONS
26
DE BELGISCHE PETROLEUMINDUSTRIE IN CIJFERS
pagina 03
11
27
DE EVOLUTIE VAN DE PRIJZEN
27
DE RAFFINAGE
33
DE BUITENLANDSE HANDEL
35
HET BINNENLANDS VERBRUIK
37
AARDOLIEBALANS
39
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
DE VOORNAAMSTE DOSSIERS DE BESCHERMING VAN HET LEEFMILIEU De strijd tegen verzuring en ozon
42 42 42
De emissies van de raffinaderijen
42
De invoering van motorbrandstoffen met laag zwavelgehalte
43
Het Nationaal Klimaatplan
44
De bodemsanering
46
Tankstations
46
Particulieren (stookolietanks)
46
Verontreiniging van de zee bij een ongeval met een tanker
47
Aanvaardingsplicht van afgewerkte olie
48
DE ECONOMISCHE KWESTIES
49
De strategische voorraden
49
De invoering van de euro
50
De fiscaliteit
51
De fraudebestrijding
52
De euromarker
52
De controle van de kwaliteit van de brandstoffen
52
De evolutie van het aantal tankstations
54
DE VEILIGHEID IN TANKSTATIONS
EVOLUTIE VAN DE TEWERKSTELLING IN DE BELGISCHE PETROLEUMSECTOR
INDEX VAN DE TABELLEN INDEX VAN DE GRAFIEKEN
55 56 57 58
OMSLAGEN : Taak van de Belgische Petroleum Federatie Raad van Beheer Aangesloten bedrijven Permanent secretariaat Afkortingen Omrekeningsfactoren
pagina 04
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
VOORWOORD VAN DE VOORZITTER Na het jaar van de records, terug naar meer stabiliteit in 2001 De tragische gebeurtenissen van 11 september hebben - tot nu toe - nog geen fundamentele veranderingen op de petroleummarkt met zich gebracht. Na een korte, plotselinge prijsstijging op de internationale markten, waaruit de ongerustheid als gevolg van die gebeurtenissen bleek, daalden de olieprijzen, die al laag waren, tot een nog lager niveau. Zelfs de gebeurtenissen in de lente van 2002 (met name het verergeren van het conflict in het Midden-Oosten en de politieke crisis in Venezuela) hebben op dit ogenblik - eind april 2002 - deze tendens van relatieve zwakte van de prijzen niet fundamenteel omgebogen. In 2001 stabiliseerden de prijzen zich in België terug op een peil dat lager was dan dat van 2000. Die stabiliteit, uitgedrukt in aantal veranderingen van de maximumprijzen, werd sinds mei 2001 nog versterkt dankzij een nieuw mechanisme voor het afvlakken van de maximumprijzen dat op vraag van de Minister van Economie werd opgenomen in de formule van de programma-overeenkomst, die de maximumprijzen van de petroleumproducten in België vastlegt. 2001 was ook het jaar van de invoering van de motorbrandstoffen met laag zwavelgehalte. België, als voorzitter van de Europese Unie, wilde
in de voetsporen treden van het Verenigd Koninkrijk, de Scandinavische landen, Duitsland en Nederland, die al anticipeerden op de datum van inwerkingtreding (1 januari 2005) van de Europese richtlijn betreffende brandstoffen met laag zwavelgehalte. Het was echter wachten tot november vooraleer de regering eindelijk een beslissing nam, en dat ging niet zonder moeite. Naar aanleiding hiervan kon de petroleumsector alle kleuren van de ”regenboog-coalitie” op hun waarde schatten : van groen, waarvan de vertegenwoordigers het gebruik van milieuvriendelijke brandstoffen wilden bevorderen, tot blauw, dat de prijzen die aan de consument worden aangerekend niet wilde verhogen, via rood, dat vastbesloten was om de staatsinkomsten veilig te stellen. We moesten een jaar wachten op een concrete beslissing. Blijkbaar was die tijd nodig om alle verschillende politieke gevoeligheden met elkaar te verzoenen. De petroleumindustrie gaf echter gehoor aan de wens van de overheden door de gewenste motorbrandstoffen op het juiste moment in grote hoeveelheden ter beschikking van de consument te stellen.
Gemiste kansen Er zijn overigens drie belangrijke dossiers die de Belgische Petroleum Federatie sterk beziggehouden hebben en die haar nog altijd zorgen baren. • DE ENERGIECHEQUE Deze stookoliecheque voor de minstbedeelden werd inderhaast in het leven geroepen toen de prijs van de stookolie in oktober 2000 bijna 0,5 EUR/liter bedroeg (hij is nu, 1 mei 2002, terug gedaald tot circa 0,3 EUR/liter). Op basis van de wet die uiteindelijk werd aangenomen op 28 maart 2002, zou hij voor een bedrag van 25 miljoen EUR moeten worden gefinancierd door de petroleumsector. Deze beslissing, die gebaseerd was op onjuiste beweringen als zouden de
pagina 05
petroleummaatschappijen in België overdreven winsten maken en zich niet houden aan de opslagverplichting, is ongegrond en arbitrair. Deze beslissing berokkent bovendien ernstige schade aan het imago van België bij de investeerders.
• HET ORGANISME VOOR DE OPSLAG VAN PETROLEUMPRODUCTEN EN DE CONTROLE VAN DE VOORRADEN De Belgische Petroleum Federatie begon in 2001 concrete onderhandelingen met het kabinet van de Staatssecretaris voor Energie O. Deleuze met als doel, zoals de Europese Commissie suggereert, in ons land een organisme voor de opslag van
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
petroleumproducten in het leven te roepen. De Federatie staat achter die idee, maar de onderhandelingen die in het begin van het jaar werden gestart, zijn nu in het slop geraakt omdat de Federatie en de overheid heel verschillend denken over een aantal punten die voor de Federatie essentieel zijn. De Federatie kan de standpunten van de Staatssecretaris voor Energie inzake de financiering van het opstarten van het organisme, de vertegenwoordiging van de sector binnen dat organisme en de werkingswijze ervan niet aanvaarden. Wat dit laatste punt betreft, vraagt de Belgische Petroleum Federatie dat gebruik zou worden gemaakt van alle voorraden die in geval van crisis beschikbaar zijn bij de operatoren om, tegen de beste kostprijs voor de consument, te voldoen aan de voorraadverplichting van de Belgische staat. Intussen heeft de Belgische Petroleum Federatie aan de regering voorgesteld dat alle invoerders van petroleum de controle van de voorraden door een externe instelling - die onafhankelijk is en rechtstreeks rapporteert aan de overheid - zouden financieren. Op deze manier kan men zich ervan vergewissen dat alle operatoren zich aan de verplichting houden, wordt een eerlijke concurrentie gewaarborgd en wordt een einde gemaakt aan de polemiek over het vermeende niet in acht nemen van de voorraadverplichtingen door de industrie. Voorafgaand aan het onderzoek van dit voorstel, dat zou beantwoorden aan het streven van de Ministerraad om de Belgische en Europese wetgevingen inzake strategische voorraad na te leven, is de overheid met de Belgische Petroleum Federatie besprekingen begonnen over het vastleggen van nieuwe regels met betrekking tot de voorraden die al dan niet in aanmerking kunnen worden genomen om te voldoen aan de voorraadverplichting van de Belgische Staat.
fondsen en sancties) en de gewestelijke bevoegdheden (bodemsanering) en heeft een negatief advies uitgebracht. Bijgevolg zit dit project momenteel in een impasse. Het is nu aan de overheid om te beoordelen of er voldoende juridische basis bestaat om het advies van de Raad van State naast zich neer te leggen en verder te gaan op de ingeslagen weg van het intergewestelijk akkoord, teneinde dit dossier weer op gang te helpen . Er moet worden opgemerkt dat dit intergewestelijk akkoord door de Federatie en de overheid werd beschouwd als een model dat kon worden gebruikt voor de behandeling van andere dossiers waarin milieudoelstellingen die onder de bevoegdheid van de gewesten vallen, moeten worden gefinancierd door mechanismen die onder de federale bevoegdheid vallen. Het gaat om de bodemsanering voor stookolietanks bij particulieren en de aanvaardingsplicht van afgewerkte olie. De Belgische Petroleum Federatie wenst dat in de dossiers inzake de voorraden en de bodemsanering snel vooruitgang wordt geboekt, vóór de verkiezingen van de lente van 2003 het beslissingsproces zouden kunnen verstoren.
Marc Brykman Voorzitter
• DE BODEMSANERING De jarenlange inspanningen van de petroleumsector en de gewesten hadden geleid tot een intergewestelijk akkoord op basis waarvan een Fonds voor bodemsanering in tankstations kon worden opgericht en dat in januari 2001 werd goedgekeurd door de Ministerraad. De Raad van State zag in dat akkoord een interferentie tussen de federale bevoegdheden (bijeenbrengen van de
pagina 06
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
ENKELE BELANGRIJKE CIJFERS WERELD AARDOLIE
In miljard ton 3,172
Productie 2001
140,730
Reserves op 01/01/2002 (waarvan 79% in de OPEC-landen) hetzij ongeveer 44 jaar reserves aan het huidige productieritme Verbruik 2001
3,529
Raffinagecapaciteit 01/01/2002
4,063
Bron : Comité Professionnel du Pétrole (Frankrijk)
Prijs van de aardolie (Brent, dollar per vat) maandelijks gemiddelde
$/bl 50 45 40 35 30 25 20 15 10 05 00 jan 2000
Bron : Comité Professionnel du Pétrole (Frankrijk)
pagina 07
jan 2001
jan 2002
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
BELGIË Verbuik: evolutie 2001/2000 (in %) Autobenzines
-2,7
Diesel
+4,5
Huisbrandolie
+6,0 +10,6
Residuele stookolie Nafta
+1,6
TOTAAL
+1,0
Bron : Ministerie van Economische Zaken
Marktaandelen van de verschillende energiebronnen (in %) 1973
2000
2001
Vaste brandstoffen
24,6
14,3
13,3
Aardolie
58,4
40,5
41,5
Aardgas
17,0
22,9
22,8
Kernenergie
0,0
21,5
20,9
Andere
0,0
0,7
1,5
Bron : Ministerie van Economische Zaken
Omzetcijfer en investeringen van de BPF-leden (in miljoen EUR)
Omzetcijfer
Investeringen
1999
2000
2001
Totaal
9.518
13.971
12.236
- waarvan accijnzen
3.379
3.050
2.977
- zonder accijnzen
6.139
10.921
9.258
Totaal
217
226
183
- Raffinage
134
114
72
- Distributie
83
112
111
Samenstelling van de maximumprijs van benzine en diesel (50ppm zwavel) aan de pomp op 08/03/2002 (in EUR/l)
TOTAAL: 0,987 (100%)
TOTAAL: 0,727 (100%)
0,171 (17,36%) 0,126 (17,36%)
BTW Accijnzen+ energiebijdrage
0,507 (51,38%)
0,290 (39,89%)
0,131 (13,26%)
0,131 (18,04%)
Opslag- en distributiekosten
0,178 (18,00%)
0,180 (24,71%)
Product ex raffinaderij
Super Zonder lood 95
Diesel
pagina 08
DE INTERNATIONALE TOESTAND JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
DE EVOLUTIE OP WERELDVLAK De prijs van de aardolie Na een jaar 2000 dat werd gekenmerkt door hoge en vooral snel veranderende prijzen, die schommelden tussen 22 en 35 $/vat, was de prijs van de aardolie tot 11 september 2001 relatief stabiel (tussen 19 en 28 $ per vat), wat alle operatoren alleen maar konden toejuichen. De tragische gebeurtenissen van 11 september deden de wereld op zijn grondvesten daveren, maar hebben tot nu toe geen grote invloed gehad op de olieprijs - met uitzondering van de piek van 31 $/vat die onmiddellijk na de aanslagen werd genoteerd. Over het geheel genomen daalde de vraag naar aardolie in 2001 als gevolg van verschillende factoren : de vertraging van de economische conjunctuur over de hele wereld, de zachte winter in de Verenigde Staten en het lagere verbruik van kerosine na de gebeurtenissen van september. Deze verschillende factoren hadden voldoende impact om de prijs van de aardolie naar beneden te halen, en dat ondanks verschillende opeenvolgende verlagingen van de productiequota’s door de leden van de Organisatie van olieproducerende en exporterende landen (OPEC) in januari, maart en juli 2001 en op 1 januari 2002, en ondanks het streven van de OPEC naar een zekere solidariteit met de grote olieproducerende landen die geen lid zijn van de OPEC, zoals Rusland en Noorwegen. Op jaarbasis is de gewogen gemiddelde prijs van de aardolie van de OPEC-landen gedaald van 27 tot 18 dollar per vat. De inkomsten uit de export van aardolie van de leden van de OPEC zijn bijgevolg in 2001 met 48,4 miljard dollar gedaald tot 212,4 miljoen dollar, dat wil dus zeggen een achteruitgang met 18,5 % in vergelijking met 2000. Maar we mogen niet vergeten dat 2000 een recordjaar was voor die landen, in die mate zelfs dat de inkomsten voor 2001 van de Organisatie, ondanks de achteruitgang die werd genoteerd, nog altijd hoger blijven dan die van 1999 (155,6 miljoen dollar), een jaar dat op dit vlak als een gemiddeld jaar kan worden beschouwd. Financieel gezien kan de OPEC dus niet echt klagen over het voorbije boekjaar.
