BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE
JAARVERSLAG
Tabel 1: Kerncijfers België 2010
2011
2012
2013
2014
Marktaandeel van ruwe olie in de primaire energieconsumptie
%
40,3
38,8
39,7
40,0
(1)
Invoer van ruwe olie
kt
33.331
29.853
31.569
27.618
32.190 (2)
Uitvoer van afgewerkte petroleumproducten
kt
17.612
19.553
22.995
23.929
25.198 (2)
Leveringen in verbruik van afgewerkte petroleumproducten
kt
21.687
21.536
21.637
22.626
22.954 (2)
Verbruik brandstoffen
l
15.414.519.959 (3)
15.018.001.401 (4)
14.434.126.510 (4)
14.751.572.468 (4)
14.361.530.009 (4)
waarvan benzines
l
1.737.317.107
1.746.308.725
1.637.583.893
1.642.953.020
1.761.073.826
waarvan diesel
l
8.555.336.447
%
83
waarvan huisbrandolie
l
5.121.866.405
4.510.588.235
4.675.294.118
5.089.411.765
4.283.529.412
Accijnsontvangsten op brandstoffen
mld€
4,58
4,60
4,50
4,44
4,68
kt
40.486
40.982
41.061
41.318
40.612
%
82,4
72,9
77,1
67,7
aandeel diesel in het totale verbruik motorbrandstoffen
Totale distillatiecapaciteit van de raffinaderijen op 31 december
gebruikte distillatiecapaciteit Totale tewerkstelling in de petroleumsector op 31 december
8.761.104.442 (3)
83
8.121.248.499 (4)
83
8.019.207.683 (4)
83
8.316.926.771 (4)
83 (2+4)
79,7 (2)
6.249
6.224
6.377
6.521
6.581
waarvan arbeiders
1.095
1.119
1.196
1.204
1.201
waarvan bedienden
5.154
5.105
5.181
5.317
5.349
Aantal tankstations, op 1 januari
3.258
3.209
3.175
3.158
3.178 (5)
5.279.110
5.359.352
5.392.908
5.422.506
5.542.162 (2)
61
62
62
63
Aantal personenwagens, op 31 december
waarvan dieselwagens
%
62
(1) cijfer 2014 niet beschikbaar bij de Federale Overheidsdienst Economie (Energieobservatorium) (2) voorlopig cijfer (3) bron: Federale Overheidsdienst Financiën, Douane & Accijnzen (4) bron: Federale Overheidsdienst Economie, petroleumbalans (5) 3.386 tankstations op 1 januari 2015
2
KERNCIJFERS BELGIË
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
De Belgische Petroleum Federatie De Belgische Petroleum Federatie (BPF) is de officiële woordvoerder van de voornaamste petroleummaatschappijen die actief zijn in de raffinage en in de distributie in België. Ze vertegenwoordigt 12 leden waarvan 4 raffinaderijen, 7 ondernemingen actief in de distributie van petroleumproducten en 3 stockagebedrijven. Op deze manier dekt de BPF 100% van de raffinagecapaciteit en bijna 80% van de verkoop van brandstoffen in België.
3
WIE IS BPF?
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
INHOUDSTAFEL
TERUGBLIK VAN DE VOORZITTER DE INTERNATIONALE CONTEXT
13
DE PRIJS VAN RUWE OLIE EN DE BRANDSTOFNOTERINGEN
14
DE RESERVES, DE RAFFINAGE, DE PRODUCTIE, HET VERBRUIK
15
DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
18
DE EVOLUTIE VAN DE MAXIMUMPRIJZEN
20
DE GEVOELIGHEID VAN DE PRIJZEN VAN PETROLEUMPRODUCTEN
21
DE RAFFINAGE
24
DE BUITENLANDSE HANDEL
26
HET BINNENLANDS VERBRUIK
27
DE EVOLUTIE VAN HET AANTAL TANKSTATIONS EN HET WAGENPARK
30
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
32
POLITIEK MEMORANDUM VAN DE BPF HET ENERGIEBELEID VAN DE NIEUWE FEDERALE REGERING
33 33
MILIEUBESCHERMING HET NIEUWE EUROPEES ‘ENERGIE- EN KLIMAATBELEID 2030’ DE OMGEVINGSVERGUNNING HET KLIMAAT: DE BENCHMARKCONVENANT ‘ENERGIE-EFFICIËNTIE’ EN
37 37 38
DE ‘ENERGIEBELEIDSOVEREENKOMST’ DE EMISSIES VAN DE RAFFINADERIJEN DE RICHTLIJNEN ‘INDUSTRIËLE EMISSIES’ & DE ‘RAFFINADERIJ-BUBBLE’ HET BODEMSANERINGSFONDS VOOR TANKSTATIONS (BOFAS)
4
6
39 40 44 45
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
INHOUDSTAFEL
ECONOMISCHE KWESTIES HET CONCURRENTIEVERMOGEN VAN DE EUROPESE RAFFINAGESECTOR DE EUROPESE RICHTLIJN ‘BRANDSTOFKWALITEIT’ REGIONALE PETROLEUMSTATISTIEKEN HET TOEZICHT OP DE KWALITEIT VAN PETROLEUMPRODUCTEN (FAPETRO) DE NORMALISATIE VAN PETROLEUMPRODUCTEN & DE BELGISCHE NORMALISATIECOMMISSIES DE STRATEGISCHE PETROLEUMVOORRADEN (APETRA)
47 47 48 49 50 51 52
PROGRAMMAOVEREENKOMST
54
BIOBRANDSTOFFEN
54
FISCALE ACTUALITEIT DE FISCALITEIT OP MOTORBRANDSTOFFEN HET SOCIAAL VERWARMINGSFONDS EN DE GESPREIDE BETALING OP DE LEVERING VAN HUISBRANDOLIE
59 59
BEVEILIGING & VEILIGHEID OVERVALLEN OP TANKSTATIONS
63 63
SOCIALE ACTUALITEIT
64
INDEX VAN DE TABELLEN EN FIGUREN
61
65
DIVERSEN68 HET TEAM VAN DE BPF DE RAAD VAN BESTUUR (19 MAART 2015) DE AANGESLOTEN MAATSCHAPPIJEN (OP 1 JANUARI 2015) AFKORTINGEN OMZETTINGSFACTOREN
5
69 69 69 70 71
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
1
Terugblik van de voorzitter
EEN GOED BEVOORRADE WERELDWIJDE PETROLEUMMARKT De 21ste eeuw is begonnen met een energiecrisis die werd gekenmerkt door een opvallende stijging van de energieprijzen. Vooral de prijs van ruwe olie is gestegen van een jaarlijks gemiddelde van 28,8 $/bbl in 2000 tot 98,4 $/bbl in 2008 (Brent Noordzee), na recordhoogtes te hebben bereikt in juli 2008, aan de vooravond van de economische en financiële crisis. In de loop van dit decennium zijn de prijzen de hoogte in geschoten door de ontwikkeling van opkomende landen met in het bijzonder China dat zijn energieverbruik verdubbeld heeft tussen 2000 en 2010 (in die mate zelfs dat China vandaag goed is voor 25% van de CO2 uitstoot, tegenover 17% voor de VS en 11% voor de Europese Unie - Internationaal Energieagentschap (IEA) 2013), maar ook door spanningen op de markt van ruwe olie, omdat de productiecapaciteit nauwelijks gelijke tred wist te houden met de vraag. Sommigen zagen dit als een voorbode van een olietekort en vroegen zich af wanneer de productiepiek zou worden bereikt, als dat al niet gebeurd was, en de gevolgen voelbaar zouden worden … De beroering op de wereldwijde petroleummarkt aan het begin van de 21ste eeuw is zeker niet te wijten aan de ‘petroleumpiek’. De enorme prijsstijging tot boven 100 $/bbl tussen 2011 en midden 2014 is vooral een gevolg van politieke onrust in Noord-Afrika en in het Midden-Oosten (de prijs van ruwe olie overschreed de magische drempel van 100 $/bbl in februari 2011 toen de oorlog in Libië uitbrak) en van een bewust budgettair beleid van bepaalde producerende landen die ervan uitgaan dat de olieprijs lange tijd hoog zal blijven. Tussen februari
6
TERUGBLIK VAN DE VOORZITTER
2011 en juni 2014 is de prijs van Brent-olie stabiel en hoog gebleven (met een jaarlijks gemiddelde van 111 $/bbl in 2011, 112 $/bbl in 2012, 109 $/bbl in 2013 en tot juni 2014). De prijs in euro van ruwe olie schommelde sterker als gevolg van de wisselkoersschommelingen gedurende die periode: 80 €/bbl in 2011, 87 €/bbl in 2012, 82 €/bbl in 2013 en 79 €/bbl tot juni 2014. Sinds juli 2014 zijn de prijzen op de markt van ruwe olie continu in dalende lijn gegaan, van een maandelijks gemiddelde van 112 $/bbl in juni 2014 tot 64 $/bbl in december om dan in januari 2015 te zakken tot een absoluut dieptepunt van 50 $/bbl (prijzen die we niet meer gezien hadden sinds begin 2009 toen deze aan een herstelperiode begonnen na de wereldwijde economische crisis van midden 2008). Eind juni 2015 lag het jaarlijks gemiddelde van de Brent-prijzen op 60 $/bbl. De factoren die, in enkele maanden tijd, geleid hebben tot deze daling van de olieprijzen - ondanks geopolitieke spanningen in het Midden-Oosten - zijn bekend (we verwijzen vooral naar de publicaties van het Institut Français du Pétrole): • de toenemende en doorslaggevende invloed van schalieolie op de internationale markt, in die mate dat de Verenigde Staten halfweg 2015 de grootste producent van zwart goud ter wereld werd en zo Saoedi-Arabië en Rusland overtrof. Europa heeft de gevolgen van deze heuse energierevolutie veroorzaakt door schalieolie en -gas eerst genegeerd en daarna onderschat te hebben. Toch werd de stijging van het wereldwijde olieaanbod gedragen door de Verenigde Staten, waar de productie in 2014 steeg met 1,6 Mbbl/dag (en daarmee verhoogt dat land de productie van ruwe olie met meer dan 1 Mbbl/dag
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
voor het derde jaar op rij). Tegelijk moet de Verenigde Staten hun leidersplaats als wereldwijde olie-invoerder afstaan aan China. • economische onrust, met herzieningen van het wereldwijde verbruik dat lager uitvalt. In feite is het wereldwijde olieverbruik in 2014 slechts met 0,8 Mbbl/dag gestegen, minder dan de recente historische gemiddelden en minder dan de stijging met 1,3 Mbbl/dag vastgesteld in 2013. Volgens de statistieken gepubliceerd door BP is het totale energieverbruik in 2014 langzamer dan gemiddeld gestegen in alle regio's ter wereld, uitgezonderd in Noord-Amerika (+ 0,9%) en Afrika (+ 2,8%), met een opvallende daling van de Europese vraag met 3,9% (de Chinese vraag is in 2014 slechts met 2,6% gestegen, tegenover een gemiddeld groeipercentage van 6,6% tijdens de voorbije tien jaar). • de sterkere dollar, vooral ten opzichte van de euro (de wisselkoers is geëvolueerd van 0,75 €/$ in juni 2014 tot 0,93 €/$ in april 2015 en 0,89 €/$ in juni 2015). Een dergelijke evolutie van de dollar oefent gewoonlijk een neerwaartse druk uit op de prijzen. • de beslissingen van de OPEC -en vooral van de leden uit het Midden-Oosten - om de productieniveaus niet te beperken en te stellen dat het aan de markt is en dus aan de wet van vraag en aanbod op wereldniveau, om het evenwicht te herstellen. Hoe ziet de toekomst van de olieprijzen eruit? Iedere prognose zou nutteloos zijn; de meeste recente voorspellingen over de prijzen zijn onjuist gebleken. Zo kondigden respectabele financiële instellingen na afloop van de Arabische Lente aan dat de prijs per vat tegen het einde van het decennium 200 dollar zou kosten. Diezelfde instellingen aarzelden begin 2015 niet om te verkondigen dat olie ‘langdurig goedkoop’ zou blijven en zou dalen tot 40 $/bbl. We weten vandaag maar één ding zeker en dat is dat de wereldwijde petroleummarkt goed bevoorraad is, met een overvloedig aanbod. Volgens het IEA bedroeg de wereldwijde petroleumproductie in de eerste maanden van 2015 bijna
7
TERUGBLIK VAN DE VOORZITTER
95,7 Mbbl/dag, dat is een stijging met 2,1 Mbbl/dag ten opzichte van 2014. Die cijfers spreken voor zich en bewijzen dat we niet hoeven te vrezen voor de bevoorradingszekerheid van petroleumproducten, niet vandaag en niet in de komende decennia, want de beschikbare reserves volstaan om aan de wereldwijde vraag te voldoen. We zouden graag hetzelfde zeggen over andere energiebronnen in Europa of nog dichter bij ons in België…
EUROPA STAAT VOOR EEN NIEUW PETROLEUMPARADIGMA De Europese Unie (EU) lijkt de wereldwijde gebeurtenissen op de energiemarkten niet correct in te schatten. De Europese Raad van maart 2015 buigt zich dan wel over de ‘Energie-Unie’ en bevestigt te willen werken aan een toekomstbeleid inzake energie en klimaat dat vooral gebaseerd is op de bevoorradingszekerheid en de integratie van de energiemarkten, maar daarbij heeft de Raad slechts oog voor een deel van de uitdagingen, namelijk de werking van de interne elektriciteits- en gasmarkt. Tal van elementen die cruciaal zijn voor de energietoekomst van de EU ontbreken in de recente mededelingen van de Europese instanties: • Hoe zal de EU competitieve energie leveren om de economische groei te ondersteunen en de achteruitgang van de industriële activiteit in Europa een halt toe te roepen? Om een Energie-Unie te kunnen uitbouwen ten dienste van de economische belangen van de EU, is vereist dat het ernstige probleem van de energiekosten in Europa wordt aangepakt. • Waarom wordt de rol van petroleumproducten, van de bijbehorende logistieke kanalen en van de raffinaderijen genegeerd of doodgezwegen? Waarom geeft men niet toe dat de bestaande petroleuminfrastructuur onontbeerlijk zal blijven voor alle consumenten tot er competitieve en economisch duurzame alternatieve energiebronnen beschikbaar zijn op Europese schaal? En dat terwijl de Europese Commissie (EC) zelf het innovatieve karakter van de raffinagesector erkent (nummer één op het vlak van ‘process innovation’, in
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
de top vijf op het vlak van ‘product innovation’ – ref. European Competitiveness Report 2013)! Het IEA blijft daarenboven het noodzakelijke karakter van petroleumproducten onderstrepen, voornamelijk voor het transport! Wat meer is, de aanwezigheid van een betrouwbare raffinagesector en het bestaan van een flexibel distributienet bieden garanties op het vlak van bevoorradingszekerheid voor de Europese lidstaten! • Waarom blijven de Europese leiders, ongeacht of het gaat om de Raad of om de Commissie, nieuwe ‘energie- & klimaatpakketten’ voorstellen zonder de consequenties van het voorgaande pakket ‘20-20-20’ op de Europese economie grondig te evalueren? Waarom blijft er een kloof bestaan tussen enerzijds de realiteit waarmee de Europese economische spelers (voornamelijk de bedrijven) worden geconfronteerd en anderzijds de visie van de Europese leiders over de te volgen weg om opnieuw een Europese groei tot stand te brengen? Is het verantwoord om olie terzijde te schuiven en zelfs, zoals sommigen, op te roepen om op termijn niet langer ruwe olie te ontginnen, te raffineren en te verdelen, als je weet dat: • 94% van de transportactiviteit in Europa – wagens, vrachtwagens, schepen, vliegtuigen – afhankelijk is van geraffineerde petroleumproducten en dat de afhankelijkheid van het transport van petroleumproducten geschat wordt op 80% in de meest ambitieuze ontwikkelingsscenario's van hernieuwbare energiebronnen (schatting van de EC); • het IEA in zijn ‘Energy Outlook’ van november 2014 aangeeft dat de wereld tegen 2040, 14 Mbbl/dag extra nodig zal hebben (de huidige vraag ligt ongeveer op 90 Mbbl/dag); • en, dichter bij huis, het Federaal Planbureau in zijn analyse van het Belgisch energielandschap voor 2050 (rapport oktober 2014) schat dat olieproducten in 2050 nog 40% van het primaire energieverbruik in België zullen uitmaken, waarbij verondersteld wordt dat een vat ruwe olie dat $110 kost in 2015, in 2050 nog $140 zal kosten ...
8
TERUGBLIK VAN DE VOORZITTER
De toekomstige uitdagingen blijven niet beperkt tot de Europese integratie van de gas- en elektriciteitsmarkten! Tijdens de voorstelling van haar algemene beleidsnota aan het Parlement in november 2014 had mevrouw Marghem, federaal minister van Energie, Leefmilieu en Duurzame Ontwikkeling, het bij het rechte eind toen ze stelde: “In het kader van de energievisie zal elke energiebron overwogen kunnen worden zonder taboes, afhankelijk van haar merites op het vlak van zekerheid, betaalbaarheid en duurzaamheid waarbij veiligheid vooropstaat.” Verdienstelijk aan die visie is dat men zich niet wil terugtrekken in een bekrompen denkkader en – laten we hopen – lessen wil trekken uit de Europese en Belgische beleidslijnen uit het verleden!
DE SLEUTELROL VAN DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË In 2012 maakten enkele Europese parlementsleden zich nog zorgen om het faillissement van de Petroplus-groep, waardoor de werkgelegenheid en de toekomst van een raffinaderij in Antwerpen in het gedrang zouden komen. Ze schreven een brief aan de toenmalig Europees commissaris voor Energie waarin ze Europa vroegen om te beseffen wat de risico’s zijn van desindustrialisatie en de sluiting van Europese bedrijven omwille van de moeilijkheden in de Europese raffinagesector. De feiten zijn er: sinds 2008 hebben vijftien raffinaderijen in Europa hun deuren gesloten, wat overeenkomt met een capaciteit van 2 Mbbl/ dag en er worden in de komende jaren nog meer sluitingen verwacht. De EC is zich intussen trouwens ten volle bewust van deze situatie en heeft sindsdien vijf rondetafelgesprekken georganiseerd over de toekomst van de Europese raffinagesector (de recentste bijeenkomst hieromtrent vond plaats in juni 2015). De Belgische autoriteiten zijn vertegenwoordigd tijdens die gesprekken en beseffen dat de toekomst van het Antwerpse aardolieplatform moet worden verdedigd. België is een uitzondering binnen de Europese raffinagesector. In de voorbije twee jaar hebben onze twee grootste raffinaderijen elk investeringen aangekondigd
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
van zo’n 1 miljard euro om de productie van schone brandstoffen te verhogen (en dan vooral van diesel met een heel laag zwavelgehalte, een brandstof die Europa voortdurend nodig heeft en momenteel gedeeltelijk invoert). In tegenstelling tot veel andere energiebronnen – zonne-energie, windenergie, biobrandstoffen – doen die investeringen geen beroep op openbare middelen of fiscale stimuleringsmaatregelen. Onze politici zouden trots moeten zijn dat België nog zulke investeringen kan aantrekken, ondanks zijn minder gunstige concurrentiepositie en trots zijn op Antwerpen dat het tweede grootste petrochemische cluster ter wereld blijft na Houston! Het belang van de Belgische petroleumsector kan worden aangetoond met enkele cijfers: • een totale raffinagecapaciteit van 41 Mt en een nettoproductie van de raffinaderijen van 35,2 Mt in 2014; • in 2014 werd er respectievelijk 22,6 Mt en 29,9 Mt aan petroleumproducten in- en uitgevoerd; • een binnenlands verbruik van petroleumproducten van 23 Mt in 2014, waarvan 8,2 Mt brandstoffen bestemd is voor het wegtransport. Het aandeel van petroleum in het primaire energieverbruik blijft schommelen rond 40% en dat percentage is de voorbije jaren redelijk stabiel gebleven gezien de omvang van het transport en de leveringen aan de petrochemie in België; • veel leveringen aan de petrochemie die oplopen tot 8,1 Mt petroleumproducten in 2014. Dit verklaart waarom de Belgische economie ‘koolstofintensiever’ is dan het Europese gemiddelde. De koolstofintensiteit in België is dus - in tegenstelling tot wat velen denken - niet te wijten aan de bedrijfswagens of aan een gebrek aan zuinigheid bij de Belgische consument in vergelijking met zijn Europese buren, maar vooral aan de kracht van zijn petrochemische en chemische industrie. We herinneren er terloops aan dat bijna 68% van de grondstoffen bestemd voor de chemie op Europees niveau afgeleid is uit petroleumproducten;
9
TERUGBLIK VAN DE VOORZITTER
• leveringen aan de internationale zeevaart van 5,6 Mt in 2014, een transportsector waar petroleumproducten vandaag nog geen echte concurrenten hebben; • een stabiel en zelfs stijgend aantal rechtstreekse arbeidsplaatsen in de Belgische petroleumsector, vooral sinds de doorgevoerde of lopende investeringen (6.581 rechtstreekse arbeidsplaatsen op 31 december 2014 tegenover 6.286 in 2009), een opvallende uitzondering in het Europese petroleumlandschap en de ‘traditionele’ Belgische industrie; • tot slot, omdat de producten in de eerste plaats een middel bij uitstek zijn om taksen te innen, een opmerkelijke stijging van de accijnsontvangsten, met totaalontvangsten van 3,9 miljard euro in 2013 tot 4,4 miljard euro in 2014. Deze stijging van de accijnsontvangsten in 2014 is het resultaat van een stijging van het verbruik van benzine en van diesel, met respectievelijk 4,7% en 1,5% volgens de cijfers Douane en Accijnzen, maar vooral van de opschorting van de fiscale steunmaatregel, toegekend aan Belgische biobrandstoffen (de opschorting van die steunmaatregel op 31 mei 2014, die vandaag niet langer gerechtvaardigd is, levert de Belgische Staat elk jaar zo’n 230 miljoen euro extra aan fiscale inkomsten op).
