i*W
w
iw
!jS
*
^
I -
I
\**'.
-
i
.
.
f!
w
f
>
Mr, :
*'-^¥
r
****
'•
''1 .
> *
~.
******
^MrMMUTOCTE
PURCHASED FOR THE
UNIVERS1TY OF TORONTO LIBRARY FROAI THE
CANADA COUNCIL SPECIAL GRANT FOR
UNGUISTICS
DE
GRAMMATISCHE FIGUREN IN
HET
NEDERLANDSCH, DOOR
DR
.
Jann te W Winkel.
Tweede verbeterde en met eenen bladwijzer vermeerderde
uitgaaf.
Kuilenburg,
BLOM &
OLIVIERSE. 1884.
,
VOORBERICHT. Het werkje over de „Grammatische figuren in het Nederlandsch^, dat ik hierbij den beoefenaars onzer taal aanbiedt bevat een achttal tot één geheel vereenigde studiën, door mij in het tijdschrift „Noord en Zuid geplaatst, maar voor deze afzonderlijke uitgaaf hier en daar gewijzigd en vermeerderd en bovendien van een uitvoerigen bladwijzer voorzien. In overeenstemming met het doel van het tijdschrift, waarin de studiën geplaatst werden, bestemde ik ze aanvankelijk alleen voor hen die zich wilden voorbereiden voor een middelbaar-onder wijsexamen, doch onwillekeurig zijn zij uitgebreider geworden en hebben zij een meer wetenschappelijk aanzien gekregen, zoodat zij nu misschien ook anderen, bv. studenten in de Nederlandsche taal , van dienst zullen kunnen zijn. Toch blijft van dit werkje het „non coquis sed convivis"" gelden. Voor geleerden is het niet bestemd ; alleen zou het mij aangenaam zijn, wanneer deze meenden het met vrucht te kunnen gebruiken om eene reeks van voorbeelden voor de verschillende figuren telkens bij de hand te hebben, wanneer de tijd om ze bij elkaar te zoeken hun zelf ontbreekt. Mijn hoofdstreven toch was, zoo volledig te zijn, als mij mogelijk toas al ben ik er dan ook van overtuigd, dat nog veel aan mijne opmerkzaamheid ontgaan zal zijn. De critiek waardeere mijne poging en vuile het ontbrekende aan zonder mij dat ontbreken tot een al te groot verwijt te maken. Zoo zal ook de beoordeelaar mij aan zich verplichten door te bedenken., dat wie aan het gymnasiaal onder' wijs het grootste gedeelte zijner dagen moet wijden, niet ongestoord en met onverdeelden geest de wetenschap kan beoefenen, en dat er twee jaar hebben moeten verhopen tusschen het schrijven en ter perse leggen der eerste en het afdrukken der laatste bladzijden, waardoor het noodzakelijk werd eenige „addenda et corrigenda'" achter het werkje te voegen , en er ook bovendien nog wel wat in het eerste gedeelte is blijven staan, dat ik op het oogenblik liever anders voorgesteld of behandeld had. '
1 1
,
,
Groningen
,
26 Juli 1884.
J.
t.
W,
INHOUD. BI.
Inleiding
Eerste Hoofdstuk.
Voorvoeging.
„
29
of Afwerping.
„
58
Paragoge of Achtervoeging.
„
84
„
101
Prothesis
Tweede Hoofdstuk. Derde Hoofd stuk.
1
of
Aphaeresis
Vierde Hoofdstuk.
Apocope of Afkapping.
.
.
Vijfde Hoofdstuk.
Assimilatie of Gelijkmaking.
„
125
Z esde Hoofdstuk.
Syncope of Uitstooting.
.
.
„
159
.
.
„
229
„
240
„
262
„
309
Toevoegsel en Verbeteringen
„
321
Bladwijzer
„
326
Zevende Hoofdstuk.
Elisie
Achtste Hoofdstuk.
of Uitlating.
Synaloephe of Samensmel-
ting
Negende Hoofdstuk. Tiende Hoofdstuk.
Epenthesis of Invoeging.
Metathesis of Omzetting.
.
,
INLEIDING. Algemeene beschouwingen. Reeds
soms de
eeuwen werden de grammatische figuren
sedert
onder
den
spraakkunsten
naam van meta?plasmus (vervorming) — in behandeld. Letterlijk zou men er ivoord-
vormen onder moeten verstaan figuren,
men
die
vervoegings- vormen
Men
nooit gedaan.
in tegenstelling tot rhetorische
en
logische
kunnen noemen.
van het woord zou men en
,
stijlvormen
zou
oordeelsvormen
—
figuren,
Volgens
tot die figuren
moeten rekenen,
die
men
de beteekenis
dus ook de buigings-
doch dat heeft
men
verstond er alleen die vormveranderingen
onder, die een woord buiten vervoeging en verbuiging onder-
gaan had hetzij
hetzij
,
door
aanwinst
door
samentrekking
scheiding
van ééne lettergreep
plaatsing
der
letters
of
of
verlies
van eene
van twee lettergrepen in
tweeën,
vervanging
tot
hetzij
van de eene
letter
ééne of
door verletter dooi-
de andere.
De ren,
eersten,
zooals
hielden,
die zich in
ook
waren
Europa met de grammatische
met de spraakkunst
in het
figu-
algemeen, bezig
de grondleggers van alle Europeesche weten-
schap, de Grieken; doch het was eerst in het Alexandnjnsche tijdvak,
dat
er
uitgebreide
spraakkunsten werden opgesteld.
Van de Alexandrijnsche grammatici was Dionysius Thrax, in de eerste
doch
zijne
eeuw vóór Christus, de oudste en spraakleer
zelf
Te Winkel, Grammatische
is
verloren gegaan.
figuren.
invloedrijkste,
Hem
volgde i
,
o.
a.
den
in
,
(woordveranderingen) noemt
A駣wi/
T<wi>
waaronder
bewaard gebleven
,
ook klankwijzigingen opnam, omdat
hij
is
x«3-/j
hij
hij, zooals
oude grammatici, meer van deletters, de geschreven klan-
alle
ken
dan van de gesproken klanken uitging. Hij verdeelde de
,
grammatische figuren (7rXtovx
2
Tryphon; en van dezen
van Augustus,
tijd
volledig systeem der grammatische figuren, die
een
D
endëa 3°
is;
4°
tmesis
werden
pleonasmus
toevoeging van letters verstond;
hij
dat met weglating van letters te vertalen
,
of
(t{a,?i
die
woorden;
De
klank verandering.
en
eerste
de eigenlijke grammatische figuren omvat
hem weder
door
van
stuksnijding
of
(/ueraXrifyig)
twee groepen,
1°
hoofdgroepen:
vier
waaronder
,
(Jv deux)
metalepsis
ten,
in
in verschillende soorten onder-
scheiden.
Tot den
pleonasmus
rekende
of voorvoeging, eigenlijk toevoeging; of
reduplicatie;
3°
4°
epectasis
klinker;
5°
metathesis
diaeresis
(Sioüpecrig)
7°
eenen
(é^éjtracr^)
anadiplüsis (aj/a&'^Acoovs)
2>
van eenen
van eenen
inlassching
of
of letterverplaatsing;
(jueraB-ea-ig)
6°
of oplossing van eenen tweeklank in twee
parenthesis
verandering
of
(7ra.piv3rZ(riq)
van
klinker in eenen tweeklank door toevoeging van eenen 8° diplasiasmus
anderen klinker; ling
z
ectasis (ey.ra.a-tc) of verlenging
klinker;
klinkers;
1° prosthesis (irpóarSreo-ic)
hij
van
lassching
eene
die
tweeden
consonant;
,
want de metathesis
eersten groep misplaatst
overgestelde
tweeden
is
1°
3
J
(ckpo-ig)
systole
eenen klinker; 4° syncope klinker; 5" synaloephe (eXXirtyic)
of
die
ook logisch in den
vindt in den tweeden geene tegen-
aphaeresis
aan het woord; 2° arsis plicatielettergreep;
,
,
Tryphon noemde de soorten
figuur.
groep:
of in-
proschematismus
beantwoorden negen soorten van den
tien soorten
groep
10°
en
of verdubbe-
(7r<xpé/u.7rT<*)
of achteraanvoeging.
{7rpoa-/rjfcixTicrpcóc)
Aan
(St7rX(x.o-io(.cr/Lcóg)
9° paremptösis
van medeklinkers;
uitlating
{a<pa.ipiTtq)
(a-vyyioirri)
een
zijn
of wegwerping van de redu(o-vo-toXy))
(a-ovciXotcpy])
van
van
of weglating vóór
of
verkorting
of samensmelting
der
van
of uitstooting van eenen ;
6° ellipsis
beide bestanddeclen van
,
tweeklank
eenen
parellipsis
8° ecthlipsis (èySfatyq)
;
en 9° apocope
;
weglating
of
(rcupiXXzityq)
van eene consonant
uitstooting
of
7°
;
der dubbele medeklinkers
van eenen
(a.7roxo'7rfi)
of afkapping aan het eind van een woord.
Op
Wat
voort.
Griekscke namen
de
van Tryphon gingen de andere Alexan-
voetspoor
het
drijnen
Donatus
matici
als
dorus
enz.,
Martianus Capella
,
en
door
middeleeuwen hunne
Gaza,
anderen
en
sius
en
geleerdheid
spraakkunst
behandeld
gen
te
,
en
zij
alle,
hij
om
,
doen prenten
op het eind der
monde van mannen
Deze
de
In
als
en anderen aan het
Reuch-
,
later bij ons Lipsius,
figuren
binnenkwamen.
lijk
waarin
wat
en
van 1626 heeft
matica
met
Cassio-
,
Op hun werk bouwden Erasmus
voort,
grammatische
de
bij
die
Lascaris
Gerard Vossius.
vooral
waarover
Priscianus
,
Byzantijnen,
de
Constantinus
Westen vermaakten. lin
zelfs
overgenomen door de Latijnsche gram-
,
wier invloed de geheele middeleeuwen door bleef
voortwerken,
Theodorus
hadden ingevoerd werd,
zij
laatste
ook
Hein-
werd de brug
de
Nederlandsche
zijne Latijnsche
schoolgram-
een tiental dezer figuren afzonder-
namen
er
van goed in het geheu-
de volgende vier hexameters meegedeeld,
,
behalve de metathesis (letterverplaatsing) en
antithesis (letterverandering) vervat en verklaard zijn:
„Prosthesis apponit capiti, sed Aphaeresis aufert.
Syncopa de medio
tollit,
sed Epenthesis addit.
Abstrahit Apocope fini, sed dat Paragoge. Constringit Crasis, distracta Diaeresis effert."
Voor de aardigheid vertaling
mede,
van deze versus memoriales de
deel ik
welke
men
er
van vindt
Arnoldus Henricus Westerhovius matica
bezorgde,
en
die
nog
in
in
in de uitgave, die
1735 van Vossius' Gram-
1811 herdrukt en toen nog
lang niet voor het laatst gebruikt werd: „'t Is
Voorbijvoeging als het woord voor aan wat wint.
Voor wering neemt
De Tusschenivering
er af straks als het
heeft iets
woord
begint.
midden wt genomen, i
,
Maar Tusschenvoeging doet in H midden meerder komen. is, als 't woord wordt achter afgekort.
Endwering
De Endbijvoeging is, als 't De Woordlidmenging weet De Woordlidscheiding kan Dat
een lid tot tweeën rekken."
grammatische figuren
tiental
grammatica schreef,
Ook op
sedert Vossius zijne school-
is,
hoofdzaak onveranderd gebleven, en
in
grammatica de Nederlandsche binnengedron-
uit de Latijnsche
gen.
achter langer wordt. twee leen in een te trekken.
dit
punt hebben de schrijvers van Nederlandsche
spraakkunsten de Latijnsche gevolgd,
punten
andere
vele
deden,
spraakkunst grootendeels
ja
en dat
eigenlijk
model namen,
tot
zij
zelfs
dat op zoo-
de Latijnsche
zooals de
nen voorheen met de grammatica der Grieken deden, wel
kant
daardoor
paste,
Nederlandsche
de
gewrongen,
Latijnsche
omdat de
dat
classieke
Germaansche verschillen
,
het
in
taal
haar
natuurlijk
talen
in
van
den
zoo-
is
"Werd van den eenen
voor- als een nadeel geweest.
een
Romei-
vele
keurslijf
der
slechts ten deele
opzichten
van
de
anderen kant bezielde de
Latijnsche grammatica onze Nederlandsche taaibeoefenaars met
een
logischen
practisch uit
gebrekkige
nog
al eens
op
de
geen oog
te
slechts
schaffen
om
in
taal
en hem genooten
')
alleen
staat
in
Wie
maken.
—
is
eene spraakleer
zooals in dezen
— den weet
tijd
invloed der Latijnsche grammatica
bejammeren, toont voor
te
hebben voor het practisch doel,
kunst moet trachten
zijne
te
kennis van de geschiedenis der taalbeoefening
gebeurt
onze
die
geest,
bruikbaar
te
iedereen
bereiken,
't
minst
dat elke spraak-
namelijk een middel te ver-
den rijkdom der woord- en zinvormen
gemakkelijk
in
te leeren schrijven in
zijn
geheel
te laten overzien
overeenstemming met
zijne tijd-
').
Het spreekt van
zelf, «lal
men
in deze
rische taalwetenschap zich gevestigd heeft,
eeuw, waarin de
histo-
ook nog andere eischen
aan eene Nederlandsche grammatica moet stellen; doch dat doet hier op het oogenblik niets ter zake, want aan die zelfde eischen
moet tegenwoordig ook de Latijnsche grammatica voldoen,
Dat een taalgeleerde taalbeoefening
Vossius
als
ook in
vooral
,
wiens grondige en gezonde andere,
zijne
veel uitvoeriger
grammaticale studiën uitkomt, van staatswege geroepen werd,
om
aan de leerlingen der Latijnsche scholen in geheel Neder-
land een beknopt handboek te leveren
gebied den Augiasstal,
maticaal
deren,
geluk
groot
een
is
kunsten bewaard voor den
van Schrieck en
Adriaan
zooals
te
zelf zegt,
hij
en
geweest,
al
en daardoor op gram-
,
te red-
onze spraak-
heeft
mannen
grooten invloed van
als
wie verder Becanus in zijne fan-
tastische, ongeregelde vlucht volgden.
Toch zouden
wij onverstandig
doen
,
indien wij
nog
steeds
de wijze, waarop Vossius en zijne volgelingen de grammatische figuren behandelden,
schouwing
taalvorsching
de
in
Zelfs
figuren,
zou
verwaarloosd
daarbij
verminkten
jammerlijk
toestand
rangschikking
zooals
die
wij
de
elisie
van de syncope
in
zijne
spraakkunst
als onderdeel
en
boven
van Vossius leerden kennen, Vooreerst behooren wij
ook Dr.
beschouwen van eene veel meer omvattende, doch
nog gedaan wordt,
schijnt voor de
behandeling
antithesis
De
diaere-
door Dr. Brill
Nederlandsche taal over-
figuur even goed als een eigenaardig soort
deze
van epenthesis kan beschouwd worden, de
Brill
Vervolgens moeten wij de crasis
sis als afzonderlijke figuur te behandelen, zooals
daar
minst in
grammatische
verdeeling der
te onderscheiden, zooals
doet.
't
moeten worden.
door Vossius niet genoemde figuur, de synaloephe.
bodig,
onze be-
bij
voor
of
meegedeeld
wij eenige wijziging brengen.
moeten
nemen
tot leiddraad wilden
Menige belangrijke uitkomst der nieuwere
er van.
der
eindelijk
metathesis
en toch ook weder
besproken moet worden.
kan tegenwoordig
niet
de grammatische figuren gerekend worden.
voegzaam meer
De
bij
De tot
leer der letter-
der
nu onder den beteren naam van leer klankwijziging zulk eenen omvang gekregen, en hangt
zoo
nauw samen met de
verandering
standige
en
die
hare
toch
plaats
van
plaats
den
is
heeft
geheele klankleer, dat
gaan innemen naast de zinbouw.
Slechts
zij
eene zelf-
leer der rededeelen
ééne klank wijziging kan
onder de grammatische figuren voorloopig blijven
6
omdat
behouden,
aan de syncope verwant
uiterlijk
zij
de
melijk
assimilatie
wanneer
,
die ten minste in de let-
wij
van het woord opvatten, en alleen behan-
beteekenis
terlijke
en
is,
kan worden, na-
somtijds niet duidelijk van onderscheiden
er
de medeklinkers betreft; want wilden
delen
voor
wij er
ook de gedeeltelijke assimilatie en die der klinkers onder
zoover het
verstaan, dan zouden wij al weer
klankwijzigingen uitvoerig
gedwongen worden
bespreken
te
daar
,
zij
bijna alle
grootendeels
op vocalische of consonantische assimilatie berusten: eene voordie de vrucht
stelling,
waarop
van de nieuwere taalbeoefening
wij later
figuren
,
die wij achtereenvolgens
afwerping (aphaeresis)
kapping (apocope)
achtervoeging (paragoge), af-
,
gelijkmaking (assimilatie)
uitstooting (syn-
,
,
cope), uitlating (elisie), samensmelting (synaloephe) (epenthesis), en omzetting (metathesis)
Van
vroegere
uit
grooter misbruik gemaakt, dan van deze figuren.
woorden
verwante
schijnbaar
dan verklaarden uitgevallen
zij
op eene enkele
gelijk
eeuwen
Waren twee letter
na,
die letter voor ingevoegd bij het eene of
het andere woord en
bij
wantschap bewezen
invoeging
,
').
hebben de taalgeleerden
niets
wenschen
voorvoeging (pro-
behandelen, zijn alzoo de volgende tien:
thesis),
en
,
nog wel eens terugkomen.
De grammatische te
is
te
waanden alzoo de
zij
ver-
hebben.
Menige valsche afleiding berustte op het aannemen zonder bewijs,
van de eene of andere grammatische
tijnsche
etymologen hadden
(kerker) uit coërcere (terughouden)
van coactum
uit coaxeus
Dr.
W.
L.
medeklinkers ren,
De La-
Door samentrekking verklaarde Varro het woord
geven.
')
figuur.
daarbij het slechte voorbeeld ge-
doch
omdat den naam
bet
lac (gestremde
van Helten behandelt
andere volgorde.
Men
onder de syncope ook de elisie
melk)
in zijn
ca rcer
woord caseus (kaas) 3 ).
Door voor-
werk De klinkers
en
Varro, Be lingua latina
>)
Varro,
a.
vindt er echter slechts negen, elisie
opneemt, en vervolgens
gebruikt voor helgeen wij onder apocope verstaan.
»)
t.
),
dr Ned. taal, Rott. 1S75 dezelfde grammatische figu-
'm
in
lii.j
2
p. Lib.
fed'.
IV. p. 31.
Bipontina 1788)
lib.
IV. p. 42.
voeging van a aan
(zwemmen)
af
'
)
nemen
te
terwijl
,
leidde hij anas (eend)
smelting veronderstelde, toen
vorm
van nare
d en samen-
het uitvallen eener
hij
van pelvis (bekken)
hij
grond-
als
aannam, waarin dus pedi, thema van pes (voet), zou verscholen zijn, omdat men in een hekken zijne voeten pedelvis
wascht lepus
Quinctilianus neemt uitstooting van vi aan, als
2 ).
Alles
van
acht uit levipes
wordt
echter
(broeder)
frater
i.
lichtvoet)
,
hij
en van 3
uit ),
aller (bijna de ander) door P.
fere
maar
4
).
door de stoute samentrekking:
overtroffen
Nigidius verkondigd
(d.
ontstaan rekent uit volipes (vliegvoet)
vitlpes (vos)
als hij
i,
verkort
(haas)
reeds door Cicero bespot
5
).
In bespottelijkheid doen daarvoor de afleidingen van Becanus
Van
en
Schrieck niet onder.
Men denke
waaruit eene h zou verdwenen
vorm Baathaven, Wilden dan zouden blok
mate
hij
aan een eind komen.
bijna
niet
met den klinker
van
samengesmolten,
zijn
Heeft
in de
altijd
7
en
),
hij
in
')
Varro,
t.
a.
p.
Varro,
t.
a.
p. lib.
3
Quinctilianus.
oog
uit
o-ig
(=
Cicero,
6
Zie
7 )
Zie
)
Zie
8
bl.
g aan het eind van
176.
lil).
De
W. W. W.
waarvan
IV. p.
(=
of rondachtig)
o-
w8
)?
meening verkondigd, dat duivel elisie
van de
e
en samen-
"23.
IV. p. 34. institutione oratoria
A. Gellius, Noetes Atticae XIII.
*) )
Verklaarde
zooals bv. in ivig uit we-ig
niet zelfs in ernst de
*)
Bij
zijne heeft,
de voorafgaande stamlettergreep
ontstaan zou zijn uit de euvele door
)
bij
lettergreep het overblijfsel van den uitgang ig ,
vormig)
")
Bilderdijk
en verscherping van g tot k uit bollig (bolach-
i
Zag
)
i
zou
welke
in
door metathesis uit bolk en dat weer door uit-
niet
6
eene
de
aan Bataven,
baatheffers, tolgaarders, zou geweest zijn.
i.
wij niet spoedig
van
vallen tig)?
slechts
zoodat de oorspronkelijke
van de grammatische figuren misbruik gemaakt
afleiding
hij
d.
nagaan,
wij
zijn,
Ad Di versos
II.
ep.
lil).
I.
l>
§ 34.
10.
15 § 4.
Bilderdijk. Geslachtlijst
,
Amst. 1822
l.
bl.
55.
Bilderdijk.
Fan
Bilderdijk,
Verhandeling over de Geslachten, Amst. 1818
het
Letterschrift, Bott. 18-JU
bl.
145.
van
smelting
d des lidwoords met het substantiviseh
de
ge-
bruikte adjectief ')?
Doch genoeg van deze en schoon
Bilderdijk
bij
dergelijke onwetenschappelijke,
minste nog geniale,
ten
woordverkla-
ringen, die een jammerlijk anachronisme waren honderd jaren
Lambert ten Kate
nadat
verminkingen
was getrokken tegen
velde
te
hulp riepen", en, zooals
te
die
metaplasmata of onwettige
„allerhande
die
taaibeoefenaars,
hij
zegt, „omtrent
woorden, die wat naedenken vereischen en van duisteren oorspronk
Aan-
In-
hunne toevlugt nemen
gewoonlijk
zijn,
UU-
en
Om- werping van
en
zoodanig strijden met onzen Duitschen Taelstam
dan zelden die ontmoet, van
daer
van overtuigen konnen
Dialect
ijders
Huidendaegsche
Tongeslag,
aert
of
,
men
niet
,
elk
na den
ons onwederspreeklijk
behalven dat ook
,
dat
Oude en Grelijkstammige
de
gelijk
onze
tegen
vergeleken
Talen,
Af- en
tot
Letters, zaken, die
al
dat Lede-
breken der woorden de Afleiding gantschelijk op losse schroe-
ven
2
zet."
Op
)
het gebied der grammatische figuren liggen overal voet-
angels en
klemmen
gegeven
schap
,
en wie zich niet vooraf nauwkeurig reken-
heeft
woord
in een enkelvoudig
van hetgeen
stam, afieidingsuitgang en voorvoegsel
of hetgeen als bui-
is,
gingsuitgang moet worden aangemerkt, tast
het
bij
aannemen
van de eene of andere grammatische figuur geheel in het duister.
Lambert ten Kate nauwkeurigheid
Toen
waard. gevolgd een
,
niet
hij
W.
*)
),
)
*)
later door
Huydecoper
van den zelfden oorspronk
Bilderdijk,
L. ten
Kate,
Verhandeling enz. Aenleiding
L. ten Kate, Aenleiding
B.
voorzichtigheid en
tegen vergissingen op dit gebied gevrij-
der Ned. Sprake. Amst. 1723 3
al zijne
bij
4 )
en Bilderdijk
tot
lil.
als het eng.
4 )
W.
)
II
1)1,
4, 5.
210.
II
1)1.
91.
Huydecoper, Rijmkroniek van Melis Stoke, Leyden Bilderdijk, Geslachtlijst
I
tree,
de kennisse van hel verhevene
553.
1.1.
5
de laatste lettergreep van egelentier (haagroos) „onder
letterverzet
')
3
was
zelf
lil.
114,
II
1.1.
196.
,
deel
1772
I
got.
'boom) achtte, en er de verklaring bijvoegde: „zo
trilt"
ezelen-tier eigentlijk een egel-boom beteekent, dat
dat
ons
een
Boozen-boom,
onderzoeken,
Had hij
vergat
Hoffmann von Fallersleben deed
later
te
hij
aiglantier gedacht, dan zou
oud-Fransche
het
,
woord inderdaad wel Germaansch was.
of het
aan
hij
zooals
,
Egel- of Doornstekels"
vol
is
'
in ier
),
eenen afleidingsuitgang gezien hebben en in het geheele woord (mlt.
aculentarius) eene afleiding van het Lat. aculeus (stekel.)
Van
metathesis
hebben kunnen
zou er dan
bij
dit
woord geene sprake meer
zijn.
Door het Ned. wreken met het Hd. rachen
kwam Ten
Kate er
voegsel te zien, zooals
w
wat vooral vóór
aannemende,
woord
ver-reken duitsch
vreken
misschien
Toch wist
2 .)
alleen
de
in
w
dat die
hij,
Scandinavische
vrikan; dus ook in hetgeen
hetgeen wij
nu
als
bij
woord
oorspr.
maar door
verdrijven
zich
houden, kon
hij
uit
behalve in het Hoog-
maar
talen ontbrak,
en
in
zelfs in het got.
de oudste Duitsche taal achtte,
de oudste zustertaai van het Scandina-
hebben leeren erkennen.
visch
giste hij, dat een
samengetrokken
zijn
Nederduitsche talen gevonden wordt,
alle
en
zou
v
de r eene phonetische
mag genoemd worden,
onwaarschijnlijkheid
ouder
te vergelijken,
van ons woord een voor-
onrechte ook in andere w's voor
te
hij
iv
De onbewezen mogelijkheid van overgang der
eene r zag. tot
de
in
toe,
binnen
Wel
wist
hij
tevens
,
dat het
verdringen, vervolgen beteekende,
,
grenzen
de
er niet toe
komen,
van het Germaansch
te
er het Lat. urgere (drin-
gen) en het Grieksche e'tpyu (tegenhouden) en ópyh (aandrang)
mee
te
vergelijken,
behoort, welke ivrag of
Haast nog
bewijzen,
die
warg
,
in
't
dat
de
tv
tot
den wortel
Germ. ivrak moet
meer verbaast het ons wanneer
wij
zijn.
Ten Kate
het oude sterke werkw. rijven (krabben, schaven), door Kiliaen
naast wrijven opgegeven, en hetzelfde als het Hd. reihen, zien
')
p.
Hoffmann von
Fallersleben,
Iforae Belglcae III (Lipsiae 1830)
133. *)
L. ten Kate, Aenleiding
II
bl.
63.
10
verwarren met het zwakke werkw. gerijven, nu gerieven, van
gr ij ven wijders liet
en
(ruim),
rive
hooren verklaren,
te
„waervan
ontstond,
met voorzetting van
ons
dat uit gerijven verder
en greft
grift
griffie,
1 ''
of sch ons schrijven'
s
;
en
terwijl
'),
toch voor de hand ligt, dat wij het laatste woord uit het
Latijn
hebben
(scribere)
maar etym.
gevoegde
s
niet vergeleken
kan hier
voorgevoegde
2
),
dat wel met krabben
mag
Van
worden.
sch.
zijnen tijd een voorzichtig ety-
grondig taaikenner ver boven onzen lof verheven.
als
Dien naam zal men ook wel niet onthouden aan Dr. desniettegenstaande
Hollandsche
men op kan
voor-
dan van
niet eens sprake zijn, Iaat staan
Toch was L. ten Kate voor moloog,
veeleer dan
ons adj. scherp en ons subst.
is
(pot) scherf, evenals het mnl. scraven
vertaald,
waarmee
overgenomen,
rijven, wrijven etym. verwant
ook
levert
SpraaJcleer
de
en
diens
dan één bewijs, dat
meer
1846
in
Brill;
uitgaaf van
eerste
het gebied der grammatische figuren niet te voorzichtig
zijn.
Daar toch vindt men de j of klaard als ingelascht na a en anders
is
van maaien en moeien ver-
i
s
oe
zwakke werkwoorden
hielp
terwijl die
),
dan de beginletter van het
suffix
vormen, en eer
j toch
niet
jan, dat zoovele is
scheiden in
te
ja-n dan in j-an.
Zoo zeide Dr. vóór
ingelascht
Brill
naamwoorden van hoogte"
bestaan
toenmaals
vrouwelijke
de
eener
e
uitgang
dien
oorspr. tha
,
e
,
die niet alleen in participiale
L. ten Kate,
Zie mijne Esopet uitgave Groningen 1881 Dr.
*)
Dr.
W. W.
de
t
zelfst.
Aenleiding
II
bl.
G. Brill, Hollandsche
G. Brill,
t.
a.
p.
bl.
bezit en het
doet hier niets ter zake;
')
•)
is
ook door de oud-ger-
bestond er ook een
l
)
van
e
Warme, Höhe
afleidingsuitgang
als
maansche talen gestaafd kan worden naast
„euphonisch
:
bijvoegelijke afgeleid, als 'm diepte, warmte,
Dat het Hd. Tiefe,
').
ook
uitgangsletter
andere,
uit de,
61. bl. 'JU.
SpraaMeer, Leiden 1840
85.
te
vormen voorkwam,
bl.
77.
11
maar ook
(ouderdom,
nitha
men
die
Als
den
goed
inf. -uitgang
n
de
dat
en in leenen
dan
geene sprake kunnen
zijn.
dat ons rede vroeger even
en tusschen beide etym. -verwante, maar
bestond
beteekenis
vormen
oorspr. geen verschil
zoodat dan ook een werkw. redenen
,
reden in verschillende oud-germaansche talen
voorkwam
(ohd.
redjón naast redinón, os redhión naast redhinon).
eene
ingeschoven
Brill
dat
,
n
den vorm tolne of toolne
o. a.
Door
nemen, toonde Dr.
grondwoord dacht, en
men
dien
,
te
niet
aan
vindt Waleiv, 1486,
1577, 1584, 1594, 1597, 1609, 1617, 1688, 1798, 1814,
1559,
Het aannemen van inlassching der n
1819.
op
aan
tollenaar
in
alleen aan tol als
hij
zijn
Daarbij echter zag de
').
over het hoofd,
schrijver
redene luidde,
naast
al wilde
voor den uitgang aar zou
in afleidingsuitgang verschillende
van
t
doch ook
participia opvatten,
tollenaar en andere woorden, evenals
ingelascht in redenaar,
kundige
zwakke
voorbeeld uit de spraakkunst van Dr. Brill kies
opmerking,
vóór
(eer, lett. zwaarte), fair-
enz. enz.;
verte),
lett.
nog van invoeging der
derde
de
daubitha (doofte), diupitha
als het got.
afleidingen van
als
zou er toch
ik
woorden
in
hauhitha (hoogte), sveritha
(diepte),
ww. en
leid,
meening,
verkeerde
de
oud
U-en (hd. leihen niet
den
vormd was, evenals van eenen wortel
Op
het
(ags.
leen
wortel
lih
laen, ohd. lêhan, os.
door een afleidingssuffix ge-
van eenen wortel ski en steen
bv. schijn,
sti.
voorbeeld
verscheidene
woord terstond van een
het
ons belijden) moest worden afge-
,
van het subst.
van
dat
föhnt),
dat
in leenen berustte
jaren
van
Dr.
De Vries-), maar ongelukkig de
toen
later,
taalwetenschap
inmiddels
groote schreden vooruit gedaan had, heb ik ook zelf eens eene
verkeerde
woordverklaring
gegeven
figuur
veronderstellen
waar
te
voorbeelden
')
Dr.
W,
*)
Zie
3.
1847
bl.
van
(i.
syncope
Brill,
t.
,
der
na
<j
Onder de
en vóór een vloeienden
a. p. bl. 87.
Clarisse's uitgave der
225.
e
door eene grammatische
die niet bestond.
Natuurkunde van het geheel-al, Leiden
12
nam
medeklinker door
den
dien
men
VI
3
verleid
'),
vorm gelogen met ingelaschte
vindt Brandaen vs. 1437 en 1467
o. a.
485
vs.
ook het woord gloeien op
ik toen
middeleenwsclien
2
e,
en Alex.
)
en verder door de gedachte aan laaie (vlam),
),
dat als grondvorm van loeien mocht worden aangenomen, als
men
a van laaie ten minste voor den oorspr. klinker van
de
woord mocht honden
dat
want de oudere vorm breght
1224
vs.
en
Huygens' Korenbl. bijvorm van looge
1672
uitg.
vinden
(te
wortel
waarin
talen,
aan
nemen
te
onze
I
Bovendien 5
de
),
e
is
een Friesche
17 vs. 39 en Mnlp.
ook voor-
lögna,
os.
vertoont zich
,
zooals Dr.
geene enkele der verwante
in
het woord gloeien voorkomt, en
dus een
er
is
wortel ghl of een versterkte wortel ghal of ghla
onversterkte
in
Lsp
Gys-
Rosé 4645) en dus blijkbaar
loge (bv.
luc.
Cosijn heeft opgemerkt
in Vondel's
a.
der Dieren No. 25 en
479 vindt)
I bl. o. a.
echter het geval niet, o.
met het ohd. lauga,
komend onder den vorm eenen
is
men Warande
1386,
I 10), te vergelijken
van
Dat
*).
lage (dien
waartoe
die licht geven, branden, beteekent, en
,
ook gal, geel, goud
taal
(uit gold),
glans en glas
behooren.
Ik zien
deze onjuiste woordafleidingen aan,
haalde
hoe voorzichtig
,
men moet wezen
bij
van de eene of andere grammatische figuur,
men
handelt, met daartoe
reeds vooraf, dat ik
bij
')
Zie Taal- en Letterbode
Ten minste Ten minste
)
en hoe verkeerd
Zoo erken
in
gaarne
ik
(1871)
II
1.1.
203.
Blommaert's Oud Vlaemsclie Gedichten
in
doen
de opzettelijke behandeling der figuren,
*) 3
bij
te
het verklaren van woordvormen
spoedig zijne toevlucht te nemen.
te
al
om
het veronderstellen
het H.
S,
;
want
I.
Dr. Franck heeft het in zijne
uitgave in gloiende veranderd. •)
den,
Men weet,
komen. bestaan, gloeien,
die
wanneer
die niet, zooals in eenige
*/-klank vertegenwoordigt, uit eene a
Een grondvorm maar vertoont
gla
van gloeien heeft dus
zich zelfs in
bl.
Zie Taal- en
woor-
voortge-
niet alleen
J.
moeten
Onnekes, Taal- en
99.
Letterbode UI (1872)
is
den Hunzingoschen vorm van
inderdaad glooien luidt, volgens
Letterbode III »)
dal de oe,
den oorspr.
bl,
204- 208.
,
13
waartoe ik u uitnoodig, uu en dan wel eens zal vervallen
tot
boven heb aangewezen; doch wie
er,
soortgelijke fouten als ik
evenals ik, van overtuigd
gevaar
loopt
te
men op
dat
is,
gebied zoo licht
dit
hard
zal gewis in dat geval niet te
dwalen,
oordeelen.
Gesteld
aan
vorming
men
dat
echter,
met juistheid
er in slaagde steeds
welke verschijnsels op het gebied van woord-
wijzen,
te
de grammatische figuren en welke tot de leer der
tot
buigings- en afleidingsuitgangen te rekenen zijn, dan nog had
men
slechts ten deele voldaan
heden ten dage
tenschap uit
maken welke
te
aan de eischen, die de taalwe-
Voorheen was het voldoende
stelt.
letter
niet
tot
organisme van het
het
woord behoort, en kon men volstaan met
zeggen:
te
hier
is
eene letter ingelascht, daar heeft syncope plaats gehad, elders
men
treft
letterverplaatsing
Tegenwoordig
aan.
enkele uitspraken niet meer tevreden
die
van de
klaring
aphaeresis,
feiten
,
en woorden
geven die evenmin
enz.
:
men
als prothesis
als
chologisch of physiologisch gebied verklaren.
om
samenspreken gemakkelijker
het
meer dan namen Zoolang
niet.
descriptief
en
maken, maar
aanduiden
,
alleen
zijn het
schikken.
zij
te
de schriftelijk overgeleverde feiten te groepeeren
met inachtneming van de
Sinds
echter
Humboldt, dat de
alzoo
kunnen
te
historische volgte
een deel der taalverschijnselen daaronder te rang-
en
wijzen
ieder
Zij
kon men volstaan met op de grammatische figuren
orde,
dat
feiten
op psy-
taalwetenschap hoofdzakelijk
vergelijkende
vergelijken
te
voldongen
iets
was en de wetten van klankverandering trachtte
door
vinden
die
,
de
epenthesis
,
de woorden gevoels-
vermogen, denkvermogen, geest- of levenskracht
dienen
men met
is
verlangt ver-
taal
de
hoofdgedachte Yan Wilhelm von
voortdurend in wording
geen enkel oogenblik ophoudt zich
alleen
woord
,
te
woord
van
een
der
taaibeoefenaars
is
sinds
is
is
dood of
,
't
a.
w.
leeft,
maar fossiel
die gedachte het grootste deel
beginnen
oog gekregen voor het worden
als
m.
ware een
de gesproken taal onder het spreken dat geschreven
of
is,
vervormen, dat
te bezielen,
zelf,
heeft
men meer
dan voor het y e wordene f
14
en vraagt men niet meer uitsluitend: hoe
is
dat? maar boven-
dien en met sterker aandrang: hoe werd dat zoo?
waar,
Is
't
ook
dendheid
of het
gaf
vroeger
maar
of andere oorzaak op;
als
men nu en dan wel de eene men gezegd had: de wellui-
gemak voor de uitspraak veroorzaakte deze men reeds voldoende verklaard te hebben beseffen, dat men daarmee in den regel niet
verandering, meende
nog
zonder
te
meer dan eenen klank
veel
ter verklaring
een
welluidend
het
oor
begrip
en iedere wet
,
ooren kliukt
de
in
den ander.
van
eene verhoudingswet
men
te
noemen, dan de andere, heeft
voor hen verstaanbaar gemaakt, die geheel
slechts
eener
kelijkheid
men men nu
letterverbinding zijn toegedaan als wij
echter niet den minsten waarborg voor, dat
er
ook
moet
,
mcening aangaande de meerdere of mindere gemak-
dezelfde
heeft
een betrekkelijk
kan uitdenken
letterverbinding zonder nader bewijs ge-
makkelijker voor de uitspraak zich
is
zijn.
Ook door de eene
men
er voor
en krachteloos in
laf
Welluidendheid
die
,
is
,
Wie Wat den
had gegeven.
toch zal ons vertellen, wat eigenlijk welluidend is?
;
ware oorzaak der letterverandering heeft opgespoord.
de
„Het wezen van deze meerdere of mindere gemakkelijkheid
Hermann Paul
onderzoeken", zegt
in hoofdzaak over, „is een zuiver physiologisch vraagstuk.
mag men
werkzaamheid
maar langs
alleen
lende
zoo veel
,
die
zijn
,
die
zooals accent
van
tempo en energie der
,
psychische
zegt Paul
verder,
mag: deze klankverbinding
—
«Wel
zijn er verschil-
„waarin
men eenvoudig
is
gemakkelijker dan die,
de Italiaansche woorden otto en cattivo ongetwijfeld
gemakkelijker uit
te
spreken,
dan de Latijnsche octo en
captivus; geheele of gedeeltelijke assimilatie dat
l
)
zich
spier-
voorwaarden afhankelijk
psychische verschijnselen openbaren zich toch
physiologischen weg."
gevallen",
zeggen
Wel
zekere psychische eigenaardigheden daarbij niet bui-
ten rekening laten
zijn;
te
en ik neem zijne woorden
'),
in iedere taal voordoet;
Hermann
is
een verschijnsel,
maar wanneer
er sprake is
Paul, l'rhicipie» der Sprachgeschichte, Halle 1880
p,
48 v)g\
,
15
van de verandering,
klanken op zich zelf ondergaan,
die
zijn
er moeilijk algemeene grondstellingen over meerdere of mindere
gemakkelijkkeid
geven, en
te
juist
ten
te
atie
af.
dan
Bij eene
eene
bij
van
volstrekt geene algemeene wet-
Veel hangt daarbij van quantiteit en accentu-
geven.
lange lettergreep
korte,
bij
iets
is
anders gemakkelijk
eene geaccentueerde
Ook
met minder klemtoon.
eene
bij
nog
blijken al spoedig on-
Zelfs voor de verbinding
uitgebreider onderzoek.
bij
verschillende klanken zijn
daarover, uit een
alle theorieën
beperkt aantal waarnemingen afgeleid,
iets
anders dan
zijn er allerlei
omstan-
digheden denkbaar, die voor verschillende individuen verschillend kunnen zijn
,
bovendien naar
terwijl iedere taal er
eene zekere harmonie in haar klankstelsel
Een
punt
belangrijk
is
al te
geneigd
streeft
brengen."
waarop Paul verder
het,
men nog maar
namelijk, dat
te
is,
wijst '),
eene klankver-
andering, die in een uitgebreid tijdsbestek langzamerhand zeer
beschouwen
geleidelijk heeft plaats gegrepen, te
van
uiting
het
bemerken,
zelf
andering,
Zonder
gemakzucht. zetten
als
ééne enkele
de sprekende personen
dat
immers het werk der klankver-
zij
door vorige geslachten begonnen,
eenvoudig voort,
en aan persoonlijke traagheid of slordigheid kan dus eigenlijk gedacht
niet
matica 't
de eens
zoo
De beknopte vorm, waarin
worden.
noemen,
te
de gram-
klankverandering moet registreeren
feiten der
,
om
onwillekeurig het verspreiden
heeft
dezer dwaling sterk in de hand gewerkt.
De
reeds
van
overouden
theorie
van
den
zijn
de
allereerste grondbeginselen
die
door
Socrates
grootendeels
ook
af bekend geweest.
oorsprong der taal
ph, hij
of gene 2)S ,
bij
'j
s cl
letter
werkzaam
en dz blaasletters en
Hermann
/
Reeds
bij
klanknabootsing
bespotting van de sophisten verkondigd
wordt, werd op de organen gelet, die deze
uit
Plato's Kraiylos in aansluiting aan en
in ter
tijd
van de physiologie der spraak
zijn.
bij
het uitspreken van
Zoo noemt Plato
(yrvz'jfixr^Sr,
bv. de
ypaufixTx), neemt
aansluiting van de tong aan de tanden waar,
Paul,
t.
a,
p. p.
5&
16 terwijl l
het glijden van de tong
hij
opmerkt, en van de n zegt, dat
hebben
het geluid naar binnen
van naar buiten doet gaan.
plaats
in
het uitspreken van de
bij zij
zich
later
ook niet zelden op
De Alexandrijnen
').
gebied bewogen
dit
en
,
vooral ook door de Indische geleerden en later door de Arabieren
met groote scherpzinnigheid en uitvoerigheid over
is
den aard der
De
gehandeld.
letters
verdeeling van de mede-
klinkers in lip- tong- tand- en neus-letters
kunsten reeds van oude dagteekening
,
is
in onze spraak-
en hoe Molière met de
spraakphysiologie zijner dagen in den Bourgeois-Gentilhomme
den draak stak,
Toch heeft
genoeg bekend.
is
karakter
midden van onze eeuw de pkysiolo-
eerst in het
beschouwing der
gische
gekregen
spraakklanken
door
een wetenschappelijk
ontwikkeling
de
der physiologie in
het algemeen, en door de belangstelling, die de spraakklanken
ook
van
physiologen
bij
karakter dier klanken
houding
tot
gering
zijn
elkaar
is
hebben
beteekenis
eigenlijk
,
opgewekt.
hun ontstaan en hunne
in bijzonderheden onderzocht,
Het ver-
en niet
de vruchten, die de taalgeleerden van dat onder-
Van
zoek reeds mochten plukken.
groot gewicht vooral
is
de
opmerking, dat onze letterteekens zeer onvolkomen eenen klank
omdat
voorstellen,
zij
bovendien
voor
en
-j-
andere klanken
en
niet hetzelfde,
l
zelfs
al
wordeu voor ge-
hunne schakeeringen, maar
menschen verschillende klanken voor
één en denzelfden persoon
kunnen aanduiden naarmate
verschillende klanken
a
met
verschillende
vertegenwoordigen,
schillende
slechts gebruikt
niet
heele groepen van klanken
verbonden
mag men
Zoo
zijn.
strikt
zij
is
met
ver-
b.v. al
genomen
niet
en
meer
zeggen: een woord bestaat uit eene reeks van achtereenvolgens uitgesproken
klanken
klankverbindingen voorbeeld
en
de
l
te
*)
Plato
blijven,
naar de a
gangsstand,
,
is.
,
,
daar het inderdaad een samenstel van Bij
de verbinding al,
om
p.
hetzelfde
wijzigt zich de a eenigermate naar de
l
en wel onder den invloed van den over-
waarin de spraakorganen geraken
Krat i/los
bij
427,
bij
de poging
17
om na
de
eene
a
Over
uit te spreken.
/
het eerst uitvoerig gehandeld door Ellis
en
tegenwoordig op
men
adem
voortgaat den
3
stem
men b
Spreekt
doorklinken,
naar dien voor
en
toon
terwijl
waarin
de
en de
a
waar
moeielijk
zij
den
l
tot
klank van
l
als zuivere a inge-
vormt zich eene onafgebroken
gehoord worden,
nemen
zijn,
maar
wel zóó kort
hetzij
/."
dat
is,
hetzij
na-
als
als
voorklank van
").
De overgang
kunnen beschouwd worden is
tijd,
die toch onder zekere
worden en dan
van den voorgaanden klank,
volgenden
van a
l
de
noch de zuivere /-klank
,
wier duur in verhouding tot den
waarneembaar
omstandigheden klank
te
,
blijft
de tong uit den stand voor a
en gedurende dien overgang kan
,
slottoon
van overgangstonen
rij
men
de zuivere «-klank
den
tot het voort-
overgaat in een anderen
,
maar tusschen den aanvankelijk
bestaan,
terwijl het een of
de lettergreep al uit, dan
v.
overbrengt
/
noch
natuurlijk
zetten
),
„ontstaan wan-
den stand,
uit
van eenen klank vereischt
brengen
)
uit te blazen,
ander gedeelte der spraakorganen
stand.
is 2
„De
gebied Eduard Sievers staat.
dit
overgangen" (eng. glides), zegt deze laatste neer
overgangen
die
en Melville Bell
ook door verschillende Duitsehe geleerden, aan wier
later
spits
')
alzoo zoowel de naklank van a als de voor-
Men
begrijpt gemakkelijk, dat deze
waarneming
een ruim veld heeft geopeud ter verklaring van de klankinlas»
sching langs pbysiologischen weg.
Eene andere physiologische waarneming
is
voor de klankleer
en ook voor ons doel, de verklaring der grammatische figuren,
van
minder belang, namelijk dat het verkeerd, ja
niet
onmogelijk
)
A.
J,
is,
onder
Ellis,
alle
London
Essentials of Phonetics,
English Pronuntiation with especioA reference
London 2 )
New 3 )
4 )
A.
zelfs
omstandigheden een duidelijk onder-
to
1848 en
On Early
Shakspere and Chaucer,
1869.
Melville Bell,
London
The Principles of speech and vocal Physiology
en Visible Speech London 1867. Eduard Sievers, Grundzüge der Phonetik., Leipzig 1881 p. 107 vlg. Met naklank en voorklank heb ik getracht de Hd. woorden edit.
ÜHiTt
.
Ausgang en Eingang en de Eng. off-glide en Te Winkel, Grammatische figuren.
on-glide te vertalen,
^
.
18 tusschen
scheid
en
klinkers
medeklinkers
daar de medeklinkers niet alle en niet
altijd
blijven
te
klankloos
maken maar
zijn,
de meeste ook menigmaal even goed het karakter van klinkers
Reeds het Sanskrt met
bezitten, als de eigenlijke vocalen.
zijne
bekende r-vocaal had er op gewezen, maar physiologische waar-
neming
wen an
is
wij
in
boven
feit
onze tot
namelijk
het
geval,
bepaald
dat
om
dan ook,
laat
behouden,
weg,
n
de
Bij
tusschen
e
lettergreep voor lettergreep
spreken, zooals nooit iemand in
te
het dagelijksch leven doet.
t
de
terwijl*
eenigszins vlugge uitspraak
en n
a verzwakte
uit
ook volgens Dr. Donders v Luitnt,
in
de Groninger de
te
e
der
consonanten.
kan
zeer
gemakkelijk
veel
tijd
noodig
in het mnl.
spraak canif
als
de
die wel
van
om
van
uitspreken der vooraf-
het
de volgende n over te gaan. Zoo was de
waarin is.
Zoo
inlassching later
men wat
vooral wanneer
vandaar eene
knive, eng. knife, klinkend;
kenif,
zoeken
te
beeltnis
tot
in het klin-
eene klinkende n toch
Uit
en ontstaan,
heeft,
gaande consonant
n
Zoo
n.
de n eene klinkende consonant
)
gewone uitspraak onzer soldaten voor Luite-
de
karakter
kunnen
uitstoot en
e
Menige epenthesis vindt hare verklaring
nant.''''
kend
2
de
oorsprong
van
het
uit-
Fransche
verklaart het klinken van de n in
van de
e,
die ons beeltenis bezit, en
dagteekening moet wezen,
beeld alleen door vóór de n te staan tot
t
omdat de d van
kan verscherpt
zijn.
Eene andere inlassching weder vindt hare verklaring eene
eigenaardigheid
der
Nederlanders
')
Vgl. daarover Ed. Sievers,
a
Dr. F. C. Donders,
)
zonder van
is
hooren: de Hol-
te laten
dus gietn uitspi*eekt, maar met eene klinkende (sonore) is
is,
eene deftige voordracht de
bij
doet
best
zijn
het onmogelijk de
dan mogen zeggen, dat
maar de n onveranderd gebleven
verzwakt,
e
Beschou-
).
in gieten (got. giutan),
o. a.
en dus ongeveer gieten uit
lander
'
die uit een ouder
infinitief,
taal slechts voor één bepaald geval
voor
voorlezer
bedenking verheven
alle
den uitgang en van den
voortgekomen
a
de
heeft het
wij b.v.
die der
De
t.
a.
p. p.
ten
opzichte
in
van de
27 vlgg.
physiologie der spraakklanken in het bij-
Nederlandsche taal. Utrecht 1870
bl.
18.
19
Deze
klinkende consonanten, ons door Donders medegedeeld. zegt
„Aan
'):
)
wemp
web,
aan
2
het
den neus
sluiten
Zij
den Nederlander iedere consonant
bij
is
Zonder oefening kunnen vele Nederlanders de slag-
klankloos.
consonant
het slot
,
en zeggen voor
te laat af,
voor head, hent
't
Engelsche
voor eyg, enk (deze n als
,
om
Dezelfde eigenaardigheid
klinkend laten hooren.
niet
zelfs
slot
«(/)."
het uitspreken van een klank-
bij
loozen medeklinker den neus te laat af te sluiten, kan wel de
oorzaak
Wij
zoo even van
er
consonant
medeklinker
dien
Ook
naam Svarabhakti. Vooral *bercht
als *hcrecht,
bij
;
*worocht
verder *honderaad
raad (oudnoorsch hundradh, *peresse
alzoo
uit
twee,
klinker,
presse
en
de
ags.
Uit
enz.
het
zij
Van-
zich voor.
vrees (ohd. forahta)
(os.
(os.
ivarahta) uit *ivorcht
hundarod)
Jtundred),
uit
^hond-
*bered uit bred,
ééne lettergreep ontstonden er dat te voren niet alleen op den
accent,
maar tevens op de nauw daarmee verbonden
kende consonant naar
worden onder den Sanskrt-
te
de r doen
als *vurecht,
(got. bairhts),
vaurhta)
vóór
vocaal
den medeklinker
schitterend (os. beraht, naast berht)
uit *vnrcht (os. forhta), als (got.
korte
achter
en beide verschijnselen beginnen tegen-
,
woordig meer en meer bekend
uit
m
dat zich veeltijds uit eene
,
oorspronkelijk
eene
ontwikkelt.
kan dat plaats hebben
daar vormen
onze taal de neusklank
in
ingevoegd.
is
spraken
klinkende
waarom
geweest,
zijn
of n zoo vaak
viel
,
kon zich gemakkelijk met
klin-
die consonant
nieuwgevormde lettergreep verplaatsen.
De
oorspr.
klinker werd daarbij allicht toonloos, viel uit, en zoo ontstond
langs physiologischen (in
weg de
metathesis
bij
de woorden brecht
Albrecht), vrucht (in godsvrucht), wrocht, honderd, bord
en pers. Heeft hier accentverplaatsing er niet weinig toe bijgedragen,
om
den vorm der woorden
grammatische
figuur
te
doen veranderen
evenzeer
vindt
')
Dr. F. C. Donders,
')
De klanklooze slagconsonanten
en k; de klinkende b en
t.
a.
p.
bl.
in
,
menige andere
het verspringen van
22,
in het
Nederlandsen
zijn
p,
d,
2*
t
20
Volgens Hermaim Paul heeft
den klemtoon hare verklaring. aphaeresis ten gevolge gehad
zij
dens
Het
').
hebben
dan
het
ook tand oudtijds etand oudsten
vorm van
nog
Heiland
in
het
Zoo moet
(eten).
van eten) geweest
van een oud wthan, Inderdaad
oud helian,
heilan, ons heelen),
waarbij
ordent/ ijk
evenwel
n
behoeft
voor
ordentelijk
later
,
van
grond
op
der
inlassching
(strijder,
strijden) aantreffen.
door accentverplaatsing de inlassching eener
is
in
en den
zijn
hebben, dien wij ook
bewaard
part.
een
(van
van edere
part.
(part.
vijand (van een oud vijan, haten) en het mnl. wiyant
bevorderd
Lat.
't
moet, volgens hem, oudtijds edens geluid
laatste
was
en
,
ons woord tand en
bij
vorm
onzen
aangenomen
órdenlijk
t
,
ordelijk geene
worden, omdat wij
te
Kiliaen reeds órdenlijk vinden naast orden, dat eerst later
bij
n
de
en toen kon schijnen het Lat. ordo te wezen,
verloor,
maar inderdaad
Oudfransche ordene
het
(uit
den Lat.
abl.
ordine of ace. ordinem) was.
Door verandering van klemtoon had
woord oogst voor
ons
oogstmaand),
korte
i.
er syncope plaats
die
titel,
titel
den eigenlijken
bij
augustus (naam van de
venster voor venéster, Lat. fenéstra, en
bij
boekdrukkersterm fransehe
den d.
Lat.
oogést',
voor voorhemdsche titel
voorafgaat.
bij
titel ,
Het
2
)
verspringen van den klemtoon naar de tweede lettergreep had hier
de
echter ten
o
alleen
niet
evenals in thans voor verschijnsel
')
bij
Hermann
dit
Paul.
het toonloos worden en uitvallen van
maar ook het
gevolge,
t
woord voor
t.
a.
p,
p.
assimileeren ven ds tot s,
Toch doet zich nog een derde
hands.
de v
:
214,
is
tot
f verscherpt
,
of-
Inderdaad heeft het Grieksche
ódoóg eenen klinker voor de d, maar het ww. eten luidt daar eSetv en niet o§tiv. Zoo ook is liet got. tunthus (tand) moeilijk overeen te
brengen met het
got. part. itands
van
(eten).
itan
Dat verbiedt
mij deze niet onvernuftige verklaring anders dan onder voorbehoud
meè
te
deelen,
en
dwingt
mij
ook
nog
te
wijzen op de vroeger
verkondigde afleiding van eenen wortel da, Germ. beteekende. *)
Zie Dr.
Vgl.
De
nog Dr. Kern, Taal Vries. Taalgids
I
bl.
ta, die verdeelen
en Letterbode
259 -261.
V
bl.
'J5.
:
,
21
schoon oorzaak
dier
verscherping
ver
niet
is
woord het bekende, van Frank
in het
is. De Men zag
verbinding vr in onze taal niet ongewoon
de
zoeken.
te
afgeleide, adj.
Fransch
en zoo oefende hier tevens de taalvervormende kracht, die wij volksetymologie noemen, haren invloed.
Door de werking van moederschoot
werd
oudnoorsch
klUliei ',
ouden
in
kunnen ook eenige
die zelfde kracht
grammatische figuren verklaard worden.
kjalta,
Het knaapje
Hansje
tijd
schoot)
in
den
de kelde (got.
in
genoemd,
en
de
voor-
spoedige geboorte er van der aanstaande moeder toegedronken;
doch de eigenaardige bekers
den
kelder,"
niet
meer
en
toekomstige
een bekend woord vervormde
tot
het diepe duister
nog
wereldburger
van den spelenden volksgeest, mologiseert.
werd aangeduid
bewoonde
,
dat
was het werk
,
gaarne op zijne wijze ety-
die
')
d
Paragoge van ons
dronk werd uitge-
die
den naam van „Hansje in
eene paragogische r het verouderde en
dat
begrepen woord
waarmee zinnebeeldig de
waarmee
,
langzamerhand
ontvingen
bracht,
of
Natuurkunde van H
vertoont het woord kobold,
t
werd,
eerst kobout
dat
bij
ongeveer zooals wij het vinden in de
geheel-al
,
vs.
719 vlgg.
„Coubouten, alven, nickers, maren, Die
hem smorghens openbaren,
Ende comen halen
vervormde het woord zich nog meer
Later
alsof de er het
nog
naam maakte, werd mannetje. wel
verre
behooren
vier."
,
genoeg
niet
tot
tot
kabouter en
een mannelijken persoons-
het nog verder samengesteld tot kabouter-
Toch was kobol of kobul de oudste vorm, daar het van
in de
uit het
oud-Germaansche mythologie
Grieksch
is
overgenomen
,
te
huis te
waar het KÓ/?aAoc
luidde, en zoowel een' grappenmaker, als een soort van plaag-
')
„Die
aanduidde.
geest
vormverandering",
De uitdrukking werd
Taalk,
Bijdragen
II
het,
(1879) hl.
eerst verklaard
27—32.
zegt
Dr.
Förste-
door Dr. De Vries.
22
mann
„danken
'),
namen van
geesten eigen
is
Grimm
zooals
alleen,
niet
wij
Mythologie meent, aan den uitgang
olt
,
zijne
in
die aan vele Duitsche
woord
maai' ook tevens aan het
,
bold, het tweede lid van tal van eigennamen."
De zevende Zaterdag vóór Paasch, de avond vóór Quinquagesima,
heette
Vastenavond
bij
blauwe Maandag
van
ons
ouds
Vastelavond of
de groote
Maandag daarop volgende, de zoogenaamde
de
;
werd
,
als
een tweede vastenavond beschouwd,
en de daarop volgende Dinsdagavond, eerst kleine vastenavond geheeten
[Mardi gras, zoo
op dezen
tot
toe
tijd
de Franschen zeggen), wordt
als
met groot
gejoel en allerlei grappen en
vertooningen gevierd.
Den volgenden dag, "Woensdag, begin-
nen
,
de
vasten
groote
naar
vastenavond
die
Dat de
na Paschen duren.
tot
genoemd zou
vasten
die
evenals de
zijn,
kerstavond naar den daarop volgenden kerstdag, werd vroeger
algemeen geloofd, bleek
spel
gevormd vóór met een
t
de volksetymologie haar
hier
en een overoud woord, reeds
er vastendagen bestonden, door inlassching eener
nieuw gebruik
Vastelavond
bracht.
ook
totdat
gespeeld te hebben,
in
overeenstemming
moet
toch
ook
te
hebben ge-
oorspr.
vazelavond
het Hd. fust nacht vroeger fass-
geluid
hebben,
nacht,
nog vroeger fasenacht was.
evenals
ons
bij
Het door Kiliaen opge-
geven vaese (phantasia. delirium), nog over in ons met klankwisseling geredupliceerd woord viezevazen (oorspr. grillen), dat
Boendale (Jans
zelfs
nieê in verband
,
Teesteye vs. 1698) reeds kent, stond er
evenals faselen
maken opgegeven,
dat
van grappen, malligheid maken.
men
allerlei
buitensporige
Germaansche Spa realia, onder
eenigszins
,
Kiliaen
bij
In die vazelavonden, waarop
dwaasheden deed, bleven de Oud-
Februarifeesten
gewijzigden
naam
,
,
zelfs
voortleven, schoon
Dr.
Förstemann, Uéber deutsche Volhsetymólogie
Zeitschrift fiir vergleichende Sprachforschung, Berlin 5 )
neval,
Ook \<
liet
de
tijdens
schappij van het Christendom en tot op dezen ')
beweging
o. a. als
ook in het Hd. voorkomt in den zin
tijd
p. I.
toe
20
(in
1852
heer-
2 ).
Kuhn's
I
Romaansche woord voor vastenavond, namelijk
slachtoffer der vülkselyinolotne
rur-
geworden. Het luidde oud-
23
Dat hangmat, waarin men eene hangende mat zag, alleen aan volksetymologie de ingevoegde ng oorspr.
namen, de
hamacca luidde en
inboorlingen
in herinnering gebracht
volksetymologie
de
deelen van een onverstaanbaar woord
bekende woorden, behoeven op
zonder dat
leveren
te
zij
in
voldoende
maar
XV
in
tv
woord
't
hun verband eenigen
bij
de
,
zin
maar
Vondel {Ooidius'
nog voorkomend woord
vs 487)
vijftvonter
en de f uit v, de t uit cl zou de regelmatige vorm geweest zijn,
anorganisch,
is
vijcouder
verscherpt:
uit vivalder, blijkens het os.
vivoldaro, ags. fifalde, ohd. fifal-
der en fifaldra,
mhd. dealtere.
vorm
a.
eiveltre
o.
vanwaar ons
In het mul. vinden wij den
Floris encle
Blancefloer vs. 2963.
vorm van den Gerni. wortel
blijkbaar een geredupliceerde
was het ook weder,
die eene
den Keltischen stadsnaam Novioniagus
dachte aan
de vorm
teeg,
Ni uitvegen
Door aan corps
ontstond.
't
Is
falth,
noutoen.
Volksetymologie in
als
is,
worden aan
onder de voorbeelden van volksetymologie opnemen.
(vlinder)
De
gelijk
is
').
kan men ook een nu verouderd
,
door Plantijn en Kiliaen nog vermeld en
Herscheppingen
het over-
wij
netten, waarin
hunne kano's slapen, gebruikt werd,
in
voor
het
danken beeft, maar
naam voor de
als
nog onlangs door Dr. Moltzer
Daar
te
bewoners van Haiti, van welke
de
bij
te
,
tv
inlaschte
waaruit, met bijge-
reeds in de middeleeuwen
men van capora l
denken, maakte
ons woord korporaal alsof er iemand door te kennen gegeven
werd. tijds
die
carnaval,
schers
een
tot d.
narrenschijf
i.
legercorps
carrus na cal is,
De
maakten
er
Toch
2
).
is
het niets
schip op wielen, door de Duit-
door onze voorouders blauwe scute genoemd,
,
waarin eerst de godenbeelden, werden.
behoort
later
de grappenmakers rondgevoerd
Italianen, die er de vasten nieè in verband brachten,
den kluchtig-klagenden uitroep came
vale (zr
vaarwel
menigeen liet zich verschalken door deze volksetymologie en zag er de ware verklaring van het woord in vleesch) van, en
')
H.
Dr.
E.
Groningen 1881 *)
In
het
Bijdragen
Moltzer, bl.
De
volksverbeelding
stad-Groningsen zegt
II bl,
in
het
rijk der taai,
22 vlg.
"283.
men
hol: kapperoal.
Zie Taalk.
)
,
24 evenzoo van het
anders dan hoofdman,
Ital.
capo (hoofd)
af-
geleid, als kapitein van het Lat. caput. Evenals de inlassching
van
deze
foelie
nog
hetzij
dat
ook de epenthesis van de
berust
r,
op volksetymologie,
op
eer aan de stad
Hd.
kenblad,
voudsvorm
caprifolia
vrouwelijk geslacht aannam.
de dat
p aannam men
wel
in
den meer-
woord dan ook het
het
'
eene herberg) eene
bij
zijne oorzaak
hierin
achter
l
gehad hebben
het woord peisteren aan pleisteren (met pleisters
bij
hechten)
kamper-
die voor een vrouwelijk
zoodat
(stilhouden zal
,
bovendien
overgenomen,
aangezien,
Dat pleisteren
werd
en
geissblati),
werd
enkelvoud
in
verbasterd werd, luidde caprifolium (bok-
wijze
die
m
men daarbij aan camp (veld), Kampen dacht. Het Lat. woord,
hetzij
Het volk zag ondanks het
dacht.
kenis analogie tusschen de beide woorden,
verschil in betee-
en maakte het een
willekeurig, of misschien ook onwillekeurig, geheel gelijk aan
het
Zoo heeft menig woord ongemerkt eene anorga-
andere.
aangenomen
nische letter
,
naar analogie van een ander woord
of een anderen woorden groep
beteekenis
verband
in
,
bracht.
waarmee men het om vorm of De analogiewerking, waarop
in den laatsten tijd, op Scherer's voorbeeld, zijden
aandacht
de
gebleken
de
bij
wordt gevestigd,
ontwikkeling
is
van verschillende
een machtige factor
vervorming der
of
taal.
Zou
ochtend
misschien wel ooit de paragoghche d hebben aange-
nomen,
als
avond
Zou hede wel niet tot
niet
in heden
d
eene
aan
veranderd
het
zijn, als
eene n als sluitletter gehad hadden?
drossaard verbasterd
zijn
als
,
men
einde had gehad?
morgen en gister
n
Zou drossaat wel
in het tweede lid der
samenstelling nog den wortel van sa tja n (zetten) gevoeld had,
en
'!
er
niet
Vgl.
premia,
i
veeleer
lelie,
tv.
vi'.
bij
(lat.
gedacht had aan zoovele andere woor-
lüia,
van premium),
chronicon),
waarop gewezen
Am-t. 1832
bl.
L25.
meerv.
van lüium) premie,
kroniek,
werd
dooi-
vr. (lat.
vr.
(chronica meerv. van
Dr.
Verdam, Theophilus,
, ,
25 den.
aard
op
die
uitgingen,
hard)
(oorspr.
rijkaard,
als
vaïschaard, bloodaard, enz.?
Wezen
boven
wij
woorden
op
tollenaar en redenaar,
als
ouder eene n vóór den uitgang ««/-bezaten,
die
van ouder
bij
andere woorden werd die vóór aar of
tol
van
analogie
woorden,
de
ingevoegd naar
ier
met recht aanspraak op
er
die
van
Zoo werd harpaar (mhd. harpfaere), ofschoon harp afgeleid, tot harpnaar, harpenaar; zoo moorder
(hd.
merder)
konden maken.
mord,
ofschoon afgeleid van een sterk verbogen subst.
^
moordenaar; zoo soudier, dat in het mnl. meer-
tot
malen voorkomt,
men
dat
soudenier,
tot
dikwijls vindt, ofschoon sout uit sold
waar ook Dat
grondwoord
soldij en soldaat) het
woorden
samengestelde
der samenstelling eene
deelen
beide
maar dat
natuurlijk;
is
schapsband ï-stammen)
moet
geval
zij
en
zuster
moeder, als
vrouwelijke
de
broeder
mnl.
geene
heeft
zich
verbaalstammen
dochter
eene
s in
den genitief aannemen,
woord
nog verder
dat
,
zij
ja
,
bepalen
vader en
verwantschapsnamen
nog vaak
zelfs
den genitief bezaten.
s in zelfs
doch
waardoor ook buiten samenstelling
oud-Germaansch
het
in
,
eigennamen en verwantschapsnamen
mannelijke
de
zelfs
enkele woorden (vrouwelijke
bij
worden vóór het
geplaatst
ofschoon
zooals in regeerings-
de meeste als vrucht van analogiewer-
bij
king worden aangemerkt, geregeld
hooren
wanneer
archaeisme kunnen verklaard worden
als
elk
in
maar
zou
enz.
,
is,
is,
waarheidsliefde, vriend-
stadsbestuur,
wetsbepaling,
een
lid
s laten
hetzelfde ook het geval is,
het eerste van het vrouwelijk geslacht besluit,
eerste
den tweeden naamval
sterk mannelijk of onzijdig subst. in
tusschen
is.
waarvan het
,
het mnl. even
in
solidus, geld, van-
(lat.
in het
Deze analogiewerking
uitgestrekt.
Dikwijls
nemen ook
als eerste lid eener samenstelling dien genitief-s
aan, zooals leidsman, scheidsrechter, enz.
Weder door
in
buiging,
overbodige
andere en
woorden
dus
toevoegsels gebleven
verbogen naamval
—
zijn
organisch, ,
sommige
letters
ontstaan,
maar
wanneer
bij
die
natuurlijk uit misverstand
inderdaad later
als
woorden de
—
tot
nomi-
,
26 natief
werd gemaakt;
zooals
men
het noemt
hoorlijk begrijpt
en
zulke
in
gevallen
— als
mag men
,
men
van hypostase,
ze ten minste be-
— van inlassching of toevoeging blijven spreken.
Schoen en misschien ook teen waren oorspr. meervoudsvormen
van schoe en
maar nu een nieuw meervoud schoenen en
tee.
temen gevormd
is
en daardoor het oude meervoud als enkel-
,
voud wordt gebruikt paragogische
maar
,
organisch
als
mag men
noemen
n
de slot-»
wel
die
,
die
bij
organisch
woorden eene
ontwikkeld
is
van het woord hare beteekenis
gedeelte
heeft verloren.
men
Zoo kan
van eene paragogische n
spreken
,
sinds
zij
meer dienst doet
niet
oorspr. was, evenals blijkens het
Hd.
Wien.
Terwijl
n had moeten wegvallen
wat
als datief-uitgang,
sommige eigennamen
bij
,
zij
welke den datief regeerden,
wanneer het voorzetsel
,
toch
Weenen,
als bv.
deze woorden, die meestal
bij
verbonden werden met voorzetsels de
Pink-
in
Pasch'en en in de Hd. woorden weihnachten en ostem,
steren
er niet
ook dan nog die n be-
meer vóór
geplaatst werd
houden
een overbodig achtervoegsel. Door dezelfde oorzaak
had
,
als
,
er schijnbare epenthesis
bleven
zij
van er plaats
in
onze samenstelling
eenen datiet, die, uit de uitdrukking
middernacht,
nacht ontstaan, den ouden nominatief midnacht
1332, ook geassimileerd welke
bij
tot
In andere gevallen spoor
staan, dat er dan in
ontstond het
liet
door
achter
't
dientengevolge
daarentegen
zelfs
te
tot
s
verviel
zijne
slotletter
alsof
in
die
hield
voor
,
blij-
verscherpt
met zanten,
te
werd.
Bij
Zoo smolt
waarvan de z andere
woorden
men, om het gevaar van voorvoeging
narreslede.,
de
met
aan een woord af
neven(s) uit en even.
één
men
die eigenlijk tot het vorige
verloren nadder
is
vervolg steeds van voorzien bleef. Zoo
ontgaan, van Scylla in Charybdis;
weg,
te vergelijken
enz.
het voorzetsel weder een ander
nijver uit en ijver,
voorzetsel
Alex. I
minnacht, Waleu: 893) verdrong,
Vondel nog vaak voorkomt, en
middag, midzomer, midwinter, vend
midder
te
(o. a.
sluitletter
naak van
enz.
den
liet
te
de aanvangsletter
woord behoorde.
Zoo
hunne n, omdat men lidwoordsvorm
den;
,
27
•
zoo
ontstond
Allerlei
inkt
onder die
woorden
gewoon van
soorten
zijn
veranderingen
zijn.
Aan
gewoonte
die
der
wij
voorloopig zeer stellig,
wel
altijd,
zich
bij
werkzaam geweest grammatica zullen
zijn
nu
nog
althans
taalphysiologie
verkeert
wikkeling,
de
en
schijnselen
nog
geheele
dan
zijn
niet
eerste tijdperk
het
in
bou-
te
De wetenschap
mogelijk.
zielkunde
mogen
te
van ont-
nog een duister
is
der
veld,
hier en daar enkele lichtstralen zijn gevallen.
slechts
Daardoor
hare werking
bij
op dien grondslag eene historische taalleer
bespieden,
waarop
aanlokkelijk de ge-
eenmaal de taalvormen
,
kunnen volgen, de physio-
te
logische en psychologische krachten
is
Hoe
blijven.
hunne wording
stap voor stap in
en
descriptieve
die er
,
moge
ook
zelf
,
de verschillende
en misschien ook in de toekomst
getrouw moeten
op
naar
er zijn aangebracht, en niet
die
,
de verschillende krachten
wen
om
die wij
,
figuren samenvatten
rangschikken
te
naar
dachte
inkt in zag.
veroorzaken
te
naam van grammatische
den
wij
H
er
omstandigheden hebben er dus toe bijgedragen,
vormveranderingen der
de
omdat men
tüicta,
uit
ook
onverklaard
tegenwoordig gebleven
die
,
nog
veel te veel ver-
alzoo
nog
niet
aan de
werking van bepaalde krachten kunnen worden toegeschreven dus
en
zouden moeten
onvermeld
blijven,
terwijl
zij
daaren-
tegen hunne plaats kunnen vinden in eene beschrijvende grammatica.
En met doch
niet
zeker
zulk
eene
slechts
gevoel
bij
moeten
wij
voorloopig tevreden
gebrek aan beter,
van dankbaarheid, omdat
door eene practische groepeering naar
maar zij
zelfs
zijn
met een
ons in staat
stelt
uiterlijke verschijnselen
het
geheele veld der taalverandering gemakkelijk te overzien.
Dat
laatste voordeel der beschrijvende
groot,
dat
het
de vraag
opofferen, daar toch ten
,
zal
werken
,
is
zelfs
zóó
het wel ooit zal willen
een duidelijk overzicht van het
kunnen geven, omdat
voudig, maar samengesteld verschillende
grammatica
men
nimmer eene groepeering naar de krach-
die op taalgebied
geheel
of
is,
vele verschijnselen niet een-
zijn en
aan de samenwerking van
oorzaken hun ontstaan
te
danken hebben.
Wel
28
mag men
voortaan de uitkomsten der physiologische en psy-
taalwetenschap niet meer verwaarloozen
chologische
men
de
verschijnselen
gebied
het
van de
,
wanneer
taal groepeert
de oudere beschrijvende methode; doch ik achtte het
volgens
het minst voorbarig die methode vaarwel te zeggen,
voor ik
op
tot
heden
de behandeling der grammatische figuren in bijzonderoverga,
innering dat
ik
nu
zal
waarbij
brengen,
wensch
te
bekends in de her-
ik natuurlijk veel
omdat mijn doel
geven,
eeue
is
bij
betrekkelijke
het overzicht, volledigheid te
bereiken.
nog ééne opmerking, namelijk deze, dat
Vooraf echter mij
zal bepalen
gebied.
Bij
ik
binnen de grenzen van het Germaansch taal-
uitzondering
zal
ik mij
nu en dan een
uitstapje
op het ruime veld der overige Indo-Germaansche talen veroorloven,
maar
selen
waardoor
,
zustertalen
,
mij
en
toch in hoofdzaak houden zich
vooral
bij
die verschijn-
onze taal onderscheidt van hare naaste bij
die
,
waardoor
het tegenwoordig
ïsederlandsch van de taal der middeleeuwen verschilt.
EERSTE HOOFDSTUK.
Prothesis of Voorvoeging.
Yan
grammatische figuren komt de prothesis over het
alle
algemeen Terwijl
maar met name
,
in het
van een woord
niet anders
dan
kunnen worden beschouwd
te
wij
Gerniaansche
de
bij
Germaansch
het minst voor.
,
nog menige klinker aan het begin
Grieksch
het
in
,
voorgevoegde vocaal schijnt
als is
het aantal gevallen
waarin
,
van prothesis mogen
talen
meer en meer ingekrompen, sinds het gebleken
is,
spreken,
dat menige
schijnbaar voorgevoegde letter inderdaad tot den wortel behoort,
en integendeel daar
Wil men de ot
afgevallen,
die
gekomen
r- vocaal
guna
is
a,
is
en
,
waar
die
als
wriddhi) beschouwd wordt,
gevoegde
letters,
zij
dan zou
men Zoo
Indo-Germaanschen wortel.
maken)
ontwikkeld
het
eerste een
van
óf
tot
ontbreekt.
bij
verstei'king
arbh
daarvan
verscheiden Germaansche
is
in betrskking tot
de
en rabh
,
wortel
en leverde de laatste terwijl
ww. arban (werken) moet hebben opgeleverd substantivisch
gebruikte
den
rbh (werken,
Lat. robles (woede) en labor (werk) op,
het
(als
meetellen onder de voor-
woorden van prothesis kunnen spreken
vorm
nu
in Indo- Germaansche wortels vóór de
,
de
waar-
verleden deelwoord ar-
baiths, óf eenige andere afleiding voortleefde in bet Got. arbaiths,
ons arbeid.
Toch zou
ik ongaarne die en soortgelijke
woorden
onder de voorbeelden van prothesis willen opnemen, waarmee ik te
bovendien
gebied
het
der Germaansche talen veel te ver
buiten zou gaan.
Wanneer vóór volkomen gesloten
het uitspreken van een woord de stemspleet is
en
bij
het inzetten van de stem plotseling
geopend wordt, ontstaat er een eigenaardig geluid, dat vooral
30 het
bij
kan waargenomen en
zeer gemakkelijk
fluisteren
als
ontploffingsklank van kot strottenhoofd kan aangeduid worden.
Men neemt aan haniza
Nu
acht
Sievera
de
vloeiende
vóór vooral
klank
in het
dien
.
de Hebreeuwscke aleph
dat
,
Griekscke
de
en
ontstaan zijn
bij
nu en dan
verschijnsel in de spreektaal mij voor
Dok
'),
dat het zich
.
in
menige
taal,
dien ontploffings-
uit
vocaal hoort vóór het
onduidelijke
als
met klem uitgesproken nein
maar het komt
van woorden
beginletters
Grrièksch,
ook
de Arabische
dat vele vocalen
het niet onwaarschijnlijk,
hij
,
spiritus lenis dat geluid voorstellen.
ons kan
men
bij
datzelfde
waarnemen;
duidelijk
geen enkel Xeder-
landsch woord in de schrijftaal heeft vastgezet.
Wel hebben vóór
zich
ongetwijfeld
russchenwerpsels
Benige
omdat na het uit*preken van
gekregen,
eene
a
die letter
volgende medeklinker met meer kracht kan worden uitge-
de
bracht: vgl. bv. aboe, adzjoep, misschien ook ajakkes, en stellig
abahj dat wel eens, maar zeer (naar beneden ) verklaard
bas
a
haasSt
bij
is.
om
een middel
volk
ieder
onrechte, als het Fransche
te
De klank bah immers
is
kennen
te
afkeuring
te
treven.
kan
Zelf;
men
dikwijls
mogelijk wil toeroepen
hooren
o-klank vrij
,
iemand, die
den geheel of
gewone
ook
gewoonlijk
het,
is
gedeeltelijk verloren
voor haruspex. 1
ten uit
f,
bij
Bij
hebben,
Reeds
bij
EdtUU Corssen,
en de
/<
dus aan
de Romeinen deed
Plautus vindt
men
al
aruspex
Vergilius ostia voor Jiostia, en in opschrif-
en keizertijd abuit voor haluit,
voor haec, enz.
.
dat verschillende volken
adspiratie aan het begin der woor-
begin der woorden wegviel.
zich dat verschijnsel voor.
')
dan
klank
welke
inzetten,
Tan algemeene bekendheid
c/eo
zoo luid
lang wordt aangehouden: ddé Jan!
het gehoor voor de
het
ander
een
den naam van den geroepene met den
Harena
*)
Phondik
tspraeke,
l-
J?e Aufl.
*bharena (Sabijnsch fasena)
uit
tüge der
-
I
abitat voor habiiat,
p.
113.
VdkcHismus und
(Leipzig 1868j p. 107 v]__
Betommg
der
SI
werd
arena
ghalj /(
woord hanser (ons gans, Grieksch
terwijl andere
/;,
woorden zoowel
Het Italiaansch
komen.
nog
is
roet
meer
taal
behalve
dan
gegaan: het sprak
al is het die
de
aan
h
oorsprong of in lateren
dit
begin,
het
tijd
woorden
hamnguer
,
zijn of
van Germaanschen
is
dat vóór
,
zooals in haut (Lat
(Mlat.
namelijk
wanneer het woord met eenen het dan ook
eene h aspirée wordt aangetroffen
sommige ,
die er
altus), huit (Lat.
adringare, afleiding van het Germ.
met het Lat. ad), huppe
recht uit het Latijn
gekregen hebben de
h
(Lat.
het
,
upupa, Gr. eWi/), dat
,
maar door bemiddeling van het Fransch
en horde (woeste bende)
Fransch overnamen
uit het
waaruit
kennen
')
gaf.
W. Corssen
2 )
42
)
,
met
,
maar dat al
dat ook wij met in het Turksch,
talen
binnendrong,
wat er zich
in bevindt,
Trouwens het Latijn was het Fransch reeds
2
t.
a.
Zie Dr. K. Dozy. vle.
,
woord de West-Europeesche
oeroe luidde en een legerkamp,
hl.
,
onder den vorm hop (vogemaam) waarschijnlijk niet regel-
wij
te
van
nu van het wegvallen der h aan het
Eigenaardig
eigenlijk niet behoort,
kring
want de
van vreemde herkomst.
in elk geval
,
verschijnsel
klinker begint.
ook geene
door de geleerden uit het Grieksch
het voorvoegen van die letter,
octo)
richten,
als overblijfsel
begin van een woord gaat meestal een ander gepaard
Fransche
schrijf-
tegenwoordig nog het samensmelten met
uitspraak,
of Latijn ingevoerd
laat
ook blijven schrijven,
eenen voorafgaanden klinker belet,
Met
spreektaal
Het Fransch
tusschenwerpsels.
woorden, waarbij vroegere
de
hunne
eenige vormen van het werkw. avere (hebben) en
paar
meer hooren,
h
naar
andere volken
bij
dan ook de h nergens aan het begin der woorden,
zij
bij
een
bij
Zoo vervoor goed
*/jtj)
zonder h voor-
als
veel verder
geene enkele h uit, en daar de Italianen zich
schrijven
verloor zoo de
opleverde)
stof,
verscheidene schrijvers als olus voor.
bij
loor ook het
de
groene
gal,
ons
die
en komt
van eenen wortel
het oudere holus (groente,
'),
p.
I.
p.
102.
Oosterlingen,
's
Grav. Leiden,
Arnhem
1867,
,
,
32 Arrius was niet de eenige llomein, die, volgons
voorgegaan. Catullus
„Tum d.
meende, dat
„die
i.
neer
poterat dixerat hinsidias,"
')
prachtig mooi gesproken had, wan-
bij
met nadruk hinsidias voor insidias (hinderlaag) had
hij
De Romeinen,
gezegd." voor
have
locutum
mirifice sperabat se esse
Cum quantum
en
ave,
harundo voor arundo
men met umerus
(vgl. Gr. u/xog
umidus
uit
door
(riet,
Gr.
anorganische
de
(vochtig)
vooral
zelfs
en
Yergilius
hu uterus (schouder) uit
Got. amsa), herus uit erus 2 ) en
,
uvidus) zelfs de gewone,
(vgl.
werd
geschreven, terwijl vor-
onpov)
zooals
h,
zeiden ook
lateren tijd,
in
Plautus
humidus algemeen
gebruikelijke, werden.
Wanneer
wij
dus hetzelfde ook in verscheidene dialecten van
ons eigen Nederlandsen vinden in het Oudfrank.
zooals reeds eene enkele maal
,
waarin wij hoc voor uc lezen,
,
gekeerd ook êtan voor hêtan
behoeven
,
over een ongewoon verschijnsel
als
schreef eens aan Dr.
ons
A.
te
verbazen. Dr. Halbertsma
Winkel
te
ha van a,
geen hé van
menigte
in
Engeland
Gij
moet mij
Londen,
behept.
hun
aan do spraakorganen
niet
de
hé als d,
ha,
geraak
niet:
aspiratie
weg
laten die
van en
onze
1
)
)
,
)
wel
verstaan:
want
,
plaatsen
mangelt
het
hun taalgehoor
waar ze
die,
eene
zeggen met hetzelfde
zij
slechts voor
is
in de hoofdstad
bestaat
niet hoort,
zij
Ik zwijg hier van de Zeeuwen,
ze hoort.
van de Zwollenaars
dit pas alleen
van Deventer, waar
ik
dagelijks hoor: Blief wat te geven
an de harmen!"