In het begin van 2002 lijkt de markt van de aardolie een zeker evenwicht te hebben teruggevonden. Deze situatie lijkt zich te zullen voortzetten, ten minste voor zover de nieuwe quotaverlagingen waartoe de OPEC recent besloot de zwakke vraag effectief kunnen compenseren. En als die vraag terug zou stijgen zodra de economie weer begint te groeien, zou het in het tweede semester zelfs nodig kunnen blijken de productie door de OPEC-landen op te drijven. Saoedi-Arabië en bepaalde olieproducerende landen buiten de OPEC zeggen overigens dat ze willen dat de prijs per vat zich stabiliseert rond 20 dollar, een prijsniveau dat zij geschikt achten om de stabiliteit van de internationale oliemarkt te waarborgen. Deze prijs « zou niet veel lager of hoger mogen zijn dan 20 dollar », verklaarde op 12 februari 2002 de Saoedische Minister die de oliesector onder zijn bevoegdheid heeft. We zitten hiermee ver van de marge van 22 tot 28 dollar per vat die de OPEC begin 2001 als doel had gesteld. Midden maart blijkt dat de OPEC verkozen heeft te wachten op tekenen van een stabiele wereldwijde heropleving van de economie vooraleer de kranen terug open te zetten, waarbij ze het risico nemen ervan beschuldigd te worden die heropleving in het gedrang te brengen door de stijging van de olieprijzen. Tegelijkertijd verklaarde het kartel, dat zich garant stelt voor de stabiliteit van de oliemarkt, zich bereid « op elk moment » de oliebevoorrading te waarborgen in geval van een militaire escalatie in Irak. De elf ministers van de OPEC, die « voorzichtig optimistisch zijn met betrekking tot de vooruitzichten op de internationale oliemarkt in een nabije toekomst », beslisten dus hun productieniveau tot 30 juni te handhaven.
pagina 10
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
DE EVOLUTIE PER SECTOR De reserves Wereldreserves van aardolie op 1/1/2002
(in miljoen ton)
Mt
% 3.670
2,6
Zuid-Amerika
16.768
11,9
Nabije Oosten
93.532
Noord-Amerika
Saoedi-Arabië
35.709
Irak
15.348
10,9
Iran
12.237
8,7
Koeweit
13.165
9,4
Verre Oosten - Oceanië
5.973
4,2
10.461
7,4
West-Europa
2.338
1,7
Oost-Europa
7.988
5,7
TOTAAL WERELD
140.730
100,0
waarvan OPEC
111.711
79,4
Afrika
Bron : Comité Professionnel du Pétrole - Oil and Gas Journal
In 2001 zijn de bewezen wereldreserves van aardolie nagenoeg stabiel gebleven in vergelijking met 2000, aangezien ze met slechts 0,2 % gestegen zijn. Die reserves zijn goed voor meer dan 140 miljard ton, wat bij het huidige productieritme gelijk staat met zo’n 44 jaar productie. Het aandeel van de wereldreserves van aardolie dat in handen is van de landen die lid zijn van de OPEC blijft veruit het grootst. Het is in 2001 zelfs nog gestegen tot bijna 80 % van het totaal. We vestigen er ook nog de aandacht op dat de ondergrond van Saoedi-Arabië alleen al meer dan een kwart (25,4 %) van de bewezen wereldreserves van aardolie bevat. Dat verklaart de toonaangevende rol die Saoedi-Arabië blijft spelen in de vorming van de olieprijzen, via het globale productieniveau van de OPEC.
pagina 11
66,5 25,4
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De productie Wereldwijde aardolieproductie (in miljoen ton) Mt
%
Noord-Amerika
390,9
12,3
Zuid-Amerika
460,3
14,5
Nabije Oosten
869,9
28,1
Saoedi-Arabië Irak
10,6
335,6
3,1
97,6
Afrika
341,3
10,8
West-Europa
299,2
9,4
Noorwegen
156,0
Verenigd Koninkrijk
112,5
4,9 3,5
Oost-Europa Rusland
13,5
427,9 13,2
417,5
Verre Oosten
362,1
11,4
TOTAAL WERELD
3.171,7
100,0
waarvan OPEC
1.207,8
38,1
Bron : Comité Professionnel du Pétrole (Frankrijk)
het jaar besloten. De Organisatie produceerde nagenoeg 200 miljoen ton minder, met als gevolg dat haar aandeel in de wereldwijde productie met ca.3 % is gedaald, van 41,8 % tot 38,1 %.
De wereldwijde productie van aardolie is in 2001 met 4 % gedaald, en is nu goed voor zo’n 3,2 miljard ton/jaar. Deze daling is in grote mate te verklaren door de talrijke vrijwillige productieverlagingen waartoe de OPEC-landen in de loop van
Het verbruik Evolutie van het verbruik van aardolie per geografische zone (in miljoen ton) 1973 Mt
2001 %
Mt
%
Noord-Amerika
902
32,2
997
28,3
West-Europa
749
26,8
693
19,6
Japan
269
9,6
250
7,1
Rest van de wereld
878
31,4
1.643
45,0
2.798
100,0
3.529
100,0
TOTAAL WERELD Bron : Comité Professionnel du Pétrole (Frankrijk)
In 2001 werd wereldwijd 3,5 miljard ton aardolie verbruikt, wat een toename met 0,1% betekent in vergelijking met het jaar ervoor. Noord-Amerika, West-Europa en Japan blijven de toon aangeven, aangezien zij samen nog altijd beduidend meer dan de helft van de in de wereld geproduceerde olie verbruiken, namelijk jaarlijks ongeveer 1,9 miljard
ton. Als we het op lange termijn bekijken, stellen we echter een zekere evolutie van deze situatie vast. Sinds 1973 en de eerste olieschok neemt het relatieve aandeel van de rest van de wereld in het olieverbruik gestaag toe, en bedraagt nu 45 % in plaats van 31 % van het totale verbruik.
pagina 12
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De raffinage Evolutie van de raffinagecapaciteit in de wereld
Wereldcapaciteit (Mt/jaar)
1978
2000
2001
3.921
4.066
4.063
Waarvan (in %) : 26,5
17,9
18,0
Nabije Oosten
4,5
7,3
7,4
Afrika
2,1
4,0
3,9
Noord-Amerika
25,1
22,7
22,8
Zuid-Amerika
10,6
10,1
9,9
Verre Oosten
14,6
24,8
24,8
Ex-USSR en Oost-Europa
16,6
13,2
13,1
100,0
100,0
100,0
West-Europa (1)
TOTAAL Bron : Comité Professionnel du Pétrole (Frankrijk) (1) Het herenigd Duitsland hoort sinds 1991 bij West-Europa
De wereldwijde raffinagecapaciteit is in 2001 zo goed als niet veranderd in vergelijking met 2000, noch in absolute cijfers, noch wat de geografische spreiding betreft. De belangrijkste verandering die we kunnen vaststellen, is de daling met 10 miljoen ton/jaar van de raffinagecapaciteit in Zuid-Amerika, op een totaal van meer dan 4 miljard ton/jaar.
pagina 13
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Bruto raffinagemarges, jaarlijks gemiddelde (EUR/t)
EUR/t 35 30 25 20 15 10 05 00 1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
01-2002
Bron : Comité Professionnel du Pétrole
Wat de rentabiliteit betreft, zijn de marges in de raffinagesector in 2001 aanzienlijk kleiner geworden, na de recordniveaus die het jaar ervoor werden bereikt. De bruto raffinagemarge op aardolie van het type « Brent » uit de Noordzee bedroeg in 2001 gemiddeld 2,48 $/vat of 21 EUR/t. In vergelijking met het jaar 2000 is dat een daling met 30 %. De brutomarge was dat jaar immers gestegen tot 3,55 $/vat, een peil dat enkel in 1991, ten tijde van de Golfcrisis, was benaderd. De redenen voor de daling van de raffinagemarge (het verschil tussen de prijzen van de producten en die van de ruwe olie) moeten worden gezocht in de omkering van de factoren die deze marge in 2000 tot een recordhoogte hadden gestuwd, namelijk : - een zwakkere vraag - grotere voorraden (dus minder vraag naar de producten) - een minder hoge benuttigingsgraad van de raffinagecapaciteiten. Deze dalende tendens lijkt zich alleen maar te kunnen voortzetten. De resultaten van de laatste maanden van 2001 en de eerste maanden van 2002 geven aan dat de raffinagemarges tot nog lagere niveaus dalen. Dat is een van de redenen die de petroleummaatschappijen op wereldvlak aanhalen om de achteruitgang van hun resultaten in het laatste kwartaal van 2001 en begin 2002 in vergelijking met de overeenkomstige periode van 2000 te verklaren.
pagina 14
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
DE VOORNAAMSTE EUROPESE DOSSIERS De richtlijn « brandstoffen » Voorstellen van de Europese richtlijn van mei 2000 betreffende de kwaliteit van motorbrandstoffen BENZINE Zwavel
1996 500 ppm
2000 150 ppm
2005 50 ppm
2009 10 ppm
5%
1%
1%
(a)
Aromaten
-
42%
35%
(a)
Olefinen
-
18%
18%
(a)
DIESEL
1996 500 ppm
2000 350 ppm
2005 50 ppm
2009 10 ppm
Benzeen
Zwavel
49
51
51
(a)
Polyaromaten
-
11%
11%
(a)
Densiteit (g/l)
860
845
845
(a)
Cetaangetal
(a) De Commissie zou vóór 2006 nieuwe waarden kunnen voorstellen op basis van een « kost-doeltreffendheid-studie » van de geplande maatregelen
De richtlijn betreffende de kwaliteit van benzine en diesel werd bij de eerste lezing in het Europees Parlement goedgekeurd op 29 november 2001, en vervolgens werd er op 12 december 2001 een politiek akkoord over bereikt tussen de Commissie en de lidstaten. Dat akkoord moest in april 2002 aan het Europees Parlement worden voorgelegd. Het voorziet in een bijkomende verlaging van het zwavelgehalte van de motorbrandstoffen tot waarden die een stuk lager zijn dan de 50 ppm die door de richtlijn 98/70 voor 2005 was vastgelegd. Volgens dit akkoord zullen de motorbrandstoffen met een zwavelgehalte van 10 ppm tegen 2009 algemeen moeten worden gebruikt. De belangrijkste elementen van het ontwerp zijn de volgende : • de lidstaten zullen erover moeten waken dat benzine en diesel met een zwavelgehalte van maximaal 10 ppm zo snel mogelijk, maar ten laatste in januari 2005, op een « geografisch evenwichtige » manier verkrijgbaar zijn ; • tegen januari 2004 zal de Europese Commissie de criteria vastleggen voor de definiëring van een « geografisch evenwichtige spreiding » voor de distributie van motorbrandstoffen met een zwavelgehalte van maximaal 10 ppm; • in januari 2009 zal de markt volledig moeten zijn overgeschakeld op maximaal 10 ppm zwavel voor diesel en alle soorten benzine ;
pagina 15
•
de lidstaten zullen gebruik kunnen maken van fiscale stimuli om de invoering van die « schone » brandstoffen te bevorderen.
De petroleumindustrie vindt dat tempo echter te snel. Zij is van mening dat het wagenpark, waarvoor die benzines met heel laag zwavelgehalte doeltreffend blijken wat de CO2-emissies betreft, niet zo snel zal evolueren. De onvermijdelijke bijkomende CO2-emissies van de olieraffinaderijen om die brandstoffen te kunnen produceren, zullen daarentegen onmiddellijk merkbaar zijn. Wat de andere karakteristieken van de normen betreft, merken wij op dat de waarden die voor 2005 voorzien zijn, eventueel opnieuw zullen worden geëvalueerd op basis van een kost-doeltreffendheid-studie, zodat ze zouden kunnen worden herzien tegen 2009, op het ogenblik dat de norm van 10 ppm zwavel van kracht wordt.
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De biobrandstoffen De Europese Commissie werkte twee voorstellen van richtlijnen uit die bedoeld zijn om het gebruik van biobrandstoffen te bevorderen. De bedoeling van de eerste richtlijn is een steeds groter deel van de benzine en de diesel die in de lidstaten worden verkocht, te vervangen door biobrandstoffen. Voor 2005 zou een initieel vervangingspercentage van 2 % worden vastgelegd, en dat percentage zou vervolgens geleidelijk stijgen tot het in 2010 een minimum van 5,75 % bereikt. De tweede richtlijn geeft de Vijftien de mogelijkheid, zonder hen daartoe te verplichten, om de accijnsrechten op zuivere of met andere soorten motorbrandstoffen gemengde biobrandstoffen te verlagen. Een lidstaat zou bijgevolg kunnen besluiten tot een dergelijke accijnsverlaging, die evenredig is met het percentage biobrandstoffen in het mengsel, zonder dat die lidstaat een speciale toestemming moet krijgen van de Ministerraad van de Europese Unie. Deze voorstellen worden vooral gesteund door de landen die hun landbouw een duwtje in de rug willen geven, en er bestaat zeker geen eensgezindheid over binnen de Vijftien. De Belgische overheid met name staat er vrij kritisch tegenover. De petroleumindustrie meent dat, op basis van de
kennis en de huidige staat van het wetenschappelijk onderzoek op dit gebied, dergelijke richtlijnen er niet toe zullen bijdragen de onafhankelijkheid van Europa op het vlak van energievoorziening aanzienlijk te verbeteren. Ze zullen er ook niet toe bijdragen een schoner milieu te waarborgen, met name omwille van de intensieve teelten die nodig zijn en de twijfelachtige globale balans van een dergelijk beleid inzake emissies van CO2 en andere verontreinigende stoffen. Er moet bovendien aan worden herinnerd dat, op zuiver economisch vlak, de biobrandstoffen weinig aantrekkelijk blijven : in orde van grootte kosten ze nog 40 tot 50 $/vat, of het dubbele van de prijs van aardolie. Tot slot biedt het mengsel van biobrandstoffen met klassieke motorbrandstoffen momenteel geen enkele zekerheid op technisch vlak. Vooraleer men overweegt op een meer concrete manier het gebruik van biobrandstoffen te gaan bevorderen, is het bijgevolg beter het onderzoek voort te zetten en te verfijnen om de economische, technische en milieukarakteristieken ervan beter af te bakenen.