BIOBRANDSTOFFEN – EEN ONTHULLEND DOSSIER OVER BELGISCHE WETGEVENDE LEEMTES Op 7 mei 2015 publiceerde het Belgisch Grondwettelijk Hof een advies waarin de bepalingen van de wet van 17 juli 2013 houdende de verplichte bijmenging van biocomponenten in diesel worden vernietigd. Dat arrest van het Hof kwam er na een klacht die de firma Neste Oil in december 2013 indiende en waarin er gesteld wordt dat de beperkingen die deze wet oplegt aan de commercialisering van een biocomponent die ontwikkeld en verkocht wordt door deze firma (een product van het type WPO, waterstofbehandelde plantaardige olie) onevenredig, discriminerend en niet gerechtvaardigd zijn gezien de bepalingen van
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
de Europese Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen.
de buurlanden op het vlak van gebruik en verkeer van fossiele moleculen en biomoleculen.
Het Grondwettelijk Hof annuleert de artikelen van de wet van 17 juli die betrekking hebben op de verplichte bijmenging van biocomponenten in diesel en is van mening dat “het verschil in behandeling” tussen de verschillende biocomponenten “niet redelijk verantwoord” is.
Het Grondwettelijk Hof zegt net hetzelfde: het is van mening dat elke biocomponent vermeld in een van de bijlagen bij Richtlijn 2009/28/EG (bijlage III), op voorwaarde dat die duurzaam is (de duurzaamheidscriteria werden correct overgenomen in het Belgisch recht via een Koninklijk Besluit van november 2011 dat voorafgaat aan de wet van juli 2013), zonder bijkomende voorwaarde moet worden aanvaard. Deze uitbreiding van het assortiment van biocomponenten die aanvaard worden om aan de bijmengverplichtingen te voldoen, biedt verschillende voordelen: eerst en vooral overeenstemming met het Europese recht en met de geldende bepalingen in de buurlanden, schrapping van de lange en logge procedures om biocomponenten officieel te laten goedkeuren door federale overheden, aanmoediging van de ontwikkeling en het gebruik van andere biocomponenten dan de ‘oude getrouwen’ MEVZ en ethanol.
Voor de Belgische Petroleum Federatie (BPF) komt dit arrest van het Hof niet als een verrassing. De BPF had de overheid destijds gewaarschuwd voor de bepalingen van de Belgische wet die de productieketens van biobrandstoffen van de 1ste generatie openlijk lijken te bevoordelen (deze worden sinds de wet van 10 juni 2006 fiscaal bevoordeeld door de Belgische overheid, die een beperkt aantal Belgische producenten productiequota toekent en deze quota koppelt aan een systeem van fiscale stimulansen). De wet van 17 juli 2013 aanvaardde enkel, zonder bijkomende voorwaarden, biocomponenten van het type MEVZ of bio-ethanol die voldoen aan de Belgische en Europese normen (uiteraard op voorwaarde dat die biobrandstoffen duurzaam zijn, zoals opgelegd door de Europese Richtlijnen 2009/28/EG en 2009/30/EG). Bovendien beperkte de wet van 2013 de bijmenging van biocomponenten, andere dan MEVZ en bio-ethanol tot niet meer dan 1,5% (met een totale verplichting van 6% MEVZ in diesel), nóg een manier om MEVZ en ethanol van de 1ste generatie te bevoordelen boven geavanceerde biobrandstoffen, zoals bijvoorbeeld de waterstofbehandelde plantaardige olie die vervaardigd wordt door de firma die het beroep tegen de wet van juli 2013 heeft ingediend. De BPF heeft er altijd voor gepleit – en blijft dat doen – dat de nationale en regionale wetten nauw zouden aansluiten bij de Europese richtlijnen en vooral dat de geldende wetgeving in België niet strikter mag zijn dan die in
10
TERUGBLIK VAN DE VOORZITTER
We moeten benadrukken dat het Grondwettelijk Hof zich enkel gebogen heeft over het geval diesel en biodiesel. Uiteraard heeft de rechtzetting van de wet van juli 2013 ook betrekking op benzine, omdat die wet ook aanvechtbaar is met betrekking tot de bekrachtiging en goedkeuring door de overheid van andere biocomponenten dan bio-ethanol. De BPF heeft onmiddellijk aan de overheid gevraagd om de juridische leemte, ontstaan door het arrest van het Hof, snel in te vullen en om het stelsel van de verplichte commercialisering van biocomponenten aan te passen en te corrigeren, zowel voor diesel als voor benzine. Terwijl we dit voorwoord schrijven, weten we nog niet hoe dit probleem zal worden opgelost. De verplichtingen tot bijmenging van biocomponenten in brandstoffen worden vandaag vervuld zonder stelsel van fiscale stimulansen, dat op 31 mei 2014 werd stopgezet (dit
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
stelsel werd in november 2006 ingevoerd voor MEVZ en in oktober 2007 voor bio-ethanol, aanvankelijk voor een periode van 6 jaar, verlengd onder voorwaarden opgelegd door de EC, nadat België een aanvraag indiende om het stelsel van overheidssteun te verlengen). Ter herinnering, dat stelsel heeft de Belgische automobilisten (eigenlijk alle gebruikers van diesel en van benzine) maar liefst 200 tot 230 miljoen euro per jaar gekost, dat is meer dan een miljard euro tijdens de looptijd van de fiscale stimulans (hernieuwbare energiebronnen zijn niet gratis voor de eindgebruiker!). Laten we hopen dat de federale regering dit type van dure fiscale stimulansen niet verlengt, want die zijn intussen overbodig geworden. De markt van biobrandstoffen moet een volledig vrije markt zijn waar álle biocomponenten, aanvaard door de Europese richtlijn 2009/28/EG, in de handel kunnen worden gebracht volgens de marktvoorwaarden.
BIOBRANDSTOFFEN – OP LANGE TERMIJN DENKEN IS ONONTBEERLIJK In april 2015 schreef het Agence France Presse: “De Europese Unie heeft een rem gezet op de ontwikkeling van agrobrandstoffen, die ervan beschuldigd worden bouwland af te nemen van de voedselproductie en bij te dragen aan de klimaatverandering nadat ze een energiealternatief bleken te zijn.” Het Europees Parlement heeft aan het begin van dit jaar een compromis goedgekeurd dat na lang onderhandelen werd bereikt tussen de lidstaten en de parlementsleden en dat het aandeel biobrandstoffen bestemd voor transport beperkt tot maximaal 7%, terwijl de EC een lager maximum van 5% had gevraagd. Het compromis, gesteund door het Parlement, legt ook een doelstelling van 0,5% vast voor de zogenaamde geavanceerde biobrandstoffen (in tegenstelling tot de brandstoffen die de concurrentie aangaan met de voedselketen). Milieuverenigingen betreuren dit Europees compromis, omdat ze van mening zijn dat het nieuwe Europese kader de agrobrandstoffen zal blijven stimuleren. Veel
11
TERUGBLIK VAN DE VOORZITTER
van deze verenigingen achten dit beleid verantwoordelijk voor de prijsstijging van bepaalde voedingsmiddelen, de ontbossing, de vernietiging van tropische gebieden en het verlies aan biodiversiteit. De nieuwe Europese richtlijn - goedgekeurd door het Europees Parlement op 28 april 2015 tot herziening van richtlijn 2009/28/EG inzake de hernieuwbare energiebronnen en richtlijn 2009/30/EG inzake de kwaliteit van de brandstoffen moet tegen het eerste kwartaal van 2017 omgezet worden in Belgisch recht. Een goede gelegenheid voor de Belgische overheid om het wettelijk kader te herzien in een sfeer van openheid en van respect voor het Europese wetgevende kader.
ONZE VISIE OVER DE KLIMAATVERANDERING Aan de vooravond van de klimaatconferentie in Parijs in december 2015 lijkt het ons aangewezen om het standpunt van de BPF ten opzichte van de klimaatverandering uiteen te zetten. Sinds de publicatie van de opeenvolgende rapporten van de GIEC (Groupe d’experts Intergouvernemental sur l’Évolution du Climat) stapelen de bewijzen zich op dat de temperatuur op aarde in de loop van de vorige eeuw gestegen is en dat tal van ecosystemen over de hele wereld tekenen van opwarming vertonen. In diezelfde periode is ook de CO2 uitstoot gestegen als gevolg van de uitstoot van fossiele brandstoffen en de gewijzigde bestemming van de gronden. Fossiele brandstoffen zullen blijven beantwoorden aan het gros van de wereldwijde energiebehoeften, die ook in de komende decennia blijven toenemen, omdat die brandstoffen de meest praktische en betaalbare energiebron blijven en ook de enige bron is die momenteel kan inspelen op de wereldwijde vraag. In deze context is het beheer van de CO2 uitstoot afkomstig uit steenkool, petroleum en aardgas van het allergrootste belang. Aangezien de stijging van de CO2 uitstoot reële en omvangrijke risico’s inhoudt voor de samenleving en voor de ecosystemen,
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
is er nood aan een beleid dat de uitstoot tracht te controleren en te beperken en dat tegelijk oog heeft voor het cruciale belang van energie voor de Europese en wereldwijde economie. De beleidslijnen om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen, moeten een juiste plaats vinden in het beheer van andere prioriteiten, zoals de economische ontwikkeling, de uitroeiing van armoede, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu overal ter wereld. Een duurzame oplossing voor de klimaatverandering gaat hand in hand met een reeks politieke doelstellingen en antwoorden op kortere termijn. Om aanvaardbaar te zijn in de ogen van het grote publiek - en in onze ogen - moeten de politieke voorstellen op het vlak van klimaatverandering rekening houden met de volgende elementen: • een identieke en voorspelbare kostprijs garanderen voor de beperking van de CO2 uitstoot; • alle actoren op wereldwijd niveau ertoe aanzetten om mee te werken; • transparantievoorwaarden vastleggen ten opzichte van bedrijven en van consumenten en de complexiteit en administratieve kosten zo laag mogelijk houden; • rekening houden met de socio-economische gevolgen van de beleidslijnen. De petroleummaatschappijen, en vooral de leden van de BPF, nemen concrete maatregelen om de uitdaging van de klimaatverandering aan te gaan en de CO2 uitstoot terug te dringen. De aanpak van onze maatschappijen is voelbaar op tal van vlakken: • de efficiëntie van onze installaties met betrekking tot het gebruik van de energiebronnen en de beperking van de CO2 uitstoot blijven verbeteren; het Antwerpse raffinageplatform is een van de minst intensieve ter wereld op het vlak van CO2 uitstoot en een van de best presterende op het vlak van energie-efficiëntie; • blijven inzetten op onderzoek en ontwikkeling alsook brandstoffen en smeermiddelen zodanig samenstellen zodat het verbruik en de uitstoot wordt beperkt;
12
TERUGBLIK VAN DE VOORZITTER
• een nauwe samenwerking met de autoconstructeurs en ontwerpers van industriële motoren om het verbruik van de verbrandingsmotoren te beperken en de uitstoot terug te dringen; • partnerschappen in onderzoek opzetten om oplossingen te bedenken en toe te passen om koolstofdioxide te isoleren en op te slaan; • enkele van onze petroleummaatschappijen maakten specifieke strategische keuzes, zoals de ontwikkeling van geavanceerde biobrandstoffen (die aanzienlijke voordelen opleveren inzake broeikasgassen en geen concurrentie aangaan met voedingsgewassen), de ontwikkeling van energiebronnen met een lagere CO2 uitstoot (zoals vloeibaar aardgas, aardgas onder druk, waterstof), partnerschappen en concrete verbintenissen in de productietakken van zonneof windenergie. We beweren niet dat de inspanningen geleverd door de petroleummaatschappijen voldoende zijn om de klimaatverandering tegen te gaan. Het klimaatdossier is onlosmakelijk verbonden met het energiedossier en haar productiemethodes, maar in ruimere zin ook met álle productie- en consumptiemethodes en de ontwikkeling van de economie op wereldschaal. De petroleummaatschappijen mogen niet als enige verantwoordelijk worden gesteld. We kunnen de klimaatverandering enkel tegengaan als we onze manieren van produceren en consumeren ingrijpend veranderen en daarbij hebben we - elk op ons eigen verantwoordelijkheidsniveau - een rol te spelen. We hopen dat de conferentie van Parijs de nodige krachten zal bundelen en niet enkel de tegenstrijdige belangen op het vlak van het energiebeleid zal benadrukken. Paul Mannes voorzitter BPF
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
2
13
De internationale context
DE INTERNATIONALE CONTEXT
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
De prijs van ruwe olie en de brandstofnoteringen FIGUUR 1:
FIGUUR 2:
PRIJS VAN DE RUWE OLIE (BRENT) IN $/BBL EN IN €/BBL (maandgemiddelde)
PRIJS VAN DE RUWE OLIE(1) IN CONSTANTE EURO EN IN LOPENDE EURO (€/vat)
130
100 90
120
80
110 70
100
60 50
90
40
80
30
70 20
60
10
$/bbl
Bron: Bulletin de l’Industrie Pétrolière en Europese Centrale Bank
14
DE INTERNATIONALE CONTEXT
constante euro (2)
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
1989
1988
1987
1986
12/2014
01/2014
01/2013
01/2012
01/2011
01/2010
€/bbl
1985
0
50
lopende euro (1)
(1) hoogste dagnotering Brent (2) basisindex 1974 / 1975, jaar 1979 Bron: Bulletin de l’Industrie Pétrolière en Federale Overheidsdienst Economie
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
De reserves, de raffinage, de productie, het verbruik FIGUUR 3:
TABEL 2:
BRANDSTOFNOTERINGEN OP DE MARKT VAN ROTTERDAM(1) (maandgemiddelde, $/MT)
ERELD: RESERVES VAN RUWE OLIE / RAFFINAGECAPACITEIT / W PRODUCTIE / VERBRUIK (miljard ton) Ruwe olie
Gt
1.150
Reserves op 01/01/2015
1.100
Raffinagecapaciteit op 31/12/2014
4,4
Productie 2014(1)
3,8
Verbruik 2013(2)
4,2
1.050 1.000
225,9
(1) geschat cijfer (2) cijfer 2014 niet beschikbaar Bron: Comité Professionnel Du Pétrole (Frankrijk)
950 900 850 800 750 700 650 600 550
Benzine 95 octaan
Diesel
12/2014
01/2014
01/2013
01/2012
01/2011
01/2010
500
Huisbrandolie
(1) Northwest Europe barges Bron: Federale Overheidsdienst Economie
15
DE INTERNATIONALE CONTEXT
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
TABEL 3:
TABEL 4:
ERELDRESERVES VAN RUWE OLIE OP 1 JANUARI 2015 W (miljard ton, %)
ERELDWIJDE PRODUCTIE VAN RUWE OLIE IN 2014(1) W (miljoen ton, %)
Europa waarvan
West-Europa Oost-Europa Nabije Oosten waarvan Saoedi-Arabië Iran Irak Koeweit Verenigde Arabische Emiraten Verre Oosten/Oceanië Noord-Amerika waarvan Canada Zuid-Amerika waarvan Venezuela Afrika TOTAAL WERELD waarvan OPEC Bron: Comité Professionnel Du Pétrole (Frankrijk)
Gt
%
17,8
8
1,5 16,4 109,6 36,3 21,5 19,7 13,8 13,3 6,3 28,7 23,5 46,3 40,7 17,3 225,9 164,6
1 7 49 16 9 9 6 6 3 13 10 20 18 8 100 73
Europa West-Europa waarvan
Noorwegen Verenigd Koninkrijk Oost-Europa waarvan Rusland Nabije Oosten waarvan Saoedi-Arabië Irak Iran Koeweit Verenigde Arabische Emiraten Verre Oosten / Oceanië Noord-Amerika waarvan
Canada Verenigde Staten(2) Zuid-Amerika waarvan Brazilië Mexico Venezuela Afrika TOTAAL WERELD waarvan OPEC
Mt
%
810,8
21
137,7
4
76,9 39,5 673,1 522,4 1.162,3 490,4 161,3 139,8 138,9 138,3
2 1 18 14 31 13 4 4 4 4
370,5
10
603,0
16
175,8 427,2 471,8 109,1 122,5 122,7 379,4 3.797,8 1.523,0
5 11 12 3 3 3 10 100 40
(1) geschatte cijfers (2) V erenigde Staten: productie is gestegen met 14,9% t.o.v. 2013; de Verenigde Staten is het derde land ter wereld op het vlak van productie van ruwe olie Bron: Comité Professionnel Du Pétrole (Frankrijk)
16
DE INTERNATIONALE CONTEXT
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
TABEL 5:
TABEL 6:
EVOLUTIE VAN HET VERBRUIK VAN RUWE OLIE PER GEOGRAFISCHE ZONE (miljoen ton, %)
VOLUTIE VAN DE RAFFINAGECAPACITEIT(1) IN DE WERELD E (miljoen ton, %)
1985 Europa
2014 4.388
28
28
Mt
%
Mt
%
39
879
21
% Europa waarvan
43
% Rusland
% Afrika
17 5 15 25 11 2
TOTAAL
100
145
5
385
9
499
18
1.415
34
Noord-Amerika
788
28
935
22
% Verre Oosten / Oceanië
Zuid-Amerika
209
7
401
10
% Noord-Amerika
83
3
171
4
2.807
100
4.186
100
(1) voorlopige cijfers; cijfers 2014 niet beschikbaar Bron: Comité Professionnel Du Pétrole (Frankrijk)
DE INTERNATIONALE CONTEXT
2013 4.416
1.083
Nabije Oosten
Afrika
1978 3.921
WERELDCAPACITEIT (Mt) waarvan
Verre Oosten/Oceanië
TOTAAL WERELD
17
2013 (1)
% Nabije Oosten
% Zuid-Amerika
6
6
8
8
28
29
23
23
9
8
4
4
100
100
(1) raffinagecapaciteit einde jaar Bron: Belgische Petroleum Federatie
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
3
18
De petroleumsector in belgië
DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
FIGUUR 4:
FIGUUR 5:
PRIMAIRE ENERGIECONSUMPTIE PER ENERGIEBRON IN BELGIË (%)
AARDOLIEBALANS VAN BELGIË IN 2013 EN IN 2014 (miljoen ton)
100
35
15,5
6,2 0,5
7,5
7,4
1,7
1,7
19,1
19,7
32,4
INVOER
UITVOER & VERBRUIK
30 28,0
21,3
80
25,7
25,2
25
23,9
22,6 23,0
22,6 20
60 59,0
28,3
26,1
25,4 15
40
38,8
20
39,7
40,0
25,5 0 1973
5,0
5,8
5,8
2011
2012
2013(2)
Vaste fossiele brandstoffen Aardolie Aardgas Kernenergie Andere (primaire elektriciteit en stoomrecuperatie) Hernieuwbare energiebronnen en recuperatiebrandstoffen(1)
(1) industrieel en huishoudelijk afval, vaste biomassa, biogas, vloeibare biobrandstoffen, zonne-energie, windenergie, niet-gepompte hydro, geothermiek (2) cijfers 2014 niet beschikbaar Bron: Federale Overheidsdienst Economie, Energieobservatorium
19
DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
10 6,4 5
2,7 3,1
2,7
5,6
3,4 1,1 1,2
0
Invoer ruwe olie
2013
Invoer Invoer Uitvoer Uitvoer afgewerkte half-afgewerk afgewerkte half-afgewerk producten te producten (2) producten te producten (2)