Catullus, Carmen 84.
is
o.
de oudere a.
Dr
,
J.
vorm
en
is
opgemerkt door
Vergl. Sprachf.
3
ditzelfde 'gebrek
met name
,
geen hu
o,
spreek
Dal. erus
meende, für
dit
der Noordzee,
woon en
l
weet in
„Gij
strandbewoners
Blokzijlers:
ik
é\
zij
waar
,
):
geen ho van
;
<
van u kunnen onderscheiden en met ontelbare
3
wonen duizenden en duizenden landgenooten
Nederland
die geen
L.
om-
zooals
ons daarover niet
wij
XXIli (1877)
p.
niet
K.
95
herus. zooals
Brugman
in
vlg.
H. Halbertsma in den taalgids IX
bl.
men
Kuhn's
1.
vroeger
Zeitschrifi
33 Dr. Halbertsma zweeg ook van de Stad-Groningers,
Van
soms hetzelfde verschijnsel waarnam.
ik
het uitdrukkelijk vermeld '), evenals van Ylaar-
ken vind ik dingen
3
).
„Te Brugge," zegt De Bo
3
van een woord, vroeger
terwijl
„Men mag
Brugge de
wanneer
paald zich
op
gemaakt spreken,
toeleggen
die
letter
de belachelijke fout van eene
doen hooren."
enz. te
die
ons
den heer
h voorvoegen,
Alleen
waar
er geen be-
voor engelen
Zeeuwen
vol-
dan wel voor allen geldt,
valt moeilijk te beslissen.
Misschien
Yan
aangaande het West-Brabantsch
der Brand
van Breda wordt opgemerkt
5
),
om
den
het
leggen
hiaat
van
den nadruk
:
dus na het lidwoord de, 2o.
vermijden,
te
,
3o.
uit
dat de
namelijk
daar nooit wordt uitgesproken, behalve in drie gevallen
/*
zij
zelfs tot
eenen stap nader tot de waarheid brengen wat door
baronie
de
en komen dan ,
in
er zich be-
zij
laatste voor de
of het
ja,
ik:
Zeeuwen
doen hooren, vergissen
te plaatsen
//
Of dat
')
juist is, en zoo
eene
kan
wanneer
heerlijk voor eerlijk, hengelen
hoort, en dus bv.
komen
te
op de koddigste wijze,
dikwijls
is
ook daar waar
,
dat de h door de
vaststellen,
zij
't
aspiratie in de
hunne natuurlijke uitspraak nimmer wordt gebezigd. dan,
begin
Aangaande de Zeeuwen verneem
wordt."
gerust
't
ze noodig is; of
sprekende taal gansch en geheel verwaarloozen geschreven
lieden,
weet ik niet, maar
misbruik algemeen was,
dit
waar
die weglaten
zij
dat wij thans overal buiten
zeker,
zij
men nog
„hoort
),
het spreken overtollig eene aspiratie stellen aan
die in
wie
bij
het eiland Mar-
lo. bij
het uitspreken van een
bij
woord, dat met eenen klinker begint en terstond volgt op een ander
woord,
dat
heeft aangenomen.
')
») ') ')
om
de
Wij
beide eerstgenoemde redenen de h
kunnen daaruit de gevolgtrekking
Door F. Allan, Taal en Letterbode II bl. 64. Door A. F. Stolk, Noord en Zuid III 1>1. 111. 114, I (Brugge 1873) L. L. De Bo. West- Vlaamsen Idiotihm Noord en Zuid I bl. 135; vgl. Taal J. Kousemaker Pz
bl.395.
,
en Let-
terbode, IV bl. 226. 4 )
H.
Hoeufï't,
van der Brand,
Ome
91.
Vgl.
Proeve van Bredaasch taaieigen, Breda. 1836
— 1837
Te Winkel
,
Grammatische
Volkstaal
figuren,
I
bl.
ook bl.
J.
H.
215 Tig. 3
,
34
maken
dat voor de West-Brabanders
,
die de h weglaten of voorvoegen,
of
woorden,
onverschillig
eenen klinker of eene h behooren aan
met
zij
en misschien voor allen,
,
alle
te
vangen,
zonder of met h
kunnen worden uitgesproken naar gelang van
omstandigheden,
die
dan
van
uitsluitend
phonetischen aard
vooral samenhangend met het accentueeren en onbewust
zijn,
streven naar analogie.
In
middeleeuwen,
de
de orthographie zich veel meer
toen
dan tegenwoordig,
werd
richtte
naar
dialect
voorgevoegde h ook niet zelden geschreven: het meest
en evenmin vóór
,
beginnen. ten
Integendeel
nu en dan
of
maken den
,
Vlaamsche handschriften
in de
meen
de uitspraak
,
maar toch
woorden
alle
de woorden
,
waarvóór men
,
en
het
te
geven
van het aantal woor-
in de volkstaal stellig eene
dan ook geen onbegonnen werk,
is
al
,
in de handschrif-
van eene h voorzien vindt,
öt veelvuldig
slechts een zeer gering gedeelte
uit
met eenen klinker
men
die
,
in
volstrekt niet alge-
die
,
die
er een
/*
voegde
van
lijstje
kan dat ook geenszins volledig genoemd worden.
De volgende Nederlandsche woorden vond
ik
met voorgevoegde
h in de mnl. gedichten:
Haefscher hande, Haenbilt
Haent
,
,
d.i.
cl i.
averechts, Limb. II 269.
aanbeeld, Lsp. I 13 vs. 75 var.; 19
Vlaamsch voor eend,
Reimert
I
2094, Nat.
73.
vs.
met oorspr. a (Vgl. Lat. anus), III
BI.
400, 407, 410, 727.
Heter, koren-aar, Bose 3957.
Haex voor aex, 't
hache,
Fr.
d.i.
bijl
(misschien
onder den invloed van
van ons hakken afgeleid
dat
Heela
schijnt),
V
6193; Lanc. II 3577, 7643, 7648, 17228; Flandrijs
Hachten,
achten,
Franc.
15759; Lsp. III 9
Remie voor ande
Ha nest,
voor
5099,
V
Lanc.
15532,
Lsp.
IV
3 vs. 39 var.
II 996.
Fergnut 382.
Walew 2903, 3659
ebben,
hebben, Nat. BI.
A
5633;
120.
94 var.
(beleediging),
angst, Lorr.
Ilatr voor act (spijs),
Hebben
vs.
II
219.
Hecht voor echt (daarna), Limb.
II 468.
(ghehebbet) en ver-
35 Heecke,
Velthem IV 57
eik,
Heecouters, eikenhoutbewerkers, Behj.
Lanc. II 4869.
Heesch, eisck
,
Heeschen
JieiscJun,
of
eng.
ascian,
/o
eisenen
var.
eiseen,
Lorr.
A
VI 319; Limb.
êskon
os.
1565,
I
ags.
,
2963, 35
vs.
Lanc.U
II 1327;
84, 85, 152, 388 var.; III
vs.
II
£so^
2799; Moriaen 3015;
14; Rijmb. 32291; Sfofo
Lsp. II 36
(okd,
vragen)
os/i,
3167; Ferguut 2632,
6823;
Museum Ibl. 275). Museum IX bl. 158 vs.85.
(volgens Vad.
vs. 5
1
vs.
64
4 vs. 514 var.
;
Heet, eed, Lorr. A.
Helne voor elne
1840, 2014, II 1427, 1510.
I
Walew. 10724.
(el),
Hende, end, Franc. 72, 1160, 1884, 7412, 9049, 10303.
Henden, eindigen, Franc. 1431, 9424, 9425; Stoke Heracliticheit
Her e,
II 1192.
eer, Stoke II 72.
,
eer, Lorr.
A
Heren,
eeren. Lr/xc.
Heren,
herien,
II 590.
IV 5245
(yeheert).
eenen
wortel ar,
die o.a. ons
aarde, got. arthrs, ploeg, en got. arjan, okd
ervan, mhd.
eren, ploegen,
vindt
men
ploegen
(van
Rijmb. 8059, 12633.
opleverde),
erien,
VIII 591,
Alex.
Van
den bake stalen, 2!; ook eren en aren, Lsp. I 25
Heten, eten, Lorr.
Hevel voor
A
II 1650,
evel (euvel),
Zonder h
dri gesellen, die vs.
106.
1917.
Franc. 7534.
Ihicelick, eeuwelijk, Franc. 5704.
Hexteroeghen, eksteroogen, Limb. II 364. Hic, ik, Lm»&. II 1768.
Hing e, enge, Rijmb. 31905. Hineke voor /^cAc (verwonding, door Kiliaen opgegeven)
R ijmb.
2936.
Hoever, oever,
Walew. 3739.
HonderhorieJt, onderhoorig, Franc. 870.
Hoofdoen voor ofdoen (afdoen)
,
Franc. 2693.
Haude voor owdte (leeftijd), Rijmkr. (Kausler) 3906. Houden voor owtfew (doen verouderen), .ftosé 370, 372 Houdevare voor oodevare,
Belg.
Museum III bl.
var.
236. Bij Kiliaen
houaer. 3*
36
Hu,
llijmb.
u,
Brandden
92;
2108, en
2010,
uw,
ftww?,
Rijmb. 13, 82; Brandaen, 1998, 2020, '2063, welke beide
woorden
nu nog met de
ook
tongval van Mechelen (Zie
Ook
Museum V
57
bl.
— 59).
Rosé 5731; ook Kiliaen geeft huyl naast uul op.
Jlnlc, uil,
Huut,
den
aspiratie hoe luiden in
Belt/.
A
uit, Lorr.
hitte,
onrecbte met voorgevoegde
Haghedochte, daar de
1981; Brandaen 1838, 2180.
II
komen
bastaardwoorden
eenige
waterleiding
oorsp.
aquaeductits),
(Lat.
waterleidingen
ontzettende
mnl. soms te
bet
in
voor, zooals:
//
,
die door de
maar
Romeinen
aangelegd waren, met de heerschappij der Romeinen tegelijk in
verval
op
de
geraakten
naam
alleen
van toepassing van
bouwvallige
steenen
gangen en bogen
en
roovers
en landloopers tot schuilplaats
overbleven
,
die
die er
,
zoodat het woord de beteekenis kreeg van krocht,
dienden, hol,
de
bleef
,
Men
spelonk.
Walew. 2955,
vindt
het zeer dikwijls in
8425,
6085,
't
mnl.
o.
a.
8437; Reinaert I 541, 1367,
Torec 1876; Rijmb. 2069, 2135,
3074, 3257; Alex. I 988;
2743, 3257, 6817, 8098, 12599, 29114; Limb. II 369; Lsp. II 13
91 var.; 18
vs.
40; 28 vs.
vs.
14, 23;
45
vs. 78, 195,
199, 204.
Hahnenier
aalmoestasch
,
aumónièré)
(Fr.
Lanc. III 13682;
,
ook lialmelnèer, Lanc. III 11275.
Hankere, anker Hartsoen voor II
't
Franc. 9073.
(Lat. ancora),
gewone artsoen, zadelboog
(fr.
argon), Lanc.
17242; ook hersoen, Lanc. II 1356.
Helpendier
voor elpendier,
,
vorm van elephanten
is,
waarin elpen de samengetrokken
Nat. Bl.
IV 805, Limb. XII 208
en ook in de Limburgsche Sermoenen der 14de eeuw (aan-
V
gehaald Taal en Letterbode ivoor wordt ook
nog
bij
bl.
177).
Ons elpenbeenvoox
Kiliaen met den bijvorm helpenbeen
opgegeven. Hersennier voor arsenier, boog),
del vindt
Ys 991;
boogschutter (Fr. archier van are,
Walew. 106 80. Kiliaen geeft op haetsier en
men nog II
bl.
90
hartsier (zie uitg. vs.
20).
•
Van Lennep
bij
Von-
I bl.
709
;
37
Hinten voor inten (enten), Martijn
Hore
in de uitdrukking
itinere zie
op weg
oorspr.
Heelu 5450; Lanc.
komt
(gehint).
en vervolgens terug
,
5716; Stohe
II
1X462,
onze zegswijzen:
in
is
aansporing
van horten, Horeest,
de paarden
tot
,
op zij
,
enz.
mij waarschijnlijk voor, dat deze uitdrukking
waard als
dus
,
440
I
op hore, Oudfransch en oire. Lat. in ;
Het
1
).
nog be-
op den hort gaan, en hort verbasterd onder den invloed
stooten.
Oudfr.
(naast orage),
oreste
afleiding
van het Lat.
aura (zachte wind) en gevormd naar analogie van tempeste (mnl. tempeest), van
kenen
storm
in
vindt
horeest
o.
33751;
Hor me
a.
X
Stol-e
Lsp. II 6
vs.
woorden betee-
Lat. tempestas. Beide
en
letterlijken
Walew. 8982;
Men
figuurlijken zin.
Moriaen
1728;
Rijmb.
708; Lanc. IV 7805; Jans Teesteye 3134
15 var.; SegheUijn 4272.
orme
voor
't
den
vorm
(Fr.
van het Lat.
ulmus,
ons
olmboom) Lanc. II 8055. Verder kan men ook
met voorgevoegde op,
dat
zeer
klein
mag men het
van
gedeelte
door
,
vinden.
veilig
de woorden
aannemen,
dat
leengoed.
(zeeschade),
daar
staat,
alod (allodium),
en
d.
i.
het
samenhang
V
en waar-
van
dit
1)1.
264—268.
erfgenaam, dat
hij
vrij
ing
is
van
eigendom, tegen-
haverij
naast
averij
tegenwoordig nog kan men het woord
woord niets
,
waarschijnlijk
met havenen
omdat de spreker vermoedt.
Toch
met elkaar gemeen, want havenen
meer plaatsen opgegeven door
Zie
minste die woorden in
of hack/ing,
noemt
Vervolgens zelfs
hebben beide woorden
*)
met eenen klinker
h worden opgegeven
eene afleiding op
onbeperkt bezit,
vaak met h hooren uitspreken
terbode
ten
die
bij
slechts een
ook steeds met h door Vlamingen werden geschreven.
aelding
over
,
dan gewoonlijk
maar daar
werden uitgesproken,
h
Vooreerst noemt Kiliaen haeling
voor
zijn,
hem met voorgevoegde
Vlaamsch nooit zonder
schijnlijk
Hij geeft er
Vlaamsche vormen
het
beginnen
h
Kiliaen nog verscheidene woorden
bij
Dr.
Verdam,
Taal- en Let-
38 boteekcnt oorspr. juist het tegenovergestelde al» tegenwoordig,
namelijk herstellen, uitrusten, en averif
avaria luidt,
waarin het
heen,
van vischhoek,
vloed van
hengel
woord van hengen eenen
beteekende (V.
als hij
gekomen, ').
Kiliaen hanghel voor anghel opgeeft, vooral in de
beteekenis
van
het Italiaansch
bedorven koopwaar, bestaat
waarin een woord 'awdr,
Wanneer
is cloor
het Arabisch
uit
mogen
vermoeden,
wij
hier
gewerkt heeft
(d.
doen hangen)
Germ.
i.
ofschoon
,
Lennep,
dat
837
III bl.
vs.
laatste
afgeleid en het eerste
is
ah of awj voortkwam,
wortel
Ook Vondel voegt de h voor
"-).
dat de in-
die buigen
het woord angelen,
798 en Vgl. Herschep. VIII
1173) zegt:
vs.
„Wie om het Xaast
lockaes zwiert en hangelt raeekt wel vast." geeft
ocksael
de
volksetymologie
h
ook
Kiliaen heeft
hooghsael
aangenomen
,
op,
dat door
omdat het ohsaal
de zitplaats der kerkzangers zich op de galerij, dus in de
of
hoogte, bevond.
Andere door Kiliaen opgegeven woorden
Vlaamsch
ambacht;
voor
staet; heghster
,
hoeffenen,
ijzel;
staet,
zijn
handbacht,
Vlaamsen voor echte
Saksisch voor ekster; heughde, Vlaamsch voor
Vlaamsch
hyeken,
egrjhe:
heelde
voor
ijken;
hijsel,
Vlaamsch voor
Vlaamsch voor oefenen; hoore, Vlaamsch voor
oore, oor; en huyder voor uider, uier.
Bekend met name o. a.
is
ook nog een woord, dat nu verouderd
17de eeuw
de
in
bij
te
Amsterdam, namelijk
Hooft en
is,
maar
met voorgevoegde h gebruikt werd en wel
bij
hóbolligh.
Men
vindt het
vs.
712); het
Coster {Teeuwis de Boer,
verbasterde later tot hollebollig
,
o. a.
in
den
titel
van
J.
Pook's
klucht „De hollebollige, lagchende dokter of de bereysde Hans
')
Zie Dr. R.
Dozy, Oosterlingen,
bl.
-1-1
\\\t-
Germaansch nog andere vertegenwoordigers zijn. bv. Ags. anga, pijlpunt, üudnoorsch angr., ohd. bocht, behoeven tvij niet aan te nemen, dal angar mhd. anger het woord uit het Latijn is overgenomen, al bestaat daar een woord angulus, hoek, dal trouwens van denzelfden Indo-Germaanschen 4
)
Daar
van dien wortel
,
.
wortel
in het
ak of ank
is
afgeleid.
39
Zing-Zang"
(2de dr. 1710), en leeft nog voort in het kinder-
hongerige
de
wel gehoord van de hollcbolle wagen,
„heb je
versje:
nog weer hol gemaakt
waar
waar de volksetymologie van
op zat,"
Gijs
en
heeft
lollig
bij
lio
aan bol (hoofd)
dacht, in overeenstemming met de beteekenis mal, dwaas, die het
woord ook reeds
als
oübolligJi
storig
toornig
,
eeuwen
Zie
Kiliaen
bij
,
Lsp.
bv.
evenals
is,
48
I
16
I
vs.
12.
vs.
dat woord,
maar met de versterkende
a,
124;
hem
gram-
abolghigh
en in de middelafgeleid, niet
is
Teesteye 1868;
Mas-
Het beteekent verbolgen-
afgeleid
die in
bij
beteekenis
den ouderen vorm oubolgkigh,
en
Velthem
learoen 1185;
en
ofschoon het
het subst. abolge, waarvan het adj.
is
zeldzaam.
heid
,
De oudere
men trouwens ook nog
vindt
had
Kil iaën
bij
wordt opgegeven
van
't
ww. belgen,
geen enkel ander Neder-
landsch woord wordt aangetroffen.
Eene blijvende
plaats heeft die anorganische
Nederlandsch verworven haling
kennen geeft,
te
het
Brabantsen
er,
zoodat
de
is
,
neren uitgestrekt,
Hoogduitsch
het
er
eerst
waarvan
met het Lat. re hij
voerde,
Kiliaen nog zegt, dat
Zelfs heeft die voorvoeging zich tot herin-
dat eerst op het eind der middeleeuwen uit
onder
den vorm erinneren werd ingevoerd,
de 17de eeuw de h aannam.
in
zich in het
tegenover het Vlaamsche en Hollandsche
tegen waarschuwde, dat men ons
had
,
gelijk ');
Toen L. ten Kate
er of her zou vergelijken
ofschoon het geheel dezelfde beteekenis heeft,
doch
veeleer
dan op de door hem aange-
weinig afdoende gronden kunnen wij nu die overeen-
stemming ontkennen 't
en
Ji
voorvoegsel her, dat eene her-
Brabanders bv. hermaeckm zeiden en de Hol-
landers ermaecken.
en
in het
Lat. re,
op
grond
van
den ouderen
Eer zou ik geneigd
namelijk red.
er voor verkorting van eer te houden,
zijn,
vorm van ons her,
dat de d gesyncopeerd
en eder geluid kan hebben.
Het bestaan van zulk een woord
met dezelfde
ons her blijkt uit bet mnl. eder-
beteekenis
als
cauwen, waamevena ook eercauiccn, ercauwen en ons herkau-
')
L. ten Kate, Aenleiding II bl. 58.
40
wen voorkomt zorgvuldig erlangen,
men van
In elk geval moet
)
'
andere
liet
erbarmen voorkomt en oudtijds
ervaren,
met de beteekenis
ons voorvoegsel
onderscheiden,
voorvoegsel er
dat in
ir luidde,
uit.
Overigens schijnt de dialectisch voorgevoegde h onze taal niet te zijn
binnengedrongen behalve
van
Men
iemand.
eenen
i.
(walg,
h evenzeer als die van
waarvan de
doch
voorkomen,
d. eicel
Woordenboek ook bijvormen met
afkeer), waarvan in Grimm's
h
het met het Hd.
vgl.
schrijf-
het woord hekel,
uitdrukking „een hekel aan iemand hebben",
in de
afkeer
de
bij
ons hekel anorganisch schijnt te zijn met het oog op het door
opgegeven ackel en eckel (walg)
Kiliaen
(kwellen,
Eng.
zeer doen),
ache
to
het Ags.
,
ww. acan
het Ags. adj. acol (ont-
,
stemd) en ons akel-ig.
Nog
zoo
heeft,
eene
spreektaal
onhandig
vroeger
in de
en,
men
zooals
dat
,
weet,
eene
,
dorpje
tijd
dan toch
A ar lande rveensch gevormd van Aarlander-
van
is
een
veen,
de schrijftaal,
in
plomp beteekent,
en
verkorting
niet
al
aangenomen bet woord harleveensch
h
Zuid-Holland,
in
waarvan de bewoners
in
den naam hadden van buitengewoon ouderwetsch
en zonderling te wezen.
Een paar andere woorden hebben de
h door volksetymologie
De uitdrukking van aver tot aoer (van voorvoorvader), die men nog bij Hooft en Hugo de
aangenomen. vader
tot
Groot
vindt
weder
later
haver
tot
ouwer,
is
2
),
tot
werd
')
bekende
2 )
schoone
door
vormen
verschillende
Taal- en Letterbode
1)1.
V
b:
weest die
gekomen."
„'t
van
Schijnt
aver
60,
lil.
Hugo de Groot, "l'i
haver tot haver en
toe
vervormd van
in
omver
van tot
nader aan de oorspr. beteekenis gebleven.
zich
De
van
in
Eene andere verbastering,
gort.
Het algemeen groeit,
verbasterd
onherkenbaarwordens
onkruid,
zijn
VI
Inleiding dat
tot
dat
op vochtige plaatsen
violetblauwe bloemen onderscheidt
aangewezen door Dr. A. de
bl.
188.
tot
de
Holl.
Jager,
Rechtsgeleertheit (1631)
wel-gebooren mannen van ouds
zijn ge-
aver van vrije ende eerlic.ke luiden waeren
41 en gewoonlijk aardveil (hedera terrestris of glechoma hederacea
deréba, in
't
beteekent
gund, dan
kelijk
verzwering
gunt,
liet
etter),
om
gebruikt
in
nml. van göndrave
't
Het
1662).
(Got. gunds, kanker, Ags.
tweede rank, en de plant werd
ontstoken
wonden
te
meer begrepen werd,
niet
eerste gedeelte
genezen.
Toen
kon het gemak-
onder verbasteren, vooral in die gewesten, waar de
tot
werd
III
ontsteking,
Olid.
ook
Bloeme
Nat.
woord gond
het
//
Mhd. van gunderebe, en
Maerlant's
(bv.
droeg in het Olid. den naam van gun-
genoemd,
wordt
L.)
weggelaten
voorgevoegd
of
en
tusschen
den h- en
den ^-klank geen duidelijk onderscheid werd gemaakt, zoodat
men
de g evengoed kon weglaten als de
h.
Kiliaen geeft dan
ook alleen den naam onderhaeve voor deze plant op, en zoo
wordt
genoemd
nog wel
zij
maar
;
begon men aan het woord hond
te
met voorvoeging van h
denken en tegenwoordig
hondsdraf voor deze plant een zeer gewone naam.
naam
verbasterde ook tot hondsribbe of honderebbe, woorden,
waarmee
Brabant en Vlaanderen de smalle weegbree wordt
in
aangeduid,
genezende kracht
die dezelfde
tem hondeklaar
Even weinig
(d.
weêr,
die
te
,
staan tot de uitdrukking hondenweer ot honde-
men
Ik vermoed
zal sturen.
verbasterd
scheidene dialecten,
')
Ik
god'
mend betoog, hl.
267—273.
want dat honden
zijn, zal
genoegen
hier
zoo genoemd wordt, omdat
en
maken
juist bij-
wel niemand beweren,
zal willen
nemen met eene
van lucus a non lucendo, namelijk dat hondeweêr
afleiding als
gehad,
te
even weinig schijnt het ook oorspr.
wij niet zelden hooren;
als
').
dat wij hond noemen,
zonder op slecht weer gesteld
evenmin
hondsdraf bezit,
gondklaver) wordt genoemd
i,
als het dier,
heeft met deze plantnamen
verband
als
dat te Kortrijk hondegerwe, te Hat-
evenals bet duizendblad,
in
is
Dezelfde
hier
niet
,
is
men dan hond noch
kat op straat
dat hondeweêr oorspr. geenc h heeft uit
onte
weer of ontweêr.
In ver-
ook die waarin de h wordt voorgevoegd,
veel
meer dan een
uittreksel
geleverd door Dr. E. Verwijs,
van het uitne-
Taal- en Letterbode V,
,
42 het woord ont bekend in den zin van vuil,
is
den tongval van Breda Tn
woorden
drie
evenzoo
maar met muette
Het
is.
maar
luidt,
cliino heet.
bij
deze woorden de h eene
harlekijn,
is
dat in
't
is,
waar het
bij
ons vaak zonder
o.
,
den
in
a.
is
heremiet, dat in
240, 606,
wisselvorm
lijn
dien
X
Nat.
van
Hist.
Beter
geheel
bijna
want hermelijn
overgegaan,
Tondel
pelswerk.
ar mijn nog zonder
juist
Hooft
en
niets
is
is
II
is
de
de vorm ermenien, tot e is
anders dan Armenisch
gebruiken
den
verkorten vorm
h.
Berust de voorvoeging der h volksetymologie
ik
Troyen 288, of
Walew. 981 vinden, en waarin alleen de a
wij
Bi.
Ferguut 1438, Lorr.
hermerijn,
ermelijn,
van
is
noem
206, Parth. 968, waarnaast Kiliaen arme-
maar
opgeeft;
voorkomt
reeds
Parth. 3949, Lanc. III 14594.
middeleeuwsche vorm ermerijn, Limb.
dat
voorkomt, maaiafleiding
Als derde woord
plaats.
hermine),
(Fr.
met den
I,
omdat het eene
,
eenzame
ïpr^la.,
hermelijn 1819,
missen
te
arlec-
van Langendijk's kluchtspel
titel
Het tweede woord
actionist.
Gr.
//
Fr. harlequin
afkomstig
uit het Italiaansch
de h behoort het
horde en hop,
als in
mul. nog onverschillig met of zonder h
het
B,
eerste
dat
^).
de anorganische h
wij
Toch wordt en werd het ook
geschreven
h
Arlequyn
onderscheid,
dit
hebben
eindelijk
Fransch overgenomen
het
uit
morsig, bv. in
Dordrecht') en Sliedrecht
'),
bij
in
't
,
wanneer
spel is,
er ten minste
geene
op eene phonetische eigen-
aardigheid, van geheel anderen aard zijn andere voorgevoegde letters
Soms
of lettergrepen.
den of stukken van woorden
waaraan
in
zij
den
,
zijn het
die
namelijk geheele woor-
met een onbegrepen woord
regel voorafgingen,
werden verbonden,
zonder dat daarbij evenwel van samenstelling sprake kan
Menig door ons aan het Arabisch ontleend woord Arabisch
het ')
Volgens
1836-1837,
bl.
lidwoord
J.
al
H. Hoeufift,
voor zich genomen
,
men
Proeve van Bredaasch taaieigen, Breda
Volgens Dr. W. Bisschop. Taalgids
j
Volgons K. van der Zijde, Taal- en Letterbode V.
3
hetwelk
425 vlg. Vgl ook H. van der Brand, OnzeVolkstaal
)
l
zijn.
heeft zoo
1 1.1.-218.
IV. bl. 40. bl.
197.
43 weinig in voelde,
zóó
er
lidwoord
bij
waarmee
dat
Alchimie,
liet
geval was, zijn:
Arab.
overgenomen
kimijiï
al
sappen
')
dat
,
zelf
weer
uit bet
Grieksch
waar yr^zicn, Aegyptiscbe kunst, ontstond
is,
volksctymologie
als
men er later het Nederlandsen De meest voorkomende woorden,
dat
ging- gebruiken.
uit
yuyuicf.
de
,
om
kunst
uit planten
trekken tot medicinale doeleinden.
te
Alcohol, Arab. al cphl, met de bcteekenis van zwart, vluchtig
van
poeder
bare
waarmee de Oostersche vrouwen
loodzwavel,
oogleden
vluchtigheid, de
werd het,
Later
bestrijken.
wegens
zijne
naam, dien de scheikundigen aan den
wijn-
geest gaven.
Alembiek, daarvan,
Arab.
al
anbic
een
maar
,
distilleertoestel of deel
oorspr.
waar
Grieksch,
glazen klok beteekent.
vaas
y.fj-$>-%
naam van
verouderde
,
Algebra, Arab. al djébr (herleiding van breuken). Arab.
Alkoof, of
vertrek)
gang of
/'
in
overging, ,
uitspreekt.
zonder als
was
')
het
)
el)
iks/r
komt nu
'en
Het woord almanak moet
is,
talen,
,
en van-
,
steen der wijzen,
2
)
doch waar-
geen oorspr. Arabisch woord. mnl.
dan nog een ander woord voor,
liet
van
die
woorden verwijs
ik
groote Wdb. der Ned. taal
de
bovengenoemde woorden
worden hel heeft hel Arab. lidwoord al niet vóór al drong bet ook door bet Arabisch heen in deWestereigenlijk een Koptisch woord, reeds als almenichiaka
onderscheiden sche
b als
woord aan de
God aan Mohammet gedaan.
Voor de uitvoeriger verklaring van
zich, en
,
al.
naar Dr. R. Dozy. Oosterlingen en 2
het
v
dat niet
omdat het de
al koran, het lezen, het voordragen
Arab. al (of
schijnlijk
In
schreef,
uit-
b in
het weder overnamen, zooals de
wij
daar de openbaring, door Elixir,
Dat de
aan het Spaansch
De Spanjaarden schonken
meeste dezer woorden met
Alkoran, Arab.
met nieuwen
koepel opgenomen.
te wijten
gebouw
koepelvormig
lidwoord
liet
maar ook alcova
van welke
Franschen,
(verwulfd,
kobba
Ned.
het
alleen alcoba v
al
ook
,
:
door Eusebius en Porphyrius vermeld.
u genomen
dat het Arab. al vóór zich
de raadsheer
oude genoemd, alphitws,
tot
Arab. al
Is het
't
Oudfr.
tot
namelijk
heeft,
fil
(de olifant)
,
in
Mlt.
't
en tevens
verbasterd,
alfin
aljjJiijn,
in het mnl. de
gewoonlijk
schaakspel,
het
in
het
in
Fransch met weglating van het lidwoord en door volksetymologie tot fol
Ook
uitgestooten
wambeis,
wij
woord
wambuis, en
Limb. XII 412.
449;
Kiliaen)
is
maar
al verscholen,
'j
in
had het reeds de
vreemde naam voor het Ned.
,
binnen met katoen gevoerd was.
Ferguut 2958,
o. a.
heet.
de ridders onder hunnen hals-
dat
van
dat
is
het overnamen,
ik bedoel acotoen
:
vindt het
321, bij
mnl.
droegen
berch
Men
ander
later
nog
zooals dat stuk tegenwoordig
,
waaruit
een
in
Fransch,
het /
fou
,
S89G
,
A
4G03; Lorr.
II
Ons woord katoen (nog kottoen
het Arab. coton, en acotoen niet anders dan het
Arab. al coton.
Ten
vinden
slotte
nog
het Arabische lidwoord al ook
wij
verscholen in abrikoos, dat in onze taal uit het Fransch werd
overgenomen
,
doch
den
in
meervoud abrikozen
ons
gang
heeft.
meervoudsvorm
abricots
,
zoodat
eigenlijk een dubbelen meervoudsuit-
Het Fransche abricot was weder verbastering van
het Portugeesche abricoque, en onze voorvaders, die het rechtstreeks
van
de Portugeezen
dan ook abrikok,
overnamen,
noemden de vrucht
In ouder Spaansch en
zooals Kiliaen deed.
Portugeesch was de vorm alh reoque (vgl ook
d.
i.
het Arab. lidwoord
Grieksche
ftepiKÓKjiiGv
7rpx'.x,iy.xi;v
aan
het
met
Lat.
,
Griekschen
enkelvoudsuitgang
(de vroegrijpe),
van
lidwoord
o. a.
Hoffmann von Fallersleben
eene
')
Zie
Zie Dr. R. Dozy. Oosterlingen,
607
vle.
zooals de
de perziken
,
die
)
een
I
tot
vorm
ontleend was
2
2
Ned. taal
,
met de verkorting van het Byzantijnsch-
meervoud praecocia
worden.
later rijp
)
albercocca)
dat zelf weder vroeger ouder den
abrikozen genoemd werden in tegenstelling
Dat
Ital.
tamelijk gelijk aan het Arab. al be'-kók of al barkók,
dus
en
geheel
bijna
bl.
L
,
vreemde
Horae Belgicae
—4,
taal,
III p.
1:21.
en het groote Wdb.der
,
45 het Arabisch
zooals
met woorden
,
werd
uit diezelfde taal
mengekoppeld door de Westerlingen
,
sa-
minder verwonderlijk
is
dan dat ook Nedcrlandsche woorden door Nederlanders werden
met eene voorgevoegde »,
gebruikt
van den mannehjken
letter
van
klaring
wel
hierin
doch
beurt,
de
in
waar het
schrijftaal
,
ook
wel
klinker
in
,
men
zoowel in Zwitser-
gewonen vorm van
begonnen
eeuw kan men
14de
onderwerp
Mander,
is
zij
Spraakkunst, byzondere
van
den
zin
die
Statenbijbel voor
2
)
bij
kan men haar vinden, zooals 3
dichten van vóór 1625 laatste vindt
Een
sof
men
o. a.
),
later
bv.
t
In
is.
Karel van
[bij
13),
„om een
vooral aan
schreef,
1
komt
zij
),
in
den
onze beste dichters der 17de eeuw bij
Vondel, vooral
en nog vaker
bij
in zijne ge-
Huygens.
den eersten naamval: den adel
in
hovelingh vs.
maar
;
uyt te beelden"
en ook
,
d of
b,
Chr. van Heule prees haar in de
1626
in
hij
of-scheydinge
met
Limb. IV 1282, enen egelentier
is,
gewoon
zeer
die
,
maar toch ook wel vóór
,
die n in den nominatief reeds eene
enkele maal aantreffen: zoo het
lid-
werd gebruikt, hoofd-
van den hiaat vóór woorden
of eene h
nog ge-
vooral in de 16de en
andere woorden, vooral die wier eerste letter de
niet alleen hier
,
den eersten nv. van het
accusatiefvorm
de
zakelijk ter vermijding
eenen
verschijnsel zal
in de spreektaal
ons
bij
naamwoord
bijvoegelijk
mannelijk
ver-
dat al vroeg
,
het begin van de 17de eeuw, naast den
woord en
De
in de geheele Rijnstreek,
Duitschland,
in
als
zeldzaam
eertijds niet
,
zoeken hebben
maar
lande,
te
land
dit
te
eigenlijk de laatste
die
dor lidwoorden was.
ace.
rechten adelboom (Zedepr.
:
Bij
den
(Zedej>r.:
Eenwys
hovelingh, vs. 263), den oyevaer (Voorhout vs. 291), den avont (
Voorhout
reyser
')
Chr.
vinghe, 2 )
vs.
49
(Voorhout
523
,
vs.
j
749),
vs.
2470)
bl.
,
den onervaren
den oorbaer (Daglnverck
van Heule, Nederduytsche Spraec'konst
16126,
ofte
vs.
504),
Taélbeschrij'
121,
Zie Dr. A. de Jager,
des Bijbels, Rott. 1837 3
Hofwijek
,
Bewijsplaatsen
uit
van Heiten, Vondel's
lil.
Taalk. Handleiding
tot
de Staienoverzetting
137,
Vondel's
taal, Rott.
werken vindl 1881,
II.
bl.
15-2.
men
bij
Dr.
W.
L,
46
(Daghwerck
ernst
strachen
1669), den appel (Daghwerck
vs.
1755), den inboel (Daghwerbk vs. 1981). heilsaemen Elsen-
vs.
rach (Hofwijck
den
499),
aenslagh
Een
bedelaer
352;
GW.
Een
chemist vs.-
de
//
bij
emphatico,
die
weest
zijn,
In elk geval
onze
men den zetten
welker
zou,
't
zij
houden
W.
uit
een algemeen
)
,
tweederleye streng
jaren
waer
van de eene wilde,
ook
onder
Spreektael
te
Zuidhollanders waren,
de
begunstigde;
zulks
Nom. met Ace.
geen
ondergaen
,
dat
Vlamingen
te
terwijl
verwarren
't
,
zig aen de vasthield
;
de zij
welk
de Agtbaerste Schrijvers de over hand gehad en be-
heeft,
't
Geluk heeft gewilt, dat ze van den oud-egten
Bilderdijk,
Vgl. Bildenlijk's ')
om
er
geen nieuwigheid
laetste bij
')
gelijk
door
verspreid
en terecht had reeds vroeger
Sing. Masc. op den trant der
om.
daeglijkse
anderen
om
,
Hoe
2
Letterlieihebbers T !S
staande in casu
er eene lans voor te
ongrammaticaal
hij
is
Kate gezegd:
in
Bil-
woord heeft
naamval moge ge-
eerste
was voor omtrent honderd
„Er onder
ten
„'t
is." ')
had ongelijk met
Bilderdijk
Gerniaansch oogpunt beschouwd
Lambert
als
efóew
vs. 27).
de Latijnscke Grammatica
alles
zoogenaamde eraphatische
echter
breken.
nadat
domheid geheel uitgebannen
geleerde
(iemand,
604),
zoodanigen naamval niet kende,
welke
moest,
vs.
eigenschap onzer taal toen nog zeer
als
wel kende, maar welke,
de
Voorhout
(
hovelingh
icijs
de laatste uitdrukking aan:
men
dien
[Zedepr.:
feeZwi
507); eenen
vs.
hloct
in zijn lidwoord en adjectief,
hier
volgen
(Zew
hoop {Zedepr.: Een Al-
Een goed predikant
troostelicken brand (Zedepr.:
derdijk teekende
1562), c/e//
(Oogentroost
een rijeken
561),
vs.
25),
honger
den
227),
Voorhout
/tec7
261,
vs.
1893; Oogentroost
',
hooghmoet (Zedepr.: Een
29), den
vs.
915,
vs.
vrijster vs.
rijclce
bl.
(Zedepr.:
Voorhout
47;
vs.
hemel
den
9);
369; Daghwerck vs. 17
vs.
Hofwijck
122;
51,
vs.
XIV
(Sneld.
29, een matroos
vs.
il/a/
swarten oogenblick (Korenbl. I,
1107),
vs.
Umjgens Korenbloemen, Leydeuj V (1825)
Nieuwe Verscheidenheden
L. lea Kat.'. Aetüeiding
l.
bl,
360,
II
bl.
62
vigg.
bl. 94,
,
47 grondslag niet afgeweken
nog onbekent en
van toen
vergetene oudbeden
schoon de regte bewijzen daer-
zijn,
de verborgene boeken onder
in
begraven
als
Bebaegel
lagen."
was de
eeuw nog voor bet beboud van
onze
n
laatste,
die
in
pleitte,
als
voor een eigenaardig kenmerk van het Vlaamscb
tegenover het Hollandsch
maar
');
sinds J. F. Willems
zaak uitvoerig heeft beredeneerd en heeft aangetoond, het oudste is
er
Vlaamscb de n
blijven
slechts zeer zelden
Deze zoogenaamde emphatische
aam, adem,
voor
137, en verder
Een
{Zedepr.
reeds
nominatiefsvorm nu
305
,
bij
bij
Vrouwen ende van Minne
,
bij
vs.
ere, vloer, Eose 8833.
droogplaats van graan
Niespenboom voor espenboom, Norenbaer baroe,
(1690)
Het
voor
bij 't
bij
bl.
51.
,
bij
Brederoo.
Kiliaen.
Javaansche orang
baroe, nieuweling,
bij
Asselijn,
eig.
De Stiefvader
11.
schijnt,
dat
in
ons
tegenwoordig Nederlandsch geen
enkel woord die voorgevoegde n heeft behouden.
')
vs.
Hooft en Brederoo.
nieuw en orang, mensch: bl.
):
Brederoo en Jan Zoet.
Nere voor aere,
,
de
Brederoo en Jan Zoet.
Niest voor
voor oom
3
Brederoo.
Nelboog voor elleboog
,
is
27), enz.
Neghelentier voor egelentier, Lansloet
eest
als
Coster (Teeuwis de Boer,
bl.
Van
reeds
en verder
Negel voor egel
woorden,
bij
den Clerh uit de laege landen
bij
boer vs. 122),
arm,
voor vs.
Noom
die haar wil
Brederoo, Asselijn, L. Meyer, Huygens
bij
534), Bernagie (Gocvrouw
86
de
Hooft en Brederoo.
bij
Naars voor aars,
Narm
)
handhaven.
oorzaak geweest van voorvoeging der n
Naam
2
dat in
werd gevonden
onder de Vlamingen niemand meer,
zelfs
die
Zie Bebaegel, Nederd. Spraekkunst
II
Daarentegen
126—431.
Museum II (1838) 1.1. 341—355. 3 De plaatsen, waar de woorden voorkomen, kunnen, als ik ze niet opgeef, gevonden worden liij Oudemans in zijn Mnl. en Onl, *)
J.
F.
Willems
in
hel
Belg.
)
'Woordenboek, en in zijne Woordenboeken op Hooft en Brederoo.
48
wel enkele woorden, die op soortgelijke wijze voor goed
zijn er
eene
vóór
n
en
voorzetsel
na
gekregen hebben
zich
afwerpen
het
woorden
namelijk door het oude
,
met eenige woorden werd verbonden
dat
,
van
de
Van
afstond.
voorzetsel
dat
en,
onze taal ook
zijn in
maar enkele sporen overgebleven, en dat
verder
,
n onherroepelijk aan die
zijne
e,
is
niet vreemd.
In beteekenis aan de voorzetsels in en aan verwant, kon het
vorm ani zoowel
uit zijnen oorspr.
De vorm
kon
en
gemakkelijk
tot
an
schenken),
Eng.
an
terwijl
ane
Onder den vorm aan Heere
een
zijn"
feest
Gezangen, 180
tot
an
nog aan
a.
„A.en den sevensten
6:
IV Esdre
(Vgl.
V
16),
en in de uitdrukking: „morgen aan den dag."
vorm
beteren
kingen
trouwen
en
waerheit
1184,
408,
,
(Lane.
den
sal
den
in de
Evang.
Torec 25,
bv.
Onder den
')
1522,
768,
3317),
1878), en wecli of en wege (Eng. a
2633,
1631,
(naast
daarenboven
dage"
(Zie
Torec
(bv.
in
dagh
gewone mnl. uitdruk-
het in de
Torec 932, 1302, 1304, 1310,
bv.
aleneen
men
vindt
en
,
verkort werd.
„Eens aan den avond van mijn leven",
5:
vs.
wel
dit en o.
treffen wij
XIII
Statenbijbel Exod.
on Ags. on,
verwarren was met aan
te
ook
dat
ana),
(uit
Oudfriesch an,
an,
(Os.
gemakkelijk
natuurlijk
a)
eertijds
u-aij,
de mul. en
(vgl.
vormen hinne, scMnden, schinken voor hen, schenden,
latere
en
overgaan.
als tot en
worden
in
4320);
onze
in
alineeri),
in
1-192,
1809, Moriaen
mnl. samenstelling
de
uitdrukkingen daarentegen,
en in de mnl. tijdsbepalingen „en witte donders-
10537), „en allerheiligen dage" (Lam. II
III
22591) „en paeschdage" (Lane. II 24627), waarvan nog onze
Maandag,
zegswijze en Zondag, en
Zondag, Maandag, Dat
voorzetsel
van nacond, een
voorkomt
o. a.
enz.
en
uit en
vindt
'J
Lane. II 8065,
men naconds : Stoke
Zie het groote
op den volgenden
men weer
in de aanvangs-;/
avond ontstanen vorm, die
woord met voorgevoegde n vindt
i.
overgebleven.
is
nu
enz., d.
Lansloet 298.
de bijwoordelijke
X
Wdb, der Ned,
610 var:
taal
I
44.
Sp.
in
s
't
mnl.
nam
Zelfs
het
aan, en zoo
Il/'st.
I
3
24
vs.
:
49 14; I 4 48
31;
vs.
I
tens"
').
nuchtens tout
nog
Walew. 10306,
navens
's
Rousselaere
te
navens tout
nuch-
's
reeds in het mnl. met voorgevoegde n
Walew. 1349, 2670; Lanc. III 618, IV 10685 en
bv.
later
en
navens en van
's
Ook nuchtens komt voor,
67; en geassimi-
vs.
nog zegt men
Zelfs tegenwoordig
Franc. 3919. 's
288
Walew.
Rosé 2403,
„Van
31
Helmi, der Helmi. 1017, Rijmb. 6484, 13312,
leerd: navons,
19019,
5 vs. 29; III 3
5
Kiliaen
bij
,
De
Hooft en Brederoo.
van nuchtens
n
heeft indertijd Dr. Beckering Vinckers aanleiding gegeven,
onzen vorm ochtend
te
2
verklaren
wees er
zij
);
het oorspr. een zwakke, door en geregeerde
moet geweest
zijn
met paragogische
analogie van avond,
echter
maar nog ontbrekend
talen,
uhta
üs.
evenals
en
(gen.
uhtün)
dat.
dat
drietal andere
van
plaats
gewoon
vorm
woorden
bij
is,
is
nooit voorgoed
is
(en
bekend
,
daarnaast
maar
en
fol.
nevend en
nijver wordt
4)
,
voorkomt,
bij
neflend)
)
vlgg.
en J.
Dr. III
Beckering hl.
Kiliaen reeds
bij
gevonden
niet
doch daar het reeds niet
jong genoeg
—
Volgens B. Bultiiu-k, Belg. Museum Zie
evenals nijver
)
is
hem nog
dan wegens het veelvuldig gebruik 'J
3
Hd. neben,
't
s
bij-
en dus met ijver, ijverig, beteekent.
van jonger dagteekening
Ned. Hist.
Neven,,
te onrechte
en zoo ook de
verbasterd uit en even,
neffenis) uit en effen,
Neven
2
aangenomen,
dat wèl het geval.
wordt gebruikt, maar met bijwoordelijke
uit en ijver is ontstaan,
)
uhte (gen. en
sommige samenstellingen nu en dan zeer
in
zeer
3
ot
Germaansche
Ags.
,
nominatief,
moet uchte
verwante
de
in
Hebben ochtend en avond de n met een
is
de door Kiliaen
bij
De oude
uhtan), Ohd. uhta (gen. en dat. uhtün).
dat.
in
datiefvorm ocht< -n
meer voorkomt,
taal niet
hebben,
geluid
ochte
onze
in
om
op, dat
er achtergevoegd naar
(/,
opgegeven adverbia nochten en nachten. die
,
hem
Vinckers,
om
;
het
Hooft (bv.
—
anders
door Beets op het taal-
111
Taal
bij
1.1.
en
384.
Letterbode
II
1>1.
116
11 vlgg.
Grimm, Deutsche Gratnmatik
II p, 701 zegl
:
„Die nhd. partikel
n-eben entspringt aus mini. en-eben and. in-epan; vgl.
Te Winkel, Grammatische
figuren.
p.
7ü3.
4
I
50 en letterkundig congres
gisme genoemd
Rotterdam
te
1865 nog een neolo-
in
mogen worden.
te
Het derde woord, naarstig, eischt eene wat uitvoeriger be-
Het grondwoord
handeling.
en
strijdlust
verder
Ags. eornost), en de schen
aardigheid
e
achter de
verloor of verplaatste tus-
vóór de r kon overgaan
taal,
vormen
2795
var.
13; 47 vs. 37;
III
crenst {Floris en BI.
Mnlp.
1227;
3 vs. 621,
Zoo ontstonden naast
a.
Melibeus 1196) en aernst (Lsp. II 14 Prol. 69;
dat oorspr.
beteekent (Ohd. ernust,
volgens eene gewone eigen-
gerekte
later
in het mnl. de
n
e,
Nederlandsche
der
onvolkomen,
in eene
het subst. ernest, ijver
en m, terwijl de eerste
;•
ernst
is
begeerte,
vs.
1220,
217,
I
II
3206). Xaast het daarvan afgeleide adj. ernstig vindt
ook erenstelijc (Floris
en
men ook
(Melibeus 1222, 1284) en naast het bijw. ernstelijk
erenstich
en
1224)
2318,
601
Limb. IV 1249, 1677, Melibeus
,
{Mnlp.
aernstelic
De n
II 899).
die tusschen r
,
nauwlijks was uit te spreken, viel somtijds weg, en zoo
st
men ook
vindt
(Lanc. III 12854) en erstelike {Lanc.
erest
IV
Met het voorzetsel en samengesmolten, waarvan de
314).
(Franc. 115), narnst
ontstond eerst het adj. nerenste
afviel,
e
(Lanc.
IV
1758), neerste (Melibeus 1222 var.) of naerste (Lsp.
43
vs.
147),
II
kende.
Uit
VI 1177), 3
621
vs.
(
1977,
4390,
vs.
1227
reeds zeer vroeg
zich
VI 522
Eerste Bliscap
,
Floris 2795, Torec 3686,
8061, 8202, 8892, 8p. Eist. III*
2624
(Lanc. III 7545,
neernst var.,
,
ijverig betee-
ijver,
niet
i.
Walew. 8575
III 6 36 vs. 59; Rosé
53;
vs.
d.
nu ontwikkelde
subst. nernst (Stoke
nerenst
,
Franc. 111,
20
adj.
nieuw
weer een 091, 971)
dat in ernst,
dat
var.),
var,
2921 var.; Limb.
Lsp. III Prol. 69 var;
narenst (Franc. 1351, Iiijmb.
11263, 12540), nerest (Lanc. III 23094, Franc. 2428), neerst (Lsp. II 47
(Mnlp.
naerst neernst, adv. 915),
10;
vs.
37 var., Melibeus 1196 var., Mnlp. II 2978),
afgeleid
en
G
51
vs.
III 67,
nerst.
nernstelic
nerenstelike 11
3639,
II
neerst
610,
1299,
Stoke
III
1789,
134,
Kiliaen heeft
1013).
dat subst.
nu werd weder een
(Lsp. II 44 vs. 274;
(Heiml.
32;
Van
Eerste Bliscap
Sp. Eist.
Amand
1
I'
13
vs.
646, 681),
51 13 vs. 76; 48 vs. 403; Mnlp.
naernsielike (Lsp. II 3 vs. 33;
IV
narenstelike (Rijmb. 21402, 32250), nerstelike (Lanc.
90-2),
1224
III 8587), neerstelike (Melibeits
IV
2898, II 2185, III 590, nernst
subst.
liet
vs.
1015
dat
nu
van een van nere
niet
Gewis
zonder
op de vorming van
is
invloed
gebleven het bestaan
nering (oorsp. voedsel
,
vorm
Kiliaen opgegeven vinden, en
ons naarstig luidt.
naarstig
neerstig,
bij
I
neemstich (Lsp. III 3
147 var.),
en neerstich
var.)
bij
{Mnlp.
werd ook van
Eindelijk
het adj., dat wij onder den
afgeleid
(Lsp. II 45 vs.
neerenstich
var.) naerstelic
1513.)
vervolgens onder-
,
houd, eindelijk middel van bestaan) afgeleid adjectief nerachtich (o.
a.
Mart ij n
in
't
algemeen
563),
I
dat ijverig in zijn beroep,
beteekende,
en
bij
Kiliaen
en ijverig
ouder den vorm
neerigh, neerachtigh voorkomt.
Een volgend voorbeeld van
prothesis
,
dat wij te behandelen
hebben, levert het woord tachtig, welks aanvangs-^ het over-
van een ander woord, dat
blijfsel is
evenals
het
Ags.
hund aan de
van zeventig
werden
door
tot
De oude Germanen
en begonnen dan eene nieuwe reeks;
zestig
tot
mee samensmolt. Doch
tientallen
met honderd-twintig voorafging.
tientallen
er
Gewoonlijk') denkt men aan het Os. ant, dat
welk woord?
en
telden
de eerste zes
achter voeging van tig aangeduid, de
tweede zes door het voorvoegsel hund; doch in
't
Ags. vinden
reeds de laatste reeks evenals de eerste van tig voorzien,
wij
zoodat het voorvoegsel hund daar zijn eigenlijk karakter verloren heeft. Het Gotisch, dat achter de eerste tientallen tigjus
was
voegde,
eenheden echter
te
niet
regelmatiger
bezigen
door
verbonden
bij
de volgende tientallen de
met den
vorm tehund,
maar achter de eenheden
vuur,
die
geplaatst werd.
Tachtig luidt daar ahtautekund, tegenover het Ags. kundeah-
Het Os. heeft twéntig,
tatig.
thritig,
/iivartig
(fiartig),
fïftich,
Zooals Dr. H. B. Rumpelt, Die Deutschen pronomina und zdhl-
')
wörter,
p.
154 en Dr.
leer,
Leiden
die
als
/
18(>1
,
W.
G. Brill in den derden druk zijner Spraak-
die in de
twee vorige uitgaven
zijner Spraakleer
een overblijfsel van hel lidwoord de had beschouwd, maar
terecht van die
meening terugkwam, 4*
52
maar ant-sibhunta (ook aan
heid
zou
en
worden door: dat
het
misschien
vroeger niet alleen
t
bij
tseventig
die
vormen
en tncgentig.
meer omdat
te
dat
maar ook
,
zouden van
nog
tijd
lateren
kunnen
doch wij kunnen ons die moeite sparen,
nog
zelfs
zij
van
t
feit,
voorbeelden
Talrijke
en ook uit
uit het mnl.
worden,
aangehaald
in de
gevonden werd
tachtig
bij
Het vermoeden,
worden door het
tachtig schuilt, scheen bevestigd te die
').
hund of hond
of misschien een
dit Os. ant,
kunnen weergegeven
best
van de tweede reeks
tiental
vertalen
Het duidt eene zekere hoeveel-
dat ant, hund, tehimd niet.
is
Te
at-sibhuntd), ant-ahtóda.
in dialect vooral in
den
mond van
oudere menschen voortleven.
Toch
voorgeslagen
die ik echter
),
om
,
alleen
zeventig
bij
zes
eerste
dikwijls
tientallen
tsestig,
woord
dit
toe-
nu
aan.
dat te doen
grijp ik ,
en
al
uit
zou
het
te zien in
wilden wij
te
Toch vinden
,
vijf,
gesteld
naar
hand kon
gewaagd
zijn
vijftig, ,
geweest
de
als
tseventig
meer dan de f
ij
ftig
andere
was
t
worden,
als
Zie
over
(lil
woord
.
bet
zijn,
eerste
lid
honderd, Dr. Kern, Taal- en Letterbode VI 2 )
In
de
twaalfde stelling
over Maerlanfs werken, Leiden reeds
overgenomen
in zijn
achter In77.
,
maar
veronderstellen, is
kan
nadat van ant of
overgebleven wij
Tsestig
tientallen.
gevormd
eerst huud-iijftig geweest is, en dat
')
dat heeft
met f worden uitgesproken tegenover vier veervijftien, en dus aan denzelfden invloed moeten bloot-
zijn
niets
t
die analogiewerking
,
de verscherping van de v in veertig en
analogie van
alleen
even
wij
eens veronderstellen,
die duidelijk tien
dat
den aard der zaak nooit voor
gevoegd.
is
is,
t
en negentig mogen ver-
onrechte naar analogie van de andere die
te
aangenomen, ook
nog nergens uitvoerig heb
tachtig
,
wachten, omdat ant of hund de
tachtig mij sinds lang
bezwaar tegen de gewone verklaring der
eerste die
wij
2
bij
t
heb ik vroeger reeds eene andere verklaring
De gelegenheid
gelicht.
Een
van de
heeft die verklaring
niet voldaan, en
vijftig
dat het
hoogst onwaarschijnlijk. van onze samenstelling bl.
Si -SS.
mijn Academisch proefschrift Dr.
Van Hellen had
Klinkers en Medeklinkers M.
122.
die toen
53
Een bezwaar van nog meer
beteekenis
is
,
dat het Oudfrankisch
het voorvoegsel reeds niet meer bezit, en dat dus de Saksische
invloed hier grooter zou geweest zijn dan de Frankische, iets
wat
zulke gewone woorden als onze getallen
bij
zou mogen geene
hceten,
taal eenig spoor heeft na-
Zelfs het Engelsch vertoont die
gelaten.
t
niet, ofschoon het
Ags. het voorvoegsel huiid nog lang behield. kent die later,
De
Het Oudfriesch
Tachtig luidt daar achtantich
het (West)-Friesch
in
daar dus op
is
t
evenmin.
t
het
ook onafhankelijk daarvan, maar van
veertig
tot
vroeger
een
en eerst
,
misschien
elk geval niet als over-
in
De
hund.
met negentig
en
),
der middeleeuwen toegevoegd,
eind
misschien onder den invloed van het Nederlandsck
blijfsel
'
de vorm tachtig in gebruik.
is
,
vreemd
zeer
al
oude ant of hnitd in
dat
Germaansche
andere
enkele
verder
terwijl
bij
t
alle tientallen
van
alzoo een eigenaardig Neder -
is
landsch verschijnsel, en zal wel allereerst uit het Nederlandsch
moeten verklaard worden
zelf
vormen,
men
tevens kan verklaren
talen
om
hetzelfde
in
daar
wij
,
verschijnsel
denken,
te
hund
,
en niet uit vóór-Nederlandsche
gemeengoed van
die
dat
die
t
Germanen waren;
alle
waarom
Ook
is
er reden
voorgevoegd lang nadat ant of
was geraakt en het mnl. was gevestigd,
onbruik
nog den vorm achtig
ook
tenzij
andere Germaansche
vertoonen.
niet is
alle
bij
onze oude schrijvers
vinden, bv. in Maerlant's Leven van St. Franciscus vs. 10258
en 10286.
Eene verklaring moet alzoo om aannemelijk voor
tientallen
alle
alleen
voor
der zustertalen
eeuw zoowel ontbreken,
')
Vgl.
terbode
I
t
of
tachtig
waarom onze
oplossen,
tachtetich
met
tseventig,
taal
Friesland
in
maar
bl.
zie
en
met
in
als
in
t
Dr.
v ,
zijn
gelden en
lo.
niet
2o. het raadsel
alleen staat te
waarom
midden
alleen in de 13de
Zuid-Nederland die
lateren tijd niet meer.
daarover
115, 218.
'negentig
i
die
en 3o. doen zien,
,
onzen vorm tachentich, en
verscherpte
te
t
kon
Natuurlijk moet
met de bijvormen tachtentich en en Dr. Kern, Taal- en Let-
Cosijn
54 tevens verklaard worden,
waarom
samengestelde
de
tien
getallen
achttien en de andere
met
met
wel
niet,
t
die
tig
de
t
hebben.
Van gaan,
de woorden
al
er geen, dat er inderdaad zoo dikwijls vóór gebruikt
is
wordt,
als
liet
men wel
zal
aan de tientallen kunnen vooraf-
die
,
voegwoord
zijn,
Niet ver van de waarheid
ende.
men
als
negenmaal wordt ende
beweert:
achtig gezegd tegen eenmaal achtig zonder ende, en wat van achtig geldt
ook waar van de andere tientallen, maar vol-
is
van achttien,
strekt niet
geapocopeerden vorm ent, de
tot
dan deed het geheel hetzelfde top
(—
romen torn
Ook
is
niet
in
ende
op
(=.
het
niet
de
om
verkort
Daar was
maar
en,
in
't
want
van het voegwoord
Hd. bleef und,
in
,
kon
omdat men
dere verklaring onwaarschijnlijk maken.
wenschen
te
doch de gewoonte
om
cijfers te schrijven is
't
lin-
Kortom
die de ou-
,
Het eenige wat nog
een groot aantal plaatsen uit schrij-
is
vers van de 13de eeuw,
in
er steeds de
blijven hooren.
deze verklaring bestaat geen der bezwaren
overblijft,
uit).
alleen bij ons
dus weinig gevaar voor, dat de
er
het tiental kon overgaan
tot
over ende over),
(=z
dat ende dat in onze taal deed en
tot
ende
tegen
tover
Germaanscke talen,
and.
in
tachtiij,
de uitdrukkingen op en
als in
en
andere
werd
slotletter
verscherpte d aan
t
ende om), uitemetuit (=: uit ende
vreemd,
Eng. guaal
onr
op),
er
Leende ende, of
negentien, enz.
waar achtig zonder
t
wordt gevonden;
de getallen niet met letters
,
maar met
oorzaak, dat wij dien ouderen vorm niet
dikwijls aantreffen.
Als overblijfsel van een gedeeltelijk weggevallen voorvoegsel
wordt
door Jacob
sommige woorden
vorm zonder Hij
ur luidt ')
J.
vor
').
is
dat
de
s
die zich vóór
oogenscbijnlijk eenen bij-
dezelfde
het
taal
of
in eene andere.
overblijfsel
is
van het
of us, dat in eene latere taalperiode ar, ir of
Zonder voorbehoud zou
Grimm, Iiq.
in
verklaard,
3e s
welke
vertoont,
hebben
meent namelijk,
partikel as,
s
s
Grimm ook
ik deze gissing niet
gaarne
Deutsche Grammatik II p. 406: „Verschiedene mit und mut. anlautende wurzeln scheinen auf uralte coin-
55
Het wegvallen
aannemen. medeklinker
en Latijn
Grieksch
denken
plaats
oorsprong
die op de s
,
vormen van
Dat
wezen.
te
is
het
geheel verschillenden
langzamerhand
en
teckenis zijn samengevallen
wezen met de woorden
met en
maar ook
na veel op elkaar geleken en
gewijzigd
in het
de eerste
in
eenen
,
;
met elkaar overeenkwamen
wel
elkaar hebben
komst
met name
vormen
twee
wij
twee
dat
tamelijk
kenis
vóór eenen anderen
s
aan het begin aantreffen
s
mogelijk,
zeer
eene
daaraan mogen wij wel
en
,
wanneer
,
zonder
eenen
van
geen ongewoon verschijnsel,
is
in
in betee-
zich
,
naar
vorm en
be-
zonder nochtans van dezelfde af-
,
minste
ten
schijnt
wel
het geval te
en slikken, ofschoon het laatste
likken,
door Hooft, evenals nog in het Groningsch dialect, geheel en
Likken
dezelfde beteekenis als het eerste gebruikt wordt.
in
al
Ohd. lecchên, Nhd, leckeu) toch
Os. likkóu,
(Ags. liccian,
is
een intensief, van een ouder *ltgen (vanwaar het Got. bi-laigón, beteekenis
dezelfde
dat
van
nikken
buigen,
Gr.
het Lat. lingcre,
in
(Ohd.
slihhan
(=
ons slijk
en
,
wikken van
vindt zijne stamverwanten
dus van eenen wortel
is
ook met
waarschijnlijk
sleikja),
het glibberige) en in de verte ook met het mul.
slae (=r slap,
slaken
evenals bukken van
verwant met het Hd. schleichen
is
Oudnoorsch
,
Het
Xiiyj.iv
daarentegen
Slikken
lik.
,
hikken van hijgen,
van jagen.
wegen, jakkeren
gevormd
heeft)
nijgen,
bv. Sp. Hist. I
los,
Ags.
(losmaken),
63
5
(traag),
sleae
vs.
7),
vanwaar ons
Eng. slaek, Os. slak
(lafhartig), Ohd. slah (los, slap).
Evenmin Dr.
met elkaar verwant
zijn
Van Heiten onder de
worden opgegeven
position
s-lingan.
Vgl.
II
fiupi^uv; snabel,
')
p.
neben
(schlecken)
eng. sneeze
zb.
ist,
,
Zie Dr.
smal,
701,
leclcen;
altn.
van prothesis der
as,
is,
smelten,
waar ags.
o.
a.
us
zu
deuten,
dingen aus
deren vocal
s-mal
,
s-meltan,
nog vermeld worden
sliclcen
s-myrgan (ungere, ons smeren), 'Gr.
nef (nasus),
ags. neb (vultus);
ags. sneosan,
hd. niesen."
W.
L.
s
Luier toch luidt oorspr. luder, en komt
').
partikel
einer
ïnit
geschwunden
die door
luier en sluier,
voorbeelden
van Heiten, Klinkers en Medeklinkers
bl.
124.
,
56
vorm met de beteekenis van omwindsel
in dien
Hist.
Sp.
Ohd.
die
sluier bij
in
lodara,
is.
op eenen een
wortel
ww.
d.i.
eenen wortel
Daarentegen
slad,
,
o.
a.
wijst
vinden Lanc.
te
kwam
Vandaar
12441.
,
waarmee de vrouwen
,
opwekten; en evenals het Hd. schieter
is
in de mid-
zedenpreekers
alle
ook ons sluier daar-
afgeleid.
Zoo ook komst. (doch
In vgl.
zijn
het
wijken en (he)zwijkcn van verschillende her-
kan
eerste
schrijven,
scribere)
overgenomen
het vicus luidt en buurt, terwijl het
al is het
ik,
Lat.
't
eene afleiding van wijk,
ook een sterk ww.
niet
zien dan
anders
waarin
uit het Latijn,
later versterkte plaats beteekent
tweede een echt Germaansch woord
nebbe,
of z opgegeven:
s
'),
is.
Behalve deze woorden worden nog door Dr. Van Helten voorbeelden van prothesis der
als
snebbe naast
snik naast nik, smoel naast moei, muil, slinken naast
Op
linker en zwenken naast wanken.
daad voorvoeging heeft plaats gehad send
een
strook, die waaiervormig uitstak aan
slip of
deleeuwen pronkten en die de ergernis van
van
mantel van grof tot
die sleepen, slieren beteekent,
sloten opleverde
hoornen (cornetmutsen)
de
lode,
beteekent.
Rosé 8577
12522,
subst. sloie,
het Ags. een woord lodha,
brengt het woord
losmaken
ontbinden,
ons
in
terwijl
Men
nog voor
o. a.
Dezelfde beteekenis heeft ook het
70.
vs.
Ohd. Indo en lodo, Mhd.
't
12513,
III
27
bekend
laken,
en
3
ludara,
mantel,
lu,
III
antwoord
te
merking, dat mij
geven.
van
Ik
bepaal
muil en
buiten het Nederlandsch bekend alleen nebbe zonder s,
,
de vraag, of hier inder-
durf ik nog geen beslismij
slechts
linker geene zijn.
tot
de op-
vormen met
dat Kiliaen opgeeft, en dat ook in de
oude Nederlandsche spreuken van Meijer staat, in het Ags.
maar vindt ook
neb
voor,
dat
ook snabbe
kon
s
Daarentegen komt niet
snebbe, uit
als
een ouder *snabhja,
opleveren en in dien
vorm
bij
Vondel
Tegen de opvatting, dal het oorspr. Germaansch en etym. dat dezelfde beteekenis heeft, zij met het Gr. e'weiv verzet zich de wet der klankverschuiving. ')
verwant zou
,
57
Herscheppingen,
XI
995
vs.
te lezen is, zijne
het Nederlandsen, daar ons woord snavel
Mal
Voorhout
113,
vs.
afleidingsuitgang na
verwanten buiten
(bij
Huygens,
meê overeenstemt, ook
Cost.
dat er op den
527 ook sneveï),
vs.
in het
Hd. schnabel
luidt.
De
eenigo
om
aanleiding
bij
snik
de
achten, kan het zeldzaam voorkomend,
Lof
baen's
der
Zotheyd
wordt
schaterlach)
,
Torec 13760
te
zijn
dat daar
,
').
Ook wordt soms eene voorgevoegde (d.i.
voorgevoegd
34 bekende nik
bl.
in dezelfde beteekenis gebruikt
scach
s
mij alleen uit Wester-
,
s
gezit-n in het mnl.
en gescach
Yst. Bl.
,
1024, met het, ook door Kiliaen opgegeven ww. scachen, Sp. Ilist.
P
36
vs.
in vergelijking
Gr.
95; III 8 40
vs.
Scalh en Clerk 182
77,
y.xy/óX iiv en
KxyóC^ziv
)
')
doch
;
beide
vormen
B. Huydeco|)er, Proeve van Taal en Dichtkunde
op dut nik
),
van ons gichelen, Hd. kichern, Lat. cachinnari,
twee verschillende proeven van klanknabootsing
wijst
2
als
zullen Avel
zijn.
III bl.
115—117
bijvorm van snik en geeft daarbij verscheidene
op, waar nokken 'm de beteekenis van snikken voorkomt. neemt nu nik als tusschenvorm tusseben snik en nok aan, doch de overeenkomst in beteekenis kan louter toeval zijn, terwijl boven-
plaatsen
Hij
dien ook do klinkers verschillen. ')
Zie
Werkm
Huydecoper, Proeve v.
M. der Ned.
dam, Taal en Letterbode VI
II
bl.
1)1.
lli noot,
VI (1844) 16—18.
Lett.
bl.
Dr. M. de Vries. 177 vlg.;
Dr.
J.
N.
Ver-
TWEEDE HOOFDSTUK. Aphaeresis of Afwerping.
De
doet zich vaker voor dan de prothesis en
aphaeresis
ook phonctisch
veel gemakkelijker te verklaren
zaak
van
eene
toonlooze
dat
worden
wanneer de
vooral
,
volgende lettergreep viel,
de
zagen
reeds
wij
wegraken,
enijver,
Alex. III 50, 129
Iets soortgelijks
werd
gezegd
men
e
verloor
bij
verliezen,
weggaan
Brederoo, Sp. Brab.
den
en
gebeurde met en kerre, beteekende
„op
het
,
vs.
410;
En
van de Rosé voorkomt
her re verliep tot aan' her re, welke
doch
;
reeds
vorm akerre
West-Vlaamsch
in
gebruik
is.
of akerre te zeggen aen keer,
')
op
kerre een
of,
kier,
in
en
nog
men voor
in
aen-
zooals Coornhert, of in
den plat Amsterdamschen bijvorm van zoo
Volgens het HS.; maar Zie verder
die
en vervolgens op een keer naast
Spieghel deed, ,
met de be-
eeuw vindt men
Later begon
zooals
vorm
en ook door Kili-
Walew. 9363),
(bv.
kerre
een
'-')
in de 13de
keer,
jrd.
van) kraken of
opgegeven onder den vorm aenkarre,
half apen
afgesleten
keer,
dat van eene deur
(punt
Kiliaen.
aen wordt
-)
e
als
die zich in eweg (bv.
,
fragment
bij
een
teekenis
il
de
enaarstig
Het ww. herren of harren (knarsen of piepen) vindt
piepen."
oj)
klemtoon op
Eng. away) vertoont.
vgl.
in
en nog
')
volle
samenstellingen
in
de toonlooze
enz.
Dat
het uitspreken
behoeft geen nader betoog; zoo
eneven,
weg
bijwoord
ons
evenals
bij
is
de oor-
niet altijd dezelfde.
aan het woord
vóór
letter
kon ingeslikt
't
dan ook
verschijnsel
al is
,
in
ontstond
een oudtijds onbekend
de uitgave van Dr. Franck veran-
bl. 48.
Zie Dr. Verwijs' uitg. van de Rosé
bl.
254
vs. 43.
59 kier
subst.
de beteekenis van reet van deur of venster
in
Evenals
weg
eweg
uit
eng een ontstaan
uit
maar het
;
woord
ander
heel
ook geen
is
dan
hier afgeworpen en
enwege.
bij
Was
't
').
en dat weder
uit egeen,
is
een ge-
namelijk in de
voorstelling van de meeste Nederlanders der middeleeuwen het
ontkennend partikel en
van het tweede
dat met ne kon afwisselen
,
Inderdaad
soms gescheiden werd.
geen
lid
en daarom
,
echter
was de vorm negeen,
komt,
de eenig juiste,
die in
mnl. niet zelden voor-
't
want het woord was samengesteld
uit
het telwoord een en het ontkennend part. neg, Got. nih (etym.
met het Lat.
verwant reeds
wij
nikein,
nechein,
heeft als
scholen iv
ontstane g, die
Ohd. had
't
nekcin en ook reeds kein,
nehein',
het woord dezelfde geschiedenis
met het gewone ontkennende
wij
newaar
bij
//.
vinden,
negen
of
waarin
,
uit
ons.
bij
Wel hebben doen
Mhd.
't
nu het Hd.
zooals
nigên
Os.
het
in
met eene
nee),
maar ook de
is,
samensmolt
tot eene
verloor, terwijl de n
e
m,
dan met de
zooals bv. in de volkstaal latenwe
Uit newaer
tot latente werd.
part. en te
dat niet alleen in ten ware ver-
of erncaar,
(o.
vinden
te
a.
Walew.
4722, 9309, 9357, 9465; Ferguut 145; Reinaert
I
1224,
95, 174,
447, 1719, 2301, 2514, 2903, enz.) ontstond alzoo geheel in dezelfde beteekenis ons
maar
als voorbeeld
dat uit een onvolledigen zin voortkwam
,
van een voegwoord,
en dus eigenlijk door
een afhankclijken zin met dat moest gevolgd worden, welken
men dan ook inderdaad (bv.
treft
Fa-gunt 670;
729,
335,
III 199;
in
't
mnl. niet zelden na
Floris 785
de
beteekenis
Franc. 5143;
»)
Uitvoerig
Si.
is
Jager-s Archief IV
Stoke II
Limb IV 1794; Nat. men maar na ontkenning soms
van tenzij of behalve vindt {Ferguut 4513;
Sp. Rist. I 8
Cassamus 957;
maar aan-
2416;
Lanc. III 3061;
van H Geheelal 1395), evenals in
2121,
,
het 1.1.
vs.
52; Rijmb. 7310, 18001,
Christina 127).
Laat men de ontkenning
,
60
woord verklaard door Dr. M. de Vries
187—UUl.
in
De
;
60
weg, dan
maar soms met
is
slechts te vertalen, in welke be1
teekenis wij het dan ook dikwijls gebruiken
Aphaeresis van
apostrophe
).
wordt door eene
ik, vooral in poëzie,
bij
i
aangeduid,
evenals
bij
of et, waaruit
it
stond, dat niet altijd voor de verkorting van het
aangezien
Mhd.
niann.
't
van eene
Itij
bv.
,
id)
Mhd.
er,
em
(Got.
i,
de verkor-
gaati? heefti? enz.
als
Os. en Oudfrank. is
maar
gewoon,
dat
Lat. is),
er,
bijvorm van
als
.
Mhd.es), in
imma,
in alles,
imu
Os.
Mhd. ime, im, Nbd. ihm), nog over
,
mnl.
't
woord verbonden
als enclitisch
met het voorafgaande, zooals nog Dat. sing.
Nbd.
verbuiging bad:
volledige
es (Got.
onz. zeer
't
de eerste en vierde nv. onz
is
uitdrukkingen
in
Os. en Oudfrank. it,
(Got. ita,
it
Lat.
(Got. is,
i
bijna
Gen. sing. in
of
et
es,
voortleeft in de volkstaal,
ting
en
Dat
).
Nhd.
ez,
van
nog
2
ont-
't
mag worden
iets,
niets;
Oudfrank. imo i
im,
in uitdrukkingen als ik
gav-em geld; Ace.
Nbd.
sing.
ihn),
in
nu
Mhd.
en (Got. en Os. ina,
mnl. ene,
't
in,
vervangen door den datief em,
in de spreektaal
zooals ook reeds in het Oudfrank.
Instrum.
(Ohd.
ie
lanc so mee(r)
ieo
a.
(o.
,
Nbd.
je)
,
in de mnl.
Walew. 135S; Moriaen
uitdrukking
2461;
ie
Martijn
I 74);
Gen. plur. er (Got. ize, Os. iro, Oudfrank. iro, Mhd. ire,
nog
ir),
in
onderscheide thar),
uitdrukkingen als daar loopen er twee; wel
van
er,
bijvorm van
uitdrukking: er
is
te
door aphaeresis der d uit der (Os.
dat
daar
(Os.
ihdr), ontstaan is,
bv. in de
nog plaats;
Dat. plur. mnl. em(Gtot.
,
Os.. Oudfrank im, Mhd. in),
nu
ons verloren.
bij
Dat vooral
bij
bastaardwoorden de niet geaccentueerde klin-
ker, die de eerste lettergreep van het woord vormde, ')
Men
liseering III p. 5 )
-24 i
Vgl.
vgl.
is
weg-
het Hd. nur, dat evenals ons maar, doch door voca-
van de
ir,
uit neioaere
ontstaan
is.
Zie
Giïmm
D.
Gramm.
vlg.
daarover Dr. Kern, Taalk. Bijdragen
I
hl.
1U8 vlgg.
,
61
Die klinker
behoeft ons zeker niet te bevreemden.
gevallen,
eene a
is
de woorden morel, muts, pul en sperge.
bij
Morel, door Kiliaen in de beteekenis van kriek opgegeven, en door
hem moorel
omdat
geschreven,
op grond van de donkere
hij
kleur aan verwantschap met de Mooren dacht,
dan het ook terecht
Kiliaen
bij
hetzelfde
opgeteekende
Muts komt
in
Plantijn en Kiliaen
bij
en schijnt oorspr. in voor
kap,
de
van het Lat. amarus (wrang).
is
vorm almissc voor,
mnl. onder den
't
't
heeft
nog den bijvorm amutse (ook ahnutse), bijzonder de benaming geweest te zijn
de kanunniken droegen.
die
hem
door
,
en aan het Fransch
amarelle genoemd,
als
ontleend, waar het eene afleiding
niets anders
is
marelle
In het Mlt.
(bij
Ducange I 183, 195) vinden wij het onder den vorm almutia hoofddeksel verklaard.
als
Pul,
dat
apulle luidt,
is
van
overgenomen en
wel
af te leiden van
Sperge
't
amphora,
dat
87)
Gr. avxcpépziv
was
welke zelf
,
aandragen.
,
tegenwoordig naast den volledigen vorm asperge
is
Fransch heen
uit het Lat.
overgenomen, ofschoon het oorspr. Grieksch de vormen aa-TÓcpxyog en &T7rxpx yix
asparagus
in welke taal
is,
die reeds dezelfde plant
,
,
vs.
Grieksch
het
uit
als accusatief vorm apcpopéa.
in gebruik, en door het
aanduiden
47
,
blijkbaar niets anders dan het Lat. ampulla
vèrkleiningsvorm
is
2 [8p. Hist. III
Maerlant
bij
a.
o.
,
zich als ongezaaid laten verklaren.
Plompe, een bekende naam voor de waterlelie of nymf, luidt in het mnl.
Niet
aplompe
1
)
en schijnt dus ook eene» verloren
in de schrijftaal
doorgedrongen,
onbekend, vooral in N. Brabant en Zeeland, voor ajuin, welks a uit
aen
o
ontstaan
opgeteekenden vorm oiuyn,
is,
in
't
te
hebben.
maar toch lang de
is
niet
vorm .juin
blijkens den door Kili-
mnl.
o.
a.
oniuijn, uit
het Fransche oignon, dat zelf het Lat. woord unio (als volks-
benaming naast het gewone caepa'm gebruik) doet voortleven 2 ). Zoo
is
in
het
amandelen (Gr.
Hollandsch dialect de vorm mangelen voor Waarschijnlijk kregen
xpcoySixXy}) in gebruik.
)
Zie Dr. Verwijs
*)
Zie het groote
«mi
Verdam Mul- Wdb.
Wdb. der Ned.
taal,
1
in
t>()7«i
voce. vJg.
62 wij
evenals de Duitscher s
,
met de vrucht het woord reeds zon-
,
der a uit Italië, waar het mandala luidt; maar in den sterken
neusklank der «, die mandelen eerst
herkennen
maakte,
mangelen
manydelen
tot
later tot
,
hot Amsterdamsen dialect.
wij
Zoo noemt men ook geperste amandelen
Amsterdam mangelpers.
te
In het mnl. ontbreekt soms de a aan het begin van het woord
apostema, gezwel (Gr.
wordt in
Van
't
Mannen
v.
veel vroeger dagteekening
van (Ohd. fona,
positie
vorm moet *avan geweest Ohd.
zoowel
Ags.
ab,
bijwoord
Skr. apa
,
voorvoegsel
bi
,
a heeft
afgeleid van ave,
zijn,
Ags.
af (Got.
af), dat oudtijds
voorzetsel leed door aphaeresis
ww. verzwakt
bij
be
abhi,
Skr.
't
Os
was, en verwant
voorzetsel
tot be,
bi
,
bitj,
.
is
met het
Lat.
ob
(uit
obi
namelijk
,
zijn,
vgl.
,
bij,
daarvoor een
tenzjj
Got. en Ohd. heb-
't
be.
De
beantwoordend
aan
en Oudfrank. bi of
Os.
vorm moet *abi geweest
oudere
men, waarvermoed. De oudere waarbij
,
bijvorm *ba moet worden aangenomen,
ben
1924, 1932.
Gr. ówró en Lat. ap (in ap-age), naast ab.
Ook een ander als
Vrouwen^.
het ontstaan onzer prae-
Ondfriesch of,
en
als
en
is
Os. fan, fon)
schijnlijk terecht, aphaeresis der
af,
waarvoor posteme gevonden
cx.7rócrTrhux),
gedicht lleiml.
waarnaast een
obiter),
vorm met p bestond: Skr. api, Gr. hr'i en een genasaleerde vorm: Skr. ambhi, Gr. kixtp'i, Lat. amb (in ambiré), die in alle Germ. talen, bij ons onder don vorm om, bestaat, en, ;
behoudend
de beginletter
nu
in zekeren zin bi
den uitgang apocopeerde
,
aan
't
aardig, dat het Grieksche, opziener
(lett.
Germ.
talen
behalve
in
andere hop),
ons
bij
i
(Ohd.
lett.
Docfr.
11,
beantwoordt
met
'nri
samengestelde,
bisschop
biscoph,
waar
•
)
alle
1638, den
Vgl.
talen
Dr.
is
Ags.
vorm
de
o
is
'
£7ri(ry.s7rog
evenals biscop,
Daar
).
het eigen-
in
alle
Os.
bis-
e
luidt.
afgevallen
bij
waarvoor men inde
pistele vindt.
In het Ags. was
vorm geworden.
weggevallen
Kern, TaaUc. Bijdragen
,
aipiskaupus
het,
de toegezondeue),
pistol zelfs de meest gebruikelijke
In
werd,
van datzelfde ïxi ook de
is
epistel [ÏTriG-To'Arj J).
'nr'i
Got.,
het
Eene enkele maal ,
tot
Gr.
I
bl.
bij
201.
't
Gr. woord
'ópv^a.
63 of
'óp'j^ov,
Eng.
/'/ce,
Lat.
oryza
Hd.
reis
aannam, zoodat
in
maar
nu
wij
Franscli
't
luidt, en
Kiliaen en Cats),
(zie
dat
,
vroeger
riz,
Ital.
riso
ons ook rijs
bij
ons later eene paragogische
bij
alleen den
vorm
f
was t
rijst bezigen.
Reeds tamelijk vroeg verdween, evenals in het Eng. en Hd., zoo ook
eeuw
ons de uit
bij
122, 172, 778,
33
33;
ontstane
i
De
(zie bv.
had het woord
h
al
Floris 91,
V
Sp. Hist.
2317;
1883,
1826,
54 enz.)
vs.
In de 13de
van Espagne.
e
Spaengen reeds de gewone vorm
is
27
vs.
24,
vroeger verlo-
weg
ren; zelfs in het Latijn was die reeds beginnen
te vallen,
ten minste eene inscriptie uit den keizertijd geeft Ispanus voor
Hispuniis
Ook
en
voor,
lezen
te
historie
').
komt
in
mnl. meestal zonder h als ystorie
't
Vondel (V. Lennep III
bij
dichten, 1726,
met
II bl. 224) zelfs
bl.
268) enJan Vos (Ge-
verlies der geheele eerste
lettergreep als story (vgl. Ital. storia).
Dat wegvallen van de van
het
gaat,
vóór
Germaansch hebben
voorvoegen
het
h
klinkers
van
behandelden
die
do
streken
ningen, vooral het Zuid-Oostelijk gedeelte 5
en Blokzijl
),
Urk
c
W. Corssen,
),
Marken
») ») 6 )
8
Zie
1.1.