De CO2/energietaks Het is nauwelijks een verrassing : onder het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie bereikten de Vijftien geen akkoord over een nieuw ontwerp van richtlijn betreffende de energietaks. Een dergelijk ontwerp, waarover nog altijd wordt gesproken, had gebaseerd kunnen zijn op de « Monti-richtlijn » van 1997, waarvan de bedoeling is de huidige minimumaccijnzen op aardolie op te trekken en te harmoniseren en
vergelijkbare taksen in te voeren op de andere energievormen.Onder het Spaanse voorzitterschap wordt verder gezocht naar een consensus tussen de lidstaten om te proberen dit ontwerp van richtlijn uit zijn as te doen herrijzen, maar het ziet ernaar uit dat dit dossier nog altijd een even groot probleem zal vormen als tevoren.
pagina 16
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De distributie van brandstoffen Dichtheid van de netwerken van tankstations in Europa 1.1.2001
B
D
16.325 16.225
NL
I
Aantal inwoners/station
2.325
5.025
3.625
4.075
2.425
4.825
Aantal voertuigen/station
1.025
2.600
1.650
1.575
1.350
2.250
Verkoopsvolume/station (m3/jaar)
1.500
3.125
2.600
2.325
1.475
2.975
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de tankstations in België een aanzienlijk lagere afzet (gemiddeld verkocht volume brandstoffen per station) hebben dan deze in onze voornaamste buurlanden. Hij is zelfs de helft lager in vergelijking met Duitsland of Groot-Brittannië, en bedraagt respectievelijk slechts 65 en 58 % van de afzet in Nederland en Frankrijk. Het gevolg van dit objectief gegeven is dat de kosten per liter in België hoger zijn dan bij onze buren. Dat is waarschijnlijk één van de redenen waarom de prijzen van de brandstoffen exclusief taksen bij ons soms hoger zijn. In de onderstaande tabel worden de prijzen in België vergeleken met de prijzen in de buurlanden. Als we huisbrandolie en extrazware stookolie - producten waarvoor België over het algemeen beneden het Europees gemiddelde ligt - mee in rekening brengen, dan zien we dat onze situatie over het algemeen vergelijkbaar is met die van onze buurlanden.
3.900 23.800
GB
4.414
Bron : Oil Price Assessment Limited London
pagina 17
F
Aantal tankstations
12.300
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Brandstofprijzen in de buurlanden (in EUR/1000 liter behalve indien anders vermeld) Situatie op 11/02/2002
Prijs excl.
Accijnzen
BTW.
Loodvrije Super 95
Diesel
1400
1400
1200
1210,76
1200 1139,16
1099,68 1000
1000
1000,94 935,00
961,49
800
817,46
800 735,06
701,00
600
600
400
400
200
200
0
759,46
739,67
602,03
0 B BTW: 21%
F
D
NL
L
GB
19,6%
16%
19%
12%
17,5%
Huisbrandolie
B BTW: 21%
F
D
NL
L
GB
19,6%
16%
19%
12%
17,5%
Stookolie -1% zwavel (EUR/t) - zonder BTW
700
350
600
300 551,80
500
250
400
200
198,53 173,80
336,41 300
323,94
170,02
150
266,72
259,95
200
100
100
50
0
145,44
136,00
262,31
0 B BTW: 21%
F
D
NL
L
GB
19,6%
16%
19%
12%
17,5%
B BTW: 21%
F
D
NL
L
19,6%
16%
19%
12%
Bron : Bulletin Pétrolier de la Commission européenne nr. 1101 van 18/02/2002 en BPF
pagina 18
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De prijs van de aardolie in euro aardolie in de jaren 1980 bereikte; de prijs per vat was in 1985 zelfs gestegen tot de tegenwaarde van 46,1 EUR. Er kan bijgevolg geen sprake zijn van een of andere vorm van crisis, of zelfs van spanningen op de oliemarkt. De inflatie buiten beschouwing gelaten, is de in euro berekende prijs van de aardolie vandaag de dag zelfs drie keer lager dan in maart 1985 : 10 EUR/vat tegenover 30 in die periode.
De Europese context, dat is ook de invoering van de chartale euro op 1 januari 2002, een munteenheid waarin de prijzen die aan de consument worden aangerekend voortaan worden uitgedrukt en die vergelijken gemakkelijker maakt. Wat aardolie betreft, dient er in dit verband op gewezen dat in het begin van dit jaar de prijs op een peil blijft dat « redelijk » kan worden genoemd (22,2 EUR/vat), en in elk geval beduidend lager dan de prijs die de
Aardolieprijs (Brent) in EUR per vat
EUR/bl 50 45 40 35 30 25 20 15 10 05
Lopende euros Constante euros Bron : Comité Professionnel du Pétrole
pagina 19
01/02
12/01
11/00
12/99
12/98
12/97
12/96
12/95
11/94
12/93
11/92
12/91
10/90
12/89
10/88
07/87
07/86
03/85
12/84
12/83
06/82
01/81
05/80
01/79
00
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
pagina 20
DE ACTIVITEIT VAN DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
DE EVOLUTIE OP NATIONAAL VLAK In het tweede semester van 2001 werd België voorzitter van de Unie, en daardoor werden onze prioriteiten inzake energiebeleid uiteraard sterk Europees gekleurd : het waren die van het voorzitterschap van de Raad. De regering moest dan ook met name dossiers beheren zoals de richtlijn brandstoffen, anticiperend op de resultaten van « Auto-Oil II » (dit programma, dat in 1998 werd gelanceerd door de Commissie en dat nog altijd
loopt, is bedoeld om verder te bestuderen welke maatregelen moeten worden genomen om de luchtkwaliteit in Europa nog te verbeteren) en zoals de ontwerpen van richtlijnen betreffende biobrandstoffen en het Europees ontwerp betreffende de CO2/energietaks. Deze onderwerpen kwamen aan bod in het hoofdstuk met betrekking tot de Europese dossiers.
Het Belgisch energiebeleid In het begin van 2002 daarentegen werden de prioriteiten terug meer nationaal van aard, en werd met name geprobeerd een nieuw Belgisch energiebeleid uit te werken. In het kader daarvan doet de regering duidelijk alle moeite om tot een consensus te komen over twee belangrijke dossiers : • het plan voor de strijd tegen de klimaatwijzigingen (Nationaal Klimaatplan), waarvan een ontwerp werd goedgekeurd op 6 maart ; • de follow-up van de « afbouw » van de nucleaire sector, waartoe eveneens werd beslist in maart. Deze twee dossiers hangen bovendien nauw samen met de immense uitdaging die wordt gevormd door het feit dat men wil afstappen van een vorm van elektriciteitsproductie die nagenoeg geen CO2 produceert, terwijl de doelstellingen die aan België werden opgelegd door het Protocol van Kyoto al zo moeilijk te bereiken zijn. Bovendien bepaalt datzelfde Protocol van Kyoto dat de emissieverlagingen na 2012 nog drastischer zullen moeten zijn dan wat nu voorzien is als men wil komen tot een stabilisering van de broeikasgassen in de atmosfeer. Welke fossiele brandstoffen ook worden gekozen om de nucleaire splijtstoffen na 2014 te vervangen,
België zal in elk geval de doelstellingen van Kyoto voor 2012 enkel kunnen bereiken door aan de andere sectoren heel zware inspanningen op te leggen om hun CO2-emissies drastisch te reduceren . Ook al blijkt aardgas het meest aangewezen alternatief voor de opwekking van electriciteit, de verbranding ervan produceert immers onvermijdelijk CO2. Is het daarenboven verstandig om voor de elektriciteitsproductie op grote schaal gebruik te maken van deze uitputbare fossiele energiebron, wetende dat de brandstofkost meer dan 60% uitmaakt van de productiekost van de kWh? Meer nog, de bevoorradingsbronnen zijn niet bijzonder stabiel en de schommelende gasprijs kan ongewone schommelingen van de kost van de elektriciteit teweeg brengen. De olieraffinaderijen van hun kant hebben al opmerkelijke inspanningen geleverd op het vlak van energie-efficiëntie. Zij zullen op de ingeslagen weg doorgaan, maar leggen er wel de nadruk op dat hun concurrentievermogen niet mag worden aangetast. De productie van « schonere » brandstoffen, die intensiever moeten worden geraffineerd, zal overigens in de komende jaren onvermijdelijk een toename van de CO2-emissies met zich brengen.
pagina 22
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De energiecheque Het wetsontwerp dat een eenmalige bijdrage ten laste van de petroleumsector invoerde, ter financiering van de energiecheque ten gunste van de minstbedeelden, werd in de Kamer goedgekeurd op 18 oktober 2001. Het wetsontwerp was vervolgens het voorwerp van een evocatieprocedure in de Senaat, waarna het in de Kamer werd goedgekeurd eind maart 2002. De BPF meent dat in elk geval beroep moet worden aangetekend bij de bevoegde gerechtelijke instanties, gezien de arbitraire en onrechtvaardige aard van deze taks, die gebaseerd is op onjuiste beweringen als zou de sector zich niet aan zijn wettelijke voorraadverplichting houden of op de vermeend overdreven winsten van de petroleummaatschappijen die in België actief zijn. Met dit beroep zal de BPF in elk geval formeel laten blijken dat ze gekant is tegen dergelijke praktijken, die het imago van België bij de investeerders heel ernstig schade toebrengen. Er werd overigens overleg gepleegd tussen de BPF en de regering, over de oprichting van een structureel « Sociaal Fonds voor Stookolie », dat bedoeld is om het principe van de energiecheque te bestendigen. Tot hiertoe heeft dit overleg echter niet tot een resultaat geleid. De Minister van Economie wil immers dat voormeld Fonds ten dele door de sector wordt gefinancierd, terwijl de BPF pleit voor een financieringsmechanisme dat gebaseerd is op de solidariteit tussen de consumenten van huisbrandolie. Een dergelijk mechanisme kan worden geïntegreerd in de programma-overeenkomst ter berekening van de maximumprijzen, en dat kan des te gemakkelijker wanneer de prijzen laag zijn, zoals momenteel het geval is. De BPF legt er bijgevolg de nadruk op dat snel vooruitgang moet worden geboekt, om te vermijden dat in de toekomst in allerijl terug een operatie van het type « eenmalige bijdrage voor de financiering van een energiecheque » nodig is in geval van nieuwe spanningen op de markt van de huisbrandolie.
pagina 23
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De programma-overeenkomst Nieuwe wijzigingen van de overeenkomst In de loop van het jaar 2001 werd een akkoord bereikt over drie nieuwe wijzigingen van de programma-overeenkomst. Ze zijn voornamelijk bedoeld om een mechanisme voor het afvlakken van de schommelingen van de maximumprijzen in te voeren, evenals prijsstructuren voor de nieuwe motorbrandstoffen met laag zwavelgehalte. Het resultaat van het afvlakkingsmechanisme, dat werd ingevoerd op vraag van de Minister van Economie, ligt in de lijn van het nagestreefde doel : het aantal wijzigingen van de maximumprijzen van petroleumproducten is met nagenoeg de helft (- 46 %) afgenomen in vergelijking met vorig jaar. Zowel de consumenten als de overheid vonden de frequentie van de prijswijzigingen vroeger te hoog. Sinds de invoering van de « afvlakkingsformule » op 1 mei 2001, ziet de statistiek van de wijzigingen van de maximumprijzen er als volgt uit:
Aantal wijzigingen van de maximumprijzen van benzine, diesel en huisbrandolie Stijgingen
1.5.2000 - 1.5.2001 Dalingen
TOTAAL
Benzines
24
20
44
Diesel
30
28
58
Huisbrandolie
30
28
58
TOTAAL
84
76
160
Stijgingen
1.5.2001 - 1.5.2002 Dalingen
TOTAAL
Benzines
14
20
34
Diesel
13
13
26
Huisbrandolie
13
14
27
TOTAAL
40
47
87
pagina 24
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Raad voor de Mededinging • Toen de olieprijzen in 2000 plots sterk stegen, vroeg de regering zich af of het noodzakelijk is de programma-overeenkomst, een mechanisme voor de reglementering van de maximumprijzen van de petroleumproducten aan de consument, te behouden. De Minister van Economie gaf bijgevolg de Raad voor de Mededinging de opdracht de voordelen en de nadelen ervan te bestuderen. De BPF beantwoordde in maart 2001 de vragen die haar door de Raad voor de Mededinging waren gesteld. Die hadden met name betrekking hadden op de voorgeschiedenis en de bestaansredenen van de programma-overeenkomst, op de frequentie van de prijswijzigingen, de afvlakkingsmechanismen, enz. De Raad voor de Mededinging besteedde ook bijzondere aandacht aan de studie van de heren P. Van Cayseele en P. Mistiaen (KUL) getiteld « De programmaovereenkomst petroleumproducten », en die in september 2001 aan de Raad werd bezorgd door de Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, de heer Olivier Deleuze. Er moet op gewezen worden dat de aanvankelijke doelstellingen van de programma-overeenkomst verschillend zijn van de doelstellingen die door deze studie aan de overeenkomst worden toegeschreven. Twee voorbeelden: • het feit dat de overeenkomst onvoldoende invloed heeft op de matiging van de prijsbewegingen: de programma-overeenkomst is enkel bedoeld om ervoor te zorgen dat de amplitude van de wijzigingen van de maximumprijzen redelijk blijft. Het feit dat de reële prijzen vaker of minder vaak veranderen, heeft daar op de keper beschouwd niets mee te maken. De afvlakking van de schommelingen van de maximumprijzen, die nog doeltreffender is sinds het de wijziging van 2/5/2001, speelt echter een niet te verwaarlozen rol, die belangrijker is dan de auteurs van de KULstudie vermelden; • het heel beperkte effect van de programmaovereenkomst op de reële prijzen: het is niet de bedoeling van de overeenkomst te wegen op de reële prijzen, behalve bij een acute crisis. In normale omstandigheden heeft de overeenkomst tot doel in de Belgische maximumprijzen automatisch de evolutie - zowel prijsstijgingen als prijsdalingenpagina 25
te weerspiegelen van de internationale markten, teneinde de oliebevoorrading van het land te waarborgen. In geval van een acute crisis daarentegen waarborgt het mechanisme van de programmaovereenkomst de oliebevoorrading van het land onder voorwaarden die verschillend zijn van die van de markt en gunstiger zijn voor de consument. • De BPF wijst de verdenking van ”geheime afspraken” categorisch van de hand : de belangrijkste basis voor deze bewering is dat de programmaovereenkomst automatisch een uitwisseling van informatie over de kosten tussen de petroleummaatschappijen zou inhouden. Deze bewering klopt niet. Er is geen enkele uitwisseling van informatie over de distributiekosten tussen de petroleummaatschappijen. Elke andere uitwisseling van informatie gebeurt via een extern bureau dat de betreffende gegevens samenvoegt en anoniem maakt. In januari 2002 maakte de Raad voor de Mededinging zijn eindrapport bekend aan de pers. In dit rapport wordt geen enkel definitief besluit geformuleerd en wordt vastgesteld dat « het verband tussen de programma-overeenkomst en een concurrentiebeperkend gedrag momenteel niet duidelijk kan worden gestaafd of ontkracht op theoretisch en empirisch vlak ». De BPF neemt daar akte van. Zij stelt echter vast dat, zolang de huidige Belgische wetgeving onveranderd blijft, de programma-overeenkomst het enige echt bruikbare systeem is. De termijn van 60 dagen die voorzien is in het stelsel van de aangifte van prijsstijgingen (koninklijk besluit van 1993) is immers onverenigbaar met de vereiste aanpassingen van de petroleumprijzen, rekening houdend met de heel plotse schommelingen van de prijzen op de internationale markten en van de koers van de dollar. Dit stelsel toepassen zou op korte termijn tot bevoorradingsproblemen leiden, omwille van het verschil tussen de internationale prijzen en de prijzen die in België zouden zijn toegestaan.