Bunkering schepen
Binnenlands Eigen verbruik verbruik raffinaderijen
2014 (1)
(1) voorlopige cijfers (2) e en product of een combinatie van producten, afgeleid uit ruwe olie, dat bestemd is voor verdere behandeling in de raffinage-installaties Bron: Federale Overheidsdienst Economie, petroleumbalans
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
De evolutie van de maximumprijzen FIGUUR 6:
FIGUUR 7:
EVOLUTIE VAN DE MAXIMUMPRIJZEN IN BELGIË, EXCLUSIEF ACCIJNZEN EN BTW (jaarlijks gemiddelde, €/liter)
EVOLUTIE VAN DE MAXIMUMPRIJZEN IN BELGIË, INCLUSIEF ALLE TAKSEN (jaarlijks gemiddelde, €/liter)
0,9
1,8
1,6
0,8 1,4
0,7
1,2
1,0
0,6
0,8
0,5 0,6
0,4
0,4
2005
2010
Benzine 95 octaan(1)
2011
Diesel (1)
2012
Huisbrandolie(2)
(1) maximum zwavelgehalte vanaf 1/1/2009: 10 ppm (2) maximum zwavelgehalte vanaf 1/1/2008: 1.000 ppm Bron: Federale Overheidsdienst Economie
2013
2014
2005
2010
Benzine 95 octaan(1)
2011
2012
2013
2014
Huisbrandolie(2)
Diesel (1)
(1) maximum zwavelgehalte vanaf 1/1/2009: 10 ppm (2) maximum zwavelgehalte vanaf 1/1/2008: 1.000 ppm Bron: Federale Overheidsdienst Economie
TABEL 7: BELGIË: AANTAL WIJZIGINGEN VAN DE MAXIMUMPRIJZEN VAN DE VOORNAAMSTE BRANDSTOFFEN IN 2014 Stijgingen Benzine 95 octaan
Dalingen
TOTAAL
10
17
27
8
18
26
Huisbrandolie
11
20
31
TOTAAL
29
55
84
Diesel
Bron: Belgische Petroleum Federatie
20
DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
De gevoeligheid van de prijzen van petroleumproducten TABEL 8:
TABEL 9:
SCHOMMELING VAN DE PRIJS VAN RUWE OLIE EN HAAR EFFECT OP DE MAXIMUMPRIJS IN BELGIË, VOORBEELD VAN EEN VERHOGING
SCHOMMELING VAN DE PRIJS VAN RUWE OLIE EN HAAR EFFECT OP DE MAXIMUMPRIJS IN BELGIË, VOORBEELD VAN EEN VERLAGING
29 december 2014
19 februari 2015
Verschil %
(€/bbl)
47,45
(1)
52,88
11
Ruwe olie Noordzee Brent
Maximumprijs huisbrandolie
(€/l)
0,5861
(1)
0,6466
10
Maximumprijs huisbrandolie
(€/l)
Maximumprijs diesel
(€/l)
1,232(1)
1,293
5
Maximumprijs diesel
(€/l)
Maximumprijs benzine 95 octaan
(€/l)
1,369(1)
1,423
4
Maximumprijs benzine 95 octaan
(€/l)
Ruwe olie Noordzee Brent
(1) LOW 2014 Bron: Federale Overheidsdienst Economie en Bulletin de l’Industrie Pétrolière
2 januari 2014
29 december 2014
Verschil %
78,91
47,45(1)
-40
(€/bbl)
(1)
-30
1,472(2)
1,232(1)
-16
1,619(2)
1,369(1)
-15
0,8389
0,5861
(2)
(1) LOW 2014 (2) HIGH 2014 Bron: Federale Overheidsdienst Economie en Bulletin de l’Industrie Pétrolière
FIGUUR 8: SAMENSTELLING VAN DE MAXIMUMPRIJS VAN BENZINE 95 OCTAAN EN DIESEL IN BELGIË OP 31/12/2014 (€/liter)
Benzine 95 octaan
Diesel
0,2138
0,2375 0,3378 1,369 €/l 0,1658 0,6136
Productprijs ex-raffinaderij Marge en distributiekosten Apetra bijdrage Bofas bijdrage Accijnzen en energiebijdrage BTW
0,4070 1,232 €/l 0,4277
Bron: Belgische Petroleum Federatie
0,1707
0,0107 0,0032 0,0020
21
DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
0,0108
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
TABEL 10: EFFECT VAN DE EVOLUTIE VAN DE DOLLARKOERS OP DE MAXIMUMPRIJS VAN DIESEL IN BELGIË (€/liter) Dollarkoers € 1 = 1,3791 $ 01/01/2014 (1)
€1=1$
€ 1 = 0,8252 $(2) 26/10/2000
Productprijs ex-raffinaderij
0,6004
0,8280
1,0034
Marge en distributiekosten
0,1744
0,1744
0,1744
Prijs zonder belastingen
0,7748
1,0024
1,1778
Accijnzen + Bofas + Apetra
0,4420
0,4420
0,4420
Prijs zonder BTW
1,2168
1,4444
1,6198
BTW
0,2555
0,3033
0,3402
1,472
1,748
1,960
0,275
0,488
Maximumprijs
Variatie maximumprijs t.o.v. € 1 = 1,3791 $ (1) (1) dollarkoers, geldig op de dag van de hoogste maximumprijs van diesel in 2014 (2) record low van de euro ten opzichte van de dollar Bron: Belgische Petroleum Federatie
TABEL 11: BELGIË: VERGELIJKING VAN DE GEMIDDELDE MAXIMUMPRIJZEN VAN DE VOORNAAMSTE BRANDSTOFFEN, MÉT EN ZONDER BELASTINGEN IN 1975, 2013 EN 2014 (€/liter) jaarlijks gemiddelde maximumprijs, MET BELASTINGEN
jaarlijks gemiddelde maximumprijs, ZONDER BELASTINGEN
Benzine 95 octaan
Diesel
Huisbrandolie
Benzine 95 octaan
Diesel
Huisbrandolie
1975
0,355
0,218
0,1195
2013
1,651
1,476
0,8436
1975
0,144
0,137
0,1016
2013
0,751
0,792
2013, zonder inflatie 2014 2014, zonder inflatie
0,480 1,596 0,462
0,429 1,415 0,410
0,2453 0,7805 0,2262
2013, zonder inflatie 2014 2014, zonder inflatie
0,6785
0,218 0,705 0,204
0,230 0,742 0,215
0,6266
0,1973 0,1816
Bron: Federale Overheidsdienst Economie en Belgische Petroleum Federatie
22
DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
0,0
0,5
2,0
(1) datum van het record van de maximumprijs in 2014 Bron: Belgische Petroleum Federatie
Productprijs ex-raffinaderij Marge & distributiekosten Accijnzen & energiebijdrage Apetra + Bofas bijdrage BTW
23
DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
0,0
0,5
0,442
0,256
0,190
0,130
0,127
0,174 0,174
0,077 0,130
0,302
01/01/2014 met belastingtarieven van 07/05/1985
1,257 €/l 1,5
01/01/2014
0,600
1,680 €/l
0,636 €/l
0,600
0,291
0,628 1,0
0,218
0,182
07/05/1985
0,908 €/l
0,278
0,168 0,168
20/06/2014 met belastingtarieven van 07/05/1985
0,593
20/06/2014
0,593
07/05/1985
0,278
BELGIË: BIJ CONSTANTE ACCIJNSTARIEVEN EN BIJDRAGEN SINDS 1985 ZOU DE MAXIMUMPRIJS VAN DIESEL 0,378 €/l LAGER ZIJN OP 01/01/2014(1) (€/liter)
0,099
FIGUUR 10:
BELGIË: BIJ CONSTANTE ACCIJNSTARIEVEN EN BIJDRAGEN SINDS 1985 ZOU DE MAXIMUMPRIJS VAN BENZINE 95 OCTAAN 0,423 €/l LAGER ZIJN OP 20/06/2014(1) (€/liter)
0,349
FIGUUR 9:
1,094 €/l
1,0
1,472 €/l
1,5
2,0
(1) datum van het record van de maximumprijs in 2014 Bron: Belgische Petroleum Federatie
Productprijs ex-raffinaderij Marge & distributiekosten Accijnzen & energiebijdrage Apetra + Bofas bijdrage BTW
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
De raffinage TABEL 12:
TABEL 13:
RAFFINAGECAPACITEITEN(1) VAN DE BELGISCHE RAFFINADERIJEN OP 31 DECEMBER (duizend ton)
HOEVEELHEID PRODUCTEN VERWERKT IN DE BELGISCHE RAFFINADERIJEN (duizend ton, %)
1973
2012
2013
2014
43.084
41.061
41.318
40.612
Krakingcapaciteit
3.220
10.327
10.709
8.809
Half-afgewerkte producten (2)
Reformingcapaciteit
3.790
4.830
4.933
4.869
TOTAAL
-
36.638
38.364
38.209
Distillatiecapaciteit
Ontzwavelingscapaciteit
(1) geïnstalleerde capaciteit Bron: Belgische Petroleum Federatie
Verwerking van ruwe olie
1973
2012
2013
2014(1)
37.007
31.653
27.967
32.367
241
3.502
4.394
3.316
37.248
35.155
32.361
35.683
85,9
77,1
67,7
79,7
Gebruikte distillatiecapaciteit (%) (verwerking ruwe olie / geïnstalleerde distillatiecapaciteit)
(1) voorlopige cijfers (2) e en product of een combinatie van producten, afgeleid uit ruwe olie, dat bestemd is om een verdere behandeling te ondergaan in de raffinage-installaties Bron: Federale Overheidsdienst Economie, petroleumbalans en Belgische Petroleum Federatie
TABEL 14: NETTOPRODUCTIE VAN AFGEWERKTE PRODUCTEN IN BELGIË (duizend ton, %) kt
Verschil %
Aandeel %
2014 / 2013
2013
2014
4.555
9
13
13
1.664
11
5
5
11.119
13.375
20
35
38
13.715
4.916
5.452
11
15
15
405
576
706
23
2
2
Bitumen
1.081
949
1.099
16
3
3
Nafta
1.682
2.314
2.567
11
7
7
694
6.582
5.803
-12
20
16
35.510
32.145
35.221
10
100
100
1973
2013
2014(1)
Autobenzines
4.768
4.192
Vliegtuigbrandstoffen
1.111
1.497
Gasolie (verwarming + wegvervoer)
12.054
Residuele stookolie Vloeibare gassen
Andere producten ALLE PRODUCTEN (1) voorlopige cijfers Bron: Federale Overheidsdienst Economie, petroleumbalans
24
DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
FIGUUR 11:
FIGUUR 12:
BRUTO RAFFINAGEMARGES (jaargemiddelde, €/vat)
BRUTO RAFFINAGEMARGES 2014(1) (maandgemiddelde, €/vat)
5,5
4,50
4,51
5,12 5,0
4,06
4,00
4,71
4,57
4,5
3,84
3,51
3,46
3,50
4,21
3,41
4,0 3,00
2,81
3,5 2,50
3,40 3,0
2,37
2,83
2,81
2,20
2,00
2,5 2,37 2,0
1,96
1,50
1,92
1,05
1,00
1,5 2005
2006
2007
2008
2009
2010
(1) voorlopig cijfer Bron: Comité Professionnel Du Pétrole (Frankrijk)
25
1,60 1,51
DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
2011
2012
2013
2014
(1)
januari
februari
maart
april
mei
juni
juli
augustus september oktober november december
(1) voorlopige cijfers Bron: Comité Professionnel Du Pétrole (Frankrijk)
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
De buitenlandse handel TABEL 15: INVOER VAN RUWE OLIE IN BELGIË VOLGENS REGIO VAN HERKOMST (duizend ton, %) kt Midden Oosten waarvan Saoedi-Arabië Iran Irak Rusland Noordzee waarvan Verenigd Koninkrijk Noorwegen Afrika waarvan Nigeria Venezuela Andere TOTAAL waarvan OPEC
1973 29.830 15.927 7.221 818 517 106 106 5.696 949 997 249 37.395 36.344
Aandeel % 2014(1) 8.222 7.608 0 370 11.653 4.524 1.776 2.726 5.842 4.348 653 1.296 32.190 14.235
2013 22 20 0 1 45 15 5 10 15 10 2 1 100 36
1973 8.024 567 2.488 2.879 14.507 2.560 4.817 4.352 3.138 503 2.615
2,2
2013 6.051 5.451 0 302 12.443 4.270 1.452 2.626 4.023 2.889 437 394 27.618 9.850
2014 26 24 0 1 36 14 6 8 18 14 2 4 100 44
(1) voorlopige cijfers Bron: Federale Overheidsdienst Economie, petroleumbalans
TABEL 16: BELGIË: BUITENLANDSE HANDEL IN AFGEWERKTE PRODUCTEN IN 1973, 2013 EN 2014 (duizend ton, %) kt TOTALE INVOER waarvan Autobenzines Gasolie Residuele stookolie TOTALE UITVOER waarvan Autobenzines Gasolie Residuele stookolie TOTALE MARITIEME BUNKERING waarvan Gasolie Residuele stookolie Verhouding = uitvoer + bunkering invoer
Verschil % 2013 25.708 631 12.074 5.270 23.929 3.731 11.011 4.780 6.411 505 5.906
(1)
2014 22.616 835 9.783 3.852 25.198 4.047 11.580 4.548 5.634 602 5.032
2014 / 2013 -12 32 -19 -27 5 8 5 -5 -12 19 -15
1,2
1,4
-
(1) voorlopige cijfers Bron: Federale Overheidsdienst Economie, petroleumbalans
26
DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Het binnenlands verbruik TABEL 17: LEVERING VAN AFGEWERKTE PRODUCTEN VOOR VERBRUIK IN BELGIË (duizend ton, %) kt 1973 Autobenzines Vliegtuigbrandstoffen
Verschil % 2013
2014
(2)
Aandeel %
2014 / 2013
2013
2014(2)
2.573
1.224
1.312
7
5
6
510
1.274
1.294
2
6
6
Diesel
1.251
6.680
6.928
4
30
30
Huisbrandolie
8.024
4.326
3.641
-16
19
16
Residuele stookolie
9.661
150
105
-30
1
0
Nafta (1)
1.655
5.337
5.707
7
24
25
Andere producten ALLE PRODUCTEN
2.031
3.635
3.967
9
16
17
25.705
22.626
22.954
1
100
100
(1) het betreft hier de hoeveelheden nafta voor petrochemisch verbruik in België, geleverd door de petroleummaatschappijen en onderworpen aan de verplichte aangifte voor de statistiek van de Federale Overheidsdienst Economie (2) voorlopige cijfers Bron: Federale Overheidsdienst Economie, petroleumbalans
TABEL 18: VERBRUIK VAN DE VOORNAAMSTE BRANDSTOFFEN IN BELGIË (duizend ton) 2010
2011
2012
2013
2014(1)
Benzine 95 octaan
1.011
1.039
1.005
1.019
1.110
Benzine 98 octaan
283
262
215
205
202
Diesel
7.380
7.298
6.765
6.680
6.928
Huisbrandolie
4.576
3.834
3.974
4.326
3.641
(1) voorlopige cijfers Bron: Federale Overheidsdienst Economie, petroleumbalans
27
DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
TABEL 19:
FIGUUR 13:
AARLIJKS VERBRUIK VAN BENZINE, DIESEL EN HUISBRANDOLIE IN BELGIË J (liter)
JAARLIJKS VERBRUIK VAN BENZINE, DIESEL EN HUISBRANDOLIE IN BELGIË (duizend liter)
Benzines
Diesel
Huisbrandolie
TOTAAL
2005 (1)
2.405.712.800
7.467.746.500
5.650.931.600
15.524.390.900
2006 (1)
2.237.327.100
7.857.272.500
5.891.776.900
15.986.376.500
2007 (1)
2.114.986.400
8.281.749.300
4.374.288.900
14.771.024.600
2008 (1)
1.941.493.460
8.471.306.000
5.119.752.800
15.532.552.260
(1)
2009
1.862.718.961
8.447.053.675
4.472.633.400
14.782.406.036
2010 (1)
1.737.317.107
8.555.336.447
5.121.866.405
15.414.519.959
2011 (2)
1.746.308.725
8.761.104.442
4.510.588.235
15.018.001.402
2012 (2)
1.637.583.893
8.121.248.499
4.675.294.118
14.434.126.510
2013 (2)
1.642.953.020
8.019.207.683
5.089.411.765
14.751.572.468
2014
1.761.073.826
8.316.926.771
4.283.529.412
14.361.530.009
(2)
(1) Bron: Federale Overheidsdienst Financiën, Douane & Accijnzen (2) Bron: Federale Overheidsdienst Economie, petroleumbalans - voorlopige cijfers voor 2014
900.000 800.000 700.000 600.000 500.000 400.000 300.000 200.000 100.000 0 2005(1)
2006(1)
2007(1)
Benzine 95 octaan
2008(1) Diesel
2009(1)
2010(1)
2011(2)
2012(2)
2013(2)
2014(2)
Huisbrandolie
(1) Bron: Federale Overheidsdienst Financiën, Douane & Accijnzen (2) Bron: Federale Overheidsdienst Economie, petroleumbalans - voorlopige cijfers voor 2014
28
DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
FIGUUR 14:
FIGUUR 15:
AANDEEL VAN BENZINES EN DIESEL IN HET TOTALE VERBRUIK VAN MOTORBRANDSTOFFEN IN BELGIË (%)
AANDEEL VAN DE VERSCHILLENDE PRODUCTEN IN HET BINNENLANDS VERBRUIK (%)
100 % 24
22
20
19
18
80
81
82
80 % 76
78
17
17
17
17
17
83
83
83
83
83
100 % 16
80 % 24
60 %
60 %
25
1 19
40 %
17
16
40 %
20 %
30
30
6
6
5
6
2013
2014(2)
20 %
0% 2005(1) Benzine
2006(1)
2007(1)
2008(1)
2009(1)
2010(1)
2011(2)
2012(2)
2013(2)
2014(2)
Diesel
(1) Bron: Federale Overheidsdienst Financiën, Douane & Accijnzen (2) Bron: Federale Overheidsdienst Economie, petroleumbalans - voorlopige cijfers voor 2014
0%
Andere producten Naphta(1) Residuele stookolie Huisbrandolie Diesel Vliegtuigbrandstoffen Autobenzines
(1) het betreft hier de hoeveelheden nafta voor petrochemisch verbruik in België, geleverd door de petroleummaatschappijen en onderworpen aan de verplichte aangifte voor de statistiek van de Federale Overheidsdienst Economie (2) voorlopige cijfers
Bron: Federale Overheidsdienst Economie, petroleumbalans
29
DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
De evolutie van het aantal tankstations en het wagenpark TABEL 20: EVOLUTIE VAN HET AANTAL TANKSTATIONS IN BELGIË OP 1 JANUARI Aantal tankstations Wijziging t.o.v. het voorgaande jaar (%)
2010
2011
2012
2013
2014
2015
3.258
3.209
3.175
3.158
3.178
3.386
0,1
-1,5
-1,1
-0,5
+ 0,6
+ 6,5
Bron: Fapetro
TABEL 21: DICHTHEID VAN DE NETWERKEN VAN TANKSTATIONS IN EUROPA OP 1 JANUARI 2014 Aantal tankstations
BE
DE
FR
NL
LU
UK
IT
3.178
14.638
10.950
4.166
232
8.100
22.200
Aantal inwoners / tankstation
3.526
5.652
5.871
4.023
2.328
7.795
2.747
Aantal voertuigen / tankstation
1.715
2.930
2.857
1.833
1.612
3.598
1.665
Verkoopsvolume / tankstation (m3/j)
1.990
3.010
3.880
2.640
8.680
4.310
1.390
Bron: Wood Mackenzie / Downstream Oil Service
30
DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
FIGUUR 16:
FIGUUR 17:
EVOLUTIE VAN HET AANTAL INSCHRIJVINGEN VAN NIEUWE EN TWEEDEHANDSE PERSONENWAGENS IN BELGIË, PER TYPE MOTORBRANDSTOF, OP 31 DECEMBER (%)
EVOLUTIE VAN HET AANTAL PERSONENWAGENS IN BELGIË, OP 31 DECEMBER (%)
BENZINES / DIESEL 80 %
LPG 2,0 %
0,40
Hybride %
0,48
70 %
0,02
Elektrisch % 60 %
0,04
1,5 %
50 % 40 %
1,0 %
LPG %
0,38
Diesel %
32,52
Benzine %
30 % 20 %
1,10 47,61
0%
0,0 % 2010
2011
2012
2013
nieuwe benzinewagens tweedehandse benzinewagens nieuwe dieselwagens tweedehandse dieselwagens nieuwe LPG-wagens tweedehandse LPG-wagens Bron: Federale Overheidsdienst Mobiliteit & Transport en Febiac
2014
62,45
67,10
0,5 %
10 %
0,41
51,30
0,36 62,02
36,72
37,10
1995
2004
2013
Benzine
2.831.095
2.462.002
1.991.291
2.056.237
Diesel
1.372.087
2.284.966
3.386.307
3.437.470
16.181
52.640
22.265
19.881
Elektrisch
-
24
1.202
2.223
Hybride
-
-
21.441
26.351
LPG
2014 (1)
(1) voorlopige cijfers Bron: Federale Overheidsdienst Mobiliteit & Transport en Febiac
Hybride % Électrique %
0,48
0,40 0,00
GPL %
0,38
Diesel %
32,52
0,02
0,04 0,41
1,10 62,45
Essences % 31
DE PETROLEUMSECTOR IN BELGIË
0,36 62,02
47,61 67,10
51,30
36,72
37,10
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
4
32
De belangrijkste dossiers
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Politiek memorandum van de BPF Op 23 april 2014, een maand voor de regionale, federale en Europese verkiezingen van 25 mei, publiceert de BPF haar politiek memorandum met bijhorend persbericht. Dit memorandum werd overhandigd aan meer dan 200 uitgekozen externe contacten (onderzoekscentra, beroepsverenigingen, vakbonden, sectorverenigingen, politici op federaal en op regionaal niveau, ministerkabinetten en overheden, institutionele organen en media). Het memorandum werd gepubliceerd op de onthaalpagina van de BPF website. Uit analyse blijkt dat ongeveer de helft van de bezoekers van de BPF website tussen 23 april en 25 mei het BPF memorandum hebben gelezen. De secretaris-generaal en de adjunct secretaris-generaal hebben vertegenwoordigers van alle Franstalige en Nederlandstalige democratische partijen ontmoet om hen gedetailleerd de inhoud van het memorandum toe te lichten alsook het waarom van onze belangrijkste verzoeken aan de politieke wereld. Een van de belangrijkste doelstellingen van de ontmoetingen met de politieke partijen was het belang te onderstrepen van de raffinagesector voor België en zijn band met de petrochemische en de chemische sector, evenals de noodzaak om de voorwaarden te scheppen om het hoofd te kunnen bieden aan de internationale concurrentie. De grootste moeilijkheden waarmee de petroleumsector in België te kampen heeft, werden herinnerd (overcapaciteit voor raffinage op Europees niveau, onevenwicht diesel/benzine, hoge exploitatiekosten, loon- en energiekosten in België, complexe en strenge milieuwetgevingen, Belgische nationale en regionale initiatieven die verder gaan dan de door Europa opgelegde regelgeving).