-),
I
(Leipzig,
4
Utrecht
Ueber Ausspraclie,
dn- Laf. Sprache, 2te Aufl. *)
ver-
,
toen wij
mee gepaard
Noord- en Zuid-
in
de Groninger vceukolonie
vermeld gevonden:
Zie
gewoon
besproken
dat er dikwijls
letter,
Van
-).
reeds
wij
waar de h wordt weggelaten, heb
Nederland,
')
als
de Romaansche talen en in verscheidene dialecten
schijnsel in
ik de
3
),
volgende
de stad Gro-
Deventer, Zwolle
), 8
),
Vlaardingen
'-»),
Vokalismus und Betonung
L868) p.
109.
30-34
Volgens L. van Ankum, Noord en Zuid UI bl. 370. Volgens
:'>-j.
)
')
en Letterbode
II
lil.
64.
Volgens X. van der Monde, Belg. Museum Vil bl. 266: „de voor aan een woord is gewoonlijk bij hel vorige woord ingesmolten. Zij wordl niet dan in enkele gevallen uitgesproken." 9 Volgens A. V. Stuik. Noord en Zuid 111 bl. III. 114. ) »)
//
64 Zeeland
het algemeen ') en Zuid-Beveland in het bijAardenburg 3 ), West-Brabant 4 ) bepaaldelijk Breda
over
2
zonder
),
,
en Bergen-op-Zoora
),
Geraerdsbergen
lijk
Yperen
paaldelijk
handschriften
Turnhout
5
Ninove
en )
7
Oost- Vlaanderen, bepaalde-
en West- Vlaanderen
),
de h zoo vaak,
ontbreekt
van op
geen enkel
schijnt
),
en Brugge en omstreken
8
er eenige bewijsplaatsen
Toch
G
te
9
dat het overbodig
Wel hebben
geren.
Het
uur.
door
Kiliaen
hoor e
waaraan
,
en in het Latijn
,
ik bedoel oor (erfgenaam)
Fransch hoir
eerste, als
heb-
te
die zonder
ofschoon ze in het Fransch
,
nog met h worden gesebreven
met h uitgesproken werden:
stellig
en
wij een paar bastaardwoorden,
worden
geschreven
h
wij ze ontleenden,
Lat.
,
wordt nog
heres,
hoor naast oor opgegeven, en in de
,
door Kausler uitgegeven Rijmkroniek vinden wij nog hoer,
5852; maar Stoke heeft reeds oyr
5761,
ook komt uur, onder
vorm
den
Fransch
heure,
luiere
voor, als
doot
1 '
'
maar toch
°);
III 41, 1484.
nog
vs.
Zoo
Kiliaen
bij
Vlaamsch voor ure, en zoo
nog van „de huyre van eeuw ure reeds de ge-
in de 13de
is
,
hora,
Lat.
spreekt de Gentenaar Daniel Heinsius
de
is
echt Nederlandsch woord in onze
tegenwoordige schrijftaal dientengevolge de h verloren ben.
be-
,
In de mnl.
).
wone vorm.
De wijnmaat okshoofd Volgens A. F.
')
maker Pz
,
Volgens
*)
I
1)1
III bl.
)
bl.
,
Taal- en
,
Noord
Volgens H. van der Brand. Onze Volkstaal
*)
Volgens
J.
bl.
) j
a
Musnon IX
)
Zie
)
Volgens L. L. de
8
1873) ,u )
1,1.
Hel;,.
I
en 1,1.
Zuid
II 1)1,315.
91.
H. Hoeufft. Proeve van Bredaasch taaieigen, Breda,
Volgens F. Rens, Belg. Museum
7
bl. 2-26,
215 vlg.
Volgens G. Stroobant, Belg. Museum VI
6
Kouse-
J.
IV
Letterbode
')
1836-1837,
169 vlgg.
106.
Volgens G. A. Vorsterman van Oyen
3
I
nog
135.
Kousemakei' Pz.
J.
die door Kiliaen
,
Magaam
Taalk.
Sifflé,
Noord en Zuid
Noord en Zuid
(zes ankers)
bl.
Bo,
III
1.1.
bl.
76.
94-96. IV
bl.
<)7.
213.
West- Vlaamsch
Idiotikon
I
(Brugge,
395.
Zie D. Heinsius, Xederduglsehe Poemata, Ainsl. 1616.
hl.
20.
65 den
onder
bijvorm
ons, evenals in
hebben
te
lijk
grondwoord
het
hoofd, lid
Hd., Deensch en Zweedsch,
liet
welke het Eng. hogshead nog
,
van
het
Waarschijn-
samenstelling,
beteekenis van stuk
en
het tweede
t
').
De naam van met van
het bekende omberspel werd vroeger nog wel
geschreven
h
wie
maar tegenwoordig
,
wordt uitgesproken
die toch niet
woord
het
wij
,
weg
men
laat
die letter
lett.
man
de
nog
overnamen,
hombre
,
bekend,
abelspel
Oudfransch
able
luidt
en
zoo
tevens
waarom
vertoont,
de middeleeuwen
in
oorspr. handig,
dat
Fransch
't
zijnen
maar
,
Kunnen
niet
in
den Lat.
opgenomen)
samenhang met haherc (hebben)
Hooft hot
dus
wij
be-
ook
en in
habile
als
met hebbelijk
ontkenning daarvan, onhebbelijk (voor Zomp),
woorden de
geschikt,
beteekent,
bevallig
(nog Eng. able)
weer in
habilis (later
h
het
bijvoegen
kwaam, vervolgens schoon,
de
hombre,
bastaardwoord abel, vooral door de samen-
zeer gebruikelijke
vorm
schrijven. el
heet.
Wij kunnen hier nog
stelling
>
ofschoon de Franschon,
,
ontleenden het aan het Spaansch, waar het spel
Zij
't
bij
de h verloren
bezit.
der
lid
eerste
meer gewone
de
in
schijnt
voor wijnvaatje in gebruik,
het Oudfransche hoguette,
is
opgegeven,
wordt
hoekshoot
zeggen,
dat
bij
verdietschte. is
De
nog in gebruik.
echt Nederlandsche
h vóór eenen klinker wegviel,
wel deed
zij
dat
ons, evenals in alle Grermaanschc talen, vóór eenen mede-
bij
klinker,
met name
l,
n,
letter
was, kon
w worden
de
Toen
r en w.
Germaansche k beantwoordende, h
in
't
de,
aan eene Indo-
Grermaansch nog keel-
vóór vloeiende consonanten,
zij
uitgesproken, en vóór
die
evenals vóór
letters
vindt
men
haar dan ook geschreven in het Oud-saksisch en Angelsaksisch;
maar toen
zij
afdaalde tot eenvoudige aanblazing,
onmogelijk haar uit
ven
')
weg
,
zoodat
te
zij
spreken, en viel in
zij
ook
werd het
in het schrij-
het jonger Angelsaksisch en in het
Deze verklaring wordt gegeven
in
hel
groote
Wdb. der Ned.
taal in voce,
Te Winkel, Grammatische' figuren,
'j
66 Middelengelsch ontbreekt. Zoo ging het haar ook in het Scan-
Het Gotisch heeft haar nog ongeschonden bewaard,
dinavisch.
maar
Oudnoorsch begint
het jonger
in
breken,
voor
terwijl
al
te ont-
Oudhoogduitsch de negende eeuw
het
het tijdperk schijnt te zijn, waarin
frankische oorkonde van 796 de
Wat
afsleet.
zij
frankisch aangaat wijst Dr. Cosijn er op
het Rjjn-
dat eene Middel-
'),
vóór medeklinkers nog ver-
//
maar eene oorkonde van 927
toont,
ook
zij
die reeds mist, zooals
zij
dan ook, op twee uitzonderingen na, in de psalmglossen, namelijk
(wie) en hlóthu (buit),
lire
Nederfrankische
psalmvertaling,
Friesch
het
in
eeuw vinden
13de deeld
uit het eind der
die
wij
want
,
hield
in de Friesche wetten
haar nog, ja
nog
Ter-Schelling
op
dat
-),
meer voorkomt
eeuw dagteekent. Het langst
het begin der 10de
staande
niet
zelfs
steeds
in de
9de of zij
zich
van de
wordt ons meege-
hwa en
h wanneer
voor wie en wanneer gezegd wordt.
Nu
echter
van die h vóór medeklinkers nog slechts een
is
flauw spoor overgebleven in het verscbil in uitspraak tusschen
gewone
de
booger
en
r
Om
gaan.
die
tegen
en „laat
naar beneden langs
Neder] andsch volgende:
Lachen
,
hooren moet
men de tong
dan
de gewone r,
plaatsen,
men
bij
de tong zachtkens van boven
verhemelte glijden en dan
't
die de
van
/;
beginletter verloren
als
onzen
tijd
trillen.'' ,
zijn in het
of in dat der middeleeuwen de
4
)
hlahjan,
Got.
,
te laten
r
verhemelte
't
zegt Dr. Kern^),
De woorden
welke oudtijds door h werd voorafge-
die,
laatste
Ohd.
lilahhan,
Ags.
hleahhan. Os.
hlahan.
Ladder,
Oudfriescb
in bet
') 2
) 3 )
'i
woord
is
Kladder
Friesch.
,
Bij
Saterl. -Friesch
ons zou
Zie Dr. Cosijn, Taal- en Letterbode IV
Door
J.
H. Suurbach, Noord en Zuid
Zie Dr, Kern.
Dat
ik
volledig
/.al
1
bl.
bl.
III
De a
leeder verwach-
168. hl.
170.
215.
woorden over hei hoofd zal gezien hebben is maar toch vertrouw ik. dat de volgende lijst vrij
enkele
waarschijnlijk,
Taalk. Bijdragen
ladere.
men
zijn.
e? ten,
dat ook
nog
voortleeft
toch
is
hleitara
voor
Lauw,
Waarschijnlijk
i.
woord
nl.
Hd. voor winkel (dépót,
Got. hlathan
Ohd. Ags.
,
datief
hlaér.
Ohd. Ido mist de h
't
reeds.
het verwant met het Lat. calidus.
is
Lee (grafheuvel) (d.
als het
Ond-friesch hlada, Ags. Mast.
,
Oudnoorsch
vgl.
De Ohd. vorm
voor lacht, en lade, zoowel het
wordt neergelegd).
iets
Os. hladan
voorkomt, en
2178, leer.
').
last
gedeelte eener kast,
waarin
vs.
samentrekking
de
in
Luden, vandaar
Pascha
Vondel,
bij
ons nog in de samenstelling Heiliijorlce
bij
,
nomin.
als
Den-Haag, Rozendaal, Ohd. Mêo, Ags.
lilde,
Bloemendaal, hlaev
Ter-Gouw,
Ter-Neuzen,
zooals
,
2
enz
Got.
).
hlaiv,
Os. hlêo.
,
Lenen of leunen, Ohd. hlinên, Ags. hlinian, Os. hlinon.
Lid
(deksel),
de samenstelling ooglid en het spreekwoord:
in
wie
het
den
neus."
onderste
de kan wil hebben
uit
Ags.
Vgl.
hlid.
het
valt het lid op
,
—
en Os. hUdan
Ags.
bedekken. voor
wang
(bv.
2246;
Walew.
1411;
Reina er t
1965;
Limb. VIII 1123,
Ijier
mnl.
,
ook lierwanghe, 83; 80 Lij
vs.
wind beschut
is;
I
vs.
36; 855,
745,
Clausule 336;
de
,
1352,
Alex.'l 502; zoo ,
27
vs. 76,
Os. hlior.
,
zij
484,
Flor/'s
895,
Franc. 835,. Sp. Bist. III 8
Ags. hleór
scheepsterm
als
,
17).
St.
Esopet 12
van
Oudfriesch hli
het schip •
,
vgl. Got.
die tegen
den
hlija (tent) en
Os. hlea (beschutting, bedekking).
Loeien, Ohd. hluojan; vgl. Ags. hlóvan; zonder h in de Nederfrank. psalmen het part. luoginda (Gl. L. 656).
Loopen
,
Got.
hlaupan,
Ohd.
hloufan,
Ags.
hleapan,
Os.
hlöpan, maar Oudfrank. loupon.
Loot,
lot,
Got. hlauts, Ohd. hlóz
,
Ags.
lilot
,
Os. hlót.
Louter, Got. lilutrS) Ohd. hlütar, Ags. hlutfor, Os. Jtlut/ar, Oud-friesch Ji/uttcr, maar Oudfrank. luttir, ')
te
Zie
de
uitvoerige
Winkel Taalgids VI *)
Vgl. bladz.
behandeling van hel woord door Dr. hl.
276
284.
i'ti.
5*
L,
A.
,
Ohd. hlüt , Ags. en Os. hlüd;
Luid,
en geluid, Got. hliuth
Ohd. hlüti ; maar Oudfrank.
(gehoor),
hlütjan, Ags. hlydan, Os. hlüdian,
Vandaar kwam ook *luust Ags.
Must
Os.
hlyst,
(het luisteren
weder
waarvan ons ww.
hlystere),
•
Ohd.
luiden,
,
lüdan.
aandachtig hooren),
mnl. luuschen en het Hd.
(vgl. het
vandaar
en
lauschen);
lüti
maar Oudfrank.
*luustere
luisteren
Ags.
(luisteraar,
Daar
afgeleid.
.is
fo«YZ
ook gemakkelijk de beteekenis van beroemd kon aannemen
moeten
wij het
daarmee vertalen
van Germaansche eigennamen
wanneer
,
aantreffen,
wij het als deel
zooals in Lode-
Lud-
wijk, vernederlandschten vorm van het Opperduitsche wic,
oorspr.
die
de
in
daar mnl. wijch
luiden en,
met:
Oudnederfrank. Hludewihs moest
het
beroemde
huther een ouder Hlüdheri,
Luw,
beteekent,
strijd
den
in
d.
i.
te
Zoo mogen
strijd.
vertalen
is
ook
in
wij
de beroemde in het leger zien.
luwte, Os. hleo, Ags. hleov, hleovdk, hleodh (bedekking,
Het mnl. kent ook eenen bijvorm van luw met
beschutting).
namelijk ghelie (tegen den wind beschut
,
luw), Alex.
ie,
X 453.
Nap, Ohd. knap f, Ags. hnap. Neefje (mugje) In
de
in
,
wèl
te
onderscheiden van neef, bloedverwant.
Oud-Germaansch
't
schijnt het niet
Scandinavische
talen
hnif of linaf,
die steken beteekende;
beteekenis
neefje
cry.vty
,
als
voor te komen,
doch geheel dezelfde
heeft het Grieksche nvty
het Lat. cinifes
,
scinifes
er etym. zoo goed als geheel
wèl
woorden van denzelfden stam,
,
waarnaast
,
Oud-Slavisch sknipa, die
meê overeenstemmen.
')
Neet of niet (klinknagel), IJslandsch hnodh, verwant met het
Oudnoorsche
hnjodhhamarr
hniodha
Ohd.
,
(hameren, niutan-)
slaan,
en
mnl.
klinken) vanwaar
nieden
(inslaan,
klinken), Franc. 7022 en (steken) Heelu 931.
Neet
(luizenei),
Ags. hnitu, verwant met het Gr.
y,si/ia,
dat
dezelfde beteekenis heeft.
Neien, ')
voor
hinniken (bv. Liwb. II 209; Rosé 12855;
De oorsprong van
Vries, ')
mnl.
Ta alk. Bijdragen
Zie Dr.
J.
dit II
bl.
woord werd ontdekt door
Dr. M. de
44 vlgg.
Beckering Yinckers, Taal- en Letterbode IV
hl. 3(X4
—31G.
,
69 Lome.
Brandaen 2167;
III 19532;
ook
Kiliaen);
bij
vgl.
Ags. hndgan, Oudnoorsch hneggia.
Nek, Ags. hneccd, Ohd. hnach (rug), Oudnoorsch hnakki. Nesk,
week
oudtijds in gebruik voor zacht,
gekookte
van
hersenen,
onnoozel,
Leeuwend.
koeckoeck",
(o.
a.
van zacht
en vandaar in den zin van week
gezegd)
eieren
a.
o.
vs.
bij
1325),
Vondel („een
neske
Brederoo en Hooft met
de samenstellingen neskheit (dwaasheid) en neskebol (dwaas hoofd)
Niezen
Got. hnasqus, Ags. hnasc.
').
Oudnoorsch hnjósa
,
Nijgen,
Got. hneivan,
hniga ;
22;
vs.
zandheuvel, 2
broch
Got. hnaivjan,
duin,
vs.
reeds neigan.
bv.
bij
42
51;
27;
vs.
later
I7
,
ook voor
Visscher, Westerbaen, Focquen-
Ohd. en Ags. hnol
).
Ohd. hneihan,
kruin in gebruik, bv. Sp. Hist.
31
111°,
Oudfriesch
Os. hnigan,
Ags.,
maar Oudfrank.
;
Nol, mnl. voor schedel, 100
Ohd. hniosan.
en vandaar neigen,
hnaegian
A.gs.
,
Ohd.,
(schedel).
Noot, Ags. hnut, Ohd. hnuz en nuz. Ohd.
Raaf,
Haam,
wel
hramjau
Oudnoorsch
hraban,
Skr. kdrava
Ags.
hrafn,
hrafn (Vgl.
Lat. corvus).
,
in
't
Ohd.
rania,
maar verwant met het Got.
(kruisigen).
Bad (snel). Ohd. hrad, Bauw, Ohd. hraw, Ags. Bedden A gs. hreddan.
Ags. hradh. hredv (vgl. Lat. cruor, crudus).
,
van
Beeroof, hjkroof,
Ags. hraev
,
mnl.
ltraiv,
Ohd. hrêo,
Ohd. reeds reigir, naast het Oudfrank.
(Nat. BI. III 14G6 vlgg. var. Torec 1811).
//c/r/r/-
Bein, Got. hrains, Ohd. hreini, Ags. hrdn, Os.
Remmen ')
Plaatsen
Hooft'8
vindt
en
Warenar,
in
men zijn
Leiden
in
Mnl.
Zie
Oudemans, Mnl. en
hremman.
Oudemans' Woordenboeken op Hooft en bij Dr. De Vries en ünl. Wdl». ,
1831
L. Bidloo, l'anpo'étikon (1750) ')
/m^'m.
(misschien uit het Eng. overgenomen), Ags.
Brederoo
en
hré,
hrd, Os. hrêo.
Reiger, Ags. hrugra.
en
ree (lijk), Got.
ld.
ünl.
ld,
^l'S).
Voeg
er hij
37.
Wdb.
in voce.
voor neskebol
,
70 Rendier, waarin dier overtollig en
reen
is,
omdat ren
(bij
Kiliaen
reeds op zich zelf rendier beteekent
reyn)
nog
Oud-
:
noorsch hreinn.
Beu, raannetjesliond, voor reude, Ags. hrydda. Beuzel, Ags. hrysel (vet, smeer).
voor
Biet,
ried
vinden
te
a.
(o.
Nat. Bl.
Rijmb.
I 302.
Brandden 603; zoo ook Oudfrank.
26409,
genit. riedes
Ps. 67 vs. 31), Ohd. hriod, Ags. hreod.
maar
moeder),
(vorst,
Oudfrank.
reeds
Ags. lirim,
winter),
XI
1102,
171,
Gr.
y.pu^óq
men Heelu 5246
xpóog
,
Rijp (subst), Olid.
bij
R.
hriffo.
Rijs (twijg), Oudnoorsch hris
Ags,
Ohd.,
Limb. VIII
Ags. hrinan.
69.
bl.
;
Zie ook rijnen
320, 726.
Visscher, Brabb. (uitg. 1669)
Ring,
vgl.
de beteekenis van aanraken in gebruik;
in
gerinen (imperf. gereen) vindt
X
baar-
Vgl. Skr. terp
rif.
Lat. pruina.
ijs).
oudtijds
676,
ref,
Oud-Perz. kerep (lichaam).
(gestalte),
Rijm (van den Rijnen,
Ags. hrif (buik,
Ohd. href,
en skelet,
rotsklip
Bif,
Ohd. hris,
,
ris.
Oudfriesch tering,
Os.,
maar Oudfrank.
reeds ring.
Ritselen het
misschien
,
Got.
mul.
,
klaart,
(schudden),
o.
= a.
=
Mnlp. II 4223,
nog lang
ook
,
overvloedig
IV 51, en ook
naast
brecht
hetzelfde als
Kiliaen
Robbrecht
den
bij
Robbrecht
later
bij .
is
met
het ver-
,
waarop
terive
wij
I
Dr. A. de Jager,
22;
(ruim).
Vandaar
beneden terugkomen.
geassimileerd uit
Stoke
vs.
onder den vorm rijf
Rodbrecht
,
dat,
1154, 1243, 1258 naast Ro-
voorkomenden vorm Roebrevht, voor
Talrijke plaatsen van schrijvers uit de 16de en 17de
')
men vlg
en
zooals
,
Ags. hrif,
in gebruik.').
blijkens
,
vinden Walew. 952:0; Lsp. III 12
grif, en gerijven, gerieven,
Robbert
s
hrisian, hrysian, Os.
koorts.
ruim te
vóór
t
Ags.
waarschijnlijker stamverwant
ofschoon het
hrisian;
het mul. rede
Bivé
met ingelaschte
,
terisjan
Latere
eeuw vindt
Verscheidenheden, Dev. 1859,
Vgl. verder Dr. M, de Vries, Gloss. Lsp.
bl.
335
71
Roedbrecht
onze
Ohd.
Os. berht
Robbrecht
en
schitterend,
Hetzelfde
roed
drigue,
Ital.
is
roem
door
nog het
ook
beteekent
beorht)
de
dus:
is
of Roel f
in
,
voorkomend
eerste
en Roeland
');
tot
ric
Ro-
koning
Hendrik; Rolf
Frederik,
Veluwe Rutholf
bij
,
Einhard, Vita Caroli Magni
Hoogduitsche vormen schijnen doch
Hrodhidf,
Ags.
waarin
,
schit-
bestand-
855 op de Veluwe onder den vorm Hródhlvf
Hruodlandus.
dolf,
Ags. Hrêdhric
Rodrigo),
evenals in Diederik,
beteekent,
en
,
reeds in de 12de
Rutger (verfranscht
Ruggieró), Ags. Hródligar
(ijdr
r= geer,
tot
d.
i.
te zijn
Ru-
eeuw op de Roger, speer),
Ital.
doch
Veluwe Ruotger. Andere met roed
de 12de eeuw op de
in
Ags.
bairhts,
(Got.
breekt,
deel
in
Oudnoorsch
,
van andere eigennamen: Rodderik (verfranscht
deel
9,
met Ags. hrêdh
beraht,
,
verdommen
bloem,
voor
woord *roed toch zou
Het tweede
(roem).
beraht,
terende.
Een
enz.
,
overeenstemmen
taal
hrodhr
blom
evenals
staat,
verdoemen
voor
samengestelde, doch nu geheel verouderde eigennamen gaan wij stilzwijgend voorbij.
met
Rochelen,
tot ch
verscherpte g (evenals in tichel,
richel,
wichelen, bochel, aft rochelen, kachel enz.) en dientengevolge
verkorte
Vgl. Ags. hróg (slijm).
o.
gedeelte van eene schuit,
overdekt
Roef,
Ags. hróf (dak) Ro'C, hróc
mul. ,
,
Eng.
naam voor eene
Oudnoorsch hrókr
Roem, Ohd. hruoin, Roepen,
Got.
oorspr. dak.
Vgl.
roof.
kraaisoorfc
2
),
Ohd. hruoh, Ags.
(pelikaan).
Os. hróm.
hropjan,
Ohd.
hruofan,
Ags.
hrêpan,
Os.
hröpan, maar Oudfrank. reeds ruopon. Roeren,
Ohd.
Oudfrank.
hruorjan, reeds
Ags.
(ir)raoran.
hrêran,
Met
in
Os.
hrórian,
rep en roer vgl.
maar
men
het Ags. en Os. adj. hrór, hartstochtelijk, levendig, on het Os. subst. hrori, beweging.
') 2 )
Zie Dr. Kern. Taal- en Letterbode Zie
liet
G-loss.
III.
mijner Esopetwigaye.
bl.
280.
72
1527; Sp. Hist. I 8
Roof
Ags. hrac
vgl.
;
(paard), Ohd. en Os. hros
Rouwen,
hriuwón,
Ohd.
120; Nat. BI. III
31; Os. hróst.
wond); Vgl. Ags. hreSfla
(op eene
i?O0& (hooistapel)
Ros
36 vs
,
V
bv. Alex.
mnl. voor verhemelte,
Roest,
,
(uitslag).
hreac.
Ags. met metathesis hors.
,
hreövan,
Ags.
maar
hriwón,
Os.
reeds Oudfrank. (be)riwan.
Rug, Ags.
hrtjcg maar reeds Oudfrank. ruggi. Rund, voor mnl. riwd, Ohd. hrind, Ags. hridher.
Waar
,
(vraagwoord), Got. Ags. /bar, Os. /«tar.
Wahisch, reeds omdat wal
V
jVa£. i?/.
198,
reeds op zich zelf walvisch beteekent. Ags.
hvalr
dezelfde beteekenis
huanne
o.
Ags.
,
werlt
en ontstond
297,
vs.
,
en
Want, Ohd. hivauta
Wasem
,
de vorm hoen-eer,
van
,
Os.
hwa
,
dat reeds
Got. Zuw*
,
,
Ohd.
"Werd de u gevocaliseerd dien
men
drierehande slaet der
der
Kiliaen vindt
bij
van won,
,
van Aoe had hwan.
Os.
Hildegaersberch
bij
hwan-êr
Os. die
of
fa;ow,
h
bleef de
a.
Oudnoorsch
hviil,
Ohd. wa£.
,
Wanneer voor wan-eer,
dan
is,
nog naast wahisch opgegeven)
Kiliaen
(door
waarin mc/i overtollig
1
).
hwand, Oudfriesch hwande.
voor waadsem, vgl. Got. hvutho (schuim) enhvathjan
(schuimen).
Weder
,
(Eng.
in
de mnl. uitdrukking weder
—
tvhether
or
,
Hd.
—
of,
entweder
d.
of
i.
oder), vgl.
hrathar (wie van beiden?), Ags. hoadher
(of),
—
of
Got.
hwedhar
Os.
(of).
Wei, zure melk, Ags. hoaeg liseerd,
dan
Oudnoorsch thweitj
dweit,
stukje metaal
')
Zie
Taalgids, 5 )
3 )
,
l.l.
vgl.
gevoca-
Ags. thvitan, snijden, dus
over
beide
woorden
Dr.
L.
87—92.
J.
w
), evenals duit voor
).
Zie Dr. L. A. Ie
Zie Dr. P.
2
3
uitvoeriger II
Eng. Wtey. Werd de
ontstond de bijvorm hui
Winkel, Taalgids II Noord en Zuid 1
Gosijn,
1.1.
bl.
81-87. 225.
A.
te
Winkel,
73
Weit
(Ook
Got.
boekweit),
in
hvaete, Os.
Ohd.
hvaiteis,
Ags.
Jtiveizi,
hwêti.
Welk, Ohd. hwelih, Aga.hvylc, Os. hwilik, Oudfriesch hwelik. Welp,
oorspr.
jonge hond, Oudnoorsch hvelpr, Ohd.
alleen:
Ags. hvelp,
Jurelf,
maar Oudfrank. reeds
Os. hweljp,
M>e/^>.
Weleen, Ags. hvylfaft, Os. hwelbhian.
Werven
(van
van
krijgsvolk),
=
icer/"
troep, Ohd. hwarb,
Ags. hvearfj Os. hwarf.
Werven, wervelen, oorspr. rondgaan. Got. livairban, hvarban, Ohd.
hwarbon,
Juerrha)/,
hwerbhan
hwarbhou
,
Ags.
hveorfan,
maar Oudfrank.
,
Os.
hvearfian,
reeds werpan.
Wetten, scherp maken, Ags. hvettian.
Wie (voor we), /m77,
//ra,
vandaar
Got. //fas, Ohd. ///m
?ra£; vgl.
Os.
hwat,
//«t,
de instrum.
Oudfriesch
(in
/r /r
mnl.
't
1 ,
Os.
,
met
ook
///r/;
in
te
;
en
Hd.
=
lucet
evenals in
,
hoe, bv. Moriaen 067, 1249,3916), Ohd. liwiu,
en Ags. hvi
Jucaz, Ags.
///ra,
't
Oudnoorsch
mnl. samengesmol-
't
ten tot twie, gewoonlijk geschreven tui (waarom)
').
Wiel, Ags. hveOl, verwant met het Gr. yóy.Xoc, kring. Wijle
W
;
it
Got. hveila, Ohd. hwila, Ags.
(tijd),
met
,
verkorte
Was
de
vóór
//
moeilijk
,
/
valt
Het Hd.
klinkers.
Got.
van aphaeresis der
w
n, r en
,
dan
w
in
't
ook
vóór de r,
(wrijven), ringen (wringen),
ftwte,
bv.
zicht
met het Hd. overeenstemmen, namelijk:
Rijten,
geheel ')
Over
reiszen.
onbekend.
me
enkele woorden
writan, Ags. vritan, Eng.
Os.
rizan, Nhd.
en
In
Toch
is
de vorm
den verwanten vorm van
m- 80 meer) zie Dr.
384,
vlgg.
VI
bl.
291.
to
,
reiben
rilt tien
(wroe-
die in
dit op-
write\
w rijten
maar Ohd. bij
ons niet
de beteekenis van zich verweren, be*
evenals over andere instrumentalen, bedie en in
voorbeelden
rètchen (wreken),
rügen (wroegen),
zijn er
//r/7e,
vóór vloeiende mede-
verscheidene
Ook
onze taal
Ags.
geheel niet uit te spre-
w
ten).
in
Os. hwila.
wit.
de uitspraak van levert
//c/7'',
Ohd.
hv&its,
maar Oudfrank. reeds
Os. //w<7,
ken
i,
Kern en
Dr. Cosijn,
gelijke ie
(in
beteekenis, koe,
de uitdrukking
Taal- en Letterbod*
lil
*'<
bl.
74 strijden
schepp.
dien meermalen
81; V. Lennep III
vs.
vs.
rese,
zooals in het mnl. de
Gijs-
(o. a.
368, Her-
bl.
Brandt, Poëzy II (1727)
G.
bij
V,
186,
bl.
XIII
624) en
Vondel
bij
173.
bl.
Reus voor
Nhd.
riso,
wel eens
riese, en
te
gewone vorm
Ohd.
is,
onrechte met rijzen verwant
Het Oudfrank. kent wrisil
genoemd.
(reus)
Psalm XVIII
,
6, het Os. de uitdrukking wrisilik giwerk(Rè\land 1397),
vs. d.
men
vindt
,
V
breght
reuzenwerk,
i.
en
dus,
bewijst
w
dat de
vóór de r
is
weggevallen.
Ruin,
voor rein (evenals ruiter voor reiter,
gesneden paard,
wambuis voor wambeis, fornuis voor fomeys, wuiven voor weiven en buitelen voor beitelen)
vorm wreen, wrene voorkomt, Ferguut
3280;
Torre
537,
2515,
2540, 3750, 4007;
3673.
Ags. vrenna,
iu
't
mnl.
o. a.
,
hengst
Ohd. reccho
,
dat
voor
Nhd.
,
sche eigenaardigheid. In
daar
*
reino,
,
).
VI 113;
Renout 1399; Alex.
Het wegvallen van de
ivoensdag
II 3634,
vertalen
te
Hist.
w
recke.
vóór eenen klinker
woekeren,
oelen
voor
wij
in de
eene Vlaain-
eer voor wéér,
oensdag
woelen,
oord voor woord, orm, oorm voor
,
is
Vlaamsch vindt men
't
worm
Vlaamsche handschriften
uit
3
voor
Van-
).
de middel-
eeuwen meermalen och vinden voor woch, bijvorm van weg Eene andere Vlaamsche West- Vlaamsch
')
Vgl. Di
1
.
J.
is
blijven
Verdam,
eigenaardigheid voortbestaan
Gloss.
Ferguut
Zie f)e Bo,
)
Zie Dr. E, Verwijs. Tacdk. Bijdragen
!
'•)
Volgens
C.
1'.
Serrure,
Vadert.
*),
die
,
nog
in
maar reeds
3 ).
het
in de
voce wrene.
in
West- Vlaamsch Jdiotikon,
)
l
v.
vaga-
eig.
is;
verbannene, door wraak vervolgde. Ags. vrecea, Os.
wrekkio
oekeren
A
Lorr.
maar Ohd. reinno
Troyen 4361, waar het met held bond
2247, 2343,
1583,
521,
474,
Os. wrenjo,
mnl. onder den
't
Walew. 314, 705, 763;
Renout 1529;
naast wrenno, alle oorspr.
Recke,
dat in
,
bv.
Il f
Museum
(Brugge 1873)
l»l
I
1-6. hl.
281,
1)1.
1363.
,,
7o
wordt aangetroffen
middeleeuwen
voorvoegsel ye tot ybot,
yselscip,
als ibreken
iivayen, enz. en vóór verleden
,
imaect
Die
enz.
,
met de toonlooze
participia
deelww.
als
werkww.
als idaen
verzwakte niet zelden tot
i
kent nog alleen
tongval
voorvoegsel; ja
als
e
nww.
zelfst.
ysont, vóór
als
menige .Noord- Nederlandsche
en
e,
vóór bijvnww.
enz.,
igeven,
igaen,
de overgang van het
is
'),
(ook y geschreven), vóór
i
het
zelfs
Oud-Friesch had reeds geen ander voorvoegsel, dat bovendien
nog menigmaal wegviel dialecten
en Friesch
gebeurt
,
,
en in
en Hollandsch der middeleeuwen in sommige
Brabantsch
het
evenals tegenwoordig in verscheidene
,
Groningsch
het
o. a.
,
handschriften (bv. van Stoke en "Willem van Hildegaersberch)
doch
getuige
wordt
troffen,
maar ook
substantieven,
bij
en verba, als
adj.
bij
evengoed
daar
vaak
later
Huygens Ook nu nog zeggen
731, 740) en
II,
458).
Mnlp.
alleen in den
niet
zelfs
bij
noot, en
bv. meente,
verleden deelwoorden
bij
Tuige voor
-).
I
2450 aange*
Hooft, Vondel (Van Lennep
(Korenbl.
1672, I
bl.
8,
116, 133,
soms beuren voor gebeuren,
wij
ken voor gelijken, lukken voor
gelukken,
lij-
buur voor gebuur,
makkelijk voor gemakkelijk.
Daar de verleden deelwoorden
(met uitzondering van comen,
worden,
vonden,
en bracht) reeds in het oudste mul. en en
sisch
Oud-Frankisch
aangenomen
,
zou
het
het
zelfs
niet
bleven
Oud-Sak-
voorvoegsel ge geregeld hebben
eenc onhistorische verklaring zijn
het Gotisch of Angel-Saksisch te wijzen,
nog
leden,
in het
gevonden wordt,
en te zeggen, dat
ge in onze taal ouderwetscher
zijn.
,
op
waar het voorvoegsel
vormen zonder
Is slechts toevallig, dat
't
de aphaeresis er een ouderwetscher aanzien aan gegeven heeft.
Dat de p vóór aan gewend
er niet
*
moeilijk
zijn,
p
')
Tal
viel
)
1.1.
zijn
Van-
in
het
mnl. werd soms wel
opgegeven door Dr. De Vries. Taal- en
IS en Dr. Verwijs.
Tadlk. Bijdragen
Verscheidene voorbeelden vindt uien
anders Geesten (Gron. ISSü)
spreken door hen, die
Maar
ook weg, en
van plaatsen
Letterbode IV. l
soms
uit te
wordt gezegd voor psalm.
daar dat door velen pesalm die
is
kan men dagelijks opmerken.
bl.
3«JS.
bij
I
1.1.
7— IJ.
Dr. Job. Franck, Alex-
76
sahn geschreven, bv. Lsp.
Van der Wraken
Troyen
81;
19
II
Wraken
vs.
160;
wij
Sp
20; 48 vs.
vs.
Van
dei als
Zuylen van Nyevelt psittacus (papegaai),
naamwoorden
als eersten
van n aanleiding gegeven heeft
weder
is
woord
het
bij
r.
hebben
Souterliedekens
263.
van
evenzoo weg
viel
Naar
verklaren.
vóór
Hist.
te
sittick en sit-hust opgeeft.
tot prothesis
te
p
dat het gebruik van den vierden naamvalsvorm
,
zelfde gebruik
n
46
60;
vs.
II
W.
van
der lidwoorden en bijvoegelijke val
1047,
5108, 8420;
Franc.
bv.
Am and
St.
De p
waarvoor Kiliaen
Zagen
over,
Lsp. I 38
43;
psalmberijming
bekend.
is
V
22; D. Doctr. II 336; Melib. 2257;
vs.
III
der
titel
39; ensalterion\oor
vs.
tien snaren), Alex.
souter
tot
28
III',
48
II
136, 242,248;
Psalter (psalmboek) ging, na de
5567.
afgeworpen, Hist.
met
(citlier
vs.
zoo ook salmodie voor
773;
III 762, 765,
psalmodie (psalmgezang), Lsp. psalterion
48
II 4 vs. 27;
bij
liet
vangs-M weg, ofschoon die inderdaad
De Nederlandsche
schrijftaal
van eene overtollige
vrees
uit
plaatsen,
te
uit het-
'),
woorden aphaeresis der n
andere
schijnt
't
naam-
men
zelfs levert
de aan-
somtijds
tot het
woord behoorde.
daarvan voorbeelden,
zooals aak, adder, aveelzaad en okkernoot , die altijd
arreslee
,
en avegaar, die meestal zonder n worden uitgesproken en geschreven.
Aak, platboómd beide vormen
kan
men
vaartuig,
alleen
uit
n inderdaad tot het
wordt door Kiliaen nog onder de
en naecke opgegeven
aecke
de
verwante
woord behoort:
maar overigens
,
talen besluiten,
Ohd. nacho,
dat de
nawa en
nawi, Mhd. nache, Nhd. nachen, Ags. naca, Os. nako (vgl. Lat. navis
Adder
vorm adre 2284;
Gr.
,
voaiq).
wordt reeds
zonder n
of adere,
Yst. BI. 449;
Nat. BI.
VI
Zie
bl.
in
't
mnl. gevonden onder den
Sp. Hist.
IV
2 ,
60
vs.
77; Melib.
Gloriant 1106 (doch ook nader, bv.
539, 544). Trouwens ook in sommige verwante
talen ontbreekt de n.
')
bv.
45-47.
't
Eng
heeft adder,
't
Dcensch otter
,
77 on ook in
Hd. komt de vorm otter voor,
't
en de vorm attvr
van dezen,
bij
vorm met
n de
Mhd.
Hans Sachs en
bij
Goethe, Faiist II
Luther,
Overigens
867.
vs.
de
is
gewone: Got. nadrs, Ohd. natura, na tra,
Nhd.
nettere,
o. a. bij
misschien in navolging
,
Ags.
natter,
naedre en naeddre, Os.
De vermoedelijk verwante Lat. vorm is natrlx, afgevan nare, dat wel zwemmen beteekent, maar oorspr. den
nadra. leid
had van golvend of slingerend voortkruipen
zin
Aveelzaad voor na veelzaad
nog
heeft
d.
,
—
alleen navoel
raap.
Okkernoot of ol-ernoot voor nokernoot heet v.
M.
Vr.
en
Helmi, 1351,
c/er
jffe«'mZ.
nog
zooals de vrucht
,
iVaf.
Noher toch
1550.
glijden.
,
raapzaad. Lat. napus. Kiliaen
i.
VIII 595, Helmi.
/?£. is
niets anders
dan het
van nux
Mlt. nucarius, Fr. notjer (noteboom), afgeleid
(
noot).
Arreslede, naast narreslede, dat natuurlijk wegens de vele belletjes
aan de narren zijnen naam ontleent.
Avegaar voor navegaar heelal vs. 645
ook
groote
auf/or
om
was
de
vooral
wagenraden,
waar de
In
vindt
mnl.
en ap voor nap
terwijl in de
Zie
Clarisse
Winkel.
,
Delftsvhe
,
o.
bijbel
Het
evenals
,
beteekent
gêr)
maar ,
d.
M.
de van
Taalgids Vil
Vries, 't
aphaeresis der n acare
pauk of keteltrom,
Bouc van Seden
(bij
van 1477, Jerem. 25
1-1.
Houffs
Gehedal,
bl.
Warenar 397
vlgg.
hl.
en
Kausler
vs.
90—92; Dr.
26.
Zie Dr. Yenvijs en Dr.
a
Zie Dr. Verwijs en Dr.
i.
van
doorgaat, boorde.
naquaire, a.
in
oene
scheepstimmerlieden in
Ags. aar, Os.
,
16,
vs.
15
17de eeuw die aphaeresis niet ongewoon was
*) )
bij
spil of as
drinkbeker
Natuurk.
Dr.
vorm egger
men nog met
voor nacare 2 ), Oudfr. naval re
en
Warvnar
waarmee men de naven, de gaten
ijzer,
594)
het Ohd. nabagêr
Hooft,
heeft.
oorspr. de geer (Got. gairu
het
vindt Nat. van het Gein
groote balken of planken door te boren,
scherpgepunt
>)
bij
verloren
n
zwikboor,
boor,
gebruik,
II
men nog
dat
),
den samengetrokken
in
Eng.
't
1
en evenzoo met de n
nafogdr, maar dat reeds
Ags. en
,
Verdam. Mnl, Wdb. Verdam, Mul- Wdb.
ia voce, in voce.
L.
3
), bij
Dr.
J.
A.
te
78
woord nikker.' Spieghel
het
naar
zooals
deroo
voor,
bv. Sp. Bral. vs. 469,
nar
1644)
(uitg.
ook nikker schrijven: Brederoo
585, 1117 en 2076, Hooft
de vormen in de verwante talen,
uit
blijkt
Hooft en Bre-
bij
Oosten
bv.
Ware-
Dat de n zakelijk bestanddeel van het wooi-d
14.
vs.
den
uit
toch
beiden
bv.
of egoisme als de bron van alle
,
Het daghet
bv.
ofschoon
9,
noemen
komt de vorm ikker soms
Verder
kwaad.
bl
het zou
,
met toespeling op ikker igheid,
schijnt, opzettelijk
't
hij
ikker
207, 212, 214, 215, 216,
Hertspieghel enz. (uitg. 1694) bl en,
meermalen
schrijft
is,
Ags. nicor (zee-
monster), Oudnoorsch nijkr (rivierpaard), Ohd. nichus (krokodil),
nakra (krokodil)
Skr.
Nog loren
één woord mist
ons de w, maar had die reeds ver-
waaraan
het Fransck,
in
').
bij
oranje-appel, dat ook reeds
bij
aranie-appcl, uit het
arancio.
Ital.
Kiliaen wordt aangetroffen naast
etymologie in het spel geweest (van
geweest
bij
hier volks-
is
dus goudkleurig) invloed op dien der vrucht
toch
heette
in
Spaansch
het
ndrang
of
luidt
1 ).
Nog
sterker
is
de afslijting
overname van den Franseken \ormpomme d'orange
Hd
het
in
Blijkbaar
en heeft de kleurnaam oranje
,
met n, daar het oorspr. een Perzisch woord
terecht
en ndrandj
,
Die
geoefend.
na ranja, is
aurum
Lat.
or,
vrucht
namelijk
wij het ontleenden,
en
Ned.,
die tot
pomerans verminkt werd, zoo-
dat van het oorspr. ndrandj slechts rans overbleef. Viel in de meeste bovengenoemde gevallen de n
men
er
de
zag,
er
zijn
')
Zie
J.
slotletter
ook
weg
,
omdat
van den accusatiefvorm des lidwoords
een
paar
Grimm, Deutsche
woorden,
Mythologie,
die
p.
d of
/
in
verloren,
275 vlgg. en L. Ph. G.
van den Bergh, Wdb. der Ned. Mythologie, Utrecht 184G hl. 180 vlgg. De daar geopperde samenhang van het woord met het Lat. niger (zwart)
bijnaam
hestaat niet,
van Odin.
poelbewoner
en
evenmin als met hnikarr, den Oudnoorschen De nikker was oorspr. watermonster, bij ons
alzoo, evenals
het Eng. Nick,
benaming voor den duivel. Gunstiger beteekenis dat meestal als waternymf op te vatten is. '') Zie Dr. R Dozy, Oosterlingen, hl. 71.
eene eigenaardige heefl
hel
Hd. nix,
,
79
omdat men ook daarin het lidwoord meende
men soms met de d van
deed
donker)
vergadert,
en
een
alzoo scheepsriooi
ruym en den
„het
herkennen. Zoo
diirk of dorlï (vgl. Eng. dark,
het achteronder van
,
te
schip
en
,
waar zich het
,
schreef
de hel en d'urck"
overloop,
Zoo ont-
1
).
stond oksaal (galerij voor het zangerskoor in de kerk
aan het eind van het koor, later meestal boven taal)
uit
doxaal
(nog
Franc.
St.
rug (dorsum) der geestelijken
werd
het in
tint
onze taal opgenomen
wijde
dat
almatike
Stoke
vs. 8;
mouwen, het
in
landschap heele
lettergreep
zondvloed),
men
o.
a.
omdat men
bij
admiraal,
ons,
21, 2G; 15
d
de
eig.
,
29; IV', 53
vs.
met
naam aan
het
het mul. viel de gedilovie (d/liuuum,
bij
Lovie vindt
IV 79G; Mart ij n 1503; 29; 16
in
alle
vs.
29; Lanc.lll
Europeesche talen
uitgang
huis, waar iets 't
tuighuis
voorziene
Arabische
gemaakt wordt, dus
bijzonder scheepstimmerwerf,
fa-
maar
4
).
Zie Meerman's Comedia Vetus of Bootsmans-praetje door G. van Zonhoven, Amst. 173ü ld. 69. 2 Zie de uitvoerige behandeling van dit woord j
a
in 'tmnl.
staatsiekleed
zijnen
')
\V,lb.
vorm
wegvallen van arsenaal, het, evenals
briek, vervolgens meer in
ook wapensmederij
vs.
deed
van een Latijnschen
woord ddr-sanki,
40
een
er het lidwoord in zag.
Onbekende oorzaak
evenals
weg
zelden
niet
vs.
,
In
heeft.
Alex. VII 1309; Nat. BI.
Sp.Hist. I', 14 8499.
7
en
heet,
ontleend
di
).
door den diaken en subdiaken gedragen,
dalmatica
Mlt.
Dalmatie
).
dahnatike,
voor
vooi"al
Zoo vindt men
s
Sp. Hist. III
(bv.
G77)
I
Zoo
2
maar ook onder dien van inkt
,
vgl. Hd. Dinte, Ohd. dincta, tincta)
meermalen
achter den
alleen onder den
tincta (gekleurd) niet
Lat.
doxale voor
tapijt,
kerk opgehangen
in de
oorspr.
,
het kerkpor-
Mlt.
8828),
dossale en dat weder voor dorsale, oorspr.
vuil
Meerman:
bv.
,
Tweede druk in het
groote
der Nèd. taal,
Minder aannemelijk acht. ik Eng. itik, eene verkorting
van hen, die in ons van hetzelfde woord, waaruit het Ital. inchiostro, 't Fr. cnrre ontstonden, en waarvan de grondvorm het Gr. eyKavarrou , brandverf en vandaar purperkleurige )
inkt,
inkt, -)
het gevoelen
zien
is.
Zie Dr.
11.
Dozy, Oosterlingen
bl.
16—18,
80
Ook men de
de Rouiaansche talen zijn er voorbeelden van
in
,
dat
aanvangsletter van een woord voor het lidwoord hield
en wegliet.
Zoo
in
is
Fransch en Italiaanseh meermalen de
't
aan een woord weggevallen onze
in
opgenomen, abberdaan,
taal
Abberdaan, waarnaast berdaan gebruiken, voorgevoegde
maar
luidde
in
Bayonno
uit
haberdine;
zoutevisch
die
,
aan
Normandije werd toegezon-
De abberdaan
naam van Le Labourd
den
onder
dus oorspr. de poisson labonrdan.
is
Nederlandsche
kooplieden,
handeldreven
noemden
,
Eng.
het
oude Lapurdum), de hoofdsfad van de
(het
landstreek,
bekend.
abordean en met
Oudfr.
't
naam van de
het was oorspr. de
Baskische
azuur en oleander*).
evenals
,
de kooplieden van Bretagne en
den
voor-
trouwens ook nog den vorm lab-
wij
habordean
h
l
en drie van die woorden zijn ook
,
op de Labourd
rechtstreeks
die
de
visch
den
bij
rechten
naam
labberdaan.
Azuur, waarnaast tegenwoordig, zooals ook
maar dat
bestaat,
alleen
Ital.
lazoeward
luidt,
en
dat
lazuursteen of
Oleander,
in
azzurro
als
bische
zonder
naam
de
eig.
saffier, die in
't
oreander,
is
voor
als
,
lazuur
azur, in het is
het Ara-
blauwkleurigen
den
Mlt. lapis lazuli
de
mnl.
waarin het lazf&eward
van
is
't
voorkomt,
/
oorspr. Perzisch,
,
in
het Fransch alleen
genoemd werd
Italiaansche
2
).
Spaansche en
,
Fransche vorm van het Lat. lauridendrum.
Omgekeerd
er
is
vergat
prothesis
te
Fransche lidwoord
schouwd werd;
ons
bij
een
vermelden, door
le
het
umbra). Bij
te
houden
Kil iaën geeft
lettergreep
,
niet
vooral de of di
als
deel
van het woord be-
,
lommer (schaduw),
,
op.
zelden
in
weggevallen
')
Zie Dr. M. de Vries, Taal en Letterbode
»j
Zii>
Dr. H. Dozy,
de liet
ik
geene natuurlijker verklaring
ook lombre is
bij
waarin
het Fransche Vombre (uit het Lat.
voor
bastaardwoorden
dat
geval,
van het, alleen aan het Nederlandsch eigen
dan
,
een
ons
althans ik weet
voorbeeld
van
Oosterlingen
bl.
24
I
,
het mnl. de eerste
inzonderheid wan1.1,
i>74
280.
81
daarop eene
neer
volgde: een verschijnsel,
s
liaansch zeer bekend
P, 39
vs.
s/rMere,
voor distorbeeren ,
2,
naast
sturbare,
vgl.
31;
117; III 3
vs.
bv.
24
985;
vs.
A
Lor/'.
IG17;
Zoo
is
de-
Fr. détruire)
VII 21
Velt hem.
vs.
20; 41
vs.
Van der Wraken
13;
vs.
Ital.
(Lat.
19 vs. 16; 21 vs. 54; 36
58;
vs.
972, III 1035.
559,
II 89,
disturbare (vgl.
Lat.
struggere naast distruggere,
voor,
Lsp, I 15
dat uit het Ita-
wij storbeeren, Sp. Il/s/.
Zoo komt strueeren
disturbare).
Ital.
herhaaldelijk
Zoo vinden
is.
620,
I
onze taal voor-
zelfs in
gebleven de vorm schoffeeren, reeds in het mnl. geassi-
goed
mileerd
dat
uit sconfeeren,
A
Lorr.
men
nog aantreft, bv.
echter ook
Walew. 10526, 10782; Rijmb. 1615, 1640,
II 4437;
6662, 7400, 9463 enz.; Sp. Hist. IV', 38
71; 43
vs.
vs. 14;
Lsp.
IV 215; Rosé 5186; Lane. II 10630, 14241, 35992; IV 1 vs. 109, 171, 179; 2 vs. 30; 3 vs. 69, waar het
veel
ruimere
Stoke
overgenomen
dan tegenwoordig en met ver-
heeft
bcteekenis
schenden,
derven,
kan vertaald
verslaan
Het
worden.
is
uit het Oudfr. desconfire (Ital. sconfiggere), Lat.
disconficere,
lett.
en
(dat
conficere
klaar maken.
het mul. ontmaken,
van dis, uiteen, stuk,
onder den vorm confijten overnamen),
wij
Het mnl. bezit ook het
subst. sconfelture (neder-
laag, strijd), Oudfr. desconfiture, Nfr. déconfiture, bv. Walew.
8216,
van
Rosé
10559;
het
Oudfr.
14131.
Spijt
is
zoo ook het overblijfsel
Nfr. dépit, Lat. despectus,
despit,
lett.
naar beneden zien, en vandaar verachting en vervolgens In
't
mnl.
komt
despij f
nog voor,
bv. Lorr.
A
I
het
spijt.
1299, Rosé
12953, Lane. II 7626, 17177, Teesteye 240.
Ook andere naast
ospitale).
kostbare blijfsel
gevormd samiet
zijden,
van als
komt
Zoo
)
uit hospitaal (vgl. Ital.
sant iet in
't
mnl. de
met gouddraad doorweven
hexamiet dimet o.
is
1
a.
(Gr.
kï-apiTog,
(Gr. iïi/xirog,
voor:
299.
10994;
eene
het over-
stof,
tweedraadsch).
bl.
speda Ie
naam van
zesdraadsch)
Walew. 10561,
Zie B. Huydecoper, Op stok, LIL Te Winkel, Grammatische fguren.
')
Zoo ont-
lettergrepen als di of de vielen weg.
stond bv. in het mnl. spetael
,
ovenzoo
Het woord Lorr.
B
I
82
V
550; Alex.
941; Hist.
962; Rosé 772;
Renout 327; Lawc. II 340,
203;
7487, 11461, 13992, 16177, III 6334, 9845, 14592.
5562,
Een mnl. woord voor zweep, 4407; Sp.
479, Lanc.
Jlist.
scorgie
Eng. ook scourge,
't
scoreggla
Ital.
het Oudfr. escourge'e, afgeleid van het Lat. excoriare,
is
).
Het tegenwoordig
bij
Kiliaen nog vindt
de huid met zweepslagen afstroopen
i.
Ferguut 477,
a.
(o.
17 vs. 15; 18 vs. 33; ook sorgye,
I»,
dat in
4090),
II
luidt, d.
FiorislU8;Parth.
Troijen 3712;
v.
X
Limb.
'
verouderde de
in
of spende,
strooien, verspreiden
Eng.
spendere,
Ital.
pendere
eene
men
dat
van etenskast,
beteekenis
spinden, 't
spinde
behoort
maar
spent luidt,
to
met
samenstelling
bij
mnl. werkw.
't
Lanc. II 38431), dat in
a.
(o.
ex
uit het Lat. ex-
Spinder
te zijn.
blijkt
voor hofmeester komt ook voor Flor is 3898.
bekend
Zeer
guut 3057;
het mnl. het woord miraude (bv. Fer-
in
Nat. BI. XII 1025; Rijmb. 4933,
Floris 102Ü;
18056; Stoke
naam voor een
de
I 616),
luidt,
en
dus
ons
bij
waardoor het weer meer begon
naam van den
van wie
de
wij het
,
het
de
aangenomen
s
es
2 ).
overnamen,
Toch hadden
het slechts door
en in het Grieksch
het luidde daar trfcócpxySog
;
Nfr.
verloor,
op den oorspr. Skr.
marakta
het Grieksch heen aan het Skr. ontleend,
had
esmeraude,
,
lettergreep
te gelijken
marakata
steen,
Franschen,
de
doorschijnend groen
dat in het Oudfr. esmeralde
edelgesteente,
émeraude
is
,
en
noemen daarom nog steeds dien steen smaragd. Het voorzetsel ad is verloren in 't mnl. rasteeren (Moriaen
wij
Rosé 3173),
3078, de
verbastering
evenzoo in kroniek
4911, Lat.
fermcrie
4674)
6296,
aangrijpen 't
verkrijgen beteekent en
,
Oudfr. ar rest er,
6388)
Hist. I 7
infirmerie,
voor
Eindelijk
adsalire).
(Sp.
voor
dat
van
Nfr. arrêter
•
en
mnl. selyieren (Seghelijn 11017, Kausler's Rijm-
't
(van
't
is
,
80
vs.
asselgieren,
heb
ziekenhuis;
')
Zie Dr. M. de Vries, Taalzuivering,
Zie Dr,
Verdam,
(rlo**.
nog
Fr. assaillir te
vermelden
14 en Kausler's Rijmkroniek
'j
J.
ik
Ferguut
en
de nog gebruikelijke
Haarlem in
voce.
1856,
hl.
80
vlg.
,
83
woorden pon, vooral d.
aan
tany
en
waarvoor
Fr. Japon,
't
scheldnaam
als
,
verkleinwoord ponnetje, voor japon,
als
men denke
rok (oorspr. alleen kamerjapon;
Japonsche
i.
tegenwoordig Japan zeggen);
wij
voor
een lastig wijf,
dat vroeger
luidde en de door Oost-Indiscli-gasten met neusklank
seetany
uitgesproken Maleische en Javaansche verbastering van satan, namelijk sêtan of seitan
Ten
moeten
slotte
wijzen,
die
is ').
hun
afkorting
bij
evengoed
in
spreken.
Eene bekende mnl.
Saint Eloy
37,
de
(d.
lid
verloren,
en in de doopregisters
schrijftaal
verkorting
in het
Loy voor
Sente
is
vroeger
als
Eligius), bv. Sp. Hist. III 8 , 31 vs.
i.
tegen woordi ge
15, 19,
De meest gewone verkortingen in de zijn: Bas (Sebastiaan) Bella (Arabella,
taal
,
Bert (Albert, Egbert, Gijsbert, Huibert, Lambert),
Isabella),
Bet (Elisabeth) Albrecht
en
Bram (Abraham)
,
Dolf (Adolf,
Brechtje (vrouwelijk van breekt
en
bert)
,
Dientje (Bernardine, Gerardine, Laurendine),
Rudolf), Boortje,
Dries (Andries), (Adolphine,
,
mann. namen op
andere
de
Daatje (Alida),
Dor is (Theodora, Theodorus),
Faahtje (Stephauia),
Gus
(August),
Fine
Fietje (Sophia),
Gonne
Rudolphine),
Josephine,
(Margriet),
(Hildegonde)
Hans, Hanna (Johannes,
Jaantje, Janus (Adriana, Adrianus), Jetje (Henri-
Johanna), ëtte),
van eigennamen
tal
eerste
61, 72, enz.
39,
drietje
nog op
ook
wij
Klaas
(Nicolaas),
Ko, Koosje (Jaeobus, Jacoba), Beentje
(Helena, Magdalena), Line (Caroline, Engeline, Pauline), Lize, Lijsje,
Lijsbet
Nansje
Nelly
lieeltje (Aurelia),
ander)
,
Naatje
,
Nar des, (Bernardus,
(Johanna),
(Cornelia),
(Willemina)
Mijntje
(Petronella)
,
Leonardus), Neeltje
Rika (Frederika, Hendrika), Sander (Alex-
Santje (Susanne)
Teeuivis
,
(Mattheus),
(Antonie, Antonia),
')
Zie Dr.
BI.
(Her-
(Johanna),
Netje (Antoinette, Jeannette),
Sientje (Francine)
Tijs
Stansje (Con-
,
stance), Stijntje (Christine, Ernestine, Justine) toffel),
Manus
Lotje (Charlotte),
(Elisabeth),
Mina,
manus),
^Matthias),
,
Stoffel (Chris-
Toon
,
Toosje
Trijntje (Katharina), Truitje (Geertruida).
Vries,
Taai en Letterbode
11
hl.
Wl
vlg.
6*
:
DERDE HOOFDSTUK. Paragoge of A ch f ervoer/ ing.
n.
De meest voorkomende paragogische letters zijn d of t en De d of t schijnen, ofschoon niet zonder invloed van de
analogie- werking,
vooral
te zijn,
ten
ook
minste
oorzaak achtergevoegd
uit eene phonetische
woorden, die op n, ch of
die
bij
andere Germaansche (met
in
vische) talen wordt de paragogische d of
van
zeer oude dagteekening
maansche
talen
eindigden,
Reeds
aangetroffen,
t
de d van hond,
is
s
name Scandina-
met elkaar gemeen hebben
die alle Ger-
Got. hunds
,
,
Ohd.
kunt, Ags. en Os. hund, maar die in de verwante Indo-Ger-
maansche Skr.
talen ontbreekt,
canis, Gr. kóuv
blijkens het Lat.
Yoor de paragogische d of
guan.
,
van jonger dagtee-
t
kening denke men slechts aan de Hd. woorden dutzend, irgend, nirgend, jemand,
niemand,
gewohnt,
jetzt,
habicht,
mond,
axt
doppeli', gespenst,
,
morast, obst, pabst, palast, sonst,
en aan sommige Nederlandsche tongvallen
Rotterdamsch
aannemen.
waarin
,
In
zooals vooral het
woorden eene anorganische
allerlei
Nederlandsen
beschaafd
het
,
t
men de d
vindt
achter
Arend, oudtijds aren,
bv.
Nat. BI. IV 881;
Mnlp
carn,
Mhd. arn,
laar,
en,
Arnheim,
daar d.
meen;
vgl.
zoover
ik
'j
Zie
't
II
836
naast den het
De
');
,
meer plaatsen
öm
,
(alleen over in
Got. ara,
oorspr. beteekenis
Gr. opviq (vogel).
weet,
Oudnoorsch
vorm aar
woord zwak verbogen werd,
Arendsdorp)
i.
ar, Nhd. aar.
Walew. 8560, 3584, 7808, 10320;
Ohd. aro
was vogel
in
Ags. ade-
ook in ,
't
Mhd. alge-
De paragoge komt, voor
het eerst voor Lsp. II 36 vs. 1560 var., in het
Gloss. mijner Esopetuitgave,
85
waar harent met voorgevoegde h voor den
opgenomen vorm aren
Iemand en niemand,
vinden
te
in
nieman, samenstellingen van ergens,
eeuw,
15de
de
niemande,
men niemant
vindt
yemant
9159;
vs.
Zoo ook niement
7700, 8021.
Nakend
en nie
ie
(d.
i.
ooit.
6799, 7611,
vs.
,
9296, 9396, 10185, 10242, 10409, 10460
8005,
7930, en
man met
In de Hist. van Troyen, ten minste in het HS.
en nioman. uit
gewoonlijk ieman en
ook Ohd. en Os. êoman, nêoman
nergens);
nooit,
nog
mnl.
't
den tekst
in
is.
vs.
Playerwater
,
Got. naqaths,
(naast naakt,
8012 en yemants
vs.
246.
vs.
Ags. naced;
vgl. Lat.
Oudnoorsch
nakinn,
Zweedsch naken, Oudfriesch naken, Mhd. nacken;
vgl. Skr.
nudus
nagna
').
deze vier woorden heeft echter misschien slechts schijn-
Bij
gewoon)
me,
inderdaad
doch
paragoge,
baar
nakene
dat
eerst
iemande
arende,
tot
daarop
en
Over ochtend,
Oorspr.
de
overtuigend bewezen
genomen
de
3
),
bodt fi) 3 )
de uitdrukking:
in
De
Dr.
die een bijw.
hielden
Vries toch heeft
omhuld
Wij hoorden om-
kop bcteekent.
en maakten er
omver, ii!
omkoud van,
van dood.
later
naakt vóór de
i
Nu
eerst in de beis
bl.
132;
vgl.
Dr. P.
J.
bij
omkuld de
invoeging van en heeft plaats ge-
wordl betoogd door Dr. Beckering Vinckers, IL
bezitten, dat
kold voor de Saksische uitspraak van het Hol-
van nirf
is.
dat wij die uitdrukking hebben over-
Denen,
kold,
landsche koud,
lj;M
overge-
van avond de d aannam,
van om kond
slot-cZ
anorganisch.
omver
)
zijn
niemand en
iemand,
verbogen naamvallen gevormd
analogie
of letterlijk over (de)
teekenis
dunkt
).
omkoud''
van
arend,
Is,
niemanne,
2
ook
is
er
is
naar
dat
spraken wij reeds
't
iemanne,
arene,
niemande, nakende
,
nomin.
een
nakend naar analogie der
„die
epenthesis der d (na n zeer
verhogen naamvallen plaats gehad,
in de
waarschijnlijk,
gaan,
luid,
naken,
voor
*nogvidus)
uit
Taal- en Letter-
Gosijn, Taal- en Letterbode
Zie bladz. 49.
Zie Dr. M. de Vries, Taal- en Letterbode
1
bl.
43-50.
LI
bl.
140,
86
d achtergevoegd.
Het Zweedsch toch
Us-
heeft omkull, het
landsch umkoll, het Noord-Friesch amkol, en het laatste deel, dat 't
hoofd
beteekent
woord
in
nemen
te
de uitdrukking:
oomkool
ligt hij
dit
de
,
was,
„daar
Oom Kool,
namelijk als
ligt
Oom
Kool",
a.
o.
in
verbasterd uit „daar
waarbij de spelende volksgeest
omkull)",
(of
vorm
indien in onze taal ook niet de
,
d verscholen
zonder
waaruit wij het overnamen
,
in
,
onder de voorbeelden van paragoge der d be-
niet
hoeven op
kollr
Wij zouden
Deensch huid.
't
dat reeds in de taal
,
d bezat,
Oudnoorsch
het
in
luidt
,
maar
Zweedsch kuil,
van eene bijwoordelijke uitdrukking een grappigen eigennaam
gemaakt
heeft.
Eene achtergevoegde d kan men ook
van
zien in de beide
werkwoorden afgeleide persoonsnamen veinzaard en grijnzaard, die
veinzer
uit
den
invloed
van adjectiva beide
en grijnzer schijnen verbasterd
onder
te zijn
der vele persoonsnamen op aard (oorspr. hard), afgeleid,
Is echter
't
ook mooglijk, dat
deze
bij
woorden de werkwoordelijke stam terstond het achter-
voegsel aard heeft aangenomen.
De
vinden wij gevoegd achter:
t
Akst,
bijl,
aqizi
,
frank.
het
vooral
,
acus,
acus luidde,
maar
woord ook
dat in
strijdbijl,
Ohd. achus
bij
in
derdijk die, waarschijnlijk als
Vondel,
bij
hursehe)
,
dat
t
bij
Leeuwend. de
mnl. aex of ax
Got.
,
't
Hd. eene
t
aannam, welke
onze schrijvers vaak vertoont sinds Bil-
Borst, knaap, reeds met en
't
Ags. aex, eax, Eng. axe, Oud-
Germanisme, invoerde Brederoo, Sp. Bral.
vs.
720,
verminkte vorm
opgegeven borsgezel,
d.
i.
is
voor
bors
').
vs.
(vgl.
2016
Hd.
van het door Kiliaen
rotgezel, contubernalis (vgl. spin
voor spinnekop, kroeg voor kroeghuis, winkel voor winkelhuis).
Men zou
borsgezellen dus,
van zekere theologische
studenten in de 17dc eeuw sprekende, kunnen vertalen met bursalen,
en
in
het
Hd. met leden eener burschenschaft,
zooals de studenten vereenigingen in Duitschland
M
Zie het eroote
Wdb. der Ned.
taal II 35
vk
nog heeten.
,
87
Bors
alzoo
is
zak,
lederen
oorspr.
dan
anders
niets
uit
en wijnzak beteekent, in
ons tegenwoordig beurs,
waar
het Grieksch,
huid
fiópcrx
Europeesche talen overgegaan,
alle
Fr. hourse, Ital. borsa, Eng. purse
Hd. börse ; maar
,
later
in het bijzonder voor geldzak en verder voor verzamelplaats
van kooplieden melplaats
gebouw
van
spreekt
algemeen
het
in
hetzelfde
in
gebruik gekomen;
in
staatskosten
uit
de bursalen niet meer
wonen
maar men toch nog
,
eene beurs" voor studeeren op
daartoe
voor
eindelijk voor verza-
Nu
).
elkaar
bij
„studeeren of
'
gelegateerd geld
opzettelijk
heeft beurs in die uitdrukking weer veel kans
zak opgevat
mnl. alleen borch) nog in burger , burge-
Burcht voor burg,
burgwal en
meester,
van ah geld-
worden.
te
eigennamen
in
als
Middelburg, Does-
Vgl. ook Got. baurgs, Ohd. puruc
burg, Voorburg.
Ags., Os. en Oudfrank. burg.
't
Is
,
van den stam van
Nhd., 't
ww.
bergen.
Fazant voor fazan Altaergeh.
del,
9205
en
faisan,
bij
maar
en
De
is.
dankte
met
reeds
't
t.)
fagiano, en het Grieksch
aan het ontleend of (pxcnxvfj
288,
vs.
Kiliaen met en zonder
Ital.
't
Nat. BI. III 701 en nog
a.
(o.
I
is
Von-
Fransch
heeft
de taal, waar-
vogel heette daar namelijk zijnen
bij
Lanc. II
t
(pa.cria.vcq
naam aan de Phasis
de
,
grensrivier tusschen Klein-Azië en Colchis.
Hulst in
reeds
heeft
Hd.
't
;
dat uit het Germ. ,
reeds
bij
maar nog
')
evenals tegenwoordig en is,
is
bewijst zoowel het
overgenomen.
Kiliaen met en zonder
niet in die
die van
van kinderen
buikingewanden
Nog noemen de
(ook kroes, kroest),
werd
,
waarin het afgeleid.
eerst later
Dat de
t
is
Markervissclu'is „elke plaats in de open lucht,
waar men samenkomt Taal- en Letterbode
t
van eendenkroos, afval en buikingewandoi,
in de beteekenis
uit
t,
doch dat die anorganisch
huls en het Ohd. huls, hulis, als het Fransch houx,
Mhd. Kroost
Kiliaen de
bij
II
om
te
bl. 64.
praten" eene beurs volgens F. Allan,
achtergevoegd
OM.
het
bewijst
,
chrdsi,
Mhd.
ge-
kroese,
kroese, Nhd. gekröse (ingewand).
Placht,
van plegen,
iraperf.
voor
ou&e plag
't
misschien
,
naar analogie van bracht en dacht.
Post (naam van een vischje), reeds
men
nog vindt
a.
o.
Kiliaen voor
bij
Vondel,
bij
Leeuwend.
en R. Visscher, Tepelwercken (1669)
Fruin)
(uitg.
jj>os,
1370
dat vlg.
Oudere vorm
166.
671 en Inform. upt stuck der Ver„spirinck of possch."
175:
bl.
te ver-
;
met het door Kiliaen vermelde posek en het Friesche
gelijken
poask, posk van
V
Nat. Bl.
posch,
is
pond,
bl.
vs.
eene
waarin de uitspraak der
'),
r
Inderdaad
wijst.
op het uitvallen
o
Kiliaen dan ook pors
geeft
op, doch voor eene soort van lekkere visch. Rijst voor rijs
•).
Oudnoorsch sidhar,
Sedert, sidir
(—
sidh,
Ohd.
ook later
Mhd.
sid,
vervolgens
,
sit,
bij
;
sidhor,
Os.
Nhd.
Luidt nog in
en
524;
Moriaen 2455; Esopet 43
I
't
Mhd.
seit,
Got. seiths,
laat,
ons alleen over in de uitdrukking
wijd
zijd),
Ohd. sidor,
comp. van Oudnoorsch tidh, Os.
daarna,
later,
mul. sider,
't
vs.
Walew.
bv.
33; Alex. I 36; Limb.
2685, VI 874, VIII 1219, IX 541, 665; Brab. Yeeslen
866,
Teesteye 716,
I 189;
1982;
70; doch ook reeds met paragogische
60
vs.
83; III 7
,
23
vs.
Sp. Sist. III 7 /,
bv.
Stoke wij
Alex.
1137;
u
VIII 262;
Naast deze beide
1245.
I
met
vs.
57, die wij ook vinden in deu mul.
bijvorm sident (vgl. Oudnoorsch sidhan), Floris
11
,
Sp. Hist.HI*,
bv.
Walew. 448j
IIP 15
Sp. Hist.
vs.
85;
vormen zonder n hebben
ons woord sinds en de middelecuwsehe vormen
sinder (Carel en El. 502 var; Limb. I 2578; Bra>>. Yeesten 1 390, 719, 1122, II 2031,
opgegeven)
ragogische
t
37; 53
44; I 2
Stij)!
vs.
voor stip,
')
Volgens
')
Zie bladz.
Di'. ij_'
,
dat
J.
IV 1222, door
en
12
vs.
bij
Hooft,
41).
Vondel (Leeuwend.
H. Halbertsma, Taalgids IX
vlg.
Kiliaen met pa-
student (Sp. Hist. I', 42 vs.
1.1.
22.
vs.
823),
,
89 Bredcroo
Brab.
(Sp.
eeuw nog de gewone vorm Merkwaardig mijnent,
te
ook
meent,
nog
in
het
in
en halve
't
Eng.
punctueel van punct.
,
t
in de
enz.
voor
eigennamen
bij
uitdrukking
zijnenthalve ,
om
vrouw, aubst. halve,
oud
Oudfrank. halvo,
halbha,
waarin wege
enz.,
Ohd. halba,
dat zijde,
Ohd.
seina,
richting beteckent.
,
als
nog
Os. en Oudfriesch min, sin, bij
zou
men dan moeten
den
daarvan
zou
moeten
in
onze
afslag van te verkoopen goe-
mijnentwege enz.
zien den datief van halve en weg
met
men
zich
afhangenden voorstellen
oude ge-
namelijk Got. meina,
hij,
uitdrukkingen mijnenthalve,
de
In
deren.
Ags
,
mijn in den uitroep
taal als
liet laatste
Ags. healf,
Mijnent, zijnent zijn daarin wel eens beschouwd nitieven der persoonl. voornww. ik en
zijnent,
mijnent wil
absolute datieven te beseliouwen zijn,
als
weggela-
den genitief en
in
uitdrukkingen
de
in
mijnent
te is
vormen mijnent,
Dezelfde
mijnentwege,
in
van een Os.
zijnen-t
te
ranl.
komen ook voor verder
en
\g\.
verder de paragogische
is
te
ten, evenals
enz.
Men
is.
ook vorder in de 17de
waar, volgens de gewone opvatting, huis
huize,
soms
en
998)
vs.
genitief
dat
,
de
van
terwijl
ik,
paragogische
t
eerst achter
mijn, zijn werd gevoegd, en dat vervolgens de vormen mijnt, zijnt zich tot mijnent, zijnent ontwikkeld hebben.
wijze siih'itt
den,
zouden (d.
dat
i.
die
dan de
uitdrukkingen:
dat
is
Op
dezelfde
dat
minent,
de Groningscho Vecnkolonie gebezigd worden
in
en die ik ook in de stad Groningen vaak heb gehoord.
kan ze echter evengoed ik geloof
wege, lijke
sing.
niet
het
dan ook inderdaad, dat
zijnenthalve
mijnen,
wij hier,
doen hebben
dat halve vrouwelijk
is,
niet
te
maar
')
Men
mijne, Int zijne vertalen, en evenals
is,
mijner
bij
maar met
met persoonlijke,
niet
voornaamwoorden
er tegen
is
van mij, van hem) moeten verklaard wor-
is
mijnentbezittc-
Het eenig bezwaar
en dat dus in den datief
moest
gevonden
worden.
Daartegenover staat echter, dat de oorspr. vorm mj/jnentwegen, zijnenthalven
')
kan geweest
Volgens L. van
Ankum
,
zijn,
Noord
een datief plur.
en
Zuid
111
hl.
,
3Si
die bij
het
:
90 enkelvoudig toch
van
begrip
onmogelijk
niet
is
Zoo
andere vormen onzentwege(n) harenthalve{n)
hem
mij, ').
wat
wel
ook
alleen
uwenthalve(n)
,
,
allenthalve(n) verklaren, die,
,
maar
vreemd,
de
zich
laten
hunnentwegefn)
,
wanneer mijnent
mijnentwege genitief van het persoonl. voornw. ware slechts
in
,
naar analogie daarvan gevormd konden heeteu. Dat het eerste dezer
lid
samenstellingen een bczittelijk voornw. (of adj.)
wordt nog bevestigd door de uitdrukking aan anderhalf aan
een
anderen
kant
elders)
,
die
,
„En doe
Moeilijk
kwam
hebben
maken
door
malle kalf,
of wij met eene paragogische
,
Beatrijs 736;
elven (bv.
900; Rijmb. 5380; Sp. Eist. fantome") ,
't
anderhalf.''''
vorm gedroch voor met de
de
117 vlg.
handt aan
het woord gedrocht.
bij
i.
In het mul. toch
beteekenis van bedrog
Rijmb. 24686, 26856), vooral van bedrog, begoocheling
(bv.
I7
zijn
daar naar aan,
zijn aart
het uit te
is
doen
te
t
schenden mocht
'y niet
Betoonden hy
vs.
,
(d.
vinden in Coster's
wij
Niemant ghenoemt, niemant gheblameert
is,
,
van spook
eindelijk
61 vs. 66 en
Nat. BI. III 1975, I', 3
vs.
in
Rijmb. 23596,
't
XII 672,
42: „elfsghedroch ende
algemeen
(bv.
Sp. Hist.
waar gezegd wordt, dat de
discipelen Jezus op het water ziende wandelen,
hem voor
een
vormen met en zonder
gedroch
hielden).
opgeeft
verklaart het woord met begoocheling, bedrog, spook,
,
Kiliaen
maar ook met monster
Men zou
is.
echter
,
ook
de
die
,
de tegenwoordige beteekenis
zooals
aan
apocope
kunnen denken, daar naast gedroch voorkomt,
bv.
Torec 1922;
t
der
e
in het mnl.
bij
dit
woord
ook gedrochte
Carcl en El. 51, 778; Lippijn
98, 114. In het mnl. en in de 17de eeuw
soms met anorganische
')
t
voor
,
komen nog andere woorden
bv.
In de door Dr. M. de Vries herziene Grondb. der Ned. spelling
van Dr. L. A. te Winkel, § 120, waar aan het enkelvoud, en dus aan d^n vorm mijnentwege, zijnenthalve de voorkeur gegeven wordt, vindt
men
toch
uit
Serrure's
minen halven aangehaald.
Vad.
Museum
1
bl.
310
vs.
70 rem
,
91 voor
Dickent
dirken,
cliché,
cl.
dikwijls,
i.
Rosé 8804,
bv.
12115.
Emmert
voor emmer, immer, Playerwater
Ergent, Lsp.
I 5
20, en Vondel,
vs.
V
nergent, Nat. BI.
vs.
325.
Rommelpot
224; en
vs.
59G, Reinacrt II 6604.
voor gek, Rubben 77.
(rec^
TV/Y voor Middelt
korf, Playerwater 155.
middel
voor
X
18672; .lkz\
Nocht en
voor
nochte
Oudfrank.
Moriaen 1521;
is
't
ofschoon het in
,
in
mul
't
Lanc. III
HS.); D. Doctr. III 1888.
zeer
't
Ohd. Os. en
gewoon en ook
Hooft.
bij
Nochtant vindt men,
Troyen 4085,
midden,
«ot'/*
luidt,
«o//
nog, bv.
later
of
127 (althans in
naast het gewone nochtan,
Sist. van
6798, 9732, 10054, 10310,
6789,
6710,
10387 enz.
O ft
voor
het onderschikkend voorwaardelijk voegwoord,
of,
Got.
iba
Eng.
if,
ibai
,
o ft
,
ibn,
obct,
Oudfrank.
ef,
dat zelf ook weder
,
of.
met het tegenstellend
verwarring ofte
Ohd.
,
Os.
loor, zoodat
Mhd.
Ags. gif,
obe, ob,
Het nam de
voegwoord
bij schikkend
en later voorgoed
aan door
t
de
t
ver-
tegenwoordig beide voegwoorden zonder
t
wor-
,
,
den geschreven. Sieeht voor ziek, Playerwater 110.
Playerwater 30.
Stijft voor stijf,
Tyrant voor tyran,
20081,
9182,
16304, de
doch
van woorden voor
Bijzart,
Sp. I
Brab.
bl.
zij
als 't
vs.
Esopet 52
vs.
I;
BymJ.
Lanc. III 16300,
zal wel achtergevoegd zijn
naar analogie
gygant, trawant, olifant, enz.
men
Fransche bizarre,
vindt
225 en Huygens,
Trijntje
bij
Brederoo
Corn. (Korenbl.
598).
Eht, elzenhout dinghe
(uitg.
Minnewalmt Noenent
Toree 1329;
WTatew. 9981;
Het oorspr. Orieksch woord rópxvuog heeft
16314.
niet,
t
bv.
27460;
(te)
vindt
men Inform. up 7
Dr. R. Fruin)
schrijft Hooft,
voor
te
bl.
Baeto IV
noene
si nek
der Verpon-
58. (uitg.
Leendertz, II
(hora nona,
bl.
negende uur,
387). d.
i.
,
92
uur
drie
daar de dag
middags,
's
hora prima of priemtijt,
men
vindt
zooals
uur
zes
te
in
't
navolging van avond en ochtend
in
morgens,
's
mnl. heet,
't
begon)
Brederoo,
bij
Sp. Brab. vs. 691.
Spaansche wijn, evenals Madera dry,
Seckt,
druiven
noemd; Eng.
Men
sack.
Brederoo, Sp. Brab.
bij
t
De achtervoeging maar voor de Zoo
Het woord luidde Rijmb. 25995; (
War.
n
der
in
vindt
liet
vs.
2030.
scco ge-
woord met paragogische
geen
is
droge
uit bijna
Spaanscb vino
't
phonetisch
verschijnsel
verschillende gevallen verschillend te verklaren.
de meervoudsvorm als enkelvoud opgevat.
schoen
bij
is
del
daarom
en
geperst,
Lanc.
II
10469; Lsp.
Moriaen 1009;
bv.
,
24
I
vs.
10; ook Von-
No. 105) gebruikt nog het meervoud
Dieren
der
nog schoe
in het mnl.
schoen] Kiliacn geeft schoe en schoen beide op, en de Staten-
ook
gebruikt
Bijbel
friesch scó
Obd.
Ook
A
(van
teen
de
Rijmb.
1879;
I
Staten-Bijbel
zehe, Ags.
,
de verwante talen
Nhd. schuh, Ags. en Oud-
luidde
voet)
10631;
in
Rubben
't
50
mnl.
/er,
Eng.
toe
,
en zoo
is
Lorr.
bv.
ook nog in den
en
overeenstemming met het Ohd. zêha
in
td,
'sem h
skoh.
Os.
,
Van
vormen.
beide
heeft het Oor, shoh*,
Nhd.
,
het dus waarschijnlijk dat
de n van teen denzelfden oorsprong heeft als die van scho n
doch
daar
Kiliacn
alleen
het Oudfriesch de
in
den vorm teen kent en
vorm tdne voorkomt,
suffix te
,
maar met een
doen hebben.
Stellig anorganisch, ofschoon toen,
moge-
het ook
is
dat wij hier niet met eenc paragogische n
lijk
dai
in
het mnl.
nog onverklaard,
nog meestal doe,
de n van
is
soms ook doen
luidt,
en in de 17de eeuw ook nog dikwijls doe heet, terwijl het
geene
der
Evenmin In
het
;
zelfs reeds
verwante weet
ik
mnl. vindt
talen
eene n heeft;
vgl. Os.
thó
thuo.
de paragogische n van toren te verklaren.
men zoowel
/oren,
f
urne (bv. Stoke VIII
712, 1290; Lsp. Il 48 vs. 386, 1164) als torre (bv.
277, 280:
,
in
Moriaen 1935,
1941,
1950,
Ferguut
2085, 2091, 3767,
4457) en het Oudfrank. heeft reeds turn, maar
't
Ags. torr,
— 93
Ohd.
larrl
nisch
is,
maansch, maar luidt
Nhd. turm
terwijl het
,
geen
behoeft
betoog:
Dat de n anorga-
heeft.
woord toch
't
').
Naar analogie van morgen en gisteren nam ook heden ontstond, en de bijvorm huden het Ohd. hiuto
waarin
Nhd.
,
terwijl
beschouwd
Bij
tot
worden.
Het
verkort.
f/
vorm heodag,
anorganische
de
woorden
van
Paschen
en
Paschen (ook nog Paasch)
pa scha
zuiver
De Hebreeuwsche vorm van
weergeeft.
woord
is
eenigszins anders, namelijk fesach
steren
is
verkorting van het Grieksche
de
vijftigste
dag)
evenals
,
het
cinquiesme, Lat. Quinquagesima
Enkele
namen
bijwoorden
buigingsuitgang
aan,
voorkomt, met name
in de
ot'
het
Pink-
pesach.
7revrYfltoo*rri r}
mnl. sinxenen van
't
i.
Oudfr.
(vijftigste).
bij
zooals
verbastering in het mnl. den
alle
(zeer),
dat vaak als alten
15de eeuw, doch ook reeds Mori-
men verbogen naamvallen har-
1753, en harde, waarvan
aen
waar het
den oorspr. Chaldeeuwschen vorm
en
luidt
zien
welke
Pinksteren,
toch werd uit het Latijn of Grieksch overgenomen,
xy.T/x
).
meestal verbonden werden met voor-
als tijdsbepaling
Pascha,
2
men moeten
dat. plur. zal
die den datief regeerden.
zetsels,
maar
f//?,
nog den minder afgesleten
verklaren met: op dezen dag
te
n
dat vroeger 'deze be-
tfa^M niet tot
is
had
Den uitgang van een ouden in
/,
verkorting van dagu moet
als
hede(n)
Ags.
letterlijk
van
is
du
huiden, die beantwoordt
Os. hiudu, alle zonder n,
he/tte,
hiu de instrumentalis
teekende (Got. his),
,
heden, zelfs
vorm Meden, waaruit
reeds in het mnl., de n aan, evenals de
aan
niet Ger-
is
waar bet turris
overgenomen,
uit het Latijn
den [Moriaen 1813) en harder {Moriaen 2854) aantreft.