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Mocht de overheid echter het stelsel van de aangifte van prijsstijgingen afschaffen of ten minste de petroleumproducten schrappen van de lijst van de producten die eraan onderworpen zijn, dan zou de BPF vóór een stelsel van prijsvrijheid zijn, naar het voorbeeld van wat gebruikelijk is in de meeste andere landen van de Europese Unie. De BPF kan zich dus heel goed schikken in de eventuele afschaffing van de programmaovereenkomst, op voorwaarde dat een stelsel van totale prijsvrijheid wordt ingevoerd. Dat is een politieke keuze. Het is nu aan de Belgische overheid om de gevolgen daarvan in te schatten...
Het statuut van de uitbaters van tankstations Na verscheidene jaren onderhandelingen hebben de beroepsorganisaties die de leveranciers (petroleummaatschappijen) en de distributeurs (kleinhandelaars) van brandstoffen vertegenwoordigen, een akkoord bereikt over een verzoekschrift met betrekking tot het vastleggen van een statuut voor de uitbaters van tankstations. Dergelijk verzoekschrift, officieel gemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 maart 2002, past in het kader van de procedure die het mogelijk maakt een economische reglementering in te voeren op verzoek van de operatoren van een sector. De partijen willen echter dat het ontwerp van statuut zoals bepaald door het verzoekschrift ook wordt voorgelegd aan de Belgische Raad voor de Mededinging. Aangezien het vastleggen van een statuut voor de uitbaters van tankstations met name bedoeld is om de voorwaarden te waarborgen die onontbeerlijk zijn voor een vrije en eerlijke concurrentie, moet worden nagegaan of wel aan die voorwaarden wordt voldaan. De Minister van Economie en de Administratie voor Energie hebben eveneens gewerkt aan de vernieuwing van dat statuut van de uitbater, dat overigens al had bestaan tussen 1975 en 1987. Van zodra het zal omgezet zijn in een koninklijk besluit, na advies van de Raad van State, zal het opnieuw een kader leveren dat de gebruiken, die erin worden bepaald, verplicht maakt voor alle
operatoren van de sector. Dit zal het mogelijk maken de rechtszekerheid te waarborgen van de contracten die op die basis worden afgesloten tussen uitbaters van tankstations en leveranciers van brandstoffen. In de marge van de besprekingen over het statuut verkregen de organisaties van de uitbaters de verbetering, in de programma-overeenkomst, van de aan de uitbaters gewaarborgde brutomarges. Het gaat om de minimale marges die gewaarborgd zijn onder een bepaald ( en eveneens opgetrokken ) bruto jaarlijks inkomen per verkooppunt.
pagina 26
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
DE BELGISCHE PETROLEUMINDUSTRIE IN CIJFERS De evolutie van de prijzen Door het mechanisme van de automatische aanpassing door de programma-overeenkomst heeft het peil van de maximumprijzen van petroleumproducten in België de neerwaartse evolutie van de prijs van aardolie in 2001 gevolgd. De gemiddelden van de maximumprijzen die aan de consument worden aangerekend voor benzine (1,032 EUR/liter), voor diesel (0,781 EUR/liter) en voor huisbrandolie (0,3329 EUR/liter) waren respectievelijk 0,036 EUR/liter, 0,029 EUR/liter en 0,0315 EUR/liter lager dan de overeenkomstige gemiddelden van 2000, wat neerkomt op een gemiddelde daling met 3,5 % van de prijs van benzine, 3,8 % voor diesel en 0,2 % voor huisbrandolie. Dat kan op het eerste gezicht beperkt lijken, maar is te verklaren door het feit dat de prijzen in 2000 niet alleen hoog waren, maar vooral heel sterk schommelden. Het verschil tussen de minima en de maxima die werden genoteerd voor de maximumprijs van huisbrandolie was bijvoorbeeld veel groter in 2000 (0,213 EUR/liter) dan in 2001 (0,128 EUR/liter). In Belgische franken uitgedrukt, wat voor velen nog altijd meer zegt, aangezien de prijzen toen nog in de nationale munt waren uitgedrukt, bedroeg dit
prijsverschil voor huisbrandolie 8,6 BEF/liter in 2000 tegenover 5,2 BEF/liter in 2001. Wij herinneren in dit verband aan de historische maximumprijzen van de belangrijkste petroleumproducten sinds de invoering van de programmaovereenkomst op 1 augustus 1974: • benzine 95: 1,160 EUR/liter, op 28 juni 2000 • diesel: 0,942 EUR/liter, op 22 november 2000 • Huisbrandolie: 0,4942 EUR/liter, op 22 november 2000 Zoals u ziet, werden deze recordprijzen allemaal genoteerd in 2000, maar er weze aan herinnerd dat vergelijkbare niveaus reeds werden bereikt in 1985. Zoals gezegd in het hoofdstuk over de programmaovereenkomst heeft het nieuwe mechanisme voor de afvlakking van de prijsschommelingen, dat in 2001 werd ingevoerd er overigens toe geleid dat de frequentie van de prijsveranderingen met nagenoeg de helft afnam.
Maximumprijzen aan de verbruiker van de voornaamste petroleumproducten op 1 januari 2001 en 2002
1.1.2002
Verschil (%) -4,4
Benzine 95 RON
(EUR/l)
0,987
0,944
Diesel (50 ppm zwavel)
(EUR/l)
0,796
0,734
-7,8
Huisbrandolie
(EUR/l)
0,3465
0,2701
-22,0
Residuele stookolie 1% zwavel
(EUR/t)
222,93
189,07
-15,2
(EUR/kg)
1,404
1,309
-6,8
Propaan in flessen
pagina 27
1.1.2001
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Gemiddelde noteringen benzine EURO 95 lichters FOB Rotterdam (in $/MT) maandelijkse gemiddelden
$/MT 350 300 250 200 150 100 050 000 jan
febr
maart
april
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
2000 2001
Gemiddelde noteringen gasolie lichters FOB Rotterdam (in $/MT) maandelijkse gemiddelden
$/MT 350 300 250 200 150 100 050 000 jan
febr
maart
april
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
2000 2001
We merken tot slot op dat de benzine in 2001 minder kostte bij constante prijzen - dat wil zeggen de inflatie buiten beschouwing gelaten - dan in 1975, exclusief taksen. Als we echter de accijnzen en de BTW meerekenen, blijkt de globale prijsstijging duidelijker : + 20 % voor benzine, + 48,2 % voor diesel en +12,2 %
voor huisbrandolie. Nog even herhalen dat deze evolutie voornamelijk te wijten is aan de belastingsmaatregelen die grotendeels werd ingevoerd toen de olieprijs tussen 1985 en het begin van de jaren 90 daalde.
pagina 28
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Vergelijking van de gemiddelde prijzen van de voornaamste petroleumproducten met en zonder belasting in 1975 en 2001 Benzine (2)
Diesel HTS
Huisbrandolie
EUR/l
EUR/l
EUR/l
Gemiddelde verkoopprijs aan de verbruiker 1975
0,355
0,218
0,119
2001
1,032
0,781
0,333
2001, zonder inflatie (1)
0,415
0,314
0,134
0,144
0,137
0,102
2001
0,346
0,355
0,262
2001, zonder inflatie (1)
0,139
0,143
0,105
Gemiddelde verkoopprijs zonder belastingen 1975
(1) Inflatie 150 % tussen 31.12.75 en 31.12.01 (2) in 1975: loodhoudende benzine in 2001: loodvrije benzine
Bij constante belastingtarieven sinds 1985, zou de prijs van benzine vandaag 0,254 euro/liter lager zijn dan toen! BTW
Accijnzen
Opslag en distributiekosten
Loodvrije Benzine op 7.5.85
Loodvrije Benzine 95 Ron op 12.02.02
TOTAAL: 0,907 EUR/l
TOTAAL: 0,964 EUR/l
Product
Loodvrije Benzine 95 Ron op 12.02.02 met belastingstarieven van 7.5.85 TOTAAL: 0,710 EUR/l
0,167 EUR/l 0,181 EUR/l 0,142 EUR/l 0,278 EUR/l 0,099 EUR/l
0,349 EUR/l
pagina 29
0,507 EUR/l
0,278 EUR/l
0,131 EUR/l
0,131 EUR/l
0,159 EUR/l
0,159 EUR/l
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Bij constante belastingtarieven sinds 1985, zou de prijs van diesel vandaag 0,176 euro/liter lager zijn dan toen! BTW
Accijnzen
Opslag en distributiekosten
Product
Diesel op7.5.85
Diesel op 12.02.02
Diesel op12.02.02 met belastingstarieven van 7.5.85
TOTAAL: 0,636 EUR/l
TOTAAL: 0,726 EUR/l
TOTAAL: 0,550 EUR/l
0,126 EUR/l 0,127 EUR/l 0,110 EUR/l
0,130 EUR/l 0,077 EUR/l
0,302 EUR/l
0,290 EUR/l
0,130 EUR/l
0,185 EUR/l
0,185 EUR/l
0,125 EUR/l
0,125 EUR/l
pagina 30
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Evolutie van de hoogste maximumprijzen Loodvrije superbenzine 95 RON * EUR/l 1,40 1,20 1,00 0,80 0,60 0,40 0,20 0,00 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001
jaarmaximum zonder accijnzen en BTW (* sinds 1985, het jaar van de invoering van loodvrije benzine)
Diesel
EUR/l 1,00 0,90 0,80 0,70 0,60 0,50 0,40 0,30 0,20 0,10
1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001
0,00
jaarmaximum zonder accijnzen en BTW
pagina 31
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Gevoeligheid van de petroleumprijzen
Benzine : 0,158 EUR/l Basisprijs van het product zonder belastingen en marges in maart 2002 Huisbrandolie : 0,162 EUR/l
± 1 % van de consumptieprijs aan de pomp voor benzine (0,963EUR/l) + 1 $/vat ( bv van 24 naar 25 $/bl )
±0,007 euro/l van het product aan de basis (zonder belastingen en marges) (±4%) ±3 % van de consumptieprijs voor huisbrandolie (0,2918 EUR/l)
pagina 32
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De raffinage Voor het tweede opeenvolgende jaar is de raffinagecapaciteit in België in 2001 gestegen. De capaciteitsbenuttigingsgraad van de raffinaderijen is de laatste jaren hoog, en bedraagt sinds 3 jaar meer dan 82 %.