Een opsomming van de onderwerpen die in het BPF memorandum(a) aan bod komen: • een aantrekkelijk ondernemingsklimaat voor de economie en de werkgelegenheid; • de programmaovereenkomst en prijzen van petroleumproducten; • de Europese raffinagesector onder druk; • routekaart voor een koolstofarme economie in 2050 (Low Carbon Roadmap 2050); • Europees Energie- en Klimaatbeleid; • de richtlijn betreffende de brandstofkwaliteit; • omzetting van de Europese richtlijn ‘Industriële Emissies’; • de richtlijn betreffende energie-efficiëntie; • de raffinaderijen en het emissiehandelssysteem; • biobrandstoffen; • infrastructuren voor voertuigen met alternatieve motorbrandstoffen; • energie en milieubelasting; • schalieolie en schaliegas; • Bofas/Premaz – bodemsaneringsfonds; • het Sociaal Verwarmingsfonds en gespreide betalingen; • administratieve vereenvoudiging en efficiëntie; • Het Vlaams vergunningenbeleid en de tankstations; • Fapetro - Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten;
HET ENERGIEBELEID VAN DE NIEUWE FEDERALE REGERING De nieuwe federale minister voor Energie, Milieu en Duurzame Ontwikkeling, mevr. Marie-Christine Marghem, heeft op 13 november 2014 haar beleidsverklaring voorgesteld aan het Parlement, op basis van het regeerakkoord van oktober 2014 (document van het Parlement 54 0020/011 ‘Beleidsverklaring Energie’ en het (a) BPF memorandum : terug te vinden op de BPF website via volgende link : http://www.petrolfed.be/nl/publicaties/andere-publicaties
33
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
document 54 0020/12 ‘Beleidsverklaring Milieu’). Het is de eerste keer dat deze drie bevoegdheden op federaal vlak onder één minister ressorteren, waarbij de bevoegdheid ‘milieu’ ook het klimaatbeleid omvat. Deze beleidsverklaringen werden geanalyseerd en in december 2014 voorgesteld aan de Raad van Bestuur van de BPF. Onderstaande nota vat de enige aspecten van de beleidsverklaringen samen (cursieve letters) die rechtstreeks betrekking hebben op de petroleumsector. De titels van de paragrafen verwijzen naar voornoemde documenten.
Bevoorradingszekerheid “Een adequaat en operationeel crisisbeleid zal voor alle energievectoren worden verzekerd. Dit door het herzien van de bestaande wetgeving inzake het afschakelplan voor elektriciteit, het uitwerken van het wetgevend kader inzake vraagbeperkende maatregelen en het opstarten van een sensibiliseringscampagne voor verminderd elektriciteitsverbruik. Voor olie zal een actualisering gebeuren van de bestaande governancestructuur….” Dit betekent dat het beleid en de procedures voor dringende interventie in geval van een oliebevoorradingscrisis moeten worden bijgewerkt. Zoals aangegeven in de ‘Belgium Energy Review’ van het IEA van november 2013 (review geleid door een team van vertegenwoordigers van de lidstaten, de EC en het secretariaat van het IEA):
“The Operations Manual for Oil Emergencies is being developed by the National Oil Board (NOB). The Review Team recommends that once developed, the NOB organises regular meetings with relevant stakeholders, including the industry, to ensure good coordination and awareness of roles and procedures outlined in the Manual for times of crisis. …..
34
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
The Review Team notes the lack of a list of essential users that would facilitate allocation of released stocks in a domestic supply disruption. The Review Team therefore recommends that the Administration develops such a list and shares this list with Apetra, to facilitate and expedite decision making when a stock release becomes necessary. The Review Team further recommends, once such list is developed, to subject it to testing in coordination with relevant stakeholders.” Het Nationaal Energieagentschap merkt op dat er geen gebruikerslijst bestaat die de toewijzing van vrijgegeven voorraden bij een bevoorradingsonderbreking zou vereenvoudigen. Daarom beveelt het agentschap de Belgische overheid aan een dergelijke lijst op te stellen om de rol van Apetra in geval van een crisis te vergemakkelijken. Het Nationaal Energieagentschap beveelt eveneens aan de procedures met de stakeholders te testen, waaronder de (aard)oliesector. Het Nationaal Olie Bureau (institutioneel orgaan binnen het Belgisch juridisch kader, dat geacht wordt op te treden en te coördineren in geval van een bevoorradingscrisis) is sinds meerdere jaren inactief. Ondanks herhaaldelijke oproepen van het IEA die sinds 2005 formeel opgenomen zijn in de verslagen ‘Belgium Energy Review’, heeft de Belgische overheid tot nu toe nooit de gevraagde correctieve maatregelen genomen. Vandaar de intentie van de huidige federale regering om deze situatie te verhelpen.
Marktwerking “Het programma-akkoord voor aardolie, waarin de methodologie voor het bepalen van de maximum verkoopprijzen van aardolieproducten wordt bepaald, zal worden herzien tegen oktober 2015 wanneer de huidige overeenkomst ten einde loopt. De regering zal zo snel mogelijk de onderhandelingen met de sector hierover opstarten.”
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
De BPF heeft de overheid eraan herinnerd dat de huidige programmaovereenkomst niet in oktober 2015 afloopt, in tegenstelling tot wat aangegeven wordt in bovenstaande beleidsverklaring. Zoals immers aangegeven in artikel 10 van de laatste gecoördineerde versie van de programmaovereenkomst (akkoord gesloten voor een periode van 3 jaar vanaf de datum van ondertekening en tactisch stilzwijgend verlengd voor periodes van drie jaar (behoudens opzegging door een van de partijen mits inachtneming van een opzeggingstermijn van 12 maanden). Een afloop van het contract in oktober 2015 zou veronderstellen dat een van de partijen het contract zou hebben opgezegd, wat niet het geval is. De programmaovereenkomst blijft dus van toepassing. De BPF onderhoudt contacten met de federale overheid om de aanpassing van de programmaovereenkomst in goede banen te leiden, namelijk om de tekst van het basisakkoord en van de technische bijlagen (daterend van september 2006) en van de amendementen die sindsdien van kracht zijn geworden op elkaar af te stemmen en om deze teksten bij te werken, rekening houdend met de huidige Belgische en Europese geldende regelgeving.
Consumenten
35
van de overheid en van de petroleumsector, maar niet door de BPF, die in december 2009 ontslag heeft genomen uit de Raad van Bestuur van dat fonds) geëvalueerd zullen worden. De BPF zal, als belangrijke stakeholder, worden uitgenodigd om haar visie op de toekomst van het huidige Sociaal Verwarmingsfonds te geven. Opmerking: de betekenis van ‘sociale petroleumtarieven’ dient te worden verduidelijkt, omdat een dergelijk tarief niet bestaat voor aardolieproducten (wat wel het geval is voor gas en elektriciteit).
Energievisie en energiepact Dit deel van de regeringsverklaring schetst het toekomstige energiebeleid. De nieuwe federale regering geeft expliciet aan dat het de verschillende belanghebbende partijen bij het debat wil betrekken. Het Verbond van Belgische Ondernemingen en de federaties die er lid van zijn, hebben het kabinet van de minister van Energie, Leefmilieu en Duurzame Ontwikkeling in december 2014 ontmoet om te laten weten dat ze bij het debat betrokken wensen te worden. De BPF heeft deze aanvraag herhaald.
“De sociale tarieven voor gas en elektriciteit en deze voor stookolie, propaan in bulk en lamppetroleum en de onderliggende fondsen zullen worden geëvalueerd met oog op een verbetering. Waar nodig zullen deze worden geherstructureerd of aangepast. … De sociale energiefondsen (gas, elektriciteit en stookolie) worden geëvalueerd en desgevallend geherstructureerd of aangepast.”
“De regering zal de transitie naar een nieuw energiesysteem grondig voorbereiden. Onverminderd de beleidsacties die de regering zal ondernemen, onder meer in uitvoering van dit regeerakkoord, heeft ons land nood aan een interfederaal energiepact, voorafgegaan door een energievisie, om op een termijn van minstens 20 tot 25 jaar de noodzakelijke transformaties op economisch vlak, op sociaal vlak en op vlak van leefmilieu mogelijk te maken. Een zekere, betaalbare en duurzame energiebevoorrading voor ondernemingen en gezinnen die een gedeelde verantwoordelijkheid van de Federale Staat en de Gewesten vormt, staat daarbij als leidraad voorop.
Dat betekent dat de werking en de doelstellingen van het Sociaal Verwarmingsfonds (op dit moment gezamenlijk geleid door vertegenwoordigers
Daarom zal de regering, samen met de gewestregeringen, het overleg opstarten en faciliteren om een energievisie te ontwikkelen. Vervolgens
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
zullen de verschillende stakeholders door de regeringen betrokken worden bij de redactie van het interfederaal energiepact. Dat pact zal concrete uitvoering aan de energievisie geven vanaf einde 2015. Er zal rekening moeten worden gehouden met de mondiale evoluties in energiegebruik en -kosten, in technologie en met de EU-ambities op het gebied van klimaatdoelstellingen. Deze visie en dit pact moeten in een geliberaliseerde markt stabiliteit beogen voor essentiële investeringen in productie, transformatie en transport van energie en moeten energiealternatieven voor mobiliteit mogelijk maken. In het kader van de energievisie zal elke energiebron overwogen kunnen worden zonder taboes, afhankelijk van haar merites op het vlak van zekerheid, betaalbaarheid en duurzaamheid waarbij veiligheid voorop staat. Daarom zal de regering de drempels wegwerken voor de toekenning van productievergunningen.”
Garantie op een betrouwbare en veilige energie-infrastructuur en energieproducten “Daarnaast moet de betrouwbaarheid en de veiligheid van de energie-infrastuctuur en energieproducten ten allen tijden gegarandeerd worden. … Verder dient de controle van de kwaliteit van fossiele brandstoffen en geblende biobrandstoffen worden geoptimaliseerd en het arsenaal aan technische normen voor het ecologisch ontwerp en de energie-etikettering van huishoudelijke en industriële apparaten (vb. koelkasten, wasmachines) te worden toegepast en gecontroleerd.” Het aandachtspunt voor de petroleumsector is de rol van Fapetro in de opvolging van de kwaliteit van brandstoffen en biobrandstoffen op de Belgische markt (de BPF is lid van het directiecomité van Fapetro).
36
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
Milieu - Fiscaliteit "De grote uitdagingen waarvoor onze planeet en haar bewoners in de loop van deze eeuw zullen staan, zijn gekend en vereisen een noodzakelijke transitie naar een sobere en billijke samenleving waarin veel minder koolstof uitgestoten wordt en waarin de natuurlijke hulpbronnen gespaard worden dankzij een geïntegreerd beleid op internationaal, Europees, nationaal en federaal niveau. De federale regering beschikt nog over tal van rechtstreekse en onrechtstreekse hefbomen om haar te helpen bij het uitvoeren van de door België, op innovatie gebaseerde, ontwikkelde langetermijnvisie tegen 2050 die jobs zal creëren, en om aan de concrete doelstellingen van de strategieën en initiatieven tegen 2020 bij te dragen. Om dit nieuwe beleid te financieren, zal de fiscaliteit weldoordacht worden ingezet. Belastingen kunnen ook wenselijke gedragsveranderingen bevorderen. Er moet dieper ingegaan worden op de mogelijkheid van een verschuiving naar belastingen op andere inkomsten dan die uit arbeid, bv. naar milieufiscaliteit. Een groene fiscaliteit zorgt voor duurzamere keuzes en een betere gezondheid en leefmilieu. De heroriëntering van de toelagen biedt ook talrijke pistes. De impact van een hervorming van de energiebelastingen in functie van de uitstoot van schadelijke stoffen en de energie-inhoud van brandstoffen zal worden onderzocht. Daarbij worden ongunstige effecten op de concurrentiekracht van ondernemingen vermeden ..." Als eerste concrete maatregel heeft de regering beslist de accijnzen op diesel op te trekken via de herinvoering van het kliksysteem op 1 januari 2016 voor een periode van drie jaar (met de intentie de accijnzen met 20 €/m³ per jaar te verhogen). Deze beslissing werd genomen om budgettaire redenen en niet op basis van een herziening van de belasting op motorbrandstoffen. Het juridisch kader van de invoering van dit nieuwe kliksysteem op diesel is nog niet officieel bekrachtigd en op het moment waarop dit jaarverslag wordt geschreven, zijn de besprekingen
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Milieubescherming nog steeds aan de gang binnen de federale regering om het kliksysteem en de voorwaarden voor de inwerkingtreding nauwgezet te bepalen. Aan de andere kant werd de timing voor het opstarten van het debat omtrent de ‘groene fiscaliteit’ en de hervorming van de energiebelasting op dit moment nog niet vastgelegd door de federale regering. De verklaring van de regering inzake de ondersteuning van biobrandstoffen is eerder vaag. We mogen hopen dat er niet opnieuw fiscale aanmoedigingsmechanismen worden ingevoerd. De BPF heeft de nieuwe regering eraan herinnerd gekant te zijn tegen elke vorm van fiscale stimuli voor biobrandstoffen.
Milieu - bodemsaneringsfonds “In samenwerking met de Gewesten zal de regering een fonds oprichten om bodemverontreiniging veroorzaakt door vloeibare brandstoffen voor verwarmingsdoeleinden aan te pakken.” Deze verklaring laat de deur open voor een geschikt kader voor een bodemsaneringsfonds voor privé-tanks. Er wordt echter niets gezegd over de bijhorende financieringsmechanismen en we kunnen veronderstellen dat de voorkeur van de nieuwe regering zal uitgaan naar een adequate en specifieke financieringsmethode. De BPF heeft herhaald dat ze gekant is tegen de ‘confiscatie’ van alle of van een gedeelte van de financiële middelen van Bofas om een fonds op te richten dat bestemd is voor de bodemsanering bij particulieren.
37
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
HET NIEUWE EUROPEES ‘ENERGIE- EN KLIMAATBELEID 2030’ Met het oog op de Europese top van oktober 2014, waar het kader van het energieen klimaatbeleid tegen 2030 werd besproken, heeft de BPF de standpunten van de petroleumsector te kennen gegeven aan de nieuwe federale overheid. Globaal genomen heeft BPF er nogmaals op gewezen dat het vastleggen van één enkele doelstelling, namelijk de beperking van de uitstoot van broeikasgassen, vanuit economisch oogpunt de meest aangewezen manier is om de Europese doelstellingen inzake klimaatbeleid te bereiken, omdat die aanpak het mogelijk maakt de meest efficiënte en rendabele investeringen te kiezen vanuit het standpunt van de verlaging van de uitstoot van broeikasgassen. BPF heeft eveneens onderstreept dat er lessen konden worden getrokken uit de invoering van het pakket ‘Energie & Klimaat 2020’: het naast elkaar bestaan van verschillende doelstellingen (hernieuwbare energie, terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, energieefficiëntie) leidt tot verstoring van de relatieve koolstofprijzen, in het bijzonder voor bedrijven die onderworpen zijn aan het ETS-regime. De BPF raadt de Belgische overheid de volgende aanpak aan: • het vastleggen van één enkele doelstelling, namelijk het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, als het meest efficiënte middel om de klimaatdoelstellingen te halen, veeleer dan het vastleggen van drie onafhankelijke doelstellingen, zoals dat het geval was bij de besprekingen voor het ‘2020-pakket’; • het opheffen van het plafond op industriële uitstoot na 2020 en de toekenning van vrije toelagen voor de rechtstreekse uitstoot van de krachtigste ETSinstallaties (de lijst van de bedrijven die beschermingsmechanismen genieten inzake ‘koolstoflek’ zou niet beperkt mogen zijn tot een aantal sectoren); • een uitbreiding van de studie van de Commissie aangaande de weerslag van het Europees beleid op de raffinagesector om de potentiële effecten van het nieuwe beleid op de economie en de energiebevoorradingszekerheid in Europa grondig te evalueren.
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
BPF heeft benadrukt dat haar verzoeken overeenstemmen met de wensen van de EC, zoals ze die uitdrukt in haar ‘Energy Security Strategy’, waarin de cruciale rol van de raffinage-industrie met betrekking tot de bevoorradingszekerheid in Europa wordt erkend. De Belgische overheid – met in het bijzonder de federale regering - heeft over het algemeen de aanbevelingen van de BPF gevolgd (eveneens overgenomen door het Verbond van Belgische Ondernemingen). We vinden immers in het regeerakkoord van oktober 2014 de volgende zin terug met betrekking tot het concurrentievermogen van de industrie en het klimaatbeleid:
Aandachtspunten zijn de organisatie van het evaluatiesysteem, het referentiekader ervan, de gegevens die kunnen worden opgevraagd, de verslagen en de publieke toegankelijkheid van de informatie. Op 19 december 2014 verleende de Vlaamse regering een eerste principiële goedkeuring aan het ontwerpbesluit tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning met inbegrip van haar bijlagen.
"Inzake de strijd tegen de klimaatverandering zal de regering een ambitieus, effectief en realistisch klimaatbeleid bepleiten bij de Belgische standpuntbepaling ten aanzien van het Europese en internationale beleid. De regering zal daarbij voorstellen om slechts één enkele EU-doelstelling per lidstaat op te leggen: namelijk deze voor de uitstoot van broeikasgassen. De doelstellingen voor hernieuwbare energie en de energie-efficiëntie moeten als middelen worden beschouwd. De regering zal met bijzondere aandacht de effectiviteit van het huidige beleid opvolgen en de impact op de internationaal concurrerende industrie trachten te beperken."
Stand van zaken begin 2015 was dat de strategische adviesraden en de belangengroeperingen zich zouden uitspreken over volgende zaken: • het ontwerp van uitvoeringsbesluit betreffende de omgevingsvergunning; • het voorontwerp van het verzameldecreet ‘omgeving’; • natuur en landbouw, onder meer wijzigingsbepalingen van het decreet betreffende de omgevingsvergunning.
DE OMGEVINGSVERGUNNING
De belangen van de bedrijven werden gegroepeerd via de werkgeversorganisatie Voka, die door middel van interventies er mede voor heeft gezorgd dat de teksten evolueren naar een voor de bedrijven meer hanteerbare en aanvaardbare versie.
Invoering van de omgevingsvergunning in het Vlaams Gewest De invoering van de omgevingsvergunning maakt deel uit van een grondige hervorming van het vergunningenbeleid sinds 2009, ondernomen door het Vlaams Gewest. Naast het samenvoegen van de stedenbouwkundige en milieuvergunningsprocedure werden de procedures zelf ook geëvalueerd op vereenvoudiging en op vermijding van aanleiding tot tegenstrijdige adviezen en beslissingen. De omgevingsvergunning krijgt een permanent karakter zoals de stedenbouwkundige vergunning, terwijl het twintig-
38
jaarlijks hernieuwingsysteem van de milieuvergunning verdwijnt. Daartegenover wordt de exploitatie aan periodieke evaluaties onderworpen en kunnen de voorwaarden voor de vergunning worden bijgesteld.
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
Vergunningenbeleid voor tankstations – Vlarem(a) Een van de bezorgdheden van de sector ging over de gevolgen van dit gewijzigde systeem van vergunningen bij het vergunningenbeleid voor tankstations. (a) Vlarem staat voor het ‘Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning’. Het is het uitvoeringsbesluit van het Vlaamse milieuvergunningsdecreet en bestaat uit drie delen : titel I van het Vlarem (Vlarem I), titel II van het Vlarem (Vlarem II) en Vlarem III
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
In het Vlaams milieureglement ‘Vlarem I’ werden een aantal rubrieken verhuisd van klasse 1 (vergunningenverlening door de bestendige deputatie van de provincie) naar klasse 2 (vergunningenverlening door de gemeentes). De tankstations werden hierdoor in klasse 2 ondergebracht. Bij een vergunningenverlening door de gemeentes blijft een aandachtspunt dat deze niet over de nodige middelen beschikken en onderworpen zijn aan lokale omstandigheden. Sindsdien werden de teksten aangepast en verwijzen deze veeleer naar de reglementering op regionaal niveau van het Vlarem. In de praktijk wil dit zeggen dat de gemeentes minder ruimte krijgen inzake het behandelen van milieuvergunningen. Dit zou ten goede komen van voorspelbaarheid, continuïteit en homogeniteit in de beslissingen van de overheid. Aansluitend, omwille van de aanpassing van de teksten, is het de zorg dat de Vlaamse Best Beschikbare Technieken (BAT) in hun huidige opzet, opnieuw ruimte geven aan lokale interpretatie. De BPF, samen met andere federaties, hebben verzocht het gebruik van de Vlaamse BAT te kunnen begrenzen door invoering van de clausule BAT-motiveringen, zoals dat bestaat voor de Europese BAT (BREF’s(a)), waarbij enkel die motiveringen in de vergunning kunnen worden opgenomen. De BPF heeft deze aanpak mede ondersteund in de ad hoc werkgroep van Voka. De BPF zal de uitvoering van deze reglementering op lokaal niveau verder opvolgen.
Deze rechten werden hen toegekend voor zover de bedrijven konden aantonen dat hun energie-efficiëntie gelijk aan of beter was dan dat van de tien procent best presterende bedrijven van hun sector wereldwijd. De BPF (als federatie) en de raffinaderijen (als bedrijven) hebben deze overeenkomst ondertekend. De ‘Benchmarking Convenant’ liep tot einde 2012 en werd verlengd tot einde 2014. Begin 2013 werden de BKG-emissies onderworpen aan de reglementering van de derde periode 2013-2020. Deze reglementering bepaalt dat de bedrijven, waaronder de raffinaderijen, slechts emissierechten toegewezen kregen tot op het niveau van een Europese benchmark(b). Voor behoeften die verder gaan dan de benchmark, moeten ze de nodige emissierechten op de ETS-markt aankopen. Vanuit het oogpunt van de toekenning van emissierechten was er dus ook geen verdere noodzaak meer om een convenant voor energie-efficiëntie op te stellen met het Vlaams Gewest. Einde 2012 heeft de “Energy Efficiency Directive” (EED 2012/27/EU) nieuwe Europese verplichtingen gecreëerd en is iedere lidstaat verplicht tot het indienen van een ‘Nationaal Plan voor Energie Efficiëntie’ (afgekort NAPEE), voor de eerste keer op 30 april 2014 en vervolgens iedere drie jaar. De omzetting van de richtlijn in het Vlaams Gewest gaf voor ETS en niet-ETS bedrijven de mogelijkheid om een nieuwe overeenkomst inzake energiebeleid aan te gaan, namelijk de ‘Energiebeleidsovereenkomst’ (afgekort EBO).