Evenals er in het Hd. verscheidene woorden op en bestaan,
waarvan de
slot-»
uit
nominatief gedrongen ') 2
Taal en Letterbode
Dat heden alzoo
verbogen naamvallen ook in den
de bv.
II
nacken, haufen, brunnen, enz.,
1.1.
133,
139. is
met
Oudnoorsch hêdhan ia de uitdrukking hêdhan-fra (van nu aangetoond door Dr. Gosijn, Noord in Zuid l hl. 219 ±11,
af),
)
het is
Zie
is,
te
verklaren
is.
en niei
te
vergelijken
94
hebben
ook
onze oudere schrijvers sommige substantieven
bij
eéne anorganische n aangenomen
in
den
bij
Vondel neckcn
nomin.
,
hoopen
zooals bv.
,
Door een ander mis-
kinnébacken.
,
verstand zegt Vondel ook een dinghen in plaats van een ding
Merkwaardig ganisch
soms
is
behoeft
weer
overoude
andere
genoemd op
alleen
worden,
ofschoon die toch ook
van vormen met eene
Zoo
elders.
7602
HS.
van
16de en
men
gedicht
dit
nog
zelfs
stoeyden
en
ick,
(Voorhout
ick
39),
564,
Oppervlakkig
zou
kan
hiaat
9172:
zijn,
men
soo";
in
hier";
9568
Sp.
Brab.
,
is,
7622:
vs.
„ie
vs.
784:
vs.
817:
W.
L.
ook
Mm,
en
vs.
Zoo ook
„ick schraepten „ick sien
„ick sien het", Sneld,
Bedenkt men nu, dat er in ,
een eerste
die steeds op n (uit eene oudere in) uitgaat,
mnl.
van
aven-
Serpedons heer";
evenals in de andere Germaansche talen
beu,
Zie Dr.
dat de n hier
maecten hem."
„ie
vs. 633),
167, II bl.
bl. ,
Warande der Dieren No. 107:
„ick siense", enz. enz.
onze taal
947, Hofwijck
er geene sprake
„ie scoffierden
vs.
Huygens' Hofivijck
47:
ik
7668:
in Brederoo's
Vondel's
in
persoon
vs.
266,
vs.
de zaak wordt anders,
van Troyen
Hist.
decten my";
„ie
leest
;
bv,
raeckten
1554), verstaen
vs.
men kunnen meenen ,
my"
tuerden
')
vs.
gaen ick (Voorhout
Daghwerck
om hiaat te vermijden doch men die n ook vindt, waar
wanneer
men
{Voorhout
ick
sien
alleen dient
lijk
vindt
(Zeesiraet vs. 22) on doen, ick (Korenbl. I
542).
XIV
a.
o.
738, Oogentroost
XIV
vs.
in de
Gulden Winckel No. 16:
Vondel,
vs.
207, 1555, Sneld.
staen
vs.
Het
ie.
maar ook
15de eeuw,
731, 733
vs.
bij
653, 657, Daghwerck
dreichden
17de eeuw komen zulke vormen voor.
Huygens:
bij
9108:
vs.
uit de
is
in de
evenzoo
ick;
ick
die somtijds
,
van Troyen
in do Hist.
bv.
en aldaar
u,
In Brederoo's Sp. Brab.
vs.
Ik bedoel de n
uitgang van den eersten persoon enkel-
als
leest
maecten
ie
sten
te
meestal in het imperf. der zwakke werkwoorden, soms
voud,
ick,
).
die lang niet altijd anor-
n,
analogiewerking
n berust.
organische
wordt aangetroffen
ook
eene
'
dat
van Heiten, Vondd'8
het
taal
I
Oudfrank.
bl.
75 vlg.
namein
den
95
wacon
dan
'),
denken,
te
vormen kent
persoon
eersten
meer
te
als ivirthon
biddon
,
getruon
,
,
het moeilijk hier alleen aan verbastering
valt
nog
men ook
als
in het
Mhd. vormen Ohd. tóm,
vindt als ich tuon, gdn (of gên), stdn (of sten) in
't
gum, stam, en
een eersten
in die laatste taal zelfs geregeld
om
persoon enkelvoud praes. ind. op
tweede ook
en
in
echter,
het
Mhd. bewijs
sehen
bij
Geimaansch
persoonsuitgang
onderscheid
van doen
Uit
).
zijn
begonnen
zij
waarbij
,
West-Germaanseh)
m
op
verba
tusschen
yaen
den
op
De
ingevoegd
hiaat
te zijn,
in het
een eerste
heeft bestaan
,
als
de
bij
m
voortgekomen n
maar kan
zeer goed
misschien juist ter vermijding
,
van sten ick
die
;
maar vindt toch
Daar echter
bij
dus niet ter vermij-
ik, staen ick behoeft
de spreektaal
ganisch,
evengoed
uit
van den hiaat langer bewaard gebleven in
die
op mi mogen maken,
en
o
en Grieksch.
een oude persoonsuitgang zijn
nog
ook
dat
blijkt,
enkelvoud
het
in
de
niet behoorden,
zij
opgemerkte
het
overgebleven,
verouderen,
te
in
waarvan
en dat wij voor het Oud-Germaansch hetzelfde
,
ick,
van
ding
2
Sanskrt
het
in
dat
(vooral
in het Latijn
als
nog enkele sporen
ww. voorkwamen
sterke
em of en
of on en
der zwakke werkwoorden,
klasse
als
sommige zooals
derde
is
wel
tegenwoordig is
waar anor-
Mhd. reeds haars
het
in
tot zelfs
Oud-Germ. zwakke verba de n
gelijke.
alleen in
het praesens voorkomt, zouden wij die, welke wij in hetmnl.
en
zelfs bij
matige
ook
Brederoo in het imperf. aantreffen
«'s.
daarin
Dat
behoeft
een
oorspr.
zwakke imperf. aorist
van
't
toch
echter
niet.
p.
9-yjv
doen
,
waarvan
Zie over dien uitgang
868,
879,
885,
is
recht-
mogelijk,
bewaard
't
de
is.
dat
Het
Lat. Is
945,
J.
ham
waar, bl.
als imperf. -
vgl.
1878, p.
den regel
in
150 vlg.
G-rimm, Deutsche Ch'amm.
958 en
der Dmtschen Sprache, Berlin
persoon in
eerste
Gosijn, Taal- en Letterbode IV
Zie Dr. P.
»)
875,
(vgl.
als aorist-uitgang).
'j
J.
Het
persoonsuitgang
Oud-Indogerm. vorm dltam luidde uitgang, Gr.
voor anorga-
gevormd door achtervoeging van den
is
werkw.
,
gevormd naar analogie van de
kunnen houden,
nisch
I
W. Scherer, Zur
213—218, 296
vlg.
2te Ausg.
Geschichte
318-329.
96 viel
n
weg
als iedere
andere consonant
dat
de
den eersten persoon van
n
in
Gerrnaansch evengoed
slotletter in het oudste
als
(tri)
en daarom
,
het niet vreemd,
is
zwakke
't
imperf. ge-
woonlijk ontbreekt, maar volstrekt zonder uitzondering regel toch niet
vorm
ouderwetschen
kunnen hier dus
en wij
,
doen
te
werking daarentegen kunuen ook
n
die
daar
waar
Men
vgi.
er niet in zien
wanneer
,
in
den derden persoon enkelvoud aantreffen
zij
blijkbaar niet dient
slechts
om
,
wij
ook
cene gaping te vullen.
het HS. der Hist. run
in
deze
Anders dan analogie-
hebben.
wij
is
met een hoogst
best
Troyen
7686,
vs.
7779, 7981, £014, 8035, 8240, 8282, 8339, 8346, 8510,9165,
9461
,
10103, 10220 enz. enz. met plaatsen uit Brede-
9846,
roo's Sp.
Brab.:
heughden
(vs.
smachten
(vs.
vs.
26,
Sneld.
424), ver-
XIV
22)
,
XIV
207), hoorden (Zedepr.:
Een
XIV 2
(Sneld.
27), persten
vs.
sot hbvelingh
1 ),
ld.
(Sneld. XIV 50), toonden (Sneld. XIV"51), XIV 70. 77), trouwden (Sneld. XIV 77), oorXIV 87) enz. enz. ').
(Sneld.
Door overbrenging van den sterken buigingsuitgang vrouw, datief der
rechter
Vuiler
en
uitdrukkingen
gehad,
volge
adj.
naar den nominat.
ontstaan.
Het
rechterhand
ter
In het mnl. vinden wij soms.
gevoegd achter mire
(—
ere
,
Voorbeelden
(=
uit
hl. 2
)
bl,
(=
eenre) en ghere
mijnre,
(=
is.
mijner),
gheenré)
'-')
,
sire
zooals
andere schrijvers, ook van de n in den tweeden
persoon meerv., vindt I
hand
linker
den uitgang
schoon zelden,
er overtollig sijnre)
linkerzijde heeft ten ge-
de datief nomin. geworden
hl
bij
van
veelvuldig gebruik van de ter
,
er
de vormen
zijn
dat zich de nominatieven rechter,
vormden, evenals
')
vs.
knoopten (Sne ld.
m, lenden
meenden (Sn
den
Mal
henden (Cost.
Mal
keurden (Cost.
55), stelden
741),
737), praten (vs. 797), maecklen
(vs.
en
vs.
n
90,
(vs.
Huygens' werken:
62, Sneld. 39),
(vs.
361), m/enden
(vs.
uit
(Voorhout
XIV
83), gebeurden
(vs.
442), tasten
802) enz.,
(vs.
raechten
96), behooren
men
hij
Dr.
W.
L.
van
Fielten,
Vondei's taal
47 vlgg.
Daarop wees het 156.
eerst Dr. P. J. Cosijn,
Taal en Letterbode VI
,
97
mirer
A
(Lorr.
ook
zelfs
A
1257, 2151), cjherer (Lorr.
Ook
op
andere
waarbij
taal,
van
buigingsuitgangen
paragoge
eener
onze
wenscb
ik
nog
bv.
naamval enkelvoud der sterk verbogen adjectieven
eerste
had
in het Oudfrank. in het vrouwelijk naast ).
Toch
in het vrouwelijk
zonder
maal mina
sin slechts een paar
,
geenen buigingsuitgang,
Oudfrank.
en
Os.
men
vindt
thin
,
het
in
zoo
min
in
te wijzen.
De en
I
naar analogie
letter
van andere buigingsvormen mogen spreken, even
A
II 2).
anorganische
wij
767, 1206, daar
I
1329, 1331, 1675), erer (Lorr.
vs.
,
A
sirer (Lort:
I 1563),
seoenrer
thina
,
'
heeft tegenwoordig die eerste
naamval
uitzondering de
de zwakke verbuiging.
Wat
e
evenals
bij
de verbuiging der substantieven aangaat, verdient op-
merking,
dat,
terwijl
«'-stammen in Ohd.
stamvocaal
,
Ags.
Os.
,
Oudfrank. en ook in onze taal
,
en naamvalsuitgang,
sommige van
hebben,
de nom. en ace. sing. der vrouwelijke
die
en
i
-f-
s
woorden
bij
ons eene
i
verloren
»*.,
-f-
e
aannamen,
naar analogie van de vrouwelijke a-stammen, zoodat men bv.
van const
conste vindt in plaats
Torec
2494)
III 3 vs. 322; 14 vs. 211;
15
vs.
die
3
e
worden
)
den
in
hoogeren
Ook
stijl
e
den tweeden
terecht,
biste,
de
welke woorden ook
vrouwelijke woorden
op
te
merken,
Il bl.
III
valt zulk eene pa-
bl.
soutste,
selste,
Van Hel ten
als afgesleten
Zie Taal- en Letterbode
Ned. Taal en Lett.
du
die door Dr.
worden verklaard
,
vormen
ivilste,
naar ik meen uit
de oratio
44.
L.
van Heiten, Tijdschrift voor
47 vlg.
HoofVs Waernetningen No. 15 en 116
bij
L. ten Kate,
leiding I bl. 718, 741.
Te Winkel
,
in
namelijk in de mul. vormen van
enkelvoud
persoon enz.,
werkwoorden
Meer voorbeelden geeft Dr- W. Zie
bv. Lsp.
soms winste verkeerdelijk voor winst, enz.
')
)
39, 127,
vs.
gunst,
Ook nu nog hoort men
*)
3
),
i.
worden gebruikt en door
e
onder
toelaten.
in de vervoeging der
ragogische
hebste,
opgegeven
nomin.
2
103)
door Vondel eene enkele maal met
Hooit
Lsp. III 14
(bv.
onste in plaats van onst (d.
Grammatische
figuren.
7,
Aen-
98 indirecta:
door
selstu
soutstu,
,
der
invloed
voornw.
meer
dat
voor
den buigingsuitgang aan
du
voorafgaand
te zien en
van
tijden
der
ind.
en
indicatief
ecne
in
't
').
Overi-
Got.
in alle
behalve in het imperf.
conjunctief,
vervoeging,
sterke
enkelvoud
ste
vorm ook met
dien
de oratio directa te gebruiken
in
du
in sélste
herkennen begon men nu
te
had de tweede persoon
gens
Door
verscherpt werd.
enz.
niet
enz., waarin het pron.
bistu,
tu
tot
s
na eene lettergreep
die
s,
zonder klemtoon in z moest overgaan en alzoo in de Scandinavische talen r moest worden,
Dat
wegvallen.
echter
is
die 8 en evenzoo het mnl.
dan
eene
Nhd. regel en
Oudfriesch
van
beelden
14
(Esop.
Mal
(Esop. 47
vs.
vs.
258)
wordt
vs.
enz.
van
bist
Dr.
Kern Zie
bv.
is
15;
vs.
37
Merlijn 1233,
doest {Merlijn 1234, 1754),
komt ook
t
Mal nu
later voor, o. a.
Huygens:
bij
hoe die
,
du
hebst
slaest (Cost.
256),
vs.
verklaard moet
t
heeft slechts eenmaal bis).
evenals ook biste uit eene
('t
doch
2
),
daarvoor
men
die
Waarschijnlijker
is
als bis-thu
vorm
die
is
i
er
ziet
)
W.
L.
den grondvorm
van Heiten, Vondels
Taal en Lett.
»)
Zie Dr. P.
3
Zie Dr. Kern,
J.
II
hl.
in
te
van het
taal
1
zou op-
oud en
veel te
dat wij in de
het,
inderdaad met eenen persoonsuitgang
Dr.
du dragest
Oudfrank.
bist
schrift voor Ned.
j
56
9;
Die
De vraag
algemeen.
te
»)
op st,
sing.
pers.
verklaarde dien vorm,
hebben
veel
wat voor-
in het mnl. zijn er vrij
constructie bistu (voor bis thu),
gevat
Mhd. en
die in het
Germ. talen zonder uitzondering gevonden
alle
du
bij
Cosijn
zelfs reeds
dat in den indicatief van Ags.
ziest (Cost.
62), enz.
,
Ohd.
clagest (Esop. 58 vs. 5), lerest (Esop.
1246)
worden, die in
Dr.
zij
psalmberijming van Marais en
(Cos/.
Mal
tweeden
7),
(Merlijn
de
in
vs.
de Ags. en Oudfriesche
terwijl er in het
woudest [Merlijn 1403),
1542), zijst
Ook
was.
hevest
19),
vs.
,
evenals
den
West-Germaansch moest
in
achtergevoegd werd,
t
werd,
het
Het Ohd., Os. en Oudfrank. behielden
conjunctieven gebeurd.
nu en
in
alleen
bl.
suffix
44
vlg.
Taal- en Letterboot
V
bl.
III
100
bl.
272
t, dat
en Tijd-
49 vlgg.
Cosijn, Taal- en Letterbode
st
doen hebben.
vlg.
99
van de sterke vervoeging aanduidt, maar
West-Germ. het
en Noordsch den tweeden persoon enkelvoud
Gotisch
het
in
iraperf. ind.
(e)stha (vgl. Lat.
suffix
Grieksche vormen eprp&x gingt,
gij
in
kan
zeidet
het perf.
bij
Alzoo
kon
optat.).
persoon
dat
(en st
en
conj.
,
imperf.
sing.
in alle
kennen
talen toch
in alle perfecta, a-Snx in de
(i)sti gij
gij
ricrB-oc,
,
zaagt of weet,
gij
okj-3-oc,
Homerus ook buiten tweede
De Indo-germ.
talen wegviel.
J^yjo-S-a,
gij
waart,
yeto-B-x,
wist, en
de werkwoorden op
bij
zelfs
/ac
de Germ. talen ook de
in
van de sterke vervoeging
ind.
oorspr. ook wel geweest zijn) evengoed op
bist
uitgaan, als den consonantischen buigingsuitgang verliezen.
In
naar
achtergevoegd
echter
analogie
de
is
anorganisch,
t
van het
sterke
hetzij
imperf.
ind.,
reeds veel vroeger ter behouding van de tot z overge-
hetzij
gane
Zooals wij zagen
die gevaar liep af te vallen.
s,
tweede
is
talen,
geene
die
die s desniettegenstaande toch
aanneemt.
s
soms
in
't
Wanneer
wij
mnl. aantreffen, zoo-
du waers (Disp. 269), du dorres (Disp. 61, 218), du dan (Esop. 4 vs 18), evenals soms in het Mhd.
als bij
ontfinges
,
moet men aan
de
imperf. ind. der sterke vervoeging de eenige in
pers.
West-Germ.
de
vorm
anderen
iederen
dan aan het afvallen van de
veeleer
,
paragoge der
alle
andere tijden en wijzen, waarin
kenmerk van den tweeden
Eigenlijk
ook de
is
denken
,
achter den op eenen klinker uitgaanden
s
vorm, naar analogie van de s het
t
s
pers.
enkelvoud
is.
van de genitieven vaders en broeders
eene latere, doch reeds in
Oudfriesch gewone, verbastering
't
naar analogie van de andere sterke mannelijke substantieven,
want in
kan
Ohd.
in
den
genit.
men
vaak
ze
,
Ags.
ook
aantreffen,
en
zuster friesch,
Os.
,
en Oudfrank. komen die woorden
,
bijna altijd zonder buigingsuitgang voor in het Nederl. der
evenals
dochter,
die
wanneer ze
de
vrouw,
tor-stammen:
nu ook, evenals
hebben
woorden de
tegenwoordig
genitiefs-s
,
ook
wel
de
ofschoon die alleen
moeder,
reeds in het
vóór het woord staan,
genitivo, afhangen, de s hebben aangenomen.
geval
en zoo
;
13de en 14de eeuw nog
waarvan
Oud-
ze,
in
In dat laatste
andere vrouwelijke
aan de sterke nian7*
100
woorden en aan de vrouwelijke ^-stammen
nelijke en onzijdige
Oudsaksisch
volgens reeds
als
Oudfrank.
en
algemeenen regel:
zoo
lydt
zonder lof,
de s;
het
gelijk
zorghs
veel
Artikel
Adjectyf,
oft
Ten
Foeminyn voor
lydt het de s;
moeders goedt, stads welvaert
slotte
heb
ik
't
het
woord jakhals djakdl luidt,
nog
te
Zie Hooft's
't
te
wijzen
gelijk
Eng.
Waernei»/' Hf/en No. 34,
staet
deuyhds
zeidt zijn moeders
drukken."
op de paragogische ,
s
,
evenals in het Hd.,
dat uit het Turksch
,
overgenomen,
het Fransch als chacal, in
men
jae
in onze taal
heeft voorzien is
,
Adjectyf uit
waarmee de volksetymologie het
stelde
meer vreughds, vol
,
Desgelijx als het substantyf
goedt, zonder de s in
')
)
Hooft
toekomt.
„Als het substantyf Foeminyn
zonder Artykel oft ander Adjectyf,
in Genitivo achter staet,
droefheits.
1
en zonder
s
,
waar
voorkomt in
als jackal.
bij
Ten Kate,
t.
a. p. I bl. 725.
VIERDE HOOFDSTUK. Apocope of Afkapping.
Het grootste
deel der Nederlandsche
woorden
door apo-
is
cope verminkt; toch zijn de verschillende gevallen van afkap-
ping niet
want
talrijk,
in het eigenlijk
d en n nu en dan afgesleten,
t,
woorden,
afkapping
door
die
peerde letter eene toonlooze
Gaan
vinden
die
vóór
,
ook
wij
de
en nasalen bijna in
bleef,
hebben,
slachtoffer der apocope, daar
't
dus
omdat
,
volgens
zij
in het ge-
zij
in het Gotisch
In de meeste ge-
lettergrepen zonder klemtoon
,
wet
de
,
der woorden na vocalen
eind
altijd is afgevallen, terwijl
vallen gebeurde dat
besluitend,
aan
Scandinavisch tot r overging.
't
de geapoco-
van het eigenlijk Nederlandsch,
als
s
het Nederlandsch als zoodanig bestond
West-Gerraaansch
heele
geleden
zijn alleen
de ontelbare andere
e is.
wij buiten het gebied
dan
Nederlandsch
terwijl bij
van Verner
')
moest
tot z
overgaan, die aan het eind der woorden phonetische bezwaren de
voor vallen
dus
om
de
Gotischen
')
plur.
K.
behouden.
,
West-G ermaansche
dan vinden
,
wij
de s,
verbogen mannelijke woorden (de /ar-stammen en
de
nomin.
van
algemeenen Zie
te
ook met ons Nederlandsch
maansche talen
Kuhn's
in het geringer aantal ge-
het Gotisch met de
nu
wij
sterk
alle
uitgezonderd)
dien
en
had kunnen blijven, werkte de analogie, de zucht
s
dus
talen,
ace.
;
voorafgaande lettergreep klemtoon had en
de
eenheid in de buigings vormen
Vergelijken
die
opleverde
uitspraak
waarin
,
vrouwelijke
sing.
tei'ug, alle
en
i,
en
in
evenmin de
«-stammen
geene s
in
maken
den
der West-Ger-
van den nomin. en
mannelijke en vrouwelijke woorden.
regel
Verner,
vertoonen
Op
alleen de mannelijke a- en ja-
Eine ausnahme der ersten lautverschiebung in
Zeitschrifi fin- Vcrgl.
Sprachforschwuj
XXIII (1877)
p.
97—130
102
stammen en
'
in Ags. en Os. eene uitzondering, daar
)
de
plur.
ace.
5
De
bewaard hebben.
in
zij
nom.
van den nom. zal
s
waarschijnlijk uit ss (van sas) ontstaan zijn, en naar analogie
van den nom. zal de
genomen
2
).
woorden op are, vormen,
s
daarom ook
dat
5
hebben aan-
oudste mnl. de
't
welke op eene vloeiende
die,
door
ace. plur.
en naar analogie daarvan
enkele andere,
nog meer, hoofdzakelijk
later
in
den nom. en
ere (Ja-stammen)
evenals
ook die
ace. vermoedelijk
Misschien
letter
uitgaan, en de verkleinwoordjes, stellig ook onder den invloed
van de meervouds-s der den
3
Verder
).
en ja-
a-
lijke
viel
mannelijke
en
Fransch overgenomen woor-
uit het
weg de
6-
van den
genit. sing. der
en der consonant-stammen
onzijdige
,
en Jö-stammen de
a-
omdat
Oudfrankisch bleven behouden, (uit sja)
stond en dus niet tot z kon overgaan. zal
ook wel geweest
s
zijn.
woorden hebben
ook
in
't
't
Os. en
Naar analogie
dat de /-stammen en
de mannelijke «-stammen in Os. en Oudfrank. de Dezelfde
in
die s eigenlijk voor ss
daarvan
het
vrouwe-
zoodat alleen de
mnl.
de
s,
s
behielden.
behalve de
vrouwelijke /-stammen, die daarvan nog slechts enkele sporen
en zich bijna geheel richten naar de andere vrou-
vertoonen,
woorden.
welijke
In
tegenwoordig Xederlandsch hebben
ons
op weinige uitzonderingen na ook de eertijds zwak ver-
zelfs
bogen mannelijke en onzijdige woorden die de werkwoorden verdween de
s
aangenomen.
Bij
't
Gotisch de sluitletter
mij (datief),
dij (datief) en wij,
s
.
die in
der deelwoorden was.
Yan de pronomina hadden 1 1
Hier
onzijdige
en
West-Arische ')
Zie
W.
elders
blijf
ik
.
talen
gewoonte van mannelijke en
ouder
en /a-stammen spreken
a-
.
ofschoon met het oog op de
de naam- o-stammen misschien juister zou
Scherer,
Zar
Berlin 1S7S, p, 559 vlg. 3 De tongvallen zijn )
zijn.
Geschichte der Deutsehen Sprache, 2te Aufl.
in het
aannemen van de meervouds-s
dik-
nog verder gegaan. In het Groningsen toch is het aantal woorden, die hun meervoud met s vormen, veel grooter dan in de schrijftaal en zoo worden door J. Vercouillie, Onze Volkstaal II wijls
(lSSoi
met
s
hl.
in
25 vgl.
ook voor het West-Vlaamsch
t meervoud opgegeven, die
in
vrij
wat woorden
de schrijftaal en aannemen.
,
:
103 gij en hij de s reeds verloren in het Oudfrank. (mi,
gi,
of
(mi,
luiden
r werd: mir, dir, wir,
noch in het
voor
jNThd.
vragend
en
trekkelijk)
i,
,
,
In
hi.)
s
thi, wi,
of ge, hi
Gotisch
't
s in
Hd.
't
Hij komt noch in het Mhd.,
ihr.
alleen vindt
;
De nomin. op
her.
ivi
gi
ive
veis,jus, his, waarvan de
thus,
mis,
zij
soms
wi of
thi
en het Oudfriesch {mi, thi,
^e)
tot
Oudsaksisch
het
he),
men
in het Middelduitsch
(Hd. r) van
voornw.
bij
is
het aanwijzend (be-
ons geheel verdwenen
en door een anderen vorm vervangen. Zooals bekend
van een
is
Indo-Germ. ga,
Ohd. ihha. Datzelfde mik,
satieven
Ohd.
de k van het pron. ik het overblijfsel
is
,
ke,
suffix
suffix
vertoonen in
't
,
Gr. fycó
Got. ook de accu-
thuk en sik (Ohd. mih, dih,
en
sih)
zelfs
de
waarbij het in het Got. niet gevonden
en htuih,
unsih
vgl. Lat. ego
wordt, evenmin als in het later Hd. Misschien dat die accusatieven er eenmaal ook
dan
Nederlandsch gebruikt
,
toch
frank. en
spreken,
vóór
thi,
Of Ons
onzeker.
,
doch
vestiging van het eigenlijk
de
want het Os., dat nog wèl mik en thik ook mi en
Oudfriesch. is
ons van voorzien geweest zijn
bij
lang
geval
elk
in
heeft,
de eenige vormen in het Oud-
van apocope der k mogen
wij hier
zich
is,
zooals
men
weet,
op het
eind der middeleeuwen uit het Hd. overgenomen.
betrekking
In wij
verwante Germaansche talen vinden
Nederlandsch de h geapocopeerd
het
in
de
tot
bij
de volgende
woorden
Door
(voorzetsel)
,
mnl.
Ags. thurhj Ohd. durah, Nhd. durch
Loo
,
naam van
laatste lid
Waterloo
,
van
koninklijk
het
Got. thairh).
(vgl.
jachtslot
Apeldoorn
bij
en
verscheidene samengestelde plaatsnamen als
Groenloo
enz. staat voor
blijkens het Os. en
,
looh
Hengeloo, Heiloo, Almeloo, Tongerloo,
,
,
Ohd. lóh
teekent en etym. verwant
is
,
Mhd.
lóch
16
,
dat bosch be-
met het Lat. woord voor hosch,
namelijk lucus, Schoe, mnl. voor ons schoen, dat ook reeds in friesch scó luidde,
maar nog de h vertoont
Ohd. skuoh, Nhd. schuh, Os. skóh.
't
in
Ags. en Oud't
Got. skohs,
,
104 Ohd.
F7oo,
Het
Mhd. vlóch,
flóh,
schijnt
behooren
te
Nhd.
vlo,
den wortel
tot
Ags.
floh,
flu (Skr.
fledh.
plu, op-
springen), die ons vlien, vlieden opleverde.
Hoo
dat in
,
evengoed
als
vorm hoog, hoomoed (Ned.
,
bv. bij
W. van en
in d.
fol.
')
van
hof
4),
plaats
in
hield
ik
—
van
,
ook
nog
—
blijkt toch uit
juffrouw
3 )
Dat
).
dat gewoon-
als
jug vrouw, met
Oudfrank. voor-
't
de afleiding jeugd (mnl. joget,
Kon
wel behoeft er geen bezwaar tegen
van
in het eerste lid niet hoog,
')
,
2
in de volkstaal voor jongetje.
,
dus gv nooit v worden, afleiding
wordt opgevat
in
voortleeft
Hd. jug end) en jochie
gewone
en
hoovaar-
verklaard wordt, maar, naar mij voorkomt
van jong, die ook in
de
tot
voor onmogelijk
jug
komt en nog
bij-
woord vroe-
zou kunnen assimileeren,
Kern
bijvorm
Hooft
heuschheid
hoofschheid,
terecht, door Dr. als
bij
Door den
leidde ik het
Immers dat hoogvaardij
en houd ik
uit joncfrouiv
Ohd. hóh, Ags. hedh,
hooge gang.
tot hooffaardij
tot ff assimileert
vs. bij-
het tegenwoordig hoovoardig i.
te zien
dat
af,
hoffelijkheid opleverde. dij
,
Hildegaersberch en later
vorm hoo over het hoofd
lijk
Velthem I 17
het zonder h voor in de samenstelling
van hoovaarde,
Hist.
afleiding
hauhs
blijkt uit het Got.
Ook komt
Os. hóh.
er
Alex. I 71 (althans in
Het afvallen van de h, reeds aangeduid door den
111.
gv
443;
I
Stoke VIII 845;
Hs.); Rijmb. 21329;
ger
om
,
Middelduitsch recht van bestaan aan
het
in
kennen, bv. Reinaert
toe te 't
mnl. vaak genoeg voor hoog voorkomt
't
men
hoovaardij te bestaan,
als
maar den bijvorm hoo
ziet.
Gron. 1879
Namelijk in: Het kasteel in de dertiende eeuw.
bl. 78.
Wel kan het Hd. lioffart uit hochfart geassimileerd zijn, zooals door Heyne in het Deutsche Wtb. IV. 2. p. 1666 wordt opgegeven, ofschoon ook daaraan getwijfeld was door Dr. H. B. Rumpelt, Deutsche Grammatik I (Berlin 1860) p. 95, die er op wijst, dat Heyse *)
voorbeeld van assimilatie h offart voor hochfart aanhaalt en die dan aldus vervolgt: „aber sollte nicht eher Hof zu Grunde liegen; entweder geradezu Hof-fart oder (wahrscheinlicher) Hof-art." als
,
3 )
Zie Dr. H. Kern, Die Glossen in der
Lex
Salica
,
Haag 1869
p. 149.
:
105 Vroo, dat
den
het
in
maar nu door
veelvuldig voorkomt,
ranl.
vorm
samengestelden
vervangen
vroolijk
het
(vgl.
is
mnl. leed en ons leelijk, het Hd. hehr en ons heerlijk, het
Wel
mnl. schier en ons schielijk). het Ohd. fró, frao, Ags.
niet
niet ons
zonder h zouden er ons aan
fred
twijfelen, of hier wel eene h
was weggevallen,
het Os. naast fró ook frah (ons
fraai) bezat, en
kunnen doen als
Hd. froh, doch
heeft het
woord vreugde
*vrogida naast het mnl. vroude
uit
op vroegere h wees.
Vroe,
het
gewone mnl. woord voor ons vroeg, dat
früh eene
h
nen doen een
Hd.
't
Toch zou het Mhd. vruo ons kundie h slechts de waarde van
vertoont.
vermoeden,
dat
had,
schrijfteeken
in
evenals
indien de g van
kuh,
bij
vroeg niet dezelfde bewijskracht voor een oorspr. vroeh had,
van vreugde voor een
als die
Na
staat
Het daarvan
w gevormd
en
den stemmen in vorming
Ga, bijvorm van gauw,
en
zoo
8
galike (Sp. Hist. I
34
,
(Sp.
Hist. III 6
d
plotselinge dood,
i.
19 't
38
,
32; 42
vs.
Ohd. heeft gdhi
De Gra,
gauw
is
die
mnl.
die
51), galinge
vs.
in
12 vs. 24;
Heren
gdhun
792).
(spoedig).
ww. gaan
't 't
,
ons
Lev.
van
ook
evenals
samenstelling gadoot,
Os. gdhliko en
't
van grauw,
bijvorm
48
,
de
Van den
(snel),
wortel van ga en
7
beroerte (Sp. Hist. III 7
78;
vs.
en
33014;
5935,
68; III
23)
suffix
't
met na overeen
Rijmb. vs.
vs.
in
vinden Floris 1284; Hist.
te
a.
men
vindt
De volgende mnl. woor-
letterlijk o.
6325;
546,
Troxjen
werd met een
afgeleide adj.
nauw,
luidt
ook nalijcs naast ons nauwelijks.
van
Ags. neah, Ohd. )iah,
uah blijkens Os. n&h,
voor
Nhd. nach.
oorspr. vrooh.
').
Ohd. vooi'komt en
eene h moet geapocopeerd hebben blijkens het Ags. graeg.
Ka
(kraaisoort)
Hist.
Tot
')
Zie
IV 2 de
,
bijvorm
,
54
vs.
letters,
Dr.
M.
Taal en Letterbode
de
7.
die
in het
Vries,
II bl.
van kauw,
en
o.
a.
te
vinden Sp.
Het Ohd. heeft kaha. eigenlijk Nederlandsch afvielen
Taolk.
271 vlgg.
Magazijn
IV
bl.
S(i
vlgg.
en
106 zou de
men ook nog kunnen rekenen de in ch overgegane k in verbinding sch die men in de beschaafde spreektaal reeds ,
lang
opgehouden aan het eind van een woord of eene
heeft
Daardoor hebben ook enkele woor-
lettergreep uit te spreken.
den
de
in
gewoon mossel
men
is
het woord in
ofschoon
schrijven,
te
Zoo
de ch verloren.
schrijftaal
al
lang
't
Ohd.
mitscula, Nhd. muschel, Ags. muscle (schoon ook reeds musle),
Eng. muscle
overeenstemming met het Lat. musculus,
luidt, in
waaraan het ontleend mnl.
eeuw
in de 15de
in
't
355, 7o6, 739
Zoo
schrijft
Nat. BI.
men ook
V
355
't
doch
Kiliaen;
V
263,
780. :
men
bres zonder ch
minder goed dan de Duit-
,
met sch uitspreken
stemming met het Fransche brèche, 't
bij
reeds mussel, bv. Nat. BI.
schers, die terecht bresche ook
aan
in
780 var. en nog
var.,
eenigen vorm
als
zelfs
'),
mnl. schreef
Toch vindt men mosschel nog
is.
6545;
Iieeln
bij
Hd. brechen (breken) ontleend
dat
in overeen-
echter
zelf
weder
Kiliaen heeft zoowel
is.
bresse als bresche.
Eigenlijk
geschreven
sch
dan ook
bij
ook
behoorde
worden
te
Kiliaen;
Bilderdijk
adj.
en adv. gemaakt,
veranderen; blijven
doch
schrijven,
Siegenbeek)
ofschoon
Eindelijk bewijzen
onze
dat
zoodat
men
en zoo vindt in
met
evengoed
het
de spellingslijsten
was het onderscheid tusschen
men
dientengevolge
overeenstemming
in
als het adj.
ras
maar reeds lang (ook
van
en
bijwoord
het
het niet meer heeft willen
moest
Kiliaen
men ook verrassm
nog verrasschen opgeeft,
met het Hd. überrasschen.
vormen
als vleezig
etymologisch juiste
en het meerv. vleezen,
schrijfwijze
vleesch reeds sinds
lang niet meer overeenstemt met de opvatting der spraakma-
kende gemeente, die hier
deed overgaan.
zelfs s tot z
schreef dan ook reeds vleesselijk, Ned. Hist.
Gedurende korten de
ch
te
Vries en 1
)
Zie
verliezen.
tijd
De
bv.
eerste
druk der woordenlijst van De op, doch in den tweeden
De Legende van den Geusen (uitg. Dr. G.
Hooft
5.
heeft ook drulschen gevaar gcloopen
Te Winkel (1866) gaf druisen
2572 en 1573
fol.
D.
J.
troubele over Zeelcmt,
Schotel, Leiden 1872),
bl,
24.
in
107
druk (van 1872) vindt men druischen, en terecht, niet alleen den
blijkens
opgegeven vorm
Kiliaen
bij
maar ook
,
blijkens
het Hd. drauschen en het Oudnoorsch thruska, van een subst.,
dat in
mnl, druuseh, Oudnoorsch thrusk (aandrang, geraas)
't
luidt.
Omgekeerd hebben ook een paar woorden spraak
de ch aangenomen
lang
reeds sinds
meer kon hooren
niet
,
,
de schrijftaal
in
men aan de
daar
uit-
of die er al of niet achter te
voegen was, namelijk heesch, gansch en heerschen. Het eerste de ch reeds
heeft
heb
ik
wel
en na
Kiliaen
bij
eenmaal,
hem
In het mnl.
altijd.
namelijk Nat. BI. VIII 605 den
hees aangetroffen, doch de variant
Toch bewijzen de verwante
talen
vorm
heeft ook zelfs daar heesc. ,
dat de ch er oorspr. niet
achter behoort: vgl. het Ags. hds, Oudfrank. heis, Hd. heiser,
ofschoon
die
in
Over de
ven.
nog
laatste
soms
taal
ook
te
onrechte
van het woord gansch verkeert men
afleiding
in onzekerheid
').
men gants en gantsch,
Kiliaen vindt
Bij
doch aan die schrijfwijze
stellig
is
weinig gewicht
dacht blijkbaar aan het Hd. ganz en het
Hij
gemaakt, ofschoon wel waarschijnlijk, dat Hd. hebben ontleend.
het
achter
niet
behooren;
de vorm gans
woord.
Het beteekende
vinden
15634;
Ferguut
Esopet
geschreven wordt
In
hechten.
nog
niet uit-
het
zou
geval
dat
is
wij
te
woord aan
dus de ch er
maar lang vóór Kiliaen kwam
reeds
ons voor, hetzij als overgenomen uit het Hd.
bij
met samensmelting van
te
zooals
,
en later nog door Gellert, heisch werd geschre-
Luther
door
3 ,
ts tot
hetzij als oorspr.
in het mnl. geheel,
54
4;
vs
29,
Nederlandsch
gezond, en
Nat. BI. 112, VIII
3070; vs.
s,
waar het
238;
is o. a.
Rijmb.
steeds
gans
zoodat ook de oudste getuigenissen uit enze
eigene taal tegen ch pleiten.
De
ch
van heerschen wordt reeds
bij
Kiliaen en verder ook
de schrijvers der 17de eeuw gevonden, evenals in het Hd.
bij
herrschen, zuchtig)
1
)
ofschoon
zonder
Cats
toch
ch schrijft.
Zie hel ^roote
ook
het
adj.
heers (heersch-
Tot die achtervoeging kan meê-
Wdb. der Ned.
toni in voce.
108
gewerkt hebben, dat men er leid,
overgenomen
ongewoon
s niet
maar
en daar
,
een adj. op sch
waarschijnlijk
van heer afge-
palataliseering der
Voor het Hd.
hersen.
't
;
,
het woord uit het Hd.
is
de ch anorganisch blijkens het Ohd.
is
Mhd. hêrsen en
hêrison,
voor
docb
zag;
in
Hd. zoo goed
in het
s,
is
die sch
paragoge van ch
eigenlijk geene
is
,
algemeen
als
aan het begin van een woord vóór eene consonant, en verder ook na r,
eene
zooals
kirsch
/
feilschen
(bv.
kirsche
veilen)
,
maar vooral na eene bursche (bors-t),
birschen (jagen),
arsch (aars),
bij
(hert),
,
hnirschen
(kers),
(knarsen),
ivirsch
(wars), enz.
werden
Vroeger
nog wel andere woorden
ook
met ch geschreven. Zoo evenals Kiliaen deed
1392, 7216, 7718, hantais,
nois,
men
men ook
en
,
Nhd.
harnisch
Ital.
en
arnese
In
de gewone.
nasch Sp.
IIP,
Hist.
Ferguut
meer
de
't
Eng. hamcss'; maar het
54
mnl.
is
vs.
Mhd. hamasch,
't
vorm met sch
de
beteekenis van bagage,
van wapenrusting vindt men herStoke III 140;
12;
hamasch
7;
5207;
976,
55,
't
algemeene
Esopet 63 vs
bv.
in
in de engere
en
uitrusting
ook
en
,
onrechte
vindt Rist. van Troyen vs.
Fransch heeft daarnaast ook harnachement, 't
te
tegenwooi'dig wel harnas,
overeenstemming met het Fransch har-
in
't
schrijft
Lanc.
bv.
14064,
II
haemasch
bv.
IV 1385;
Stoke
32245; Parth.
2328; harnasc bv. Walew. 2111, 10089, en zonder/;: avnasc:
Walew.
8069;
hamasch
(Cost.
Bilderdijk
aan:
spellingslij st
(lynx)
en
Lorr.
A
II
1065.
Mal vs. 2). nam te onrechte wasch
torschen
,
als
wars
')
'),
wij
later
losse
Wars
is
compar. erger,
de
(der bijen),
terugkomen
ware
schrijft
nog
spelling in zijne
warsch (afkeerig), losch
Siegenbeek voor de beide laatste
terwijl
woorden met hem overeenstemde.
waarop
Ook Huygens
,
Toch bewijst de
afleiding,
dat Kiliaen terecht schreef was,
en torsen.
niet anders
dan het mnl. teers, ivors of wars (oorspr. Ohd. en Mhd. mrs, Os. wirsa,
slechter), Got. vairs,
Ags. rgrsa, Eng. ivorse.
109
Eene
is
bij
ons, reeds vóór de vestiging van het Dietsch,
weggevallen
(ot
samengesmolten met de
soon zijn in
t
enkelv.
tegenw.
mnl. es en ook reeds
,
Os. is naast
't
Ohd., Mhd.
,
ist,
Nhd. en Got.
ook nog eene In
later tijd viel de
gaande
dons
bij
s)
,
werkw. evenals
daarentegen Oudfrank.,
evenals het Lat. est, Gr. lo-ri,
ist,
blijkt,
Germaansch
dat in het geheele
weg
t
(of smolt
samen met de vooraf-
dat wel reeds als donse
,
komt, maar door hem toch
bij
Kiliaen voor-
in de eerste plaats als donst
wordt
Wij vinden dan ook dunst voor de nestharen,
opgegeven.
den baard voorafgaan,
gebruikt
Vondel, Heerl. van Sal.
vs.
Statenbijbel,
Levit. II 3,
Alex.
476 van
Bloem van meel wordt
wordt.
is ;
't
is
,
afgevallen.
is
i
van
wijs
zooals tegenwoordig
,
Ags. en Eng.
welken laatsten vorm
uit
den derden per-
s) bij
aantoonende
tijd,
't
in de
428,
I
die
door
terwijl
pluymdonst gesproken
Kantteekeningen op den
„de donst van het meel" genoemd;
zoo naderen wij ook in beteekenis tot het Ags. dust (met
en
syncope der n), dat stof beteekent.
Het gebruik van kas ook
Vondel,
bij
kwam voor
vroeger
Oudaen, Poesy
vorm
van
Six
II
zullen hebben
,
yeblas voor geblaas,
bl.
is
Zoo ook
bekend.
uit blaas
Chandellier
(=
het blazen)
Poesy
,
bl.
477 en
ofschoon wij in blast
1
)
113 en elders
2
blijkens het Ags. blaest
)
.
Ohd.
bldst.
geloop
gehoor
,
De
t
te
denken,
't
Is
eenvoudig
t,
die
,
geraas
in
't
,
enz.
Got. nog het teeken der pronominale ver-
buiging in den eersten en vierden naamval onz. enkelv.
.
ons voortleeft in dit, dat, het,
')
Meer voorbeelden
l>ij
Hen
)
Zie
Oudemans, Mnl.
is,
en
wat, heeft zich verder
Dr. A. de Jager, Latere Verscheidenheden b\.
195 vlg. 2
Bij
blazen gevormd met het voorvoegsel ge, evenals geroep,
van
bij
(bij
wel den ouderen
dat ook niet zelden voorkomt, behoeven
aan apocope der
wij echter niet
in de volkstaal (en o. a.
158)
vs.
268 enz.
bl.
Friesche Lusthof
Starter,
least
IV
met verkorte a
bias
Harduyn,
bij
voor
Gijsbrcght
en
OnL Wdb.
in voce.
llö
Germaansche
de
in
talen
van
niet
kunnen handhaven.
men
in
Ohd.
Slechts
Mhd. en Mnl. aan.
enkele
sporen
Zoo
van al de eerste en vierde naamval onz. enk. in
is
er
allata en soms in in
IV 321;
attent
15de eeuw
Viel de
).
vooral
'),
Wil-
bij
en andere schrijvers uit de 14de en
dan ontstond
af,
t
na apocope der
en eindelijk
Got.
't
ook nog
terwijl
,
Nat. BI. III 2229,
bv.
mnl. en ook later nog voor
't
allez
met ingeschoven n,
,
lem van Hildegaersberch 2
,
Eist. van Troijen 1502; ^for. III 472, 1228
met den bijvorm
die in
Mhd.
Ohd. alias,
't
de vorm allet voorkomt,
mnl.
't
3396,
treft
e
't
ons al
eerst de
vorm
alle,
onzijdig in gebruik
is,
dat trouwens reeds in
,
mnl. voorkomt.
't
Zoo vindt men ook de terug
in
13757,
5750, III 7
20
,
21
36;
vs.
II 29 vs
Velthem
Got. jainata (onz. van gene)
20; Esopet 12
424,
7; 20 vs. 5, 19
vs.
Torec 1668, met de bijvormen
2433, 2467;
onze
linguaal
in
X
het
gin ter of ginder en gindsch.
oorspr.
bij
met
naast,
overgang
dat ook weer de
bantsen
en
verder (of)
en
')
Dr.
t
of,
indien
voegwoord de
woord immers luidde
maar ook nog
t,
),
ver-
die er
in het mnl.
oft en zelfs ofte,
waar-
f vóór t tot ch ook oclite, ocht, kon verliezen en nog in 't Vlaamscb, Braoch luidt.
met het Ags. ofdhe,
Ons
ofte
,
oft stemt het
Oudfriesch oftha,
verwant met het Got. aith-thau, dat bestaat het
3
van
Limburgsen
overeen
meest
Het
behoorde.
alleen reeds of,
niet
bijschikkend
tegenstellend
en gint:
305,
Die laatste vorm
Door verwarring met het onderschikkende loor
VI 800, IX
Nat. BI.
goent: Nat. BI.
7013, 13079, 18861, 21488.
Rijmb. 6684, verklaart
vs.
Rijmb. 4457;
631;
546,
't
Nat. BI.
63; gent:
Walew. 404,
gont,
van
t
IV 887, VII 993; Rijmb 16331 enz., 13770, Sp, Hist. 1% 49 vs. 22
mnl. geënt,
't
voegwoord
Franck heeft
thau(h),
Ohd. doh
in zijne uitgave hier
,
en
is
uit aith
Nhd. doch, Os.
evenals elders, waar
allet
voorkomt, de lezing van het HS. veranderd. 2
)
Wdb. 3
)
Bewijsplaatsen I.
311.
Zie Bladz. 91.
vindt
men
bij
Dr.
Verwijs en Verdam.
Miik
111
Eng. though,
thoh
,
met
tot
ons
verscherpte
t
doch
waarnaast later de vorm toch
,
kwam
gebruik
in
cl
1
).
In gif, vergif hebben wij een nieuw voorbeeld van apocope der
die
t,
,
dat
tot
geven.
Nu
weet
Sóa-ig
ieder
door
eertijds
(geven)
men
wat
,
staat
ons
tot
gift
de geneeskunde onder
in
en gemakkelijk ziet 't
ons
als
dan
is
van het Grieksche
letterlijke vertaling
SiSqvxi
eene dosis verstaat, grip,
Het woord
Kiliaen nog niet ontbreekt.
bij
ook niets anders dan de
men
in, hoe het be-
woord venijn (venenum) uitgedrukt,
Lat.
kon overgaan op den naam voor kleine hoeveelheden geneesmiddelen,
ook
de
vergiften waren.
zelden
niet
die
van
vertaling
letterlijke ).
In de minder beschaafde spreektaal
aan het einde der woorden lang
alleen
aan slech voor slecht
schrijft
3
vooral
aan het
als
)
weglaten
der
sta jij,
Daar
schrijft.
doet
jij
je
enclitisch
men vormen ge
faredh gij
volgt,
*)
jij onmiddelijk volgt:
is
zouden
,
als
cvedhe
en
in
ge
voor
't
en
wij
misschien
van
het niet enclitische
bij
ook
ga niet
't
trouwens niet
Is
cveclhedh ge,
laat
heb je, zelfs
maar ook reeds aan
Brederoo
vindt").
Warenar
hooreu,
laat
t
hetzelfde verschijnsel voor.
zich
alleen eigen aan onze taal,
Ik herinner
zijn
volkstaal weergeeft,
spreken, maar ook
moeten
assimilatie
in
den tweeden persoon der
in
t
niemand de
waarbij
ongewoon
Hooft
dat
,
het weglaten van de
is
niet
de Arasterdamsche
hij
werkwoorden, wanneer je of je,
zoo
is
antidotum
-
{ai/TϧOTCv)
t
Tegengif
Grieksche
het
't
f are
vaak de
spreken laten wij die
bij
't
Zie over oorsprong en verwantschap van of het
Ags.,
t
waar
ge voor
weg,
als
imperf. zelfs
Wdb. der Xcd.
taal. *)
II bl.
Het
is
mij niet ontgaan,
42 vlg. ons
doch bekend gebruik
speeksel),
komen 3 )
voor -)
woord
ik
dat Dr.
Van Heiten, Moord en Zuid met het Hd.geifer (zeever, ook zelf met het oog op het van die meening zal terugge-
gif verwant acht
vertrouw, dat
hij
van het woord dosis
zijn.
Uitg.
van Dr. M. de Vries
bl.
56 regel 23;
bl.
68 regel
slechts.
Zie Dr.
Van Heiten,
Vondel 's taal
I.
bl.
40
vlg.
1-2:
slegh
112
weg
voorafgaat,
of je
als jij
m.
w. wij stellen dan den
a.
derden persoon enkelvoud in de plaats van den tweeden persoon
meervoud en zeggen: je
kwaamt
je
hoogst
je
,
Daar
hoordet.
pronomen
het
werkwoord met
t
18de eeuw toe werd ook schrijftaal de
t
dien
bij
grammaticalen vorm van
steeds den
maar eeuwen lang
,
voor
gij alleen in
voegen wij
deftige spreektaal gebruikt wordt,
vorm van
kwam
waart, je
ivas voor je
voor je
hoorde
,
van de 14de
't
de
tot
voorafgaand gij niet zelden in de
bij
weggelaten in het zwakke imperfectum.
Voor-
beelden uit het tweede boek van den Reinaert, uit geschriften
van de 15de en 16de eeuw, door
Van Heiten aangehaald,
Dr.
Moonen's Spraakkunst, enkelvoud
Aan
zelfs als
waarin gij hoorde,
algemeen
over het
de
de v als f,
p
,
Vandaar dat f aan
niet
eind
't
mnl.
het
sluitletter
,
,
in
spelling
zijne
).
phonetisch eene
t
,
is
is
de d
als
dus hetzelfde
t.
Zulk eene apocope
enz.
t.
steeds s of
maar dat ook
Alzoo
en apocope der d
,
v,
en d aan het eind der
wordt vervangen.
t
dus
meer de uitspraak
veel
is
bij
ons regel geworden in den derden
persoon meervoud van het praesens ind., bv
Dr.
1
de 2 als s, de d als
der woorden geschreven wordt, dat
afkapping der
')
men
verwijst naar
woonde voor het
door ons nooit s of
alleen
woorden door ch en
nemen
hij
vindt
klankloos uitgesproken,
de g als ch
nog bovendien meestal g
weergeeft,
als
evenals
enz.,
grammaticale vorm wordt opgegeven
Nederlander
in
Vondel
eind der woorden wordt iedere medeklinker door den
't
b als
uit Hooft,
.
zij leven, zij varen,
waarvoor men in het Got. nog den vollen vorm
Van Heiten,
Vondels taal
I
bl.
41 vlg.,
die tevens eene
van het verschijnsel geeft, maar, dunkt mij, wel in de eerste plaats had mogen wijzen op de moeilijkheid verbonden aan het uitspreken van det of tet, waarin de toonlooze klinker evengoed de oorzaak van het wegvallen der t kon worden, als hij dat werd
verklaring
van het wegvallen der n bij de op en uitgaande infinitieven en andere woordvormen in de Hollandsche spreektaal. Zou men zelfs niet als regel mogen aannemen, dat in het Hollandsch iedere klanklooze
medeklinker (zooals
de
t
is)
moeilijk als sluitletter
toonloozen klinker kan uitgesproken worden?
na eenen
, ,
113 niniand
fa rand,
lihand,
met spelling wonont,
Zelfs
vindt.
vormen
als in 'tmnl.,
het
Oudfrank.
heeft,
macunt,
teil nut,
als suerant,
"Waarschijnlijk
thihant, scêthunt, enz.
is
vloed van den eersten persoon meervoud op n (uit
hier de in-
m)
en van
,
den eersten en derden persoon meervoud van het imperf. ook
in
Hd.
heeft
Oudfrank.
't
evenzoo
vorm
geapocopeerde
de
Mhd.
het
d
sind
den
in
(Grot.
ofschoon
,
zelfs
zelfs
nog
maar
Het
sint,
terwijl hij
is
ww.
't
in
Hd. de
heeft het
persoon meerv. van
Oudfrank.
zijn:
en Mhd. sint),
Ohd.
de eerste persoon de d heeft aan-
Mhd. nog meestal sin
het
ook de juiste vorm
afgeworpen;
reeds in het mnl. regel is,
derden
sind,
naar analogie waarvan
genomen
t)
nog uitzondering, en
bewaard
sie
d (daar
de
die
,
beslissend geweest.
op n uitging,
heeft
zooals
,
is.
Het Os. behield ook de d, het Ags. de dh, het Oudfriesch de
tli
,
vinden Ags.
maar deze wij
drie talen stieten daarvóór de n uit, en zoo
vormen
in
als
libbath of lifiath,
?
Os.
t
farath,
niinad
farad,
libbiad,
nimath,
Oudfriesch libbath,
farath, nimath, die geheel gelijk zijn aan de vormen van den
tweeden persoon meervoud persoon meerv. richtte syncopeerde.
,
zoodat zich daarnaar ook de eerste
die evenzoo de
,
Volkomen daarmee
in
d
(th)
aannam en de n
overeenstemming
zijn
nog
de vormen van den eersten, tweeden en derden persoon meer-
voud van den tegenw. gewesten zegt
tijd
In de omstreken van Gfroenloo bv.
van ons land.
men nog
aantoonende wijs in de Saksische
wij, gij, zij Veft,
vaart,
In de gewone spreektaal laat
den
eersten
persoon
enkelvoud
men
nèmt
').
niet zelden de
stam op eene vloeiende cousonant en d uitgaat, dus ik vin, von,
d weg in
van die werkwoorden
hiel voor ik vind,
wier
,
en zegt
vond, hield.
doch
men
In de 17de
dan
eeuw gebeurde dat ook wel
in de schrijftaal,
aan
aan de assimilatie willen denken
apocope
zou
ik
die zich vertoonde bij
'j
hier
vormen
Zie Dr. Kern, Taalgids VIII
Te Winkel, Grammatische
liever
als vinnen (ook rijnen),
l-l.
figuren
134,
Melen,
,
114 waaruit dan van zelf ook een enkelvoud
enz.,
v'ui
werd
hiel
,
afgeleid.
Apocope van d
op zich zelf staande gevallen heb ik ter
in
Wij schijnen
nauwcrnood aangetroffen. van
hebben
te
minste
niet,
ziet in
edik,
Ags. eced
maar dien erkent
(azijn)
De
n
der
van den
en
Ook
evenals het Hd. essig (uit Ohd.
dan omzetting van ekid
ezzili
te zijn.
maar wordt
m
genit. plur.
af, evenals
wat
n's over,
nu
zijn
eene
er in het oudste Ger-
die eerst sluitletter
andere
geworden was.
afgevallen
letter
Nederlandsch
het
in
van den
(of n)
maar toch bleven
daarachter
w's
m
Indo-Germ.
vrij
nadat die
Os. ekid,
ace. sing. der subst., die de overige
adj.;
maansch nog waren
akeits,
in het Got.
nog vaker weggelaten, wanneer eene toonlooze
nog bezitten, subst.
ten
Het geheele Germaansch wierp reeds, de
voorafgaat.
(of n)
men
indien
grondvorm daarvan
den
de schrijftaal dikwijls afgevallen,
in de spreektaal
talen
er alleen een voorbeeld
(azijn),
gegermaniseerden vorm van het Lat. acidum
,
schijnt,
in
is
eek
gebeurt,
ezzich), niet anders
Mhd.
e
vaak
zooals
Edik
(zuur).
woord
het
in
voor
een
deel
geapocopeerd. Zooals
van
de
bekend
onderscheidt zich de zwakke verbuiging
is,
doordat
sterke
alle
woorden
die er toe behoorden
,
gevormd waren met den afleidingsuitgang an, waar-
oorspr.
maar
achter dan verder de buigingsuitgangen gevoegd werden,
waarin men
al zeer
gaan zien,
omdat
meervoud bleef
't
den eersten naamval enkelvoud de n in
in
Indo-Germ. talen,
alle
de onze,
in
vroeg ook zelf eenen buigingsuitgang kon
Got.
Ohd.
,
naamval van in
den
die
n
dien
n
in
alle
Germaansche
reeds
talen,
zelfs
nog bij
Ags. en Os. nergens anders dan in den vierden
,
't
onzijdig geslacht;
bijna
maar
den
verdwenen,
geheel
weg voortgegaan. in
In het
afviel.
en in het enkelvoud ontbreekt die
in
vierden naamval enkelvoud van
geregeld vindt
die
bewaard,
behalve het Grieksch,
ace.
In der
men nog wel eene
het drie
mnl.
't
't
Oudfrank.
en het
Nederl.
ontbreekt
geslachten.
enkele maal
is
ook
mannelijk geslacht
heereti.
de
ti
is
op
reeds
Alleen van heer
De
datief der
115 vrouwelijke woorden gaat in
zondering de
bij
worden
te
en in bet tegenwoordig Nederl.
,
woorden
vrouwelijke
alleen
niet
den genitief de n verdwenen
zelfs in
heeft
mnl. nog wel op n uit, maar
't
mannelijke en onzijdige woorden begint dat reeds uit-
de
bij
het aantal mannelijke woorden is, dat den
uitgang en behield
,
en boe gering
zwakken
Het Oudfriesch
weet ieder.
is
daarin alle ge-
Trouwens bet Friesch Het
slot-».
van
klinker
gebeurd
maar
,
over het algemeen afkeerig van mist
in
overal
verscheiden
n
men
In
welke
bezittelijk
en
nog zonder zelfs bij
den
voornw. mijn, waarvoor
men
,
vs.
85"2
,
Playerwater
spreektaal apocopeert
de
stoff.
en bovendien
eigen (mnl. eighijn),
dikwijls als me wordt uitgesproken, ja me vroeger wel geschreven werd en als mi, bv. St.
Christina
de
infinitief
men, maar ook me zegt, evenals het on-
alleen
voornw.
zelfs als
infinitief,
bij
door Hooft en Vondel;
bv.
vorm van het
niet
bepaald
bv.
verheven, enz., in de 17de eeuw ook
,
geschreven,
toonloozen
den
stam op eenen
Nederlandsche schrijftaal
den
bij
weggelaten,
elders
in
wier
de Hollandsche spreektaal wordt
toch de n van den uitgang en
ook
die,
de
in
is
reeds
die
van
zelfs
Dat nu
eindigt.
niet
op enkele uitzonderingen na overal.
;/
is
Oudfriesch
werkwoorden,
alle
wel
en
nog verder gegaan. In het geheele enkelvoud van
slachten toch ontbreekt de
de
genitiefs-
het Neder-
is
landsch in afkapping der n reeds voor geweest, zelfs
ook
maar
van de onzijdige woorden
;
den genit. harten bewaard,
hart
alleen
is
den datief,
in
vs.
44.
men gewoonlijk ook de
bijvnww. die in het mnl. nog den uitgang op
eerst
worden evenals
het
eind
der
middeleeuwen
in het Ags. en Oudfriesch.
van
n
bezaten,
ijn
toonloos
is
ge-
In de 17de eeuw
bestond er veel kans, dat ook in de schrijftaal de n der stof-
want
felijke
adj.
zou
zij
in
den
Statenbijbel somtijds,
bij
Hooft ')
en
Zie
tal
en
1783
Vondel
').
Ook
van voorbeelden
Dichtkunde
krast.
zijn afgevallen,
bl.
—338; 225 -2-28 m Dr.
II
1)1.
331
bij
bij
H,
niet
maar ook
alleen
ontbreekt
tamelijk dikwijls
Huygens vindt men gulde
Huydecoper, Proeve run
l\t
Kluit op Hoogstraten's Geslaclttlijst,
van Heltën,
Vondd's t««J
I
bl.
106.
116
Een rijcke Een algemeen poëet 36, Een matroos vs. 16), goude (Zedepr.: Een Alehymist 28), ysre (Cost. Mal vs. 168, Zedepr.: Een gemeen soldaat stale (Zedepr.: Een gemeen 1, Korenbl. I bl. 453),
{Voorhout
Hofwijck
305,
vs.
Een comediant
soldaat vs. 49,
Een Alehymist
vs. vs. vs.
vs.
1101, Korenbl. I
meer gezag had
14,
vs.
vs.
steene (Hofwijck vs.
34),
Indien de Spraakkunst van
556).
'bl.
1082, Zedepr.:
vs.
5,
vrijster
zouden de
gehad,
stoffelijke
adj.
Moonen bij
een
vrouwelijk subst. voor goed de n verloren hebben.
Wel
Bilderdijk,
n
die
reeds
kijn)
algemeen
verloren,
vroeger
in
worden.
gebruikt
voor.
ook
jen en je
Vondel,
bv.
wij
284
naast elkaar
komt zonder n in de 18de eeuw reeds In de 17de eeuw worden de vormen je en Je
bv. door
,
Vondel
'
en door Huygeus,
)
Huygens naast
heeft
nog andere vormen, namelijk gien en gie zijn
Voorhout na
vinden wij daarin bv. vs.
ken en ke (uit een ouder
bv. door
de eerste helft der 17de eeuw
in
Gaan
terwijl
tijd,
jen naast elkaar gebruikt
doch
ondanks het protest van
heeft het verklein woordje je,
vs.
quackeltgien,
204 schuytgien,
vs.
521
vs.
sletgien,
).
dan
de oudste uitgaaf),
(in
2
282 crekeltgien,
590 deurtgien,
vs.
waar de n misschien achtergevoegd zou kunnen schijnen om hiaat
vermijden; doch dat kan niet het geval zijn met vs.
te
199 bockgien, Dirckgien, gens:
vs.
207 vruchtgien
vs.
250 haertgiens,
vs.
,
531 kncchgien,
vs.
In het meervoud
701 blaetgien.
205 botgiens,
vs.
giens,
vs.
221 spruytgiens, vs.
vs.
schrijft
569
Huy-
249 blaerdt-
vs.
393 en 500 mcysgiens (elders
meyskens), vs. 501 caeckgiens, vs. 503 Upgiens, vs. 504 mondtgiens,
nietgie,
')
vs.
Zie Dr.
Het
gebruik,
573
vs.
mufsgie,
586 harig ie,
vs.
vs.
is
548
vs.
voor:
clockgie,
578 Troosgie,
587 liedtgie,
Van Heiten, Vonders
laatste
komen
Daarnaast
blaetgiens.
330, 338 deurtgie,
vs.
Tryntgie,
*)
553
vs.
tuyntgie,
taal
bl.
1
nog op vele plaatsen
waar tegenwoordig overigens
je
vs.
vs.
II
hl.
21 vlg.
12
561
585 Ag-
593 banckgic,
71.
in
West- Vlaanderen
in
en ke gebruikt worden,
doch bijna alleen ke tusschen Schelde en Leie, volgens
Onze Volkstaal
vs. vs.
J.
Vercouillie,
117
599
vs.
wagentgie,
eenmaal,
572
vs.
op
ick
Bij
Hooft
601 boompgie,
vs.
bedanckje
dat gie als
blijkt,
603 oompgie,
vs.
Uit rijmen
tvoortgies.
als
werd uitgesproken.
<jje
men meermalen den uitgang
vindt
en
593 banckgie
vs.
gen,
bv. hart-
in het
Vlaamsch
gen, enz.
Daar men nu
het
heeft
aantreft,
in het mnl.
nog
uitsluitend en
daar nu met geapocopeerde u) den uitgang ken
(doch
veelal
den schijn van,
er
alsof je uit gje, gjen
dat weer uit gen en dat laatste eindelijk uit ken
zoodat
dan
n
de
moet gehouden worden voor een wezenlijk
bestanddeel van het woordje.
vouds-s
verklaren,
te
Nederlandsch woord
die
Zoo
anders
geen
achter
uitgaat
e
den uitgang, die nu in
;/
plat Hollandsch
ol ie luidt,
i
maar nog met n
ningsch
ten
mondien)
uitgang
i
Grimtn
Jacob
maansche die
als
of
ie
,
uitgang
den
-)
moet
'
)
in het Gro-
In dien
voortleeft.
op het voetspoor van
van verscheidene Oud-Ger-
io
opgevat
worden
met n
dus
,
in alle
beantwoordend aan den Griekschen
,
komt
Het
lov.
Kern
evenals
zooals Brinio, Hucdio, Liffio, enz.,
eigennamen,
aw-stam
Dr.
ziet
je
verbogen naamvallen
gang
handien,
in
die reeds
,
verloren had, en wel denzelf-
in het Zwitsersch en Schotsch, (bv.
echt
gevoegd
,
het echter ook niet, dat de uitgang
is
't
rneer-
enkel
met een anderen verkleiningsuitgang
Germaansch de
in het oudste
dan ook alleen de
is
dat op eene toonlooze
,
Onwaarschijnlijk
wordt.
je overeenstemt
uit-
dat de meening van Grimni
mij voor,
en Dr. Kern aangaande den oorsprong van het verkleinwoordje zeer goed
je
Toen
is.
met de
io
tot
was overgegaan, gjen
}
gen
zeer
ie
en
eerst
geopperde verklaring
en vervolgens tot je
zal het
ontstaan
Vlaamsche
was,
samengevallen dus
Brabantsche
verschillende
ken;
met jen,
dat uit
van
het
alzoo zullen de oorspr.
en
verklcinwoordjes
zijn
vereenigen
Hollandsch
verbastering
de
uit
te
het
in
op
,
de
slot-/*
na
aan
elkaar gelijk geworden, ook in het bewaren, afwerpen en aan-
nemen van
die n invloed
op elkaar geoefend hebben.
•)
Zie Dr. H. Kern, Taal- en Letterbode
J
Zie
)
J.
,
verbasterd,
is
Giiiimi, Deutsche
GrammaHk
11
III
bl.
p.
104—109.
<383 vlg.
,
118
Voor zoover
kunnen nagaan
heb
ik
verdwenen,
den nomin.
in
subst.
zwak verbogen naamval
er eenen
de n maar
is
namelijk
in zag,
één
bij
omdat men
waarschijnlijk
raaf,
bij
Ohd. hraban, Ouduoorsch hrafn, Ags. hrafn, dat in het mul.
nog raven
I
18,
859
III
893, 911, 920,
vlg.,
14
vs.
Beinaert
1;
Walew. 9689. van
geval
één
Slechts
BI.
Sp. Eist. I',
933, 939;
1860, 2793;
apocope
hetgeen zich
namelijk
melden,
Nat.
bv.
luidt,
927, 929,
923,
der
wensch
r
ik te ver-
de pronominale verbuiging
bij
der adjectieven heeft voorgedaan in den genitief en datief, sing.
van het vrouwelijk en in den genitief plur. van alle geslachten. In het Oudfrank. was de uitgang dier naamvallen ero, in het /,
mnl.
maar reeds
zelden nog ere,
niet
na
woorden,
andere
apocope
veel vaker
na syncope der
n of r eindigende woorden,
der
e,
Reeds
er.
16de
in de
men
eeuw begint die r te verdwijnen; in de 17de eeuw vindt er
bij
Hooft, Huygens, Vondel
van naast een
zij
nog maar
aller
op
ijl,
daad,
heeter
hand, van
liever
welijk),
dezer stede,
te
vrouwelijk),
lede,
in lichter laaie
,
luider stemme,
met
van ganscher harte
,
in
van (/order
onrechte vrou-
(te
goeder trouw, ter goeder ure (vroeger
te
gelijker,
te
maar
;
staande uitdrukkingen voor, zooals,
den datief regeerden
die
,
wat voorbeelden
vrij
en tegenwoordig komt
die r geheel,
in
alleen
met voorzetsels
nog
geapocopeerdc vormen
aantal
grooter
langzamerhand verdwijnt
a.
e.
op
bij
re, en bij
e,
gelegener
of gezetter
tijd
(vroeger
vrouwelijk); absolute genitieven of datieven, nu bijwoorden of bijwoordelijke uitdrukkingen: allerwegen, hal verwegen, eenigcr-
mate, langzamerhand, gewapender hand, ouder gewoonte, cra-
gender
zake;
wijs,
gewone
als
allerlei,
evenals
van
zoo
die
ouder,
wijt,,
goed
nieuwer
als
wet
geworden
adj.
gevormde
wetsch, nieuwe rwilsch.
Heeft
den
bij
plaats hebben vallcn, de e
is
uitgang
onverrichter
zaliger gedachtenis, goedertieren
genitief:
velerhande,
de
toevalliger
vergelijkender wijs,
adj.
zijn,
ouder-
£jj
ere
apocope
nadat de toonloozc
e
der
r
eerst
kunnen
op het einde w as Aveggc-
verder in zoovele gevallen en
r
bij
zoovele woor-
119 den afgesleten, dat het getal woorden, die de nooit bezaten
,
apocope der
e
eigenaardigheid;
de
onderscheiden.
te
van een
consequentie
tijd
om
het
er
bijdraagt
toe
Germaansch van de overige Indo-Gerniaansche kend
De
dat zich reeds vóór overouden
Germaansch openbaart, en
het
worden.
uitsluitend Nederlandsche
integendeel
is
't
merkwaardig verschijnsel, in
eeno
echter niet
is
bewaarden of
e
mag genoemd
betrekkelijk gering
Ik
talen
kenmer-
het terugtrekken van het
bedoel
accent op de stamlettergreep en, als gevolg daarvan, het ver-
minken of
Scherer formuleert dit zoogenoemde „voca-
op de volgende wijze: „liet Germaansch
lische Auslautsgosetz"
cenen
heeft
woord;
van
afkeer
vandaar dat
de
uit
en
als laatsten klinker
verdwijnen en ai,
ook
later
en a
i
enkelvoudige korte
de
slotlettergreep
overgaan
en afkappen van de klinkers der
uitstooten
zelfs
laatste lettergreep.
da tot
i
ai,
van een
en a spoorloos ii
in d, a,
(j)
i
d tot a verkort wordt" '),
d,
het Gotisch zelfs waren dus de slotlettergrepen reeds zeer
In
verminkt;
het
en
verder,
enkele
bij
en
de
van
vestiging
na
uitzonderingen
eindlettergreep
van
nis
Oudfrankisch
het
tot e
slechts
')
Zie
in
voorkomen, Zur
Scherer,
in
op
eene toonlooze
den loop der geschiede-
verdwenen ook
men
nog
er
zelfs
die e's
meer dan
veel
ontbreken dan ook geapocopeerde
al
,
In
vindt
handschriften
de
zelden
W.
mi
mnl.
het
de tegenwoordige taal
in
vormen
klinker
overgegaan.
Nederlandsch In
grootendcels.
het Dietsch was reeds,
iedere
,
ging daarmee
Oud-saksisch
niet;
maar daar
zij
vermoedt Dr. Frauck
Geschichie
der
Deutschen
in het rijm 2
),
dat ten
Sprache,
2te
Aull. Berlin 187S p. 208. 2 )
Dr. Franck, Alexander-wtg&ve
XXVI
,
lul.
lil.
LXXXIII en
Zeitschrift
Ongaarne evenwel zou ik mei Dr Franrk in alle uitgaven de geapocopeerde vormen stilzwijgend willen verbeteren: men kan dat desverkiezende evengoed stilzwij-
für
gend
U.
AUerth.
onder
wetenschap lijkt
lezen
liet
zijn,
regel,
332 vlgg.
doen.
Hel
kan nooii
wanneer men door
in het toetsen
bewezen
p.
van een schijnbaar
die
zou kunnen worden,
immers ware
bij
hel
in
zijne uitgave
nader
juisten,
hel
belang der
anderen bemoei-
maar toch
niet strikt
onderzoek althans gewijzigd
ook sleehts voor enkele woorden.
120 Maerlant
minste
apocope
tegenw.
aantoonende
neme
Heeft het mnl. nog vormen
wijs.
ik
,
tegenwoordig
vormen,
geneze (Got. nasja)
neem, genees,
zijn
zegge,
als
,
ik koopc
koop enz. de
aanvoegende wijs door-
die zelfs reeds in de
Vormen
dringen.
nima)
(Grot.
(Got. kaupo),
eenige
aan in den eersten persoon enkelvoud
vooreerst
tijd,
ik
als
onmiddelijk achter eeno
e
niet apocopeerde."
vervoeging der werkwoorden treffen wij in onze taal
Bij de
die
toonlooze
„eene
met den hoofdtoon nog
lettergreep
verzoeke, verblijce
zijn taaian-
tiquiteiten.
Verder ging
zwakke
de
bij
in
mnl. het enkelvoud der gebiedende wijs
't
vervoeging
nog op
uit:
e
heele (Got. hailei,
Oudfrank. helle), neige (Got. hnaivei, Oudfrank.
men ook
waarbij
praesensstam
(Oudfrank.
verdelge
bekere),
(Oudfrank.
werkwoorden
die
neige), belèeere
fardiligó),
enz.,
kan voegen, welke den
met j versterkt hebben
maar
,
de
in
andere
hoofdvormen sterk vervoegd worden, namelijk bidden, liggen, scheren,
zitten, 't
heffen,
van den
waarvan men
scheppen,
bidde, hevc of hevi vindt.
klinker,
vach (van vagen)
en
als
ook reeds het mnl. geapocopeerde vormen,
vertoont
verkorting
e
zweren,
Oudfrank. imperatieven
zooals
terwijl in
'),
mac
,
in
Toch
zelfs
met
clach, jach, vrach
onze taal alleen gelieve de
heeft behouden.
De het
van
e
imperf.
behalve
bij
den der
eersten
en
e
nog bewaard hadden, namelijk: bracht
(Got., Os., Oudfrank. brahta),
warahta
docht (Got., ,
heeft zich gehandhaafd,
een twaalftal onregelmatige werkwoorden, die in
het mnl. evenwel de
thahta),
persoon enkelvoud van
derden
zwakke vervoeging
aarhia)
,
dacht
(Got.,
Os., Oudfrank.
Os. thühta), xorocht (Got. vaurhta, Os.
zocht (Got. sokida,
Os. sóhta of suohta),
kocht (Got. kaupoda), mocht (Got. mahta, Os. mahta, mohla), kost
(Os.
wissa,
konsta),
Oudfrank.
moest
(Got.,
ivista),
dorst
Os. mósta), ivist (Got., Os. (Got.
daitrsta
,
Os. dorsta)
en deed, mul. dedc (Os. en Oudfrank. deda).
')
Zie Dr. A. de Jager,
Verscheidenheden
,
bl,
19ö— 20S.
,
121
de
Bij
substantiva
apocope
heeft
Klimmen
plaats gehad.
der
op groote schaal
e
hooger dan het Oudfrank. of
wij niet
het daarmee in dezen nog tamelijk nauwkeurig overeenstemmend
op
middelnederlandsch
dan
,
vinden
naamval enkelvoud de
vierden
wij
den eersten
in
den klinker,
(of
e
ontstond) nog achter de mannelijke ja-stammen
mnl. helpere,
en
frank.
soïre
bescirmere.
«-stammen met korten wortelklinker, dat de
eenige, o.
a.
in
't
die
welke in
die
mnl. nog de
of
alleen
hoogeren
in
bogen woorden van op
sone,
onzijdige
dens
de
't
't
is
toe
ver-
mnl. nog meest
alle
Oudfrank. op ecnen klinker
Oudfrank. uitzondering
tijd
persoonsnamen: bode, getuige, enz.
/-stammen,
der
6'
hadden
,
De zwak
den tweeden naamval enkelvoud gingen
vocaal-stammen in
(het
behalve eenige vrouwelijke woorden,
slechts enkele mannelijke
In
vrede
ja-stammcn
op dezen
zelfs tot
behielden.
stijl
geslachten gingen in
alle
tegenwoordig,
uit,
e
nog
Oud-
't
evenals de vrouwelijke a- en /((-stammen,
e,
haar nog het langst, ten deele
altijd
,
Oudfrank. op mtssi eindigden
't
zij
en de mannelijke
bv.
Ook de
enz.
e behield),
bv. in
,
en
waaruit
die
in
Os. regel,
't
terwijl in het
,
vrouwelijke
behou-
uit,
maar
in
't
Nederlandsch zich de
vrouwelijke genitief naar den nomin. richtte.
De derde naamval enkelvoud alle geslachten als
de
den nomin
in
e
uitdrukkingen,
als
van noode,
gemoede,
ruste
ter helle,
,
vormen <jaaa), als
als
bewaard
doch doet dat nu alleen
lieden
Aan
enz
vandaag
Bloemendaal
(d.i. ,
dage,
ten
velde,
te
behalve in enkele vaste
is,
achter
ivege, bij
do geapocopeerde
Eozcndaal
e
(d.i.
ter
herinneren ook
scheep (/aan
van datje),
monde,
huize, uit hoofde,
ten
(d.
i.
schepe
Bloemendale, Eozendale,
nomin. gebruikte datieven).
De
sterke meervoudsuitgang van 'eersten, tweeden en vierden
naamval in
in
der vocaal-stammen ging in
op eenen klinker uit,
't
was
mnl.
lettergrepige
in
't
Oudfrank.
in alle
geslachten een klinker ,
cene
e,
behalve natuurlijk
«-stammen
en
de
bij
de onzijdige nieer-
eenlettergrepige
met langen
wortelklinker, die den meervoudsuitgang a reeds veel vroeger verloren hadden.
Van apocope kan
hier
geene sprake wezen,
,
122
omdat
woorden, zoo
al die
aannamen
s
tot
,
niet de Oudsaksische of
Fransche
de zwakke verbuiging overgingen.
Slechts
zij
een paar uitdrukkingen vertoonen een spoor van den sterken
meervoudsuitgang
in
(Oudfrank.
voor
slag e
dagei)
de vort
woord op overmoet Boendale
dage
pak slaag, en
in een
,
Os. fóti), in onder
vorm,
geapocopeerden
,
zelf, aantreft
voet
voor voete (Oudfrank. fuoti
dat
men
Lsp.
41
I
geslachten
en
(Oudfrank. ono, e
geapocopeerd
Aangaande te
maken,
behalve
,
den
in
in alle
genitief,
naamvallen
waar
hij
in
,
ene
en waar dus ook eene
moest luiden,
and),
als rijm-
120.
vs.
De zwakke meervoudsuitgang was alle
en wel
reeds,
blijkbaar volgeus de bedoeling van
dus
,
daag
namelijk
daag; slaag voor
veertien
in
,
is.
de
dat
wensch
adjectiva
welke
die
bij
slechts de
ik
reeds
opmerking
den nomin.
in
op
en
uitgaan, zooals verheven, tevreden en de stoffelijke als gouden, zilveren, benevens de comparatieven, de buigingsuitgang tegen-
woordig niet zelden
men
dat ook
migen weg,
doch
men
zijn, als
Got.
steeds
komt voel
met eenen '),
verwaarloost.
tot
een
die
Som-
voornww.
den uitgang
e
apocope op geenen
immers waar zou het eind
;
wilde weglaten, wat
Het
weglaten
der
e
van
men vele
vervangen van den deelingsgenitief door den
er toe bijgedragen,
Ohd. en
,
is
dat
alles in het schrijven
met het
accusatief,
voor,
mij
verdedigen
te
spreken
het
heeft,
In het spreken doet
zelfs in het schrijven daarbij
komt
het
grond
enkelen
in
ook
laten
wordt weggelaten.
een, geen en de bezittelijke
bij
Os. er
fiht
om
het woord, dat evenals het
een subst. was,
en in het mul. nog
van af hangenden genitief verbonden voor
adjectief te
maken, althans voor het
van de meeste Nederlanders,
taalge-
blijkens den adjectievischen
genitiefsvorm veler, die zich zelfs in velerhande^ velerlei heeft vastgezet.
Behalve de
e
'.)
gaarne,
en
noode
spade
hebben
alle
bijwoorden
geapocopeerd, die oorspr. het noodzakelijk kenteeken der
Zie Dr. Kern,
Taalgids
I
1)1.
83
87.
,,
123
van naamwoorden gevormde bijwoorden was, en in het Oudonder den
Gerrn.
volleren
In het mnl. ontbreekt de
verzwakt
e
vorm
men
maar zelden:
was)
wordt aangetroffen.
o (of a)
(waartoe de o in het Ags. ook reeds geregeld
er
leest
langhe, harde enz.; zoo ook namelike, gemeenlike,
op
andere
alle
Die op linge,
uitgaande bijwoorden
like
op
en
nieuwelinge,
kine,
hebben
stillekine,
als
serc
eerlike en als
later de s
aangenomen.
nu
Zelfs heeft een
verloren
ofschoon
,
voegwoord gebruikt bijwoord de
als
een noodzakelijk bestanddeel was van
die
waaruit het woord
het tweede en voornaamste der beide leden
was samengesteld: en
alse,
(Walew.
plegen" mnl.
men
zeide
zijn"
het
vorm
peerden
Ook
46).
vs.
veeltijds
gebruikt
„aho hoge
nog:
bijwoord
als
begon
worden
te
het
Nnl.
het
Het
geleid.
Ags ealswd
handhaven
het
tot
Engelsch
verminkte
bleef
van
het
alzoo
bijwoord
als
woord nog meer: van
meer over dan
niet
meene
een vorm die
cu,
lot,
zooals
dat
ave,
Toch luidde
Ohd. una); voor was (/ore,
is.
voorzetsels verwante bijwoorden deelden in het alge-
,
bet
in
in het mnl. zeer dikwijls
reeds
onder don vorm af voorkomt zetsels.
voor
hebben,
te
ook in de Nederlandschc spreektaal lang niet ongewoon
De met
het
in
om
doch de zucht
;
voegwoord en bijwoord twee afzonderlijke woorden heeft
liede
verzwakte also reeds in geapoco-
alse
tot
dan
is,
„als aanzienlijke lieden ge-
mnl.
het
in
en niet anders
luidt,
Voor
het door al versterkte zoo.
woon
dat in het mnl. nog vaak
bedoel als,
ik
nog somtijds aho
zelfs
slot-d
en evenzoo de werkelijke voor-
aan nog vaak ane (Got.
mnl.
vore (Ohd. fora, furï), door was
eertijds
om was omme, ombe, enz. vorm tote stand, doch
gestelde
Het langst ten laatste
hield de
samen-
werd ook
die, en
wel met verkorting van den klinker, gcapocopcerd.
Eene geheclc lettergreep doch
eigenlijk
viel
24397),
dat zelf
(Rijmb.
15846,
85;
IIP,
10
vs.
alleen
door
e
Sp.
bij
weg van aalmoese
assimilatie
15964; 35;
schijnt geapocopeerd
de
uit
Eist.
aalmoesne,
IIP,
Lunc. III 8984,
60
vs.
aalmoes, (Linie.
II
aalmoesene 40; 62
vs.
10742) ontstaan was.