Primaire distillatiecapaciteit van de Belgische raffinaderijen (in duizend ton/jaar). Op 31 december
1973
1979
2000
2001
Belgian Refining Corporation (1)
3.500
4.600
5.500
5.500
Belgian Shell
544
544
-
-
BP Belgium
40
--
-
-
Chevron (2)
5.000
7.000
-
-
Esso Belgium
4.730
12.000
12.500
12.500
17.000
17.000
16.760
17.400
--
--
1.200
1.200
Raffinerie Belge des Pétroles (4)
5.000
5.000
--
--
Texaco Belgium (5)
7.270
9.370
--
--
Fina Raffinaderij Antwerpen (3) Nynas Petroleum
--
--
2.500
2.500
43.084
55.514
38.460
39.100
Petroplus Refining Antwerp (6) TOTAAL
(1) In 1973 en 1979 : onder de maatschappelijke benaming ”Albatros”. (2) Stopzetting van de activiteiten op 1.9.1982. (3) In 1973 en 1979, onder de maatschappelijke benaming ”SIBP”. (4) Overname door Nynas Petroleum en Universal Refining. (5) Stopzetting van de activiteiten op 1.2.1982. (6) Tot 1999 onder de maatschappelijke benaming Universal Refining Bron : BPF
Raffinagecapaciteiten en verwerking in de Belgische raffinaderijen (in duizend ton/jaar) Op 31 december
1973
1979
2000
2001
Distillatiecapaciteit
43.084
55.514
38.460
39.100
Krakingscapaciteit
3.220
4.080
6.870
6.870
3.790
5.500
5.268
5.268
37.007
33.020
33.941
32.053
241
958
4.231
8.199
-
-
172
-
37.248
33.978
38.344
40.252
85,9
59,5
88,3
82,0
Reformingcapaciteit Verwerking van ruwe aardolie tussenproducten afgewerkte producten TOTAAL Verhouding verwerking aardolie / distillatiecapaciteit (in%) Bron : Ministerie van Economische Zaken (MEZ) en BPF
pagina 33
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Nettoproductie van afgewerkte producten in België (in duizend ton/jaar) kt
2001 16,6
1973
1979
2000
2001
Autobenzines
4.768
5.088
5.311
5.494
+15,2
13,4
Vliegtuigbrandstoffen
1.111
1.515
2.230
1.913
+72,1
3,1
5,8
Gasolie
12.054
11.802
12.501
12.777
+6,0
34,0
38,6
Residuele stookolie
13.715
10.155
7.990
7.015
-48,9
38,7
21,2
Vloeibare gassen
Variatie 2001/1973
% 1973
405
499
764
657
+52,3
1,1
1,9
Bitumen
1.081
673
663
413
-61,8
3,0
1,2
Nafta
1.682
1.636
2.026
2.135
+26,9
4,7
6,5
694
821
2.473
2.650
+289,0
2,0
8,2
35.510
32.189
33.958
33.054
-6,9
100
100
Andere producten ALLE PRODUCTEN
pagina 34
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De buitenlandse handel Aardolie Invoer van aardolie in België volgens land van herkomst (in duizend ton/jaar) kt
Algerije
Aandeel in %
1973
1979
2000
2001
291
295
177
142
1973 0,8
1979 0,9
2000 0,5
2001 0,4
4.277
462
160
6
11,4
1,4
0,5
0,0
Nigeria
949
3.118
289
238
2,5
9,4
0,9
0,7
Andere Afrikaanse landen
179
320
279
168
0,5
0,9
0,8
0,5
15.927
16.466
6.794
5.821
42,5
49,4
20,0
18,2
Koeweit
4.972
1.263
-
86
13,3
3,8
0,0
0,3
Iran
7.221
2.685
2.494
2.895
19,3
8,1
7,3
9,0
Irak
818
2.427
1.814
1.034
2,2
7,3
5,3
3,2
Qatar
419
1.203
33
0
1,1
3,6
0,1
0
Andere landen Midden-Oosten
473
2.299
25
106
1,3
6,9
0,1
0,3
Venezuela
997
586
739
1.322
2,7
1,8
2,1
4,1
Rusland
517
885
5.363
5.088
1,4
2,7
15,8
15,9
Libië
Saoedi-Arabië
Noordzee: -
418
6.314
6.107
1,3
-
18,6
19,1
106
776
8.936
8.135
0,3
2,3
26,3
25,5
Denemarken
-
-
334
398
-
-
1,0
1,2
Nederland
-
-
27
66
-
-
-
0,2
Verenigd Koninkrijk Noorwegen
Andere
249
70
224
329
0,7
0,2
1,6
1,4
TOTAAL
37.395
33.273
34.002
31.941
100,0
100,0
100,0
100,0
Bron : Ministerie van Economische Zaken
De Noordzee, waar bijna de helft van onze oliebevoorrading (44,6 %) vandaan komt, is ondanks een verminderd aandeel toch nog de belangrijkste leverancier van ruwe olie in België gebleven. Wat de andere bevoorradingsbronnen betreft, stellen we in 2001 vast dat onze invoer vanuit Saoedi-Arabië en Irak aanzienlijk is gedaald ten voordele van invoer uit Iran en Venezuela.
pagina 35
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Afgewerkte producten Buitenlandse handel in afgewerkte producten in 1973, 1979, 2000 et 2001 (in duizend ton/jaar)
Totale invoer waarvan: Autobenzines Gasolie Residuele stookolie
1973
1979
2000
2001
8.024
9.680
14.445
15.468
567
1.014
1.533
1.469
2.488
3.978
6.259
7.281
2.581
2.347
2.886
2.879
Andere
2.090
2.107
4.306
3.832
Totale uitvoer
14.507
14.927
19.655
19.369
2.560
3.012
4.604
4.801 7.589 3.413
waarvan: Autobenzines Gasolie
4.817
5.145
7.422
Residuele stookolie
4.352
3.424
3.887
Andere
2.778
3.346
3.742
3.566
3.138
2.507
5.010
5.087
503
596
679
733
2.615
1.890
4.325
4.339
20
21
6
15
2,2
1,8
1,7
1,6
Totale maritieme bunkering waarvan: Gasolie Residuele stookolie Andere Verhouding uitvoer+bunkering invoer
Buitenlandse handel in afgewerkte producten gedurende de laatste 25 jaar (in miljoen t/jaar)
Mt/j 25
20
15
10
05 0
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
1989
1988
1987
1986
1985
1984
1983
1982
1981
1980
1979
1978
1977
00
uitvoer invoer Bron : MEZ (uitvoer=maritieme bunkering uitgesloten)
België heeft in 2001 overigens haar rol bevestigd als netto-exporteur van petroleumproducten. Er werd immers een balansoverschot van
3,9 miljoen ton genoteerd - waaraan de leveringen van bunkerolie voor zeeschepen van 5 miljoen ton moeten worden toegevoegd.
pagina 36
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Het binnenlands verbruik Levering van afgewerkte producten voor verbruik in België (in duizend ton/jaar) kt
%
1973
1979
2000
2001
2.573
3.132
2.245
2.185
-15,1
10,0
510
466
1.481
1.121
+119,8
2,0
5,0
Diesel
1.251
1.723
5.192
5.426
+333,7
4,9
24,5
Huisbrandolie
8.024
8.094
5.359
5.679
-29,2
31,2
25,6
Residuele stookolie
9.661
6.817
1.574
1.708
-82,3
37,6
7,7
Nafta (1)
1.655
1.390
3.336
3.390
+104,8
6,4
15,3
Autobenzines Vliegtuigbrandstoffen
Andere producten ALLE PRODUCTEN
Verschil 2001/1973
1973
2001 9,8
2.031
1.929
2.826
2.676
+31,8
7,9
12,0
25.705
23.451
22.013
22.185
-13,7
100,0
100,0
Bron: Ministerie van Economische Zaken. (1) Grondstof voor de petrochemie. Het betreft hier de hoeveelheden nafta voor verbruik in België geleverd door de petroleummaatschappijen en onderworpen aan de verplichting van aangifte voor de statistiek van het Ministerie van Economische Zaken. Het cijfer geeft dus niet het verbruik van nafta in de petrochemie, gezien het niet de rechtstreeks door de petrochemische bedrijven ingevoerde en verbruikte nafta bevat.
diesel. Sinds de eerste olieschok in 1973 is het verbruik van diesel in België meer dan verviervoudigd (x 4,34 of +334%). Er is dus een tendens die zich jaar na jaar herhaalt , en waaruit blijkt dat het wagenpark in België verhoudingsgewijs steeds meer uit dieselwagens bestaat.
De daling van het benzineverbruik (-2,7% in 2001) zet zich jaar na jaar door. We merken op dat binnen die benzines het aandeel van loodvrije benzine 95 oct is toegenomen, terwijl benzines 98 oct en 98 oct met loodvervanger achteruitgaan. Diesel van zijn kant kende in 2001 een aanzienlijke groei (+ 4,5 %), waaruit de invloed van het Belgisch fiscaal stelsel blijkt, dat gunstiger is voor
Verbruik van de voornaamste motorbrandstoffen (in duizend ton/jaar)
pagina 37
2000
2001
Verschil (in %)
Loodvrije Super 98 oct
835
709
-15,1
Super 98 oct met loodvervanger
167
101
-39,5
Loodvrije Super 95
1.243
1.376
+10,8
Diesel
5.192
5.426
+4,5
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Evolutie van het wagenpark per type brandstof Aantal voertuigen (op 1 januari) Benzine
%
Diesel
%
1983
2.702.004
85,4
344.200
10,9
2002
3.019.185
51,8
2.710.512
46,5
Bron : Febiac
Aandeel van de verkoop van benzine en diesel in België (% liter verkocht) Benzine
Diesel
33
31
54 70
67
67
69
46
30
1973
33
1979
1985
2000
2001
Er dient ook te worden gewezen op de sterke groei van de verkoop van huisbrandolie in 2001 (+ 6 %). In het jaar 2000 werd er immers, omwille van de hoge prijzen, minder huisbrandolie gekocht (uitputting van de voorraden bij de particulieren), terwijl de gebeurtenissen van 11 september hebben geleid tot een «rush» in de verkoop van huisbrandolie in 2001.
pagina 38
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Aardoliebalans Aardoliebalans van België in 2001 (exclusief stockbewegingen)
(in duizend ton/jaar)
Invoer van aardolie en tussenproducten
35.495
Verwerkte aardolie, tussenproducten en afgewerkte producten
40.252
Productie van tussenproducten
6.810 Nettoproductie van afgewerkte producten
33.062 Eigen verbruik raffinaderij
1.508
Invoer van afgewerkte producten
15.467 Uitvoer van tussenproducten en afgewerkte producten
19.369 Bunkering
5.087 Levering aan het binnenlands verbruik
22.185
pagina 39
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
pagina 40
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
DE VOORNAAMSTE DOSSIERS De bescherming van het leefmilieu De strijd tegen verzuring en ozon In de loop van 2001 werden twee Europese richtlijnen goedgekeurd die als doel hebben de emissies van verzurende en ozonvormende stoffen in de lidstaten te verminderen. De richtlijn ”Nationale Emissie Plafonds” legt aan elke lidstaat een grens op, waarboven de nationale emissies van SO2, NOX, NH3 en VOS vanaf het jaar 2010 niet mogen uitstijgen. Voor België worden in deze richtlijn zeer ambitieuze doelstellingen vastgelegd voor 2010:
De richtlijn ”Grote Stookinstallaties” legt daarenboven aan grote stookinstallaties (> 50MW) specifieke maximale normen op voor de emissies van SO2, NOX en stof. Beide richtlijnen moeten nu in België omgezet worden in een nationaal implementatieplan. Dit plan vergt de samenwerking tussen de federale overheid, die bevoegd is voor productnormen (bv. brandstofspecificaties), en de gewestelijke overheden, die bevoegd zijn voor de emissielimieten die aan de bedrijven worden opgelegd.
SO2: 99kt/j (-73 % t.o.v. 1990) NOX:176 kt/j (-48 % t.o.v. 1990) VOS: 139 kt/j (-58 % t.o.v. 1990) NH3: 74 kt/j (-31 % t.o.v. 1990)
De emissies van de raffinaderijen In de loop van de voorbije decennia zijn de verzurende emissies van de petroleumraffinaderijen in ons land spectaculair gedaald. Zo bedroeg hun emissie van SO2 in 2001 nog slechts 23,6 kt, terwijl dit in 1980 nog 88 kt was: een reductie van 73 %! Rekening houdend met voormelde Europese richtlijnen zal ook in Vlaanderen (waar alle raffinaderijen zich bevinden) een plan opgesteld moeten worden om tegen 2010 de noodzakelijke vermindering te bewerkstelligen van de emissies van verzurende en ozonvormende stoffen. In dit kader is de Vlaamse milieu-administratie in de voornaamste betrokken industriële sectoren (petroleumraffinage, chemie, staalindustrie,...) studies gestart ter bepaling van het economisch en technisch potentieel voor de reductie van voornoemde emissies. Op basis van de resultaten van
deze studies hoopt de overheid te kunnen vaststellen waar er nog reductiepotentieel is, en waar dit tegen de laagste kost kan worden bewerkstelligd. De raffinaderijen gaan er in elk geval van uit dat hen enkel doelvoorschriften worden opgelegd, waarbij het bedrijf de vrijheid behoudt te bepalen van welke installaties de emissies zullen worden gereduceerd en met welke technologie: het stolpconcept moet gevrijwaard blijven om een maximale flexibiliteit te behouden.
pagina 42
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De invoering van motorbrandstoffen die voldoen aan de normen 2005 Een van de richtlijnen die de luchtkwaliteit in Europa moeten verbeteren, legt nieuwe normen vast voor het zwavelgehalte van motorbrandstoffen, en voor sommige ook normen voor het gehalte aan aromaten. Dat zwavelgehalte mag vanaf 2005 niet méér dan 50 ppm bedragen. De Europese Commissie heeft de lidstaten die dat wensen echter de toestemming gegeven om te anticiperen op het van kracht worden van deze nieuwe normen door motorbrandstoffen die al aan de karakteristieken ervan voldoen fiscaal te bevoordelen. Eind 2000 kondigde de Belgische regering aan dat ze de distributie van motorbrandstoffen met laag zwavelgehalte wilde aanmoedigen door de accijnzen erop te verlagen. De BPF van haar kant had al in april 2000 bij de Administratie voor Energie een prijsstructuuraanvraag ingediend voor benzine 98 RON die voldoet aan de karakteristieken van de normen 2005, namelijk 50 ppm zwavel en 0,35 % aromaten. Enkele maanden later meldde de BPF aan de Minister van Financiën dat, op voorwaarde dat de maximumprijs werd aangepast, diesel met 50 ppm zwavel eveneens kon worden verdeeld vanaf oktober 2001. Verschillende Europese landen hadden die stap al gezet: de Scandinavische landen, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Nederland begonnen motorbrandstoffen met laag zwavelgehalte te verdelen en waarvoor een gunstiger
fiscaal stelsel gold. Toen België in het tweede semester van 2001 voorzitter van de Europese Unie werd, kon ons land dus niet achterblijven. Na enkele maanden aarzelen zwichtte de Belgische regering echter voor de budgettaire logica, en verkoos de accijnzen op de klassieke motorbrandstoffen te verhogen in plaats van de fiscale lasten op reeds beschikbare « schone » motorbrandstoffen te verlagen. Zo stegen de accijnzen op diesel en benzine 98 RON met 0,015 EUR/l, en tegelijk verschenen op de markt een diesel met laag zwavelgehalte en een benzine 98 RON met laag zwavelgehalte en een laag gehalte aan aromaten. De consument heeft niets van die accijnsverhoging gemerkt: deze werd in verscheidene keren doorgevoerd, naar aanleiding van dalingen van de maximumprijzen vanaf 1 november. Helaas ging de invoering van deze brandstoffen met laag zwavelgehalte op de Belgische markt, wegens een gebrek aan goede communicatie vanwege de bevoegde instanties, gepaard met een zekere verwarring in de media. Het lijkt bijgevolg nuttig hier de situatie te verduidelijken zoals ze vandaag de dag concreet op de Belgische markt is, met ter illustratie de accijnzen op de verschillende motorbrandstoffen.