HET KLIMAAT: DE BENCHMARKCONVENANT ‘ENERGIE-EFFICIËNTIE’ EN DE ‘ENERGIEBELEIDSOVEREENKOMST’ Vanaf 2003 en voor de eerste twee periodes van het Europese emissiehandelssysteem of ‘Emission Trading Scheme’ (ETS), werden de broeikasgasemissierechten van energie-intensieve bedrijven toegekend via een overeenkomst van het Vlaams Gewest.
39
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
(a) BREF = BAT of ‘Best Available Techniques’ Reference document op Europees niveau, dat de best beschikbare technieken bepaalt (b) benchmark = “the 10 percentile of the specific energy consumption of all refineries in Europe”
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
De verbintenissen van beide partijen voor deze EBO omvatten het volgende: a) Voor de bedrijven: • een energieplan opstellen; • alle maatregelen en investeringen ter verhoging van de energie-efficiëntie identificeren die een ‘internal rate of return’ hebben van ≥ 14%; • deze maatregelen en investeringen zo snel mogelijk uitvoeren; • het economisch potentieel van warmtekrachtkoppeling (afgekort WKK) en de mogelijke bijdrage tot wijkverwarming en –koeling bepalen; • een energiebeheersysteem toe te passen. b) Voor de Vlaamse overheid: • geen bijkomende maatregelen uitvaardigen inzake energie-efficiëntie en CO2 reductie; • de nodige acties ondernemen om de accijnzen te verminderen voor de toetredende bedrijven; • overeenkomsten afsluiten met de federale overheid om voor die bedrijven de federale bijdrage op elektriciteit te verminderen. De ‘Commissie Benchmarking’ - waarvan BPF lid is - heeft in 2014 gewerkt aan de toelichtingen ter uitvoering van de af te sluiten EBO, de door de bedrijven aan te gaane verbintenissen, het plan van aanpak ‘energieplan’ en ‘energiebeheersysteem’ en de regels voor het uitvoeren van de studies WKKpotentieel. Einde 2014 hadden de federaties als sectorvertegenwoordigers hun toetreding tot deze EBO verklaard aan de Vlaamse overheid, waarna de individuele bedrijven dat konden doen. De BPF heeft haar toetreding aangemeld aan de minister van Energie van het Vlaams Gewest, na goedkeuring door de BPF Raad van Bestuur. Raffinaderijen konden vanaf dan toetreden als individuele bedrijven.
40
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
Op 1 januari 2015 heeft de EBO de benchmarkconvenant vervangen en werd de benchmarkcommissie vervangen door de EBO-commissie. De BPF zetelt in de EBO-commissie dewelke deze energiebeleidsovereenkomst opvolgt. Bedrijven moesten hun eerste ‘EBO-Energieplan’ indienen vóór 15 maart 2015.
Energiebeleidsovereenkomst en concurrentievermogen van energie-intensieve bedrijven Energie-intensieve sectoren in de buurlanden genieten van gunstige taxatieregimes, degressieve tarieven en plafonds (belastingen op leidinggebonden energievectoren zoals elektriciteit), onafhankelijk van een convenant of gelijkaardige tegenprestaties van de betrokken bedrijven. Dit is een politiek die bijdraagt aan het verzekeren van de toekomst van de energie-intensieve bedrijven in die landen. Lidstaat België is er in 2014 niet in geslaagd om een goedkeuring te krijgen voor een voortgezette staatsteun onder de vorm van vrijstelling van accijnzen onder voorwaarden. Het blijft een inspanning van de EBO-Commissie opdat de overheid compenserende maatregelen zou vinden en zou opzetten ter vervanging van deze weggevallen steun. De EBO-Commissie en de overheid voeren nog gesprekken voor het zoeken naar alternatieve tegemoetkomingen.
DE EMISSIES VAN DE RAFFINADERIJEN In 2014 is opnieuw de noodzaak gebleken om de raffinaderijen en hun emissies in hun juiste context en perspectief te plaatsen.
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Hierbij werden ondervermelde feiten en argumenten aangehaald: • de behoefte aan economische schaalgrootte maakt dat raffinaderijen grote installaties zijn, waarbij de Belgische raffinaderijen tot de grootste van Europa behoren; • in de huidige opzet voor raffinage, de technologieën die voorhanden zijn voor de ovens en de proceswarmte zijn energie-intensief en worden geassocieerd met industriële emissies; • de combinatie van techniek en schaal maakt dat de raffinage-installaties in Antwerpen geïdentificeerd zijn als belangrijke puntbronnen voor emissies. Raffinaderijen investeren regelmatig in verbeteringen, zowel op het vlak van emissies als op productievlak, wat de Belgische raffinaderijen toelaat aanwezig te blijven op de markt. Ondanks het inzetten van nieuwe technologieën zullen zij voor emissies in verhouding belangrijke puntbronnen blijven. De raffinaderijen spannen zich ook in voor een hogere productie van transportbrandstoffen of voor verwarming en dit mét strengere normen. Hierbij gebruiken raffinaderijen extra energie om meer ruwe olie te converteren naar transportbrandstoffen van hogere kwaliteit om deze brandstoffen onder andere te ontdoen van zwavel om de uitstoot bij hun gebruik als brandstof te verminderen. Dit meerverbruik van energie om een minderverbruik van emissies te bewerkstelligen, creëert voor de raffinaderijen een situatie die ook wel de ‘refining paradox’ wordt genoemd. De BPF ijvert ervoor te vermijden dat sommige problematieken van België/ Vlaanderen/Antwerpen geminimaliseerd worden tot een problematiek die eigen is aan de industrieactiviteit/de raffinaderijen. Onze contacten met de overheid tonen aan dat ze op de hoogte is van de problemen en zich bewust is van de verwachte en reeds gemaakte inspanningen van de industrie.
41
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
De niet-broeikasgasemissies en het milieubeleid inzake luchtkwaliteit Dit betreft voornamelijk emissies van SOx , NOx en VOC. De Europese richtlijn 2001/81/EC (NECD of National Emission Ceilings Directive) bepaalt voor een aantal polluenten een bovenste grenswaarde en heeft aan de lidstaten nationale emissieplafonds opgelegd voor hun totale uitstoot. De raffinaderijen werken sinds geruime tijd aan het verminderen van hun uitstoot van polluenten in de lucht. De inspanningen die zij in de afgelopen jaar hebben geleverd, heeft de uitstoot verminderd in 2014 tot 8,2 kt SO2 en 4,7 kt NOx (zie tabel). Deze resultaten werden onderlijnd in het rapport van de Vlaamse overheid “Invloed van het luchtkwaliteitsplan en rapportering 2014”. TABEL 22: SO2 EN NOx EMISSIES: JAARLIJKSE UITSTOOT DOOR DE PETROLEUMRAFFINADERIJEN IN BELGIË (duizend ton) Reële emissies 1990
2010
2011
2012
2013
SO2
41,1
11,5
10,4
9,5
8,4
2014 8,2
NOx
7,3
5,3
4,7
4,5
4,8
4,7
Bron: Belgische Petroleum Federatie
Voor SO2 wordt de vermindering bereikt door het inzetten van zwavelarme brandstoffen voor de behoeften aan warmte in de raffinageprocessen. Voor NOx wordt de vermindering bereikt, onder andere door het inzetten van speciale branders die minder NOx genereren. Zoals elders vermeld, moeten deze inspanningen om de globale uitstoot te verminderen ook gezien worden naast de behoefte aan nieuwe installaties voor
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
de productie van meer schone brandstoffen. Het produceren van brandstoffen voor motoren die minder NOx uitstoten, gaat dus feitelijk gepaard met het toevoegen van installaties en processen die zelfs in omstandigheden van BBT’s (Best Beschikbare Technieken) bijdragen tot de uitstoot van bijkomende NOx door deze industriële installaties. De NEC-richtlijn werd in 2014 herzien en de Vlaamse overheid heeft een evaluatie geïnitieerd vooraleer tot de gedetailleerde transpositie over te gaan. De herziening van deze richtlijn door de EC werd sterk beïnvloed door aspecten van gezondheid van de bevolking en de externe kosten hiervan. De basis voor bepaalde beslissingen heeft destijds geleid tot tegenkantingen van de industrie over de relevantie van bepaalde berekeningen en keuzes van reductieniveau van emissies van bepaalde polluenten ten opzichte van de geïdentificeerde kosten en de door de EC aangehouden baten. Toch behoort Vlaanderen - met de Antwerpse regio in het bijzonder - tot één van de aandachtsgebieden van de EC, onder andere voor fijnstof en NOx. Ondanks het feit dat dit voor een groot deel te wijten is aan omstandigheden met betrekking tot transport en verkeer en ondanks het feit dat de industrie kan aantonen welke bijdrage het reeds heeft geleverd en wat het resultaat is van haar inspanningen, vormen de doelstellingen en eisen toch een mogelijke bedreiging voor de industrie in het algemeen. Deze zal zich moeten beschermen tegen onredelijke eisen van de vermindering van uitstoot van bepaalde polluenten. De Vlaamse overheid deelde in augustus 2014 mee dat het in dit kader de sectoren zal consulteren. Voor de sector raffinage zal dit rechtstreeks op bedrijfsniveau gebeuren waarbij ook elementen zoals de voorziene emissies in 2030, het potentieel voor reductie van de emissies en de haalbaarheid van bijkomende maatregelen zullen worden nagegaan.
42
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
De BPF heeft hieromtrent een grondige en pragmatische aanpak van de overheid kunnen constateren.
De bewaking van de immissies van de raffinaderijen De luchtkwaliteit in de omgeving van de raffinaderijen wordt bewaakt door het immissienetwerk van meetstations van de raffinaderijen in het Antwerpse havengebied. Dit bestaat uit meetstations van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) en van de BPF, onder toezicht en met een ondersteuningscontract van de VMM. In 2014 zijn er geen overschrijdingen van SOx en NOx geweest in de meetstations van het netwerk. Begin 2014 heeft de BPF en de betrokken Commissie SHE Raffinaderijen een reevaluatie opgestart van het immissiemeetnetwerk. De systematische en betekenisvolle daling van de SO2 emissies van de raffinaderijen heeft als gevolg dat er sinds jaren geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnorm SO2 meer zijn opgemeten in de omgeving van de raffinaderijen. De context voor dit immissienetwerk is door de jaren heen gewijzigd en niet meer in lijn met wat in de regelgeving destijds werd voorzien. Zo is het aantal raffinaderijen verminderd van vijf naar drie en gebruiken de raffinaderijen voor hun stookinstallaties niet langer zwavelhoudende aardoliederivaten uit het raffinageproces maar veeleer laagzwavelige en zelfs voornamelijk rechtstreeks aardgas. De BPF en de raffinaderijen evalueerden de relevantie van hun rechtstreekse deelname aan de exploitatie van dit meetnetwerk.
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Einde 2014 is de BPF met bovenvermelde feiten het gesprek aangegaan met de VMM, teneinde na te gaan met hoeveel meetstations het netwerk kon worden verminderd, in welke mate SO2 nog een verplichte meting was en welk alternatief model de VMM kon voorstellen. TABEL 23: SO2 EN NOx EMISSIES: BUBBLE-EMISSIEGRENSWAARDEN VOOR DE PETROLEUMRAFFINADERIJEN (mg / Nm3) Tot 31/12/2004
Vanaf 01/01/2005
Vanaf 01/01/2010
1.000
800
350
350
300
200
SO2 NOx
Bron: Belgische Petroleum Federatie
De broeikasgasemissies – de raffinaderijen, het klimaat en het energiebeleid Het aandeel van de te verminderen broeikasgasemissies (BKG-emissies) werd einde 2008 met de zogenaamde ’20-20-20 doelstelling’ goedgekeurd door de Europese Raad en het Europees Parlement: tegen 2020 moet de Europese Unie, ten opzichte van 1990, 20% efficiënter omgaan met energie, het aandeel hernieuwbare energiebronnen verhogen tot 20% en 20% minder BKG uitstoten. Het ETS is het middel van de Europese Unie (EU) om de BKG-emissies van een aantal sectoren te verminderen: industrie, elektriciteit en bepaalde delen van de luchtvaart tesamen vertegenwoordigen ongeveer 45% van de totale BKGemissies van de achtentwintig Europese lidstaten.
(de cap). Dit plafond wordt ingesteld door een beperkt aantal emissierechten te verdelen en/of te veilen aan de deelnemers van het systeem. Begin 2013 ging de derde periode van het emissiehandelssysteem in voege. Twee elementen zijn van grote invloed voor de betrokken sectoren: 1. de introductie van een emissieplafond (de cap) die jaarlijks vermindert, om de 20% vermindering in 2020 te behalen; 2. de geleidelijke vermindering van de gratis toekenning van emissierechten om deze tegen 2027 volledig uit te schakelen (de trade). Zo vermindert eveneens ieder jaar het gedeelte van gratis toewijzigingen voor de verwerkende industrie, die geleidelijk van 80% gratis allocaties zal overgaan naar 30% in 2020. Sinds 2013 moeten elektriciteitsproducenten al hun rechten aankopen terwijl voor de luchtvaartsector dit tot 15% beperkt zal zijn. Deze bepaling wordt gestuurd door de ‘Cross Sectoral Correction Factor’ (afgekort CSCF), ieder jaar tot 2020. De basis van berekening van de CSCF geeft aanleiding tot betwistingen; verschillende Europese bedrijven, ook in België, hebben hiertegen juridische stappen ondernomen. Als gevolg hiervan heeft de Europese raffinagesector gezamenlijk gemiddeld 37% van zijn emissies over de derde periode moeten aankopen, vergeleken met 29% indien geen CSCF werd toegepast. De EC streeft er eveneens naar middelen in te voeren die haar toelaten de markt van de emissierechten en hun prijs te beïnvloeden.
Het EU-ETS is een ‘cap-and-trade systeem’: de rechten tot uitstoot van BKG die onder het systeem vallen, worden beperkt door een globaal emissieplafond
43
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Het kader voor de energie intensieve bedrijven –koolstoflek Binnen de verwerkende industrie heeft de EU beslist om de energie-intensieve sectoren die onderworpen zijn aan internationale concurrentie buiten de EU (en dus aan ‘koolstoflek’), te beschermen: hierdoor zullen zij tussen 2013 en 2020 hun benodigde CO2 emissierechten voor een deel gratis toegewezen krijgen. In 2014 werd, zoals de ETS-richtlijn het voorschrijft, de lijst van de sectoren onderhevig aan ‘koolstoflek’, herzien. Hoewel de EC er naar heeft gestreefd om continuïteit te creëren, was de transparantie bij dit proces niet volledig. Met het oog op het bereiken van de ‘-20% broeikasgasdoelstelling in 2020’, zou het de bedoeling geweest zijn om het aantal koolstofleksectoren te verminderen. Uiteindelijk is het finale voorstel verschenen in mei 2014 en omschrijft de “Manufacture of refined petroleum products” als een sector met een expositie aan een significant risico op koolstoflek.
De werking van de toekenning van gratis emissierechten: benchmarking van de installaties Op basis van een aantal economische criteria heeft de EC geconcludeerd dat onder andere de petroleumraffinaderijen aangemerkt worden als sector die onderhevig is aan koolstoflek. Reeds in 2010 had de EC, zoals voor alle andere ‘koolstofleksectoren’, de benchmark voor de petroleumraffinaderijen goedgekeurd. De hoeveelheid gratis toe te kennen emissierechten wordt per bedrijfssector objectief vastgelegd bij middel van ‘benchmarking’ van zijn energie-efficiëntie ten opzichte van de overige raffinaderijen in de wereld: elk bedrijf krijgt slechts het aantal emissierechten dat het nodig zou hebben indien het energie-efficiënt werkt. Op die manier ontstaat er een stimulans om maatregelen te nemen ter
44
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
vermindering van de uitstoot, vermits de ontbrekende rechten op de CO 2 markt dienen te worden aangekocht. De lat wordt voor alle Europese petroleumraffinaderijen even hoog gelegd: ieder van de raffinaderijen krijgt een gelijke hoeveelheid emissierechten per 'CO2 Weighted Ton' (afgekort CWT). Gezien de verschillende configuratie en complexiteit van elke raffinaderij afzonderlijk en de verschillende kwaliteit van de geraffineerde producten, kan men niet gewoon het aantal ton vervaardigde producten als maatstaf nemen. Concawe (voor de petroleumsector) en de EC hebben derhalve de CWT als gemeenschappelijke maatstaf uitgewerkt die met alle bijzonderheden van een raffinaderij rekening houdt.
Voorbereidingen voor herziening van het ETS-systeem voor de vierde periode 2021 De EC heeft hiervoor een aantal publieke consultaties geïnitieerd. In 2014 heeft de BPF geantwoord op de “Consultation on Emission Trading System post-2020 carbon leakage provisions” op basis van wat ontwikkeld werd door FuelsEurope en door de betrokken BPF-leden zelf.
DE RICHTLIJNEN ‘INDUSTRIËLE EMISSIES’ & DE ‘RAFFINADERIJ-BUBBLE’ De ‘bubble-methode’ voor de emissies van de raffinaderijen De ‘bubble-methode’ is een globaliserende benadering om de emissies te evalueren van sites met complexe installaties en complexe operaties. De Vlaamse overheid heeft het nut en het belang van zulke methodiek sinds lange tijd erkend en onder andere toegepast voor de beoordeling van raffinaderijen op hun globale uitstoot in de lucht van SO2, NOx, CO, stof, Ni en V.
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Voor de raffinaderij-sites gaat het om verbrandings- en proceseenheden. Daarnaast volgt de overheid de Europese richtlijnen en de zogenaamde ‘Best Available Technique Reference Documents’ (BREF’s) om zijn doelen en eisen te bepalen. Door de herziening van de ‘BREF Refining’ in 2013 en in 2014 maakt de ‘bubble’ nu deel uit van de ‘BREF conclusies’. Deze conclusies gelden dan als wettelijk kader, dienen te worden omgezet door de lidstaten en moeten worden teruggevonden in de vergunningsvoorwaarden zoals voorzien in artikel 21(3) van de EU-richtlijn ‘Industriële Emissies’.
Over de herziening van de ‘BREF’ en de ‘bubble’ In 2013 werd de ‘BREF’ voor de raffinagesector herzien door de EC en binnen de Technische WerkGroep (TWG). In deze TWG zijn de lidstaten en Concawe vertegenwoordigd. In het oorspronkelijke voorstel voor de herziening van BREF was de ‘bubble approach techniek' als BAT niet opgenomen. De EC heroverwoog haar positie maar poogde zowel toedracht als rekenmethode te wijzigen teneinde het risico te vermijden van teveel toe te geven op het statische of op het dynamische gedeelte van de rekenmethode. De sector - via zijn Europese federatie FuelsEurope - ontwikkelde eveneens een voorstel tot compromis, waaronder de correctiefactor. In juni 2014 formuleerde de EU een nieuw voorstel die een aantal vragen van de raffinagesector in overweging nam: • geen toepassing van een correctiefactor op de bovenste ‘BAT AEL’ (Best Available Technology Admittable Emission Levels); • inbegrip van zwaveleenheden in de ‘SOx-bubble’; • geen dynamische ‘bubble’.
45
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
Dit ging echter ook gepaard met een rekenmethode van de ‘bubble’ met enerzijds een waarde die binnen de grenzen ligt van de ‘BAT AEL’ en werd dus niet de bovenste limiet genomen en anderzijds gebaseerd op een maandelijks gemiddelde van ‘normale’ condities. FuelsEurope heeft destijds dit voorstel aanvaardbaar bevonden. De BPF als ‘National Oil Industry Association’ (NOIA) heeft destijds eveneens haar steun voor dit voorstel meegedeeld aan de vertegenwoordigers van lidstaat België bij de EC. De stemming van de EC vond plaats op 24 juni 2014. Het vervolg van de publicatie ‘BREF BAT-Conclusions’ in het ‘ EU Official Journal (Q4/2014) ’ en de bestaande toelatingen zullen worden herzien volgens artikel 21(3) van de richtlijn ‘Industriële Emissies’. BPF-contacten met overheden op administratief niveau en met het Vlaams Gewest (kabinet Leefmilieu) toonden het belang voor de raffinagesector aan, een begrip van haar economische situatie en een wil om te doen wat kan voor deze sector. ‘BREF Refining BAT Conclusions’ zullen worden omgezet naar Vlaamse regelgeving in 2015. Contacten tussen de Vlaamse overheid, LNE Milieuvergunningen, de BPF en de raffinaderijen zullen hieromtrent plaatsvinden.
HET BODEMSANERINGSFONDS VOOR TANKSTATIONS (BOFAS) De VZW ‘bodemsaneringsfonds voor tankstations’ (Bofas) is in 2004 erkend om de uitbaters van tankstations financieel te hulp te komen bij de nodige investeringen in bodemsanering en in grondwaterbescherming. De erkenning heeft nog een duur van 4 jaar: bedoeling is om de missie in 2019 af te ronden.
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
De constructie die werd opgezet om Bofas te financieren - waarbij zowel de consument als de petroleumsector samen bijdragen - maakt dat de financiële middelen tot op heden gevonden werden om de taak te realiseren.
Vandaar dat de stichters van Bofas - waaronder de BPF - al sinds 2012 ijveren om de gezamenlijke bijdrage van consument en sectorondernemingen te wijzigen; waar in oorsprong een vermindering werd gevraagd, bestaat in het huidige pleidooi zelfs een volledige afschaffing van de bijdrage. Ondanks deze oproep, herhaaldelijk doorgegeven aan de overheden, stelt BPF nog steeds vast dat deze bijstelling van de betaling van de bijdrage tot nog toe niet is gebeurd.