124 en in
Os. alamósna, Ohd. alamuosna, doch daar ook reeds
't
uhanuosa, en
syna heen
waar
in
't
Ags. almysse
iXvrifxccróvf]
kan
Hetzelfde
de
vallen zijn
;
alsene, dat
vervolgens ook gift uit
In de afleiding aalmoezenier is de oudere
herkennen.
te
daar kan
medelijden,
oorspr.
medelijden beteekent.
vorm nog
Door het Lat. eleemo-
luidt.
het als kerk woord uit het Grieksch overgenomen,
is
gehad
plaats
van
e
hebben
bij
althans Kiliacn geeft nog den
men ook
bij
els (priem).
uit elsne geassimileerd elsse
een
Joh.
Ypermans
vorm
Ook
wegge-
eisene op naast
maar het Ohd.
vindt;
kent
ook
den vorm alunsa, alansa (afleiding van Ohd. ala,
Mhd.
ale,
Oudnoorsch air
ook een
uit *alinsa
onze taal denkbaar
Ten van
tafta
of
overgenomen deelwoord
is
taffeta, uit
Ags. ael
,
elnse,
dwl, Eng. awl), zoodat geassimileerd tot else in
is.
behoort
slotte
,
gevormd
het
hierbij bij
nog het woord
taf',
verkorting
Kiliaen als taffetaf opgegeven,
Perzisch,
waarin
van een werkwoord, dat
Zie Dr. R. Dozy, Oosterlingen
bl. 91.
tdftah
en
het verleden
ivevcn beteekent
').
VIJFDE HOOFDSTUK.
Assimilatie of Gelijhmaking.
Wilden
wij
zooals
,
ook
en
zelden
niet
te onrechte
niet
begrip assimilatie in den ruimsten zin opvatten,
gebeurt, het
en er iedem klankverandering, waarbij zich de eene klank naar den anderen heeft gewijzigd, onder verstaan, boekdeel
geheel
een
hebben
behandeld
worden.
Vooreerst
van vocalische
in de eerste plaats de
in
a
in
bes
e
umlaut
bed uit
')
tusschen a en
zoowel vóór in
voor onze taal, verandering
uit
heffen
terecht
in
i
of j
hafjan,
als
i
die
i
*
zooals
,
ezel uit
De umlaut met
overeenstemming
nadrukkelijk heeft betoogd
staan door den invloed eener
n
verschillende
de
moeten beschouwd worden,
of,
badi,
Scherer
zooals
is,
maar ook door de, door
de
te schrijven
heer uit hari, ketel uit katils, enz. enz.
Wahlenberg
de
zouden
toch
assimilatie
onder den invloed eener volgende
bast,
uit
asil(us),
toch
zouden wij
clan
onderwerp
dit
waarin het grootste gedeelte der klankleer zou moeten
,
soorten
van
over
alleen
2
),
niet alleen ont-
of j in de volgende lettergreep,
veroorzaakte, mouilleering van
geplaatste consonant
,
waardoor de
na dien medeklinker gehoord werd.
* of j Zoo werd
mannisk gemouillecrd, en klonk het woord dus
als
majnjsk, waaruit mensch ontstond zoodra de j uit de tweede
')
Walilenher^, Uéber Einwirkung der
ringen 1855, *)
W. Scherer,
Berlin 1878
Vocale auf Vocale, Sigma*
p. 19.
p.
Zw
72—75.
Geschichte
der Deutschen Sprache,
"2te
Aufl.
126
verdween
lettergreep
Andere vocalische
of in eene toonlooze letter overging assimilaties
korte klinkers in éénen langen
wensch
e,
van
evenmin
hier
ik
assimilaties
gedeeltelijke
,
')
zooals overgangen van twee
,
bv. van ai in scherpvolkomen
te
behandelen
als
de breede
rij
waarvan
ik
m
de
medeklinkers,
der
slechts een paar voorbeelden zal aanhalen.
Zoo doen
de
gaarne de voorafgaande
tongletters
verwante vloeiende, de
Vandaar wandaad
de voorafgaande n in de m.
wamddd,
(Os.
het
verdwenen
ons
bij
vamdaed),
Ags.
adj.
en Ags. nog voorkomt.
ot ablatief suffix
locatief-
in extra, intra,
ambacht
n,
Lombard
,
dat. plur.
nog
a.
o.
men
stemne vindt
Ags. stemn
voorkomt in
maar
,
als het Got.
't
aamborstig
Walew.
(7
uit
uit stevene,
Ohd. stimna, Os. stemna en stemnia,
die laatste taal heeft
kk en
tot
of y achter
angborstig,
De tusschenvorm
3537.
ook nog stefna
(b
=:
v)
Tot dezelfde rubriek behooren assimilaties van gj
Lat. tra(d)
enz.
waar het woord stïbna
,
van
in lateren tijd kantoor uit
Wederkeerige assimilatie vertoont stem, stemme dat
dat in Os.
Vlaming) en het
(later
met uitstooting van
andbacht,
uit
(boos, slecht),
Vlaam
Vandaar
Longbard, enz.
uit
wam
der (Got. thar of thra,
alt ra).
het Fransche comptoir en
de
uit
wamdaad
uit
samenstelling van daad met
Vandaar Vlaanderen,
samengesteld
Vlaander,
in
overgaan, en omgekeerd de lipletters
n,
van
bh;
vj of uj tot
,
even-
luidt.
als
van dj
tot
vgl. beschutten
//,
uit
*beschudjen (mnl. bescudden), betten uit *badjen naast baden;
bukken naast buigen, hikken naast hijgen wikken
naast
wegen,
lak
naast
heg,
nikken naast nijgen,
,
haag jakkeren naast ,
Eduard Sievers, Grundzüge tier PJtonetik, Leipaig de umlauten „Mouillirung oder Labialisirung «les oder der zwischen dem umzulautenden Vocal umi «lem /. u Endung liegenden Consonanten voraussetzen." „In diesem der ')
Zoo
1881
p.
Kalle" in Af\-
zegt ook -2W>,
gaal
hij
d;it
verder,
„trilt
uaiulirli
der
Vocal der Staiunisilbe
unmittelbaren Gontacl mit den ihra widerstreitenden Elementen /-luid
»*Stellung,
die in
dem Consonanten
enthalten sind, und
damil beginnl wieder die reciproke Aiisgleiclumg."
127
jagen; bibberen naast beven, stribbelen naast streven (mnl. ook striven), dribbelen naast drijven, kibbelen naast kijven, hebben
naast hevet,
webbe naast weven,
heeft,
snebbe
naast snavel,
krabbe naast krevet, kreeft, drabbe naast drave, draf, zwab-
krabben naast krauwen,
zweven;
naast
ber
knabbelen naast
knauwen, kabbelen naast kauwen. Zulke
gedeeltelijke
om
verder rusten, in
den
wederkeerige assimilaties laat ik nu
of
mij uitsluitend te bepalen tot de assimilatie
woords, namelijk de gelijkmaking
letterlijken zin des
van eenen
medeklinker aan den voorafgaanden of volgenden.
Maakt eene consonant eene volgende aan maakt
dat progressieve,
noemt men dat regressieve
zich gelijk, dan
Laten
wij
zich gelijk
,
dan heet
daarentegen eene voorafgaande aan
zij
assimilatie.
met de voorbeelden van progressieve
beginnen
assimilatie in onze taal.
Assimilatie van inb tot
Dom
domme
uit
mm, gewoonlijk na dombe,
voor
dat
a of o
echter
,
vinden
in
wij in
mnl.
't
:
niet
vorm en tevens
Wel heeft men er den geassimileerden den vorm domp waarin de b, door apocope
der
geworden,
komen.
schijnt voor te
e
sluitletter
,
in de
verwante klanklooze slag-
P
consonant overging, bv. Sp. Hist.
45
lde, Toree 960; Martijn I 922; Brdb.
domphcit,
Mor iaën
Walew. 2423;
vs.
46
In het
Grot.
en Eng. dumb, Mhd. tamp.
zonder nasaleeriug,
Emmer, ,
dat
draagt;
Ivat
eimber
ember
uit
uit eenber
,
zijn
voor
V
luidt het
Nauw
woord
,
11
vgl.
Os.
vs.
56;
dionbs, Ags.
verwant er mee,
maar
doof en dof. eember met gedeeltelijke assimilatie
van één en ber (wortel bar == dragen)
men
477; en
1389; Lanc. III 19002;
Toree 2463; Rijmb. 81, 31115; Sp. Hist. III 5
Rosé 3082, 3153.
ook dompe-
;
Veesten
,
dus een
maar aan één hengsel Ohd. einpar, eimpar, eimber, Mhd. einber, niet
êmber,
aan twee ooren
Ags.
amber
,
').
Ook met ééne m
en
Wörtefb. III 111, die uit bel bestaan van den ) Zie Grimm, D. naam voor een ander vat, Ohd. zuiber, het bewijs put, dat het woord echt Germaansch is en niet eene verbastering van 't Lat. amphora (kruik), zooals men zou kunnen vermoeden.
128 oorspr. vocaal in de eerste lettergreep
Van Lennep
del,
17), evenals
bl.
Hommel
1
't
eemer
:
(o. a.
XI
283,
III bl.
Eng.
humble
èee
wortel schijnt hu,
Eng.
De Germ.
vanwaar ook honing, eene
hiu te zijn,
van een woord voor bijenkorf, dat in
vanwaar Ags. hünig
luidt,
hive
Von-
humbal, Mhd.
Ohd.
}
humbel, doch ook reeds zooals in 'tNhd. hummel.
afleiding
bij
235, XII
bl.
Hd. eimer.
hombel,
uit
211,
bJ.
't
Ags.
*Mvenig
uit
hive,
Eng.
}
honey.
Kam
kamb Ohd. champ Mhd. kamp Ags. camb, Eng. De hoogere afleiding wijst op getand werktuig als
voor
comb.
,
,
Grimm
grondbeteekenis.
noorsch humbl
,
,
zocht die in
helinteeken
't
helmkam
,
;
Ags. cumbol, Oud-
doch dat schijnt er
eene afleiding in engere betcekenis van te
Klimmen
klimben
uit
Ohd. en Ags. climban
,
zijn. ,
Eng.
to climb.
maar zonder nasaleering, is kliven, dat mnl. klimmen beteekent, bv. Alex. VI 200; Helmi.
Hetzelfde woord, in
't
1712;
Rijmb. 1994,
8528; Sp. Hist. I 6
2445, 6429; 74
,
oorspr. wortel vatten, groeien, zooals blijkt.
Bijvorm
is
kleven, dat in
van klimmen heeft, Lsp. I 4 ook
teekent
en
klever
klimop aan, evenals gebruikt
wordt
heeft cliban,
,
uit
komme voor kombe
Gr. y-Ofifioq 't
,
Werd ook
hC/x/3yi,
,
nog
uit ons beklijven
mnl. ook de beteekenis
25; Melibeus 1095. Kiliaen als
benaming voor de
ook door Vondel voor klimop
Lennep VIII
(V.
't
kleverboom
bl.
174
vs.
18).
't
Ohd.
Os. kUbhan, Ags. cltfan (kleven),
Oudnoordsch A7//a (klimmen)
Kom
vs.
klijf, dat
Mhd. kliben
Franc. 3076, 7708,
St.
43; Mnlp 12942. Het beteekent
vs.
').
Ags. cumb, overgenomen uit het
beker, pot, Skr. kumbha, waterkruik.
in overdrachtelijken zin door de Grieken voor
hoofd
gebruikt
(urn),
x,'j/3/j
,
en komt ook zonder nasaal voor als
*'jpq
(hoofd).
Dat het Lat.
kj//3«
cupa (Fransch
*) Wanneer R. Hildebrand, 1). W&rterb, V 1167, twee oorspr. stammen lelirrib en klimm naast elkaar aanneemt, omdat reeds zeer vroeg vormen zonder b voorkomen, denkt hij blijkbaar niet aan den byvorm klif.
129
met den bijvorm cuppa (Fransen coupé),
cuve)
woord
mogen we ondanks
is,
aannemen
hebben
dus
en
;
en
driedubbele
van
die
kop
b gerust
twee gedaanten, die
in
kup (Eng.
voor
kommetje om
van
beteekenis
van p en
verschil
ook den niet genasaleerden
wij
vorm van het woord overgenomen van kuip
hetzelfde
de
cup), in
uit
drinken,
te
inhoudsmaat en hoofd.
Krom
kromme voor krombe, Ohd. chrump Mhd. krump, Ook in 'tmnl. vindt men nog crombe, Moriaen 1076 en cromp, Van den Levene Ons Heren 686, 844. uit
,
Ags. en Os. crumb.
Lam
voor lamb,
Eng. en
Got. lamb,
14808 en lamp
Lanc. III
Mhd. lamp, Ags.,
Ohd. lamb,
Ook
lamb.
Os.
in
Van den
,
men nog
mul. vindt
't
lamb,
Lev. O.
Heren 2351,
vindt:
Torec 3662,
3057, 3166.
Lommer
voor lomber
Om
omme
uit
').
voor ombe
Moriaen 283,
4187;
men
dat
,
zoo
ook
o.
hier-
a.
en daer-ombe,
Torec
47, 87, 1536, 1541, 2130, 2211, 2448, 3248; Moriaen 788,
Moriaen
1199, 3602; waerombe: Lanc. III 11349; alombe: 1075.
't
ymbe,
Luidt in
Os.
umbi,
woord
als het Skr.
ambire
,
abhi,
Lat.
ob
in
ambhi,
De
umpi, Mhd. umbe, Ags.
,
umbe,
umbi,
anderside
banderside
(d.
i.
(aan
be-ander
•)
Zie Bladz. 80.
l
Zie Dr.
j
Kern,
Vinckers en Dr. II
1.1. J )
11
— 1».
M.
uit
schram me
TadOe. Bijdr. tle
Vries,
I
bl.
bekende
in de
Bijvorm met
side).
Ags. en Os.
Gr. kxi, Got. af,
vermoedelijk
voor
201
Tijdschrift
J
).
Zie Bladz.
p
ook
{af),
Over den Gerwij reeds.
schrambe,
dg. vu Dr. ro,,,-
o/"
y,,/.
.1
3
).
waar-
Heckering
Taal-
>-»
7Ó-77.
W.
Te Winkfi,, Grammatische figuren
in
o. a.
luidde Skr.
de andere zijde), met den
maanschen bijvorm met aphaeresis der a spraken
Schram
hetzelfde
is
«/»&,
vorm
niet genasaleerde
mnl. of ander side (Walew. 11097)
't
en
Gr. a^pt en Lat.
Hd. o& (wegens) en mnl. ob
,
ob
was Skr. api,
Ohd. umbi
Oudfrank.
ambages.
uitdrukking bijvorm
't
9
Lett.
,
130 van doch
dat
opmaak
ik
vorm schrabbe van d.
die
,
Stom
het mul.
als
is
tot doove
klimben
,
staan
scraven
tot
cap.
maar
kent
Het
facere).
zwamb,
uit
Vgl.
Leven van
Skr. stumbh (stupe-
(bot) en het subst.
men
lichaam) verwarre
Zwam
stum.
alleen
stomp
adj.
als of.
Zoo heeft ook het Mhd. stump-,
114.
77,
2,
Os.
't
en
vindt Lanc. II
o. a.
41570, waarnaast stomp in dezelfde beteekenis: Jezus
bij,
werkwoord scraven,
en ombe tot ob en
tot cliven
stomme voor stombe, dat men
uit
kan bewijzen
niet
ontstaan moet zijn
*schravja
Schrambe zou dus
krabben.
i.
bestaan
den door Kiliaen opgegeven
uit uit
stam
denzelfden
dombe
voormalig
het
echter
ik
stomp (afgeknot
er niet meê.
blijkens
Ohd.
en
Mhd. swatnp.
Kiliaen
kent alleen sivamme.
Op dat
dezelfde wijze, vermoed ik, alleen in de samenstelling
wij
verklaard
hamen),
mnl.
ronding,
om
de
bocht""
worden,
Oudnoorsch haf, Deensch
doch
de
alleen
haven,
haven
eene
J.
't
,
Is
stem
als
assimileerde
Vondel,
gewoonlijk
Dr.
haf,
Herschepp.
welriekende grijze
Verdam,
is,
gelooven,
niet door mij
vooral
een
dat
kan aan-
van *hav =z
zee,
vanwaar Oudnoorsch höfn, Ags. hafene echter
Mhd. habene,
,
ook
mogelijk,
dat
tot steent.
mb nog
X
en
ham
en vervolgens
bil,
is
hambe in
als
bevredigt mij,
genasaleerde vorm
Arabische woord anbar
')
gissing
die
woord
hetzelfde
Veeleer zou ik
niet.
uit
beeldspraak
tot
mm
vs.
ammer
bij
Nat. BI. VIII 678 en Sp. Hist. I',
a. bij
tot
mnl.
het o.
later
is
achterschenkel,
i.
Zweedsch hamn
ons
hafen,
In
Inham
Ags. heaf,
havn,
(in)ham staat
wij
in
bezitten,
er
ziet
waarvan het bestaan trouwens
gewezen
Nhd.
d.
'.);
beteekenis,
hamb,
Verdam
Dr.
woord ham
„het
zegt:
(mv.
worden.
moet ook het woord ham,
inham
'24
vs.
,
dat
31 en
Daar het
359 vinden.
behoort de b 'm amber, dat oorspr.
harsstof
beteekende
en
in dien zin
amber of ambergrijs werd genoemd, maar
Tijdschrift voor Ned. Taal en Lett.
I
bl. 31.
131
amber, voor sperma
later ook, als witte
amber,
ceti, als gele
voor barnsteen werd gebruikt.
Zoo assimileerde na
in
't
uitvallen van de t,
't
IV 43
VI
52,
vs.
ammanrie,
ambtman
mnl. ook
3 vs. 13;
synoniemen
amman
tot
(rechtsambtenaar),
(Heelu 4554;
69), en evenzoo
7 vs.
Velthem
ammanie,
ammanscap voor ambmanschap ammet voor ambet, ambt
van
(Brab. Yeesten VII 10874) en van {Merlijn 10210)
De een uit
').
volkstaal en het zeventiende-eeuwsche blijspel levert
wambeys voortkwam en eene in
vinden
wamme, Nat.
organische b in het
BI.
nog
voor wambuis , dat
afleiding
ook reeds
mnl.
bet
onderlijf), als
wammes
van assimilatie in
voorbeeld
van wambe (buik,
is
in geassimileerden
vorm
te
3955, III 2692, maar met
II
en Ohd. tvamba, Mhd. wambe, Ags.
Grot.
vamb. Uit
Fransch namen
het
bombe over, geassimileerd
wij
bom, ofschoon in bombardeeren de
Fransche
concombre
Datzelfde
komkommer
ons
bij
schijnt
ook
gehad
plaats
te
dus weer meer
en
den oorspr. Lat. vorm cucumis
aan
gelijk
tot
Zoo ook werd het
b bleef.
(geuit, cucumeris),
hebben met kommer
(oorspr. bezwaar, last; zie bv. Inform. upt stuck der Verpond.
door Dr. R. Fruin,
bl.
663), geassimileerd uit komber, welken
vorm Kiliaen nog naast kommer opgeeft en nog voorkomt, Rosé
8399.
kummer
Mor iaën 3219, met
bv.
Ook
Mhd.
het
geassimileerd
Stellig hetzelfde
is.
noorsch kumbl (aardhoop
graf heuvel).
,
Fransche comble met ingevoegde
Invoeging van
b
na
kumber
heeft
m
is
van
b,
in
't
schijnsel, vgl. chambre, Lat. camera,
sembler,
tumulus
Lat. simulare,
thumb,
')
tomber, mnl. turnen,
,
Engelsch
humble,
houdt ook
duim,
to
van
slumber,
die in
,
't
mnl. ook
ww. combren,
het
waaruit het Nhd.
woord
is
het
Üud-
Ik houd het voor het 't
Lat.
cumulus (hoop).
Fransch een gewoon vertrembler, Lat. tremulare,
Lat. humilis
vanwaar ons
,
tombe, Lat.
tuimelen.
invoeging eener b na sluimeren en crumb,
Het
m,
vgl. bv.
to
crumble,
Zif daarover Dr. Venvijs en Dr. Verdam. Mnl. UVA. in vocibus. 9"
y
,
132 kruimelen
kruimel
,
laatste
woord de
krumpen
ook
vertoont
in j'amber
brood
stuk
dat
,
ofschoon
,
organisch
b
kruim beteekent
,
nember,
enz.;
terwijl
eener b
^
timmeren:
in
Eng.
kT Toch behoeft
„/«-'tf^^daar het :
ook het Lat. domus (gestalte
persoon)
Gr.
,
Sófiog
belmoren.
IV
door Vondel (V. Lennep, vs.
mm
Van
zijn
lumpel
van
lomp
zou
adj.
in
Ohd.
af
te
is
blijkbaar
,
onze taal geweest
luomi in
')
't
p
naast elkaar be-
wortel zal dus krap,
krommen
dan ook ons
adj.
beteeke-
krap naast
het Platduitsch
uit
overge-
het woord lommei voor lompel
zijn.
luomi,
leiden zijn,
gehad,
De
luidt.
en samentrekken,
Er bestond echter ook een
Mhd. lüeme, dat mat, lam
kcnde, en met lam stamverwant
plaats
dezelfde beteekenis
in
ww. krimpen.
daar in
't
Kiliaen
niet genasaleerden bijvorm crapho ver-
denzelfden wortel
uit
nomen,
laatste
vrouwentimmer
indien ten minste niet van den oudsten
,
Mhd. krapfe
't
het genasaleerde
Lummel
(bouwen) het
Ik zou dat echter betwijfelen, daar het Ohd.
Indo-Germ. grdb, nen.
als
den die,
vertoonen:
door
het
chramph (haak) den toont, die in
voor
in als
133) gebruikt, naast joffren-
stam met en een zonder
af aan een
tijd
bl.
Sé/uecv
,
Vgl.
is
zijn,
507).
voor
(haak)
Oud-
alle
maal timbrjan, doch
Hd. frauenzimmer (vrouwspersoon), ook
staan hebben.
n
bijna
s
enkel ~ enkele slechts eene
opgegeven kramp
\<«'
,
waartoe
Kram
Overigens
).
ons geene" sprake van assimilatie te
bij
Assimilatie van nip tot *1
het
Os. timbrón, Oudfriesch timbria.
di/xxg
,
bij
Mhd. zimberen, Ags.
zimbaron,
Ohd.
timber
to
er
timmer (Noah,
fjjty* 1-^
'
regel timrjan heeft en de wortel blijkbaar dezelfde
't
ixCi
Grot.
dat
,
afwijken door het bezit
Germaansche talen van het Nederl.
fLLtimbrian,
is
blijkens het Opperfrankische
,
mnl. voorbeelden van hetzelfde verschijnsel
het
ember,
,
mogelijk
liet is
schijnt.
betee-
Mocht het daarvan
dan heeft er natuurlijk geene assimilatie
maar
is
het toch een vreemd woord, omdat
Nederl. loetn zou geweest
Zie R. Hildebrand, D,
Wörterbuch
V
zijn.
^407.
133
Pummel
pumpel, evenzoo
uit
pump
uit het Platduitsche
onbehouwen mensch
dik,
Stommelen
(stamper, dik stuk hout) en alzoo 1
).
van stomp
stompelen
uit
stomp
bot en
afgeknot
,
onbehouwen mensch
uit het Platduitscli en afgeleid
lichaam) Kiliaen
bij
melen
stooten
oorspr.
Brederoo's
„Hoe
Wacker
stommelen
nd
Assimilatie van
gebruikt tot
,
Ags.
't
woord ook in
't
),
pening,
Ohd.
Mhd. reeds pfenninc,
heeft
voor
penny
Eng.
't
muren en en
Oudnoorsch
de
uitgetande
3 ).
't
Schijnt
tindr, punt, rotspunt,
woord nog
gezelschap,
(bezitting) in te zien.
nauw verwant met
vanwaar
luidt,
nooten, Carel en
Torec
III
')
1871
20484.
l )
Zie Dr. 1)1.
Zie
VIII 818;
Os.
W.
El. 1185;
Stoke
577; 't
heeft
Got.
gisidhi.
L. van
ziniie.
zooals in
,
't
met de oorspr. beteekenis van
Stoke
gevolg:
III
Lorr.
Pose
mnl. reis-
Limb.
9819;
20799, en van huisge-
B
III 221;
gasinthja,
Het behoort
Heiten, Proeven van
164;
I
Limb. Ohd. tot
V
Peinaert
gisindi
denzelfden
)
I
Lanc.
815; ,
Ags. wortel
Woordverklaring, Hott.
85. J.
Grimm, Deutsche Grammatik Grammatik p. 248.
I'
p.
Dr.
:!'.»>;
H.
Ftumpelt, Deutsche 3
het
tindóttr, hoekig
Ohd. heeft reeds zinna, Mhd.
't
IV 291, 1923; Lanc.
gesidh,
evenals
borstwering boven aan de
Gezin voor gezinne en dat weer voor gezinde
1399;
,
het misschien gevaarlijk er eene afleiding
genoemd
en puntig; doch
ïl 304,
ook
Daar het
heeft.
torens der middeleeuwsche kasteelen (ook transen
canteelen
het
phen-
terwijl
Littauwsch en Slavisch voorkomt
is
tinde,
24.
bl.
pfentinc,
a.
o.
van het aan het Latijn ontleende pand Tinne
87:
bl.
vreucht."
Moortje,
't
penig,
in het
Keltisch,
Brederoo,
't
maar
2
pending
de
in
a.
nn vertoonen:
Penning voor pending, ding
Garbrande
dy
blijkt o.
Bron der Minne
Groote
stommelt
en
stoot
beteekent,
voortstooten
,
woorden,
vorm
in Platduitschen
pummel r&npump. Dat stom-
stumper, van stump i evenals
uit
vanwaar stomper voor
nu
,
ook stomp,
stoot (vgl.
,
,
Zie mijn Kasteel in de dertiende eeuw, Gron, 1879
bl.
62—68.
B.
134 oude
het
de
beteekenis
sidhian,
(d.
i.
doen gaan)
ons
bij
Ohd.
't
in
Ags.
sinclón,
eertijds
geworden
sterk
Got. sandjan
,
in
waarnaast het
sidhón,
Os.
maar ook
oorspr. sterk,
zwak
gaan
van
middeleeuwen
de
(gaan):
*sinden
als
zwakke, na
causatief zenden
,
Ohd. santjan, Ags. sendan,
,
Os. sendian, dat in het oude, nu als subst. gebruikte gezant (d.
i.
de gezondene) nog een spoor
van de oude vervoeging,
maar met zoogenaamden „rückumlaut" en verscherpte
Ohd. sind, Ags. sidh,
het subst. sinths (gang, maal),
tisch
Os. sidh (weg
gang
,
Ook
richting).
,
maar geassimileerd
,
met het
subst. sin
,
,
richting bestaan heb-
sin, en alzoo
tot sinne,
verstand
,
moet een
in het mnl.
subst. slnde in de beteekenis van weg
ben
sluit-
Uit denzelfden wortel bezat het Go-
heeft nagelaten.
letter
denkwijze
richting
,
verward Ik meen
het terug te vinden in de mnl. uitdrukking: „uiteengaan in drien,
sinnen",
allen
in
die
1029, 1055; Moriaen 4166;
Heb
ik
„dit
of dat
goed
evenals
woord sinde
En,
uit
,
Floris
2536.
onze uitdrukking:
in
worden
zin
alleszins,
enz.
opgevat'',
dat oude
in
in de schrijftaal,
middeleeuwen reeds
de
in
maar
behield,
de spreektaal
daar ook het Oudfrank. reeds den vorm
geassimileerd was,
inde
dat nog tot in de
enne voor ende,
eeuw de d, althans
naast
moet ook
veelsz'ns
,
vindt Torec 885,
a.
2766;
schuilen.
waarschijnlijk
in
o.
verschillenden
in
voegwoord,
het
17de
kan
eenigszins
in
dan
gezien,
men
Waleiv.
kent
) '
en het Oudfriesch evenzoo en naast
ende.
Kon
voor konne assimileerde reeds vroeg uit konde.
Vonnis
reeds
is
in
het mnl. de
gewone vorm voor vondnis,
dat echter ook nog wel voorkomt, bv. Bose 5434.
Schennis
voor
Teesteye geld.
in
')
den
schendnis
530;
geassimileerden
J.
Cosijn
,
men 554,
reeds
Lanc.
2013,
II
4096;
en later gere-
ww. schenden komt ook vaak
Trouwens het
Zie Dr. P.
vindt
Mnlp. IV 500,
vorm schennen
Taal en Letterbode IV
(of schinnen)
bl.
158.
zelf
voor
135
Mnlp.
a.
o.
breght
135,
mnl.
het
bv.
Reinaert
47;
en
Ned.
114,
I vs.
32, 82, 89,
In
3340, 3437, en verder
II
291,
195,
vs,
ook
zoo
Vondel,
Gijs-
Gedichten (1726) II
bl.
155, 200, 555.
149,
men
vindt
Granida
Hooft,
bij
425;
173,
fol.
Jan Vos,
enz.;
2418;
I
Hist.
niet zelden
IIP
Sp. Hist.
vinne (pion in
't
Lonnen voor Londen,
IV 2 17
11 vs. 66;
schaakspel),
vs.
bv. Lanc. II
18476, 18482 voor vinde (Lanc. II 18414, 18416, 18479, III
(Cassamus 1755, 1757, 1807)
17069, Floris 2744) of vende
of vent (meerv. vente: Lsp. II 46 vs. 30).
luidt in
Ohd. fendo, Mhd. vende.
't
Vooral
bij
Vinnen
voor.
Hooft, Granida
reeds in
't
eeuw komt
17de
de
in
veelvuldig'
Hooft,
34, Huygens,
vs.
van de
mnl. gedicht
148, 368.
Ned. Hist.
fol.
193,
bij
203,
wenden
Jan Vos Gedichten
Ver-
1506.
Vondel, Jeptha
vs.
In dialect
d na n
207, 294;
(Van Lennep IV 434)
ook na
(en
in een deel
toonlooze
l,
m
en
letter
gold,
hemd,
latin,
wienn,
Vos, zelfs
evenals
r) bv. in
Zoo wordt
Groningen „met
van Hunsingoo en het Westerkwartier vóór
lettergreep
in
geassimileerd,
woord, olie,
enz.
goVn,
meeste woorden niet of
de
m.
thans zeer flauw uitgesproken, vloeiende
,
bl.
I bl.
32, 314.
II bl.
deze assimilatie nog zeer gewoon.
is
241;
464; Jan Vos Gedichten (1726) II
schrijft
nn
135, zelfs
vs.
vs.
,
tot
zeldzaam bv.
151, 161; Vondel, Jeptha vs. 1848, die
bl.
wennen voor
name
Voorhout
X plag hen
men
van nd
niet
is
De Decker, Rijmoeff. Aanrannm voor aanranden treft men aan bij Jan 191,
Gedichten II
eene
assimilatie
vinden
voor
slinnen voor verslinden vindt
de
Woord
't
a.
hand,
bv.
al-
w. de d wordt door de kiend, wiend, old,
worden verbogen han'n, liem'n, woor'n, enz.
kiener,
Zoo worden
ook binden, vinden, verzwinden, zenden, enz. hierin, vierin, verswierin, zen'n of zirin, enz." Assimilatie
ging
van nw komt
van het Dietsch
zeer
').
in het
Germaansch vóór de
dikwijls
Jobs. Onnekes, Onze Volkstaal
II
voor;
(1883)
bl.
in
68.
vesti-
het nnl. kan
,
136
men
nog waarnemen
die
voor zeenw III bl.
473
en
Brederoo
bij
Ook
16).
79
vs.
VI
,
657
bl.
31 en 49; KI. van de
bl.
dezen vorm op
geeft
seneive,
Vondel aantreft (van Lennep
bij
323
bl.
(Griane,
Kiliaen
Mhd.
senatva,
IV
24;
vs.
den nu verouderden vorm zeen
in
zenuw, dien men
,
15) bl.
naast zenuw,
maar Nhd. sehne,
senioe,
vs.
Koe
Ohd.
senne, Ags.
simt, Eng. sinew.
Evenzoo vinden
op
vroeger
taal)
werd en
toonloos
van Iw
wij assimilatie
tot
uitgingen,
u(iv)
die (in onze
maar waarvan de u
geapocopeerd werd,
later
zwakke
in de
II
vormen van sommige adjectieven,
of de verbogen
eerst
terwijl in de ver-
bogen naamvallen de toonloos geworden u vóór de overgangs-
w
letter
gaande
uitviel
In
/.
oorspr.
zwakken
men
zeggen:
te
deze laatste samensmolt met de vooraf-
en
,
West-Vlaamsch
't
w
scbijnt die
ook
nominatief nog gehoord te worden
,
kaalw, scheelw en vaaliv
geelw,
in
den
,
en schijnt
').
Die vier
adjectieven luidden in het mnl-:
Gelu,
Walew.
bv.
1827; Rosé 712.
Ook
Ohd.
(geuit,
Vgl.
r/elo
geolvan (geel verwen)
IV',
Hist.
15; 46
vs.
kael
naast
gelwes),
39
vs.
is
17,
94;
op, en in de
vorm Latijn
Scheln,
Limb.
*)
Eng.
waar het
,
dat
43
17de
ik
in
dien
vs.
zwakke vorm
gelo,
callöw.
't
vs.
44
4;
Ook
en 11;
1
vs.
23;
45
Sp. vs.
Kiliaen geeft kaluwe
eeuw komt het nog voor, 't
Ohd. heeft chalo
kalwer),
(genit.
Schijnt
Ags. cealo
,
overgenomen
(genit.
zwakke uit het
calvus luidt. het mnl.
niet
VIII 1159), maar dat op
schel we,
1363.
,
cealva,
Ags. geolo en
gelb]
Esopet 36
5; Stohe I 323, 397.
Mhd. kol
Troyen
v.
Lat. helvus (geel).
't
bv. in Brederoo's Moortje bl. 44.
chahver)
Nhd.
Eng. yellow, Os.
,
Bl. III 3472;
Kalu, bv. Nat.
Rist.
Kiliaen geeft gheluwe naast gheel op.
Etym. verwant
gelowo.
Moriaen 1243;
3692;
Kiliaen
gevonden heb (wel te
maken
opgeeft naast scheel,
Volgens De Bo, West-Vlaamsch Idiotikon
II
is
uit
schele,
den vorm
en uit de gut-
(Brqgge 1873)
bl.
137 turaal
Oud-Germ.
de
in
Ohd. scelah,
met het Gr. Valu,
Oudnoorsch
als
sckelch, Ags. sceolh.
valuwen,
worden,
bleek
Rosé 7101.
Ohd. fa/o (verbogen vorm falaiver) Nhd.
(genit. falwes),
Eng.
verwant
Ferguut 5552, Van den Levene Ons Beren 3447,
bv.
het
skjdlgr,
Is
't
schuin).
try.o?uóg (scheef,
vandaar
en
talen,
Mhd.
scileh,
jfaZi
en fal b, Ags. fealu (gevit, fealwes)j herkent men ook nog in het uit het
/i/A/-
De w
fallow.
Is in
't
Mhd. val en
,
Germaansch overgenomen Fransch fauve, Ital. faïbo. Verwanten zijn 't Gr. itcXióc (grauw), Lat. palieve (bleek zijn).
Ook
het
en poluwe op. in
't
't
grond), waarvan
(stof,
Latijn zelf pulvinus (kussen) evpulvinar (rustbed)
Assimilatie
van
speer, zoowel tot
lm
tot
hakken
ook hellebarte, even uit
puluwe, pulwe
Kiliaen geeft peluwe,
van het Lat. pulvis
Is
//
Of het
opgeeft.
meent,
helm (hoofddeksel)
harde,
deel
baarde
maar
;
Mhd. vindt men
in het
is,
te
Mhd. en Nhd, barte,
Assimilatie
temaat,
van
oorspr.
In
tot
baerdax) beteekent
vertoont
arm, en
ons
elle in
Het Got. heeft aleina, Oudnoorsch oln,
Friesch
heeft jelne,
het
elne,
Walew. elle
nog bewaard
is
Noord-
op, terwijl
(uitg.
het
(of
10724 heeft
men
Ags. eln in
't
,
elnboga,
Friesch:
Oost-
ellenboge vs.
Ohd.
(of
leng-
el,
ölribogi,
Eng.
Ohd. elbow.
ell,
het West- (of Boeren-)
Sagelterlandsch-) Friesch
Wangeroogsch-) Friesch
(h)elne,
Dr. Verwijs) VI,
,
elleboog (armbui-
Mhd.
De n
b ijl
woord
elina,
elle,
hij
Het tweede
vinden Reinaert I 701 en ook
ging).
elne,
dien
is,
zooals
Oudnoorsch en Os. barda.
II
bovenarm,
echter,
valt te betwijfelen.
in de pleonastische samenstelling
barta,
gedeelte
eerste
a
(o.
lange
steken geschikt. Het Hd. heeft
nog helmbarte, zooals ook kelmbarde de eenigo vorm Kiliaen
afgeleid.
Fransch, dat het woord hallebarde
als het
Germaansch overnam
het
is
vinden wij in hellebaard,
als tot
kan
ook peluw bestaat,
waarnaast
peul,
subst.
hier bijgevoegd worden.
ellen
').
Ook
en Kiliaen geeft nog elne naast o. a.
227.
vindt in Tien Goede Boerden
Verwant
Volgens Johan Winkler, Taalgids IX
bl.
is
221.
't
Gr.
uUvrj,
,
138 Lat.
Een tweede voorbeeld van deze
ulna.
vuilnis, dat
Tot
in
namelijk in hellen voor
ld,
bv. Lsp. III 3 vs.
152;
193 en ook in de verwante Germ. talen de d vertoont:
vs.
Obd. haldjan tigen
soms
mnl nog voorkomt,
't
assimilatie levert
wordt uitgesproken.
vullis
als
ook
assimileerde
II
helden, dat in
23
den regel
Yoor een gelijkma-
Ags. hyldan, Os. heldian.
,
snellen stap van bet paard gebruikte
,
bet subst.
Ferguut 157, 328;
men
in het mnl.
4755, 8721, 10060;
3714; Carel en El. 678; Beatrijs 163,
3663,
Tronen
van
Rist.
4419,
Waleiv. 225,
bv.
telt,
Lanc. III
4371;
22422,
Parth. 4229, voornamelijk in de uitdrukking sinen
riden,
sinen pas riden (voorkomende Lanc. II 5909
van
synoniem
22520;
telt
14591) of telden (Waletv. 1516, 1546, 9690), tegenover draven.
Een
paard,
beide
V
A.
door
de
steeds
Torec
Floris 1489,
vs.
32) en zou dus
de
ld assimileerde,
mnl.
Lanc.
3033;
Parth.
3192;
6294;
44
't
teldende paert {Walew. 9392;
een
mnl.
311;
123,
ook reeds in
voortging
of de beide linker pooten te gelijk te bewegen,
het
heette in
regelmatig
zoo
dat
rechter
Velthem III
4244;
944,
Lorr.
4824, III
II 2958,
ons teldganger moeten heeten; doch
bij
Trouwens
en wij spreken van telganger.
komt
een tellende paert voor, bv.
Walew.
10051; Floris 3192 var.
eeuw
dichters der 17de
de
Bij
van
beelden
assimilatie
der
ook
men ook andere
treft
ld
tot
II
aan,
onthielen voor hield,
hulden
bij
behield,
onthielden en schel, schelV voor scheld, schelde
Vondel,
die
evenals mellen voor melden
Gedichten (1726) II waarschijnlijk
Dat
om, het
moeder,
zijn,
Zie
Vondei's *)
30
Zie
vgl.
zou de
plaatsen
taal
I
Dr.
J.
hl.
o.
a.
schrijft,
ook Jan Vos doet,
192, 282, trouwens alleen
in,
en dus
rijm.
hetzelfde
en
behiel,
,
zooals
'),
kil (bij Kiliaen kille),
geassimileerd
•)
bl.
hiel
voor-
hullen voor
bv.
zooals
waterdiepte
woord door
aangehaald
,
inderdaad uit kilde
als het Got.
Dr.
kilthei, baar-
Verdam vermoed
door
Dr.
W.
L.
van
is
2
),
Heiten,
L
jr>.
Verdam,
Tijdschrift
voor
Ned,
Taal en Lett.
I
bl.
139 zou ik
vooral na de bedenkingen
,
die gissing inbracht '),
Assimilatie van
//
van allemaal,
uitspraak
komt voor
//
tegen
gaarne volhouden.
niet
tot
Van Heiten
die Dr.
,
in allemaal, de
gewone
dat alleen in de schrijftaal gebruikt
wordt.
van
Assimilatie
voor
vierdel
rd
rr
tot
dat
vierdeel,
vertoont
verrei
vierdedeel
uit
of
vierrel
uit
samengetrokken,
is
horretje (verplaatsbaar tralie- of vlecht-werk voor de ven-
en
dat in de spreektaal uitsluitend,
sterruiten),
in de schrijftaal
gewoonlijk voor hordetje gebruikt wordt.
men
Assimilatie van rn tot rr vindt
Korrel
voor kornel,
d.
i.
in:
het van den verkleiningsuitgang
kom, oudere vorm van hoorn (met
voorziene
gerekte
en bijvorm van kern (Ags. cyrn, vanwaar cyrnel, eikel).
Dat eorn of coem
korrel
beteekent,
blijkt o. a.
van Hildegaersberch voor
coern
een
Esopet 12
Knorren,
reeds
stond
139,
Gedichten \an Willem
Zoo ook beteekent koren
bij
vs. 3;
vs.
waal-
141)
wordt,
en
bij
uit
I
Brabb.
79i en nog
Voorrede
bl.
Huygens nog
Een matroos
Kiliaen naast den ouderen in de
6,
gnomen, Ags. gnornean,
uit
225
bl.
gebruikt
Een goed predikant,
R. Visscher,
bij
uit de
vs.
kleinigheid
voorkomt Mnlp.
die bv,
63
vooral
pit,
mnl. ook zelf reeds
't
waar gerstencoren de beteekenis van ger-
stenkorrel heeft. korrel: Zedepr.:
(bl.
eene
4,
vs.
coren in
,
el
o)
Os.
vs. 40.
vorm gnorren,
17de eeuw,
o. a.
en die weder ont-
gnomon
(klagen,
Het Hd. knurren, vroeger gnurren, heeft dezelfde
treuren).
geschiedenis.
Morren
voor
murnan,
geassimileerden
de
In vooral
taal
bij
van
meisje
'j
Zie Dr.
van
de
manman, Ohd. mornên,
Got.
momian
bekommerd
bezorgd,
den
mornen,
Os.
,
tnornón
zijn.
Ook
W.
L.
alle in
Ags.
de beteekenis van
het Hd. vertoont in miirren
vorm.
17de
Huygens en Cats, voor,
,
eeuw komt ook herhaaldelijk, de vorm dier in de beteekenis
die door apocope ontstond uit dier re,
Van Hellen,
Tijdschrift
1
bl.
Uil vlg.
hct-
140
weder
welk
geassimileerd
Sp. Rist. III 3
40
,
Het komt van denzelfden wortel thiorna
thewa
ging,
en
vorm
In
het mul.
,
ontstond
vorm
het woord
deerre, of,
Mal
Gost.
410.
vs.
hemen geassimi-
Van den Levene Ons Heren
;
1715, 1719, 1730, 1779,2105,
1709,
I
VII 1479;
2261, III 877, 943, den Lee.
Huygens,
837
Beatrijs
bv.
,
4033, 4833; Limb.
geassimileerden
bij
a.
men soms
vindt
leerd tot herren
o.
werd uitgestooten
iv
men den
deer,
e,
is
Got.
tot theo (vgl.
iv,
Os.
deemoed en deerne (dienstmaagd.)
dee, in
deerne vindt
na apocope der
der
't
De stam
aan welken vorm die van dierne en dienen
beantwoordt; maar wanneer de in onze taal de
I 1617).
dienen en luidt in
als
vocaliseering
bij
thius, knecht) over,
Ook van
voorkomend
a.
(o.
118; Limb.
vs.
diorna (dienstmaagd), Hd. dirne.
Ohd.
,
dierne
uit
is
44; Lsp. II 6
vs.
ook barren
hamen, Van
uit
Heren 3572, 3956, 4837.
O.
Assimilatie van rz tot rr
West-Germaansche
talen,
een gewoon verschijnsel in
is
waarvan voorbeelden
alle
ons zijn:
bij
Dor, dorre voor dor ze, evenals het ww. dorren voor dor zen, gathairsan, gatltaursnan (verdorren),
Got. thaursus (dor),
tegenover Ohd. tlnjrr,
durri
Mhd. dürre,
dorren,
,
thyrran, Os. thorrón.
Ook
dorren ,*Ags.
Lat. torrere vertoont
't
assimilatie.
Marren,
uurren,
merzen,
voor
toeven
deren, ergeren), marzeitis (ergernis)
;
marzjan
Got.
(hin-
tegenover Ohd. marrjan,
Ags. nierran, Os. merrian.
Var, jonge BI.
II
terwijl bl.
31,
stier,
3553
voor rarze
var.
var ing
,
en
Sp. Brab. vs. 73),
Mhd. carré, Nhd. farre,
Mlid. verse,
de
s
van
')
s
is,
,
evenals Nat.
(bij
zooals Dr.
van vaars
Brederoo,
vindt,
Griane
Oudnoorsch farri, Ohd. farro,
Ags.
-De
fear.
Kiliaen varse
farse.
bij
s is
verse
,
—
gebleven in
jonge koe),
Ik moet hier echter bijvoegen dat
v aars misschien het overblijfsel
uitgang sia dus die
Nhd.
Kiliaen
bij
voorkomt
veering
den bijvorm vaars,
(stier,
waar men ook den vorm verring
Kern
gelooft
van den verkleinings').
niets voor een oorspr.
Zie Dr. Kern, Taal en Letterbode
V
1)1.
24.
In dat geval zou
var ze bewijzen.
:
141 rechtmatige mnl. vorm, die later, onder den invloed
Dorren, van
dorven,
derven,
dat
bezat,
tot
dorste
imperf.
met
daursan tegenover
Ohd.
Gr.
Srappoq
later
Srapcroq,
3-apviïy
later
,
dorren
d ui-ven
gelijkluidend
Got. heeft
't
Ags. en Os. durran;
turran,
(moed),
(moedig)
S-pxo-óg
moed hebben)
(goeden
3-xppëïv
een
overging,
is
't
en
er etym.
mee verwant.
Er re, bekend
mnl. adj. in de beteekenis van boos (bv. Walew.
2414;
Moriaen 461,
1374;
Toree 399,
V
II 920,
1206,
1074;
Mhd.
en Nhd.
maar
in
Ook
in
't
't
rw
van doch
benarren van
Ags.
Stoke
49;
294).
vs.
't
Ohd. irri (vertoornd),
Ags. yrre,
men nog de
eorre (toornig),
z in air zeis (verdoold).
Latijn assimileerde rs tot rr in het verwante errare.
dikwijls voor,
rekking
vs.
vóór r tot a hebben wij het
luidt in
ir re (verdoold),
Got. vindt
't
Assimilatie
van
Het
toornig gemoed).
,
e
Floris
3816-,
44
over in de uitdrukking in arren moede (met
arre
als
boos
2150,
329, VI 453, VIII 1234; Lsp. II 36
Met gewonen overgang van nog
1706,
Sp. Hist. IV'
der
in
Oud-Germaansch
't
oud *narw (eng),
een
met
assimilatie en
ons naar met gewijzigde beteekenis.
als
nearu,
heeft
komt
voor onze taal wijs ik slechts op benard
over
a
rr
tot
Eng. uarroic,
Os. naru,
adv. naraivo
(eng, drukkend). Assimilatie van td tot
tt
vindt
men
bij
:
Niettemin voor niet de min, waarin de instrumentalis het
aanwijzend voornw.
,
overeenkomt met het Lat. non ling
de
bleef
er
den
der
„hij
heeft
Uitentreuren
te
s,
de
d
')
Buiten samenstel-
tot
t;
clan verscherpte
en
slotte
uit
ons
,
onder
den vorm deste
te in
zinnen als
beter de zaak begrepen, naarmate" enz.
voor
uit
den
zonder verflauwen en alzoo
1.1.
minus.
eo
den genitief des voor,
comparatieven ontstond ten
bij
van
vorm de zoolang men dien nog begreep.
Voegde men invloed
is
zoodat de vorm dus tamelijk wel
treuren, :
d,
i.
zonder
zonder ophouden
'
treuren,
).
Uitvoerig verklaarde ik die uitdrukking Noord en Zuid II (1879)
203
-Mi
:
142 Uitermate,
nog
Hooft
door
tertijd voor
met der
tijd,
dat
du,
der mate geschreven;
uit
met-
en enkele mnl. samenkoppelingen voor
als
dattn
best
du, mettesen voor metdesen, mettien voor met dien, enz.
voor
Een voorbeeld van ons slabbakken,
bij
i.
vorm
'),
om
lijf"),
moeten
slotte
ook
die
,
beteekende,
om
uit zatjan,
a.
uit de
van de
assimilatie
:
vóór
dat
Nederlandsch
het
Zoo ontstond bidden
als
uit bedjan,
zitten uit zetjan, leggen uit lagjan,
zetten
hafjan, scheppen
uit
schapjan, wedden
wekken
uit
wakjan,
beletten uit latjan,
vertellen
zeggen uit zagjan, beseffen uit safjan, temmen uit
tamjan, stremmen
uit
stramjan, enz. enz.
deze voorbeelden van progressieve assimilatie levert onze
Bij
taal
ook
Zoo
gaat nm,
mahtig
m
o.
algemeen Germaansch verschijnsel,
heffen uit
wadjan,
evenals reeds in
ummilde
over
beginnen.
van regressieve gelijkmaking.
voorbeelden
talrijke
en
mm
tot
blijkt
verbaalwortels
een
liggen uit legjan,
uit taljan,
van slap
de hakken" (synoniem
nog wijzen op de
zoodanig zich gevestigd had
uit
is
met slappe hakken loopen,
want dat hak oudtijds, evenals nu
voorgedaan nog
had
reeds
zich
Het
eerste lettergreep.
met de j van het suffix zelden verkorting van den wortelklinker
niet
had:
tengevolge
(later
oorspr. van armoedige personen gezegd,
wij
van
slotmcdeklinkers
jan
pp
noch kousen aan hebbeu.
die schoenen
Ten
't
tot
en oorspr. moet zijn uitgesproken
,
uitdrukking: „dit of dat heeft niets
van „niets
bestu
,
levert
het Groningsch, hiel
in
di
£»&)
afgeleid en beteekent alzoo:
met slappe hielen
nog
dat
Kiliaen nog onder den ouderen
met den klemtoon op de
d.
ph
assimilatie der
dat
slappakken wordt opgeven
en hak
voor
datti
bij
't
Oudfrank.
(goddeloosheid)
vindt,
,
waar men umin de spreektaal
samenstelling van on met woorden,
In
't
mnl.
gebeurde dat ook in de
die
met
schrijftaal,
als bij
Ommacht
')
-271
"t
voor onmacht,
Woord werd
vlgg.
bv.
Walew. 8872,
10823, Moriaen
verklaard door Dr. M. de Vries,
Taalgids
1
bl.
143
4103; Esopet 43
16; Rijmb. 545, 9795,
vs.
17634, 18217;
Franc. 3118.
Ommare
onmare (gehaat,
voor
4080;
3455,
3404,
22596,
12649,
11070, 11417,
veracht),
Franc. 1952, 2838,
enz.;
Eist.
Sj>.
49
I',
Rijmb. 7026,
bv.
Rosé 331;
12;
vs.
Melibeus 843.
Ommate
voor onmate
(adj.
buitensporig) Rijmb. 29954; Melib.
:
1472.
Ommate voor onmate Rijmb.
18777,
Omminne voor onminne, Rijmb. 29632; Heelu Ommoghenlic voor onrnoghenlic
Omgekeerd vindt men met verkorte de
lange
VI
862.
voor
?
klinker
van
veemnoot
bleef
Vgl.
Brab.
Sp.
handelsvereeniging
mn
van
in mnl.
reeds
,
,
vennoot,
waar echter
lid
BI.
van een veem,
o.
verder
Ned. Hist.
Nog
bestaat het
417.
vs. a.
Hooft's
te
Amsterdam en
GedicJifen,
Zoo
in.
in de verbinding
smolt
ook
160 en
fol.
woord voor
Groningen, waar
').
bekend
is
te
uit
de gewone samen-
van ik met het ontkennend partikel ne
smelting
bij
Zoo spreekt Hooft,
\erschillende hoedenveemen kent
inne
nn
tot
veinootinne (echtgenoot) Nat.
bij
Assimilatie van kn tot nn
tot
,
260.
„de veem der zanggodinnen" in zijn gedicht op
Visscher.
Brederoo,
men
3166;
Rijmb. 24424.
Vennoot toch beteekent genoot of
3
Anna
,
assimilatie
gezelschap, vereeniging.
i.
148,
Rosé
27829;
20408,
865, 1152; Lsp. I 29 vs. 132; III 26 vs. 11.
Mask.
d.
Helmi. 1522;
(subst.: buitensporigheid);
6796,
5320,
in het mnl.
van dat partikel met dat,
in het
tn tot
mnl.
nn samen
hei en et tot dan,
hen, en. ')
Over den ouderen vorm
woord spreken Zeelandt
,
vengnoot,
wij
beneden.
Middelburg 1644 veyngnoot
I
en de vroegere beteekenis van het M.
bl.
Z.
van Boxhorn.
63, zegt:
\Veynout,
(want dus verscheyden werdt
Croniick van
vei/noot, vennoot,
dit
woordt ghe-
sclireven ende uytghesproocken) heeft by den Zeelanders de beduy-
dinghe van een
eenen
dienst
Zeeusche
maet, macker
,
medtghesel, ende mannen, die in
ende werck besich
Keuren,
spreeckende
ghesellen ghegheven."
zijn;
van
de
ende
werdt
visscheryen,
in
de
den
oude boots-
:
144 Assimilatie van reeds
Pollepel,
tot
tl
Groningsch
in het
vertoonen
//
doch
potlepel opgegeven,
naast
Kiliaen
bij
den geassimileerden vorm tegenwoordig
in
nog onbekend. Breiden voor preutlen, protelen, dat
Kiliaen in plaats van
bij
ons pruttelen staat opgeteekend.
Holland voor Holtland vóór nog ol vóór
nog
het
)
dus reeds vroeg geassimileerd
on kon overgaan.
tot
t
en
1
vorm aan
in ongeassimileerden
Toch
treffen wij
in het oudste stuk,
waarin het woord voorkomt, namelijk eenen giftbrief van 26 aan de Egmondsche abdij geschonken door Dirk
1083
Juli
V,
Holtlandensium comes noemt
die zich daarin
Holtland
IV
203;
2
Sp.
bv.
6
,
Evenals
).
Holland, assimileerde in het mnl. ook Scotland
tot
Scolland,
tot
2
vs.
III 7
ffisi.
,
12 vs. 39;
Velthem VI 7
33, 39;
vs.
IV'
46
,
Lam.
57;
vs.
II
1218, III 13613, 14109, 14145.
Zoo ging ook
niem
geweest
zal
Brederoo
voor
van
samenstelling
geven
of
ritse
bij
van
ritsevelen
en
dat
,
dat
men
vindt
afleiding
is
bij
eener
met het door Kiliaen opge-
(ziekte)
evel
dan oorspr. alleen
dat
van koorts, en alzoo syno-
111,
vs.
ridse,
:
*ridlen,
beven
zijn
Brab.
Sp.
,
over
II
hebben:
beteekend
zal
dl in
waarschijnlijk
Billen,
bijvorm van rede, een' in
het mnl.
') Zie Kluit, Historia Critica 1 2 p. 33-53 en vgl. Mr. L. Ph. G. van den Bergh, Handboek der Mnl. Geographie, 2de dr. 's-Grav. 1872 bl. 218 vlg. Ongeveer dezelfde naamsafleiding vindt men ook
reeds
Beka
bij
,
volgens de vermeerderde vertaling van diens kroniek
Matthaeus, Analecta
(bij
geheten
Holtlant,
III
10):
p.
want daer
veel
„Nader Üuytscher' talen
liouts
ende bosch
wassen, maer nu hetet Hollant, want daer een 2
)
G.
het
Zie
van
den Bergh)
van 2 Mei
letter
uyt
Oorkondenboék van 'Holland en Zeeland 1064
1
reeds
(1866)
bl.
Hollandt
.77.
in is
ist
plachte
gesneden."
(uitg. L.
Ph.
Wel vindt men "in een stuk
(Oorkb.
bl.
56),
doch
dat
stuk,
eene schenkingsacte van Hendrik IV aan Utrecht, bestaat niet meer, zooals is
*\r
slechts
andere, van Dirk V, een afschrift
eateiialus fol.
102 verso.
uit
de
in origineel
14de
op bet Rijksarchief.
eeuw van over
Er
in bet Liber
,
145
voorkomenden naam voor koorts,
meermalen III
V
138,
X
585,
Smullen
d.
,
en afgeleid
beteekent,
eig.
,
likken.
waarschijnlijk uit snoodle
wijf,
snoodel geassi-
,
mileerd met verkorting van de scherp volkomen als
afleiding
in
de
van
snood
van
beteekenis
armoedig,
bijvorm
van
in
nog
mnl.
't
d.
is,
verstand
gebruikelijk,
Christina
IV 3
Sp. Hist.
sneudel,
i.
slecht)
of
vrij
St.
Snoodel
o.
later
aanzien
Limb. III 1315;
8910;
snuedel,
gering,
(oorspr.
gering
verachtelijk,
Waleiv.
bv.
dat
van een
is
de dichters van de 16de,
smerig, ook door
zoenen
i.
gemeen
Snol,
opgegeven smodderen,
Kiliaen
18de eeuw gebruikt in de samenstelling smodder-
en
17de
MM. rite.
rito, het
waarvan het bestaan kan vermoed
ook gulzig eten
smodder,
muilen
door
het
uit
1181, 1185; Rijmb. 2285;
Het Ohd. heeft
7 vs. 59.
,
*smudlen,
voor
lekker, adj.
XII 1169,
651,
362,
worden
VII 254, VIII 430, 865, 868, IX 237,
347,
Rist. III 3
Sjj.
Nat. BI.
bv.
,
en vandaar snedel (evenals krepel van kreupel,
1204;
28
vs.
53;
knekel van
kneukei) Mnlp. I 3132, II 1890.
een
Mellijc,
woord, dat
mnl.
midlijc
medlijc,
geassimileerd
3352, Seghelijn 8989
Evenzoo heeft de
bij
worden,
schreven
assimilatie
er
woorden,
volgende
omdat
is
Ook
').
matig
klein,
beteekent,
en voorkomt
het Ags. heeft medlic.
van
dl
tot
gehad
plaats
II
echter slechts met ééne
die
uit
Nat. BI. III
ge-
l
voorafgaande klinker volkomen
de
bleef:
Goelijk voor goedlijk, reeds geassimileerd in het Ohd.
men
naast guotlih ook guollih vindt, en ook in het Oud-
frank.,
Kwalijk
waarin
,
waarin guolicheide (roem) wordt aangetroffen. kwaadlijk,
voor
alleen
als
adv.
Kiliaen
geeft
quaedelick naast quaelick op. Leelijk zelfs
')
voor
zoozeer
Terecht
Carél
en
leedlij k,
in
766.
alleen adv.,
zwang geraakt,
gist Dr. J.
El. vs.
oorspr.
Verdam,
dat
lid
dat
later
het
in
ook
adj.
de
middel-
ook moet gelezen worden
Zie Tijdschrift voor Ned. Taal en Lett.
124 vlgg.
Te Winkel, Grammatische
figuren
en
10
I
hl.
146
eeuwen nog gewone
als adj. geheel
er
leed
gen werd, behalve in de uitdrukking met stige,
leehjke)
en
oogen,
waar de vorm
de
in
dat
bewijst,
lief
talen vertoont de
Ags. Iddlüic
leidlih,
mnl.
het
Lsp.
lief
wij in
nog met een
leed
vorm nog geene
143,
vs.
In de oudere
Ohd.
assimilatie:
gewoonlijk met ééne
15
III
kon
Bij
worden,
vandaar in dialekt
assimilatie
l
ook de
lellik
,
doch
l,
nog met dubbele
230
vs.
geschreven.
en
en leed,
Os. lèdhltk, Oudfriesch leedlik; doch
reeds Icelijk,
heeft
42
I
ongun-
i.
verbinding
substantievisch gebruikt adj. te doen hebben.
Germ.
door verdron-
leede (d.
klinker
Gro
lelk (zooals in
ningen), lillik (zooals in Ovenjsel, Gelderland en Zeeland)
voor
Bruiloft
noorsch
Ohd.
,
uit
bruid
zoodat het oorspr. beteekent:
bruidegom
de
en eene afleiding van loopen, waarbij
de plechtige optocht,
bruid naar
zijne
Mhd
,
Luther) brautlauf, Ags. brydhleap;
later (bv. bij
samengesteld
brutlauft
bruthlauft,
')
Oud
Kiliaen opgegeven brmjdloft,
door
brudhlaup
brutlauf,
dus
het
l
verkort
woning
zijne
en
leidt,
waarmee men de Latijnsche uitdrukking uxorem ducere kan 2
vergelijken
).
men
gelijke
van geroepen,
geroft evenals
tal
bij
daar
kocht,
in
mnl.
't
Voor den overgang van p tot f vóór t verkoft van koopen, verknoft van verknoopen,
dubbele
verknocht,
als
brullocht,
bv.
eenen
krocht,
Van-
en vandaar ook
met verkorten klinker en
328, 2810, 3433, 3734
Torec 180,
Zoo
nog gewoon, en
146,
waarbij de f weer,
in ch overging.
herinnering aan de assimilatie van dl,
4626, 4630, 4650. ten
gerucht,
waarnaast
brulocht,
l,
kroft van krypt,
van andere woorden
is
als
ook bruiloft
'm
;
ook
Moriaen
sommige
dialec-
Huygens, Zedepr.: Een boer
landman sprekende invoert,
schrijft
hij
vs.
ook
bruiloft.
hl.
bl. 284—293. Nieuw Ned. Taalmagazijn 207—213, en Kar! Weinhold, Die Deutschen Fraucn in
')
Zie Dr. L. A. te Winkel, Taalgids VI
)
Zie
Dr.
L.
teialter, 2te Aufl.
A. te Winkel.
Wien
1882
I
p.
406-413.
III (1856)
dm
Mit-
:
147
Roeland voor Roedland
').
Assimilatie van nl tot
Balling
komt voor
II
bij
welke beide vormen het mal. kent en
voor banling ,
Kiliaen opgeeft.
Elf voor
evenals in
eenlif,
Eng.
ellebhan,
men ook nog
vindt
evenals
in
Obd.
't
einlif,
van
ft
ƒ overschoot, dat
en
tien,
is
Mhd.
maar
andleofan (voor dnleofan), ainlif.
Het
bij
twaalf
maar de
brengt
dan
lif
deel
eerste
is
/ƒ,
die er
niet voldoende verklaard.
Men
';
één,
en twaalf beteekenen:
elf
Os.
eilf, eilif,
in die laatste taal
Got. is
nog
elf,
e//";
endleofan,
dus een, evenals het twee
meent,
Hd.
't
Ags.
eleven,
twee over de
eenen wortel, die over
tot
zijn
beteekent. hetzij, met het oog op het Littauwsch, lik (van-
waar het Hd.
leihen),
belijven, blijven).
Malkander
vroeger
dat
zoodat
men
(vanwaar
ons
lij ren
in
maar
het eerst aantreft Mnlp. II 1466
gescheiden
steeds
werd
mallije en ander,
in
„mallije groette anderen"
in het mnl. bv. zeide:
van ons
plaats
in
lip
)
men
dat
.
hetzij
2
groetten malkander," of,
„zij
in sterker
verminking, mekaar, en „mallije lach in anders armen" in plaats
van
nu
geassimileerd uit manlijc,
is
ons
lagen in malkanders armen."
„zij
dikwijls aantreft, bv.
Torec
1159,
4113.
Het
plur.
Uh
van
samenstelling
man) en en
voor
van het
naast gelih,
de
voornw.
leidog iUh calih
met:
te
Zie Bladz. 71.
VgL
J.
gallh en cal/h als adj. (afgeleid
met eenen genit
ieder
vertalen
•)
dat evenals het Ohd.
deneelfden vorm hebbend, maar, als onbe-
ieder
*)
46, 2826,
voor manne (genit.
gedaante) de beteekenis heeft van de'
meestal
van
beteekenis
man
van
voor gelijk,
lijk
subst. lijk,
zelfde gedaante,
paald
Van den Levene ons Heren
1473; is
Mallije
men in het mnl. nog Walew. 8053; Mor iaën 492,494,658; dat
der
met
Zoo
aannam. allerlei
mannen
Grimm, Deutsche Qramtn.
leed,
of ieder
Il
plur. verbonden, is
bv.
Ohd.
het
en allero manno
man.
Zoo
is
dago
(Göttingen 1826) p. 946 vlgg.
10*
148 en adverbialiter met de
gilih ieder der dagen,
ons dagelijks.
llhes
van
ieder
dagen en
alle
beantwoordt
(ieder)
mannegelich, mennecltch, voor spanling
Spatting
van spenen,
vs.
478,
Rodderick
V
d.
Lennep VIII
bl.
spille
vorm:
leerden
men
bl.
Mhd.
van spanen,
bijvorm
2081;
Lsp. III
Vondel,
Joh. de
I
59;
heeft
').
425.
vs.
(A.gs.
spinlmagas
,
Mhd. spin-
23) of spinnelzijde (Ags. spinlhealf) of
zoo genoemd naar den spin"
moederszijde,
i.
spinle,
nel,
(lett.
bloedverwanten van de spillezijde (Vondel,
i.
spilleliand, d.
die
en manniclih, 't
Nhd. mdnniglich
't
Spillemagen voor spinlemagen nelmdge),
mannilih
mannogiUh.
speenvarken,
,
Brederoo,
53;
vs.
of
voorkomt Reinaert
die o. a.
Boetgezant II
Okd.
het
in
dagelijks),
ons uit mannelijc verkort manlijc
mannoUh
ouder
een
voor
vervolgens
Aan
vindt Teesteye 2262.
v.
wordt
is,
bevestigd door de uitdrukking alre daghe ghelike
o. a.
9
dago-
s als
Dat dage daarin genit. plur.
van het spinrokken,
spille,
Het komt ook voor
reeds in geassimi-
Reinaert I 832,
Franc. 10053.
St.
waarin ook vrouwen kon-
in spilleleen,
den opvolgen, tegenover zwaar dleen, dat alleen op mannen
kon overgaan.
Tegenover spillemagen stond zoo ook zwaard-
magen,
swertmdge,
Mhd.
spermagas ;
Ags.
naast
over spillezij stond zwaardzij (Heelu 154).
gens
ook,
Hoficijck vs. 1931:
„Dat Spillzy swijgen most
totdat de Swaertzy sprack," voor
Grolle
ook
naam van
de
,
wel
Gronloo
Groenloo
')
v. d.
Ofschoon genit.
Misse
vs. 11). J.
Groonloo,
elk
eiker
hetzelfde
met
vs. 453)
Zie over
mallijc
is
geassimileerd
waarin groon
uit
de Saksische vorm
in is
2 ).
als
mallijc beteekent,
verbonden
vindt
men
toch
tot clkennanlijc (bv. Bedied.
en eiker mede {van Vrouwen ende van Minne VII
deze en andere samenstellingen van
Verdam, Taalk. Bijdragen *)
genoemd,
wordt
van het Frankische groen
den
vrouw en man.
het stadje in de graafschap Zutfen, dat
met verkorten klinker vóór twee medeklinkers
van
plaats
tegen-
Zoo zegt Huy-
II
Zie Dr. Kern, Taalgids VII
bl.
lijc,
like Dr.
220-226.
bl. 302.
Over
loo zie
boven
bl.
103.
149 In
de
volkstaal
gewoon naast (zij
hullie voor hunlie,
is
jullie
d.
i.
hunlieden zeer
lieden), ivullie (wij lieden) en zullie
(gij
lieden).
In het waarbij
kwamen
ninl.
niet zelden drie andere
van nl
assimilatie
tot
woorden voor,
merken, ofschoon
valt op te
II
wegens den voorafgaanden langen klinker de
slechts
l
eenmaal
geschreven wordt, namelijk: voor
Pijlijc
pijnlijc
290;
Litnb.
roen
229;
IV ook
men
met moed-
den zin van dartel komt het voor
In
Joan de Brune, Bankket-iverk leest
342; Maska-
I
die het
,
Stok e VI
lastig)
VIII 1217; Flandrijs
Plantijn en Kiliaen
bij
vertalen.
ivillig
vandaar
en
(moeielijk
110,
in
\njlicheit
(1660)
I
Christina 659;
St.
bij
Zoo ook
176.
bl.
Lutgardis
St.
640; Kausler's Rijmkr. 1532. Lilaken voor den meer gewonen, ook door Kiliaen opgegeven
vorm het
linnen laken,
lijnlaken,
Mhd.
heeft lilachen
X
bv. Alex.
Ook
790.
vs.
lilach naast Itnlachen
,
,
Ohd.
lin-
dat
o. a.
lahhan. Scolaken,
Walew. 3129, 6120 voor scoenlaken,
bv.
Flor is 1918;
voorkomt
X
laken, Alex.
De
789, van
beteekenis
rein laken
maar
,
woord
't
De vorm
Lanc. III 14631.
niet in
is
tafellaken in
't
't
scoet-
voor scoellaken.
stellig verschrijving
is
bijzonder schoon,
algemeen.
Uit het Hd., misschien door bemiddeling van het Fransch,
namen
wij
nog een woord over, waarin nl
was, namelijk forel,
den
vischnaam,
Ware
een
het
tot
II
geassimileerd
forelle voor *forenle i verkleinwoord van
die
in
Mhd. forhen, Ohd. forhana
't
woord
Ned.
Inderdaad bezitten wij
als
dan
moest
luidt.
f eene v zijn. naam voor een anderen visch voorn ,
de
of voren.
van
Assimilatie
komen
klinker
rl
niet
tot
ll t
waarvan écne
geschreven
wordt,
voor schierlijk, welke beide vormen
Het
eerste gedeelte, schier,
gebruikt of
in
morgen,
wordt
bij
/
Kiliaen nog voorkomen.
in de
17de eeuw nog vaak
de uitdrukking schier of morgen, bv.
bij
R. Visscher,
na eenen vol-
zien wij in schielijk
Coster,
d.
i.
van daag
Hooft, Paffenrode,
:
150 enz.
maar
'),
dezelfde beteekenis als schielijk een zeer
in
is
woord
gebruikelijk
Walew.
mnl. bv.
het
in
257, 260,
255,
Markten 111, 499, 1266, 1395;
416, 843, 2520;
Torec 115,
Den vorm schierrijJc met promen bij Spieghel, Hertspieghel
155, 160, 164, 370 enz. enz. gressieve
1694)
(uitg.
De
van nr
genitieven
de
in
den
regel
ook schielijk,
74, 85, doch
bl.
assimilatie
bij
vindt
assimilatie
tot
mijnre, mire,
Zaardam
1
71.
eer e en geer e overgaan.
2
denken
en
)
zelf
misschien,
daarbij
Czaar Peters
verblijf
lang vóór het stadje daaraan zijne beroemdheid
werd het Sardam
danken had,
te
bv. door
bl.
De Zaandammers noemen
voor Zaanredam.
doch
aldaar;
aldaar
mnl. zeer gewoon
wij die assimilatie nog, namelijk
somtijds ook anderen doen, aan
zooals
't
sijnre, eenre, geenre, die
slre,
clire,
hunne woonplaats Serdam
in
is
dij ure,
In éénen plaatsnaam kennen in
rr
tot
Huygens,
vs.
21; 2
Na
syncope
vs.
der re,
vrouw,
evenals
ook
der
en
,
genoemd, I,
372, 567, 574).
bl.
assimileerde in
e
genit.
Sucrdam
of
2219, Trijntje Comellsz
vs.
195 (Korenbl. I
mnl. desere,
't
desre tot
en geuit. plur. van deze,
dat. sing.
het Mhd. dlrre de gewone
in
manu. nomin.
Hofwljck
den vrouw, genit. en
vorm
is
voor den
en den genit.
dat. sing.
plur. disre.
Assimilatie van
Hlssen,
Lsp.
ts
II
Vondel,
52 V.
vs.
welken
Zoo het
ook
bl.
620
beantwoordend aan
nevens
Mhd. hetsen
als afgeleide 't
is
voor
hotsen
de Decker,
')
Zie Dr. M. de Vries, EoofVs
*)
Zie Onze Volkstaal
bl.
ik
den anderen opgeeft.
vorm van een ouder
Mhd. hetzen
met den
I
J.
overgenomen, moet het
,
bijvorm
Warenar
*hetten,
Os. hetlan, Ags. hettan
(vijandelijk vervolgen), eene afleiding
Hossen
1130,
vs.
130, voor hitsen, oorspr. hetsen, op-
vorm Kiliaen
niet uit het
beschouwd worden
bij
in de mnl. schrijftaal, bv.
Seghelijn 636; Hooft, Ned. Sist. 913,
5;
Lennep VIII
Bijmoeff. (1726) I bl.
jagen,
men
tot ss vindt
in onze spreektaal en
van haat. hutsen
bl.
103.
,
door Kiliaen
151
opgegeven met de beteekenis vaudaar hutspot,
Evenals
hoofdbestanddeel.
als
van
door
elkaar schudden;
elkaar geschud eten,
door
hetsen
van
met wortelen hotsen
Tietten is
maar van het stremmen of schiften van melk gezegd wordt, maar vroeger niet alleen van „goed of slecht gaan", maar ook van schokken, van
hotten
Van Hel ten zag
Dr.
weg).
woord
zelfde
ook,
met synaloephe der
ons
bij
de
in
hoeten
eeuw
17e
blom
als
een
vorm
beteekenis van mishande-
in de
Hotten nu staat
dikwijls voorkomt.
tot
bloem,
endere,
Lat.
scherpen beteekende,
Grolle tot Groenloo.
Klis, reeds in
voor klitse,
en
opgeeft chletta
en
schijnt
Mat
bij bl.
't
maar ook
dat
vergelijken
Martijn
Friesland
')
als
reeds in
't
is
8159;
Floris
2941),
W.
L.
dat Kiliaen
,
of klette,
Ohd.
sneeclatte
Mnlp
IV 110 en
Een bijvorm met
21.
d,
te
namelijk kladde, wordt door
synoniem van Misse
,
en
in
is
in gebruik.
GroVast-
de grondbeteekenis.
mnl.,
{Walew.
Zie Dr.
klit,
vs. 17)
en waaruit evenzoo Matse
en Noordholland nog
opeenpakken
10606;
118
samenstelling
klasse,
tot
vs.
met Ags. clidhe
opgegeven
wordt
84
bl.
ningen
Kryschen,
I bl.
klete.
in de
390,
assimileerde
Kiliaen
,
I
Ags. hvettian.
De oudste vorm zijn, dien men niet alleen 4de Toon. (uitg. De Vries,
klette,
Warenen- Iste Bedr.
Hildegaersberch
,
Mhd.
of Matte geweest te
(sneeuwballen)
kleven
Museum klitte,
aandrijven,
die
nog wel gebruikt wordt,
aantreft,
ontstond,
stooten),
van
afleiding
kletse,
dat
Van
Indo-Germ. quacl
ook ons wetten,
mnl. clesse (Belg.
chletto,
Hooft, 20)
slaan,
kwam
maar
waarvan
hoeten,
denzelfden wortel, namelijk Gcrm. Jucut,
(vanwaar
Daaraan
hvótjan (dreigen).
tv,
frequentatief hoetelen,
len,
hobbelige
,
en ik meen terecht, het-
beantwoorden een vorm *ivoeten,
kon
tot
hotwey (oneffen
er '),
als het Got.
in,
toch
het
alleen
de samenstelling
blijkens
a.
o.
nog
dat
afgeleid,
waar het zoowel zwak vervoegd (Walew.
Lane.
II
en
het Mhd. krtschen geassimi-
in
van Heiten, Taal-
4535)
als sterk
ot Letterbode III bl. 173-179.
152 leerd
krijtschen
uit
aangetroffen Beinaert II 6312 en (in
= schreeuwen)
mnl. nog
't
vorm
den
onder
dat
,
wordt
crijtsen
ook in verband
tot krijten
grondwoord moet worden
als
aangenomen.
Mes voor mets, dat ook door eene
een
ww.
maitan,
Ohd. meizan,
dat
ook
Ohd.
Nkd.
meizil,
Hist.
I'
37;
16
,
in
hakken en Hooft,
34,
vs.
*meeten
en
ons
vandaar metselen,
Sp.
van
vs.
opleverde,
Geeraert
Velzen
van bei/racen:
de bijzondere beteekenis
in
Got.
(snijden),
Oudnoorsch meitill,
't
houweel,
meiszel,
(houwen,
metsen
mnl.
is
wordt opgegeven en
Kiliaen
van
afleiding
Ferguut
3536; Walew. 9903) met de afleidingen metser (steenhouwer,
bouwkundige), metselen, metselaar Beslissen
2
),
3
van
V
,
door Hooft,
bv.
die
bij
van
splitsen
niet
d.
(naast
i.
slitsen
wordt
splijten.
uit
en slissen van
(Van Zie
in de beteekenis
is
III
Inform.
upt
in
't
Ags,
als
ook
voor
89)
bl.
der
stuck
p.
±24 keurt,
van mes, Hd. mcsser
afleiding
dat
„slijten
kwam
slijten,
Wörterbuch, Straszburg 1883
*metsas,
luidt,
Lennep
ook
af,
meteseax
het Ohd. maz-sahs
spijsmes) voorkomt, en in
meszirdhs]
eenvoudiger ten
,
meer dan eens spreekt van het
waarom, deze
acht het verminkt saks.
bl.
,
door Vondel (Van Lennep
gebruikt
Vondel
Dr. F. Kluge, Etym.
weet
Hildegaersberch
368), die spreekt van een „krijghskrackeel te slijten"
Splissen,
')
maar
dat in dezelfde
het simplex slijten, dat
vernielen beteekent
van zaken." Evenals
ik
bij
Ook
133.
vs.
afdoen
beslissen,
bl.
en
54
bl.
verscheuren
eig.
voorkomt
beslissen
als
206,
vs.
bijvorm van
eens meent,
eene afleiding van beslij ten,
beslitsen,
beteekenis
men wel
zooals
beslechten,
beslichten,
van
').
niet geassimileerd uit *beslichtsen ,
,
en
(spijs-
mezsi-sahs
doch behalve dat de andere afleiding veel
en door vormen
als metsen
gesteund wordt, moet
minste voor het Ohd. een onwaarschijnlijke overgang van
er,
s tot
aan het begin van het tweede lid der samenstelling bij worden aangenomen. waarin het woord voorkomt, ») De verschillende bèteekenissen r
,
vindt
men
310 vlgg.
bij
Huydecoper, Proeve van Taal- en Dichtkunde,
II bl.
153 Verpond.
Fruin)
(uitg.
gen
,
en
dus die
481:
bl.
gebruikt van stukken land,
andere
innesplissen eigenaardig
die in andere geënclaveerd lig-
als
ware
't
splitsen door er in te
dringen.
van
Assimilatie
ds
Asem
aadsem,
voor
tot ss of,
men
klinker, tot s, ziet
voorafgaanden volkomen
bij
in:
vooral
de
in
spreektaal
gebruikelijke
bijvorm van adem, van denzelfden wortel adh met anderen uitgang.
Wasem voor waadsem van eenen Germ. koken beteekent,
en
wortel hvadh,
die
en
(scbuim)
hvatho
Got.
liet
a.
o.
kvathjan (schuimen) opleverde. In het mnl. vindt
Rosé 12735,
men nog
en later nog
smesse, Stoke J.
bij
V
356 of smisse,
de Decker, Bijmoeff. (1726)
voor smidse, smidswerkplaats.
I bl.
132,
Zeer
gewoon
onze
in
is
assimilatie
taal
van
chs tot
ss.
Verscheidene voorbeelden zijn er van, namelijk:
As (wagen-) voor Ags.
eax,
Ohd.
achs,
woord
zelfde
't
ahsa, Mhd. ahse, Nhd. Skr. aksha
als het
ach.se,
Lat. axis;
,
vgl. Gr. Ǥwi>.
Bus voor buchs box (doos),
,
oorspr.
geneesmiddelen
buxeus
Ohd. buhsa, Mhd. bühse
afmeting
was bus
buskruit er
daarvoor
bijzonder
't
donderbussen
het
geraakt
Hd.
,
toe.
't
Voor
zóó gewoon woord
naam aan
onbruik uit
,
van
,
voor Lat.
kokers van veel grootere
voor
vroeger een
zijnen
in
jachtgeweer
later
kanonnen
tot
,
in
en van palmhout vervaardigd
,
(palmhouten),
gewcer
kokertje,
alleen
Nhd. büchsc, Eng.
,
ontleende.
was
schiet-
dat het
Toen het
namen
,
weer over
,
het
wij
later
voor
onder den eenigszins
gewijzigden vorm buks.
Dus (diernaam) voor dachs, Ohd. en Mhd. dahs, Nhd. dachs. Daar het
dier zich een kunstig winterverblijf in
mag men
bereidt,
den
naam
vergelijken
takshan, Gr. tiy.twj (timmerman) ')
Zie
over
dit
V
bl, -lï
Letterbode
en
het
Skr.
').
andere diernamen
vlgg.
den grond
met
op
s Dr.
Kern,
Taal- en
154
wagenmakers-
Dissel,
dehsala, th
Mhcl.
en
voor
kuipers-bijl,
Boerenfriesch
deksel,
Vandaar kwam ons werkwoord
').
Ohd.
dichsel,
met
tsjoksel,
tsj uit
bedisselen,
afhakken, vervolgens in orde brengen-),
't
Woord
netjes
stam-
is
verwant met das. Disselboom
voor diessel, zooals Kiliaen opgeeft
,
dichsel,
dihsala
Olid.
Mhd.
,
Nhd.
dihsel,
en dat voor
,
Ags.
deichsel,
thixl, thisl.
Drost voor diossate (of drussate), zooals het woord
nog
Walew.
bv.
luidt,
III 2
IV
40
2 ,
,
37
vs.
III
enz.
want het
spijszetter,
op
44 vs. 53;
4 vs. 100; III 8
7 ,
Het
enz.
eerste deel
den afleidingsuitgang na,
't
mnl.
248,
4965; Sp. 76
,
vs.
staat voor drochsate,
82; d.
i.
van het woord beantwoordt,
aan
en zoo werd het de
of beetje),
in
1372; Moriaen
2165; Ferguut 2829,
2096,
2049, 2056, 2077, Ilist.
Torec
43;
't
Got. drauhsna (stukje
naam voor den
hofmeester,
Als aanzienlijk hofbeambte werd
synoniem van seneschalk.
de drost later een recbterhjk ambtenaar.
Los (diernaam)
Ohd. en Mhd. luhs
voor lochs,
enz.
licht,
woord
afgeleid.
is
zien,
waarvan hetzelfde
genasaleerdcn vorm,
in
Nhd. luchs,
De Grieken hebben
Ags. lox, de ver ziende, van den wortel ons
,
luc,
Aiy<;, dien wij
overnamen,
zoodat ook wij het dier soms lynx noemen.
Os voor ochs, Got. auhsa, Ohd. ohso Ags. oxa.
woord
zelfde
loassen
teekenis
ukskan
als het Skr.
dus
*valishan,
uit
Mhd.
,
ohsc,
Eng. ox, Os. ohso, Oudfrank. (stier)
't
ochse,
Is het-
en samengesmolten
den wortel vak,
die ons wachsen,
De sterke is dus de grondbeMisschien komt het Lat. vacca (koe) van
opleverde.
(groeien)
van
van
Nhd.
ohsso.
os.
denzclfden wortel. Tessel
,
ook
wel
Zuidelijkste
geschreven,
Texel
aan de
eiland
voor
Friesche
Tchsal,
kust,
het oogpunt van den Noordschen schipper, ')
Zie
*)
Zie
J.
H. Halbertsma
daarover Dr.
en Letterbode 111
hl.
W.
289
Taalgids IX
.
L.
vlg.
,
d.
beschouwd die
bl.
1
uit
daarom het
bl. 41.
van Heiten en Dr. A. de Jager, IV
het
i.
vlgg.
'Taai-
155 Noordelijke Nordérney noemde.
meest
vorm vinden d.
Het
rechter.
i.