Voornaamste motorbrandstoffen op de Belgische markt (Situatie op 01.05.2002) Diesel 50 ppm zwavel (LZG)
0,290
Super 98 oct < 50 ppm zwavel < 35% aromaten
0,507
Super 98 oct < 50 ppm zwavel< 35% aromaten, met loodvervanger*
0,507
Super 95 oct < 150 ppm zwavel
0,507
Andere motorbrandstoffen**
Accijnzen (EUR/l)
Diesel < 350 ppm zwavel (HZG)
0,304
Normale benzine 90 oct
0,522
Super 98 oct < 150 ppm zwavel
0,522
Super 98 oct < 150 ppm zwavel, met loodvervanger
0,522
*verdwijnt binnenkort van de markt **theoretisch beschikbaar tot 2005, maar in de praktijk afwezig op de Belgische markt
pagina 43
Accijnzen (EUR/l)
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Het Nationaal Klimaatplan De olie-industrie heeft reeds sinds lange tijd haar inzet getoond voor een betekenisvolle beperking van de uitstoot van broeikasgassen. Voorbeelden daarvan zijn: • bedrijfsinterne maatregelen zoals voortdurende verbetering van de energie-efficiëntie, onderzoek, ontwikkeling en het inzetten van nieuwe technologieën, ... ; • oordeelkundige inplanting van productieinstallaties: met name de raffinagesector in Antwerpen in zeer sterk geïntegreerd met andere sectoren. Hierdoor wordt veel transport vermeden; • het inzetten van warmte-kracht-koppeling waarbij het energieverbruik met 30 % gereduceerd wordt. De olie-industrie wil deze werkwijze verderzetten en middels een voortdurende dialoog met de overheid een positieve bijdrage leveren tot de Belgische strategie in verband met klimaatwijziging. Er moet echter over gewaakt worden dat internationale overeenkomsten en het Nationaal Klimaatplan de concurrentiekracht van de Belgische raffinaderijen niet aantasten.
In maart 2002 heeft de Belgische regering haar eerste Nationaal Klimaatplan 2002-2012 goedgekeurd. Dit plan voorziet vier groepen instrumenten die, na verdere bestudering of bespreking, al of niet in aanmerking zullen genomen worden om de emissie van broeikasgassen in België te verminderen ( ons land moet namelijk in de periode 2008-2012 minstens 7,5 % minder broeikasgassen emitteren dan in 1990 ): • de reglementering, met inbegrip van bindende normen; • informatie en sensibilisering van de economische actoren en de consumenten; • vrijwillige overeenkomsten inzake energieefficiëntie tussen overheden en industriële sectoren en bedrijven (convenanten); • economische instrumenten gebaseerd op marktmechanismen. De fiscaliteit (CO2-taks) en de handel in emissierechten zijn hiervan de belangrijkste.
De raffinagesector en het Nationaal Klimaatplan Zelfs indien de overheid vanuit een kosten-batenperspectief mocht aantonen dat aan de raffinagesector CO2-maatregelen dienen opgelegd te worden, dan zal men steeds de concurrentiepositie en de groeimogelijkheden van deze bedrijven moeten vrijwaren. Men mag daarom geen strengere maatregelen opleggen dan die waaraan de concurrenten in het buitenland zijn onderworpen. Bijgevolg mogen enkel relatieve doelstellingen in termen van energie-efficiëntie opgelegd worden en geen absolute emissieplafonds. De raffinaderijen hebben in de laatste decennia reeds grote vooruitgang geboekt inzake energie-efficiëntie en behoren in dit domein tot de wereldtop. Zij zetten het onderzoek naar en de ontwikkeling van kost-effectieve energie-efficiënte technieken verder. Het overheidsbeleid moet dan ook de gunstige voorwaarden
scheppen voor het inzetten van die technieken. Ondanks het inzetten van energie-efficiënte technieken is de CO2-uitstoot van onze raffinaderijen niet evenredig gedaald, als gevolg van de diepere conversie en het feit dat strengere brandstofspecificaties complexere productieprocessen vergen die meer energie verbruiken. De Auto-Oil 2005 brandstofnormen verhogen de CO2-emissies van de raffinaderijen ( de productie van benzines en diesel met 10 ppm zwavel i.p.v. 50 ppm, het volgende objectief voor 2009, zal een bijkomende verhoging met 6,5 % van de CO2 -uitstoot veroorzaken ) De Vlaamse regering wenst met de energie-intensieve bedrijven in Vlaanderen benchmarking convenanten inzake energie-efficiëntie af te sluiten.
pagina 44
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
In dergelijke convenanten dienen beide partijen zich te engageren. De huidige voorstellen van de Vlaamse regering voorzien het volgende: Engagementen van het bedrijf: • zo snel mogelijk (en uiterlijk 2012) behoren tot de wereldtop inzake energie-efficiëntie; • hiertoe vóór eind 2005 de nodige bedrijfseconomisch rendabele maatregelen nemen; • indien dit onvoldoende is om tot de wereldtop te behoren: vóór eind 2007 ook bedrijfseconomisch minder rendabele maatregelen nemen; • eventueel aangevuld met de inzet van flexibele instrumenten. Engagementen van de Vlaamse overheid: • zij zal geen verdere maatregelen nemen gericht op verdere energiebesparing of CO2-reductie (= geen CO2-taks, geen verplichte CO2emissie-plafonds, geen verplichte aankoop van emissierechten,...); • zij zal zich ervoor inspannen dat Belgische of Europese maatregelen (bv. energie/CO2-taks) het convenant niet doorkruisen.
Ook al staat de BPF positief ten opzichte van de benadering in termen van energie-efficiëntie, toch is er een probleem met dergelijke convenanten. De raffinaderijen kunnen zich niet vrijwillig en definitief verbinden tot bepaalde investeringen, laat staan bedrijfs-economisch minder rendabele investeringen. Daarenboven kunnen de verbintenissen van de overheid onvoldoende gewaarborgd worden ( een gewestregering kan geen verbintenissen aangaan in federale materies ). Tenslotte is er helemaal geen duidelijkheid omtrent de maatregelen die de overheid zal opleggen aan de bedrijven die geen convenant ondertekenen. De invoering van een energie/CO2-taks geeft geen enkele zekerheid inzake milieuwinst: • gezien energiekosten ca 35 % uitmaken van de operationele kosten van een raffinaderij wordt reeds alle nodige aandacht besteed aan energieefficiëntie en heeft een bijkomende druk weinig nut. De energie-efficiëntie wordt nu reeds geoptimaliseerd onder druk van de noodzakelijke besparingen in de sector; • gezien de concurrentiepositie is een eventuele taks enkel denkbaar op Europees niveau! • de raffinage sector zou als energie-intensieve sector met relatief weinig werknemers een grote nettobetaler worden gezien de verlaging van de belasting op arbeid niet zal opwegen tegen de energie/CO2-taks. Het zogenaamde double dividend geldt dus niet voor deze sector.
Andere sectoren Andere brandstofverbruikers (vervoer, woningen, ondernemingen, ....) moeten ook hun duit in het zakje doen om de emissie van broeikasgassen te beheersen: • een energie/CO2-taks is echter geen efficiënt instrument om de vraag naar energie te verminderen, tenzij het zou gaan om drastische prijsverhogingen, hetgeen politiek en economisch niet haalbaar is. Daarenboven zijn hogere taksen een bijkomende stimulans voor fraude;
pagina 45
•
•
meer effect wordt verwacht van efficiënte wetgeving in combinatie met efficiënte controle en sanctionering bij niet-naleving. Dit zal leiden tot een daling van de energievraag. We denken hierbij aan de energie-prestatienorm voor gebouwen, het rendement van verwarmingsinstallaties en motoren, het onderhoud van installatie, snelheidsbeperkingen,... ; de consument moet ertoe gebracht worden zijn gedrag en levensgewoonten aan te passen zodat zijn energieverbruik daalt.
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De bodemsanering In de tankstations Het project met het oog op de oprichting van een Fonds voor bodemsanering van tankstations (BOFAS) werd al in 1996 opgestart en loopt alweer vertraging op. We herinneren eraan dat het Fonds verondersteld wordt de uitbaters van tankstations financieel te hulp te komen om de nodige investeringen te doen in bodemsanering en grondwaterbescherming. De tegemoetkoming bedraagt maximaal 62.500 EUR (2,5 miljoen BEF) in geval de activiteiten worden verdergezet en is onbeperkt in geval van sluiting van het tankstation. Op 12 januari 2001 keurde de Ministerraad uiteindelijk het intergewestelijk akkoord tot oprichting van het Fonds voor de bodemsanering van tankstations goed. Dat akkoord moet nog worden omgezet in een bijlage bij de programmaovereenkomst waarin, zoals overeengekomen tussen de partijen die de overeenkomst hebben ondertekend, de respectievelijke financiële bijdragen van de sector en van de consument worden vastgelegd.
In december 2001 meende de Raad van State echter dat het mechanisme zoals het ingevoerd werd niet in overeenstemming was met de verdeling van de bevoegdheden tussen het federale en het gewestelijke niveau. De partijen die bij het BOFAS betrokken zijn, namelijk de beroepsorganisaties van de sector, de drie Gewesten en de Administratie voor Energie, vinden dat advies betwistbaar en hopen bijgevolg dat de overheid er geen rekening zal mee houden. Helaas gebruikte de Vlaamse Gewestminister voor Leefmilieu Vera Dua dit advies van de Raad van State als voorwendsel om de inwerkingtreding van bepaalde Vlarem II-artikelen uit te stellen : tankstations die oorspronkelijk op 1 januari 2002 moesten voldoen aan de constructie-eisen van Vlarem II krijgen nu uitstel tot juni 2003. Deze beslissing leidt tot concurrentievervalsing ten nadele van de operatoren die tijdig de nodige maatregelen hebben genomen.
Bij de particulieren (stookolietanks) In februari 2000 hebben de representatieve organisaties van detailhandelaars van huisbrandolie zich in een milieubeleidsovereenkomst (MBO) met het Vlaamse Gewest verbonden tot het invoeren van financieringsmechanismen en verzekeringen, gekoppeld aan de oprichting van een Fonds, voor bodemsanering bij particulieren (stookolietanks). Zowel om principiële redenen als omwille van technische en juridische problemen wilde de BPF zich daar toen niet toe verbinden. Twee jaar later blijkt in de praktijk dat een dergelijk mechanisme enkel op federaal niveau mogelijk is, want de sector wil dat het verplicht en controleerbaar is en dat de kostprijs ervan kan worden doorgerekend in de maximumprijzen die worden bepaald door de programmaovereenkomst. Daarom besloten de ondertekenaars van de milieubeleidsovereenkomst van 2000 uiteindelijk om hun project te enten op het project dat werd opgezet voor de tankstations
(BOFAS), dit keer met de medewerking van het BPF. Maar als gevolg van het negatief advies van de Raad van State met betrekking tot het fonds voor de bodemsanering van tankstations stelde de Vlaamse Gewestminister voor Leefmilieu de ondertekenaars een ultimatum : ofwel vinden zij een alternatief financieringsmechanisme voor de bodemsanering bij particulieren, ofwel lopen zij het risico dat maatregelen worden getroffen die het gebruik van aardgas bevorderen en die bedoeld zijn om de sector verantwoordelijk te stellen voor elke verontreiniging die te maken heeft met het gebruik van stookolie. Geconfronteerd met die eis stelden de ondertekenaars van de milieubeleidsovereenkomst aan de BPF een alternatief mechanisme voor de financiering van het fonds door de operatoren voor. Nadat men was afgestapt van de idee van « vrijwillige » bijdragen aan dat fonds, stellen de ondertekenaars van de milieubeleidsovereenkomst
pagina 46
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
nu een nieuwe formule voor die de steun krijgt van de Administratie voor Energie : deze formule zou aan het statuut van geregistreerde aardoliemaatschappij en in het kader van de voorraadverplichting de verplichting verbinden om lid te worden van een instelling die door de Gewesten is erkend en die de sanering op zich zou nemen van elke vorm van verontreiniging die het gevolg is van het op de markt brengen van huisbrandolie. Dezelfde organisaties stellen voor BOFAS een gelijkaardige alternatieve oplossing voor, in de veronderstelling dat de overheid zich bij het advies van de Raad van State zou aansluiten. De dossiers van de twee projecten met betrekking tot de
saneringsfondsen (tankstations en particulieren) zijn aldus nauw met elkaar verbonden. Naar de mening van de BPF bestaat het gevaar dat de alternatieve oplossing die door de ondertekenaars van de MBO wordt voorgesteld, op dezelfde bezwaren vanwege de Raad van State stoot, met name inzake een bevoegdheidsconflict tussen materies die onder federale bevoegdheid (toelating, controle en sanctie) en onder gewestelijke bevoegdheid (bodemsanering) vallen. De enige realistische oplossing voor de overheid om de twee projecten van bodemsaneringsfondsen weer op gang te brengen, is het advies van de Raad van State naast zich neerleggen.