TABEL 24: AANTAL AANVRAGEN VOOR TUSSENKOMST DOOR BOFAS OP 31 DECEMBER 2014 Besluit Ontvankelijk
Gewest
Sluiting
Sluiting retro (1)
Verderzetting
Verderzetting retro (1)
TOTAAL
Brussel Vlaanderen Wallonië
94 1.210 663
18 187 25
62 735 459
48 226 86
222 2.358 1.233
Brussel Vlaanderen Wallonië
1.967 55 416 376
230 4 46 7
1.256 21 113 109
360 7 49 13
3.813 87 624 505
847
57
243
69
1.216
2.814
287
1.499
429
5.029
TOTAAL Onontvankelijk of geannuleerd TOTAAL 31/12/2014
(1) retro: retroactieve sluiting of verderzetting waarbij de aanvrager reeds aan de werken was begonnen vóór de tussenkomst van Bofas Bron: Bofas
De oprichting van een bodemsaneringsfonds voor stookolietanks (Premaz) De drie Gewesten (Vlaanderen, Wallonië en Brussel) en de Federale Staat hadden de bedoeling om via een samenwerkingsakkoord over te gaan tot de oprichting van een bodemsaneringsfonds voor stookolietanks van particulieren, naar analogie met Bofas. Dit fonds zou curatief optreden, namelijk de saneringskosten voor eigenaars van stookolietanks, bestemd voor de verwarming van gebouwen, grotendeels op zich nemen.
46
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
De grote lijnen van een akkoord inzake de oprichting en werkwijze werden afgesproken tijdens de vorige legislatuur, maar het finale samenwerkingsakkoord kon toen omwille van de verkiezingsperiode niet meer in de parlementen worden bekrachtigd. Intussen is er in 2014 door de nieuwe gewestregeringen nog steeds geen unaniem akkoord gegeven, zodat dit fonds nog niet werd opgericht. Nochtans was er zelfs al een consensus over de herkomst van de eerste financiële middelen van dit fonds: dit saneringsfonds zou bij aanvang gefinancierd worden met overschotten van Bofas. De latere middelen zouden worden gehaald uit een specifieke bijdrage, geheven op gasolie verwarming.
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Economische kwesties HET CONCURRENTIEVERMOGEN VAN DE EUROPESE RAFFINAGESECTOR Europees forum voor raffinage Rekening houdend met het faillissement van de groep Petroplus en met het risico op de sluiting van de vijf Europese raffinaderijen die deel uitmaken van deze groep, heeft Europees Commissaris voor Energie een eerste rondetafelgesprek georganiseerd over de situatie van de Europese raffinage. Vertegenwoordigers van de lidstaten, leden van het Europees Parlement, vertegenwoordigers van de Europese raffinage-industrie en de vakbonden, waren uitgenodigd om hun standpunten uit te wisselen over de moeilijkheden in de Europese raffinagesector en om na te gaan of er een gecoördineerde actie op Europees niveau moet komen om het hoofd te kunnen bieden aan deze moeilijkheden. In antwoord op de vragen vanuit de industrie en de lidstaten heeft de EC in november 2012 een eerste officieel ‘EU Refining Forum’ georganiseerd. Dat forum gaf de verschillende deelnemers onder andere de mogelijkheid hun mening te geven over het voorstel van de EC om het ‘Europees forum voor raffinage’ te behouden en een aan de raffinagesector aangepaste ‘fitness check’ te lanceren (aangekondigd in oktober 2012 in een mededeling van de EC inzake het industrieel beleid). Het ‘Europees forum voor raffinage’ heeft tot doel de industrie, de lidstaten, de leden van het Europees Parlement, de EC en de andere betrokken partijen de mogelijkheid te bieden elkaar te ontmoeten om de voorziene en toekomstige reglementaire voorstellen te bespreken die mogelijk een belangrijke invloed kunnen hebben op de Europese raffinagesector en op de bevoorradingszekerheid van aardolieproducten.
47
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
De BPF en de vertegenwoordigers van de FOD Economie/DG Energie hebben sinds de oprichting ervan door de EC aan al deze Europese fora deelgenomen.
3de ’Europees Raffinage Forum‘ van 22 mei 2014 Meer dan honderd deelnemers die de overheid en de industrie van achttien lidstaten van de Europese Unie vertegenwoordigen, de IEA en verschillende diensten van de EC, hebben deze vergadering bijgewoond, met inbegrip dus van een aantal Belgische afgevaardigden (FOD economie/DG Energie). Een aantal van de vertegenwoordigers van de lidstaten sprak zich uit over de oprichting van een werkgroep die zich buigt over de ‘fitness check’-procedure en heeft de noodzaak herhaald bij deze evaluatie (van deze ‘fitness check’) rekening te houden met de impact van het geheel van alle huidige richtlijnen en hun toepassingsmodaliteiten. België heeft zich tijdens dit forum niet openlijk uitgesproken, ondanks de voorbereidingen en verzoeken van de BPF.
De ‘fitness check’ Raffinage Deze ‘fitness check’ Raffinage wordt uitgevoerd door het Joint Research Center van de EC, met als doel de Europese wetgeving met betrekking tot de raffinagesector te evalueren en indien nodig bij te sturen. De belangrijkste doelstellingen van deze studie zijn de volgende: • de economische impact van de wetgeving evalueren op de CAPEX- en OPEXkosten van de raffinaderijen, op de markt van de petroleumproducten en op het internationale concurrentievermogen van de Europese petroleumsector; • incoherenties in het beleid, overbodige en bovenmatige lasten aanwijzen.
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
De volgende Europese richtlijnen hebben betrekking op de ‘fitness check’ en de impactevaluaties: • richtlijn voor hernieuwbare energie; • richtlijn voor energiebelasting; • uitwisselingssysteem van emissierechten van de Europese Unie; • richtlijn voor brandstofkwaliteit; • richtlijn voor milieuvriendelijke en energiezuinige voertuigen; • richtlijn voor industriële emissies; • richtlijn voor strategische petroleumvoorraden; • richtlijn voor scheepsbrandstoffen; • richtlijn voor energie-efficiëntie; • richtlijn voor luchtkwaliteit.
4de ‘Raffinage Forum’ van 11 december 2014 De volgende punten werden behandeld tijdens dit 4de ‘Raffinage Forum’: • presentatie van de voorafgaandelijke resultaten van de ‘fitness check’; • update door de lidstaten van de initiatieven/studies op het gebied van de ontwikkeling van de raffinagesector/bevoorradingszekerheid; • mogelijkheden en bedreigingen voor de raffinagesector in de Europese Unie; • standpunten van de leden van het nieuwe Europees Parlement inzake de uitdagingen voor de raffinagesector in Europa. De BPF en vertegenwoordigers van de FOD Economie/DG Energie hebben aan dit forum deelgenomen. De federale overheid heeft een werkgroep opgericht teneinde het Belgische standpunt te bepalen tijdens dit 4de ‘Raffinage Forum’.
48
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
België heeft zich tijdens dit forum duidelijk uitgesproken en heeft de door FuelsEurope en BPF verdedigde standpunten overgenomen: • behoefte aan een nauwkeurige en kwaliteitsvolle ‘fitness check Raffinage’; dit zou moeten gebeuren vóór de ‘fitness check’ van de Europese Unie en hieruit moeten conclusies worden getrokken betreffende de impact van de Europese regelgeving op het concurrentievermogen van de raffinageindustrie; • noodzaak voor een raadplegingsprocedure met de vertegenwoordigers van de lidstaten en de industrie; verzoek door de nieuwe EC van het behoud van het ‘EU Refining Forum’; • belang van het verzekeren van een concurrentiële raffinage-industrie in Europa, in het kader van de bevoorradingszekerheid van petroleumproducten in Europa en van de ontwikkeling van de industriële activiteit in samenhang met de petrochemische sites.
DE EUROPESE RICHTLIJN ‘BRANDSTOFKWALITEIT’ De Europese richtlijn 2009/30/EG Brandstofkwaliteit (regelgeving Fuels Quality Directive, afgekort FQD) behandelt de duurzaamheid van biobrandstoffen en bepaalt de drastische vermindering aangaande het zwavelgehalte van brandstoffen, waaronder voor diesel met 10 ppm zwavelgehalte. Artikel 7a van deze richtlijn streeft naar een verwijdering van koolstofdioxide in brandstoffen. Dit artikel werd destijds zonder veel overleg ingevoerd, overlapt met andere Europese regelgevingen en heeft vanaf het begin vragen doen rijzen over het in gedrang komen van het concurrentievermogen van de Europese raffinage.
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Specifiek inzake broeikasgassen (BKG) houdt deze richtlijn in dat tegen 2020, brandstofleveranciers een vermindering van 6% met betrekking tot de intensiteit van de BKG dienen aan te tonen ten opzichte van 2010. Artikel 7a van deze richtlijn verduidelijkt de toepassing ervan, in het bijzonder voor wat de rekenmethode betreft aangaande de BKG-effecten, dewelke een onderscheid maakt in de herkomst van de ruwe olie en het broeikasgaseffect dat het met zich meebrengt.
Belgische vertegenwoordigers van de Europese Unie (DG Mobility & Transport, DG Trade, DG Market & Services en DG Energy).
De BPF heeft aangedrongen op een rekenmethode van de BKG-emissies die simpel, standvastig en transparant is, gebaseerd op een gemiddelde waarde en vastgelegd per motorbrandstof benzine en diesel, over heel Europa en zonder verdere differentiatie. Deze gemiddelde waarde zou regelmatig dienen te worden bijgesteld.
Meer specifiek omvatten de uitvoeringsbepalingen het volgende: • BKG-intensiteit standaardwaarden tot 2020 voor heel Europa en gebaseerd op een gemiddelde standaardwaarde per product, m.a.w. voor benzines en voor diesel; • geen mogelijkheid tot ‘opt-in’, waarbij brandstofleveranciers de mogelijkheid zouden hebben om aan te tonen dat ze een lager BKG-intensiteit hebben dan de gemiddelde standaardwaarde; • gaandeweg de oorsprong van ruwe oliën te rapporteren teneinde de evolutie van de mix van de import aan te kunnen geven.
De BPF heeft eveneens duidelijk gemaakt dat de toepassingsmodaliteiten van artikel 7a geen nadelig effect mocht hebben op de economie, op de competitiviteit en op de bevoorradingszekerheid van Europa. Brandstofleveranciers wensen een systeem dat het mogelijk maakt om een vermindering van 6% tegen 2020 te bereiken op een manier die verantwoord is voor de economie én voor het milieu. En indien een controle dient te worden ingevoerd, deze te bewerkstelligen via een transparant ‘reporting-systeem’ dat gecontroleerd wordt door de nationale en Europese overheden. In 2014 stonden de uitvoeringsbepalingen van artikel 7a van deze EU-richtlijn nog steeds ter discussie op Europees en op nationaal niveau. Begin 2014 evolueerde de beslissingsvorming van de EC nog steeds niet. De BPF heeft hieromtrent contacten onderhouden met de federale overheid (Eerste Minister, Minister van Economische Zaken, Staatssecretaris voor Energie, FOD Economie/DG Energie en DG Leefmilieu), de Gewestelijke overheid (Vlaams Minister van Leefmilieu, Vlaams Minister van Energie) en met de permanente
49
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
Het is pas in oktober 2014 dat de Europese Raad overeenstemming heeft bereikt en goedkeuring werd gegeven aan het voorstel inzake het bepalen van de rekenmethode van de BKG-emissies en de aangepaste administratieve verplichtingen.
De Europese brandstofleveranciers weten voortaan aan welke voorwaarden ze dienen te voldoen om de vermindering van 6% BKG in transportbrandstoffen te bewerkstelligen.
REGIONALE PETROLEUMSTATISTIEKEN Sinds enkele jaren is het de betrachting van de FOD Economie om petroleumstatistieken te produceren die op regionaal niveau kunnen worden gebruikt, onder andere voor het bepalen van het regionaal aandeel in BKGemissies in transport en in verwarming.
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Het proefproject - opgestart door de overheid - om de gegevens te verzamelen via de geregistreerde petroleummaatschappijen waaraan enkele BPF-leden op individuele basis hebben deelgenomen, werd in 2014 stopgezet. Het blijft afwachten hoe de FOD Economie hieraan aanvulling zal kunnen geven en hoe de sectoren - met in het bijzonder de eigenaars van tankstations en brandstofverdelers - hierin zullen worden betrokken.
HET TOEZICHT OP DE KWALITEIT VAN PETROLEUMPRODUCTEN (FAPETRO) De kwaliteit van de brandstoffen die in België op de markt worden gebracht, moet beantwoorden aan de productspecificaties gedefinieerd door de Europese norm en vertaald naar de Belgische normen NBN. Het Fonds voor de analyse van petroleumproducten ‘Fapetro’ is bestemd voor de financiering van de activiteiten van de Algemene Directie Energie en is gelast met het toezicht op de kwaliteit van petroleumproducten die in België in verbruik worden gesteld. Het fonds en de gerelateerde toezichtsactiviteiten (staalname en analyse) worden beheerd door de Algemene Directie Energie van het Ministerie van Economische zaken en Energie en door het Fapetro beheerscomité waarin de betrokken sectoren (BPF, BPU, Brafco, Federauto, Febetra en Transport & Logistiek Vlaanderen) een adviserende rol spelen. De organieke wet die het fonds creëert, werd meerdere keren gewijzigd inzake de wettelijke diverse bepalingen met betrekking tot een uitbreiding van het arbeidsveld naar enerzijds gemengde biobrandstoffen en anderzijds biocomponenten die bedoeld zijn om te worden bijgemengd.
50
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
Aanvraag voor herziening van de financiering van Fapetro Het functioneren van Fapetro wordt gefinancieerd door middel van contributies door de geregistreerde petroleummaatschappijen die (motor)brandstoffen in verbruik stellen in België. De huidige contributie is €0,25 per 1.000 liter benzine, diesel of huisbrandolie. Deze contributie wordt rechtstreeks betaald door de petroleummaatschappijen en is niet als dusdanig in rekening genomen in de structuur van de maximumprijzen van de desbetreffende petroleumproducten. In de afgelopen tien jaar is er steeds een overschot geweest van de contributies ten aanzien van de gemaakte kosten. Hierdoor is er een regelmatige opbouw gebeurd van de financiële reserves van Fapetro. De aanhoudende groei van de financiële reserves van Fapetro werd ook in 2014 vastgesteld. De vraag van BPF blijft om Fapetro toe te laten de reserves te gebruiken voor de uitgaven van de komende jaren en om ondertussen de bijdrage op te schorten. Een van de argumenten van BPF is dat het Rekenhof, Fapetro reeds in 2009 gewaarschuwd heeft dat het opbouwen van substantiële reserves getuigt van slecht management aangezien in staatsfondsen inkomsten en uitgaven in evenwicht moeten zijn. Einde 2014 werd deze situatie ter herinnering vermeld aan het kabinet van de nieuwe Minister van Energie. De informatieverschaffing door Fapetro is gedurende de afgelopen jaren eveneens fel verminderd en was ook in 2014 bescheiden.
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
TABEL 25: AANDEEL NIET-CONFORME STALEN, PUBLIEKE POMPEN IN BELGIË, PER PRODUCT (%) 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Benzine 95 octaan (1)
3,8
1,7
2,0
2,6
1,4
3,6
5,5
5,5
3,3
2,8
Benzine 98 octaan (1)
5,6
3,1
3,3
5,5
2,6
6,0
5,0
6,5
5,7
5,8
Diesel (1)
3,8
3,3
5,8
2,0
1,9
2,9
2,9
3,6
2,8
2,9
TOTAAL (aantal niet-conforme stalen t.o.v. aantal
3,9
2,8
4,0
3,1
1,9
3,3
3,6
4,2
3,0
2,9
genomen stalen)
(1) maximum zwavelgehalte vanaf 1/1/2009: 10 ppm Bron: Fapetro
DE NORMALISATIE VAN PETROLEUMPRODUCTEN & DE BELGISCHE NORMALISATIECOMMISSIES De Operator voor de Normalisatie van Petroleumproducten (afgekort ONP) is de sectorale Belgische operator voor normalisatie die als doel heeft een technische en administratieve ondersteuning te verlenen aan de Belgische normalisatiecommissies met betrekking tot petroleumproducten en aanverwanten: • CEN/TC19 of ONP-CNP (Commissie Normalisatie Petroleum) is gelast met de opvolging van de normalisatie van petroleumproducten en aanverwanten: gasvormige en vloeibare brandstoffen, smeermiddelen en aanverwante synthetische of biologische petroleumproducten. • CEN/TC336 is gelast met de voorbereiding en de aanpassing van de Europese normen voor de verschillende types bitumen. • CEN/TC383 werkt aan de normalisatie van de duurzame biomassa voor energetische doeleinden; duurzaamheidcriteria voor de productie van biobrandstoffen voor transport en andere energetische toepassingen.
51
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
CEN/TC19 In 2014 werden de nationale bijlagen gepubliceerd van de norm EN14214 (biodiesel, FAME), de benzinenorm E10 (EN228) en de gasolienorm (EN590). Op Europees niveau (CEN) blijft de ONP-CNP via haar vertegenwoordigers (gemiddeld drie à vier afgevaardigde deskundigen) actief deelnemen aan de werken van de groepen WG21, WG23 en WG24 en aan de eraan verbonden ‘Task Forces’. Op internationaal vlak (ISO) blijft een Belgische vertegenwoordiger instaan voor de werken met betrekking tot de specificaties van de bunkerbrandstoffen (ISO8217). De meetproblematieken van oxidatiestabiliteit op EN590 (B7) is diverse keren besproken geweest en blijft een punt van aandacht waarvoor de leden van ONP zich actief inzetten, ook via hun eigen federaties, in het bijzonder de BPF.
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
NBN T 52-707: lamppetroleum type B & C en NBN T 52-708 lamppetroleum type C De herziening van NBN T 52-707 (verbranding van lamppetroleum voor huishoudelijke toepassingen), die heeft geresulteerd in de publicatie van een nieuwe norm NBN T 52-708 (verbranding van lamppetroleum voor industriële toepassingen), werd voltooid en de homologatieaanvraag zal in 2015 worden ingediend. Voor lamppetroleum voorziet de overheid een transitieperiode van drie maanden na publicatie van de norm. Lamppetroleum type B zal de aanduiding dragen “NIET GESCHIKT voor huishoudelijk gebruik”.
Herinnering De naamloze vennootschap naar publiek recht met sociaal oogmerk ‘Apetra’ werd opgericht door de wet van 26 januari 2006. Het sociaal oogmerk van Apetra bestaat in het beheer van de verplichte nationale voorraden van aardolie en aardolieproducten om de bevoorrading van de Belgische individuele en industriële consument te verzekeren.
De opmerkingen naar aanleiding van de publieke enquête werden behandeld. Op basis van deze aanpassingen werd de norm NBN T 52-716 goedgekeurd door ONPCNP in september 2014.
De openbare dienstverleningstaken die Apetra moet verzekeren zijn de volgende: • het aanhouden van een verplichte minimumvoorraad aardolie en aardolieproducten in het algemeen en meer bepaald door: - de aankoop van aardolie en/of aardolieproducten; - het afsluiten van contracten in het kader van de terbeschikkingstellingen (de ‘tickets’); - de opslag van hun voorraden in eigendom: de aankoop en de opbouw van opslagcapaciteit en/of het afsluiten van opslagcontracten.
Hiermee werd eveneens tegemoet gekomen aan de vraag van de overheid DG Energie om het zwavelgehalte van huisbrandolie te verminderen van 1.000 ppm naar 50 ppm.
Zoals voorzien in de wettelijke bepalingen heeft de BPF een vertegenwoordiger van de sector in de Raad van Bestuur van Apetra aangeduid. Dit mandaat wordt op dit moment door de secretaris-generaal van de BPF opgenomen.
NBN T 52-716: huisbrandolie
Aspecten van productcontroles tijdens een nog te bepalen overgangsperiode zullen in 2015 worden besproken, wetende dat de petroleumsector en de overheid destijds al waren overeengekomen dat de datum van 1 januari 2016 de uiterste datum was, waarbij overgangsregelingen aan vooraf dienden te gaan. Deze norm gaat in voege op het moment van haar publicatie, voorzien einde 2015.
52
DE STRATEGISCHE PETROLEUMVOORRADEN (APETRA)
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
Belangrijkste feiten van 2014 Ten gevolge een belangrijke wijziging op 1 april 2014 inzake de opslagverplichting (te wijten aan de invoering van een andere rekenmethode voor de opslagverplichting; een methode die verband houdt met het percentage van de productie van nafta in raffinaderijen), is de opslagverplichting van Apetra gedaald van 4.306.050 ton bruto
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
aardolie-equivalent tot 3.470.300 ton bruto aardolie-equivalent. Het gaat dus om een daling met bijna 20% ten opzichte van het jaar ervoor. Naar aanleiding van deze nieuwe situatie in 2014 heeft de Raad van Bestuur van Apetra in overleg met de overheid beslist om: • tickets te verkopen op de voorraden in eigendom die niet noodzakelijk zijn om tegemoet te komen aan de Belgische verplichting ten aanzien van de EC; • de financiering vervroegd terug te betalen in geval de verkoop van voorraden voldoende liquide middelen oplevert.
Crisissituatie: beschikbaarheid van de voorraden die door Apetra worden beheerd De door Apetra beheerde verplichte aardolievoorraden kunnen in drie categorieën worden onderverdeeld: • de voorraden die via retributie (tickets) zijn gereserveerd bij raffinaderijen en petroleummaatschappijen en waarvoor het agentschap over een aankooprecht beschikt in geval van crisis tijdens de reservatieperiode van het ticket; • de voorraad geraffineerde petroleumproducten; • de voorraad ruwe olie.