Wie met
aan
Zuiden
begrip
worden,
uit
drukken
te
d.
of Toxnandria
Tohs-andria,
genoemd
der Zuiderlingen,
i.
flax,
Tehsiterbant de Zuidelijke ,
ook Toxandria
,
Tohs-wandria
i.
d.
,
i.
het land
,
Mhd.
vlahs,
Nhd. flachs, Ags.
van den Gerrn. wortel vlech, Indo-Germ.
die ook ons vlechten, Lal", pleetere opleverde.
plee,
Mhd. vuhs
Vos voor vochs, Ohd. fahs, Eng. fox
Was
het
').
Vlas voor vlachs, Ohd. flahs,
Eng.
d.
,
om
Zoo beteekent ook
oorspr. rechts beteekenen.
die
heeft
is,
dat,
woorden gebruikt konden
,
streek aan de overzijde van den Rijn
fleax,
Sc^iripsg (rechter).
Vandaar
rechterhand.
zijne
Tehs Zuid in Teisterbant,
dit
en
het aangezicht naar het Oosten gekeerd
Zuiden
het
stamverwant met het Lat. en Grieksche
is
de comparatiefvormen dexter
clex in
Tehs in superlatief-
Ohd. zesaica (zehsawa),
in het Got. taiksva,
wij
).
(der bijen) voor wachs, Ohd. en
Ags.
Eng. wa#,
peaa;,
Wassen
Nhd. fuehs, Ags. en
}
5
Oudfrank.
(groeien) voor ivachsen
Mhd. tvahsen
,
Nhd.
Mhd. wahs, Nhd. wachs,
u>aAs.
Ohd. wahsan,
Got. vahsjan,
,
icachst'n,
Ags.
veaxan,
wahsan,
Os.
Oudfrank. ivahson. Wissel voor wichsel, Ohd. wehsal, Mhd. wehsel, Nhd. wechsel, Os. ivehsal, ifes
Oudfrank. wihsil, verwant met het Lat.
voor zechs
Got. saihs
,
Ags. en Eng. In
«a;,
Os.
het nml. assimileerde achsel tot assel,
XII 379; Lwnè. IV ahsala, Mhd. ahsel, Nhd.
achsel,
Een bijvorm:
,
ócusla, beantwoordt yor(Ze
')
Zie
Lett. II *)
boerden VII Dr. i>
hl.
H.
uohsana bij
vs.
Kern.
s&c,
Va£.
sechs,
Gr. e§.
luidt
Ags.
Os.
ca^Z,
Mhd. uohse,
iiehse,
III
Z?£.
Het woord
1809.
Ohd. ahslu.
Ags. ctew,
ons aan oexsel, voorkomende in 77e h
40
,
dat
IV/vV.
en
met bekende Mededeel,
verkorting van
der Kon.
Acad.
Afd.
3-29-33-2.
Zie over de afleiding Dr. P.
65 vlg.
bv.
(beurten).
Nhd.
verwant met het Lat.
se/is,
1652,
Ohd.
pj'ces
Ohd. en Mhd. se/w,
,
J,
Gosijn,
Taal- en Letterbode,
V
hl.
:
156 oe
onvolkomen
tot
woord
bruikelijke
ons
is.
Ook een ander woord namelijk
latie,
84; IV',
46
982 enz.
(vgl.
Ohd.
Sassen
Mhd.
Sahson,
oorspr.
ons
woord
bij
43, 64, 76, 130, cOl,
I
Stoke I 583, 870: Zassenem),
Nhd.
Saksen,
11 vs.
,
Sachsen
Ags.
,
Seaxas,
Mhd. en Os. sahs, Ags. seax, kort zwaard,
mes
steenen
het
Stoke
127;
vertoont deze assimiSp. Hist. III 7
Saksen,
ook Sassenheim;
afgeleid van Ohd.,
mnl.
het
in
voor
101,
vs.
het tegenwoordig alleen ge-
oksel
als
o
bij
(vgl.
Sassen
't
Lat.
saxum,
Terwijl
steen).
namen
ging,
verloren
woord over, doch volgens de uitspraak en dus
als
bij
Hd.
het
wij
Saksen.
De datief plur. van den volksnaam kwam in gebruik als naam van het land evenals bij Beieren, Pruisen, Zwaben, enz. De naam van de rivier de Weichsel assimileerde tot Wijssel ,
op het eind van Vondel's Gijsbreght en aen bant,
bij
Antonides, Belloue
21.
bl.
voorafgaanden volkomen klinker assimileerde chs
Bij
Brasem
voor braachseni
(visch)
,
Ohd. brahsima,
tot s in
brahsina,
Mhd. brahsen, brasen, Nhd. brassen. Dcesem voor deechsem heeft
;
doch het Ohd.
theihan,
is
ofschoon ook reeds het Ags. thaesma
,
Ags. en
dlhan,
Een enkel voorbeeld van sproken
en in
misschien
voor
Limb.
I
Ti/sbe
vs.
2422,
126
(Belg.
169,
machscien, dat
o.
a.
Evenzoo ghescien
dat
176.
ook
voorkomt vindt bij
V
kan
afgeleid
licht zijn),
Assimilatie
is.
III
416,
X
ons
tot ss levert
Masschien
VI 80;
614, bl.
93),
nu
P iramus
geassimileerd
is
en
Leven van Jezus, uit
Kiliaen nog naast misschien opgeeft, en
Alex.
VI 687, Limb.
458.
Vgl.
Het
is
ge
I
1128,
den
IV
vorm
396.
mach
dus met mogen in den zin
waarvan ook het synoniem moook
het
mnl.
machlichle
Torec 1561; Sp. Hist. I 7 30
van kt
als chs uitge-
en dat weder voor masscJiien, bv.
museum
van kunnen samengesteld, gelijk
assimilatie der gs,
men met voorgevoegd
Stoke
Got.
,
thihan.
Os.
mnl. ook zoo geschreven,
messchien
1688,
82,
cap.
't
van den wortel van dijen
afgeleid
,
tot tt vertoont het
(=:
het
vs.
9; Floris 411.
woord
litteeken voor
,
157 lijcteeketi
'
)
dat
,
de
in
herkenningsteeken
Walew. 6424; Lanc. III 20364, 20368,
bv. Reinaert I 2302;
Rijmb. 9314, 9529,
20380; I
31
5 ,
of
teeken
IIP,
37;
vs.
4
komt
liteeken
30431; Sp. Hist.
9803, 29168,
De
vs. 34.
Rijmb.
42
6350,
eene oude wond,
in
is
3717; Lsp.
I
spoor van
beteekenis:
mnl. zeldzaam, doch komt wel voor,
't
Rijmb. 26914.
o. a.
Assimilatie van vt en vd tot
vindt
tt
van het eigenaardige werkwoord
men
dat
het
onttrokken
Germaanscbe woor-
aan de wet der klankverschuiving schijnt
zich
hebben
te
met het Lat. habere. hav
afgeleid,
praes.
part.
,
den tweeden
alzoo
Nederl.
praes.
als
had en het deelwoord geluwd
Nhd. hatte, gehabt
Mhd.
tot
gehad.
,
milatie
in
voorkomt,
het
imperf.
habete,
evenals
reeds
in
't
uitsluitend Nederlandsen
in
Mhd. is
,
en
't
harde
,
,
het
mer-
te
tot hadde,
In de andere Gerhabaiths,
Got. habaida, hdte,
Oudfriesch hede
,
op
valt
verschijnsel
Ags. haefde, haafed
Oudfrank. habda, hatta
inf.
behalve in
,
een in de vervoeging der
als
ongewoon
gihabêt,
den
persoon enkelvoud heves en hevet of
Verder assimileerde het imperf. havede
habêta,
van eenen wor-
tot bb in
en het praes. ind.
conj.
derden
werkwoorden
vj
maanscbe talen luiden de vormen: Ohd.
verwant moet heeten
etyni.
van
waar toch nog de umlaut
heeft,
ken.
en
en
Verder vertoont het,
assimilatie
het
in de vervoeging
dat zich vooreerst
hebben,
reeds hierdoor onderscheidt van de andere
den,
tel
Torec
21678, 23447;
14514,
De nieuwe
II 52 vs. 95.
81,
vs.
lit-
ook reeds dikwijls voor,
in het mnl.
8832,
7030,
vorm
geassimileerde
Walew. 2687, 6487, 6583; Moriaen 697;
bv.
er
van blijkteeken
beteekenis
oorspr.
bewijs, in het mnl. herhaaldelijk voorkomt,
,
gehabet,
gehapt,
Os. habda, gihabd,
,
heived, zoodat assi-
,
Oudfrank. en Oudfriesch
Nhd.,
doch
het part.
in
behalve dat het Middelnederduitsch
ook voorbeelden van oplevert.
Opmerking verdient nog een heeft ')
(Got.
habaith,
Ohd. habêt, Mhd. habet
Zie eene uitvoerige behandeling van het
Jager, Nieuw Archief
hl.
57
—
70.
van
dialectische bijvorm als
hevet,
houdt,
woord door
hut
Dr. A, de
Ï58
Nhd. hat,
hulpww.,
als
hafadh,
Ags.
habkid, Oudfrank. hevit,
heet
Brabant),
(in
Groningen) en
het
(bv.
Amsterdam; ook
te
in
Rotterdam en Dordrecht). Men vindt
heit (bv. te
vormen ook soms geschreven, vooral
die
Die bijvorm luidt
met het Mlid. Nhd. en Oud-
geassimileerd, in overeenstemming friesch,
Os. habhad,
haefdh,
Oudfriesch heth).
in het kluchtspel,
de volkstaal wordt weergegeven, bv. heet: Playenvater
waarin 264,
7,
299, 351, 406; Brederoo, Sp. Brab. 63, 696, 698 vlg., 1470;
123; Brederoo, Sp. Brab. 314, 350,
Playerwater 134,
het:
435,
610
vlg.;
deinzen
voor
553,
pensjen
,
Voorhout
densjen,
peinzen voor
hevit (evenals
voor endi):
einde
Een onwetend
Zedepr.:
317;
6,
vs.
voor
heit
Huygens,
medicijn vs.
26; Daghwerck 458; Hofwijeh 1741.
Evenals heet
tot heeft staat in het
nog
nu
en
Brabantsen
hoofd, een vorm,
komt om Gloriant
28
vs.
hier
vermeld
niet
17;
vs.
en zoo ook
gens'
503
Trijntje
645
,
Gom.
I
bant (diadeem, kroon)
162
vs.
var.;
261, Alex. 9761.
182.
2
)
hoot
tot
vs.
enz.;
19; 53
vs.
38 enz.; Limb.
Christina 1379;
St,
248
vs.
vindt hoot bv.
18 vs. 44; 24 vs. 31;
52;
vs.
in
Beatrijs
Huy-
Brederoo's Sp. Brab.
31 enz.;
Torec 15,
zelfs
(ten minste in de eerste
den mond van Brabanders 1
huetclcet,
hoet-
106; hoetkerke, Lsp. II 45
281;
hoefman,
Limb. III
82; hootsheere (hoofdaanlegger) Brab. YeestenYl
van
Assimilatie
Rodbrecht 165,
I
)
Zoo vindt men ook de samenstellingen
846.
,
in
vs.
32
IV 1082, 1155, 1329, 1789 nog bij Huygens, Cost. Mal uitgaaf);
ook
x
Men
worden.
te
Lsp. II 15
56; 30
36,
vroeger en hedendaagsch
Dordsch
die in de mnl. gedichten te dikwijls voor-
707;
vs.
het
in
en
in
db
tot bb zien wij
Rabbout
Een voorbeeld van
delijk levert schoffeeren
')
Volgens Dr.
a )
Zie Bladz. 70.
')
Zie Bladz. 81.
\Y.
in Robbrecht voor
voor Radboud assimilatie
uit sconfeeren
van
3
Bisschop, Taalgids IV
).
1.1.
bij
34.
Stoke I 152, n.f tot ff ein-
;
ZESDE HOOFDSTUK.
Syncope of uitstooting. bespreken van de assimilatie namen wij ook eenige
het
Bij
gevallen
op
vroeger gewoonlijk tot de syncope gebracht
die
,
werden en
er
Zoo zullen
ook
de
syncope
behandeld
te
onrechte assimilatie zou
nu
ook
nog
somtijds
omgekeerd door
worden
vaak alleen blijken
uit
zelden
niet
in
gelijk
misschien niet
Of een
geworden
letteris,
kan
de uitspraak, de wijze waarop de woor-
den in lettergrepen worden afgedeeld zich
men
mogen vermoeden.
klank uitgestooten of aan een anderen
worden.
eenige woorden onder
waarbij
,
gerekend
toe
ons
tijden
als
;
maar de uitspraak
de onze,
wijzigt
waarin door de be-
schaafden zoo veel gelezen wordt, naar de schrijfwijze, en zoo
kan het
men tegenwoordig ook
zijn, dat
uit de uitspraak
van
een of ander woord niet meer kan bewijzen, dat er assimilatie
van
gehad
plaats
heeft
omdat
,
gelijkmaking
geene
er in het schrift geen spoor
sprake
zijn,
maar
heeft de uitgestooten
klank eenig spoor achtergelaten
in de uitspraak
afgaanden of volgenden klank,
en die klankwijziging
zekeren
doch
zin
daar
gedeeltelijke
als
syncope
de
volkomen recht
meer
In andere gevallen kan er van volledige
overgebleven.
is
die
assimilatie
daarbij
gevallen
de
van den voor-
mag
in
worden beschouwd
hoofdzaak
is,
heeft
men
onder de rubriek uitstooting
te
brengen.
De syncope
is
in alle talen,
en niet het minst in het Ger-
maansch, van zeer oude dagteekening. taal
als
woorden,
Toen de Nederlandschc
zoodanig ontstond waren het veelszins gesyncopeerde waaruit
zij
zich
vormde,
m.
a.
w.
in het oudste
160
komt menige
Nederlandsch
Gerniaansehe
verwante
de
zaten,
ja
betrekking
in
nog
niet
meer voor,
die
bezitten of eenmaal be-
de verwante Indo- Gerniaansehe
tot
oudste Gerrnaansch er van,
zelfs het
getuigt
talen
reeds
letter
talen
dat er in
het grijs verleden syncope heeft plaats gegrepen.
Daartoe behoef ik slechts
te
herinneren aan de reduplicatie,
waardoor het praeteritum of perfectum (onze onvolm. verleden
waardoor Sanskrt en Grieksch zich bleven ken-
en
scheidde,
merken,
Indo-Germ. oorspr. van het praesens onder-
in het
zich
tijd)
terwijl het Latijn er slechts bij een betrekkelijk gering
aantal werkwoorden voorbeelden van oplevert.
Het Gotisch
is
de eenige Germaansche taal, waarin nog geredupliceerde per-
voorkomen
fecta
zes
laatste
en
,
ons
(bij
wel
vijf)
bij
maken, en waarvan de meeste óf de
weinige
de
nu
welke er in onze taal van overbleven
,
hreêp, gesyncopeerd
uit hreüp (Os.),
Evenzoo
slêp
echter
uit hiald
saislêp).
)
klasse sliep uit slidp (Ohd.
In
sledp
,
de
riep
*hrehróp van hrópan,
,
door syncope uit *slesldp
zevende
klasse
ontstond hield
uit *hecild en dat door syncope uit
skedd,
Ik volg hier
Vocalismus
II
door
syncope
uit
*hehait }
uit het, skêd
,
*skeskaid (Got.
').
Johannes Schmidt, Zur Gesehichte des Indogerm. 1875) p. 4^28—449, maar moet de opmerking
(Weimar
maken, dat
W.
Berlin
p.
1878
*hehald
Eindelijk in de negende klasse het mnl. hiet
haihaitj skaiskaid) J
van stooten
door syncope uit *lelót
Mat, skiad (Ohd. hiaz, skiad),
uit
hetit,
uit
e)
haihald).
scied
perf.
(Ohd.) en dat weer uit held (Os. en soms ook mnl.
doch met korte (Got.
sleep
uit
leot,
dezelfde
in
uit
,
hot,
uit
liet
maar
lailót),
uit
hebben de
Zoo ook ontstond
steót, vervolgens steot, eindelijk stiet.
roepen.
,
eenmaal *stestaut (Got. staistaut), na syncope
(Got. stautan)
en
de
maar de aanvangsletter
,
Zoo luidde het
van den stam gesyncopeerd.
(Got.
die
onze taal óf verloren gingen
in
reduplicatielettergreep niet afgeworpen
(Got.
,
zwakke vervoeging aannamen.
Die
sliaf)
woorden
klassen der sterke werkwoorden uit-
Scherer,
Zur
Gesehichte
der
Deutschen Sprache,
279 vlgg. zich het verloop der vormen
hij
de werk-
161
De
werkwoorden
sterke
wortel werkwoorden
de sterke
eerste zes klassen,
der
hadden
,
in liet oudste
Indo-Germ. evengoed
met het accent op den wortel
reduplicatie in het perf.
Germaansch
het
in
maar
wij
van den
sing.
perf.
geaccentueerde a
Die verlenging
den conj. en het meervoud
in
nemen
van
nandm{a)
Terwijl
klasse.
luidde met korte,
en daarom de reduplicatielettergreep wegviel,
,
de plur. nandmum{a) door syncope der stamvocaal over
ging
ndnmum(a) ; waarna
tot
waar
perf.
ww. van de tweede en derde
ind. der
het
bv.
het
bij
was
die een gevolg
van syncope der aanvangsletter van den stam.
nemen
behalve
daarvan geen spoor over,
bleef
van den klinker, omdat
in de verlenging
den
in
singularis, op de reduplicatielettergreep in den pluralis;
reduplicatieklinker
weder
kwam
Zoo ook
ontstond.
laltisum(a)
uit
het
bij
,
uitstooten
van de n
werd en ndmum(a),
verlengd
d.
en dat
lazen voort uit ldlsum(a),
Of
').
syncope
die
ook
de
,
namen
i.
de werk-
bij
woorden der vierde klasse [varen, voer, voeren) heeft plaats gehad, ander
schijnt
sterk
afwerping
van
nog
mij toe plur.
perf.
de
is
niet
uitgemaakt
te zijn;
evenals in den sing.
,
reduplicatie,
,
in ieder
eenvoudig
maar geene syncope aan
te
nemen.
Nog
een oogenblik moeten wij
het
bij
bij
vóór-Germaansch verwijlen
,
der nasaal of resonant te bespreken.
Grieksch leeren,
is
van het praesens praesens
het
woorden der de
de overoude syncope
Zooals het Latijn en het niet alleen het perf.
door reduplicatie onderscheiden,
van het
perf.
maar ook
door eene wortelversterkende na-
genoemd worden, óf
in
den
7de, 8ste en 9de klasse eenigszins anders voorstelt, en
die er in het perf. het
ê,
om
werkwoorden
óf oorspronkelijk moet
die
saal,
vele
bij
het oud- Germaansch, zelfs
kenmerk van was voordat de
ie
er uit
ontstond, verklaart als verlenging van den klinker der reduplicatie-
nadat eerst
lettergreep,
stamklinker en vervolgens de aanvangs-
«Ie
medeklinker van den stam gesyncopeerd was, zoodat volgens uit
hiidd ')
en vervolgens held,
hchald ontstond hehld, ,
hield
Zie
voortkwam.
W.
Scherer.
t.
a.
p.
Te Winkel, Grammatische
p.
231 vlg.
figuren
hem
waaruit dan verder
11
162
gekomen door
wortel was
stamvormend
genasaleerden
niet
met de
wortel,
van het
Voorbeelden
assimilatie
begon,
suffix
van de n, waarmee een
slotletter
daardoor
die
van den oorspr. werd.
genasaleerd
laatste zijn o. a. bij ons binden en het
zwakke mengen, wortel badh, mik, stam badhna, mikna In
voor een groot deel van onze sterke
zijn,
stammen worden aangenomen: een genasaleerde
twee
oorspr.
en
praesens-stam
een
niet-genasaleerde
onze tegenwoordige taal
is
Het
er
laatste
stoeden
overblijfsel
stond,
(naast
behoorde
(Os. standan, stóth,
stammen
zich
was het mnl. imperf.
van
pr.
dat
bij
een
standu,
pf.
stód,
In
stóthum).
aan elkaar
het
gemaakt,
gelijk
overal
die
in
uit
te
stooten.
vormen aannamen,
alle
stoet,
praesens stand
stódum;
(lot.
Germaansch hebben beide hetzij
vormen van het werkwoord de nasaal op nasaal
In
perfectum-stam.
dat onderscheid geheel verdwenen.
stonden),
standan,
door
').
moge werkwoorden mogen
geval, wat dan ook de oorsprong der nasaal
elk
te
door in alle
nemen,
De werkwoorden, maken een deel
onze werkwoorden der eerste klasse, namelijk binden
,
hetzij
de
die uit
van
blinken,
drinken, dwingen, klimmen, klinken, krimpen, ver-
dringen,
slinden, slinken, springen, stinken, vinden, winden, wringen,
zingen en zinken.
woorden voor,
die
overeenstemming in de
komen
In de andere klassen de
nasaal
in
tweede klasse breken
(vgl.
Lat. frangere) en steken (Grot.
tot
nasaalvocaal
,
wanneer
onder
zoodat gelijk
naar
Zie
J.
geworden was
,
d.
i.
tot
men, evenals de nasaalconsonanten,
neerhangende,
')
was daaraan voor-
Bij zeer vele
onder den invloed van de terstond daarop uit
vocaal, die
niet
tegen
den
het
uitspreken de
buiten
stroomt en
Schmidt,
(Weiraar 1871)
p.
om
het praesens uitstieten
afgegaan verlenging van den wortelklinker
nasaal
van werk-
tusschen praesens en perf. te bewerken, bv.
stiqqan, Lat. dis-stinguere).
lijk
tal
Zur
29-33.
die
te
name-
spreken
zulk eene
uitspreekt
met
keelwand aangedrukte huig,
adem door mond en neus
te
de klank zoolang kan aange-
Geschichte des
Irtdogerm,
Vocalismus
I
u
163
houden worden
adem
de
als
strekt
eenmaal nasaalvocaal geworden
worden verlengd de
later
was
daarna de nasaal zelf
viel
,
verkort te worden,
Voorbeelden van sterke werkwoorden,
n
de
laatste
struikelen),
slapen
mnl.
dat
zeer
het
mnl.
en
,
slechts eene enkele in
hön, of
Os.
dat
,
men
h
stand ,
bv.
die
hield
van
Germaansch
zooals in
't
het
van
ons
van hangen
hdhan, Ags. n
over te doen aan
die
meervoud van
fang
en zoo was er dus een
,
't
tijd,
West-
meer geredupliceerde
niet
:
fdhu,
ging het enkelvoud van het
Eerst
fangan.
de
en
inf.
daarna wijzigde zich ook het praesens
tot
fangan.
zich hierbij dus voor
doet
waar de
praesens en het enkelvoud van
't
oudste
het
fiah tot fiang over, en tot
perf.
't
analogie van het meervoud en van den conj. van
naar
perf.
fón,
zoo spoedig,
niet
waarin de hoofdvormen van vangen waren
,
fiangum
fiah,
zooals in
,
,
benevens plaats
in plaats
die
zij
de n vóór die h uit,
viel
i
die beide de n missen
fdhan,
geweest
staat
nu,
in
overgaan, bleef de n in de verbinding ng bewaard;
perf.
klamp
volgeus de wet van Verner, de h in g moest
part.,
't
haen
in
Waar
den praesens-
(Litt.
rerndu),
(Litt.
voorkomt
Toch verloren
fdhan.
en part.
in
raden
dikwijls
hahan, Ohd.
:
).
die in
loopen
o. a.
maal aantreft, maar
waren reeds
zij
perf.
en
fahan
Got.
't
nasaal
-f-
2
tundere), scheiden (Lat. scindere),
(Lat.
Idmbatê),
(Skr.
vangen
klassen
vijf
stooten,
vaen,
dan kon
,
hunnen wortelklinker verlengden,
en
verloren
de
in
zijn
uit
en een korte klinker
langen klinker overgegaan
in één enkelen
stam
de wortelklinker alzoo gemakkelijk
hij
den neusklank weder verliezen zonder echter
vocaal
gelijk
te
en
,
Was
').
dan kon
,
Het verrassend
dat het perf.
,
,
verschijnsel
waarin oorspr. de
nasaal niet behoort, toch eene oudere n heeft dan het praesens,
na de nasaal verloren
dat,
hebben,
te
die later
opnieuw aan
het perf. ontleende. ')
Zie
netik, *) 1
p.
over de nasaalvocalen
Leipzig 1881, p. 61
Zie
43
dat 49,
verloop
en
v
vlg..
o.
80
uitvoerig
a.
Sievers,
Grundzüge der Pho-
vlg.
behandeld door
J.
Schmidt,
t.
Sievers. La.p. p. 211, 216,
11*
a.
i>.
164
Voor de zesde klasse bieden (Gr.
op gieten (Lat. fundere) en
ik
wijs
TrouB-ocuéaS-ixc)
"
voor de vijfde op bijten (Lat. findere).
,
Verscheidene werkwoorden, die eigenlijk eene a in den wortel
hadden en dus het
de eerste drie klassen bekoorden, zijn door
tot
van de n
uitvallen
uit e ontstane korte
tot de vijfde klasse
van het praesens toch werd
i
De
overgegaan.
syncope
hij
van de n verlengd, en daardoor namen ook de andere hoofd-
vormen de klankwisseling aan, werkwoorden der
spronkelijke
Zoo
toekwam.
stijgen,
de-fendere)
in
't
afleiding beiden verdrongen
(naast
blijken
,
met lange
»,
zooals
van wortels met a afgeleid de
zijn
werkwoorden bijden (Got. beidan,
nu door de
aan oor-
die eigenlijk alleen
vijfde klasse
;
mnl. nog in gehruik, vgl.
't
dijen,
blinken),
Lat. of-fendere,
driften, glijden,
grijpen, beklijven (vgl. klimmen uit klimben), knijpen, krijgen, schrijden,
splijten
ontstane
woorden
,
blinken beteekent,
't
i
als
woorden met eene a of
noemen met
te
maar ook blaken
Vondel)
naast
zivak
strijken,
naast
bezwijken.
omdat
genasaleerden
zij
Toch
is
er
woord
gehad.
Zie
ww. grapen
't
praesens-stam
,
als
Cats
om
niet te spoedig
spreken
te
bij
afgeleide
van den niet-genasaleerden
zijn.
nog wel een middel om in
bij
Vandaar ook dat men aan
overouden
tijd
Schmidt, t.a.p.
1
p.
te
herkennen
syncope
De opmerking van Helmholtz,
J.
mnl. ook
zoowel van den genasaleerden of eertijds
perfectum-stam afgeleid kunnen
cenig
't
noemen met
knap naast knijpen, strak naast
grijpen,
van inlassching of uitstooting eener n
woorden,
te
werken dus
vinden, dat naast ons bliksem
te
anderen kant voorzichtig moet wezen
den
')
(dat in
,
een vorm blaexcm voorkomt {Walew. 417, 5080);
mnl.
vandaar glad naast glijden, grap (en en
die
stamklinker hebben
Walew. 3326) verwant
en het niet vreemd
blijken, in
bv.
heeft
verwant
klanken
welke eene lange
bv. niet slechts blinken,
stringere,
(Lat.
').
Vandaar dat men het recht daaruit
strijken
splinter),
(vgl.
strangulare) en bezwijken
49-62,
,
of er
bij
van n heeft plaats
dat de bromtoon, waar-
92.
,
165
mee eene nasaal wordt klank,
nauw verwant is met den uverklaard, waarom zoo vaak de ver-
ingezet,
heeft niet alleen
vóór
klinkers
schillende
m
n of
eene
maar
u overgaan,
in
bovendien op dien overgang meer de aandacht gevestigd.
kon leiden
volgende stelling
tot de
om
verwantschap aan
het
een
de
schap
nasaal
breekt
die
vooral
wanneer
grond van die den
bij
men
indien
te zijn,
,
klinker
dan
heeft,
eene nasaal na de u aantreft; ont-
dan
is
gesyncopeerd
waarschijnlijk
zij
Op
klinkerverlenging zich voordoet.
tevens
mag men
stelling
woorden
anderen
een
bezwaar tegen het aannemen van verwant-
geen
dat
behoeft
nemen van twee woorden, waarvan
te
ander
het
u,
Zij
voldoende redenen
zijn er
:
m
syncope van n of
vermoe-
thiustri, Ags. thystre, naast
als (luister (Os.
het mnl. demster, deemster, Skr. tamisram =. donker), duiken
(Ohd. tühhön en tunchón, Lat. tingere, Gr. réyyciv)
woorden,
bij
Ags.
nedd,
schrooden
e),
schroodijzer barsten.
ons
bij
en ook
,
au hebben, zooals groot
oo uit
Ags. yredt, Lat. grandis), nood (Got. nauths
(Os. grót,
nöd,
welke
,
naast
waarvan schroot met
(snijden,
,
Os.
en Skr. woorden met a of
Slavische
voor
t
d en
Ags. screddjan, Ohd. serótan naast Ohd. ëcrintan,
Mhd. schram,
spleet, scheur)
Het imperf. van dunken, Ohd. dühta, Mhd.
').
ons docht (Got. en Os. thdhta,
bij
eene n uitgestooten
dichte) heeft
ook waarschijnlijk het geval
bracht,
bij
en dat
;
is
gebracht en dacht,
gedacht, van brengen en denken, daar de klinker in het Ohd.
en Mhd. 't
(brdhte,
brdht,
niet
gemakkelijk
te
is
bepalen
')
zwakke imperfecta en Ik ontleen die
toegelichl
eenen
die
of
J.
de
doch in
verlengde
eertijds
dan wel of voor
Schmidt,
Voor
die talen
moeten afgeleid worden
vinden,
anderen
mag genoemd worden.
deze afleidingen,
houden.
,
participia
voorbeelden aan
waar men uitvoerig kan saal na overgang van schijnlijk
is
is,
de klinker kort, zoodat het
valt,
klinker daar later weer verkort die
geddht) verlengd
ddhte,
Ags., Oudfriesch en Nederl.
a.
t.
p
I
16G—
waarom syncope klinker
in
volkomen
u
hier
zeker
173,
der na-
waar-
mag men
door menigeen betwijfeld worden, echter niet
:
166
van
eenen,
den
naast
en thak zou geweest zijn Verlaten
die
aan
praesens-stam
genasaleerden
nemen, ongenasaleerden stam,
dan
voor
te
Germ. brag
't
').
nu het algemeen Germaansch taalgebied, en
wij
bepalen wij ons tot eenen groep der West-Germaansche talen,
en Neder-Saksisch
namelijk het Friesch
In
Engelsch.
en
Angelsaksisch
waaronder ook het
,
nu,
talen
die
dus
in
alle
Nederduitsche talen met uitzondering van het Neder-Frankisch,
v,
en
s
f,
van
syncope
veelvuldig
heeft
n
plaats
gehad vóór b, bh of
met verlenging van den voorafgaanden
th,
en voor zoover onze taal uit het Friesch en Saksisch zich die syncope ook
gekomen, doet
bij
klinker; is
voort-
ons voor; doch daar
het Neder-Frankisch het overheerschend bestanddeel van onze taal
uitmaakt,
de voorbeelden dezer syncope
zijn
ons be-
bij
trekkelijk gering, en bezitten wij ook meestal dezelfde woorden
met
Uitgestooten werd de n of
n.
naam van
Muiden,
IJselmuiden
het
(in
m
(vóór eene lipletter)
het stadje aan den
Saksische
mond van
Overijsel;
bij
de Vecht,
IJselmonde
vgl.
Frankische Zuid-Holland) en Genemuiden in Overijsel.
in het
Terwijl het
gewone Nederl. woord mond Got. munths,
is
,
in overeenstem-
Mhd. en Nhd. mund, mudh, Eng. mouth, Os. müdh naast mund, Oudfriesch mdth naast mund.
ming met het
munt,
Oudfrank.
,
het Ags.
heeft
Gesjjids uit gespans, dat
Ohd.
weer
uit
g espons ontstond, en oorspr.
beteekende: onbetrouwbare, ijdele verschijning; nog vroeger: verloksel, verleidelijk
mama''),
lacra,
Nhd. gespens t
De Brune, den Ags.
')
't
Terwijl
,
Kiliaen „spectrum, simu-
woord
als
Staring enz. gebruikt wordt
Ohd. gispanst,
't
gewoonlijk
2
't
).
syncope der n
bij
't
dacht
en
Taal- en Letterbode IV
zekerheid in
opzicht niet bestaat
dit
't
tot
Ohd.,
mul. bestond, bv.
beeft Dr. Gosijn,
dal
Behoort
verlokken, dat in
Os. voorkomt en ook nog in
en
opgemerkl
(bij
dat ook door onze dichters als Westerbaen,
stam van het ww. spanan,
aangenomen, *)
,
voorwerp
Is hetzelfde
bracht wordt 1>1.
154. terecht
Zie Dr. A. de Jager, Latere Verscheidenheden, Dev. 1858
bl.
'21'.».
167
Martijn I
435,
Land van
228,
II 47,
uien,
dat
men
aanzag, ofschoon
het
eigenlijk
Ui,
oudtijds
te
127
Oversee
')•
onrechte voor een meervoud
meervoud wiens was.
Dat
uien nu staat voor unjen, onjen, verkorting van onjocn, en niets anders
is
onze taal ook
Zuid
dan
Fransche oignon (Lat. uniö),
't
dat in
2
ajuin voortleeft
a!s
).
Zuiden, Zuider heeft in alle Saksische talen de n uitge-
,
stooten en de u verlengd:
Eng. south
Nhd.
het
Ook
southern.
,
met süd
,
süden
het Oudfrank. séthon en zelfs staat in dezen
standpunt,
maar men vindt nog
sundan(a),
Mhd. sunder
men aan zon
anderen
:
scharen, aan (ge)zwind,
in
,
aan
Grot.
op Nederduitsch
Ohd. sund,
't
Voor de
simden.
,
südhem,
Os. siidhar, Ags. südhan,
wier
sundar,
afleiding denkt
svidh (sterk en ook rechter), Oudfrank. suitho (zeer)
men soms nog
In het mnl. vindt
12
vs.
voor
9; Stoke
te
IX
ick tuysent
,
hij
Zelfs
use voor onze,
3 ).
bv. Esop.
komt uys voor ons entuyscnt
Brederoo,
Griane,
bl.
30: „So vong
een stickeweechs van uys huys, een knoppeldoeck";
nog zegt men
en
679.
onzent voor
zou
zijde ik mij liefst
svinths (sterk), Os. sivtdh, Ags.
Marken, waar
bij
uis
voor
ons
in
Noord-Holland
uizes gebruikt wordt voor bij ons
verder Os. üsa, Ags. user, Eng. our
,
)
en op
).
Ygl.
4
5
Oudfriesch use.
Kiliaen geeft verder nog op duist of dust als Saksisch naast donst, d.
i.
dons, Ags. dust;
maar uitmuiten kent
hij
niet,
en
komt het voor uitmunten, dat hij evenmin opgeeft, herhaaldelijk voor, met name bij schrijvers uit de 17de eeuw,
toch
De Brune, De Groot, Hondius, enz. 6 ). In Brabant, waar men zulk een Saksischen vorm niet zou verwachten, zegt als
')
Zie
Taalk. IV
daarover hl.
*)
Zie Bladz.
3
Vgl. over
)
») •) 6 )
uitvoerig
Dr.
M.
Vries,
Archief voor Ned.
(il.
il<Mi
overgang van beteekenis Tessd, bladz. 154
Volgens D. van Kalken. Taalgids Volgens L. ïinholt, Taalgids IV Plaatsen
Verscheid,
de
±r, -ü:!.
blz.
worden 376
vlg.
opgegeven
I
bl.
door
bl.
vlg.
v
297.
202 vlg. Dr.
A.
de Jager.
Latere
:
168
men tegenwoordig nog
na de daarop verlengde u de n
Evenals
dat ook na de
Ags.
Os
,
fif,
.
Mhd.
Oudnoorsch fiinm,
finif,
pancan, Gr. In
het
met klinkerverlenging
five,
Nhd.
wèl
malkander ander het In
gehad
d,
klinker,
behalve wigaert, dat eene enkele maal voor
,
deinzen
voor
Ohd.
(vgl.
VII
Ned. Hist.
dat uit *densjen
,
,
V
vs.
X
4,
*dansjen
vs. 2)
ontstaan
is
thanson, dansön, trekken, rukken, overgenomen
Fransch
spieghel
Waleiv. 10639; Spieghel
als danser): vs.
fol.
Huygens, Voorhout
170;.
Vondel, Leeuwend.
161;
Boetg. III vs. 455; ,
uit
en de taal der 17de eeuw vertoonen echter nog
zooals
Deizen
21
aar
terwijl
verder dan tot de platte spreektaal bracht.
zelfs niet
wijngaard voorkomt (Tien Goede Boerden
't
elkaar en malkaar)
woorden de syncope der n met voorafgaanden langen
eenige
in
want eikader
,
de oorspr. vormen elkander en
doch
uit,
evenzeer in gebruik gebleven,
zijn
mnl.
het
n
de
van de »
uitstooting
niet dikwijls plaats
en malkader (of liever, na syncope der stieten
Skr
fünf. Vgl.
Kymrisch pimp.
,
dergelijke
heeft
zelf
is vijf,
maar Got. en Ohd.
viinf,
quinque
7rivri, Lat.
Nederl.
Eng.
).
gebeurde
uitviel,
Een merkwaardig voorbeeld daarvan
l.
Oudfriesch
,
2
ulster voor unster (Lat. unis'tater'a
')
HertHooft,
1447,
vs.
Jan Vos, Gedichten
,
49;
vs.
Joh. de
1726) II
(uitg.
bl.
87, enz. enz.
Geizen
voor
(/einzen
uit
*gensjen
t
*gansjen
(genezen),
Kiliaen en Six van Chandelier, Poè'sij (1657)
bl.
bij
119, 141;
ook geizer (geneesheer) en geizing (genezing). Meistreel voor menestreel, welken laatsten
Nat. Bl, III 2134; Sp. Hist. III',
42
20; IIP, 48
vs.
69;
vorm men
vs.
52;
1
8 ,
o a. vindt
52
Moriaën 4641.
')
Volgens opgave van H. van der Brand, Onze Volkstaal I
Hoe
verleidelijk uil
het
ook
stronk, struikelen
moge uil
zijn
door
stronkélèn, dal
syncope o.
a.
doen mei
bl,
s/ruil-
l>ij
dezelfde beeekenis voorkomt, en buide! uil bundel, wij
vs. 22;
Het
*)
verklaren in
vs.
V, 99
is
170.
Ie
Brederoo
mogen
het
Nhd. strauch; Ohd. strühhón, Mhd. str&chen, Nhd. straucheln; Ohd. bi,tü, Mhd. biutel, Nhd. beutel, niel
waarnaast
bij
hel
oog op
hel
Mhd.
struch,
on* bumld vuur bondel van binden.
169 het
Mlt.
voor peinzen uit *pensjen (Ags. pinsjan,
Peizen
uit het Lat.
wegen, overwegen en vandaar denken): Lanc.
pensare,
XLV20; Vondel Leeuwend.
28170; Huygens, Sneld.
Veizen
van
handwerk.
dienst,
,
handwerksman,
dienstman,
ministerialis ,
ministerium
vs.
veinzen uit *vensjen (door het Fransch heen uit
voor
het Lat. fingere, maken, voorstellen) met uitgestooten «
en verder
Kiliaen
in de Gedichten
a.
o.
V
ook onghevegsd, Tien Goede Boerden
174,
n
de
207,
35.
vs.
Walew.
234, 10315), dat, evenals de vorige woor-
van de tweede lettergreep, door mouilleering van
i
de eerste lettergreep heeft opgenomen
in
zoodat als
,
grondwoord *fenistra moet worden aangenomen voor fenestra
,
venster kon
Lat.
't
met overspringing van klemtoon even goed
dat
veizen in
bl.
Zoo
10.
bl.
Vèistere, Sp. Hist. II', 2 vs. 49, naast veinster (o. a.
den, de
bij
van Harduyn,
29 en het volksboek Marieken van Nijmegen,
48,
II
1448.
opleveren,
als naast deizen, geizen,
peizen en
mnl. densen, gensen, pensen en vensen kon voor-
't
komen. Kleesen,
Anna
door
Kiliaen
Bijns,
van kleinzen
(ziften,
Zeeuwsch opgegeven en
als
(1602)
Refer.
III 68,
o.
II
44
in
den
den en
vs.
543
var.,
48
vs
vermeensamen
van
beteekent
1477.
het,
In
evenals
1039 var.,
't
bij
Ohd. ons,
gemeenschap der kerk.
vertaling van
't
Bij
Mlt. c.vcommunicare
sommige woorden zooals
bij
het
en Nhd. gemeen hebben, wij
het overnamen,
het
Latijn
teekenis
te
heeft
het
is
1185
var.,
waar
evenals eenige malen in
.staat,
sluiten uit de
verlenging,
is.
Van den Leo. Ons Heren 1806, 3977 en Lsp.
,
tekst
bijbel
bij
doorzijgen), Ags. claénsian, (ook verkort
Mensen) verloor de n, daar klein het grondwoord
als
Vermeesamen
a.
voorkomende bijvorm
farmeinsamón
luidt het in den 't
ban doen,
Is alzoo
de letterlijke
van communis, gemeen.
de n uitgevallen zonder klinker-
ww. kosten, dat maar dat
reeds in
wij 't
met het Mhd. Mlt.,
waaruit
costare (vgl. Fransch coüter) luidde.
de
staan komen,
uit-
In
n en luidt het constare met de bedie tevens
verklaart,
waarom
het
170
met
in het ninl.
kon vervoegd worden.
zijn
Ohd. kosta, Mhd. koste,
Het
subst.
in gebruik (behalve in de uitdrukking ten koste van)
het
Germaansch
maar
de dialectische,
konsten ,
o.
namelijk
ongebruikelijke bijvorm
niet
konden, te weten kost, kosten, ontstaan uit konste,
,
het mnl. zeer dikwijls voorkomt en overeen-
dat in
a
heeft ook de n verloren,
poëzie
in
stemt met het Os. konsta.
men
er in
is
uit geabstraheerd.
Een homoniem daarvan van kon Je
koste,
meervoud
kost, bij ons alleen in het
Een anorganisch
part. gekost vindt
Huygens, Zedepr.: Een onwetend medicijn
bij
Onder den invloed van konste
zal
ook wel ontstaan
vs. 64.
zijn de
mnl. bijvorm, van het, in het mnl. zeer gebruikelijke, begonde, namelijk begonstc (reeds Oudfrank. begunsta), een zwak imperf.
van
beginnen
waarschijnlijk af te leiden van een ouderen
en
praesens-stam
begon
Ook
').
dat
imperf. btgonste, begonsten
tegen het eind der middeleeuwen
stiet
eeuw,
17de
begosten,
62;
52,
de
Vondel,
63 en
bij
vs.
begost
part.
men meermalen
1;
Huygens,
V
1574,
bl.
Korenbl. I
bl.
begost,
8, 42,
300, 303, 304, 324,
Richteren 13
vs.
1358,
vs.
25; 20
vs.
bl.
1,
José f in Eg.
24, 29, 117, 137. 361,
506; en zoo ook van ontginnen: ontgost
1535
—
komt voor: Anhv. Chron.
Vondel, Peter en Pauwels
1012;
534,
AUaergeh. II 767,
Num. 25
een
Zelfs
en zoo vindt
uit,
Antw. Ghronykje van 1500
bv.
Staten- Bijbel, 40.
n
vooral in het begin der
,
bij
Vondel, Maeghden
2
).
Vernuft
is
overgenomen
,
blijkbaar
met uitstooting der n
waar het vernunft voor vernumft
Vóór g en na de toonloos geworden
i
is
het
uit
Hd.
luidt.
de n niet zelden
uitgevallen, en wel in:
') Zie over lift uw. begonnen als overblijfsel van eene bijna geheel verdwenen klasse der sterke werkwoorden met de klankwijziging
o,
oo, o, o Dr. Joh.
Franck, Tijdschrift voor Ned. Taal en
Lrtt. II bl.
19-26. \|
Waarschijnlijk
imperf.
begost
en part. als
is
het part. begost in gebruik
naar analogie
hij bekocht
gekomen
naar-t
hel
van andere aan elkaar gelijke imperf'.
en bekocht,
Itij
verzocht en verzocht, enz.
171
Gegadigde voor gegadingde van gading (wat iemand past, behaagt), dat zelf eene afleiding
eenkomen met,
passen
nauw verwant
en
opleverde,
is
van het ww, gaden (over-
dat ook
bij),
te
gader
,
vergaderen
zoowel met gade in gade
is
slaan, als met gade (echtgenoot), vanwaar het verkleinwoordje
— gadeken
met uitgestooten d gaaiken
}
van vogels
in gebruik,
Van
en de samenstelling wedergade (gelijke, tegenhanger).
Indo-Germ. wortel ghadh
denzelfden hechten)
ook goed, oorspr. gepast, voegzaam, behoorlijk.
is
Verdedigen
voor
gewoon
is
opgeeft
met
den
afleiding
van
verdrag),
dat
Mnlp. den
in
dat in de 17de eeuw nog zeer
verdadigen,
ofschoon Kiliaen reeds als hoofdvorm verdedighen
,
ook verdadigen
85;
(zich verbinden, vast-
a.
(geding,
want het
,
in de rechtstaal
eene
Lsp. III 3
nog gebruikelijk
Kiliaen geeft het op,
transactie.
dan
is is
overeenkomst,
rechtstrijd,
voorkomt Heelu 2507;
1385 en
van
zin
verdadingen ontstaan
dading e o.
I
Inderdaad
bijvorm verdedinghen.
uit
vs. is
evenals
ww. dadinghen (onderhandelen, eene overeenkomst sluiten), dat zelfs door Wagenaar (Vad. Hist. VIII 133) nog
het
Het
gebruikt wordt.
verminkt uit dag ding e of dagedinge,
is
Os. dagthingi, dagathingi, Ohd. tagadinc, dat rechtsgeding
op een vastbepaalden dag beteekent en alzoo plechtig rechtsgeding
(vgl.
digen,
vervolgens:
gerechtelij
king:
dagen, oorspr.
voor
den dag voor een geding afkon-
:
de
rechtbank roepen,
vooral tot
ken tweekamp oproepen, waarvan nog de uitdruk-
tot een
Een paar
tweegevecht uitdagen).
basterd woorden hebben onder dezelfde omstandig-
heden de n verloren, namelijk:
Galigaan (plantnaam), reeds
in
't
mul. zonder n
1192; Floris 2570; en Nat. BI. galanga
in
't
het
en
ook reeds
in
't
de gewone werd.
Nhd.
woord
khalandjdn •)
Zoo vindt men ook
heeft.
galangan
aan ,
IX
het
maar
Zie het groote
is
Mhd
in
372 't
var.,
b. v.
tekst
Ohd. galigan naast
den vorm galgant,
die
Door het Romaansch heen
Arabisch
ontleend.
Het
luidt
in die taal niet oorspronkelijk
Wdb. der Ned.
Ferguut
waar de
taal in voce.
').
is
daar
172
Pennewaerd voor penningwaerd iets
in
,
mnl. zeer gewoon voor
't
van de waarde van eenen penning, en alzoo eene kleinig-
ons Heren 1756, Vries
20
21).
men
Fruin)
(uitg.
412
bl.
in Hooft's
Een ww. pennewaerden =z
reg.
Verder
nog
ook
verkoopen, vindt
bl.
Van den Leo. Wurenar (uitg. De
Stoke III 561; Lanc. III 16292;
heid, b. v.
der
e,
464;
I
w
de ,
met
ivilenere
Reinaert
I
Zoo
v samensmolt.
de (b.
v.
101;
Esop. 2
vs.
Lsp. I 10
zooals het
,
staat en waarbij dus
alevenwel
n gesyncopeerd werd en vervolgens
eerst de
w Hen eer
voor
dat
ulevel,
uitstooting
wij
van n en ook nog andere verminking waarnemen volkswoord
12;
na
,
staat weleer voor
60
27; Nat. Bl.
vs.
18
38;
12,
vs.
uitstooten
't
vs.
samenstelling van eer met den zwakken datief van wile
dus bijna
Zoo
letterlijk eertijds.
naarstig voor naarnstig
en
klein
't
').
nog enkele woorden, waarbij
zijn er
in
Inform. upt stuck der Verpond.
o. a.
2.),
(tijd),
staat ordelijk voor or denlij k
).
17de eeuw werd zeer vaak duyst gebruikt met uitgestooten en dat, na syncope der «, voor duizend.
voor duyset,
Vondel vindt men het nog,
bij
van
Sal.
b.
v.
Pascha
vs.
m
heb ik slechts
Boogaard, reeds
in
Troef,
Kiliaen:
reeds
bij
Eng.
trumpf,
't
bij
e
Zelfs
het nog
gewoonlijk in plaats van den vollediger vorm duizend
Syncope der
)
565, Heerl.
men
In West- Vlaanderen zegt
995.
946,
2
In de 16de en het begin der
3
").
twee woorden opgemerkt:
mnl. (naast bongaard) voor boomgaard.
trump.
troeffen (ludere chartis),
De oorsprong
is
in
't
Hd.
zoeken in het
te
Fransche triomphe, dat aldus verklaard wordt in het woor-
denboek van Richelet: „Sorte de jeu de carte oü tant
et
coupant a et la
peu de personnes qu'on veut,
si
la plus
haute carte,
fait,
bat et donne les cartes,
dernière qu'il retourne est celle qu'on apelle triomphe.
*)
Vgl. Dr. A. de Jager, Latere Verscheidenheden,
*)
Zie Bladz. 20.
3 )
')
1'on jouc
oü celui, qui en
lil
Zie Bladz. 50 vlg,
Volgens
J.
Vercouillie, Onze
Volkstaal
11
bl.
S±
68 vlg.
173 de
C'est
triomphe
dernière
cette ,
na a of
is
/
jeu
Ie
a
été
parceque cette carte 1'emporte sur toutes
qui ne sont pas de la
De
que
carte
o
même
en vóór
apellé
autres
les
peinture."
cl
of
onze taal geregeld ge-
in
t
syncopeerd, waarbij dan de reeds op zich zelf tot o overhellende
a
rekking in
bij
Helde de
ou overging.
door invloed eener eertijds volgende
vormen met ui naast andere met
(Oudfrank.
,
zout (Os.
te alt),
(Hd.
stout
vandaar
/;
mout (Hd. mals),
Jcald),
hout (mank
mnl.
salt),
Oud-frank. icaldan)
wonde (Os.
stolz),
,
Os. halt),
hout (Oudfrank.
,
ivolda),
schouder
scholder, Hd. schutter), kouter (uit kolter , Lat. culter
mnl. monde (stof,
smout (van smelten), molm),
vgl
goud (Oudfrank
mes),
,
naast gulden, zoude (Os.
f/oZif),
De eenige uitzondering op dezen
hulde.
(uit
grond, Got. mulda;
mnl. houde (gunstig,
schuld,
naast
skolda)
woud
ouders (Os. aldrön), outaar (Os. altari),
mnl. wouden (besturen, holt),
tot u over
7Ae bv. boud (Os. bald),
ou.
houden (Oudfrank. haldan), koud (Os.
oud (Os. ald)
meer
o
dan bleef de
i,
regel
Os. 7;oW) naast
maken
die tijden
der werkwoorden van de eerste klasse, waarbij o? door d of
gevolgd wordt; doch in tot ou over,
gouden; hl
't
en zoo vindt
men dus:
gesmout en.
Zelfs in de
zoo
vindt
men vergouden
zelfs
geschouwen voor geschonden
17de eeuw bv.
In de spreektaal valt de en zuk
als as
van
de
in
klinkt. /
en
65;
III
1726)
Op
I
7 ,
(zie
15 bl.
ook
gouden, ge-
nog
dat
niet
Noah
,
ongewoon: vs.
Hooft, Ned. Hist.
bij
uit bij
233 en fol.
16G.
als en zulk, dat
vaak
Overigens ken ik nog maar één volks-
oude kluchten
betiel
Coster's
was plateel
l
is
Vondel
bij
si
hi smout, si smouten,
;
verloren heeft, namelijk {gaten)petiel , waar-
taal der
Zoo vindt men 2043
hi gout,
scout, si scouden, gescouden
woord, dat de
t
mnl. ging ook daar al en ol meestal
o.a.
Teeuivis
in
zelfs
de Boer
bv. Rijmb. 23461;
vs.
160).
91
en
bij
de
p
J.
vs.
166.
Sp.
de Decker,
l
schijnt het Lat.
vs.
139,
De oude vorm
Hist. III C ,
Vgl. bet Fransch plateau,
het uitvallen van de
tot b overging.
Brederoo's Sp. Brab.
50
vs.
liijmoeff. (uitg.
platte schotel.
woord patel la, dat
schoteltje beteekent, niet zonder invloed geweest te zijn.
1?4
De
r heeft steeds veel neiging tot uitvallen,
kunnen getuigen,
lecten
zeer
nauw met
eene
tongletter
de
vóór
r
en
(voort)
het
(cl
t
meen
in
gehoord,
meent had
meling
„syncope
gelijk heit,
,
in
Geldersch
het
5
):
Van
het Saksisch
,
en zoo
vóór
Een ongeoefend
r.
of
zegt"
zestal
en
);
in
aanmerking,
in het Saksisch
de
wordt
s
uitgestooten
en
dan
,
schijnt
de vorm garst,
Zie
Dr.
dialect,
nog een medeklinker Taalgids
IX
lil.
en door het
De
222.
trillen der
draagt daarnaar den
3
)
Zie Jobs. Zie
stembanden
IX bl. Onnekes, Ome
de Bo,
Onze Volkstaal
II
20 vlgg. en voor
in bet strottenhoofd ontstaat,
Vgl. daarover Dr. L.
r.
227.
Volkstaal
II
bl. bl.
70. (
.*ö8
en
17 vlg.
*)
Zie Dr. H. Kern, Taalgids
•)
Zie bet groote
Johan Winkler,
die nauwelijks hoorbaar
laryngische
West-Vlaamsch Idiotikon bl.
bl.
als er in dezelfde lettergreep
r,
Friesche r,
naam van
A. te Winkel, Taalgids *)
IX
Taalgids
waar de
volgt, dezelfde uitspraak heeft,
217,
Bij
Hd. ganser ich voor g ranzer ik (van
H. Halbertsma,
J.
Leeuwarder
te velde,
dus gast door syncope der r ontstaan."
is
den plantnaam ganzerik,
is
nauwe-
gehoord wordt, en ook in eenige Nederlandsche woorden
zuiverder,
')
van
tegen elkaar ge-
„neemt men inzonderheid
4
welke inzonderheid gebezigd wordt van de boekweit
liet
ze,
wordt ze heel
staat,
t
gedeelte van het gewest, de r in vele gevallen niet of lijks
In
wordt over het alge-
scharde
vier-
dialect,
).
vernemen, waar de afstam-
hart,
plaatste garven) wordt gezegd
dat
R
de Engelsche soft scheidde te
naam voor een
(den
„
:
voor d of
Saksen hard,
der
2
der r steeds plaats vóór
uitgebracht als in het Ndl.
door eene a,
als vöt
geheel niet uitgesproken
't
den stam behoort" 3 ).
niet zoo rollend
flauw
nauwernood doet
ter
sommige woorden,
in
van Groenloo heet het
voorafgegaan
dezen
in
van Groningen, Hunsingoo, wordt
zeer zwak,
tot
of
niet
s)
,
West- Vlaamsen heeft
uit de buurt
gast
n
,
ivoat (wrat),
den sisklank, die
oor
/
,
in een deel
of
cl
ook
het Engelsch verwante, Friesch, dat de r vóór
Ook
hooren').
zooals de dia-
in de eerste plaats het,
VII
Wdb. der Xed.
bl,
236.
taai in
voce gast.
J.
Vercouillie,
,
175 gratis,
Ohd. grans,
invloed
van den naam voor de mannetjesgans ganzerik,
snavel)
ganzenheer, ganzenvorst
de r uitgestooten onder den
is
d.
i.
). '
Verder heeft
syncope
ook
in het mnl. (en
r plaats gehad
der
bjj
Kiliaen;
V
427;
patrijs,
bij
nog par tr ijs
luidt,
Eeinaert I 3142;
dat
bv. Nat,
BI. III 706,
2110,
Rosé 10997.
Het Fransche perdrix en Eng. partridge bobben
oófrpertrijs,
de r nog bewaard, maar evenals wij in de tweede lettergreep eene Ital.
r
ingevoegd
die
,
in
Grieksche
't
Ons woord schrobben (Eng. door
ook
Kiliaen
Lat. perdix
,
kerselare,
d.
genoemd naar de
gekomen
scrub, Md. schrubben) wordt
keseïare (Nat. BI. VIII 279) voor
kerseboom,
i.
to
met den bijvorm schobben opgegeven; en
men ook
in het mnl. vindt
Lat.
cerasus,
Gr.
yt.ipa.a-oq,
zoo
vanwaar de kersen
stad Cerasus in Pontus,
Ofschoon de r in perzik behoort, blijkens het
zijn.
malum
Persicum
Lat.
7ripStZ-
perdice niet voorkomt.
,
d.
Perzische appel, ontbreekt die
i.
Fransche pêche, maar ook
niet alleen in het
in
't
mnl. peseker.
VIII 17, 25, 37, 42.
bv. Nat. BI.
Volksetymologie heeft de r doen verdwijnen in de uitdruk-
king
„van den os op den ezel komen" voor „van den ors op
den ezel",
komen.
strijdpaard
vorm king
Daar
d.
was,
in
,
tot
de
uitdrukking
Tegenwoordig invloed
om
kon de
die
men nu
verder alleen in den begrijpelijke uitdruk-
bezigt
,
verbasteren.
paard en geestelijken veelal op ezels reden,
te
monnik worden
,
omstandigheden
mnl. het gewone woord voor
't
onbruik raakte,
onzinnige
vrij
ridders
slechter
in
,
dat in
ros te blijven voortleven,
kan de
den
achteruitgaan
i.
Eerst toen ors
,"
dus
wijzigt
beteekend hebben:
oorspr.
van
stand
of levenswijze veranderen.
zich de beteekenis
van de uitdrukking:
„van ridder
meer en meer onder
„van den hak op den tak
springen."
Syncope van
i
of j heeft te dikwijls plaats gebad,
wij er hier in bijzonderheden over
')
Zie het groote
Wdb. der Xed,
dan dat
kunnen spreken. Waar
taal in voce.
zich
176
umlaut voordoet
j
Slechts
mag men
,
die syncope
vermoeden
tenzij
,
de
den. voorafgaauden medeklinker heeft geassimileerd.
met
zicli
op één geval van syncope der j wensch ik
te wijzen,
namelijk dat hetwelk zich in het mnl. en ook nog in de 17de
eeuw voordoet
werkww.
bij
vormen
in
enz. enz.
De
eerste staan voor wilt ji, ivaert ji, zijt ji,
persoonsuitgang eene d in plaats van
als
syncope
de
dat
bewijs
reeds
want nadat
die
geweest
staat
gheloofdi hooret
ji
met ,
zou geen
haar
zijn,
en hoonli,
gheloovedt\t)ji
als
in de vóór-
op het eind der persoonsvormen eenmaal
th
was verscherpt,
t
gehad
heeft plaats
gaat t,
toen de persoonsuitgang nog th was,
Nederlandsche periode,
tot
was,
enclitisch achtergevoegd
gij,
hv. als wildi, waerdi, sidi, gadi, gheloofdi, hoorcli,
en hebben
ji
den tweeden peroon meervoud,
in
waar//, oudere vorm van
d
tot
volgende te
klinker
meer
Vormen
verzachten.
in als
kunnen zoowel staan voor gheloovet ji, d
ouderwetsche
dezelfde
Jioorde(t)ji
waarbij
,
worden opgemaakt, of praesens of
voor
th
uit
den
dan
bedoeld
iinperf.
,
ais
voor
zin
moet
is ').
De syncope der w kunnen we evenmin trachten volledig te behandelen, maar wij kunnen er toch wat uitvoeriger over
w
tusschen
Neet, klinknagel, voor *newed, blijkens den bijvorm
niet, die
wezen,
en vooreerst wijzen op woorden, waar de
twee klinkers
uitgestooten
is
zooals:
,
Deemoed, deerne voor *deivemoed, *dewerne
w
door vocaliseering van de
ontstaan
is
2
).
3 ).
Veertig, veertien voor *'vewertig, *veivertien van oorspr. vitcer, Os. fiwar, fiwartig.
')
Verzwakte de
als wilde,
weder
i
in
de
tv
gevocaliseerd, dan ontstond
e, dan kreeg men vormen men geen pronomen meer her-
toonlooze
waarin
'tBrabantsch dialect opnieuw het pron.
werd gevoegd, zoodat men zonderlinge vormen verkreeg,
toildege, eijdege, gadege,
en
tot
zijde, /jade, enz,,
kende en waarachter dan ge
Werd
Letterbode
III
bl.
Taal- en Letterbode *)
Zie bladz. 140.
»)
Vgl. bladz. C8.
enz.
91 vlg.
V
hl.
,
Zie daarover Dr. Vondii's taal
310; Dr.
I
lil.
Van Heiten,
als
Taai-
39 vlg', Dr. Gosijn,
Verdam, Theophüus
bl.
129.
177 vier uit vior, Ohd.,
Ohd. fiorzug
,
Oudfriesch fior (vgl. ook Os. fiortig,
Os..,
fiorzehan
vanwaar Nhd.
,
vierzig
vierzehn).
,
Het Got. heeft den oorspr. vorm fidvor, die weder Germ.
organisch
d (voor
de
talen
£A)
blijkens het Lat.
is,
verloren
quatuor
Gr.
,
in alle
ofschoon
heeft,
zij
voor
Té
T€TT<xpeg {Tritrvpzq), Skr. catvdras.
Beeroof voor reeuw roof,
Ohd. /tmo
lijkduif,
van reew, Got. hraiva-(dubo)
lijkroof,
(genit. hrêwes), hré, rêo
rêwes),
Ags.
hraev,
Kiliaen
geeft
nog reeuw op
hrd
hrdv,
Os.
,
Mhd. ré
,
=
(genit.
Aréo (genit. hrêwes).
in de samenstellingen reeuw-
sweet, reeuw-plucke en de afleidingen reeuwen (lijken beroo-
reeuwer
ven),
hemd)
men ook
leest
(1660) II
67,
bl.
Lee (grafheuvel)
in
hlêo
clivus
(dat.
de Brune
J.
43.
lïviligerlee voor *leew, Got. hlaivs,
U
Mhd.
hlêive).
(genit.
Is
't
lêwes),
hetzelfde
saivs, Ohd. séo, se
Got.
De nomin. komt
seo.
Kliaen seeuwe
ofschoon vindt
Bankketwerk van
in het
Ohd.
Ags. hldv, hlaev,
woord
als het Lat.
(heuvel).
Zee voor zeew, Os.
en
(lijkbalsem
doodschuim en reeuwldeed (dood-
als
I bl.
hlêo (genit. hlêwes),
Os.
reeuwsel
en
(lijkbezorger)
Beeuwsel
doodschuim).
men
in
namelijk genit.
't
mnl. met
opgeeft
mnl.
het
in
die
w
als
in
Mor iaën 3402;
512, VI 1165; Brandden
70, 90,
w
Ags
sê,
sac,
nergens voor,
maar wèl
verouderd,
verbogen
naamvallen,
Mhd. Os. sêwes), Waleiv.
sing. sewes (Ohd.
2922; Floris 906;
Mhd.
Bijmb. 32170; Stoke
IV
156, 294,422, 627,1550;
Seghelijn 10435; dat. sing. sewe (Os. sêwa en sêioe) Walew.
9479; Bijmb. 19586; seiuen (Ags. saevum,
%
ïïïs*.
Ohd. sêivim) Nat. Bl. IV 891; Bijmb.
De w komt nog voor gegeven ww. verseeuiven, d. i. 25637.
bewaard
III 5 , 35 vs. 52; dat. plur.
in
het
zeeziek
door Kiliaen zijn,
en
12
vs.
op-
nog
den volksnaam Zeeuwen, Zeemvsch.
in
Snee, mnl. vorm voor ons sneeuw, bv. Walew. 3422
3183;
is
;
Mor iaën
Bijmb. 4859, 6539, 10718; Brandaen 815; Lsp. I 11,
Sal. vs. 150
Te Winkel
,
II
36 vs. 881 en nog bij Vondel, Ileerl. van War. der Dieren No. 72; tegenwoordig zelfs
Grammatische figuren
12
,
:
178
nog
van Noord-Holland
in dialect, zooals dat
land en Overijsel
Ohd.
snéo,
Mhd. snê
(genit. snêwes),
snêo
Oud-Slav. snegu,
komt
in
Lsp.
Prol.
108;
vs.
2759, II 2615,
natuur vindt
31
I
met
aevian,
komt voor
Ags. aê
d,
ê,
huwen
Vondel's
aecum
in
bv. ,
eerste
woord
tijd),
maar
stond in
talen hebben
,
aev
aevung
,
X
w
Mnlp.
als ee,
woorden d-sega,
echt),
(tijd, ,
Mhd.
huwelijk eebreuk
êwe,
ê,
eeuwigheid),
Nhd.
ehe,
,
aev-braece en aev-breca
in
iv
Verwant
is
gevocaliseerd
,
nie, in de beteekenis
't
De
(n) iemand
anderen
bij
twee van die woorden uitstooting eener (andere)
namelijk Iet(s),
iegelijk,
ieder.
vorm bewaard gebleven
en
tv
toch
is
daar dus
komt ook
w
voor
mct{s) voor iewet (bv. Reinaert I 2355) en nieivet (bv.
Lorr.
A
II
3633, Flor is 823, 3165, Alex.
nieiviht,
in
I 717),
en dat
Het Oudfrank. althans
overeenstemming met het Os. nêoiviht of
')
Volgens D. van Kalken, Taalgids 1
l
Volgens T. H. Buser
)
,
bij
vermoedelijk voor iewicht, niewicht. heeft
van
mnl. en nu nog bewaard
in
,
Lat.
't
dan ont-
in
(n)iet(s)
Os.
eebreker ; Oudfriesch êwa,
,
ie,
nog zeer gewoon
Plaghen 1170,
(tijd,
leven, wet, echt) en vandaar
rechtspreker.
cnki.
X
Got. aivs
:
onze taal de vorm
a.ldv,
y
1023
I
Plaghen 1169, 1184, 1193
de
ooit, nooit
184; II Prol.
vs.
ingetogenheid
Werd
Gr.
48
75;
vs.
uitgestooten
als wettigheid,
De verwante
(wet),
voor
Het
ons eeuw (oorspr.
als
Ohd. èwa (eeuwigheid, wet, êo
nigs, genit.
IV 2233. Ook in de beteekenis van aard, men eewe: Heelu 3207, 4819. Ewech voor
Ingetogen
,
en ewicheit 1179.
(d.
i.
Mnlp. II 835, III 165, 239, IV 2241;
47;
vs.
doch ook reeds
ie et tig
uitgestooten,
is
den zin van wet, godsdienst in het mnl. voor, bv.
38
5;
vs.
't
wettige gade.
i.
den grond hetzelfde
in
is
d.
,
Lat. nix
=z het sneeuwt).
nivis voor nigvis, ni(n)git
Eegade voor eewegade
Zuid-Beve-
),
(genit. snêwes),
w
Nhd. schnee. Dat eene gutturaal vóór de blijkt uit het
'
Got. snaivs, Ags. sndv, Eng. snow, Os.
*).
,
Taalgids III
bl.
bl.
295. 156.
,,.
:
179 nimviht
Ags. ndviht
,
w>,
in
en
niets
Nhd.
't
Ohd. nêowicht, dat, na syncope der
,
samentrok.
Wicht beteekent ding,
in
beteekenis
geheel overeen met het
Ohd.
iowedar
tot nicht
dus
stemt
Eng. no-thing. voor
Ieder
ieweder,
van beiden), Mhd.
(elk
ieweder ieder, Nhd.jeder, Os. iohivedhar, Ags. dhvaedher
Eng.
either ;
Evenals
Ohd.
vgl.
in
/e^er
êogiwedar
wm
van antweder voorkomt
maar werd
beiden,
gebruikt
een
in
Mhd. iegeweder
weder ook verscholen
is
anter, dat ook in den volleren in dien
,
in
stemt
eintweder,
ook in
d.
eindeiveder,
i.
van eenjarige koe, en na uitstooting der
kenis
trekking eene
ontstaan
winter,
zooals in
toen
tijd,
zooals
bv.
twee-winter,
uit
Ags. met vintre,
't
d.
i.
Germanen de jaren
de
,
jarig,
gevormd
winters
bij
(vs.
De eigennaam Boudewijn komt
in het
met uitgestooten ew en toonloos geworden Bonden.
voor
telden,
Op
mnl. in den regel ij
voor als Boudene
voor aleve-nwe-l wezen wij reeds
alevel
2
).
3 )
komen
bij
Zede,
dat
Plaatsen
Wdb.
1
reeds
vindt
in
het
men
geheele
bij
Dr.
Germaansch de w verloren
Verwijs
en Dr.
Verdam,
Mui
422 vlg.
)
Zie Bladz, 172.
)
Behandeld door Dr.
3
in
145 vlg. 510,
Andere sporadische gevallen van uitstooting der w
2
,
met
964) geregeld geschiedt.
514,
')
van
tw enter
samenstellingen
den Oudsaksischen Hêliand
in
is
en samen-
iv
evenals tweenter
éénwinter,
uit
koe,
tweejarige
den
homoniem
die dus
door Kiliaen opgegeven in de betee-
geheel ander enter,
een
,
Mhd.
,
Soms komt
én-dihwedhar.
Os.
mnl. de vorm enter voor
't
In oorsprong en
is.
met het Hd. entweder
overeen
het
als disjunctief partikel
waarop een ander met of volgde,
zinslid,
zoodat het met of of hetzij te vertolken beteekenis
eindelijk zelfs
Het beteekent oorspr. ee«
').
mnl. slechts
't
Ags mnl.
het
in
vorm antwer en
,
P. J. Cosijn, Tacd- en Letterbode II hl.
66— 72.
12*
,
180
Oudnoorsch sidhr, Ohd. situ,
sidus,
Got.
blijkens
heeft,
Mhd. site Ags. en Os. sidu, maar verwant schijnt te zijn met het Skr. svadhd (eigen doen) en het Lat. suescere, ,
gewoon Bedeesd,
zijn.
met Mhd. daesic, Nhd. dasig en met
te vergelijken
den door Plantijn opgegeven bijvorm bedaesd afleiding
streek),
is
melde,
en
woord
Karn,
noorsch
nog quaren, Ags.
kvern,
vgl.
cyrnan,
cveorn,
In de spreektaal wordt de in
Oudnoorsch
't
De oudere vorm
Got'.
).
erwt,
bij
dat
ertr geschreven werd.
als
tv
5,
chum, Ohd.
Eng. '
vs.
qairnus, Oud-
ook uitgestooten
zonder
ons
bij
tv
IIP, 26
bv. Sp. Kist.
quirn, chwinia, churn, Mhd. kurn, kürne
zelfs
verouderd ver-
als
ons dwaas met uitgestooten w.
ranl.
't
de beteekenis van handmolen;
in
van
Ferguut 2106 voorkomende daes, dat hetzelfde
als
is
in
van het door Kiliaen
(oorspr.
arewete (bv. Nat. BI. III 680)
is
overeenstemmend met het Ohd. araweiz, Mhd. areweiz, erwiz, Nhd.
Of
erbse.
ontleend,
waar men
moeilijk
valt
mee kan
Nu komen
wij
Van
uitstooten
en opofioq vindt,
is
maken, maar verwantschap
er
kpifitvScg
uit te
worden.
niet licht betwijfeld
het
de syncope der mutae.
tot
p
der
is
mij
slechts
bekend, namelijk koomenij voor koopmanij
koopman
,
naam voor den
als
waar men ervum,
het woord aan het Latijn,
Grieksch,
of het
één
voorbeeld
dus afgeleid van
,
kleinhandelaar
,
in
't
bijzonder
voor den kruidenier, die in Groningen nog bepaaldelijk koop-
man wordt genoemd. 't
mnl.
reeds
7; Lanc. Il
1439,
De gesyncopeerde vorm voor,
herhaaldelijk
conian komt in
bv. £/>. Bist. III 6 ,
12 vs
37521; Floris 591, 605, 612, 689, 704, 1337.
1472,
1633,
1615,
Limb.
enz.;
I 203,
363, 415
427, 446, 716, 732, 811; zoo ook comenscepe of comenscap
Limb.
l
)
at'
te
I
865,
X
485,
Minder waarschijnlijk leiden
zou
zijn,
567;
w
,
Ook coman
dat dit woord van kern (pit sommigen meenen, ,die er bezwaar
het,
is
zooals
tegen hebben, uitstooting der
Playerwater 93.
aau
te
nemen.
181
werd in
verzwakt, Lane. II 37512.
tot cotnen
Warenar
zijn
De
(uitg.
Vries,
Zelfs doet Hooft
64
bl.
reg. 25) spreken
van de kometjes voor de koopmannetjes. Syncope van f of v komt voor bij Enten voor emfien Okd. impfitón, iinpiton, Mhd. impfeten, :
,
Ohd.
impeten
(vgl.
impian,
Eng.
Byzantijnen Cluyt,
de,
impfón
ontleend
sinds
van stadswijk
en Nhd. impfen, Ags.
met de zaak aan de
is
in het Grieksch luidt het è/xtoiirsóeiv:
der middeleeuwen zeer bekende,
eind
het
van
verbastering
:
Mhd.
,
Het woord
imp).
to
voorkomend
(nog
kluft
in
de beteekenis
en op den afleidingsuitgang na hetzelfde
,
als
het Eng. club), dat later tot klucht overging en, als afleiding
van
den wortel van klieven, de beteekenis van stuk had
Het werd
in
'
).
bijzonder gebruikt voor het nas tukje of de
't
Anna
sotte clutjt (bv. door
[II 136, bij Hooft,
Bijns, Refer.
Camphuysen, Westerbaen,
enz.
2
),
ook
die
wel
sotternie
heette, en kreeg vandaar eerst de beteekenis van kluchtspel
De f
van grap.
en
eindelijk
bij
hoot voor hoofd, heet, het voor heeft, die tot de voor-
beelden van assimilatie
te
wegens klinkerverlenging
is
hier uitgestooten
evenals
,
brengen waren
3
liever syncope
moet worden aan-
),
terwijl bij cluyt
genomen. Helt
voor
helft,
in
mnl.
"t
vrij
42
vs.
8
')
,
dien
ongaarne
Kiliaen
tneê
gebruikelijke
Baafsmisse
St,
}
d.
i.
bepaald Hollandscb en Frie&ch noemt, nog wel
als toevallig
zou
synoniem van
vergelijken,
klont, dat ik er echter
zooals wel eens gedaan wordt, bv.
den heer T. van Lingen, Noord en Zuid V Zie Dr. A. de Jager,
»)
Zie Bladz. 157 vlg.
De syncope der
wezen, althane J.
ook
*)
'•)
Alex. III
In de oorspr. beteekenis zullen wij het onder den vovm(aard)-
behouden hebben iluui'
zie bv.
).
Bamisse voor het
Idnit
gewoon,
Rijmb. 10246, 10247; Esop.
1067, 1070; Nat. Bl. I 24;
in
hel
/'
Taal- en Letterbode
bij
helft
schijn!
West-vlaamsch
Vercouillie, Onze Volkstaal
11
lil.
zeg! 17.
V
lil.
bl.
227
vlg.
151—153'
meer bepaald Vlaamscb
men nog
elt
te
oï Ut volgens
:
:
1>2
r
want
Octobor.
I
do beschermheilige van G-ent
St Bavo.
verschiet", zegt Maerlant. 8p, Hi$t.
111% 2
55 vlg.
vs.
„Des eersts dages, en twifels niet,
Van der maent
De Torm bamisse 21
bamesse komt
of
16; Xat. van
vs.
Oetober heet."
die
Amerr/tje voor aremarijtje
om
noodig heeft
,
kort oogenblikje, zooveel
ak men
te bidden.
Syncope der g heeft plaats gehad ofschoon
die
Ohd. JMM90M,
ook
de
van boeg
afleiding
boh
Eng.
,
seheepsterin
het
doch
Waarschijnlijk
en
is
is
woord eene
het
.
ook
ons
Bij
is
het
alleen
als
van voorkant van het schip
het
is
een oud woord,
bahus (voor *bhdghü$),
tooi
mnl.
het
in
(tak).
Skr.
t
en zr.yjjz (met
Tameer j
bösuvu
en Mhd. buog, Nhd. bug, Ags.
beteekenis
gebleven,
verwant met
alle Gerrn. talen ontbreekt
Os.
geweest
Ohd.
bough
verdedigen en petme-
oorspr. boven- of onder-arm
dat
,
de
in
gebruik
in
hSsm,
beteekende.
dijbeen,
Mjy,
g reeds in
Ags.
bij
bij:
vorm *böeasem
oudere
Velthem VI
Museum
Ave Maria
een
'iraard') en vermoedelijk ,
\
Yadcrl.
36$, 369.
II bl. 245,
Boezem
voor
o.a,
Geheelal vs. 1121:
't
nauw
Gt. tx/vc
f
gewoon
vrij
in de beteekenis:
heden
nog, van nu voortaan, bv. Walen-. 1984, 8783, S7S5, 10175;
Ferguut 744, 751, 4425; Lane. tagemeer,
VII
d.
1632,
i.
X
II
veer.
Ie
67)
zal
schijnt te staan voor
den vorm tammeer (Limb.
Bij
veeleer
3359, 5322, 14697. en
Het
van hedenmeer.
synoniem
alzoo
assimilatie
moeten worden
aangenomen dan syncope.
De
l:
is
gesyncopeerd
bij
Kermis: voor kerk mi*, dat Kiliaen opgeeft, ofschoon
den 't
Mhd.
Kerspel
J
)
gewonen fa
voor
vorm noemt. Hd. •
venals bermesst
berkspel,
Zie Rladz. 171 dg.
Hd.
kirchi
-
I
in
't
m
hij
Ar
ook reeds in
mnl. bv. R&se 12484. onrechte met
183
maar
in
Mhd.
't
ook
kirchspil
van
(van
spel
van
en dus
als rechtsgebied,
onder
naast
verklaring
vroegere
Dat
kirspiL
—
spellen
de
spreken)
herspel als gemeente staande
rechtspraak van eenen parochiepriester, wijziging
de
zou behoeven, kan ik niet inzien.
Fransch
markt,
geschreven door Huygens, eenen
boer
Hofwyck
mond
den
in
uit-
Mhd. market, evenals
(Ohd. markdt,
rijmwoord op hart vinden
Als
mnl.).
en het aan het Lat. mercatus ont-
waarin de h wel geschreven, maar niet
wordt
gesproken 't
Frankisch
voor
leende
het zelfs
wij
1831, die het aan
vs.
men
en zoo vindt
legt;
in
mart
het ook
elders wel
In het Nederl. van de 17de eeuw,
vooral zooals dat in het
men
kluchtspel gesproken werd, vindt
voor ziedaar niet zelden
kedaer, met uitstooting der k en overgang van
verbasterd:
kijkdaer
uit
e,
boer vs. 61, 115, 117, Korenbl. I
wordt
nog gezegd
het
vorm
In
).
toonlooze
In Xoord-Holland
494.
bl.
mnl.
het
tot
is
zeer
gewoon de
door syncope der k uit ueletijt (wanneer), bv.
weitij t
Heiml.
'
ij
Huygens, Zedepr.: Een
bv.
zie
364,
392;
381,
Sp. Hist. I 3
,
8; Floris 941,
9 vs.
999; Moriaot 4589.
Syncope van ch vertoont, behalve en
niewicht ')
ambet
,
,
ook nog ambt
weer
dat
voor
ambacht
andbahti, Ohd. en Os. ambaht
,
iet(s)
(in
't
en niet(s) uit iewicht
ook
mnl.
andbacht
uit
Ags. ambyhte,
amt)
voor
staat:
Got.
oorspr. bedie-
ning (officium).
De
h is in onze taal steeds gesyncopeerd behalve in
waarvan het tweede
stellingen,
dat
in
geval
zooals bv.
sterk
bij
•) 1 1
't
IJ.
zooals
bij
Luidt in
Volgens
er
niet
//
samen-
begint, en zelfs
zelden syncope van de
//
voor,
den uitgang aard, die oorspr. Itanl luidde, dat
beteekende,
harde := zeer, enz.
komt
met de
lid
't
ons
o.
nog a.
in
blijkt
uit
het
mnl.
bijwoord
hard loopen, hard schreeuwen,
Got. hardus, Ohd., Mhd.. Nhd. hart, Ags.
van Kalken, Taalgids
Zie Bladz. 17S vlg.
I
bl.
113.
,
184 Aanvankelijk vormde het
heard, Os. hard, Oudfriesch herd.
eigennamen
alleen
bijna
Gerard
Everaard,
,
personen,
Everhard,
Gerhard,
Beranhard,
van
het
Adelaard
later
door
eerste
Athelhard
zooals
verkort
assimilatie
,
Bernard,
,
tot
Allard, het tweede met toonloos geworden uitgang en metathesis verbasterd
Berend
tot
Barend
,
het derde en vierde evenzoo
,
met toonloos geworden en daarop gesyncopeerde uitgangsvocaal en
samensmelting der beide
en
Evert.
Dat ook
in de
samengetrokken
r's
Romaansche
woorden overnamen,
samengestelde
werd,
heeft
er
veel
en
zelfstandige
bijgedragen,
toe
met hard
die
,
verdween,
h
de
gemeen
uitgang ard ook tot vorming van gebruikt
talen
Geert
tot
de
nww. ook in
dat
onze taal de uitgang hard zijne h verloor", evenals de ongunbeteekenis,
stige
de
die
Fransche woorden op ard kregen,
ook de Nederlandsche woorden aanstak, zoodat grijsaard bijna het eenige
gemeen
zelfstnw. op
aard
paald ongunstige beteekenis heeft
Ook een ander haft}g
achtervoegsel
krijgshaftig
,
,
Ohd.
Mhd. en Nhd. haft,
,
Oudtriesch
haft,
geaccentueerde achtervoegsel
haftich,
dchtig acht/g
dat
,
ons niet be-
bij
behalve
verloor,
in
ernst-
manhaftig en naamhaft, de h, namelijk
door overgang van f vóór
het
is
').
aftich,
heftich,
wèl
,
in ch uit haftig (Grot. haf Is,
t
Oudfrank.
haftig, Os. haft, aft,
te
achtich)
ontstane
onderscheiden van het andere
Het behoort
zonder klemtoon.
tot
den
wortel hav en betec kent oorspr. hebbend. In deelachtig, schaamachtig
klemtoon achter
het
wij ).
1 )
Zie
Selected
onkenbaar
)
Men
Zoo
Taalgids
II
hl.
is
II
192—196, I
,
— 56,
I
Wdb. der Ned. taal
zie
woorden
andere
Grimm, Deutsche Gframm. London 1881, p. 54
J.
groote
2
maken.
Essays,
A. te Winkel, hel.
in
op eenen klinker uitgaand
,
woord
het
nog met,
53:2
tvoonachtig
ook
Het wegvallen van de h kon, wanneer
2
een
waarachtig ,
vreesachtig,
twijfelachtig,
,
hebben
zonder
die uitgang
gevoegd werd
subst.
het met haft
p,
330
vlg.,
.Dr. H.
VII
1)1.
samen-
Max
Muller,
Kern en Dr. L,
1-12 en
uitvoerig
vlg.
daarover, het groote Wdb. der Ned, laai
I
753 vlgg.
,
:
185 gestelde
en
(wet,
eeive
recht) '), oorspr. *eeivehaft, later *eehaft
Ohd. êkaft, wettig),
(vgl.
ons
bij
in het Oudfriesch tot aft (wettig)
De
geworden.
echt
tot
van het Niderduitsch
kenmerk
ch voor f, een
Hd.
het
dat
bewijst
,
echt in het
Hd.
niet te huis behoort.
Ook een derde uitgang, namelijk groot gevaar bv.
de h
nog schrijven
ofschoon
het
Aleid,
wij
die de h verloren, zijn
voor Clodhilde
nog
Clothilt
(d.
5, 47; 20 vs.
i.
in
't
zonder h
mnl.
,
Andere eigennamen
is.
Machteld voor Machthilde en Clotilde
39; 21
1,
mnl.
*Hlud/iilde, de beroemde in den oorlog),
Maerlant,
bij
evenals
Adelheid ontstaan
uit
't
IX 144 enz;
32331; zoo ook groteit voor grootheit, bv. Alex. en
in
26272, 26786,
17540,
Rijmb.
a.
o.
liep
Wareit voor waerheit komt
te verliezen.
voor,
zelden
niet
heid,
Hist.Ul
Sp.
vs.