Verontreiniging van de zee bij een ongeval met een tanker De laatste jaren heeft de BPF herhaaldelijk de aandacht van de bevoegde regeringsleden gevestigd op de mogelijke risico’s op verontreiniging van de zee als gevolg van een ongeval van een olietanker in de Noordzee, op de Schelde of zelfs in de haven van Antwerpen. De geschiedenis bewijst helaas dat een dergelijke mogelijkheid niet uit te sluiten valt. De Belgische overheid heeft in 2000 beslist een bedrag van 2,5 miljoen EUR te besteden aan de aankoop van materiaal ter bestrijding van een verontreiniging in de orde van 1.000 ton olie. Dat is een eerste stap in de goede richting. De BPF blijft er echter van overtuigd dat de overheid veel verder moet gaan als ze de risico’s van een dergelijke verontreiniging werkelijk wil verminderen. Het momenteel beschikbare materiaal is immers totaal onvoldoende om een grootschalige ramp te bestrijden, zoals bijvoorbeeld de ramp die Bretagne eind 1999 trof. Indien een dergelijk ongeval zich ter hoogte van België zou voordoen, zouden de gevolgen voor het milieu, het toerisme en de plaatselijke economie niet te becijferen zijn. Aangezien de overheid echter verantwoordelijk is voor de bestrijding van dit soort rampen, lijkt het essentieel dat ze, als het nodig is, zo snel mogelijk alle nodige middelen en het passende interventiemateriaal kan inzetten.
pagina 47
Zoals de BPF in het verleden al verscheidene keren heeft aangegeven, zou de beste oplossing voor België erin bestaan zich als geassocieerd lid aan te sluiten bij het centrum voor snelle interventie bij verontreiniging van de zee door olie OSRL (Oil Spill Response Ltd) in het Britse Southampton. Dit centrum, opgezet en beheerd door de petroleumindustrie, is permanent operationeel. Het beschikt over snelle interventiemiddelen en over voldoende materiaal en personeel om het hoofd te bieden aan een ernstig ongeval. In ruil voor een vrij beperkte bijdrage - 19.000 EUR per jaar- kan België zich bij dat centrum aansluiten en onmiddellijk beroep doen op zijn interventiemiddelen in geval van verontreiniging van voormelde wateren. De diensten van de OSRL worden tegen speciale voorwaarden aan de geassocieerde leden aangeboden. Het voorstel om zich bij dit centrum aan te sluiten werd door de BPF overgemaakt aan de Minister voor Volksgezondheid en Leefmilieu en geniet de steun van de gouverneurs van West-Vlaanderen en Antwerpen. Indien België geen lid wordt, blijft ons land blootgesteld aan het risico van een veel te trage interventie bij een ongeval met een olietanker, en de overheid zou, door gebrek aan voorzorg, de verantwoordelijkheid dragen voor de gevolgen van de verontreiniging die van bij het begin op een slechte manier werd bestreden.
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
Aanvaardingsplicht van afgewerkte olie De overheden van de drie Gewesten willen het principe van de producenten-verantwoordelijkheid toepassen op afgewerkte olie. Dit principe wordt in de ontworpen regelgeving vertaald als ”aanvaardingsplicht afgewerkte olie”. Concreet betekent dit dat de keten van eindverkoper via tussenhandelaar tot producent of invoerder de afgewerkte olie van elke consument (particulier of professioneel) in ontvangst moet nemen. De producent of invoerder is dan gehouden op eigen kosten deze afgewerkte olie te laten verwerken. Gezien de Europese richtlijn afgewerkte olie oplegt dat hierbij voorrang moet verleend worden aan regeneratie naar basisolie voor de productie van nieuwe smeeroliën, wenst de overheid aan de producenten of invoerders een minimum percentage regeneratie op te leggen. Aan de aanvaardingsplicht kan ook collectief voldaan worden mits het afsluiten van zogenaamde milieubeleidsovereenkomsten tussen de betrokken sectoren die dat wensen en de overheden. De Vlaamse overheid neemt hierin het voortouw en heeft een ontwerp milieubeleidsovereenkomst afgewerkte olie aan de sectorfederaties en de andere gewesten voorgelegd. De huidige ontwerpen van regelgeving en milieubeleidsovereenkomsten voldoen echter niet aan een aantal voorwaarden die de BPF essentieel acht voor een goed beheer van afgewerkte olie: • voornoemde teksten bieden geen waarborg voor een identieke en gelijktijdige aanpak in de drie gewesten, nu en in de toekomst; • elke persoon of onderneming die onderworpen is aan de aanvaardingsplicht afgewerkte olie moet financieel bijdragen tot het beheerssysteem (geen free riders). De ontworpen regelgeving en milieubeleidsovereenkomsten waarborgen dit niet; • de doelstellingen mogen ambitieus zijn, maar moeten tegelijkertijd haalbaar zijn voor diegene die er de verantwoordelijkheid voor draagt. De inzamelingsdoelstelling, uitgedrukt als 100 % van de theoretisch beschikbare hoeveelheid afgewerkte olie, is niet haalbaar. De oliesector kan geen verantwoordelijkheid opnemen, rechtstreeks of onrechtstreeks via een beheersorganisme, voor het gedrag van de houder van de afgewerkte olie en voor de gevolgen daarvan. Enkel een
•
•
inspanningsverbintenis is hier op haar plaats. Ook de doelstellingen verwerking moeten op hun haalbaarheid getoetst worden voordat hier enig engagement kan genomen worden. de notie afgewerkte olie dient beter omschreven te worden. De aanvaardingsplicht en het beheerssysteem kunnen uiteraard enkel betrekking hebben op de afval van olie, op de markt gebracht door de petroleumsector; zij kunnen geen betrekking hebben op de bijmengingen met andere producten of afvalstromen, waarvoor deze sector dan ook geen enkele verantwoordelijkheid kan nemen (bv. PCB’s, solventen, plantaardige oliën, enz...) er moet rekening gehouden worden met de mededingingsregels : - de concurrerende bedrijven uit de petroleumsector mogen onder elkaar geen mededingingsrechtelijk gevoelige gegevens uitwisselen en bespreken : kwaliteit van oliën, marktgegevens (hoeveelheden op de markt gebracht, ...) ; - de openbaarheid van bestuur en het feit dat de overheid via administraties of pararegionalen inzage krijgt in de gegevens waarover het beheersorganisme beschikt, bieden ons geen waarborg dat voormelde gegevens confidentieel blijven. Wij kunnen dan ook niet akkoord gaan met het inzagerecht van de overheid.
Om al deze redenen is de BPF van mening dat enkel een samenwerkingsakkoord tussen de drie gewesten en de federale overheid een voldoende garantie biedt om over het gehele Belgische grondgebied een uniforme regeling te treffen. De uitvoering van het landelijk beleid zoals uitgestippeld in een samenwerkingsakkoord dient toevertrouwd te worden aan een interregionaal beheersorganisme, dat instaat voor de collectieve uitvoering van de aanvaardingsplicht. Het beheersorganisme dient gefinancierd te worden door een landelijke, bij wet verplichte bijdrage op verse olie. Dit is de enige manier om te zorgen voor een gelijke aanpak in de drie gewesten (level playing field), gefinancierd door alle operatoren op de markt (geen free riders), en niet enkel door de bedrijven die een milieubeleidsovereenkomst zouden onderteken!
pagina 48
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De economische kwesties De strategische voorraden De onderhandelingen met de overheid met betrekking tot de oprichting van een organisme voor de opslag van petroleumproducten in België zijn gestart in 2001 en hebben nog altijd niet tot resultaat geleid. Net als de Europese Commissie is de BPF vóór de oprichting van een dergelijk nationaal organisme, voor zover dit voldoet aan de volgende drie voorwaarden : 1. er dient een kosten-batenanalyse van de te nemen maatregelen te worden gemaakt ; 2. alle operatoren moeten gelijk worden behandeld ; 3. er dienen mechanismen te worden ingevoerd om doeltreffend te kunnen optreden tegen fraude en het eventueel niet naleven van de verplichtingen door bepaalde operatoren. Het organisme dient volgens de BPF voorrang te geven aan de bestaande voorraden, aangeboden in België of in het buitenland. In het belang van de consument wil de BPF het Duitse voorbeeld niet volgen, waar de voorraad van 90 dagen van het centrale organisme bovenop de operationele voorraden van de maatschappijen komt, waardoor er dus in zekere zin een overlapping is.
pagina 49
Het organisme zal de Belgische verplichting dus moeten dekken door: • dekkingen in België en/of in het buitenland • eigen voorraadaankopen. Het beheer van het organisme voor de opslag van petroleumproducten zal soepel moeten zijn en dient toevertrouwd te worden aan professionelen uit de privé-sector, terwijl er uiteraard een staatscontrole van de hele strategie mogelijk moet zijn. Intussen heeft de BPF aan de regering voorgesteld dat alle invoerders van olie samen een controle van de voorraden zouden financieren. De controles zouden uitgevoerd worden door een externe instelling die rechtstreeks en enkel rapporteert aan de overheid, en met als doel : • zich ervan te vergewissen dat de voorraadverplichting door alle operatoren wordt nagekomen ; • daardoor een eerlijke concurrentie tussen die operatoren te waarborgen ; • een einde te maken aan de polemiek in verband met het vermeende niet-naleven van de voorraadverplichtingen door de industrie. De Administratie voor Energie en de BPF bestuderen momenteel de modaliteiten voor het opnemen van bepaalde bestaande voorraden in de strategische voorraden om een herziening van de wettelijke bepalingen op dit vlak en een doeltreffende controle mogelijk te maken.
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De invoering van de euro De overgang naar de euro werd in de tankstations in de twaalf landen van de eurozone in het algemeen, en in België in het bijzonder, op een heel eigen manier beleefd. Aangezien de dubbele prijsaanduiding om technische redenen nagenoeg onmogelijk was op de tellers van de pompen, kozen de petroleummaatschappijen ervoor de prijzen van de brandstoffen al vroeger dan vereist in euro aan te duiden. De Belgische wetgeving gaf hen immers de mogelijkheid om de tellers van de pompen aan de euro aan te passen vanaf 1 juli 2001. Dat bleek nodig om de ongeveer 30.000 pompen in het land, verspreid over meer dan 4.000 tankstations, tijdig te kunnen aanpassen. De petroleummaatschappijen namen de nodige maatregelen in samenwerking met de firma Banksys, de leverancier van de elektronische betaalterminals. Zij deden in het kader van de overgang naar de euro vaak aanzienlijke investeringen (nieuwe terminals, nieuwe kassa’s, nieuwe bekabeling, ...) om alle terminals operationeel te maken. Zo was meer dan 90 % van de brandstofpompen in België midden december 2001 al overgeschakeld op de euro. De komst van de euromuntstukken en -biljetten op 1 januari 2002 heeft dus geen ingrijpende verandering teweeggebracht aan de toestand in de tankstations zoals de automobilisten die al gewoon waren.
Aantal tankstations uitgerust voor elektronische betalingen (Op 1 januari 2002) Met elektronische betaalterminal buiten Zonder elektronische betaalterminal buiten TOTAAL
Aantal
%
3501
84
676
16
4177
100
Bron : Banksys
pagina 50
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De fiscaliteit De inkomsten uit accijnzen op minerale oliën bedroegen in 2001 globaal genomen 3,7 miljard EUR, tegenover 3,6 miljard EUR in 2000. Het gaat in werkelijkheid bijna uitsluitend over accijnzen die worden geheven op de motorbrandstoffen (3,4 miljard EUR), waarvan meer dan de helft afkomstig is van diesel (1,9 miljard EUR) en de rest van benzine (1,5 miljard EUR).
De onderstaande grafiek toont de verdeling van de inkomsten uit accijnzen op de verschillende petroleumproducten :
Opbrengst accijnzen* op petroleumproducten in 2001 (in miljard EUR)
TOTAAL: 3,7 miljard EUR
Andere: 0,1 Gasolie: 0,2
Benzines: 1,5
Diesel: 1,9
*en aanverwante belastingen
De som van accijnzen en BTW (= indirecte belastingen) op alle petroleumproducten bedraagt in het totaal ongeveer 4,6 miljard EUR voor het jaar 2001, wat een meer dan aanzienlijke bron van inkomsten vormt voor de staatsfinanciën.
pagina 51
We herinneren eraan dat deze indirecte belasting het leeuwendeel vertegenwoordigt van de uiteindelijke prijs van het product die aan de consument wordt aangerekend. Ze bedraagt nagenoeg twee derden van de prijs van benzine (70 % op 01/03/2002) en meer dan de helft van de prijs van diesel (57 %). Deze situatie is absoluut niet specifiek voor België, sommige andere landen kennen nog hogere belastingspercentages.
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De fraudebestrijding De « ondersteuningscellen » voor de strijd tegen fraude met accijnzen en BTW, die de BPF al lang vroeg aan de overheid, werden eindelijk opgericht en zijn operationeel sinds 2 januari 2002. De BPF organiseerde ook drie dagen opleiding in raffinaderijen voor de ambtenaren die belast zijn met de controle op fraude. De Belgisch-Nederlandse contacten op dit vlak werden overigens nog intensiever als vroeger voortgezet. Bovendien zou rond midden 2002 het voorstel van de Europese Commissie , moeten worden geconcretiseerd om het administratief docu-
ment bij de aan accijnzen onderworpen producten te vervangen door een computerboodschap (of voorlopig een fax) waardoor de economische operatoren onderling contact zouden hebben via de nationale administraties. Dit nieuwe systeem voor de uitwisseling van informatie blijkt essentieel voor de operatoren die eigenaar zijn van ”fiscale” opslagplaatsen (dat wil zeggen waartussen producten circuleren waarop nog geen accijnzen werden betaald) en die vaak verantwoordelijk worden gesteld voor fraude.