De volgende tabel, overgenomen uit het activiteitenverslag van Apetra, illustreert de voorraden in eigendom waarover Apetra in 2014 beschikte. TABEL 26:
Deze mix stelt Apetra in staat zijn voorraden in verschillende vormen op de markt te brengen in functie van de aard van de crisis (internationaal, nationaal of lokaal) en van het tekort of de tekorten (ruwe olie, eindproduct).
VOORRADEN IN EIGENDOM VAN APETRA IN 2014 Type voorraad
Voorraad in eigendom (ton)
Aandeel voorraad in eigendom (%)
Ruwe olie in eigendom
2.069.000
52
Middeldistillaten in eigendom, waarvan
1.910.300
48
1.506.540
38
Diesel Gasolie verwarming 1.000 ppm Gasolie verwarming extra 10 ppm Jet fuel TOTAAL
191.950
5
85.440
2
126.360
3
3.979.300
100
In november 2013 heeft een door het IEA aangesteld team zich gebogen over het in België gevoerde energiebeleid in geval van crisis. Naar aanleiding van deze evaluatie werden een aantal vaststellingen en aanbevelingen gedaan. De FOD Economie/DG Energie zal een routekaart opstellen met betrekking tot het gevoerde beleid in geval van een oliecrisis en zal het overleg hierover met Apetra in de loop van 2015 aanvatten. Voor meer informatie, raadpleeg de website: http://www.apetra.be.
Bron: Apetra
53
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Programmaovereenkomst
Biobrandstoffen
Biobrandstoffen
Het wettelijke kader inzake de verplichte commercialisering van biobrandstoffen vraagt om rechtzetting
De programmaovereenkomst werd in juni 2014 aangepast ten gevolge van de afschaffing van het systeem van fiscale stimuli voor biobrandstoffen op 31 mei 2014. De voornaamste doelstelling van de BPF was om zo snel mogelijk na 1 juni 2014 een structuur voor maximumprijzen voor benzine en voor diesel in het leven te roepen die de situatie weerspiegelt waarbij de bijmengverplichtingen voor biobrandstoffen dienen te worden nageleefd zonder fiscale stimuli. Deze aanpassing was absoluut noodzakelijk om de goede werking van de programmaovereenkomst te garanderen, dewelke stipuleert om de kosten die worden gedragen door de petroleummaatschappijen correct en volledig te weerspiegelen in de structuur van de maximumprijzen. Rekening houdend met het standpunt van de federale overheid (bereidheid tot de maximale vermindering van de meerkost die te wijten is aan de bijmengverplichting van biocomponenten, dewelke duurder zijn dan fossiele componenten) en met het tijdschema opgelegd door deze overheid, werd de BPF ‘gehouden’ om rekening te houden met een aantal aspecten uit deze wijziging van de programmaovereenkomst, zoals de vermindering van de distributiemarge voor motorbrandstoffen en de kosten voor het bijmengen van biocomponenten. De wijziging van de programmaovereenkomst houdt echter wel correct rekening met de reële kosten van de biomolecules (op basis van noteringen FOB Rotterdam). Indien in de toekomst een nieuw fiscaal stelsel voor biobrandstoffen in werking zou treden (wat in dit stadium erg onwaarschijnlijk lijkt), moeten de maximumprijsstructuren hoe dan ook (net zoals dat nu het geval is) de vrijheid blijven weerspiegelen om biocomponenten aan te kopen op de internationale markt.
54
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
Op 7 mei 2015, net wanneer we dit jaarverslag willen afronden, publiceert het Belgisch Grondwettelijk Hof een advies waarin de bepalingen van de wet van 17 juli 2013 houdende de verplichte bijmenging van biocomponenten in diesel, worden vernietigd. Dit arrest van het Hof komt er na een klacht die de firma Neste Oil in december 2013 heeft ingediend en waarin gesteld wordt dat de beperkingen die deze wet oplegt aan de commercialisering van een biocomponent die ontwikkeld en verkocht wordt door deze firma (een product van het type WPO, waterstofbehandelde plantaardige olie) onevenredig, discriminerend en niet-gerechtvaardigd zijn, conform de bepalingen van de Europese Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. Het Grondwettelijk Hof annuleert de artikelen van de wet van 17 juli die betrekking hebben op de verplichte bijmenging van biocomponenten in diesel en is van mening dat “het verschil in behandeling” tussen de verschillende biocomponenten “niet redelijk verantwoord is”. Voor de BPF komt dit arrest van het Hof niet als een verrassing. De BPF had de overheid destijds gewaarschuwd voor de bepalingen van de Belgische wet die de productieketens van biobrandstoffen van de 1ste generatie openlijk lijken te bevoordelen (deze worden sinds de wet van 10 juni 2006 fiscaal bevoordeeld door de Belgische overheid, die een beperkt aantal Belgische producenten productiequota toekent en deze quota koppelt aan een systeem van fiscale stimulansen). De BPF heeft de overheid in maart 2013 een brief geschreven toen het wetsontwerp van juli 2013 besproken werd: “Bij het lezen van dit wetsontwerp
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
vragen we ons af of de Belgische overheid niet de bedoeling heeft om de voorkeur te geven aan het gebruik van biobrandstoffen van de 1ste generatie afkomstig van de Belgische productie-eenheden die erkend werden op basis van de wet van 10 juni 2006 door de alternatieven te beperken. En dit in tegenspraak met de doelstellingen van de Europese Unie, die het gebruik van biobrandstoffen van de 1ste generatie net wil beperken en de ontwikkeling van nieuwe ketens wil stimuleren. Zoals we de federale overheid meermaals hebben laten weten, zijn we van mening dat de voorkeursbehandeling van de erkende producenten (zij het op een eerder verhulde manier in de tekst van het wetsontwerp) vragen doet rijzen over de overeenstemming van de Belgische wettelijke bepalingen en de Europese reglementering inzake het vrije verkeer van goederen, met name omdat het Belgische stelsel de aankoop van andere biocomponenten dan de traditionele MEVZ (methylestervetzuur) en ethanol van de 1ste generatie ontmoedigt.” De wet van 17 juli aanvaardt enkel, zonder bijkomende voorwaarden, biocomponenten van het type MEVZ of bio-ethanol die voldoen aan de Belgische en Europese normen (uiteraard op voorwaarde dat deze biobrandstoffen duurzaam zijn, zoals opgelegd door de Europese Richtlijnen 2009/28/EG en 2009/30/EG). Voor elke andere biocomponent waarvoor geen Belgische of Europese norm geldt, moet de minister van Energie een specifieke goedkeuring geven op basis van technische dossiers die moeten worden voorgelegd aan de federale administratie Energie (deze dossiers moeten worden opgesteld door bedrijven die biocomponenten produceren en door petroleummaatschappijen die deze biocomponenten willen bijmengen om ze in verbruik te stellen op de Belgische markt). Deze strenge bepalingen, destijds opgesteld door de Belgische wetgever, zijn niet voorzien in de Europese richtlijnen. Bovendien beperkt de wet van 17 juli 2013 de bijmenging van andere biocomponenten dan MEVZ en bio-ethanol tot niet meer dan 1,5% (met een totale verplichting van 6% MEVZ in diesel), nóg een manier om MEVZ en ethanol van de 1ste generatie te bevoordelen t.o.v. producten van het type
55
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
WPO, zoals vervaardigd door de firma die beroep tegen de wet van juli 2013 heeft aangetekend. De BPF heeft er altijd voor gepleit – en blijft dat doen – dat nationale en regionale wetten nauw aansluiten bij de Europese richtlijnen en vooral dat de geldende wetgeving in België niet strikter mag zijn dan die in de buurlanden op het vlak van gebruik en verkeer van fossiele molecules en biomolecules. Het Grondwettelijk Hof zegt net hetzelfde: het is van mening dat elke biocomponent vermeld in een van de bijlagen bij Richtlijn 2009/28/EG (bijlage III), op voorwaarde dat die duurzaam is (de duurzaamheidscriteria werden correct overgenomen in het Belgische recht via een Koninklijk Besluit van november 2011 dat voorafgaat aan de wet van juli 2013), zonder bijkomende voorwaarden moet worden aanvaard. Deze uitbreiding van het assortiment van biocomponenten die aanvaard wordt om aan de bijmengingsverplichtingen te voldoen, biedt diverse voordelen: eerst en vooral overeenstemming met het Europees recht en met de geldende bepalingen in de buurlanden, schrapping van de lange en logge procedures om biocomponenten officieel te laten bekrachtigen door federale overheden, aanmoediging van de ontwikkeling en het gebruik van andere biocomponenten dan de ‘oude getrouwen’ MEVZ en ethanol. Tot slot moeten we benadrukken dat het Grondwettelijk Hof zich enkel gebogen heeft over het geval van diesel en biodiesel; uiteraard heeft de rechtzetting van de wet van juli 2013 ook betrekking op benzine, aangezien deze wet ook aanvechtbaar is met betrekking tot de bekrachtiging en goedkeuring door de overheden van andere biocomponenten dan bio-ethanol (bijvoorbeeld, stricto sensu, een component als ETBE, dat bijna 47% ethanol bevat en al tientallen jaren gebruikt wordt in benzine, zou niet als dusdanig kunnen worden gebruikt en er zou een specifieke ministeriële goedkeuring moeten worden aangevraagd … dwaasheid zoals je die enkel in het Belgische recht vindt …).
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
De BPF vraagt om de juridische leemte die is ontstaan door het arrest van het Hof snel in te vullen, om het stelsel van de verplichte commercialisering van biocomponenten aan te passen en te corrigeren, zowel voor diesel als voor benzine en om de nieuwe Belgische bepalingen aan te passen aan de aanbevelingen van het Grondwettelijk Hof in zijn arrest van 7 mei en aan de bepalingen van de Europese Richtlijn 2009/28/EG. Laten we iets minder creatief te werk gaan bij de omzetting van de Europese richtlijnen!
Mechanismen ter ondersteuning van biobrandstoffen die nu overbodig zijn De verplichtingen tot bijmenging van biocomponenten in brandstoffen worden vandaag vervuld zonder stelsel van fiscale stimulansen (op 31 mei 2014 stopgezet; dit stelsel werd in november 2006 ingevoerd voor MEVZ en in oktober 2007 voor bio-ethanol, aanvankelijk voor een periode van 6 jaar, verlengd onder voorwaarden opgelegd door de EC nadat België een aanvraag indiende om het stelsel van staatssteun te verlengen). Ter herinnering, dit stelsel heeft de Belgische automobilisten (eigenlijk alle gebruikers van diesel en benzine) maar liefst 200 tot 230 miljoen euro per jaar gekost, dat is meer dan een miljard euro tijdens de looptijd van de fiscale stimulans (hernieuwbare energiebronnen zijn niet gratis voor de eindgebruiker!). Laten we hopen dat de huidige federale regering afstapt van de ‘voortijdige’ bepalingen van de vorige regering rond de invoering van een nieuw stelsel van fiscale stimulansen voor bepaalde biocomponenten (dezelfde regering die ook de wet op de biobrandstoffen uitvaardigde die nu vernietigd wordt door het Grondwettelijk Hof).
We vragen nog altijd en opnieuw om de voorwaarden te garanderen van een volledig vrije markt voor alle ‘biocomponenten’ die goedgekeurd zijn door de Europese Richtlijn 2009/28/EG, zodat petroleummaatschappijen ‘de beste biocomponenten tegen de beste prijzen’ kunnen kopen (met ‘beste biocomponenten’ bedoelen we componenten die leiden tot een optimale beperking van de uitstoot van broeikasgassen en die voldoen aan de duurzaamheidscriteria opgelegd door de Europese richtlijnen). In mei 2014, zonder advies van de Raad van State en zonder bespreking in het parlement, vaardigde de vorige federale regering een wet uit met betrekking tot de biobrandstoffen, die wordt toegelicht in hoofdstuk 3 van de wet van 12 mei 2014 tot wijziging van de algemene wet inzake douane en accijnzen. Deze wet werd gestemd tijdens de laatste werkweek van het parlement voor de verkiezingen: het fiscale beleid inzake biobrandstoffen werd zo een eenvoudige bepaling … Via deze wet van 12 mei 2014 geeft de Belgische overheid te kennen dat ze opnieuw een systeem van quota en fiscale stimulansen wil invoeren op basis van enkele van de principes die naar voren werden geschoven bij de opstelling van de wet van 10 juni 2006 (die sinds 31 mei 2014 niet langer van toepassing is). Maar de invoering van een nieuw stelsel van fiscale stimulansen ten voordele van biobrandstoffen is onderworpen aan de goedkeuring van de EC. En de kans is groot dat de EC ernstig voorbehoud zal maken, vooral als ze het arrest van het Grondwettelijk Hof van 7 mei 2015 leest, dat de bedoelingen van de toenmalige Belgische overheid duidelijk zou moeten maken.
We kunnen als waarschuwing enkel herhalen wat we hierover geschreven hebben in ons jaarverslag 2014.
56
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
We schreven vorig jaar (en willen dat nu opnieuw herhalen) dat de wet inzake fiscale stimulansen van mei 2014 tal van vragen oproept: • een stelsel van stimulansen hoofdzakelijk bestemd voor biobrandstoffen van de 1ste generatie van het type MEVZ en ethanol, verkregen uit een vastgestelde lijst van grondstoffen (voor ethanol mogen enkel eenheden die biobrandstoffen op basis van bieten, mais of tarwe produceren, deelnemen aan aanbestedingen en voor MEVZ moeten inschrijvers op de aanbesteding gebruikmaken van een enkele grondstof: koolzaad-, soja-, palm- & zonnebloemolie en gebruikte dierlijke vetten); • de selectiecriteria van de operatoren die inschrijven op de aanbesteding, bevoorrechten operatoren die reeds gevestigd zijn op het nationale grondgebied (zoals de verplichting om op het Belgisch grondgebied continu over een minimale voorraad biobrandstoffen van 30% van het jaarlijks volume te beschikken en het feit dat beschikken over de grootste opslagcapaciteit in België beschouwd wordt als een doorslaggevend criterium bij de selectie van producenten die erkend worden door de Belgische overheid); • onzekerheid over het mechanisme voor de halfjaarlijkse herziening van de lagere accijnzen op benzine en op diesel die ethanol en MEVZ bevatten onder quota; • een jaarlijkse fiscale kostprijs van deze steunmaatregelen van 116 miljoen euro (miljoenen euro’s die de jaarlijkse inkomsten van de federale staat zouden aanvullen zonder deze steunmaatregel voor biobrandstoffen). We moeten benadrukken dat 85% van de biobrandstoffen die steun krijgen krachtens de wet van 12 mei 2014 geproduceerd zou worden met grondstoffen die rechtstreeks concurreren met de voedselketen; • een heel ongunstige balans ‘fiscale kostprijs/milieuvoordeel’ met een hoge kostprijs van de fiscale stimulansen uitgedrukt in euro per vermeden ton CO2; • de beperking van de vrijgestelde volumes MEVZ en ethanol waardoor de petroleumoperatoren geen toegang zouden hebben tot deze volumes onder gelijke voorwaarden;
57
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
• een belastingvrijstelling die variabel is in de tijd en van toepassing is op beperkte volumes biobrandstoffen zou heel moeilijk op te nemen zijn in de structuren van maximumprijzen voor benzine en voor diesel die gelden in België. In deze fase staat voor ons één ding vast: de EC zal aan België vragen om deze fiscale wet van 12 mei 2014, die te openlijk de voorkeur geeft aan potentiële Belgische producenten en hun biobrandstoffen van de 1ste generatie, te herzien. En indien deze wet wordt aangepast, een volledige openstelling te garanderen van de biobrandstoffen die in aanmerking komen voor fiscale stimulansen in België. Is de regering dan bereid om financiële steun te verlenen aan buitenlandse producenten? En zal de belastingbetaler bereid zijn om extra accijnzen te blijven betalen voor biobrandstoffen waarvan de milieubalans vandaag meer en meer in vraag wordt gesteld? … Als we de vraag zo stellen kunnen we die hopelijk ook beantwoorden!
Lange termijn denken Zoals Agence France-Presse in april 2015 schreef: “De Europese Unie heeft een rem gezet op de ontwikkeling van agrobrandstoffen, die ervan beschuldigd worden bouwland af te nemen van de voedselproductie en bij te dragen aan de klimaatverandering nadat ze een energiealternatief bleken te zijn.” Het Europees Parlement heeft begin dit jaar een compromis goedgekeurd dat na lang onderhandelen werd bereikt tussen de lidstaten en de Parlementsleden en dat het aandeel biobrandstoffen bestemd voor transport beperkt tot maximaal 7%, terwijl de EC een lager maximum van 5% had gevraagd. Het compromis, gesteund door het Parlement, legt ook een doelstelling van 0,5% vast voor de zogenaamde geavanceerde biobrandstoffen (in tegenstelling tot de brandstoffen die de concurrentie aangaan met de voedselketen).
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Milieuverenigingen betreuren dit Europese compromis omdat ze van mening zijn dat het nieuwe Europese kader de agrobrandstoffen zal blijven stimuleren, een beleid dat veel van deze verenigingen verantwoordelijk achten voor de prijsstijging van bepaalde voedingsmiddelen, de ontbossing, de vernietiging van tropische gebieden, het verlies van biodiversiteit.
FIGUUR 18: ETHANOL / FAME-GEHALTE(1) IN MOTORBRANDSTOFFEN (jaarlijks gemiddelde, %) 7%
5,96
6%
De nieuwe Europese richtlijn, goedgekeurd door het Europees Parlement op 28 april 2015 tot herziening van de richtlijn 2009/28/EG inzake de hernieuwbare energiebronnen en richtlijn 2009/30/EG inzake de kwaliteit van de brandstoffen, moet tegen het eerste kwartaal van 2017 omgezet worden naar Belgisch recht. Een goede gelegenheid voor de overheid om de Belgische wet van 17 juli 2013 te herzien, in een sfeer van openheid en respect voor het Europees wetgevend kader.
6,08
5%
4,59
4,42
4,22
6,03
6,08
4,64
4,63
4%
3,41 3%
2%
1%
1,38 1,26 2008
Ethanol
2009
2010
2011
2012
2013(2)
FAME
(1) ethanol & FAME, komende van erkende producenten met recht op defiscalisatie (2) cijfers 2014 niet beschikbaar bij de Federale Overheidsdienst Economie Bron: Federale Overheidsdienst Financiën en Federale Overheidsdienst Economie
58
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Fiscale Actualiteit Het politieke regeerakkoord 2014 voorziet volgende maatregelen voor de accijnzen op diesel: • een stijging door de toepassing van het ‘kliksysteem’, zonder effecten op de terugbetaling van diesel voor professioneel gebruik; • een jaarlijkse indexering waarbij zowel rekening wordt gehouden met de inflatie als met het concurrentierisico.
FIGUUR 19: EVOLUTIE VAN DE ACCIJNSTARIEVEN VAN BENZINE 95 OCTAAN, DIESEL EN HUISBRANDOLIE IN BELGIË (€/liter) €/l 0,7
0,6
0,5
Deze laatste maatregel werd op 1 januari 2015 toegepast, mits een indexering van 0,27%. Het juridisch kader voor de invoering van een ‘kliksysteem’ op diesel werd echter nog niet bekrachtigd.
0,4
Op 31 mei 2014 kwam er een einde aan het systeem van fiscale stimuli ten voordele van biobrandstoffen (zie ook de hoofdstukken ‘Biobrandstoffen’ en ‘Programmaovereenkomst’ in dit jaarverslag).