6 ,
18
36; 19 vs.
vs.
17; 22 vs. 53; 32
vs.
58; daar-
entegen met syncope der h Brunilt voor Brunehilde, Sp. Hist. III 6
vs
43
,
vs.
Wilhelm
van zooals
bij
48
79;
vs.
zooals
,
in
't
Hd.
40, 56, 6G, 87; 49
19,
vs.
Willem komt reeds
in het mnl.
voor in plaats
Wilhem (ook Welhem),
en
de dichters der 17de eeuw, die er eene woordspeling
met het bijwoord wel en den datief van
zagen
in
46
61;
Ook
25.
betitelde L.
Rotgans
zijn
zong Vondel Frederik Hendrik
Welhems zoon"
Wilhem
„heldendicht" in
Zoo
hij.
de Derde, en
1628 het „welkom, welkom
toe in hetzelfde gedicht,
waarin de naam ook
Willem gespeld wordt.
Bekend
is
in het mnl. de door syncope der h
verwensching Godsat voor Godshaat, I
o. a.
te
gekenmerkte
vinden Reinaert
3176; Ferguut 2304, 4702; Carel en El. 630; To ree 1335
Martiju
X
;
9844;
Beatrijs
354; SegheUjn 11550; Tien goede Boerden III 178.
Zelfs een
I
ww. gatsatten Eist. I
7 ,
Stoke
814;
55
848;
')
in de
8798,
voor godsatten (vervloeken)
vs.
is
bekend
uit >S^.
36.
Achter eenen medeklinker Velen,
Ilose
uitdrukking
Zie Bladz. 178.
viel
de
„iets niet
//
uit bij
kunnen velen
," d.
i.
ver*
186 kroppen,
in
bergen,
bewaren
hart
zijn
toevertrouwen
en
en
;
(begraven), Ohd. bifelhan, bifelan
Ags. felhan, befelan, Os.
Vore voor vorhe Ags.
Got.
filhan
Mhd. bevelhen,
bevelen,
bi filhan.
Obd. furh, fundi, Mhd.
'),
Etym.
furh.
,
weg-
bevelen, oorspr.
opdragen:
verder
v urn,
Nhd. furch,
het overeen met het Lat. porca,
stemt
groentebed
Schout voor schoutet
Huygens, Zedepr.
(bv. bij
XIV
Sneld.
vs. 27,
vinden Heelu 2298, 2315; Velthem II 48
te
scoutheetdom
Ohd.
't
schoutschap
,
als scultheizo
De schout
de schuld aanwijst Afaar,
Mhd.
't
maruh
zich in
't
in
Hd.
samengesteld uit schout
,
Mhd. mare,
mare,
Ags. mearh, mis-
waar het reeds voor eeuwen,
marka
luidde,
oorspr. paardenknecht
,
terwijl
van "Wales match
in de taal
hebben het nog maar alleen over
maarschalk
stelling
als schultheize,
van Pausanias,
in het Iersch
Wij
heet.
maar
alzoo de rechterlijke ambtenaar, die
is
opgave
de
nog
evenals
vs. 48,
46),
-).
Ohd.
paard,
volgens
II
Is
't
schien aan het Keltisch ontleend,
het
bedelaer
(bijvorm van schuld) en heeten (bevelen, aan-
scholde
wijzen).
in
,
Stoke
,
handhaafde,
schuldheisz
als
voor
Een
:
76), dat verkort is uit schoutheet (o. a.
in de
samen-
-vervolgens be-
,
velhebber der ruiterij, eindelijk legeraanvoerder, een woord dat
reeds
de Salische wet als marlscalcus voorkomt en
in
Fransch
het
in
Het
overging.
(naast marha),
maréchal,
tot
vrouw,
't
den ')
laen
Os.
lêhni;
h,
in
mirg, volgens taal *)
II
Eng.
,
bl.
VgL
vgl.
van
wortel
De
in
viel
de h uit
bij
het daarvan afgeleide lemen),
(met
reeds
luidt
't
Ohd.
laan
Ohd. het
luidt
,
maar met
lêhan,
sterke
:
dat in
ww.
Mhd. ,
/*
lêhen,
dat
in
g overgegaan, vertoont zich nog Onnekes, Taal- en Letterbode III
J.
in
't
't
Ags. ook
voorkomt afleiding
Noordewier
,
Ned. Regtsoialheden
,
in
van
Got. leihvan,
het Groningsche
bl. 109,
Onze Volks-
7-2.
Dr.
meriha
Mhd. merke, Nhd. mcihre.
Vóór eenen medeklinker Leen
in het Ital. tot mariscalco
merrie
1853, bl. 338.
,
187 Ags.
Ohd.,
't
verwant
en
Os. lihan,
Mhd.
't
met het Lat. linquere
is
lihen
leenen beteekent,
overgeven,
en
luidt,
Nhd. leihen
't
,
het
terwijl
etyrn.
Gr. XÜ7cicj (achterlaten).
,
Smaad, en vandaar smaden, door afleidingsuitgang vaneenen tr/iciapóg waarmee het Gr. fiiypcg Germ. wortel smdh klein, verwant is, en die het Ohd. smdhi, Mhd. smaehe ,
,
Ohd. smaken,
gering,
klein,
gering achten,
zijn of
klein
,
en het Nhd. schmach (smaad) opleverde.
Tranen
luidt in
gebruik
'
)
was
,
van vereeniging in
in de beteekenis
oorspr. vereeniging tot rechtspreken, straf-
veemgericht)
pleonastische
in het eenigszins
gericht (zooals
Mhd. trahen.
Os. trahni; vgl. Ohd. trahani,
't
Veem, nog hier en daar
luidde oudtijds, zooals in eene oorkonde van 1251, vehma
en
Het
(voor *veehima).
stam,
ook
die
waartoe
en
opleverde
van een werkwoordelijken
afgeleid
is
Os.
het
(veroordeelen
(a)fêhian
ook het
Ags.
de met wraak vervolgende, en alzoo
Vandaar het Ags.
fdh
dat in het mnl. niet zelden in den
foe (eig.
de vijand) behoort
:
Mhd. gevêch
adj. gefd,
wreken)
,
Eng.
,
2 ).
(vijandig, gehaat),
vorm gevee (voor
gcveeh)
voorkomt, bv. Rijmb. 2178, 28238, 30218; Sp. Hist. III 6 18
IX
nog
21
vs.
1;
Y stroom tot
g
bl.
over
veede
Nat.
veeg
in
V
Bl.
maar
84;
726,
133, VIII
Nhd.
A
I
fehde
en zelfs nog
feigi,
waarvan de grondbeteekenis
dus
Ags.
bij
dat in
Esop.
Antonides,
De
faege,
bestemd
is:
,
787, 793;
later in veete overging.
(Ohd.
,
650,
Vandaar ook het
176.
vêhede,
bv. Lorr.
luidt,
IV
1563, vs.
Mhd.
faehdho, faehdhe,
mnl.
't
III
Hugo van Tabarie
788;
Ags.
Stoke II 1334,
74;
vs.
h ging
Os.
p'gi),
tot sterven,
aan den dood gewijd. Wiel voor hwiehl
daar naast het Ags. hveól in die taal ook
,
welks
bestond,
hveógel
g
uit
eene
k
moet ontstaaii
zooals nader bevestigd wordt door vergelijking y.Cy.Xog
,
Zie Bladz. 143.
J
Zie Dr. H.
)
met het Gr.
Skr. cakra (rad, kring).
*)
Kern
?
Taal- en Letterbode
I
bl.
zijn,
62-06.
188
Ook Zoo
vergelijken
*sehuhw
ouder
w,
de
worden
w
aan verwisseling van geval
elk
in
wij in
Ags.
kelde tig
niet
daar
brede,
Misschien zij
echter
h verloren
het
't
Die
staat.
kan hebben, te
moet dan echter,
h
Ook wordt wel
aangenomen.
en h gedacht;
nemen
te
sku
bij
doch die behoeven
(wenk)-brauw
en in
,
eens
't
,
wij
vinden
al
Ohd. alleen prdwa,
beide letters vertoont in brahva.
Got.
de h toch niet oorspronkelijk en ontwikGot. vóór de w, zoodat het dan twijfelachof de h in
zijn,
onze taal nooit bestaan
Het Skr. heeft bhrü,
is.
Vergelijk nog
keelklank.
nauw
aan
is
zich in
zou kunnen
of uitgeworpen
weggevallen.
Hd. scheuken en scheuchen
't
brdwa naast brdha
Os.
't
zijn
afleidings-suffix zijn, daar als wortel
een
moet
(verbergen)
te
dat het Ags. maev, Eng.
,
opgemaakt zou kunnen worden, dat schuw
is)
een
evenals
w
de
meeuw eene
ons
motee,
uit schuchter (waarbij
terwijl
voor
soms vóór
h
het Ohd. mêh er op
bv.
Nhd.
nieiv,
de
schijnt
wijst
't
heeft,
Gr. btppóq zonder
gauw, grauw, kauw
(kraaisoort) en
naast vormen als ga, gra, ka, en na, die eene h hebben
afgeworpen
'
).
De voorbeelden van syncope
der h tusschen twee klinkers
zijn talrijk:
Aa,
oorspr.
in
is
Aar
Os. 't
zichzelf,
eigennaam voor rivieren,
men
d,
Ags. ed, cah, maar
Reeds 't
Ohd.
hebben aha, Mhd. ahe, Got. ahva. Etyra. verwant aqua.
Lat.
(koren
—
Nhd. ahr
,
),
Ohd. ahir, ehir, Mhd. aher, eher,
Got. aks,
docb
in
't
Ags. reeds ear.
Lat. acus (genit. aceris),
Dij (van het
6521,
als
in samenstelling bekend.
hetzij
Oiidfriesch vindt
't
en
en nu nog
ivater
op
hetzij
been), eig. die, zooals nog in
6767;
T>rec
Vgl. het verwante
kaf'.
1808;
Nat.
16325; Ferguut 304; Lanc. III
't
mnl. bv. Walew.
BI. III 7; Rijmb. 2636,
8269.
Dat eene
h
is
uit-
gestooten of afgevallen blijkt niet alleen uit den door Kiliaen
opgegeven
M
bijvorm met g: t/irghe, maar ook
Zie Bladz. 105.
uit het
Ohd.
189
Mhd.
dioh,
Dijen,
Eng. thigh, Oudfriescli thiach.
theóh,
groeien,
Got.
Ohd.
theilian,
dthan,
Nhd. deihen, Ags. thihan, theón, Os. thihan.
dihen, /*
diech, Ags.
gedijen,
vinden wij
ons g in den
bij
Mhd.
Voor
Kiliaen opgeteekenden en
bij
overigens ook niet zeldzamen anorganischen bijvorm dijgen,
en verder in degelijk en het gedegen,
de uitdrukking gedegen
in
samengegroeid)
hebben
geluid
geworden
i.
eenen klomp
tot
nog eene n gesyncopeerd: het moet en
toen
tot
werkwoorden hebben behoord
sterke
(d.
In het geheele Germaansch
metaal.
het woord ook
*thinhan
overgegaan deelwoord
tot adj.
Ags. gethiingen
part.
,
is
bij
oudtijds
de eerste klasse der blijkens het tot adj.
Os. githungan, volwassen
,
en vandaar degelijk.
Maal,
oudtijds in gebruik voor oordeel, gericht (bv.
I 129, Hildegaersherch bl.
ging
Ohd. en Os. mahal
,
mahelen van:
oorsprong
vanwaar Ohd. mahaljan, Mhd.
,
weer hetzelfde
altijd
heeft
(bruidegom,
madliel
madhelian
,
ons malen in den zin
Denzelfden
zaniken.
Ohd. gimahalo
(echtgenoot),
gimahala, gimdla
Mhd. gemahele, Nhd. gemald. Ags.
bij
zeggen,
ook gemaal
gade)
Martijn
264), verder voor vereeni-
vs.
mahlian, spreken,
Os.
,
64
huisvrouw),
(bruid,
In het Got. mathla, mathljan,
heeft
men
bijvormen
met
eene
andere adspiraat.
Maankop, papaver, Mhd. mdhen, man, Nhd. molm, naast de Mhd. mdge. Etym. verwant vormen met g Ohd. mago :
Gr. firjKwv
het
is
,
dat hetzelfde beteekent.
,
wel dezelfde beteekenis zal hebben
erkennen,
toch
ik
Bl.
X
469,
477,
dat de
Ofschoon kop
als bol in slaapbol,
moet
vorm mecopijn, macopijn, Nat.
dien ik niet weet te verklaren, tot eene
andere opvatting aangaande de samenstelling van het woord
zou kunnen leiden.
Raa
(van de mast), Mhd. rake.
Ree, ik
der
Ohd.
rêh,
Mhd.
rêch,
Nhd. rek, Ags. rdh.
Beter had
gedaan met het woord onder de voorbeelden van apocope h
op
te
aangehaalde
nemen, daar het onzijdig woorden,
en
dus
noch
is
als
de boven
met het mann. Ohd.
190 rêho
met
noch
,
zwakke
het
Bij uit rthe, Mhd. rthe, Nhd.
Ohd.
riga,
ook soms 344),
ook
terwijl
De g van
komt.
ww.
't
hv.
rijgen
Verner niet onmiddelijk
Mhd. rthen
rihan,
aangenomen
•
,
bij
Vondel (Van Lennep
Schoeien, Ohd. scuohhón
voor
slaken,
kan krachtens de wet van van rihen
uit de h
naar
zijn
voor-
)
'
I
350),
bl.
Groningsch
in het
Nhd. reihen ontstaan van het
analogie
,
Ags. en Ohd.
zijn,
maar moet
part. geregen
en
2
het imperf. plur. regen
Slaan
heeft het
de Bruce (Wetsteen der Vernuften 1665
J.
den Staten-Bijbel, en nu nog
in
overeenstemt.
rêhja
Met g voor h
ons Kiliaen rijghe opgeeft, dat
bij
17de eeuw,
in de
Ohd.
reihe.
).
3
).
Got.
Ohd.,
,
slahan,
Os.
Mhd.
slaken
en ook sldn zonder h evenals Ags. sledn. Staal, Ohd. stahal, Mhd. stahel, stal, Nhd. stahl.
Taai, Ohd. zahi, Nhd.
Teen voor
teehe
zcihe.
*)..
Tien (getal), Got. taihun zehen en zên
,
voor
Ags.
vehe,
/eó/t,
Nhd.
Got. faihu, Ohd.
Eng.
nog met Ags.
felle,
Ohd.
Vleien,
ten evenals in
't
Eng.,
Volgens
Zulk een streven
om
Mhd.
/?/*/<,
info, Os. fehu,
fee, Lat. pecu(s). /j
in
Eng.
Nhd.
bij
maar Mhd.
Ohd. fïhala,
't
tn/e,
file.
/Ze/je»
Onnekes, Owze Volkstaal
')
J.
/
fléhjan,
2 )
Mhd.
Os. tehan, Ohd. zehan,
iïk%a..
/eo',
alleen
Vijl,
vgl.
Nhd. zehn, Ags. tyn en
Lat. decem, Gr.
Vee
,
(Got. thlaihan).
II
Met het
bl. 72.
de vervoeging de harmonie
te herstel-
door den grammatischen overgang van h in g in sommige woorden verstoord was, zagen wij reeds bij dijgen voor dijen, en len,
die
doet
het
gewagen, imperf.
ook voor
zicli
bij
aantijgen
,
zijyen
(ziften)
hangen en rangen in het praesens en zoo sing.
dier
werkwoorden, evenals
bij
voor sijen ook in het
zag, \doeg en
,
't
mnl.
dwoech. Vgl. verder hierover H.Paul, Frincipien der Sprachgeschichte, Halle 1880 p. 106 vlgg. 3 )
•j
Zie verder op schoe, bladz. 92. Zie Bladz.
U.
191 suffix
17
wan
men
vindt
in
Rosé 3295 en
var.,
't
mnl. vleen (bv. Martijn
I
1608,
289
komt
in de
,
de oorspr., daarentegen
terwijl
Kiliaen) I 17,
voor
mij
,
met het
,
33, III 19,
X
2012, II 751, 906, 2221,
558)
,
vleien
vleeuwen (bv. Martijn I
ranl.
't
bij
an in
suffix
Servaas
St.
Plaghen 270, 287,
beteekenis
van
smeeken
nog
Hd.
bewaarde beteekenis
in
't
smeeken
,
die
ook
van
dat wij in vleien
,
is,
Het
oorspr. vleien beteekent.
vleeuwen, vleen met een
causatief te doen hebben van
nu zwak, maar
oorspr. buigen, voegen,
Vlijen,
te vergelijken
met het Os. giflihan, buigen, bedaren {Heli and 1460). Zien,
maar ook seon, Oudfrank.
Got. saihvan, Ags. seohan,
sian; vgl. Os. en Ohd. sehan, Mhd. en Nhd. sehen.
Voor het mnl. kunnen
Dwaen, wasschen,
nog bijvoegen:
wij er
dwoech, part. gedivagen (ook ge-
imperf.
Ohd. dwahan, Mhd. dwahen,
divegen), Got., Os. thvahan,
Ags. thveahan, thvean
vandaar het mnl. dwale, handdoek,
•
Walew. 992, ook tafellaken, 3186,
Ohd.
dweil, waarin de
i
Walew.
dwehila
divahilja,
ontstaan
antwoordt en voorkomt in
is
't
,
949, Moriaen 3177,
Mhd. dwehele, naast ons
uit de g, die
Oudnoorsch
aan de oorspr. h be-
thvegill naast thvaeli.
Gien, bekennen, erkennen, Martijn I 141, 752, 902, II 115, 175, 270, III 221, 416; Disp. 213, 268; Nat. BI. III 1961;
Sp. Rist. IIP,
52
vs.
34
vs.
25,
Hist.
III 5 ,
wordt zwak vervoegd worden,
evenals zien,
,
61; en begien, Martijn I 961; Sp. III 6
,
16 vs. 29; Reinaert I 2934,
maar moest
eigenlijk sterk vervoegd
welks vervoeging het volgt in
gehan of jehan, bigehau
,
bijehan,
Mhd. gehen, jehen
bejecht (bekentenis) ontstond door synaloephe in
en in
't
't
't
Ohd.
').
Uit
Hd. beicht
Nederl. door elisie biecht, evenals uit tejegen zoowel
tiegen als tegen.
Haen, hangen, Got., Ohd. hahan, Ags. hón'2 ). Sye,
') l
)
zeef,
door
Kiliaen als Saksisch opgegeven voor sijghe,
Zie Dr. A. de Jager, Verscheidenheden, Zie Bladz. 163.
bl.
278-282.
,
192 en
ook
het
ww. syen
150,
vinden Martijn
te
VI
Mus.
en
seigen,
seihen
107.
bl.
't
ook
evenals
Ohd.
vandaar
Land van
Nat. Bl. VIII 782,
(ziften),
Belg.
Hd. seihe;
I 25. Vgl.
wij zijgen,
mug
kende, soms verkeerd opgevatte, bijbelplaats „de
XXIII
gerings
kennen
te
V
Limb.
89
boora, op. Stije
stal
,
't
Zweedsch
Ohd. heeft
blijkt uit
klein
slêha,
zeer
iets
1326,
5120,
60
,
vs.
Oudnoorsch
:
Dat eene h
sti.
de bijvormen met g
schlehe, Ags. sldhe.
Hist. III 6
varkenskot
Deensch
,
Nhd.
Sp.
vee,
swijn-stije, stia
Ferguut
bv.
uit-
vs. 24).
Kiliaen geeft ook sleedoorn, wilde pruinie-
').
voor
Kiliaen
bij
geven,
te
om
mul. gebruikt
't
Nhd.
in de be-
a.
o.
zijgen en den kemel doorzweigen" (Mattheus Slee (pruimsoort), gewoonlijk in
Oversee
heeft sihan,
is
18; ook stta,
sti,
uitgevallen
Ohd. süga. Mhd. süge, Ags.
:
stige (Eng. sty, hogsty).
Tien, trekken, in Hist.
IV',
839;
Limb.
't
mnl. zeer gewoon, bv. Rijmb. 5514: Sp.
16 vs. 70; Lorr.
A
I
805 IV 687,
V
1040, VI 654, 1385, VII
II
224, II
Melibeus
2250;
1014, 1020 enz. (imperf. tooch, part. ghetoghen), Got. tiuhan, Os. tiohan, Ohd. ziohan
Mhd. en Nhd. ziehen; maar Ags.
,
reeds teen, Oudfriesch tia, Oudfrank. tion. Etym. hetzelfde
het
is
ducere
Lat.
Touw
(voeren).
als
trekmiddel
is
van
denzelfden wortel. wijzen, zeggen, en vandaar beschuldigen; in het mnl.
Tyen,
gewoon
even
het
als
8897; Rijmb. 682, 15
tihan,
(zeggen),
het
')
Ook
%
)
bl.
5813,
5583,
10347, 13301, 26244; Lsp. III
sihan, Mhd.
Aan
ontleende
part.
in het
leben,
Ohd
in-dicare
verwant.
aan)
7763,
Walew.
bv.
97 enz. (imperf. teech, part. gheteghen), Got. teihan,
vs.
Os.
vorige,
Hd.
't
Gr.
,
waar
sleeu
dicere
is
(ik wijs
ook de g in het praesens, die het
zeigen, ons aantijgen, vertoont
v
3ti%u'jf£i
het meervoud van het imperf. en aan
het
Anttr. Liedekensboeck 2fi8
In het Lat.
ziften.
(aanwijzen), in
van
1544,
uity-.
2
).
Aan
Hoffmann von
wel drukfout kon wezen voor
Zie over die y bladz. 190 noot 2.
het
Mhd.
Fallers-
sleen.
193
Nhd. verzeihen (afstand doen, loochenen en van-
verzthen,
daar II
beantwoordt
vergeven)
5
5 vs. 44; III
,
3 ,
het
IV
17 vs. 31;
Ook met ingevoegde d
18916),
ranl. 3
30
,
vertiden
Rist.
(Sp.
vertijen,
57; Lanc. III
vs.
').
Vaen, zeer gewone mnl. bijvorm van vangen, Got., Ohd., Os. fahan, Ags. fon 2 ). Vlaen, villen, imperf. vloech
3
11749
Seghélijn
vandaar
);
vlare
Het Oudnoorsch Vrien,
heeft
komt dus
het
dat
vragen
IV 1963 voorkomt en daar
Lanc.
zoodat ,
het
niet
Het komt dus
en moet alzoo in gevregen)
vraag
't
irapf.
afgeleid,
Zie Dr, Joh. Franck, TaoHk. Bijdragen Vgl. Bladz. 163.
Op andere
)
Zie Taalk. Bijdragen Zie
*)
vlg.
over vrien
Dr,
I
J.
maar daarnaast ook
;
III
maken, dat du
weer
uit
zou dan 1872, 16,
men
*frigis,
dan de
in
54,
frigit
't
58,
plien,
vries,
plach,
van Heiten,
V
zou
zijn,
224
om
aan-
en dat
naar analogie waarvan
Op
dezelfde wijze
voorkomt Moriaen 608, 1676,
748,
II
voor plegen
te
I
bl.
Tijdschrift voor
rriet uit *frijis, frijit
lti
dat o.a,
2678; Martijn 101 enz.,
terecht
HS. bedorven
Taal en Letterbode
,
zou gevormd hebben.
mnl. plien,
2316,
Verdam
het
in
268-271.
Verdam
ontstaan
infinitief vrien
ook
1874,
28,
bl.
subst.
159- 162.
122, die op het Ags. fricgan wijst,
lett.
nemelijk
zich
II bl.
dat
.
Dr. YV. L.
Ned. taal en te
bl.
't
).
plaatsen in den Seghélijn heeft Dr.
verouderde woord vlaen hersteld
was.
part. gevrien
4
g.
')
3
't
van denzelfden wortel met
2
het
het Got.
Ons vragen, van
grammatischen overgang van h in
)
heeft eene
met zien overeen,
vrach, vragen, in
natuurlijk
is
,
te vergelijken bij
,
in vervoeging
hebben.
geluid
verward moet worden
ons vrijen (liefkoozen)
h verloren en staat voor vrihen fraih-nan.
flojnm, part.
,
vervoeging met dwaen overeen.
Rosé 31,
o.a.
beteekent,
op vlaeghen en vlaeden.
(/
imperf. fló(h)
fld(h),
in
met het homoniem vrien
(of
I
Franc. 10229.
(vilder),
Kiliaen geeft met anorganische g en
flegimi',
Martijn
part. gevleghen,
(?),
30; Franc. 10219; Waleio. 8568; Rosé 9519;
648; Disp.
plagen, geplien
overeenstemmen met zien, zag, zagen, subst., dat volkomen beantwoordt aan
244, 262
;
Nat. Bl. 4, 8,
verklaren zijn, ofschoon
vormen
vindt,
die
volmaakt
gezien, evenals in plicht een gezicht,
13
,;
194
Zweer,
de
in
1094,
van schoonvader
beteckenis
1105,
1178;
Ileelu
vs
:
Stoke
8;
2501, 3646, 4463, 7142, 11894, 18422,
20
I3
15;
vs.
9
Vondei's Pascha
F
39;
vs.
;
45
vs.
27
vs.
15;
777,
Rvjmb.
9845 (ook swaer,
31; I 2 5
53;
vs.
en later nog in
waar Jetkro Mozes' sw eer genoemd wordt
,
van schoonbroeder: Hcelu 976, 998; inde
in de beteekenis
van neef (cousin): Lanc.
beteekenis
vs.
IV 691 1
I'
3638, 9338, 15996)-, Sp. Hist.
Renout
4771, 4786.
II
't
Is
door syncope der h voortgekomen uit *swehir, Ohd. sivehur,
Mhd. socer
sweher,
eenen
swigar,
met grammatischen overgang van h
langen
klinker
sweger
mnl.
aan het Lat.
Daarnaast staat het Got. svaihró
ènupóg.
(schoonmoeder),
vóór
beantwoordend
svaihra,
Got.
Grieksch
,
(blijkens
Lat. socrus),
't
o.a.
voorkomt
Franc. 6708;
Sp. Hist.
schoonmoeder,
,
in g Ohd.
dat
Rijmb. 15996, 16017, 22851;
St.
I7
Daarnaast staat ons zwager,
10
17; Stoke III 548.
vs.
schoonbroeder,
zoon
dat
heeft.
Nog hebben en
vlieden
eene h uitgestooten nader, geschieden,
wijden
hebben ingelascht zooals
delen,
mnl.
het mnl. ook de beteekenis schoon-
in
ook
wij
eenige
voor
deer
de
onder de voorbeelden van
zóó
twee
woorden
heer,
van de
dat
de
klinkers
bij
den
meervoud
die
bij
eene
d
de epenthesis behanals
onguur en het hendclike voor
e
heeft plaats gehad,
gewoon
verschijnsel,
mogen nemen tusschen
werkwoorden, wier stam
infinitief der
d weg
spieden,
zullen bespreken.
in onze taal een zeer
is
op eene d eindigt, of het
elisie
tevens
gat voor gehad, geel voor
dichters de vrijheid
zelfs
bij
hagen voor behagen,
geheel, enz., waarbij tevens elisie
Syncope der d
woorden
die
zullen wij ze later
,
hagel voor behagel,
hehendelike,
daar
doch
,
substantieven met d als sluitl etter, in
en radn voor raden, ver-
te laten,
neêren voor vernederen, ivoên voor woeden, daan voor daden, liên voor lieden
bekende treênde
paên
bij
,
dichters bij
doón voor dooden der
Vondel
,
eeuw
17de bloége
Jan Vos, zeen
,
bij
te
zeggen.
reeds.
Dat deden
Bloïhide,
alle
gloênde
doón
bij
Samuel Coster
Bidloo, steeg
bij
L. Meijer,
vreégh
,
,
zijn
,
195 slechts
enkele
Smids,
die
(d.
voorbeelden
echter
deze
„Trek ook geen woorden in;
Noch
treén voor treden
Hoewel men sal in
't
uw
Smids en bestrijding
nimmer
zegt:
hij
loon voor looden,
geen gloeid of bloedende
't
is;
paén voor paden, doön voor dooden,
,
Het hangt de rijmpen aan
Het
schrijf
gloénde, bloêncle voor
dagen
in de dichters zijner
het eind der 17de eeuw) afkeurt, wanneer
i.
Noch
aangehaald door Ludolf
vele
uit
vrijheid
gelijk een vuyle klis:
van Vondel kan verdraagen
in een spel
gedicht afsteeken en mishaagen"
').
hebben het echter
zijue geestverwanten
hunne
in
van deze syncope, die, volgens hen, „eene wreede
hardigheid toebrengt", niet gewonnen, want de beste dichters
hebben zich steeds
op heden die vrijheid veroorloofd.
tot
In de volkstaal wordt in dat geval dikwijls de j vervangster van de
waar
d,
ingelascht, zooals in
als plaats-
Neder-Betuwsch,
't
bv. gezegd wordt beschaaje voor bescheiden, geleeje voor 2
),
doch
nergens in Noord-Nederland meer dan in Zuid-Holland, met
name
geleden, neuje voor nooden, liuujer voor hoeder, enz.
Rotterdam.
te
ken,
dat,
Reeds meer dan eens hebben
tegenover
het
Amsterdamsen
kunnen opmer-
Avij
dialect
van Hooft en
Vondel, het Zuid-Hollandsch (Haagsch) dialect in de gedichten
Daar vindt men dan ook
van Huygens sterk uitkomt. de d door^ vervangen, bv. 51),
bij
draeyen voor draden {Korenbl. I
raeyen voor raden {Voorhout
zaadde {Korenbl.
I bl.
Korenbl. I roey
{Daghwerck
nooden
voor
bl.
vs.
JJyil.
vs. 514),
Herder
528), bloeyen voor bloeden {Cost.
roede
XII No.
Mal
{Cost.
vs.
11),
st rijen
l
)
Ludolf Smids, Poèsye Volgens
J.
,
noyen 132,
vs. 289),
vs.
hl.
13,
roeyken voor roedeken
voor strijden {Daghwerck
Amst. 1694,
C. Groothuis,
Mal
vs.
Oogentroost
383,
vs. 11),
1616), iviejen voor wieden {Hofwijck vs. 2394),
')
bl.
598), versaeide voor ver-
{Voorhout
1674,
28, Zedepr.: Een gemeen soldaat {Sneld.
vs.
17), braeyt voor braadt {Korenbl. I bl.
61, 479), verspaeyt voor verspaadt
voor
dikwijls
vs.
scheyen voor
260.
Onze Volkstaal
II hl.
79, 85, 96, 101.
13*
196 scheiden {Voorhout vs. 805), spreyen voor spreiden {Voorhout
G33),
vs.
voor
toeyen
{Daghwerck
weiden
Zuyen voor Zuiden {Korenhl. voor huiden
(d.
Hetzelfde
voor
maar
;
)
'
doet
West- Vlaanderen
ia
zegt
heden, Korenhl.
i.
verschijnsel
regel
overgang
die
is
twee klinkers in het Brabantsch
volkomen
of
e
met j voor d, bv.
1613 vayer voor vader,
d
tusschen
in j
mond
rooden,
moeder,
vs.
650 bayen voor baden,
vs.
1608 vlayen voor vladen,
vs.
631 doyen voor dooden,
vs.
859 bloeyers voor bloeden,
vs.
270 goeyken voor goedje,
46,
van
behalve als een tweeklank
-),
Brederoo heeft dan ook niet nagelaten in
bayen voor beiden, voor
rajen voor raden
bv.
Brab. den held van het stuk woorden in den
Sjp.
leggen
te
sommige woorden ook
voorafgaat, in welk geval de d eenvoudig ge-
syncopeerd wordt. zijn
bij
men
waar
,
480) enz.
I.bl.
zich
1449, 1463),
vs.
480, 431, 494), hut/en
I bl.
vs.
vs.
1836
vs.
494 royen
vs.
23, 29, 39,
vs.
182, 1560, 1607 moeyer voor
653 vermoeyen voor vermoeden,
643 voeyeren
vs.
voor voederen.
Na
de ou daarentegen komt als overgangsletter in de volks-
w
taal de
(Huygens
voor
d
de
de
in
men houwen
en zegt
plaats,
ook Zedepr.: Een comediant
schrijft het
vs.
21) voor
houden, gouive{n) voor gouden, kouwe voor koude, enz.
In de Nederlandsche hetzij,
Beul voor
beudel,
w
of
schrijftaal
de
is
uitstooting
der d,
en wel meestal, zonder vervanging door j regel geworden bij de volgende woorden: met,
hetzij
bydel,
Eng.
trokken vorm,
u schamen, vol
Mhd.
butil,
nog
en
bij
bütel,
Warande der Dieren
't
Mhd.
eene
Is
en
afleiding
Nhd.
bote,
Nhd.
Vondel in I vs. 9
Dat ghy soo armen guyl
stramen".
Ohd. boto,
Ohd.
beadle,
samenge-
„O beudel
:
(als ick)
van
Ags.
biittel,
niet
slaet
't
wilt lijf
bode (aanzegger),
Ags. boda
,
Os. bodo, en
beteekent eigenlijk rechtsbeambte.
') 2 )
Volgens Zie
Brand.
J.
Vercouillie, Onze Volkstaal, II bl. 17.
voor het
OftZi
Oostelijk
Volkstool
I
bl.
deel 17:2.
van JN'oord-Brabant H. van der
:
197
Beuling voor beudeling,
Antw.
pensen."
't
komt
die
in
„Die
76:
14,
Beteekent
den vorm
onder
Ferguut 3915
vs. 37,
bodelinghe ende die
ingewanden,
eigenlijk:
beteekenis
Velthem III 10
bodelinghe, bv. in de Coren van
ninl.
Biblioph.)
(ed.
darmen, en
bodelinge voor
Dr, Verdam, Gloss.).
(zie
Blaar voor blader, dat Kiliaen opgeeft naast blaere, dat men 2
o.a.
vindt in den
en
dat als synoniem van gezwel voorkomt in de Kantt. op
den
Sj). Ilist. I
Staten-Bijbel
Mhd.
bidt er e
XIII 27;
Levit.
,
Ohd. bldttara (blaas),
Nhd. Matter, Ags. blaedre, Eng. bladder. De
,
Neder-Betuwers
zeggen
voor
blaojer
van den Gcrm. wortel
afleiding
„bladeren ende zweren",
2 vs. 61:
blaar
').
't
Is
eene
bid, die ons blazen opleverde;
vgl. Lat. flare.
Bleu,
verlegen,
III
bloode,
gesyncopeerd
reeds
(Van Lennep XI
276
vs.
voorkomt
Boel
Herscheep.
385) voor blende naast
dat zelf ook meestal in de spreektaal de d verliest,
en ook wel met ingelaschte
Mhd.
Vondel,
bij
bl.
'
l
Luidt in
't
).
't
nog
(menigte),
in
samengetrokken vorm
bv. bij Coornhert,
,
Oudnoorsch blandhr
Nhd. blode, Os.
bloede,
als blog
_;'
,
0\i&.blódi,
blódhi.
Groningsen uitsluitend in den niet
't
boud el,
Os.
bódal
(grondbezitting),
Oudfriesch bod el, afleiding van bocd (schuur), Mhd. buode,
Nhd
bude,
Eng.
Germ. wortel bhu
Dirk voor Dierik in
't
mnl. (bv.
booth,
(zijn,
uit
weer
dat
behoort tot den Indo-
wonen), vanwaar boutoen, buur en boer.
Dia/er ik
Hd. Dictrieh, van het nog
,
Torec 2408, 2430) voorkomende died, volk,
Got. thiuda, Os. thiod, thioda, Ags. theod, Ohd. diot, diota,
Mhd.
diet,
en rijk, oorspr. koning (vgl. Lat. rex), zoodat
Diederik (Got. Thiuda reiks) beteekent: koning des volks.
Door, dooier dotter,
't
(van
Volgens
•)
J )
voor doder
ei)
Ags. heeft thodor
Elkaar voor eikader
•)
een
J.
uit
—
elkander
G. Groothuis,
(bij
bal. 3 ).
Onze Volkstaal
II
Zie Dr. A. de Jager, Taal- en Letterbode V. Zie Bladz. 1D8.
Kiliaen),
bl. SO. bl.
282.
Hd.
,
198
Gaaiken voor gadeken
Gedwee voor gedwede ring,
10
of gedivalig
dat
169),
mnl. ook tot gedwa (in
't
Psalm 22 Graag
De
vs.
(hongerig),
0rao/*0
Haar,
gedwedig
14, 47
vs.
2.
Got. grcdags,
afleiding
Six van Chandelier,
ook diveeg,
evenals
),
(honger,
#?ved
afleiding
,
2
gradeg,
uit
Kiliaen) overging.
(bij
vormen gedweeg en gedtoaag komen bij de Huygens, Oudaan, enz. 17de eeuw, Cats
der
voor
dikwijls
van
In
begeerte).
grddag
Os.
Ags. graedig
,
grêdus, Ags. graed, Eng.
Grot.
de Neder-Botuwe zegt
men
3
).
in de uitdrukking „haar op de tanden hebben," betee-
kent,
hecht de volksetymologie er een anderen zin aan,
al
Kiliaen kibbelarij, evenals
is ").
De grondvorm had er
tot dezelfde famielje als de
en
in
gedwaey
en
80)
Rodenburgh, Borsttoe'
bij
door umlaut, voor gedwade (bv.
Mhd. getwedic, syncopeerde ook de d en de
,
ontstane
schrijvers
bij
gedweed
Ohd. luidt het geduadi (modestus.)
't
zoo
vs.
Spreuken
Meijer's
In
).
en dat weer,
895) III
Ls/>.
'
(zie
het
Ags.
is
hem
uit het
haerachtigh twistziek
Hd. bekend, en behoort
Oudnoorsche godennaam Hödhr,
Ohd.
headho,
bij
hadu,
dat
van
eerste lid
als
samengestelde eigennamen voorkomt, zooals in Haduhrand
den naam van Hildeorand 's zoon,
welke beide namen dus
Ook
hetzelfde, namelijk krijgszwaard, beteekenen.
ons een
ww. haden bestaan, nog voortlevende
woord haaien,
waar de invloed van haai
het vervangen van
e?
de vorm hadderen
(in
heeft
bij
in het volks-
(waterdier) tot
door j zal meegewerkt hebben Brcderoo's Aend. Lictboeck
,
bl.
terwijl
63) de
onvolkomen a van onze samenstelling harrewarren verklaart.
Hou
in de uitdrukking
„hou en trouw" staat voor houde, dat
geneigd, afhankelijk beteckent, en in ')
*) 3 )
")
't
Oudnoorsch hallr,
Zie Bladz. 171. Zie het groote
Volgens
J.
Wdb. der Ned. taal in voce, Onze Volkstaal II bl.
G. Groothuis,
Vgl. Dr. H. E. Moltzer,
Cron. 1881
bl.
10.
De
SG.
volksverbeelding in het rijk der taal,
,
:
199 Ohd.
Ags. heald
hald,
beantwoordt
(liever)
Aan den comp.
luidt.
de
Mor iaën 445
adverbiale compar. houder (eer, liever) bv. 111°
Hist.
12
.
,
324
is
Het mnl.
adj.
hout (genegen) bv. Martijn II
maar toch nauw verwant: het
luidt in
't
Got. hulths, Oudnoorsch hollr,
Nhd. hold.
Daarnaast
biljart,
't
voor keude, bijvorm van het door Kiliaen
opgegeven kodde (knots,
6264 en
men
Met de keude loopen
o.
a.
van Juvenalis „Begeef u al
's
dat ook te vinden
stok),
is
Heeltt
Hooft, evenals in de samenstelling koddebeier
bij
(stokzwaaier).
Als
Os., Ohd., Mhd.,
hulde (oorspr. gene-
staat het subst.
Os, Ohd, huldi, Mhd. hulde, Nhd. huid.
genheid),
dat
Sp.
niet geheel hetzeltde,
1987.
Keu, van
;
in den positief houde (spoedig) bv.
9
7598; Moriaen 192; Torec 527, 790, 969,
Waleio. 2086,
1601
37
vs.
Got. haldis
voorkomende
vaak
mnl.
het
in
vindt
bl.
P. Nuyts,
bij
is
keuderen of keuyeren
liet zesde schimpdicht
35
Zondags eens met mooi weer langs de straatcn,
de wijfjes gaan, met keuyeren en praaten
Langs Singel, Heeregracht
;
Het beteekent daar dus
de Vijverberg, reeds
't
slenteren,
Voorhout." evenals
in
den
tegenwoordigen vorm kuieren. Kiel voor
kidele
overkleed (vooral van vrouwen),
of kedele,
door Kiliaen opgegeven en ook
en 't
in
de
Kantt.
Mhd. kent ook
op
den
kedele.
kedele, namelijk keel, vindt I
te
vinden Rosé 1148, 1157,
Staten-Bijbcl,
Jesaia
III
67.
Den samengetrokken vorm van men bij Cats (Uitg. V. Vloten
4356).
Klier schijnt (want de hoogere afleiding van het woord onbekend)
te
staan voor klieder; althans
uit het Pass.
Somerstuck
Mnl. en Onl.
Wdb. IV
bl.
men
is
mij
vindt elyedere
1
8 ld aangehaald in Oudcmans'
414.
Kiliaen echter heeft alleen
fol.
kliere.
Kouwelijk voor koudelijk
is
uit de spreektaal in de schrijftaal
doorgedrongen en heeft daar den vorm met d geheel ver vangen.
200
Kraai,
in de uitdrukking
van craet (Limb.
datief
hanengekraai
dat
IX
beteekent
genomen worden, krat, en
kind noch kraal , staat voor crade
187 heeft: kint no craet],
en
ook
afgeleid van kraa-(ien), als
is
naad van naa-{ien)
,
').
in de oorspr. beteekenis van
duwen, stooten, vindt Lanc. II 39308, Mor iaën 4011,
Ook
11291.
beteekenis
Kiliaen
van
krui/den
heeft
voortstooten
naast
ook
en
,
kruyen
i?ose
in
de
krodewaghen naast
Het Friesch heeft de d nog bewaard
kruywaghen.
kon
zelf
Ohd. chrat, Mhd.
draad van draa-(ieh),
zaad van zaa-(ien)
Kruien voor kruiden, dat men,
haan
voor
Ags. craed,
Luidt
't
vs.
2
).
In
de oude beteekenis, maar intransitief, gebruiken wij kruien
nog van het
ijs.
Kwee voor kwede,
dat Kiliaen naast kwee opgeeft in verschil-
lende samenstellingen, d.
Cydonische
i.
eene
KvSuivbx,
vandaar ook
is 't
appel
,
op
stad
Grieksch-Lat. (malum) Cy loniupi,
genoemd naar Cydonia
zóó
Latijnsche schrijvers Cijdonilcs en
bij
,
Gr.
waar de kweeën groeiden;
Creta,
Cydoneum
voor kweewijn. Kiveelcn voor kwcdelen, dat Kiliaen als verouderd opgeeft voor
snappen,
den
op
en
neuriën
men
doch dat
klagen,
Staten -Bij bel,
Amos VI
19
in de Kantt.
verklaard
vindt
als
„nae de wijse ende aenleydinge van het luyten, ofte psalterspel,
hare stemme op het
dat
men noemt
ende veerdichste
fijnste
quinckeleren
ofte
quincken,
te breken,
quinckelen,
quedelen ende by de Musiciens heet diminueren.^
Vandaar
dat het eigenaardig voor het gezang der vogels kon gebruikt
Het sterke grondwoord kweden, Got. qithan, Oud-
worden.
noorsch kvedha
,
Ohd. quedan, Mhd. qneden, Ags. cvedhan,
Eng. imperf. quoth in
schijnt
zwakke
')
Zie
dragen -i
II
Zie
Ohd.
het bl.
't
,
mnl.
niet
quettan,
uitvoerig
33
Os. quedhan, Oudfriesch quetha, spreken,
voor Os.
betoog
te
komen
;
wèl het aan het
queddian, Ags. coiddian
van Di\ M. de
13.
Johan Winkler, Taalgids IX
bl.
307.
Vries.
(toe-
Taalk. Bij-
201
beantwoordend quedden,
spreken, groeten)
1108,
2366;
Rcinaert I
bv.
Beatrijs 519, 700; Lanc. III
2062;
Floris
23001; Van den Lev. ons Heren 157, 2117.
Leer voor leeder, naast ladder Leewater
voor
Men
en lidwater.
').
van
ledewater
Kiliaen heeft geled water
fo'd.
vergelijke lézetter voor lede zetter (heel-
meester) in Vondei's Aenleiding.
nauwkeurig
Loeren,
vangen
(vgl.
woord
gluren
als
hetzelfde
Griane
dat
Lucelle
30,
bl.
„ter
.
bij
65,
bl.
Huvgens,
Het
(bv.
Hooft,
bij
verleider,
Korenbl.
I
en
Nu
7.
bl.
Eist.
Roskam
verlokker
loeyer als lokaas of
3
),
maar Hooft
Brcderoo,
322, waar
vs.
aan de valken-
waarvan bet
375)
is
afgeleid,
bedrieger, schelm of
nietswaardige
78), maar toch ook nog lokaas, bv. bij Huygens,
verklaart Kiliaen loer, lore, leure,
nagemaakten
jachtvogels zelf ook loer vogels alleen Kiliaen mededeelt,
')
MaZ
als beeld
fol.
vs.
zelfs
4
vs.
), bij
2
vogel,
waarmede dejacht-
terug gelokt werden (revocatorium) en waarnaar die
vogels
*)
3
eeuw wel gewoonlijk
Ned.
Vondel,
bij
te zijn
voorkomt
Cfosf.
subst, loer toch,
bctcekent in de 17de
te
maar oudtijds lokken be-
bant loeren" gebruikt wordt
jacht ontleend.
(bv.
lauern
III
om
doel
mij voor niet hetzelfde
verschalken
als
150 en TFarenar
teekende, zooals bv.
met het
komt
Hd.
(ge-laren)
loeren,
.Va/. IZïs£. fol.
maar
opletten,
Êoer liggen),
(7t>
q/>
genoemd werden, zooals
maar men ook vindt
niet
in het testament
Zie Bladz. 07 vlg.
Zooals Dr.
van
Heiten",
Klinkers en Medeklinkers
bl.
58 en 59
meent op grond van de bekende eigenaardigheid, dat eeriige woorden den oorspr //-klank (bij ons door oe wedergegeven) in sommige beteekenissen hebben behouden, terwijl hij in andere beteekenissen in u (uitgesproken als 3 )
In
de
teekening izen bl.
hel
bl.
uitgave 150,
Hd.
ü),
en later in ui overging.
van Dr. de Vries, bl. 33, en waar ook op de uitdrukking
wordt, waarnaast ook, bv.
bij»S.
ygl.
een
daar de aanloer
draaien
van Beaumont, Gedichten
vs, lo (in de uitg. van Tideman, wiens verklaring men leze) ww. lorrendraaien voorkomt, terwijl elders (bv. I>ij Hooft) het
78
subst, lorrendraaier te
vinden
is.
202
van Adriaan van Borselen, Loer nu
II p. 292).
overgenomen Martijn II
XI
't
die
Oud-fransch
Mhd. en Nhd. laden
17; IV'
vs.
64
,
Luur luier voor luder Malkaar voor malkader Meekrap fcrop
eene
heeft
dien
,
(Z
bet
bv.
25;
vs.
den Germ. wortel
tot
laden,
laduii
IIP, 29
Hist.
Sp.
Velthem
VI
vs.
7 vs. 21.
').
malkander
uit
2
).
gesyncopeerd blijkens den vorm naast
Kiliaen
leuré), bv.
1262; Bose 7007; Limb.
opcischen, uitnoodigen, opleverde.
,
,
loirres, Nfr.
als
Ags. lathian, Ohd.
,
Luik (stadsnaam) voor Ludeke 48; 75
Analecta
Matthaeus,
(bij
Bl. III
behoort
Got. lathón
't
1466
gesyncopeerd uit loeder (Mhd. luoder,
126; Nat.
vs.
Ongetwijfeld
753.
lath,
in
is
meekrap
opgeeft
wte
irf-
het door
en
,
hem vermelde w.w. meeden r= met meekrap verven. Ook vindt men in de beteckenis van meekrap het woord meede in eenen tolbriet Lett.
VI
176.
bl.
bl. 't
Vermoeien
van Aardenburg (N. TV.
vermoeden, den eenigen vorm, dien Kiliaen bij
reeds rermoeydt heeft naast het,
Huygens, Zedepr.:
mende vermoed. Als
Een algemeen poëet
vs.
3,
vs. 11.
muodan, Mhd. müeden, Nhd. ermüden heeft de d
als
van moede, Oudnoorsch módhr, Ohd. muodi, Mhd.
afleiding
müede, Nhd. milde, Os. móJhi, Ags. médïte, dat eene participialc afleiding
Nhd.
ook
voorko-
ww. voor moede worden vindt Ook 't Oudnoorsch moedha,
intrans.
men vermoeden: Esop. 67 Ohd.
M. der Ned.
d.
Ags. heeft madere.
voor
opgeeft, ofschoon bij
v.
94) en in de Inform. upt stuck der verpond.
mühen, ons
moeien
zelf
weder
van Ohd. muojan, Mhd. müejen,
is
moeien" en
„zich ergens in
in
bemoeien.
Ooievaar
voor oodebaar, schat- of gcluk-brenger,
ook odebaar en odevaar.
gewoon, 2204;
)
')
bv.
Nat.
Bijmb.
3563;
Zie Bladz. 55 vlg Zie Bladz. 147
vlj
De
laatste
vorm
Bl. III 71, 807, 829,
Esop.
37
vs.
2,
7,
is
in
bij 't
Kiliaen
ninl. zeer
841, 1138, 1894, 10,
17; Beinaert
203 Eigenaardig
II 2316.
in
de door volksetymologie ontstane,
is
naam
Plantijn opgegeven
reeds door Kiliaen en
heylover, waarin over als bijwoord
kan opgevat worden en tevens vaar,
maar
nog gebruikelijke,
dialect
samentrekking van oode-
als
reeds in ood het begrip heil bevat.
dat
verder alleen bewaard in kleinood,
ood
d.
schat of bezitting, Ohd, en Mhd. Meinót.
audr, Ags. edd, Os. ód
voor oodelijk,
Ooiijk
ons
Bij
is
oorspr. sierlijke
i.
Oudnoorsch heeft
't
').
Amand
vinden St.
te
vs.
5496 en
bij
Kiliaen, van oode, oorspr. gemakkelijk, verder gering, on-
beduidend,
Ohd.
enz.,
slecht,
Mhd.
ódi }
men
Ags.
eddJte.
Stoke
IV 1492; Moriaen 484; Lanc.
In
mnl.
het
vindt
ontkenning noode (=: ongaarne)
als adv.
ood moed, in
mnl. vaak tot oomoed verbasterd, en daar nog voorkomend
't
van vergevensgezindheid
in de beteekenis
Woord
't
luidt in
het
vgl.
Fransch
nog
bij
Hist.
F,
rode,
Itijmb.
31026,
't
Lat. praedieare
0]>
wèl
reude
voor
Kiliaen en in
19
vs.
40;
910,
32112;
West-Vlaamsch den
Ital.
madreperla.
In het
mere-perle verouderd.
is
mannetjeshond,
dat
Kiliaen perlen-moeder),
(bij
mother of pearl,
Preek, preeken van
Reu,
die zich
de schrijftaal gebruikelijk.
zelfs in
voor paarlemoeder
Eng.
genade,
Ohd. ótmuoti, Ags. eddhmêde, Os. ódmödi.
't
Ouwelijk voor ondelijk, nu
Paarlemoer
,
van gemakkelijke gezindheid ontwikkelde.
geleidelijk uit die
')
a.
De
niet geheel "verouderd.
Verder komt ood(e) voor in de samenstelling
bier
o.
II 25555, 34283.
nog
is
oede, Os. ódhi,
oode
't
46
1324,
geslachts-
verkondigen.
hrydda, Hd.
rilde),
mnl. vaak voorkomt, bv. Sp.
vs.
58,
vooral in den bijvorm
19590,
19167,
23738,
26399,
Teesteye 1709, 3526; Rosé 11092.
In het
luidt
het nog rud
gesyncopcerden vorm
overbodig,
,
(Ags.
on suffix-verschil
evenmin
als
op
bij
hij
,
terwijl wij
den niet en
elkaar vinden in de uit-
deze woorden
een oud
klei nood ie,
te
wijzen,
is
waarvan het
meervoud Meinoodi'én overbleef. Daarover leze men het stuk van Dr. Kern, Taal- en Letterbode 1 bl. 132—140.
belangrijk
, •
204 drukking rut en roy bl.
voorkomt en canaille
68,
afgeleid
is
Rinkelrooien de
beteekent
,
'
van
roden
Kiliaen
uit
het
rondzwerven,
Fransch overgenomen
deelwoord
berooid,
rinckelroden
met
opgeeft
samengesteld uit rinkel, schel,
is
=
Kiliaen
(bij
dat ook zelf van canis, hond,
,
met schellen en andere geraasmakende
:
instrumenten rondloopeu,
en
Werken
Rhetor.
).
waarnaast
,
beteekenis
De Roovere,
die bij
,
,
landloopcr
waar het roder
zijn),
Het
luidt.
misschien te vergelijken met bevaren,
is
hereden, enz., en zou dan betcekenen veel gerooid hebbende
maar daar rooien ook de heeft
2
in
't
roooen
West-Vlaamsch
het evengoed mogelijk, dat wij er eene passieve
is
),
van
beteekenis
trans,
plunderen aannam, welke het woord nog
beteekenis aan moeten hechten.
Boeien, naast
van
gezegd,
wijn
roeyen
opgeeft,
voor roeden, dat Kiliaen
peilen,
eene
is
evenals het Fransch vergcr
Ie
van
afleiding
tak,
roede,
vin van verge, Lat. virga, tak
3 ).
Rooien naast (uU)roeien blijkbaar met elkaar verwant evenals f
met het Ohd. riutan, Mhd. riaten
Met d vindt men
rotten.
in
't
,
ninl.
Nhd. reuten en roden
,
roeden
(aus)-
vooral
,
den zin van ombouwen, weghakken, Torec 1330; Rijnib.
in
28106, 31579; Lsp. vs.
I
25
vs.
114; Hildegaersberch
251
bl.
129.
Ruien, van vogels gezegd, staat voor raden. In
man van „rude hebben an
die vloghele",
't
mnl. sprak
Nat. Bl. III 1658.
De uitdrukking rut en rog werd opgemerkt en verklaard door Van Helton, Taal- en Letterbode III bl. 297.
')
Dr. *)
Zie L. L. de Bo.
3
Evenzoo
)
West-Vlaamsch Idiotikon
bl. 953.
geeft Kiliaen roeden naast roeyen op,
van een roeischip
gezegd, doch daarbij behoeven wij niet aan syncope der d te denken. Nie1
komt
toch
alleen
in
mnl. ook rocn
't
voor: Alex.
I
1119;
Bijmb. 29650, maar bovendien heeft ook het Ohd. ruoan en ruojan,
Mhd.
rilejen,
Qoorsch
cope der d l.v.
III
A.gs.
ródhr bij
,
róvan
,
Eng.
Ohd. ruodar
roer,
Ferguut 3267;
,
to
roio.
Daarentegen wijst Oud-
Mhd. ruoder
,
Nhd. ruder
waarvoor men inderdaad in Martijn
II
129;
Sp.
Hist.
't
I".
op syn-
mnl. roeder vindt, 70 vs.
3-2
;
Lanc.
9558 en ontroedert (van roer beroofd) Hist. van Troyen 9905.
,
205
Schouw
559.
openen, voor sponden, dat Kiliaen terecht
splijten,
vorm opgeeft en
als beteren
X 555,
voorkomt Stoke
(schuit) voor scoude, dat
Spouwen,
van Hildegaersberch
196
bl.
men ook
dat
Het
43.
vs.
vindt
bij
W.
staat voor spal-
den, Ohd. spaltan, Mhd. en Nhd. spalten.
Sprei voor spreide naast spreede in gebruik in de Kantt. op
XXV
den Staten-Bijbel, Exod. Teer
voor
teeder
vorm gebruikt terwijl
van
het
als
men van
IV
7, Richt.
(of liever teder)
31.
steeds in gesyncopcerden
,
concreets gezegd wordt
iets
vorm
het gevoel sprekende ook den volleren
teeder bezigt; daarentegen meestal teergevoelig.
Tijloos (bloemnaam) voor tijddoos, tideloose (bv. Rosé 8432),
Kiliaen
bij
tijdloose
verklaard
,
colchicum, hermodactylus
naam
met het
gelijkstellend
Brune, in
't
't
udder
,
ütiro,
,
uder
Os.
als
men
in de
o. a.
Mhd. iuter en
is
er bij-
na éénen dag, verwelken.
Emblem. van De
333 vindt en dat ook Kiliaen opgeeft,
bl.
Ohd. utar
Eng.
en ook
Grieksche ephemeron,
voegt, dat de bloemen zeer spoedig,
Uier voor uider, ieder, dat
narcissus
als
bulbus agrestis, terwijl hij, den
,
,
Nhd.
etym.
't
Luidt
euter, Ags. lider,
hetzelfde
woord
als
Lat. uber (uier), Gr. cüS-xp (lederen waterzak), Skr. üdhar.
Veer,
voor
bruikt
veder,
als
het
wordt steeds in gesyncopeerden vorm ge-
niet
in
den
letterlijken zin
maar
,
bv.
van
een veerkrachtig stuk staal gebruikt wordt. Vier, Got. fidvor
Vla
voor
vlade,
pannekoek
XXIX streken"
vs.
te
').
bij
Kiliaen ook in de beteekenis van taart,
vinden,
evenals in den Staten-Bijbel, Etod.
2, waar van „ongesuerde vladen, met olyo be-
Het Ohd.
gesproken wordt.
koek), Mhd. vlade, Nhd. fladen.
met het Grieksche 7tXxt6q Vleermuis
voor
opgegeven,
't
flittermouse).
')
vledermuis,
,
heeft
Misschien
is
flado
(offer-
het verwant
vlak. bij
Kiliaen
naast
vleddcrmuis
Ohd. heeft fledarmus, Nhd. fledcnnaus, (Eng. Hetzelfde vleder
Zie Bladz, 17G vlg.
is
ook verscholen in:
,,
206 Vlerk
voor
vlerik
o.
vs.
Ferguut 1575;
aantreft
a.
men
Vlier
in
Hd.
't
vindt
o. a.
flieder
,
vlerk
tot
bij
mnl.
't
Lsp. I 5
9127;
III
tot
dus
is
Dirk.
verouderd opgegeven vlieder,
als
Sj).
Hist. III
't
Groningsch
in
vlederlck in
vlederik
van Dieder ik
die
door Kiliaen
het
uit
men
dat
Lanc.
De samentrekking van
26.
te vergelijken bij
woorden
welke beide
vlederik,
uit
Kiliaen opgeteekend staan, terwijl
fi
,
32
41 en dat nog
vs.
Daar
vledder luidt.
')
de vlier een goed geneesmiddel beette tegen de jicht, schijnt
daarnaar die kwaal üerecijn genoemd werd, oorspr.,
het, dat
zooals Kiliaen opgeeft, fledercijn of vlrdcreijn, ook te vinden
D. Doctr. III 1030 en Leven van Jezus, cap. 59. Vlijm
beter
,
gebruik,
vliem(e)
voor
mm
van
dm
van
vlieme),
tot
voor heelkundig
alleen lancet
oorspr.
,
*oliedeme
syncope der
(bij
en assimilatie
e
ook vlemme, dat Kiliaen opgeeft
Ags. flytma
,
Ohd. fliodema
als
bijvorm
Door
fliedima.
,
den vorm vleodeme heen ontstond het uit phlébotomum, dat het
in
werd overgenomen
Mlt.
,
zooals
meer woorden
,
die
op heel- en geneeskunde betrekking hebben, uit het Grieksch '
(pXiftoTÓ^ov
adersnijder
letterlijk:
,
2
).
Voeren voor voederen, steeds in gesyncopeerden vorm gebruikt als
van kleederen
er
gesproken
men ook van gevoederde
sprak
wordt;
doch
in
't
mnl.
bv. Rosé 386,
kleederen,
Beatrijs 171.
Vouwen voor vouden, dat nog III
23025; Rijmb. 13011;
Zoo ook bv.
Lsp.
2161; enz.
en
men
heeft
I 11 vs.
zeggen
Vouden
in
47, wij
't
in
X
't
mnl. voorkomt, bv. Lanc.
Phaghen 1565; Limb.Xl302.
mnl. voude in plaats van vouw
III 3 vs.
1048; 4
vs.
nog eenvoudig, veelvoud, tienvoudig
staat voor valden, Got. falthan,
Mhd. valden, valde
,
JSIid.
falten, fait e
,
Ohd. faldan
Ags. fealdan.
plantnaam, voor tceegbreede, Hd. loegbreite, Mhd.
Weegbree,
wegebreite, Ohd. toegabreita, Ags. vegbrazde,
Weerlicht
71; Teesteye
,
Eng.
ivaijbread.
tegenwoordig steeds gesyncopeerd voor wederlicht. Bolland, 7WA-. Bijdragen
')
Volgens G.
»)
Zie Dr. L. A. te Winkel, Ztafefcb VII
J.
P.
J.
bl.
II
29-31.
1)1.
292.
207 TVeeuwenaar , tegenwoordig bijna uitsluitend
in
gebruik voor
wedutvenaar , evenals weeuwtje voor weduwtje.
Wou
00» voor wonde (uit wol de van
en
't
ww, wolden,
sturen, Hd. toalten) en ^owc^e (uit zolde, imperf. d.
Zeeverzaad voor zedeverzaad seware, Flor is
39
III»,
Mhd.
maar
wortels
bittere
dan ook
37.
is
Woord
't
in
in
luidt in
zoo
bet woord
is
ot
%
686, 689;
Okd. zitaioar,
't
zeduarium (Fransch
Mlt.
't
uit bet Oosten afkomstig
Oosterscbe plant met oorspr.
,
dschadwdr
,
').
nu verouderde woorden voeg
enkele
mnl. ook reeds
't
X679,
naam van eene
de
en
,
5/.
iVa£.
Nhd. zitwer,
zitioar,
ze'doaire),
Nog
vs.
wormkruid,
,
maar toch gewoonlijk sedeware
2574,
seduware, Ferguut 3301; lÏMrf.
be-
zullen,
Hd. sollen, moeten).
zollen,
i.
van
ik bierbij
waarbij
,
syncope van d beeft plaats gebad:
Bouwen, vrouwenrok, docb een, die
met plooien
knie
de
in de
17de eeuw bepaaldelijk zulk
boven een anderen gedragen, maar
vindt het woord
o.
en
doffen
boeck vs.
(uitg.
1612
18; Huygens,
bl.
boogte van
bl.
bij
R. Visscher,
Voorhout
vs.
de Decker, Rijmoeff. (uitg. 1726) I
enz.
In
het
mnl.
vindt
vorm boude: Parth. 8029,
Ghenoeg.
of
bl.
164,
men den ongesyncopeerden eigenlijk
baude, daar het
woord, evenals baudekijn, baldekijn, afgeleid
naam
Men
353, 551, Hofwijck
J.
mnl.
).
23); Brederoo, Boertigh Liet-
1738;
enz.
2
(soms tegenover broek genomen in de
a.
beteekenis van de vrouwen zelf)
Boerten I 49
ter
opgenomen werd
is
van Baldac,
der stad Bagdad, waar kostbare zijden stoffen
werden geweven. Bloeling, bloedbculing bl.
o.
,
23, voor bloedeling,
Schede,
deksel,
vinden
te
scheelken ')
Zie Dl.
')
Zie
(Amst.
J.
177(i)
is
dat in
a.
door
Anna
bij
Brederoo, Moortje (uitg. 1644)
waarvoor Plantijn blocgelinck opgeeft. Kiliaen
wordt
Bijns' referein:
opgegeven en ook
„Ghcen zoe slimmen
ten vindt zijnen pot" {Belg. Mus. J.
Ie bl.
Verdam's
Gloss.
oj)
bl.
86), in
den Ferguut.
Frauck van Berkhey,
584— 5§7.
IV
Nat. Historie van Holland
UI
;,
208 Spieghel's HertspiegJiel, enz. (uitg. 1694)
Ned.
Hist.
ooghen
d?
van
bl.
166, en Hooft's schede van
Kiliaen op:
geeft
waar oogscheel dus evenals ooglid de beteekenis
,
oogdeksel
1620)
(uitg.
Ook
147.
fol.
en Huygens,
Vondel
beeft.
Herder
XJytl.
vorm
ongosyncopeerde
gebruikt
Helden
het
Heldinnenbrieven (uitg.
23;
bl.
55 (Korenbl. I
vs.
scedel
1716)
81
De
29).
komt voor Flor is
deksel,
,
bl.
Godes bl.
644, 662. In
en
Dietscb
bet
men syncope
vindt
d nog nu
der
woorden, die nu alleen
en dan
een paar van de merkwaardigste
alzoo vooreerst op tilijk voor tidelijk
ongesyncopeerd wordt gebruikt
maar
vast,
daarentegen
beteekende
Torec
3310; Nat.
AI
Gedichten 285,
elders,
Hertspieghel hee voor
(uitg.
hetle,
of
,
ook
102,
1694)
riet
in het begin
Tot
de
in
van
schrijft.
niet
vs.
')
>)
,
d.
').
i.
Anna
tijd
gevonden
(uitg.
(uit
bij
Dat
merkten wij reeds op
2 ).
Het
als
adj.
rieten
de 17de eeuw, want Vondel,
Kiliaen,
rieden
,
en wordt
die evenwel riet
geluid hebben,
met
t
en komt
ryen voor in de Inform. upt stitck
R. Fruin)
Zie daarover Rladz. 93. Zie Bladz. 70.
Bij ns schrijft
heden ten dage.
17 schrijft riet e) dagteekenen
Het moet oudtijds
Verpond
en
evenals Spieghel
van de 17de eeuw vindt men dan ook nog
met uitstooting der d der
Zoo
100.
,
toen heden nog niet voor-
d was,
oorspr.
later
Leeuwend. Voorr. dan ook
bv.
vlug,
tiigh voor tijdig,
naamvallen die d bewaard.
verbogen
moet dus
tilic
dien wij in de Cluyte van Playerwater vs. 140
ook heensdaeghs voor hedensdaags van
niet voor
Do gesyncopeerde vorm
187.
bl.
:
en
,
steeds
Het mnl.
bijtijds,
tijng voor tijding,
aantreffen, herinnert aan den tijd,
s\ot-t
van
nu
1017, 1479; Ferguut 1377
goed de paragogische n had aangenomen
de
tijd.
2277; PlayencaterM
Bl. III
Gedichten
Hooft,
in de beteekenis
vroegtijdig
Walew. 10842, 11027; Lorr. gebruikt
tijdelijk, dat
,
voor een bepaalden
slechts
verscbeidene
bij
den volledigen vorm gebruikt wor-
in
Ik wijs slechts op
den.
van de 16de en 17de eeuw
in de taal
bl.
464.
De verklaring van
209 rillen uit ridlen
gesyncopeerd rillen
,
dien Kiliaen opgeeft, en ryelen
ryeren,
=
ryelingh
maar ook nog I
wordt bevestigd door eenen bijvorm ry deren,
')
tot
rilling
,
Dayhwerck
Huygens,
bij
248) en Korenbl. II
bl.
peerd werd,
niet alleen bij Plantijn
zoodat
van dl
maar wèl de d kon worden
hebben,
Nog
verdient
niet gesynco-
e
kon plaats
niet
II
2
uitgestooten.
opgemerkt
terloops
tot
te
=
vinden,
2015 (Korenbl.
vs.
waar de
539,
bl.
assimilatie
te
)
worden,
dat
ver-
scheidene woorden in de schrijftaal de d tusschen twee klinkers
wel behouden
woordstam
de
of
wel
zegt
maar
,
die syncopeeren
het eerste lid eener samenstelling
houden,
maar tevens
leidraad en
tevens leiband,
ingeval het woord zelf
,
maar scheikunde, wel
houvast,
leisel
maar
rijden,
maar
leiden,
naast leidsel, wel scheiden, rijtuig en rijpaard,
maar snijboon en snijkamer, wel
snijden,
wel
Men
is.
zijde,
wel
maar zijka-
mer, zijweg, zijpad, en daarom minder consequent zijdgeweer voor zijgeweer, wel lade, maar latafel, wel stede, maar steevast,
wel weide, maar weiland, enz. het
Is
maar
uit
woorden,
aantal
vocaal
delijke
de
d
werd
weggelaten,
van syncope der onduidelijke,
volkomen klinker ontstane,
het aantal woorden,
is
waaruit
de voorbeelden
gering,
niet
e
Zeer groot
zijn legio.
waarbij de uit de eene of andere dui-
ontstane
toonlooze
gesyncopeerd
e
is
in
de
lettergreep voorafgaande aan of volgende op die, welke klem-
toon heeft.
den de In
l.
e
Zoo verloor het voorvoegsel ge
het Hd.
gebeurde dat
o.
a,
bij
glaube,
glimp f, glück, grade, gnade, vergnügen.
men
sommige woor-
bij
vóór een vloeienden medeklinker, met
name vóór de gleich glied,
In het mnl. vindt
zoo:
Gnade voor genade, Beatrijs 641. Gnoeg voor genoeg, 4o29,
Zie Bladz. Zelfs
G. Groothuis,
Te Winkel
,
Ferguut
1210,
1279;
Lanc. II 3585,
11168, 12805, 146J6, 15371, IV 303; Rijmb.
144 nu nog
') J )
J,
III
zegt
men
rijelen
Onze Volkstaal
II,
bl.
Grammatische figuren,
in de
Neder-Betuwe,
volgens
103.
14
:
210 7304, Lsp. II 17
11 var., 24 vs. 38 var; Doctr. 2^12,
vs.
3780; Leren van Jezus cap. 46.
Gnoegen voor genoegen, Doctr. 2923. Gnoechlecheit voor genocglicheid
Doctr. 1059.
,
Gnoet voor genoot, Cassamus 933. Gnoet voor genoot (van genieten), Boec van den Haute 215. Greide voor gereide (zadel), La«c. III 19379.
Grichten voor gerichten, Heeln 2636.
A
GWe/" voor gerief, Lorr.
I 2038.
Gluck voor ^/kA: wordt geschreven door Hooft, Theseus II
e
vs.
62, III vs. 80. 91.
In
onze tegenwoordige taal hebben zoo enkele woorden de
van
't
voorvoegsel ge voorgoed verloren
Glimp, valsche melijkheid
,
II 2317,
IV
vindt Mnlp. I 2437,
Mnlp. I
Ongelimp beteekent schande,
Ook
II
3519.
heid
en
nngelimpf
,
men
voor gelimp, dat
1148.
2819,
het
Mhd.
heeft gelimpf,
onvoegzaambeid,
,
voegzaamgelimp,
Ags.
het
Het behoort
ungelimp, ongeluk.
geluk,
gebeurtenis,
en nog vroeger: beta-
schijn, oorspr. glans,
eer,
namelijk
,
tot
den wortel van het sterke werkwoord gelimpen, dat in den Theutonista wordt opgegeven, en ook in
behooren, passen
,
gebeuren,
in
belompen, voegzaam,
adj.
gewezen, maar uit
en
het
door
't
Ohd.
Daarvan moet
voorkomt.
welks
lupen
luipen
,
gaersberch
bl.
87
Rechtsg. (1631)
')
II bl.
dat
is
Uitvoerig
198-210.
op de
dat
,
vs.
40, KI. van de Koe
lick,
wel niet
verondersteld bij
voegen,
ook een
taal
is
aan-
moet worden
Cats vaak voorko-
van ruw, onbe-
heeft
').
Gluipen voor geluipen, en
onze
zijn afgeleid, dat
bestaan
mende onbelompen, dat de beteekenis houwen, plomp
Ags. als limpan, Urn fan,
als
in
opgegeven en
Kiliaen
't
bl.
men
loer liggen, belagen, o.
a.
27, 46 en
bl.
vindt bij
van ge
van Hilde-
Brederoo, Moortje
1716: „Een doodslag
ik
"W.
bl.
2, H. de Groot, Inl. tot de Holl.
luipende en loerende." handelde
bij
is
geschied moorde-
Ocerluypen
leest
men
over glimp in den Taal- en Letterbode
:
211
Huygens,
bij
schreef
Zedepr.
Een
:
bedelaer
ook
geeft
en in plaats van luyren
312,
vs.
de
in
Kiliaen
25.
vs.
uitgaaf zijner
eerste
die
,
den
alleen
vorm gluipen en daarnaast gloepen
gesyncopeerden
van
Mal
Cost.
Huygens ook luypen
gluype,
subst.
liet
Nauw
knip.
valstrik,
woord glop, opening
kent,
gloepe op, in de beteekenis
verwant daarmee
(oorspr. sluiphol
schijnt
het
dat door Hooft ge-
?),
bruikt en tegenwoordig nog in de Xoord-Hollandsche volkstaal
voor eene „opening in eene
Gluren,
rij
huizen" gebezigd wordt
soms ook gluyeren,
vroeger
de Brune Bankket- Werk (1660)
J.
lonken
teekenis
voor geluren
met
,
een
schuin
b.
H
en
met de be-
162,
oog aanzien.
Gluren
door het voorvoegsel ge afgeleid van luren,
is
vorm luyren voorkomt
dat onder den
v.
bl.
').
Kiliaen
bij
Een
bedelaer
lura
(sluimeren)
25
vs.
en
,
Mhd.
,
Huygens' Zedepr.:
in
aan
beantwoordt
't
Oudnoorsch
Nhd. lauern.
luren,
Grif, adv. voor gerif, gerive, onbekrompen, ruim, van rive, dat
in
mnl.
't
voorkomt
2
als
adj.
(ook gerieven geschreven),
krompen behandelen stelde daarvan:
Grof, dat in
Mhd. e
't
d.
i.
beteekenis
dezelfde
in
ook
wij
het
ww. gerijven
in de ruimte brengen, onbe-
van dienst
zijn
;
en het tegenoverge-
ontryven.
Ohd. niet alleen grob, maar ook gerob, in
gesyncopeerd
een
,
maar ook gerop
alleen grop,
niet
dikwijls
Vandaar hebben
).
te
hebben en gebracht
't
luidt, schijnt eene
te
moeten worden
Germaanschen wortel hrubh (krabben),
die
ook
tot
ons
woord roof (op eene wond) opleverde. Het ging met het voorvoegsel e
werd gesyncopeerd vóór de
Blijven voor belijven, evenals in
voor bel/ben, bilibhan
,
gerra. rip
Eng. l )
')
blijkens
Got. ,
life),
het
't
ww.
lij f
leven,
de
't
Nhd.
bleiben,
Mhd.
bliben
Ohd. biltban, Ags. belifan, Os.
Van
bileiban.
zijn afgeleid
soms evenals met ge:
be
en wèl in de volgende woorden
l,
't
denzelfden wortel üf
,
Indo-
(lichaam), lijf (mnl. voor leven,
Got.
Volgens D. van Kalken, Taalgids
laiba,
1
bl.
Ohd.
leiba,
111.
Zie Bladz. 70.
u
Mhd.
,
212 leibe,
Os. lêba, overblijfsel, en
Mhd.
leiben, overlaten.
Blok voor
zwakke ww.
't
Ohcl.
leïban^
welke ongesyncopeerde vorm in de beteekenis
belok,
van ombeining, door eene baag omsloten ruimte, voorkomt Rosé
Ook
2843.
de beloke,
is
Het woord
bekend.
kon vandaar,
het oude hospitaal te Gent eigenlijk omsloten, en
beteekent
blok
woord wor-
in de samenstelling offerblok, het
den,'
waarmee tegenwoordig nog
land
de offerkisten in de Katholieke kerken worden aange-
De
duid.
Heelu
in
blokhuis
samenstelling
Zuiden van ons
het
voorkomende
(reeds
2855) beteekent huis, dat den toegang tot
vs.
:
bij
iets afsluit;
de eigennaam Blokzijl, beteekent dus afsluitings-sluis.
Van blok
maakten de Franschen hun blocquer, dat weer
als afsluiting
door ons werd overgenomen. Het Nhd. block vertoont Neder-
vorm tegenover het ook
duitschen
In
bloch.
Ohd.
't
loch
,
Ags.
Mhd. en Nhd. Het
en
ontluiken
lükan,
loch (bergplaats
nog
ook 't
ontsluiten,
(zich
biloh.
Ohd.
loh,
hol en vandaar gat)
,
Eng. lock,
vanwaar ook ons
bilükan,
Os.
bloh
woord in
Got. (us)-luka
af te leiden van den wortel van
is
(sluiten),
naast
be luidt het
loca (slot, gevangenis).
loc,
(opening).
luiken
men
vindt
Zonder het voorvoegsel
Mhd.
reeds gesyncopeerde
luik,
opengaan).
Ags. bi-lucan,
't
ww.
venstersluiting,
Vgl.
Got. ga-
Ohd. bi-lühhan,
Mhd.
lüchcn.
Blusschen lesschen ui tg. ijzer
1700,
Ook een,
I
belesschen,
dezelfde
bl.
73,
beteekenis
waar van
't
waarvan het simplex had
(zie
lesschen
bv.
Ohd.
aan
't
aangenomen. Vreten
leskên,
Mhd.
lesdien,
Nhd.
Os.
löschen.
het voorvoegsel ver syncopeerde in een paar woorden tenzij
,
Cats,
van gloeiend
gesproken wordt), maar nu alleen in overdrachtelijken
leskian,
e
belusschen,
vroeger
voor het blusschen van den dorst gebruikt wordt;
zin
de
voor
men zou
willen
meenen
,
dat voor die woorden
fra beantwoordend, De woorden zijn:
Gotische
vre
moet worden
voor ver-eten of vre-eten, Nbd. fressen, Got. fra-itan.
Vreeschen of vreischen, mnl. ww., dat vragen, vernemen naar,
213 onderzoeken
en
beteekent
Het
vorschen.
vereeschen
eeschen, vre-eischen), dat in
Waleiv.
b.v.
12228,
ö'toke
vereischen
Lsp.
28159; Lanc. IV
26939,
ook
vs.
39
7;
175;
vs
door
wordt opgegeven,
Kiliaen
Is
't
827
var.,
vereischen,
dus samen-
Nhd.
gesteld uit ver of vre en eischen, Ohd. eiseen,
Heiml.
tb. 18;
III 3 vs.
Ook Hooft en Cats gebruiken
10886.
Waleiv.
dat
2
I
vre-
Rijmb. 9585,
III 180, 384;
Rijmb. 4977, 21159, 24074; Sp.Hist. IIV 11 1861;
niet
(of
ook met voorgevoegde h verheeseken,
943;
I
,
mnl. ook niet zelden voorkomt,
22897,
17529,
15920,
1945;
't
Kat. BI.
9474;
verward moet worden
niet
voor
staat
heischen,
Os. êskón, Ags. dscian, Eng. to aak.
Vreughen voor,
verheughen
voor
bv.
W.
bij
komt
in
't
later
van Hildegaersbercb en
mnl. nu en dan in
den Mnlp.
I,
2841 ')
Ook
woorden
andere
in
van
vaste beginletter
is
de
e
gesyncopeerd tusschen de
woord en de volgende vloeiende.
een
Dat
schijnt bv. bet geval te zijn bij knevel,
als
grondvorm
moeten aannemen
waarvan
wij kenevel
met bet oog op bet Ags.
ka nep, snorbaard, en bet mnl. canef,
cenep, Oudfriescb kenep,
in de samenstelling canefbecn (d.
i.
kakebeen),
vinden Mo-
te
riaen 272.
Meermalen
in
is
't
midden van een woord de
waarop het
b.v.
die,
Als
voorbeelden
daarvan noem
en hertog, Ohd. herizogo,
')
Verrassend
is
Ags.
eine
Bildunu'
kan
de
eersl
twijfel
dal
herberg',
ist
J.
Grammatik,
vreuchde nicht
Ohd.
Os.
heriberga
heritogo, beide
Franck in Leipzig,
zijne belang-
1883
identisch mit vroude
,
p.
84:
sondern
vreughen, vvelches für verheughen vorkommt."
Ik
waarheid daarvan echter niet voetstoots aannemen, vooromdat vreughen slechts sporadisch voorkomt en verheugen toch
steeds de
een
zu
ik
heretoga,
de opmerking van Dr.
wekkende Mittdniederlandische „Wahrscheinlich
verdwenen,
e
eerste lid eener samenstelling uitging.
adj.
bleef, en vervolgens omdat ik heop de wel eer van een werkwoord, dan van leiden is. Bladz. 105 wees ik reeds op het Os. frdh,
gewone vorm was en
of een af te
in zijne
//
suhst.
de g van het <\
,
214 samenstellingen van herl, uit hario (leger),
den wortel van
uit
de
en
herberg
ontstane
a
uit
hertog,
De oudere vorm
in
't
Okd.
ander (Got.
den vorm
el
op syncope
elelende
Lat.
aljis,
eener
uit
bij
verzwakte
i
wordt vollediger teruggevonden
samenstelling van
als
waar-
evenals
elUendi (vgl. Ags. eleland),
Os.
elilenti,
ballingschap,
e
tiohan
tieën,
ellende,
bij
der eerste lettergreep,
wijst
e.
met togo (aan-
ww.
't
Hetzelfde gebeurde
met herga
eerste
't
laatste
't
den wortel van
uit
Lat. ducere).
(trekken,
van
dux)
Lat.
voerder,
w\v. bergen,
't
en
alius),
land en in
in
d.
i.
mol. als adv. onder
't
nog gewoon, en nog over
oorspr.
eli uit ali,
onzen compar.
elders.
gelijke syncope bebben wij dat woord nog in den eigen-
Met
naam Elzas, Ohd.
Elisdzzo
,
Mlt.
AUsatia,
uit
als
die,
eli
(ander) en een uit den wortel zat afgeleid subst. samengesteld,
andere woonplaats beteekent. Tallooze malen
is
de
e
gesyncopeerd
verbuigings-uitgangen
en
vóór
t,
het tegenwoordig Nederlandsch de
eenige vervoegings-
bij
d en
altijd
e
Zoo ontbreekt
s.
vóór de
in
van den
t
derden persoon enkelvoud van het praes. indic, van den daar-
aan gelijken tweeden persoon meervoud en van den imperatief, ofschoon
nog
het mnl. die gewoonlijk nog bewaarde,
kwart der 17de eeuw
in het eerste
name
bij
woorden
Vondel, voorkomt in
den
e
was
gevoegd
heffen
scheppen, bidden
een
,
verbalen enz.
,
,
datzelfde
ja,
suffix
hetzij
soms
,
,
bv.
uit het verbaal suffix ja.
zwakke werkwoorden ontstond de
de
zelfs
welke, achter den
vormde
stam
zij
de sterke werk-
bij
regel ontstaan uit de a,
wortel ,
Die
').
en
onze dichters, met
bij
somtijds
hetzij
e
meestal uit dat suffix
-f-
bij
Bij
uit
den vooraf-
gaanden stamklinker van het grondwoord; waaruit het zwakke
werkwoord was
afgeleid
De
kon wezen.
e
,
en
ontstond
die d (o), d,
dus
uit Ja, ija, tja of uja (later verkort tot ji, (later
Zoo
>)
verkort
tot
luidt geeft,
Zie Dr.
W.
L.
ó)
en uit aja,
zoekt,
i
(uit ja),
i
of u
uit a (later verkort tot ï)
,
uit
dat tot ai (of
trouwt, heeft in
van Heiten, VondeVs
taal
't
I
ê)
/)
ojaendja overging.
mnl. nog meestal
hl.
i'.i.
215 gevet,
trouwet,
zoeket,
gevet), suokit, sókicl 't
(of
tritot (of trült)
trüód
sóJcead),
en
Invet,
in
hevit, in
,
Oüdfrank.
't
giv/'t (of
Oudsaksisch
't
g/'bhid,
habhed of habhid (ook habhad), in
,
Got. gibith, sókeith, [salboth], habaith.
Dezelfde
uit
de drie
in
6 of
i,
,
op een sclierpen medeklinker volgde, tot
steeds
in
mnl.
't
wanneer eene enkele dentaal
meestal
aan
de
ëlen uitgaat,
voorafgaat,
e
doch zelden wanneer de voorafgaande medeklinker Oüdfrank.
het
Zelfs
in
reeds
aan.
men
treft
II
of rr
is.
deze syncope
Oüdfrank. wordt namelijk de
In het
uitgestooten
klasse
en Oudsaks.
verscherpt
t
vaak voor, en
reeds
wanneer het werkwoord op eren of
,
ook
viel
T
Deze syncope komt
werd.
wel
e
zwakke werkwoorden w eg vóór de en part. perf, die wanneer zij dan on-
d van het imperf. raiddelijk
voortgekomen toonlooze
é
der
klassen
der eerste
i
wanneer de wortel een langen klinker of
,
tweeklank heeft en op
r,
n,
st of rs
d,
s,
uitgaat
'
).