De euromarker Al in 1995 had de Europese Raad besloten het product te standaardiseren dat wordt gebruikt voor het merken, voor fiscale doeleinden, van huisbrandolie. Na lange technische discussies over de respectievelijke pluspunten van de verschillende potentiële markers nam de Commissie haar beslissing op 13 juli 2001, en maakte zij het gebruik van de « euromarker » in de lidstaten verplicht vanaf 1 augustus 2002. Net als zijn buurlanden koos België uiteindelijk voor de vervanging van furfurol, de marker die momenteel wordt gebruikt, door de euromarker, nl. « Solvent Yellow 124 ». Eveneens net als zijn buurlanden voorzag België in over-
gangsmaatregelen : tussen april en augustus 2002 mogen de twee markers naast elkaar bestaan. Maar vanaf 1 augustus moet alle huisbrandolie de vereiste dosis « Solvent Yellow 124 » bevatten. België overweegt echter eenzijdig een maximale concentratie euromarker op te leggen, om redenen van fraudebestrijding waar de BPF achter staat. Maar het voorziene overleg met de Europese Commissie en de andere lidstaten zal in acht moeten worden genomen, want anders creëert men belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen.
De controle van de kwaliteit van de brandstoffen Het Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten (F.A.A.P.) werd in 1996 opgericht en zette zijn activiteiten op het vlak van de controle van de kwaliteit van de brandstoffen in 2001 voort. Voor het eerst sinds de oprichting van het fonds bleek uit de resultaten van de analyses vorig jaar echter een stijging van het aantal slechte monsters. De vastgestelde inbreuken hebben voornamelijk betrekking op de dampspanning voor benzine (overgang winter-zomer) en diesel (verontreiniging door benzine) en op het destillatie-eindpunt (te zware bestanddelen in benzine en onzekerheid over de meetmethoden).
Wat de kwaliteit betreft, stellen we net als elk jaar vast dat de petroleummaatschappijen die lid zijn van de BPF globaal gezien een beter resultaat behalen dan alle andere operatoren samen. Het F.A.A.P. ging overigens door met de studie van de HPLC-methode (« High Pressure Liquid Chromatography »), aan de hand waarvan men vanaf 1 augustus 2002 nauwkeuriger kan vaststellen of in diesel de nieuwe tracer « euromarker » aanwezig is, waaruit de aanwezigheid van huisbrandolie zou kunnen worden afgeleid. De prioriteit die het F.A.A.P. zich had gesteld voor
pagina 52
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
2001, namelijk de controle van de bulkleveringen van diesel aan privé-pompen van grote consumenten (met name wegtransportondernemingen) werd helaas niet in acht genomen. Een dergelijke controle blijkt des te meer nodig omdat, hoewel de fraude in verband met diesel in de tankstations lijkt te verminderen, die fraude zich zou kunnen hebben verplaatst naar de bulkleveringen - en dat des te meer omdat het zwavelgehalte in diesel eveneens een potentiële bron van fiscale overtredingen is sinds november 2001. De BPF legde de nadruk op de noodzaak om de invoering van dit soort controle te versnellen. Deze controles zouden uiteindelijk begin juni 2002 aanvangen. De vastgestelde achterstand moet toegeschreven worden aan de moeilijkheden die inherent zijn aan de werking van het Fonds. Terwijl de financiële reserve van het F.A.A.P. bijna 5 miljoen EUR bedraagt, betreurt de BPF, net als de andere
beroepsorganisaties van de sector die vertegenwoordigd zijn in het beheerscomité van het Fonds, de houding van de Minister van Begroting die die reserves lijkt te beschouwen als een « kredietlijn » en niet als middelen waarover het Fonds kan beschikken om de kwaliteitscontrole van de brandstoffen te beheren en zijn budget op te maken. Sinds midden 2001 heeft deze onduidelijke situatie geleid tot de blokkering van de middelen, en bijgevolg van alle initiatieven van het Fonds. De fundamentele vraag die bijgevolg rijst, is de noodzaak tot omvorming van het F.A.A.P. tot een instelling met een andere rechtsvorm, waardoor dergelijke zware administratieve procedures en belemmeringen van de werking kunnen worden vermeden. De verlammende factoren zijn in elk geval duidelijk geïdentificeerd, en de BPF werkt met het F.A.A.P. samen om te proberen er iets aan te doen.
Evolutie van het percentage slechte stalen Per product : % Motorbrandstoffen Loodvrije benzine
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2,6
1,6
2,8
1,9
0,9
4,7 9,3
6,8
3,3
4,2
2,3
1,1
Diesel
21,7
17,4
6,7
5,3
3,3
6,6
TOTAAL
13,1
9,9
5,1
3,7
2,0
6,2
Benzine met loodvervanger
Per soort maatschappij : % 1996
1998
1999
2000
2001
6,9
5,8
3,0
2,4
1,1
5,0
Andere merken
21,3
14,9
7,4
4,8
2,7
6,7
Witte pompen
25,3
17,9
9,6
7,1
4,1
9,9
GEHEEL VAN DE MARKT
13,0
9,9
5,1
3,7
2,0
6,2
Bij de BPF aangesloten maatschappijen
Bron : Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten
pagina 53
1997
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De evolutie van het aantal tankstations Het F.A.A.P. geeft een schatting van het aantal verkooppunten in België. Volgens de telling die door dat fonds werd uitgevoerd, waren er op 1 januari 2001 nog 4.414 tankstations, tegenover 4.787 een jaar eerder, wat een daling met ongeveer 5,37 % in één jaar tijd betekent.
Evolutie van het aantal verkooppunten van motorbrandstoffen in België
Aantal tankstations
1 januari 2000
1 januari 2001
1 januari 2002
4.787
4.414
4.177
-7,80
-5,37
Wijziging (%) Bron : Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten
Aantal verkooppunten met het merk van de bij de BPF aangesloten maatschappijen (Op 1 januari 2002)
Maatschappij
Aantal stations
Totalfina
517
Q8
467
Shell
378
Texaco
366
Esso
346
Jet
249
%
Totaal voor merken BPF-leden
2.323
Andere
1.854
44,4
TOTAAL
4.177
100,0
55,6
Bron : Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten
pagina 54
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
De veiligheid in tankstations Hoewel het verschijnsel uiteraard lang niet beperkt blijft tot de petroleumsector, is het aantal overvallen en andere diefstallen met braak in tankstations de laatste jaren sterk toegenomen. Het gaat om een probleem dat de bij de BPF aangesloten ondernemingen steeds meer zorgen baart. De BPF doet sinds drie jaar over dit probleem navraag bij haar leden, waarvan de tankstations zo’n 56 % van het totale aantal verkooppunten van motorbrandstoffen vertegenwoordigen. Als we dit extrapoleren naar de gehele markt, kan het aantal incidenten worden geraamd op meer dan 400 per jaar.
Evolutie van het aantal overvallen (*) en diefstallen (**) in de tankstations (leden BPF) Periode
Overvallen
Diefstallen
TOTAAL
1998
55
112
167
1999
61
160
221
2000
73
97
170
2001
91
134
225
(*) Overval : diefstal of poging tot diefstal in aanwezigheid van de uitbater of van zijn personeel. (**) Diefstal met braak : diefstal of poging tot diefstal met braak, gepleegd bij afwezigheid van de uitbater of zijn personeel.
De BPF heeft zich in 2002 aangesloten bij het samenwerkingsmodel dat zich momenteel, met name in de grote steden, waar tankstations vaak het slachtoffer zijn van geweld, ontwikkelt tussen de plaatselijke politie en de uitbaters. Deze samenwerking beoogt het uitwerken van preventieve maatregelen om het risico en het aantal overvallen op tankstations te verminderen. De petroleummaatschappijen die aangesloten zijn bij de BPF zijn bezorgd om de veiligheid van de uitbaters van de tankstations van hun netwerken en die van hun klanten. Daarom stellen ze brochures en informatiefolders ter beschikking en hebben ze voor hen opleidingprogramma’s of soms zelfs trainingprogramma’s uitgewerkt. Bovendien werden aanzienlijke investeringen gedaan in de veiligheid van de tankstations, met name voor de installatie van steeds meer geavanceerde beveiligings- en betalingssystemen, die er met name toe bijdragen dat de buit van de overvallen
pagina 55
steeds kleiner wordt. De tankstations blijven echter nog een even geliefkoosd doelwit voor criminelen. De petroleumsector meent in dat verband aanspraak te kunnen maken op bijzondere aandacht van de ordediensten en de overheid. Moet er nog aan herinnerd worden dat deze sector heelwat belastingen binnenbrengt aangezien, zoals in dit verslag al werd aangehaald, 55 tot 70 % van de prijs van de brandstoffen die aan de consument wordt aangerekend, uit taksen (accijnzen en BTW) bestaat?
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
EVOLUTIE VAN DE TEWERKSTELLING IN DE BELGISCHE PETROLEUMSECTOR Op basis van het laatste jaar waarover gegevens beschikbaar zijn, is de tewerkstelling globaal gezien met bijna 3 % gedaald.
Evolutie van de tewerkstelling in de Belgische petroleumsector 1973
31.12.2000
31.12.2001
Wijziging in 1 jaar (in %)
Arbeiders
5.167
1.149
1.143
-0,5
Bedienden
6.097
4.015
3.867
-3,7
11.264
5.164
5.010
-3,0
TOTAAL
pagina 56
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
INDEX VAN DE TABELLEN Wereld : productie / reserves / wereldverbruik/ raffinagecapaciteit
7
Verbruik : evolutie 2001/2000 (België)
8
Marktaandelen van de verschillende energiebronnen (België)
8
Omzetcijfer en investeringen van de BPF-leden
8
Wereldreserves van aardolie op 1/1/2002
11
Wereldwijde aardolieproductie
12
Evolutie van het verbruik van aardolie per geografische zone
12
Evolutie van de raffinagecapaciteit in de wereld
12
Voorstellen van de Europese richtlijn van mei 2000 betreffende de kwaliteit van motorbrandstoffen
15
Dichtheid van de netwerken van tankstations in Europa
17
Aantal wijzigingen van de maximumprijzen van benzines, diesel en huisbrandolie
24
Maximumprijzen aan de verbruiker van de voornaamste petroleumproducten
27
Vergelijking van de gemiddelde prijzen van de voornaamste petroleumproducten met
pagina 57
en zonder belasting in 1975 en 2001
29
Gevoeligheid van de petroleumprijzen
32
Primaire distillatiecapaciteit van de Belgische raffinaderijen
33
Raffinagecapaciteiten en verwerking in de Belgische raffinaderijen
33
Nettoproductie van afgewerkte producten in België
34
Invoer van aardolie in België volgens land van herkomst
35
Buitenlandse handel in afgewerkte producten in 1973, 1979, 2000 en 2001
36
Levering van afgewerkte producten voor verbruik in België
37
Verbruik van de voornaamste motorbrandstoffen
37
Evolutie van het wagenpark per type brandstof - Aantal voertuigen
38
Voornaamste motorbrandstoffen op de Belgische markt
43
Aantal tankstations uitgerust voor elektronische betalingen
50
Evolutie van het percentage slechte stalen per product / per soort maatschappij
53
Evolutie van het aantal verkooppunten van motorbrandstoffen in België
54
Aantal verkooppunten met het merk van de bij de BPF aangesloten maatschappijen
54
Evolutie van het aantal overvallen en diefstallen in de tankstations
55
Evolutie van de tewerkstelling in de Belgische petroleumsector
56
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
INDEX VAN DE GRAFIEKEN Prijs van de aardolie (Brent) in dollar per vat, maandelijks gemiddelde
7
Samenstelling van de maximumprijs van benzine en diesel aan de pomp op 08/03/2002
8
Bruto raffinagemarges, jaarlijks gemiddelde
14
Brandstofprijzen in de buurlanden
18
Aardolieprijs (Brent) in EUR per vat
19
Gemiddelde noteringen benzine Euro 95 lichters FOB Rotterdam
28
Gemiddelde noteringen gasolie lichters FOB Rotterdam
28
Prijs van benzine bij gelijkblijvende belasting 1985/2002
29
Prijs van diesel bij gelijkblijvende belasting 1985/2002
30
Evolutie van de hoogste maximumprijzen benzine 95 Ron
31
Evolutie van de hoogste maximumprijzen diesel
31
Buitenlandse handel in afgewerkte producten gedurende de laatste 25 jaar
36
Aandeel van de verkoop van benzine en diesel in België
38
Aardoliebalans van België in 2001
39
Opbrengst accijnzen op petroleumproducten in 2001
51
pagina 58
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
NOTA’S
pagina 59
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
NOTA’S
pagina 60
JAARVERSLAG 2001 BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
DIT VERSLAG IS UITGEGEVEN DOOR: BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE V.Z.W. KUNSTLAAN 39 - BUS 2 - 1040 BRUSSEL - BELGIË E-MAIL:
[email protected] WEBSITE: WWW.PETROLFED.BE L’ÉDITION FRANÇAISE PEUT ÊTRE OBTENUE À LA FÉDÉRATION PÉTROLIÈRE BELGE A.S.B.L. AV. DES ARTS 39 - BOÎTE 2 - 1040 BRUXELLES - BELGIQUE DESIGN VISION GEDRUKT IN BELGIË DOOR DRUKKERIJ BEUKELEIRS
pagina 61