0,1
0,3
0,2
0,0 1/01/1985 1/01/1986 1/01/1987 1/01/1988 1/01/1989 1/01/1990 1/01/1991 1/01/1992 (1) 1/01/1993 (2) 1/01/1994 1/01/1995 1/01/1996 1/01/1997 1/01/1998 1/01/1999 1/01/2000 1/01/2001 1/01/2002 1/01/2003 1/01/2004 1/01/2005 1/01/2006 1/01/2007 1/01/2008 (3) 01/01/2009 (4) 01/01/2010 19/01/2010 28/01/10 14/04/10 18/05/10 26/05/10 4/01/11 25/01/11 20/04/11 6/05/11 (5) 13/05/2011 (6) 10/11/2011 (7) 17/11/2011 (8) 1/01/2015
DE FISCALITEIT OP MOTORBRANDSTOFFEN
Benzine 95 octaan
Diesel
Huisbrandolie
(1) huisbrandolie: controlebijdrage (2) huisbrandolie: controle- + energiebijdrage (3) 0 1.01.2009: herinvoering van het positief kliksysteem op motorbrandstoffen voor het jaar 2009, met een maximale accijnsverhoging van 0,028 €/l voor benzines en van 0,035 €/l voor diesel (4) 0 1.01.2010: herinvoering van het positief kliksysteem ‘diesel’ voor de jaren 2010 en 2011, met een maximale jaarlijkse accijnsverhoging van 0,040 €/l (5) 13.05.2011: maximum accijnsverhoging van 0,040 €/l bereikt voor diesel (positief kliksysteem) (6) 10.11.2011: toepassing ‘negatief kliksysteem’ op diesel o.w.v. overschrijding van de nieuwe aangepaste drempelwaarde van de maximumprijs van 1,50 €/l (7) 1 7.11.2011: toepassing ‘negatief kliksysteem’ op diesel o.w.v. overschrijding van de nieuwe aangepaste drempelwaarde van de maximumprijs van 1,50 €/l (8) 0 1.01.2015: indexatie van accijnstarieven met 0,27% volgens de programmawet van december 2014 (huisbrandolie: van 0,0184854 €/l naar 0,0185353 €/l) Nota 2012 & 2013 en 2014: geen accijnswijziging; het kliksysteem werd niet meer toegepast Bron: Belgische Petroleum Federatie
59
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
FIGUUR 20: ACCIJNSTARIEVEN AAN DE POMP IN BELGIË EN IN DE BUURLANDEN OP 31/12/2014 (€/1.000 liter) 800
767,24
700
654,50 613,57
613,30
600
500
427,69
440,90
470,40
485,76 485,75
462,09 Benzine 95 octaan
400
335,00
359,00
330,00
Diesel
300
Huisbrandolie 200
100
61,35
56,60 18,49
10,00
0 BE
Bron: Europese Commissie
60
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
FR
DE
NL
LU
21,00 Europees minimum
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
HET SOCIAAL VERWARMINGSFONDS EN DE GESPREIDE BETALING OP DE LEVERING VAN HUISBRANDOLIE
TABEL 27: ACCIJNSONTVANGSTEN(1) OP ENERGIEPRODUCTEN IN BELGIË (miljard euro) Benzine
2010
2011
2012
2013
2014
1,09
0,96
0,94
0,94
1,04
Diesel
3,30
3,42
3,35
3,28
3,44
Huisbrandolie
0,09
0,07
0,07
0,08
0,06
Andere energieproducten
0,10
0,15
0,14
0,14
0,14
TOTAAL
4,58
4,60
4,50
4,44
4,68
-
-0,16
-0,12
-0,18
-0,28
4,58
4,44
4,38
4,26
4,40
Correctie (incl. professionele diesel) ALGEMEEN TOTAAL
(1) en aanverwante belastingen Bron: Federale Overheidsdienst Financiën, Douane & Accijnzen
TABEL 28: BTW-TARIEVEN OP DE VOORNAAMSTE BRANDSTOFFEN IN BELGIË EN IN DE BUURLANDEN OP 1 JANUARI 2015 (%) BE
Benzines
Diesel
Huisbrandolie
21,0
21,0
21,0
FR
20,0
20,0
20,0
DE
19,0
19,0
19,0
NL
21,0
21,0
21,0
LU
17,0
17,0
14,0
Bron: Europese Commissie
Zoals eerder aangegeven in dit jaarverslag heeft de federale overheid de intentie in 2015 een evaluatie uit te voeren van de werking van het Sociaal Verwarmingsfonds (ook wel ‘mazoutfonds’ genoemd) en eventueel verbeteringen aan te brengen. Ter herinnering: de VZW ‘Sociaal Verwarmingsfonds’ komt gedeeltelijk tussen in de betaling van de energiefactuur van personen die zich in een moeilijke financiële situatie bevinden. Het gaat om de facturen voor huisbrandolie, lamppetroleum en propaangas. Dit fonds wordt gezamenlijk beheerd door vertegenwoordigers van de overheid en van de petroleumsector (niet langer door de BPF, die in december 2009 ontslag heeft genomen uit de Raad van Bestuur van het fonds). In de loop van de voorbije twee jaar werd de BPF door de federale overheid uitgenodigd om haar mening te geven over de uitwerking van een nieuw systeem van gespreide betaling voor huisbrandolie. In 2014 heeft de BPF, samen met Brafco, BPU, LAB, Febupro en Informazout deelgenomen aan een evaluatie van het huidige Sociaal Verwarmingsfonds. Er werden ook een aantal pistes voor verbetering geformuleerd met het oog op een raadplegingsvergadering met de federale overheid in 2015. Naar aanleiding van deze evaluatie werden een aantal sterke punten geïdentificeerd in de huidige werking van het sociaal fonds: • een solidaire financiering via een verplichte bijdrage vervat in de maximumprijsstructuur van huisbrandolie en propaangas in bulk, in overeenstemming met de voorwaarden van de programmaovereenkomst dat
61
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
•
• •
•
de maximumprijzen van petroleumproducten bepaalt (desondanks is deze financiering onvoldoende); bij wet vastgelegde categorieën begunstigden en steuncriteria (de OCMW's zijn niet bevoegd om zelf te beslissen wie de rechthebbenden zijn of om deze steun toe te wijzen voor andere doeleinden dan de betaling van de stookoliefactuur of de factuur van gelijkaardige producten); aflossingsprocedures vastgelegd op basis van bewijsstukken (hoewel met verificatieproblemen en risico op misbruik); beheerskosten – zowel voor het permanente personeel van het fonds als voor de betaling van de prestaties van de OCMW's – zijn tot een minimum beperkt (hierdoor gaat bijna 90% van de middelen van het Sociaal Verwarmingsfonds naar de personen die dit nodig hebben en niet naar de OCMW's zelf); paritair beheer van het fonds door de openbare sector en de betrokken petroleumsector, zoals dat in de sector gebruikelijk is voor andere instellingen.
Toch vertoont de werking van het Sociaal Verwarmingsfonds volgens verscheidene federaties uit de sector enkele zwakheden: • het permanente karakter van de financiële tussenkomst (in de eerste jaren van de werking van het fonds was de tussenkomst gekoppeld aan een overschrijding van een door het wettelijk kader vastgelegde prijsdrempel voor huisbrandolie). Tegenwoordig komt het fonds permanent tussen, ongeacht de prijs van huisbrandolie; • onvoldoende structurele financiering via de bijdrage vervat in de maximumprijsstructuur van huisbrandolie (een vast bedrag van €1,6 per 1.000 liter exclusief BTW sinds de opstart van het fonds in 2004). Om de ontvangsten in evenwicht te brengen met de uitgaven moet het fonds jaarlijks worden aangevuld met een budget van de FOD Economie; • tussenkomst van het fonds voor de afname van producten aan de pomp, terwijl deze niet aan een strikte controle onderworpen kan worden via volgens de regels opgestelde facturen;
• het ‘lege stoel’-beleid dat de OCMW's al een aantal jaren voeren in de beheersorganen van het fonds; • onaangepastheid van de werking van het fonds om het hoofd te bieden aan specifieke situaties van mensen in financiële moeilijkheden die hun verwarmingsfactuur gewoon niet kunnen betalen. De federaties hebben verklaard dat ze bereid zijn de federale overheid te ontmoeten om verbeteringen voor de werking van het huidige fonds te bespreken (of eventueel de taken van dit fonds uit te breiden), maar enkel onder de strikte voorwaarde dat dit sociaal fonds gegarandeerd structureel en permanent wordt gefinancierd.
Gespreide betaling De BPF meent dat de bestaande maatregelen om de rekening voor de aankoop van huisbrandolie op een in de tijd gespreide manier te betalen, werkbaar zijn. Dankzij de gespreide betaling is de aankoopfactuur betaalbaar voor het merendeel van de consumenten die hiervan gebruik maken, een voordeel dat bestaat onafhankelijk van lage of hoge prijzen. Ook de leverancier heeft er baat bij, aangezien zijn inkomen afhankelijk is van de betaling door zijn klant. Maar ook hier zijn er verbeteringen mogelijk: • een sterkere actieve promotie door FOD Economie – via bestaande of nieuwe media - van het systeem van gespreide betaling en het sensibiliseren om tijdig (in het voorjaar) in het systeem van gespreide betaling te stappen; • de zekerheid bieden aan de klanten dat hun voorafbetalingen binnen het systeem van gespreide betaling niet verloren gaat wanneer hun vaste leverancier verdwijnt bij een eventueel faillissement. (zie de lijst van handelaars op de website van de FOD Economie)
62
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Beveiliging & veiligheid OVERVALLEN OP TANKSTATIONS
TABEL 29: GEWAPENDE OVERVALLEN OP TANKSTATIONS IN BELGIË
De werkgroep ‘Veiligheid’ van de BPF organiseert tweemaal per jaar een vergadering met de Federale Gerechtelijke Politie. Tijdens die vergaderingen bespreekt men de evolutie van de diefstallen en overvallen in tankstations en de maatregelen hieromtrent.
Bron: Federale gerechtelijke politie
Gewapende overvallen
TABEL 30:
Overvallen met geweld op tankstations vertonen sinds 2008 een dalende trend. De arrondissementen met de hoogste cijfers blijven Charleroi, Luik en Bergen. In de meeste gevallen werden vuurwapens gebruikt.
2010
2011
2012
2013
2014
Aantal gewapende overvallen
53
80
73
69
Risiconiveau (%)
1,2
1,8
1,7
1,6
52 1,2
EVOLUTIE VAN HET AANTAL INBRAKEN IN TANKSTATIONS 2010
2011
2012
2013
2014
492
527
428
478
410
Bron: Algemene nationale gegevens (Federale gerechtelijke politie)
Preventieve acties blijven het beste weermiddel: kennis en contact met lokale politie en andere bedrijven, het kasgeld beperken, aangepaste infrastructuur en bewakingssystemen.
Brandstofdiefstallen In 2014 is de activiteit van georganiseerde misdaad voor brandstofdiefstallen verhoogd. Het rechtstreeks ingrijpen op de pompcontrollers in de tankstations heeft geleid tot herhaalde diefstallen van significante hoeveelheden. De Federale Politie, samen met de constructeurs van installaties, hebben hierover spoedoverleg gepleegd. De BPF, naast politie en parket, neemt deel aan het project ‘Gewapende Overvallen’ van de Federale Politie van de Provincie Luik en zal in 2015 een re-evaluatie doen van deze deelname.
63
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Sociale actualiteit 2014 werd vooral gekenmerkt worden door de sociale onrust in het najaar, waarbij vakorganisaties protesteerden tegen de overheidsmaatregelen door acties te voeren die bedrijven en werknemers in het algemeen impacteerden. Zoals in de voorgaande jaren nam de federale regering maatregelen om zowel de economische nefaste situatie aan te pakken als de globale competitiviteit van België te verbeteren. Ook de sector in België, met in het bijzonder de raffinagesector - en in WestEuropa in een ruimere context - blijft geconfronteerd met druk vanuit de landen buiten West-Europa.
Op sectoraal vlak werden afspraken gemaakt over de verdere ontwikkeling naar gelijkheid tussen de statuten ‘arbeider’ en ‘bediende’: na het ‘klein verlet’ zullen de bepalingen over tijdskrediet en de werking van het fonds voor bestaanszekerheid (betrokken bij de vorming van de risicogroepen) op volledig identieke wijze voor beide statuten worden neergepend in de akkoorden, zodat zowel inhoudelijk als naar de letter (letterlijk) er geen verschil zal zijn. Ook over overuren werd een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten, als sectorale omzetting van de nieuwe federale wetgeving. Temidden de interprofessionele syndicale acties en de daarmee gekoppelde algemene stakingsaanzeggingen, die ook op de petroleumsector betrekking hadden, stuurden de sectorale organisaties hun gemeenschappelijk eisenprogramma voor de onderhandelingen 2015-2016 op naar de BPF; de onderhandelingen zullen in 2015 worden gevoerd.
TABEL 31: EVOLUTIE VAN DE TEWERKSTELLING IN DE PETROLEUMSECTOR(1) IN BELGIË OP 31 DECEMBER Arbeiders
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
1.239
1.182
1.184
1.051
1.075
1.095
1.119
1.196
1.204
1.210
Bedienden
5.258
5.313
5.159
5.260
5.211
5.154
5.105
5.181
5.317
5.371
TOTAAL
6.497
6.495
6.343
6.311
6.286
6.249
6.224
6.377
6.521
6.581
(1) paritair comité 117 en 211 Bron: Rijksdienst voor Sociale Zekerheid
64
DE BELANGRIJKSTE DOSSIERS
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
5
65
Index van de tabellen en figuren
INDEX VAN DE TABELLEN EN FIGUREN
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
FIGUREN Figuur 1: Prijs van de ruwe olie (Brent) in $/bbl en in €/bbl Figuur 2: Prijs van de ruwe olie in constante euro en in lopende euro Figuur 3: Brandstofnoteringen op de markt van Rotterdam Figuur 4: Primaire energieconsumptie per energiebron in België Figuur 5: Aardoliebalans van België in 2013 en in 2014 Figuur 6: Evolutie van de maximumprijzen in België, exclusief accijnzen en BTW Figuur 7: Evolutie van de maximumprijzen in België, inclusief alle taksen Figuur 8: Samenstelling van de maximumprijs van benzine 95 octaan en diesel in België op 31/12/2014 Figuur 9: België: bij constante accijnstarieven en bijdragen sinds 1985 zou de maximumprijs van BENZINE 95 OCTAAN 0,423 €/l lager zijn op 20/06/2014 Figuur 10: België: bij constante accijnstarieven en bijdragen sinds 1985 zou de maximumprijs van DIESEL 0,378 €/l lager zijn op 01/01/2014 Figuur 11: Bruto raffinagemarges Figuur 12: Bruto raffinagemarges 2014 Figuur 13: Jaarlijks verbruik van benzine, diesel en huisbrandolie in België Figuur 14: Aandeel van benzines en diesel in het totale verbruik van motorbrandstoffen in België Figuur 15: Aandeel van de verschillende producten in het binnenlands verbruik Figuur 16: Evolutie van het aantal inschrijvingen van nieuwe en tweedehandse personenwagens in België, per type motorbrandstof, op 31 december Figuur 17: Evolutie van het aantal personenwagens in België, op 31 december Figuur 18: Ethanol / FAME-gehalte in motorbrandstoffen Figuur 19: Evolutie van de accijnstarieven van benzine 95 octaan, diesel en huisbrandolie in België Figuur 20: Accijnstarieven aan de pomp in België en in de buurlanden op 31/12/2014
66
INDEX VAN DE TABELLEN EN FIGUREN
14 14 15 19 19 20 20 21 23 23 25 25 28 29 29 31 31 58 59 60
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
TABELLEN Tabel 1: Kerncijfers België Tabel 2: Wereld: reserves van ruwe olie / raffinagecapaciteit / productie / verbruik Tabel 3: Wereldreserves van ruwe olie op 1 januari 2015 Tabel 4: Wereldwijde productie van ruwe olie in 2014 Tabel 5: Evolutie van het verbruik van ruwe olie per geografische zone Tabel 6: Evolutie van de raffinagecapaciteit in de wereld Tabel 7: België: aantal wijzigingen van de maximumprijzen van de voornaamste brandstoffen in 2014 Tabel 8: Schommeling van de prijs van ruwe olie en haar effect op de maximumprijs in België, voorbeeld van een verhoging Tabel 9: Schommeling van de prijs van ruwe olie en haar effect op de maximumprijs in België, voorbeeld van een verlaging Tabel 10: Effect van de evolutie van de dollarkoers op de maximumprijs van diesel in België Tabel 11: België: vergelijking van de gemiddelde maximumprijzen van de voornaamste brandstoffen, mét en zonder belastingen in 1975, 2013 en 2014 Tabel 12: Raffinagecapaciteiten van de Belgische raffinaderijen op 31 december Tabel 13: Hoeveelheid producten verwerkt in de Belgische raffinaderijen Tabel 14: Nettoproductie van afgewerkte producten in België Tabel 15: Invoer van ruwe olie in België volgens regio van herkomst Tabel 16: België: buitenlandse handel in afgewerkte producten in 1973, 2013 en 2014 Tabel 17: Levering van afgewerkte producten voor verbruik in België Tabel 18: Verbruik van de voornaamste brandstoffen in België Tabel 19: Jaarlijks verbruik van benzine, diesel en huisbrandolie in België Tabel 20: Evolutie van het aantal tankstations in België op 1 januari Tabel 21: Dichtheid van de netwerken van tankstations in Europa op 1 januari 2014 Tabel 22: SO2 en NOx emissies: jaarlijkse uitstoot door de petroleumraffinaderijen in België Tabel 23: SO2 en NOx emissies: bubble-emissiegrenswaarden voor de petroleumraffinaderijen Tabel 24: Aantal aanvragen voor tussenkomst door Bofas op 31 december 2014 Tabel 25: Aandeel niet-conforme stalen, publieke pompen in België, per product Tabel 26: Voorraden in eigendom van Apetra in 2014 Tabel 27: Accijnsontvangsten op energieproducten in België Tabel 28: BTW-tarieven op de voornaamste brandstoffen in België en in de buurlanden op 1 januari 2015 Tabel 29: Gewapende overvallen op tankstations in België Tabel 30: Evolutie van het aantal inbraken in tankstations Tabel 31: Evolutie van de tewerkstelling in de petroleumsector in België op 31 december 67
INDEX VAN DE TABELLEN EN FIGUREN
2 15 16 16 17 17 20 21 21 22 22 24 24 24 26 26 27 27 28 30 30 41 43 46 51 53 61 61 63 63 64
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
6
68
DIVERSEN
Diversen
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
HET TEAM VAN DE BPF
DE RAAD VAN BESTUUR (19 MAART 2015)
DE AANGESLOTEN MAATSCHAPPIJEN (OP 1 JANUARI 2015)
Jean-Louis NIZET secretaris-generaal
Paul MANNES - Voorzitter Beheerder-algemeen directeur TOTAL Belgium nv
Antwerp Processing Company nv
Belgian Shell nv
Chevron Belgium nv
EFR Belgium bvba(a)
Esso Belgium, divisie ExxonMobil Petroleum & Chemical bvba
Independent Belgian Refinery nv
Kuwait Petroleum Belgium nv
LUKOIL Belgium nv
Oiltanking Stolthaven Antwerp nv
TOTAL Belgium nv
TOTAL Raffinaderij Antwerpen nv
Vopak Terminal Eurotank nv
Jean-Pierre VAN DIJK adjunct secretaris-generaal Jo VANDEWEGHE sociale, fiscale en juridische aangelegenheden Ellen MATTHYS communicatie Viviane SMEETS office manager, assistente Christine CAUWE assistente
Rika COPPENS - Vice-Voorzitter CEO ad interim EFR Belgium bvba Luc SMETS - Vice-Voorzitter General Manager Independent Belgian Refinery nv Todd SEPULVEDA - Bestuurder Directeur raffinaderij Antwerpen ExxonMobil Petroleum & Chemical bvba Azzam AL MUTAWA – Bestuurder Managing Director Kuwait Petroleum Belgium nv Bulat R. SUBAEV - Bestuurder Managing director LUKOIL Belgium nv Yvan TAVERNIER - Bestuurder Managing director Oiltanking Stolthaven Antwerp nv Marc DECORTE - Bestuurder Voorzitter, Gedelegeerd Bestuurder BeLux Belgian Shell nv Tom SCHOCKAERT - Bestuurder Senior Vice President Health, Safety & Environment Refining & Chemicals TOTAL Raffinaderij Antwerpen nv
69
DIVERSEN
(a) EFR Belgium bvba is het vroegere Delek Belgium bvba; naamswijziging vanaf 23 februari 2015
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
AFKORTINGEN Apetra bbl BKG BPF Bofas BPU Brafco Brent BTW bvba CAO CEN CO CO2 Concawe € EBO EC EN ETBE ETS EU FAME Fapetro FOB FOD Gbbl Gt IEA j KB kt l
70
DIVERSEN
nationale stockagemaatschappij (Agence PETRolière – PETRoleumAgentschap) vat (barrel) broeikasgas Belgische Petroleum Federatie bodemsaneringsfonds voor tankstations Belgische Petroleum Unie Belgische Federatie des Brandstoffenhandelaars ruwe olie referentie Noordzee Belasting op de Toegevoegde Waarde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Collectieve ArbeidsOvereenkomst Europees Comité voor Normalisatie koolstofmonoxide koolstofdioxide Conservation of Clean Air and Water in Europe euro energiebeleidsovereenkomst Europese Commissie Europese norm ethyl-tert-butylether emissiehandelssysteem (Emission Trading Scheme) Europese Unie vetzuurmethylesther (Fatty Acid Methyl Ester) Fonds voor de analyse van aardolieproducten Free On Board Federale Overheidsdienst miljard vaten gigaton = miljard ton Internationaal Energieagentschap jaar Koninklijk Besluit kiloton = duizend ton liter
LAB LPG m3 Mbbl MEVZ mg MT Mt NBN NECD Nm3 NGO Ni NOx nv ONP OPEC ppm Premaz S SO2 t TC TWG VBO Vlarem VOS VZW WKK WPO % $
Lubricants Association Belgium Liquified Petroleum Gas kubieke meter miljoen vaten methylestervetzuur (Fatty Acid Methyl Ester) milligram metrieke ton megaton = miljoen ton Belgisch Normalisatiebureau Europese richtlijn ‘nationale emissieplafonds’ (National Emission Ceilings Directive) normaal kubieke meter Niet-Gouvernementele Organisatie nitraat stikstofoxide naamloze vennootschap Commissie Normalisatie Petroleum Organisatie van olieproducerende en –exporterende landen deeltjes per miljoen (parts per million) PREventie MAZout = bodemsaneringsfonds voor stookolietanks zwavel zwaveldioxide ton technische commissie (van het CEN) technische werkgroep Verbond van Belgische Ondernemingen Vlaamse milieureglementering Vluchtige Organische Stoffen vereniging zonder winstoogmerk warmtekrachtkoppeling waterstofbehandelde plantaardige olie percentage Amerikaanse dollar
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
OMZETTINGSFACTOREN Ruwe olie*
metrieke ton
liter
vat
Metrieke ton
1
1.165
7,33
Kiloliter (= 1m³)
0,8581
1.000
6,2898
Vat
0,1364
159
1
* gebaseerd op de wereldwijde gemiddelde densiteit
> 1.000 vaten / dag = 50.000 ton / jaar > 1 miljoen ton / jaar = 20.000 vaten / dag > 85 miljoen vaten / dag = 12.000 metrieke ton / dag = 4,2 miljard metrieke ton / jaar Meervouden van de eenheden > G = giga = 109 = 1 miljard > M = mega = 106 = 1 miljoen > k = kilo = 103 = 1 duizend
71
DIVERSEN
BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE – JAARVERSLAG 2014
Belgische Petroleum Federatie Kunstlaan 39, bus 2 1040 Brussel - België
[email protected] www.petrolfed.be