Vandaar
maar
gehórda
voor gehorida naast genereda of generida
truoda
en part. irruort naast irfullit en gescathot. Zoo heeft
;
het
't
part. gihórid,
is
de
nasida,
fullida
ons in
bij
gihrórid, ginerid, gimakod.
gesyncopeerd
niet
en
salbóda,
,
Vormen
salbóths.
fulliths,
men
nog
vocaal
't
part.
maar
naar
duidelijkheid
,
en
liquidae veine,
te
de
vóór toinne,
te vellene,
te
n.
te
Men
hoorne,
winnene,
daar door assimilatie vormen
')
die
hausida, nasiths, enz., die tijd niet
nu verouderd
zijn,
Zie Dr. P.
J.
uit
overdreven
weer ingevoegd.
e
geregeerd door eene praepositie zooals
coelene,
groeteden,
maar hebben,
de
In het mnl. syncopeert de verbogen
te
haasitlis,
niet als ongesyncopeerde overblijfsels uit eene vroegere
taalperiode beschouwd worden,
zucht
als
In het Got.
men
begin dezer eeuw en ook vóór dien
zelden aantreft in de schrijftaal,
mogen
en vindt
setteden,
als
ge-
nerida en giiritóda; maar
naast
gihórda
Oudsaks.
ook in
;
vindt te
te
als
vorm van den te
,
o. a.
te
telne,
ontberm voor
hoor ene, te
veile:
infinitief,
niet zelden de
te
te
te
e
coelne,
tellene,
ontberene.
na
te
Van-
Moriaen 456, 1290.
Cosijn, Taal- en Letterbod? IV
bl,
1M,
:
216 verbuiging
de
Bij
syncope
valt
Die
genitief sing. op te merken.
van de a
(o),
ja (of
in
zelfs
Got.
't
met het Os.
,
kunnies
kunneas)
(of
Oudfrank.
—
dat reeds
bij
—
nog
e
behouden, maar Maerlant
maar komt
is
skipes
folkes,
(spijs),
—
dikwijls
,
met het
cunnis
—
schoon lang
weg,
later viel die
woorden,
bij
vgl.
— balg — sunaus,
folkis (of folkes) lovis,
Het mnl. heeft die
frithis.
niet altijd
,
meer voor;
sanies (of suneas), fehas, en
ruggis,
dagis,
metes
dages,
—
van den
s
laatste overblijfsel
niet
Got. dagis, harjis, vaurdis, skipis, kunjis
faihaus
vóór de
e
of u der vocaalstammen
i
i),
ongeschonden
geheel
der
was het
e
—
zelfs
en
die op eenen sisklank
eindigen, zoodat Vondel bv. schrijft des vleysch, eens icalvisch,
huys,
onses
heyligen
des
Geest
gebruiken wij tegenwoordig de
l
liefst
In
).
de omschrijving,
behouden in die weinige woorden,
e
nu
dat laatste geval
terwijl wij
ouder-
die in deftige,
wetsche uitdrukkingen voorkomen, namelijk de heer des huizes (Got. hüsis
macht des vóór de e
Os. hüses
,
kruises,
des
is,
stam
s
Oudfrank. hüsis en hüses), het teeken
,
hegeerlykheden des vleesches (Os. fleskes)
de
(Os.
geestes
gestes).
is
met korten wortelklinker
e
Sporen van vroegere
e
heeft het de
bewaard
zijn
Walew. 2350, 2525; Nat. BI. III 608, VII ook hedendaags,
van slaags
54),
zijns
weegs gaan,
genitief
mnl. hedendages,
slaags
in
het
samenstellingen als scheepslading
in
ook nog het adv. steeds voor stedes
Marnix Byenc.
')
Zie Dr.
W.
e
L.
daghes,
Bist. I ,
1
,
,
bij
Mare. III
vs.
in
in den absoluten
enz. naast schip.
dat
15 vs.
van weegs
men
o. a.
en
Vgl.
nog vindt
61, Vondel, Palamedes (Van Lennep II
bl.
397), Staten-Bijbel
Syncope der
,
,
of'.s
grootscheepsch)
adj.
tt-
hand-
-459, 580; Beatrijs
Sp.
van scheeps,
(vanwaar
te
den volkomen
in
raken, naast slag
naast weg,
grootscheeps
Als
vrede.
weten
klinker van des daags, naast dag (mnl. des daghes
925;
e
omdat het het eenige mannelijke woord op
behield,
dat tot de sterke verbuiging behoort,
haven.
de
,
Het eenige woord, dat de
bl.
9.
ons voor onses genit. sing. van het pron.
van Heiten, Vondd's
toni
j
bl.
55.
,
217 poss.,
waarschijnlijk
dij)is,
zijns,
aan den
slechts
met „van
Otia
opdracht
en
in
als
dat
veranderde
al
wat Mals, en (behalve
hun
syncopeerd
van
uit
bruikt
eenen
worden
als
beides,
vorm beyds
deele
nog de
waard
,
op
die
daarnaast als nominatief ge-
en
verklaard
feire,
Het
zich r
die
ook
')
e
be-
Gaan de
cleinre,
is
in
in
en
in
mnl. trouwens zeer gewoon,
't
brengen.
te
De
sterk verbo-
den tweeden en derden naamval den tweeden naamval meervoud
echter die adj. in den onverbogen
door eene toonlooze e
luidt dienaars of
merken.
te
moesten
wordt
vóo'r
gevolgde,
e
l,
vorm
n of r
de r van ere steeds gesyncopeerd,
swaerre voor fellere,
kent die syncope
bij
cleinere,
swaerere.
de adjectieven nog niet,
de bczittelijke voornaamwoorden, die in genoemde
bij
daar
mtnro,
syncope van
uit tot
Zie Dr.
den
mnl. ten
't
waarbij dan evenwel syncope
Oudfrank.
wèl reeds
s in
taal
in
mnl. dienres,
't
enkelvoud
naamvallen
Zoo
beide.
onze
in
in
al of niet
dan
moeten
werd.
op ere uitgaan.
bv.
te
gesyncopeerd
gen adjectieven vrouwelijk
die
,
hebben vdór die
onder een vasten regel
uit,
schijnt
later
Eene dergelijke syncope
op eene,
')
Evenals ra»
van beyds, ge-
stamvocaal voortgekomen toonlooze
vóór r valt op
zelfs
«7s."
Yondel
bij
die
,
s uitgingen,
uit de
diners nog
en
bleef toch de
hij
en Oudsaksische a- en Ja-stammen,
Ags.
de
plur.
e
de uitgave
bij
gesyncopeerde genitief beides (Os. bethies) van
nom.
der
,"
noch van
Ook de weinige mannelijke woorden evenals
dat
„soo wat Yroeds en soo
schonk
die beide)
men ook, met name
vindt
boeck" zijner
seste
hij
ook later
Zeeuwsche vrienden besluiten met
zijne
hij
mnl. en
't
Huygens „het
betitelde
als ,"
van aan
er
betuiging,
als
Van den Levene ons
van het gedicht tot
mijns,
als
Men denke
vaak voor.
zeer
Korenbloemen ook in „mengelingh
zijner
de
van genitieven
invloed
mnl.
't
titel
Zoo
zelden.
niet
in
syncopeerde
Alles
Tieren.
door
komt
W.
e
thtnro,
tusschen
sinro luiden. Verder strekt /,
n en r en eene volgende
de comparatieven en tot de mannelijke persoons-
I,.
van Heiten, Vondei's
taal
I,
bl.
11-2
vlg.
>
218
namen op dan
l
ere
n
,
voorafgaan
,
maar
plaats,
Ook wanneer
').
/•
ons rijkst
bij
,
in
syncope
verbogen uitgang
eeuw, tot op dezen
De de
worden (eer
tJia
Os.
,
gevormd,
en
Kiliaen en
bij
Mal
vs.
;
140, 78,
78,
breedde Kiliaen,
')
VI
Zie bl.
160
vs.
vs.
42,
na het uitvallen der
Cost.
en
Kiliaen en
bij
Een koning
Vondel, 376, bij
vs.
Bucolica II
ov
44,
Matth.
Staten-Bijbel,
Kiliaen en Staten-Bijbel,
Huygens, Hofwijck
deze
148-157.
e,
de
vs.
syncope Dr.
P.
uitg.
Huygens,
Oogentroost
Een
bij
Kiliaen
uitg.
Voorhout
wijs hoveling
Van Lennep
VI 27, Luc. XII Judith
I 2;
2516, Stat.-Bjjbel,
J.
engde
Huygens, Oogen-
bij
Zedepr.: vs.
bij
vs 49,
Huygens,
Kiliaen,
bij
358,
v.
b.
Vondel
(= laagte)
117; langhde
lengh.de
Mal
856,
vs.
333, Hofivijek vs. 630, 853; leegde
troost
adj.
Os. diuridha
Zoo vindt men
hooghd(e)
vs.
van
substantieven
aggvitha,
Ilofwijck
Zedepr.:
en Huygens, Cost. Mal
vs.
't
voorafgaande zachte consonant
bij
Huygens,
vs 63,
l
de
zelfs als
ons diepede, eng ede, dierede,
bij
bleef,
dat nog lang.
Van Lennep XII 27 Cost.
l,
heiige, zaalge, reeds in
is
waardoor
moet oorspr.
bij
buigingsuitgang op de en ook na
;
Got. dinpitlui,
Aanvankelijk
duurde
d,
uit-
toe, in gebruik.
d van de onveranderd, en g
Oud frank.
onze dichters der 17de en 18de
bij
dha), 't
heerlijkheid)
,
geluid hebben.
Got.
;
gesyncopeerd vóór den afleidingsuitgang
geregeld
is
e
(Got.
tijd
't
tegenwoordig nog in
en
een
Zoo
later
in
van den toonloozen
/
,
scotlen
volgt.
ig
maar vooral
mnl.,
mnl
het
apostle,
vogle,
Vóór
wanneer
gewoon,
zeer bv.
volgt,
ons armst.
bij
Got. hauhist, Os. hóhist,
;
gang
is
na
hoogepriester), Os. rikiêst (mach-
hoogst.
verzen,
e
van den superlatiefuitgang
i)
Os. armóst wordt
gudja
hóist staat naast ons el
soms syncope der
r
uitzonderingen
eenige of
(uit 6
e
der adj. Got. armóst,
wordt
op
reeds
zelfs
syncope der
reikist (bv. reikisfa tigst)
vóór
niet bij alle schrijvers, en lang niet geregeld.
Algemeen, ninl., is
in die gevallen andere letters
heeft
,
Gosijn,
wijdde
IV
V 25; bij
Esdr<>
Taal- en Letterbode
:
219
VII
vreugde
5. Bij
waarde,
bij
de d onveranderd gebleven, en evenzoo
is
woord tenminste, evenals
als dat
door het suffix de en niet door
voorafgaande
tot
t
hebben
afgaande dikte,
De wij
d en
,
maar
p
bij
kleinte, e
vinden
scherpte,
alle
voorafgaande
en f (ook die uit
diepte,
Bij
de d verscherpt
v
en voor-
v)
althans Kiliaen geeft reeds op:
toonlooze
tot
uitgang
eh,
geuoeghte,
warmte, kromte,
den
na g
ook
k,
t,
vloeiende;
ziekte,
afgeleid.
is
evenals dat reeds vroeger gebeurd was
,
scherpe consonant
Got. vairthida,
't
de d onveranderd in liefde;
bleef
v
woorden
andere
van waard
e
grootte,
—
stijfte
stilte,
dierte, begeerte, zwaarte.
verzwakte klinker van (of liever vóór) verder zóó vaak gesyncopeerd, dat
wij
slechts enkele voorbeelden
van verschillende soort
in her-
innering kunnen brengen
Angst
35095), Ohd.
(nog Merlijn 33283, 34741,
angest
uit
angast, Mhd. angest, afleiding van anga (Got. aggvus) naast
angi (Ohd. angi), ons eng. Dienst uit dienest, Ohd. dionost, Mhd. dienest
Ernst
(strijdlust,
Hengst
uit
Mhd
Ohd.
a-nest,
uit
begeerte, hengest,
Mhd.
er nas t,
,
Os. thionost.
er nest,
eornost
oorspr.
equus
castratus
:
Ohd.
hengist,
hang is t.
hengest, Ags. hengest, Oudfrank. hengist en
Herfst
uit her rest,
maar
dat oorspr. niet oogsttijd,
teekent, zooals
nog het Eng.
liarvest,
Ohd.
Mhd.
Etym. verwant
herbist
,
carpere (plukken) en
herbest. 't
fiirst,
mnl.
ook
Ags. harfest.
aexster
met vóór
in
first,
oester)
(zelfs
bij
33
fluks, reeks, heks, speeksel) uit *egister,
tot
s
Nhd.
superl.
onze taal voorste.
bl.
25, 39,
ciirste,
zwakke vorm van den
bij
vs.
Vgl.
zijn het Lat.
Ohd. furisto, Mhd.
eigenlijk substantievische
Ohd. furist, Ags. fgrst, Eng. Ekster,
oogst be-
Gr. y.xp7rcc (vrucht).
Vorst (princeps) uit voreste,
ngii,
Ags.
ijver).
Hildegaersberch,
& verscherpte g (evenals blijkens 't Ags.
Ohd. agaza, en het Nederd. agester.
Geinster
uit
genister,
worden opgegeven derden
bijvorm
genster,
welke
in de beteekenis
ginster,
in
't
vormen door Kiliaen
van vonk,
mnl. en ook
en, bij
met een
de dichters
220 der
eeuw voorkomen. De oudere vorm
17de
grondvorm *ganaistra ;
uit eenen
vgl.
Mhd. ganeister, genster.
nistra,
*ganister,
is
Ohd. ganastra
Bijvormen
ga-
,
den op
stieten
d. i. den wortelklinker, uit, andere g volgenden klinker voegden eene l na de g in, vanwaar glinster met het ww. ,
glinsteren
Mensch
').
mennisk,
uit
met umlaut van
adjectievisclie afleiding
man; Ohd. mannisco,
mennisco, Os. mannisk, mennisk, Ags.
mennisc.
Hemd
vanwaar ook
hemed,
uit
IV 596 hemethe.
Komt van den
't
in
mnl. heemd, b.v. Mnlp.
't
Mhd. hemede, hemde, Oudfriesch
var.; Ohd. hemidi,
ham,
wortel
ook
die
't
Got.
gahamón (bedekken) opleverde, en verder hemel en haam
in
lichaam.
Vreemd
vremed (Got. framaths, Ohd. framadi), fremidi,
uit
Mhd. cremede, Oudfrank.
adv., dat in
from
vremde,
fremithi.
luidt,
't
7/e/rf uit Ae£e<7 't
mnl.
ook
eene
is
Oudfriesch framid, afleiding
van het
uit,
van hier weg beteekent
2
).
Ags. biledhe, Os. bilidhi, Oudfrank.
Beeld uit belede, ,
fremidkï,
Got. framis, Ohd. en Os. fram, Ags. en Eng.
en van
Ohd. piladi
Os.
Woord
't
(bv.
bilithe,
snijwerk.
eig.
1072, 3221), waarom
Reinaert I 615,
heeld
voorkomt,
1215, 1283, 1311, 1387;
Renout
bv.
1097,
vs.
in
1129,
Rijmb. 8079; Sp. Hist. I 3
,
9 vs.
14; Stohe VII 44. Vgl. Ohd. Ae//V, Ags. haledh, Os. helidh.
Maand
mam-d,
uit
manoed,
mênoths,
Got.
Ohd.
mdnód,
Mhd. mduót (Nhd. met klankwij ziging monat, evenals Ags. mónadh),
rechtstreeksche
afleiding
van
(grondvorm
nuhid
van ons
maan) of misschien met uitgestooten nasaal
perf.
van een daarvan afgeleid ww. *mdnan van maan
act.
voorzien
Hoofd
uit
}
3 ).
hoved
,
dat
in
haubiths, Ohd. haubit, 1
) 2 i
)
part.
Zie het groote UVA. Vgl. Dr. L. A. te
't
mnl. nog zeer gewoon
Mhd. houbet, Ags. hedfod,
dfer ^NVJ.
taaZ
op
is,
Got.
Os. hdbhid.
geinster.
Winkel. Taalgids VIII 121—125.
Zie Dr, Kern en Dr. Gosijn,
7W7-
en Letterbode
1
bl.
137. 143.
221
Deugd
deuged (mnl. bijna
uit
lugund, Nhd.
van
afleiding
dugudh,
van
wortel
dugodh.
't
Is eene
ww. deugen, mnl. dogen
't
plur. dogen, imperf. doekte,
dooch,
(pr.
den
Ohd. tuged (naast
dor/et),
altijd
Ags.
tugend),
Got. e?aw^, diigum,
dauhta).
Maagd
maged
uit
dat in
,
't
nog voorkomt
ook later
mag ad
Wet
uit
Behoort
't
Ohd. ivizzod, wizzud. weten en schijnt
Naakt
snoek,
Behoort
Ohd.
,
Kreeft
Ohd. foVws
,
Oudfrank.
,
cervu-s
tot
de familie van
men
ww.
't
weet.
hachit
hechit,
Mhd.
hechet,
hirz
,
Mhd. AïVs
,
,
Ags. heorot
,
voor *herwo-t, gehoornd, vgl. Lat.
hirot,
Gr. xepaóg, gehoornd, van yjpxg, hoorn.
,
uit krevet
crebiz, »
heked
uit
uit heret
heort
ww. mogen.
't
Got. vitoth, Oudfrank. ivitat,
Vgl. Ags. hacod.
hecht.
Hert
en bl.
Mhd. maget,0$.magadh
beteekenen: dat ivat
te
is
Korenbl. I
naked, Got. naqaths, Ags. naced, Oudfriesch naket.
uit
Hecht,
't
,
,
de familie van
tot
wited, witoed,
iveted,
Huygens
(zie bv.
452), Got. magaths, Ohd. (Ags. magdh).
mnl. nog de gewone vorm
Mhd.
en heeft
dat
,
men
in
krebeze, krebez.
als
't
Ohd. chrepazo,
mnl. vindt,
De gesyncopeerde
e
was oorspr.
zoodanig een spoor achtergelaten in de
eerste
lettergreep,
zooals
wij
er
die
door umlaut
ontstond
vinden in krabbe
eene
(d.
e
Oud-
krabhja),
i.
der
uit eene a,
noorsch krabbi, Ags. crabba, Eng. crab. Ooft uit or<^
dat nog door Kiliaen wordt opgegeven
,
obaz, Mhd. obez, Nhd. (met paragogische
Oudfrank.
uit
y
die
,
kelde;
vgl.
ander
suffix.
Tergen
uit
Van den
')
Een
Ohd.
,
olsl, Ags. ofet,
ovit.
Delgen, verdelgen uit verdeligen 2<7
i)
zich
Mhd.
terigen
vertillen
voor
naast
terijen,
wortel tor (Indo-Germ.
geüjboek.
uit
Taal- en Letterbode IV
de
Oudfrank. fardiligon, met
'),
de j van het suffix ja-n ontwik-
uit
het
Ohd.
met
evenals delgen uit delijen. c/ar,
vgl.
13de eeuw heeft den
bl. 215.
fartilun
Gr. dépetv)
vorm
kwam
deUgen.
Zie
:
222
met ander
Mhd.
ja-n
woord farterian,
't
Zeer
sterk
uit
elf
en
lange
Welk voor
twaalf
van de lange
uit twalif
mnl.
't
't
woorden
bij
i
als
uit bij
i
Uk (gedaante)
subst.
't
met de gedaante hebbend, -danig in
suffix
Ook de uitgang Uk
').
vragend voornw., en
welik, samengesteld uit we, het
een adj. van
lik,
met
Os. heeft
't
vernielen.
syncope
de
is
eenllf
stiet die
ons (ver)-teren.
zern,
Ags. teran, Ohd.
tairan (scheuren),
suffix Got.
zeran,
afgeleid en te vertalen
in hoedanig, of -gedaen in
Den ongesyncopeerden vorm
hoegedaen.
vindt
men
Got. hvileiks, Oudnoorsch hveltkr, hvilikr, Ohd. hioelih,
welih,
hwilik
Os.
Oudfriesch
,
Syncope vertoont
hivelik.
reeds het Ags. hvylc.
Zulk voor zwelik, samengesteld hetzelfde
sogedaen in
naast
en
Mhd.
Got. svaleiks,
't
Os. salik-
solih, solch,
en het
selik
men nog
solijc vindt
evenzoo in
solih,
nog het Oudiriesch
zoo, Got. sva) en
(vgl.
Den bijvorm
is.
sogelijc,
waarnaast Ohd. sulih, vgl.
zwe
zoodat het met zoodanig, mnl.
welk,
bij
te vertalen
mnl.
't
als
lik
uit
mnl.
Ook
selc.
hier
heeft het Ags. svilc syncope.
Elk, soms verklaard Ags. aeghmjlc)
soms
,
met meer grond van
eelik
vorm van ooit),
ook uit eenllk (Ohd.
opgevat
bv. elec
(zie
dat naast
,
te
bestond
ie
3 ),
van Oostelijk Noord-Brabant
')
Zie
Bladz.
Ohd., Mhd.
sel/>,
147,
mogen worden
men W.
lik
4
),
ook
selb
,
Ags.
met
ielek, ielk
Over Grimm's gissing, dal
Xlid.
als
cap.
2
),
schijnt
verkorting 174), bijee
(ergens,
zoodat wij in dialect, bv. dat
zélf,
vinden, en
Got.
silba,
Eng. sdf, Os. sdf, zou eigen persoon zou beteekenen,
self. sylf,
staan voor sva-lïba en dus ongeveer: zie
einlih)
Leven van Jezus,
en samenstelling van
iegelijk,
(Ohd. eogeiveltk,
uit iewelik of iegewelik
Scherer, Zur Gesohichte der Deittschen Sprache, Berlin
1878. p. 4UI5 vlg.
deed dat
doch
onrechte, Noord en Zuid VI,
*)
ik
>)
Zie Bladz. 178.
")
Volgens H. van der Brand, Onze Volkstaal
zelf',
te
I bl.
lil.
165, 207.
-2-2iJ,
223
Neder-Betuwe ielkendeen =: elk ende een,
in de
een
Elkander werd vroeger
').
malkander
elk en ander, evenals
Groot
woorden
ook
is
die
,
het
aantal
2
).
vreemde talen overgenomen
uit
ons door syncope verminkt werden
bij
ieder-
i.
dat dezelfde syncope als
,
daar het voor manlijcander staat
elk vertoont,
d.
woorden geschreven,
in twee
,
vooral
tusschen de eerste vaste en de tweede vloeiende consonant: Floers, naar
voorkomt
mij
't
uit
velours,
d.
met ingelaschte
i.
r het Lat. villosus, harig.
Fluweel
voor
bijvorm van het door Roquefort opge-
velueel,
geven Oudfransch velluau, van
Riant voor kalant met chaland.
Kleur,
vélu, harig.
voor d, blijkens klandizie, Fransch
t
Kiliaen heeft kallant, kallant erij e en kallandijse. Kiliaen nog alleen koleur,
bij
Fransch couleur,
Lat.
color.
Pley,
katrol,
in
emmer neer de
bijzonder boven eenen put,
't
zoo
vorm vindt men het berijming
den put,
om
pijniging met gewichten aan de voeten
der
slachtoffers
op te hijschen, en
om
vervolgens ook als folterwerktuig
te laten,
uit
in
van Hooft's
In gesyncopeerdon
rekken.
te
Brederoo's Moortje
Schijnlieiligh
bl.
1
45, in de
bl.
en
in Ilooft's
Warenar (uitg. De Vries) bl. 56. De ongesyncopeerde vorm komt voor Eeinaert II vs. 6434, P. Godewijck,
poley
Wittebroodskinderen opgeeft,
't
komt
Plet voor palet
Sla
58
bl.
en
Kiliaen,
Fransch heen
')
Volgens
')
Zie
herkende)
J.
Bladz.
Samenstelling
bij
Hooft een paar maal voor.
G.
Groothuis, Onze
van
met
Eigenaardig
147.
Ujc,
elk
Lat. sal (zout), door het
't
het Spaansch ontleend,
aan
(waarin
like
tot
Volkstaal is
men
bl.
voorrede voor den Sp. Brab,
89.
het oude
lijk
nog de nieuwe reeds niet meer
elkerlike,
bv.
Eeinaert 130-2,
in
eikerlij c,
Walew. 2665, 7233; Moriaen 4411
II,
waar het salado
;
het
Lanc.
mnl.
lil
2292Ü;
Rijmb. 23390, 24550; Stoke IV 226, 889. en ook nog zijne
die ook paley
voor en naast het nog gebruikelijke en ook door Kiliaen
opgegeven salade, afleiding van
2863;
bij
Fransche poulie, Eng. pulley.
Is het
bij
Iranc. 944;
Bredcroo in
224 terwijl het
luidt,
woord bewijst de
in
behoort
evengoed
zout
dat
dus,
vaa het
als
en azijn
olie
naam dus
spelen en dat har ing sla haren
te
afleiding
gemaakte groente eene hoofdrol
klaar
salade
als
De
salato heeft.
Ital.
terecht
draagt. Sloep»
evenals
,
't
Eng. sloop (naast shallop)
Zweedsch slup, bij
't
saloep
uit
,
Deensch sluppe,
,
men
chaloup (zooals
sjaloep,
Brandt, Leven van de Euyier 561 vindt). Vgl.
Hd.
't
schaluppe, Fransch chaloupe, Spaansch en Portug. chalupa. Scbijnt oorspr. buiten het Indo-Germ. te huis te behooren.
't
Brat, dat herhaaldelijk bij
Asselijn,
Oudfransch
Kiliaen),
voor fijnere voor
Bril
schrijvers uit de 17de eeuw,
bij '),
bouras,
(bij
Sp. burato, en
buratto,
Ital.
eene grove wollen
ook
later
stof,
stof.
beril,
Mhd.
berille
(barille)
een edelge-
oorspr.
,
steente, later voor geslepen oogglas, in de 17de
voor
bijzonder
b. v.
den vollen vorm borat
luidt in
naam van
de
oorspr.
is
voorkomt
verrekijker
uit het Grieksch,
gebruik,
in
waar het
fiïïp-jX'Aoq
Is
't
luidt
eeuw
in
't
overgenomen
2
).
Fret, waarnaast Kiliaen ook foret, furet opgeeft, terwijl Cats (uitg.
1700
bl.
I,
60) zoowel fret als fu ret schrijft, Fransch
furet, Ital. furetto, Mlt. furetum
,
van
furetus,
't
Lat. faro.
Kraak, waarnaast Kiliaen ook nog karraecke vermeldt voor eene soort van groot vaartuig, luidt in
(Eng.
caricke)
a 200 ton.
en
is
daar
't
Fransch carraquc
rond oorlogschip van 150
een
Het porcelein, dat met Spaansche kraken werd
aangevoerd heette daarnaar kraakwerk of kraakporcelein.
Kraal, als 't
reeds
door
Kiliaen
voorwerpsnaam gebruikt, Is het
korael opgegeven,
naast
terwijl
en nu
koraal stofnaam
is.
Fransche coral, Lat. corulium, Grieksch y«:pxA?dsy.
Krant voor courant,
verkort
uit
courante,
nouvelle
d.
i.
loopend nieuws of loopmare. ')
Plaateen vindt
men
in
Oudemans' Mnl. en
Onl.
IVdb.
I
bl. SOS.
In hoeverre het Gr. ^ripuXkoq aan het Skr. of Prakiït ontleend kan zijn, zie men in het boeiend werk van F. Max Muller, India. *)
what can
it
tcach
us? London 1883
p,
^66 vlg.
225
Kreng, naast cronge of croonghe 48
caro
,
het
gegeven, voorloopig
ww.
Kroot,
d.
nog corona,
aan het Lat. woord, dat
maar Mhd.
syncope verminkten, mnl.
't
en
,
Eng. crown.
't
Hetzelfde
kruin, oorspr. haarkrans.
is
Kiliaen nog karote, Fransch carotte, Lat. carota.
bij
Prei, groente, voor het
Kiliaen opgegeven porreye, waar-
bij
Num. XI
naast in den Bijbel van 1477,
voorkomt, 't
mede
Het Ags. toch
Corinthische druif, Fransch
i.
gelijk
door
reeds króne, evenals in
woord
Lat.
Vgl. Eng. currant.
overnamen en
wij
't
cringan, sterven.
raisin de Corinthe.
Ohd.
32;
vs.
een Germaansch woord
dat
voor corint,
uit Icrint
Kroon,
12
handhaven, acht
blijf
op den vorm kan geoefend hebben.
bezit een
Krent
is
onmogelijk,
niet
invloed
I8,
Ofschoon ik deze verklaring, die sinds Kiliaen
vleesch.
van het woord ik
II
bv. Nat. BI.
,
carogne, afleiding van
Fransche
Is het
't
mnl.
't
geeft krenghe als Hollandsen op naast
Kiliaen
11.
vs.
karonie.
in
1382; Sp. HisL
1032,
3926, III 455, 676,
5 ook parreyde
Fransche porree, poirée, afleiding van
Is het
't
vs.
Lat. porrum, porrus (prei, look).
Prevelen
voor
daar
perevelen,
beteekenis van
:
verbastering
het
Grieksch-Latijnsche parabolare,
woorden maken
op ,
te
vatten
spreken
;
in
't
is iii
van het de latere
Fransch ver-
kort tot parier, afgeleid van parabola (Gr. 7nxpx/2okyi gelijkenis, in
gelijking,
Fransch in vorm
tot
't
,
ver-
mnl. door bispel vertaald), in
parole,
't
in beteekenis tot ivoord inge-
krompen.
Pruik voor perruyeke, van valsch haar,
teekent, als
hij
het
bij
Vondel en
vorm (met den bijvorm paruik
denzelfden schrijvers
zooals Kiliaen het opgeeft in den zin
ofschoon
der
17de eeuw)
bij
Hooft in
verschillende
gewoonlijk natuurlijk haar be-
en Hooft daarom van eene loose perruick spreekt, het
voorwerp
pruik bestempelen, overgenomen
:
't
bedoelt,
dat
Woord werd
Fransch perruaue
noemt het woord
in
't
,
wij
bij
nu met den naam
ons uit het Romaansch
Ital.
perruca.
Ménage
Fransch niet ouder dan de 15de eeuw,
Te Winkel, Grammatische
figuren.
1q
226 doch
was
haar
valsch
bij
vrouwen reeds vroeger,
vs.
12221 vlgg. bekend
den roman van de Eose
Tras voor aarde.
in
terras,
onze
Bij
terrazzo,
Ital.
't
tufsteen,
vorm
de door Kiliaen naast terras opgegeven
in
Antonides, Ystroomhl. 9.
midden of aan het einde :
aan het Syrisch
Mlt. abbas (genit. abbatis), dat zeil d.
zijn
mnl. nog vaak voorkomt, uit het
't
leend, waar het abbó,
Zoo
vader, luidt.
i.
gesyncopeerd uit abedle (Mlt. abbatia), dat
het
voor Gr.
ont-
is
ook abdij
is
men
o. a.
'sindt
2941, 8190, 11373.
Lanc. II
Albast
tiras of tieras
bij
Voorbeelden daarvan
Abt voor abbet, dat
terra,
zijn in het
voor, bv. in Vondei's Vredesang en
Andere basterd woorden gesyncopeerd.
van
komt meermalen
der 17de eeuw
dichters
bv. in
').
alabast
schien van
alabaster
dat
,
naast zich heeft,
of aAafixTTsq
c/.Kxfixa-rpog
Egyptischen
oorsprong
't
Is
een woord, dat mis-
,
en ontleend aan de
is,
stad Alabastrum in Thebaïs.
Elpenbeen, vroeger ook elpsbeen, b.v. Walew. 57, Ags. ylpesbdn, verkort
uit elephantsbeen
het Fransch heen aan
Kalkoen,
haan
reeds
Lat. ebiir ontleend
Kiliaen voor kalikoen
bij
(zie bv.
't
in gebruik naast ivoor, dat door
,
Cats uitg. 1700
I
bl.
,
is.
naast Kalekutsche
574), zoo
genoemd naar
de stad Calicut in Engelsch Indië, waarnaar ook de katoe-
nen
stof heet, die wij
Kamille,
reeds
bij
noemen
calico
Kiliaen,
2
).
met syncope van den klinker
tus-
schen twee w»'b, die alzoo samenvielen, uit camamilla, zooals het
woord
in het Ital. luidt,
Gr. yxfxxi ur Kiu l
l
(letterlijk:
't
Is eene verbastering
van
't
aardappel).
Kelk, drinkbeker, voor kelek bv. Nat. Bl. II 1409, 1437 en na
syncope met rekking der
36493 en kelik,
Gr. J
)
keelct,
Ags.
y.iXcZ.
e
in
't
mnl. ook keelc: Lanc. II 15050,
6 8p. Hist. III
calic, calc.
't
19
Een geheel ander woord
Over de pruiken
zie
men
Dr. G. D.
Gesch. der kerk- en wereldlijke Meeding,
's
Zie Dr. R. Dozy, Oosterlingen.
27,
*)
65, Ohd. chelih, Os.
vs.
Is het Lat. calix (genit. calicis),
1)1.
is
J,
Schotel,
Ghrav. 16.
kelk in bloemkelk,
1850
Bijdr. tot de bl.
58
— 109.
,
227 namelijk
het
Lat.
waar het k&Auëj
calyx,
het
uit
overgenomen
Grieksch
van wuXOtttziv
luidt en tot de familie
(be-
dekken) behoort.
Kerk, nog ongesyncopeerd
maar 't
Grieksche
het
Is
evenals
reeds,
of wjpiwï]
kent alzoo 't
voor
van mópiog Heeren
des
maar
kerevel,
Mhd.
kercda,
kervola,
Eng.
(heer) afgeleid,
chervil.
gesyncopeerd
reeds
Nhd.
kervele,
werd:
lezen
(hora)
aan
Nu
cerfille,
Grieksch
waarop de vroegmis ge-
Door syncope der u vielen
matutina.
woord zoo goed
het
is
maken",
en,
Nederl. een vorm, die gelijk zal geweest
't
als in
tot
metten ver-
onbruik,
behalve
„iemand de metten lezen", en „korte
in de uitdrukkingen:
metten
Ohd.
't
yjx.tpi'p'jXXov luidt.
Ohd. mettina, welke vervolgens
't
in
samen en ontstond het Fransche matin,
fs
beide
door umlaut, in
liep.
en betee-
Ags.
kerbel,
Is het Lat. caerefolium, dat uit het
't
was overgenomen, waar het
zijn
Ags. cyrice,
evenals dom, verkorting van
,
Metten, eerste getijde van den dag,
de
't
Hd. klrche, Eng. church.
't
domus dominica.
Lat.
Kervel
huis
Ohd. chirihha,
't
ons, in
substantie visch gebruikte adj. ytupioiKÓu
o'yJ.x),
(se.
in
bij
het laatste eene herinnering aan den
tijd,
waarin de slaperige kloosterlingen het met de vroegmis zoo
nauw
namen.
niet
Munt) nog ongesyncopeerd munten,
en daarnaast munitón.
Oogst voor ooyest, dat
ww. III 6
vindt
ouyesten ,
16
munizön,
Ags.
Ags. mynet,
mynetan,
Os.
moneta.
men o. a. vindt Velthem V 52 vs. men nog ongesyncopeerd Sp.
Mhd.
110),
vs.
Ohd. munizza,
't
Ohd.
Is het Lat.
't
in
ougest,
1
('t
Hist.
Ohd. augusto, niet anders
dan met verplaatsten klemtoon het Lat. augustus, en dus aanvankelijk
,
en ook in
van de naar keizer vervolgens
maand, en
mnl. nog nu en dan,
de
naam maar
voor
de
opbrengst van de Augustus-
zoodanig
in
de
gebruikt als
't
A ugnstus genoemde maand Sextilis, plaats
gekomen van het
oud-Germaansche woord herfst, dat nu de naam werd voor het geheele jaargetijde van den oogst.
15*
228
verbasterd
van in
uit
Fransch
't
den invloed van frena (teugels) voor palefredier paardenknecht,
palfreclier palefroi'yt),
soms palefroet
mnl.
't
onder
misschien
Palfrenier,
dat ook
klein paard, telganger,
Waïew. 9401
b.v.
luidt,
;
A
I
is
verbastering van het Mlt. paraveredus, wisselpaard
Het
145.
poststations
Mlt. palaveredus
en datzelfde
;
syncope, tot paard, in
woord werd door Hd.
275
fenum
is
,
het
bij
de
na herhaalde
ons,
tot p>feï 'd verkort.
Lat. feniculam
,
eig.
BI.
III 1519,
X
verkleinwoord van
hooi.
,
met versprongen klemtoon,
Venster,
Loir.
waaruit palefroi ontstond,
voor venekei, dat nog voorkomt Nat.
Venkel 228,
't
,
daar in
Voogd voor
Lat. fenestra.
't
Van-
mnl. ook veenster en veinster.
't
voget, zooals de
mnl., b.v. Franc. 4827;
vorm
Stoke
in
IV
't
Mhd.
80, 121,
is,
evenals in
143.
't
't
Is het
Lat. {ad)vocatus, de ter bescherming of verdediging geroepene. Zeent,
Lsp.
mnl. II
woord voor kerkvergadering, 48
vs.
147,
65,
Reinaert
490, 1032, 1166, 1172.
Ohd. luidt het nog senod, waarin het Gr. synode
nen
Het
te
I
2718,
In het herken-
is.
aantal
woorden
,
zou nog met eene breede
waarbij rij
te
syncope heeft plaats gehad,
vermeerderen
neme het met deze bloemlezing voor
lief.
zijn,
doch men
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Elisie of uitlating.
De
eener
uitstooting
hoort
zekeren
in
gewoonlijk figuur
de
:
plaats
wel
tot de
beschouwd
als
eene
of uitlating.
elisie
samenstelling,
bij
vóór
vocaal
zin
een anderen klinker be-
syncope, maar wordt toch
grammatische
afzonderlijke
In den regel heeft die uitlating
dus
het midden van een woord.
in
Toch kan men de weglating van eenen klinker aan een woord pelen
,
dus de apocope
wanneer
,
,
met den naam van
die weglating plaats heeft bij
't
eind van
elisie
bestem-
woorden
die in
,
den zin terstond gevolgd worden door een met eenen klinker beginnend
of tweeklank
woorden,
op
die
waarin
zen,
eene
In
toonlooze
e
dat
geval kunnen
uitgaan,
omstandigheden.
naar
of behouden,
woord.
In
die e elideeren
Nederlandsche ver-
hiaat niet geduld wordt,
de
alle
is
der toon-
elisie
looze slot-c vóór eenen klinker vereischte. Natuurlijk behande-
dat
len
wij
tot
die,
geval van
waar
in
't
eenen anderen klinker
Dat
is
reeds
in
elisie
verder niet, en bepalen wij ons
midden van een woord een klinker vóór is
het
uitgelaten.
oudste
ontkennend partikel «e, in
't
Germaansch gebeurd met het
mnl. nog
als afzonderlijk
woord
naast en in gebruik, en eerst tegen het midden der 17de
eeuw
geheel in onbruik geraakt, behalve dat het nog in tenzij
V 't
en zij) en ten ware
Ags.
ne,
,
(= Hen
ware) verscholen
Oudfriesch en Mhd. luidt het ne (en) en in
evenals in
't
Os.
't
Got. heeft alleen den
antwoordt aan het Latijnsche ne, opdat niet),
als
adverbium
in
vorm
als conjunctie
ouder Latijn,
't
(
=
Ook
in
Ohd.
»«,
is.
ni.
't
(=: dat
Be-
niet,
en in het Latijn
over het algemeen als enclitisch ontkennend vraagwoord
;
verder
:
230 verbindingen als ne-quidem
in
en in samenstellingen
zelfs)
mand), 't
(—
neuter
Grieksch heeft
(onnuttig),
vr\
als nefas (ongeoorloofd, goddeloos),
nemo (= ne homo,
nescire (niet weten),
ne
ne-quis (niemand
(zelfs niet),
niet een
mensch, nie-
van beiden ook) enz.
niet wie
nter,
in dichterlijke samenstellingen, als vwep<$Y}g
(onbedriegelijk),
vyj/uepTfe
(niet
u'/jTevB-rig
doende
lijden), vtyrowoq (ongestraft) enz.
ons verloor het de
Bij
Neen,
d.
ne een (niet een), Os. nên, Ohd.
i.
Noode,
d.
Nooit,
d.
in de volgende samenstellingen:
e
,
Mhd., Nhd. nein.
ne oode, niet gemakkelijk, en vandaar ongaarne').
i.
ooit; en verder verschillende samenstellingen
ne
i.
met Nie
d.
,
't
i.
ne
ie (niet ooit)
dat
,
mnl. vaak voorkomt-),
den vorm ni Niet,
d.
Ohd. neoiviht
Niemand,
Nimmer, meer
d.
voor
ne-icicht,
3
).
i.
ne ieman{d), Ohd. en Os. nêoman, nioman
4
i.
ne immer, eigenlijk ne iemeer van
en
d.
nimmermeer
Ohd.
d.
,
Mhd.
niemêr,
5
),
ne
de
ie
(ooit)
nimmer.
).
In
het laatste meer dus pleonastisch.
is
i.
niomêr
ergen(s) voor *ne-eewergen,
samenstelling
van ne en *eewergen, bijvorm van *iewergen, ieweder
in
Oud-frank. niewiht, Os.,
niowiht, Ags. ndviht
,
(verder),
Nergens,
ie (ooit),
Got. heeft nog den niet geëlideer-
aiv.
ne iet,
i.
evenals het simplex
,
't
iv
heeft uitgestooten.
dat, evenals
Eeivergen zelf
is
samen-
gesteld uit ee (ooit), iewergen (Mhd. iergen) uit ie &n.*wergjen,
Ohd. hwergin, ivergin, Os. htvergin, Ags. hvergen, waarin
hwer
M>er
,
als
verkorting
van het vragend bijwoord waar
moet worden opgevat, en gin een partikel
is,
beantwoordend
aan
't
Got.
(wie
') J
't
Got.
ook,
hun, iemand)
Vgl. bladz. 203.
)
Vgl. bladz. 178 vlg.
')
Vgl. bladz. 178 vlg.
")
Vgl. bladz. 85.
6
Vgl. bïadz. 179,
)
dat
en
o.
a.
voorkomt
overeenstemt
in
hvas-hun
met het Lat. cun
in
231
cunque
In
').
nergen
men
mnl. vindt
't
2
(of nergent
naast ergen (of erg ent) en
)) ook nog andere gedeeltelijke samen-
stellingen in dezelfde beteekenis: iewer
28471; Sp. Hist. II 5
Vergnut
324; BI.
A
Lorr.
295;
160,
lew.
28401,
Sp
21263;
Moriaen
3757;
2375, 2385; Limb.
18; 32 II
X
%
11 vs. 73; iewer s
I
vs.
38;
Hist. I', 19 vs. 27; 29 vs.
19183; Lm»6. YII 1825; XII 523;
1192; Zsp-
18; 23
Mor iaën 1743,
nieweren:
Walew. 2345; Ferguut 3287; Lanc.
80; ietoerinc:
vs.
49; Stoïce VIII 292;
prol. vs.
I'
739;
238;
9662, 11310, 13314,
vs.
Theopk. 657; ieioeren: Sp. Hist.
V
11; 40 vs. 16; Nat.
vs.
Hist. I', 29
Limb.
Wa-
ie-waar):
i.
32; nieiver : Walew.
vs.
17
7943,
Rijmb. 7667,
3339;
II
15156,
58
,
Esopet
4173;
(d.
2723; Rijmb. 9652, 11805,
II
iewerincs:
Moriaen
Brederoo, £p. i?raö. vs. 378,
:
1184, 1524; niewers: Rijmb. 30628, 33801; Brederoo, Sp. Brab. s
\s.lQ18 II
);
legeren: Torec 299, 1957; Moriaen 4123; La«c.
2429,37360, 41087, III 12862; Velthem
IV 31
vs.
9;
A
Lorr.
1791; Lanc.
II
A
683; iegerincs: Lorr. gerincs: Lorr.
ëlideerd
bij
niet vindt,
en
')
d.
i.
bij
Vgl.
W.
te
is
bij
de
4,
65;
41, 42; iegerinc:
niegerinc:
Moriaen
V
114; nie-
3993,
van het voorzetsel
e
d.
dat
,
i.
vs.
Zur
,
bij
ge-
effens,
op-
aanvankelijk
,
Vondel, Gulden
doch verder ook
Leeuwend.
bv.
te
Kiliaen nog
bij
elken(s)
te
101 enz.,
Kiliaen) felckens
men
doch onder
,
zooals
felchen,
Pascha
Scherer,
vs.
II 47,
,
even(s)
telkens,
bijwoordelijke s:
Winckel No. 23, (zelfs reeds
vs.
1682, II 104, 1492.
I
tevens,
698
ofschoon daar wel teffens
gegeven staat; zonder
A
29
I
41087;
II
I
Xederlandsch zelf
In het
hem
Velthem
La»c. II 41094;
315;
29
I
niegeren: Torec 301,2207,3162; Moriaen 214,
vs.
bij
1465 enz.
Geschichte der deutschen Sprache, Berlin
1878, p. 502 vlg. 5 )
Vgl. bladz. 91.
)
In de volkstaal leeft het
3
volgens
J.
en in het Neder-Betuwsch 11
nog voort, bv.
Vercouillie, Onze Volkstaal II hl
hl. 97, als
,
volgens
nievers, naast ievers.
J.
(!.
in het
West-Vlaamsch,
42 als nievers of nouwers,
fJroothuis,
Onze Volkstaal
, ;
232 het mnl. wordt de
In
Men
geëlideerd.
=
tonsen
te
onsen,
van
e
tenen
vindt
=
tuicen
staan zelfs vaste uitdrukkingen d.
Torec 3060, 3241; Limb.
5643; Velthem
eenen,
te
uwen,
te
rr
teer
te eer,
Daardoor ont-
enz.
(=
altenen
als
,
al te eenen,
"Walew. 10149; Ferguut 1218;
voortdurend, gedurig), bv.
i.
vóór eenen klinker meestal
te
—
I 139, 315,
2092; Bose 210,2602,
Zoo ook al ten eng ader
II 27 vs. 17, enz. enz.
geheel en al, te eenemale, en ook: allen met elkaar), bv.
(=
IX 261; Limb. IV 400;
Stoke
57; 33
vs.
tenden
(=
II 39 vs. 51,
19;
vs.
39, 96; 32 vs.
Zoo vindt men
aan het einde, achter), bv. Floris 1552
IV 1562; Lsp.
39
I
140; III
vs.
Lsp. II 47
een, na elkander),
Walew. 453; Velthem
deneen,
Lsp. I 29 enz.
Eigenaardig
1 vs.
mnl.
't
Limb.
ook lendeneen (achter
79; Rosé 1761; en alten-
vs.
II
92;
in
vlg.;
27
vs.
15
').
ook de mnl. uitdrukking van ende torde (van
is
het begin tot het eindeï, voorkomende Lorr.
2638; Moriaen 103; Bose 6297; Limb.
Ohd.
A
Torec
II 3029;
VI 2625. Ord
of oerd
beteekent eigenlijk speerpunt, en
(Os.,
Ags.
komt
o.
A
447, 4334; Heelu 2145; Limb. XII 303, 358, 625
II
ord,
a.
ort)
voor Carel en El. 1149; Walew. 403, 2166; Lorr.
Zeer gewoon
is
in
't
2
).
(—
mnl. de uitdrukking tavontmere
in
den loop van dezen avond) naast hedenmeer en tamere, in den loop van den dag
3
),
Lam.
II
2426, 2980, 5352, 7611, 9322
enz.
Daar de h
men ook Daarvan waarin
het levert
vele
in
de h wel geschreven
evenals reeds in het mnl. vs.
73, III 2 34
vs.
e
vóór de h
elisie
voorbeeld ons woord thuis voor
een
kan
dialecten niet werd uitgesproken,
wegvallen van eene
,
Men
7 13, III
noemen. te
huis,
doch niet uitgesproken wordt vindt thuus
62
vs.
o. a. Sj).
Hist. I',
Velthem II 26
64;
vs.
38
43
Leven van Jezus Cap. 65, 161, 162, 232. Datzelfde geldt van /hans, reeds in
't
mnl., bv. Torec 528, 630, door synaloephe
')
Zie Dr. M. de Vries, Archief
s
In
)
volgens »)
Brabant wordt II.
de
I
bl.
76 vlgg.
punt van een mes nog oort genoemd,
van der Brand, Onze Volkstaal
Vgl. bladz. 182.
\
bl.
218.
:
233
van
ds tot s voor thands,
voorkomt, naast Beteekent
't
tijd
23 enz.;
21,
38
196;
vs.
IV
3 vs. 65, en
altehands, in
mnl. nog als aHehans
't
IV 4673, en
Walew.
13
I
X
bij
men
j,
te
geëlideerd
bij
(d.
i.
bij)
Jan,
zugegen), dat
overgiug,
of,
St.
den
gebare
staan, leest.
Zedepr.
J
)
:
tot
i
17cie
vlg.
jegen
te
men
e
voor
Tjacob
van te
tejegen (Hd.
bij
215, en door
liij
worden
sat
Franc.
bv. vs.
elisie
,
als
l
in
7239
vs,
als
't
ware ont-
2067 nogjegenwoordig
nog door elkaar
tegenwoordig
jegemvoordig
bl.
verre,
met menigen broedre
zoowel
Oudemans, Mid.
In zinnen
)
ware," en
tegen en jegen
schrijft
33
vs.
2
hem was
ons woord tegemooordig
Dr. H. Kern, Ton/L-. Bijdragen enijegen.
in tegen.
/,
ten j eg en ivorde
in St.
Een matroos
uil
I
i.
vindt
4024.
vs.
werd de
,
Tjan,
als
„hi sach dat
:
eeuw werden
Huygens
Zie voorbeelden
<ml>t;un
vocaliseerde
d.
,
huilen)
te
Hetzelfde gebeurde
').
daer
waarvoor men In de
dan
door uitstooting der
hire
gebezigd.
(=
vervolgens door vocaliseering der j in tiegen
stat," ziet
tere
hulene
te
voorkomt Reinaert
alsoft
„dat
en gherande
gherehande
voor
482)
eigennamen
Franc. 6170
als,
vlg.:
die
a.
in tjegen,
eerst
III
voor
Jacob
o.
dergelijke elisie ver-
Van den Levene ons Heren,
in het gedicht
Ook vóór de
')
Limb.
Tulene
geenrehande.
Rijmb. 16411;
mnl. alrande voor alrehande,
't
2452;
Floris
2920, 4892, 8976,
1089;
Eene
Nat. BI. II 1521; Rijmb. 12552. zich
uit
,
Moriaen 1541; Lanc.
Rijmb. 11700 en altehande,
altehanden,
52;
vs.
,
2517,
9382, 9561; Moriaen 3530; Limb.
(bv.
hande: Lsp. 146
te
Ferguut 3616; Rosé 862; en
altehants,
zelfs
ook altehant,
daarnaast
toont
Lsp. II
Evenzoo vindt men het samengestelde althans
59.
Lsp.
men ook
I 4 vs. 45; 5 vs.
3267; Lsp.
handen: Ferguut 904; Torec 2998;
te
109; 58
vs.
vs.
en vooral van
dichtbij,
In die beteekenis vindt
terstond.
,
Ferguut 340, 1845,
hant:
te
reeds Lsp. I 42 vs. 116
o. a.
maar
niet nu,
oorspr.
kort daarna
:
dat
hans, Lsp, II 36 vs. 368; Lanc. III 13170.
te
ru Out.
,
,
bv.
bv. Zedepr.
Wdb. VII
bl.
67 vlg.
213 daarentegen acht tegen
:
234
Een Alchymist 173
Voorhout
12;
vs.
maar
enz.;
582; Rorenbl. I
vs.
beperkte
eindelijk
vorm
ieder
bl.
57,
zich tot zijn
eigen gebied, en begon tegen uitsluitend in vijandigen, jegens,
met bijwoordelijke vindt,
vormen
Bij te
waren
men
die
s,
tsamen en
als
Hd. zwar
(vgl.
ware)
zi
men
mnl.,
de
Ook
346
in
eer
mnl. gebeurde
bv. dere voor de eere. Zelfs
,
malen onder den vorm deer of verkort
Walew. 106,
in
Zoo vindt men tot
170, 172, 180, 189, 217, 226, 290,
enz. enz.
A Ise
elideerde de
vóór eene h in de bekende mnl. bevesti-
e
gingsformule alselpe of alsulpe ml voor alse
Lam.
ml, bv. 3723, I
't
dan de h werd weggelaten.
tallooze
bv.
te
met eene h begon gebeurde dat soms
subst.
waarbij
h, tr
der,
van
e
schreef dan de d, die er van het lidwoord over-
wanneer het 't
de
is
de wordt tegenwoordig in verzen
met het substantief aaneen
bleef,
tegen
mnl. twaren (inderdaad) voor
steeds vóór eenen klinker geëlideerd.
dat, en
bij
worden.
noemen.
te
van het lidwoord
e
't
Ohd.
uit
gesyncopeerd dan geëlideerd
De
eeuw ook
in de 17de
in vriendschappelijken zin gebruikt te
alleen
Men
4708.
ook
vindt
(d.
i.
also) helpe
12562, 12641, 15945, IV 1685,
11630,
III
Eelnaert
voor so helpe,
selp
XI
1356; Rosé 9226, 10682; Llmb.
892, 1200, XII 1102;
Ferguut 3207. Niet zelden heeft
Gunnen Os.
225; toch
geonnen
uit
gl-unnan),
't
(vgl.
gehad
voorkomt,
mnl.
't
6;
D.
Doctr. I 877,
nog meestal en dan
de
e
van het voor-
Nhd. gönnen, Mhd. gunnen, Ohd.,
vs.
,
bij
ons ontstaan
bij
in
mnl.
gevonden wordt
is
dat
Lsp. I 46 in
plaats
elisie
Daardoor
voegsel ge.
tot
bv. Lorr.
A
III 915;
maar
in niet samengestelden
II
vorm
de werkwoorden met verschoven
imperfectum behoort: onnen, Ohd. en Ags. unnan. Vgl. het
werkwoord van de vierde
Got. anan, on, dniim, anans, een klasse,
dat
(ademen, Lat.
ademen beteekent,
blazen)
is
af
te
anima (adem), anhnus
Dezelfde
elisie
en
leiden,
(ziel)
en
't
onderging ook gunst
van
eenen
waarvan
o.
wortel a.
an
ook het
Grieksche avzfzog (wind). uit gconst (Os. unst)
en
235 gunstigheid
geonstechede
uit
men
dat
,
A
vindt Lorr.
II
1158.
Gaar,
men
daar
staan,
geheel
aantreft het Os. aru
Onguur,
waarvoor
Kiliaen,
bij
Moriaen
't
Rosé
3996;
Walew. 3675,
,
6108,
9200; Alex.
1836, 2032, 2203, 2304, 2494, 2926,
"Woord luidt
't
ungihiuri,
Mhd. ungehiure
heóre,
maal
Helmi.
vs.
1063
2
3
X
3212,
1627,
26
II
vs.
werd
er ook, ,
om
A
Zie
IV
1)1.
3 )
Ook
bode
V
1,1.
II
't
te
:
Moriaen
1614,
1622;
Velthem
1119,
1354,
IX
Mhd. heeft gczzen.
475,
Somtijds
vermijden, eene h tusschen-
zoo vindt
men
infinitief
geheten bv. Fer-
taal in voce.
ongehier Dr. M. de Vries, Taalk. Magazijn
Glarisse,
Natuurk. van
geien, gordeelt, gufent. Zie Dr.
183.
voorvoegsel ge nog
't
In de Liniburgsclie sermoenen der 14de
gacht, geert,
ook
bv. Helmi, der
Vlaamsen ook vóór den
't
Wdb. der Ned. J.
van
987,
II
den hiaat
over géhier en
07 vlgg. en
in dien zin
3128; Ferguut 3689;
BI.
die trouwens in
Zie het groote
*)
Ags.
256, II 2738.
I
van eten werd uitgesproken ')
e
4001; Lanc.
Nat.
41;
276, 672, enz. enz.
gevoegd
,
kiuri ,
dat vertrouwd en ver-
in:
Walew.
voor geëten,
402,
der
elisie
Geert voor geëerd, Lorr.
Gelen
Ohd.
Os.,
).
bv.
),
Ohd.
angstverwekkend, geheim-
het
mnl. voorkomt,
het
in
In het mnl. komt de
meermalen voor
YII
Rijmb. 32558.
Ags. unheóre,
aangenaam beteekent, en
zacht,
enkele
eene
adjectief
Mhd. gehiure, Nhd. geheuer
volgens
10658;
650,
Nhd. ungeheuer, en beteekent
,
ontkenning van
als
enz.;
Os. unhiari ,
het
in
het algemeen als
over
zinnig,
9130, III
Nat. BI. I 457, II 902, 1043, 1256,
Torec 1711;
1670;
ongehuur gevonden wordt, 1609, II 2575, III 265 en
1491,
ongehier
naast
').
mnl. nog
653,
te
naast
er
beteekenis
dezelfde
in
Ags. earu
,
in
Mnlp. I 417,
bv.
Ags. gearu, schijnt voor ge-aar
garu,
Os.
Ohd. garo ; Mhd.
toegerust,
gereed,
bereid,
oorspr.
gare, gar ;
't
Gelicclal
]>l.
419-425.
eeuw vindt men gdrbeit,
Gosyh,
Taal- en Letter-
236 gunt 5382
Later werd de hiaat vermeden door invoeging
').
van eene g, zoodat gegeten ontstond, misschien naar analogie van participia als gegeven, gegrepen, gegaan en van gegund,
dat
gegeond
voor
maar naast
staat,
zich geond
of geonnen had.
Gonneert voor geoneerd,
d.
gehoond,
i.
te
schande gemaakt,
Limb. IV 1802.
Ook
de h op de
als
der
elisie
e
volgde, maar gesyncopeerd werd
van ge plaats, hv.
e
,
had
bij
Gat voor gehad, Rullen 102. 25
16 vs. 60;
A
Lorr.
voor geheel,
Geel
8;
vs.
260;
[
III
46
I
2724, 2728,
1075; Rosé 10016; Limb.
vs.
3 vs. 34;
Sp. Rist. I',
6
Bedied.
14;
Geellike voor geheellike, Sp. Hist. III 6
14
XI
d.
v.
Misse
48 91; Rosé 35.
vs.
Gelecht voor gehelecht (geheiligd), Rijmb. 14567.
Gorsaem voor gehoorzaam,
Ten
het voorvoegsel zich
be
worden,
en
waaraan
(of ba
bi
bijwoorden,
eenige
bij
spreken over
te
oorspr.
,
Christina 1617.
St.
hebben wij nog
slotte
die
ook
der
elisie
Die
e
van
elisie
vertoont
als voorzetsels
gebruikt
?).
dezelfde locatieve kracht schonk als
be
aan de woorden behoorden, bezuiden, bewesten, beoosten, waar-
men ook
voor
woorden
boosten vindt
bij
Stoke III 79, 573.
De bewuste
zijn:
Binnen voor *bi-innan,
en
Os.
Ags.
innan (Got. en Ohd.
innana), Mhd. innen, Nhd. ook binnen.
Boven voor bi-obhan
dat in
,
(vgl.
ons over), Os. obhan,
oben,
Nhd. oben.
Buiten
voor
stelling als is
bi-ütan,
Ags. heeft
't
van
ütan
in
dat
butan bi 't
en
,
't
't
Os. voorkomt,
bi
en oven
Ohd. obana, opa^a, Mhd. obene,
in
't
Os.
Oudiriesch
uiten,
van
dat
wij
naast
butan
hita.
't
Is
voorkomt, dus samen-
niet bezitten,
Os. en Ags., als iizan in
't
Ohd.
maar dat te
vinden
(Got. utana).
')
Zii'
Stoke
II
Dr. lil.
M. de Vries,
Kiö vlg.
Taalzuivering
bl.
87 on Huydecoper, Op
237
Voor het Backten
kunnen
ninl.
voor
aftan,
Ags.
3086,
9017;
af tan)
nog bijvoegen:
wij hier
*bi-achten,
d.
*bi-aftan (Got. aftana,
i.
Walew.
,
Beinaert
464,
2881;
1290,
I
1370,
1877,
Esopct
Os.
2925,
66
vs.
6:
Nat. BI. 718, 862, 1183, IV 284. Eene enkele maal vindt
men
in
mnl. ook badder van
't
Os, Ohd. aftar, Ags.
Banderside voor van,
zijde
bi
en achter (Got. aftaro,
cifter).
ander side, zoowel praepositie: aan gene
bi
adverbium: aan de andere zijde, bv. Walew.
als
601, 787, 1098, 8442, 10140; Moriaen
1221, 1275,1363,
2721, 3019, 3123, 3223, 3419, 3495; Torec 1532, 1831, 2194, 2227; Sp. Hist. III 6 49
De
van
e
be
be-ang
voor
umlaut
als
Bij
staat.
(Ohd.
eng
vs.
29.
verder geëlideerd in ons woord batig,
is
ons angi)
dat
de vorm zonder be alleen met
is
bewaard gebleven,
en dan wel
hoofdzakelijk in letterlijken zin van de ruimte gebruikt, slechts
zelden in figuurlijken zin als benauwd. Vroeger evenwel
zoowel
hier,
'tHd.
als in
de beteekenis van benauwd,
IX
Stoke
bang,
is
hl
luidt
ange,
es
gebruikt ang nog, vs.
beklemd voor,
waar echter de uitdrukking
34,
maar hem
(Ohd. armherzl) In
zijn.
,
,
2
misereri) ziet
moet ook barmhartig ont-
)
dat dezelfde beteekenis heeft, het grondwoord
verband
*)
als
op
men dan
stantief, hetzij
')
Ook Hooft
waarvan dan het Got. armahalrts
daarmee verklaart men erbarmen
erbe-armen, terwijl dan op het Got.
dedigen
es ange.
6269;
evenals hij
').
staan zijn uit be-armhartlg
armen
,
evenals Vondel, bv. Joh. de Boetgezant I
Volgens de gewone opvatting
Lat.
bv. Heelu niet
Tegenwoordig zegt men ang voor bang, beangst nog
166.
in Noord-Holland
zou
kwam
ang (Ags. ange, Got. aggvus) in
,
het
grondwoord wordt gewezen.
maar
Volgens D. van Kalken, Taalgids Vgl. F. Kluge, Etym. Wörterbuch
I bl. ,
als
In
als sub-
hetzij
alleen het laatste
oog op het Lal. miser
uit
(medelijden hebben,
eene afleiding van arm,
als adjectief;
met het
arman
is
te ver-
grondwoord van
104.
Strassburg 1883
p.
18.
:
238 Onwaarschijnlijk echter komt het mij niet voor, dat
misereri.
armen metathesis zou dmern
dmar, Mhd. dmcr
Ohd.
jammer
Ned.
(klagen)
in
van het
subst.
geval hetzelfde als be-
dat
armzalig
ook
Vgl.
zijn.
is
Ags. geomor met het ww. geomrian
Barmen zou
staat.
jammeren
dat eene afleiding
,
waarnaast Ohd. jdmar, Mhd. jdmer,
,
jamer,
uit
van amren, Ohd. dmarón, Mhd.
zijn
(harteleed gevoelen)
naast
jammerzalig.
Is
ons erbarmen, zooals het voorvoegsel er zou doen vermoeden,
aan
Hd.
het
gehad.
plaats
dan heeft die ontleening reeds vroeg
ontleend,
Overigens
bestond
een
er
Ned. woord
echt
naast, namelijk ontfermen (en ook ontfarmhertich.
Museum
1
bl.
en
61),
erbarmen \erwant
't
kan
v
uit
ont
+
vennen
Blijkbaar
zijn.
verscherpt na de
uit
nu de vraag,
is
t
Ware vermen
').
Nederduitsch
het
in
is
naast
staat
Oud-frank.
het
naast het Ags. anfilt,
b
maar
verband met
in
levensonderhoud
Evenals de
den met var.
e
van ge 2
),
,
in
,
en dat
zou de
&
van barmen
Liever breng ik vermen
van
feorme
weer
voor
bevelt
bij
men met andere
be in
beëoeld,
't
mnl. niet
d.
i.
bela-
Lorr.
A.
I
ingelaschte h behevelt.
woorden de
nadat de h was uitgestooten
Bagen voor behagen,
(levensonderhoud,
dus ziek: Stoke II 1365; Rijmb. 25981
Gewoonlijk echter vindt
gegrepen
zijn.
farm (pachthoeve). werd ook de e van
bv.
evel of euvel,
Daarentegen heeft
,
Ons arbeid
ongewoon.
Os. arbhêcl, ons aanbeeld
arvit,
verschaffen)
geëlideerd
f
Ags. feormian, gefeormian (verzorgen,
het
bezitting, hoeve), Eng.
zelden
en v (bh) of f hebben
in dat geval
het voorvoegsel be niet kunnen
met
ontfermen de
en barmen nu hetzelfde,
geheel
niet
bij
en bestaat het woord dus
van ont,
dan zouden wij wisseling van
is
Zie Belg.
in hoever dat
,
bv.
elisie plaats
bij
1036,
II
954,
2955;
Ferguat 3043; Bose 5378, 6299, 12147.
')
Vgl.
den half Hd., half Ned. Vorm ervürmen
Sermoenen der 14de eeuw, Taal- en Letterbode V ') Zie B. Huydecoper, Op Stoke I bl. 568-571.
in de
Limburgsche
bl. 170.
239
Bagel voor
behagel,
XI
Walew. 10173; Renoat 285; Llmb.
700; Sp. Hist. IIP, 21
40.
vs.
A
Bagelike voor behagelijk, Zorr. Bagelheit voor behagelheid
,
II 740.
Velthem IV 32
vs.
32.
Bendelike voor behendelike, Floris 1546. Bendicheit voor behendigheid, Floris 1513, 2353, 2425; Httó. t>«»
Tronen 5530;
10, I jtfoe/'
7
89
,
voor
4533;
Je/jogf,
Zim6.
d.
i.
Rijmb. I
£&».
Hfo*.
I
5 ,
68
vs.
behoefte:
15065,
Zorr.
A
II 2044,
2092;
28354, 33391, 33411; Rosé
1230, 1916, 2051, II 82, 1805, XII 907.
Boeoen voor behoeven, vs.
778;
21.
vs.
Floris 1561;
V
JVa*. £Z.
Lorr.
A
II
4343; Sp. Hist. III 5
,
39
16.
Booren voor behooren, Mnlp.
I
491, III 552, IV 385, 516.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Synaloephe of samensmelting.
Synaloephe
samensmelting van twee klinkers of van twee
is
Vooreerst treffen wij zulk eene samen-
medeklinkers tot één. smelting aan
bij
twee klinkers
gesyncopeerd
is,
bv.
bij
waartusschen een medeklinker
,
deemoed
kiceelen uit kweëlen voor kwedelen enz.
waarvan
,
syncope
Vervolgens geering
1
slaan uit slaè'n voor slaken, in het hoofdstuk over de
zijn.
synaloephe ook de zoogenaamde monophthon-
is als
namelijk de samensmelting der twee
beschouwen,
te
,
van voorbeelden
tal
vinden
te
deemoed voor dewemoed
uit
bestanddeelen van eenen tweeklank tot eene enkele lange vocaal.
Zoó ging
in
't
Ohd.
der woorden, in in
letters,
wij
dan
't
't
,
Mhd. en Nhd. vóór h
Os. altijd de
Oud-Germ.
aan eenen tweeklank haar ontstaan
en Nhd.
altijd tot o
behalve vóór de
,
't
eind
te
welke
ai tot ê over,
danken
heett.
e
die niet
e,
Evenzoo
Oudsaksisch en het Nederl. de a en u van den
't
tweeklank au
r en op
volkomen onderscheiden van de
als schei'p
smolten in
tv,
,
Oudfrauk. en in het Ned. ook vóór andere
samen
,
en zoo ook in
't
Ohd., Mhd.
en keelletters.
lip-
Als monophthongeering mogen wij ook beschouwen de samentrekking bregen
van de
(bij
uit egi ontstane eji tot ei,
als bij
brein uit
Kiliaen; ook Ags. bregen), dweil uit dwegil, divagil
eiselijk uit eg i slik
,
heining uit hegening
en heg uit hegge voor *hagja)
,
(bij
kei en keilen uit kege, kegelen,
dat oorspr. beteekende: met steenen werpen (kegelsteen steen)
')
,
klappei
(klapster)
Zie bladz. 191.
uit
'),
Kiliaen naast haag
klappege
(zie
clappigghe
is ,
kei-
Eose
241
13859
var.), lelde en zeide, geleld en gezeld uit leg Ida, segida,
gelegid,
gesegid,
peil
pegel
uit
(koorzang
rel
rijgen)
,
(oorspr.
,
dans)
segal),
m»
nog vaak
Mlt. pagella,
reghe
uit
dakpan, van
('t
't
megid (naast maagd
uit
het
sein uit segen
Okd.
segel,
meid
(uit
dan onze Drie melijk
,
van rihen
,
teeken)
,
nu
,
uit /e^eZ
te*7
Lat. tegula), zeil uit segel (Os., Ags.
zeis
*sagïsl '),
uit
voor reaew
ram
evenals
,
monopktkongeering nog
deze
Kiliaen
(bij
Lat. signum
uit inagatlt),
eene soort van maat),
bij
en in het mnl. ook in
't
Engelsen
dat
,
meer woorden vertoont
veel
taal.
eigennamen bezitten
dezelfde
el
Reinaard en Relnoud.
Meindert,
na
egi of agl,
uit
Meindert heeft, na
het uitstooten der h, eene d ingelascht en staat voor Meinhard,
samenstelling
van hard (=:
sterk) en
Yan Eeinaard
(voor Reinhard) en Reinoud
rein, samengetrokken
uit
(kracht, macht).
is
het eerste lid,
regin, umlautsvorm van rag In;
vgl.
ragin (raad), raglnels (raadgever) en Oudfrank. ragln-
Got.
boron,
De
mein voor megin, Os.
magan
megin, Ags. magen, Ohd. megin naast
d.
raadgevende, raadplegende en oordeelende wijzen.
i.
vorm van Reinoud moet *Raglnwald gew eest
oudste
r
Het tweede
wouden tot o
,
der
lid
(besturen)
1
).
zijn.
samenstelling
is
dus van walden,
In dat woord
is
wa dus samengesmolten
mnl.
zoodat old en daarna oud ontstond.
Zulk eene synaloepke der u met voorafgaanden of volgenden klinker
in onze taal zeer dikwijls aan.
treffen wij
uwe samen
tot
u,
hluwilön (jubelen), in uil voor uwel,
eule, Ags. Bij het
ui,
later
Mhd.
Eng.
samensmelten van
;
Mhd. iuwel,
y
Ohd.
Nhd. heulen; en iule,
Nhd.
oivl.
w met
gold de volgende regel: vö (Ned. we) wordt u (soms o)
Muien,
hiuiveln,
Ohd. üwila, üla
eóvle, ule,
Zoo smolt
in Jmilen voor hutcelen ,
eenen volgenden klinker
ivoe)
8
)
wordtoe; Wofve(JSed.
va (Ned. wa) wordt o (soms
u).
Voor-
beelden van versmelting der woe tot oe zijn: •)
*) »)
V bl. ?A. De Hd. vorm Reinhold berust op volksetymologische vervorming. Vgl. Dr. H. Kern, Taal- en Letterbode
Zie daarover Dr. P.
J.
Gosijn, Taal- en Letterbode Ilbl. 68\igg,
Te Winkel, Grammatische
figuren.
16
242
Hoe voor
gebruiken),
hwe
(uit
hwd,
Os.
bestond in
(misschien
instrumentalis
hivoe,
vragend voornw. *we
huo
d.
,
Oudfrank.
,
ablatief)
').
Daarnaast door syna-
loephe ontstaan uit hwiu, instrumentalis van die elders in het mnl.
luidt
tv ie
).
Os. hwan-êr beantwoordend,
't
die
in
3
voorkomt
mnl.
't
wanneer
samensmelting van hwa tot hoe,
w
der
stond
tot
u
ofschoon
verdwenen,
een
)
namelijk hoeneer,
,
5
), in de
en Zuid Beveland
daar het in dialect nog en in andere Saksische
')
Neder-Betuwe
6
op Schou-
),
8
).
Hoest voor hwoest, Ags. hvósta, Ohd. huosto, doch in noorsch reeds
voor
Nhd.
zwoel,
dat
i.
,
Ags.
svête,
suadvis), Gr. ïiSóg, d.
')
Zie Dr. P.
*)
Zie
Dr.
28G,
VI
hl,
°).
nog gebruiken, Ags.
wij
svöl (hitte),
Os. swóti of suoti, Oudfrank. suoti, Ohd.
zwoet,
suozi (ook swuozi) (d.
Oud-
schioilll.
voor
Zoet
't
hósti.
Hoetelen (mishandelen) voor hwoetelen
Zoel
hvi,
aan
de Ned. spreektaal en schrijftaal
uit
bv. te Deventer
streken van ons land 7
,
wel door vocaliseering
als
leven heeft,
taai
gebruikt wordt,
wen
het
zoodat eerst huaneer en daaruit hoeneer ont-
,
dat,
,
voornw.
niet zoozeer ontstaan door
is
),
't
De bijvorm van
2
Eng. sweet.
Kern en Dr. 291
bl.
en
vgl.
Vgl. Lat. suavis
swêdus, Skr.
VI
Gosijn, Taal- en Letterbode
J.
H.
i.
svcidii.
bl.
216-220.
Taal- en Letterbode III
P. J. Gosijn,
boven bladz.
Anderen bouden
73.
wie voor
een adverbium van den interrogatiefstam afgeleid door
suffix
en
va,
achten
dan hwiu
ontstaan
beantwoordend aan 't Got. hvaiva. Zelfde geldt dan natuurlijk ook voor »)
Zie bladz. 72.
')
Volgens
e
J.
H. Suurbach
Volgens Dr.
J.
,
)
Volgens
J.
C. Groothuis,
Volgens
J.
)
Volgens
J.
Goemans, Onze Kousemaker Pz.
)
Zie bladz. 151,
8 D
uit
ha.
Noord en Zuid
H. Gallee, Onze
')
III bl.
Volkstaal
Onze Volkstaal Volkstaal ,
't
*hwêu voor *hwêwu, Zie Kkige, Etym. Wtb. p. 373.
't
•)
't
enz.),
huo
mnl. ook hu (bv. Rosé 4936
't
van
hva, waarvoor wij wie
i.
I
I bl.
173.
122.
II bl. 89.
bl. 29.
Noord en Zuid
III bl.
107.
243
Zoen
misschien voor zwoen
,
dat in
,
't
mul. voorkomt, bv. Brab.
VI 8440, 8494, 8532, 8537; doch Ohd. suona,
Yeesten
suonjan, Os. sónian.
Voorbeelden van versmelting der we tot u zijn:
Kut
voor
Ags.
sweffen,
an-swebhian (doen slapen)
waarnaast Skr.
't
qithas (baarmoeder); vgl.
Grot.
quiti.
voor
Suffen
Ags. cvidh,
kweel,
ook Ohd.
't
svapna
so{m)pnus
(slaap
somnus
Lat.
't
Ohd.
ant-swebjan,
van zweven, Ags. svefan
subst. Ags. svefen, Os.
heeft
supnos),
svefjan, ,
,
swebhan
droom)
(slaap)
't
,
Os.
(slapen),
droom).
(slaap,
Znvcq (voor
Gfr.
en somnium (droom) voor
naast sopor.
,
Suizen, ofschoon reeds Ohd. süsön, süsan, schijnt eene n ge-
en
syncopeerd, uit
,
sauzen geluid
ontstaan
(klinken),
svinsian
ken)
dus
moet
swenzen
vergelijken
te
vanwaar misschien zwaan,
sopor naast Skr. svapna twesschen
Tusschen voor
uitdrukking
adverbiale
zwiskên verbogen vorm
{~
Os. twish I
Ulk
van het
dierkunde wilk,
telkens
katjes,
deu
terwijl
in
't
J.
meermalen
H. van Dale,
Helm, Taalgids *)
men
Zie
bladz.
,
Ohd.
waar
men
naam voor de
twisschen.
schelpjes,
waarmee ,
en die
Friesch barchjes heeten, en in de
naam vau cypraeae dragen, voor welk
Ags. heeft veoloc,
Zie
twee,
Ohd. zwisl; zwiski,
adj.
't
in
't
mul.
icillox
voorkomt
of ').
Eng. whelk, whilk, wilk.
Zuid voor zitnd en dat weer voor zwend
')
verkorting van de
,
onder tusschen
ot
hoofdstellen der paarden plag te versieren
gewoonlijk
Lat.
't
In den Hd. gekleurden Mnlp.
telkens twee).
de Noord-Hollandsche
men de
't
zwisehen)
intusschen
310, II 990, 2015, 2238, 4106 vindt ,
Evenals
staat het Lat. sono naast Skr. svan.
(Hd.
is
heeft
het Skr. svan (klin-
bij
als zanger.
nntar zwisken =: onder
ziviskên,
in
,
hebben, welk woord
te
Immers het Ags.
zijn.
Taabjids
III bl.
303
2
).
vlg.
en Ö. L. van den
III bl. 20l> vlg.
107.
Over hui voor
btoei
en duit voor dweit
bladz. 72.
16*
zie
:
244 Zuster voor zw es ter (uit *swesr), Os., Ohd. sivestar, Ags. sveoster, Got. svistar, afleiding van swes naast s«#as. Vgl. Got. svês (eigen,
toebehoorend), svesan (huisgenooten)
vanwaar de
bij
Os.
Ohd. swds
,
,
Ags.
Kiliaen en in het mnl. voorkomende woor-
den swaselinck en swasenede, ').
swa
dat,
(eigen,
landsch
zelf),
verloren
opleverde
,
schoonbroeder en schoon-
i.
swas hebben
behalve
het in
't
pronomen,
reflexief
grondwoord
tot
eigenlijk Neder-
ook het adv.
zoo
waarover straks nader.
kumen
uit
d.
Sives en
zuster, en zwezerik
Komen
,
Oudfriesch swês (nabestaand, dierbaar, aangenaam),
svaes,
(Os.
kuman, Ags. cuman) en dat voor
kwemen, Ohd. que man, Got. qiman, dat
kwamen de w nog
vertoont.
Vgl.
in
ook
't
imperf. kicam,
venio
Lat.
voor
*gvenio, Gr. fixivu voor *banjo, en dat weer voor gvanjo
Voor
't
mnl.
nog
hier
is
bij
te
')
Vgl. Dr. L. A. te 'tSkr. heeft
)
gam
).
voegen
Sulle (drempel), Sp. Bist. III 2 34 vs. 3;
1
2
Winkel, Taalgids VII
IV 1453
Alex.
bl.
(in
103-109.
men
(komen), en dus geene w, die
aanneemt,
dat na g (Germ. k) is ingelascht, evenals ook bij andere woorden: kwik (oorspr, levendig, vlug; vgl. kwikzilver kwikstaart), Lat. virus ,
voor *gvivus, Gr.
voor *gvivos
(leven)
ftioq
,
aan
dat
't
Skr. jiva,
Hd. keek beantwoordt; kween (oude vrouw), Eng. queen (koningin), qino (vrouw),
Got.
hüdt
;
Gr.
yuvrj
(vrouw)
,
dat
in
't
girna; kweelen van kweden (spreken\ Got. qithan verkwisten
,
Got. qistjan
,
maar
Litt. gaiszti.
gnd (vrouw)
Skr.
Mnl. quaren (Got. qairnus) tegenwoordig karn
't
Dat de
,
,
Littauwsch
maar tv
Skr.
ga;
dus na k zal
ingelascht zijn, behoeft ons echter niet te verhinderen na die inlas-
Opmerking verdient de vervan de inlassching der k kort geleden gegeven door Karl in zijn belangwekkend werk Origine» Ariacae, Wien und
sching weer synaloephe aan te nemen. klaring
Penka
1S83, p. 139 - 146. In verband tot zijne meening, dat de bakermat der Ariërs Scandinavië zou geweest zijn, en dat zij Zuidelijker en Oostelijker meer of minder met Ugro-Finnen vermengd zouden zijn, verklaart hij die w uit de eigenaardigheid der Ugro-
Teschen
Finnische talen
Mocht
die
om
halfklinkers
verklaring juist
zijn,
gesyncopeerd achten, in de taal
genoemd worden.
op medeklinkers
te
doen volgen.
dan moest menige te, die wij nu waarin zij voorkomt epenthetisch
;
245 'tHS.) en
Bijmb.
10948, evenals Ags. syll, Eng.
ook
naast
Voorbeelden
Dol
Oudnoorscb
slll,
Ohd.
't
Mhd.
sivelli,
synaloephe heeft ook
der
van
versmelting
ica
syll
774;
waar-
,
sivelle
,
Nkd,
gehad
plaats
ww. gasuljan en het verwante Lat.
Got.
hond
evenals
svill,
Dezelfde
schwelle. 't
A lex. IV
Kiliaen, met den bijvorm sille,
bij
6805, 11933; Lanc. III 5052; Waleiv. 5740, 5753,
bij
solea voor *svolea.
behalve
tot o zijn,
'):
of e?#Z voor dwal, evenals dolen naast
(Zyafe
(dwaas) en dvalmón (waanzinnig
heeft ook reeds plaats gehad
Ohd.
De synaloephe
Os., Ags., Oudfriesch dol,
't
tol.
Kool (vuurs) voor
maar
kwal; reeds Ags.
Os voor wa/*s
vgl. Skr. jvar
maar
't
branden.
).
in
't
Oudnoorscb
reeds
Oudslavisch vydra
,
o^r,
met ander
Got. vató en,
Ags.
Ohd.
o£er,
Skr. en Oud-Perzisch
me? (nat maken)
udra van den wortel (water),
=
2
watter ;
voor
ottar,
Ohd. chol, cholo
col,
Skr. jcal =: gloeien.
vgl.
Koorts voor kwarts,
Otter
bij
dwalen; vgl. Got.
zijn).
,
die
suffix,
't
udan
Skr.
ons water op-
leverde.
Zon,
voor
misschien
De
sunno.
Zoo voor
zivan,
ofschoon
reeds
swa,
reeds
Ohd.
en
Os. só,
svilc,
solch. BI. II
is
Got.
het
Bij
ons
kwam
in
zoo,
zus of zoo,
moet voor zwes staan.
Zie bladz. 84. )
Zie bladz. 154.
)
Vgl. bladz.
J
mnl
solijc,
Daarmee samenwaarnaast Ags.,
't
mnl. ook suilc voor,
bv. Nat.
2029, 2465, doch nu alleen met synaloephe zulk
uitdrukking
4
svaleiks,
Got.
en met synaloephe Os. sultk, Ohd. sullh, solih, Nhd.
Een bijvorm van
i)
sunna en
maar Ags. en
svd, eigenlijk locatief van sva (eigen, zelf). gesteld
Got.
wortel schijnt svan (schitteren) te zijn.
n
L
l.
namelijk
zus,
en ook in
't
voorkomend
in
3
).
de
Os. en Ohd. bekend,
246 Oudfrank. duri
Deur, mnl. dore,
Ohd. turi
,
Os. dura,
(vgl.
Ags. duru, Got. plur. dauróns), voor dicare, blijkens Skr.
dvdra 9-iJ/wc
doch
dvdr',
,
waarnaast
Keutel, koot
met synaloephe
reeds
in
Grieksch
't
Lat. /o/ys.
,
Kiliaen ook kotel, verkleinwoordje van
bij
Kiliaen ook quaed, quat, quaet,
(bij
Jcat
en &aef, benevens
kaethoen voor drekvogel, upupa), Hd. &o£ (drek), Mhd. kot
maar ook jmó£, en, evenals Hd. regelmatig
die
in
ook
in de afleiding keutel
daar
't
't
bruikt
van
Schijnt, dat wij in koot
ons
kwaad
adj.
(boos,
slecht), dat,
opmerkelijk genoeg, in het Brabantsen koot luidt In
't
men ook nog: IX 847, 862 (in
mnl. vindt
Koreel, bv. Alex.
eene in
Iransch quarel),
eene soort van zware
aan
het
men
koreel
voor
quareél
't
mnl.
pijlen
den
(in
Bijbel
punten
vierkanten tichelsteen
uitliep
Ook
).
van 1477, Jesaia
aan ver-
er
2
spits
XYI
vindt
vs.
11)
andere beteekenis, namelijk die van
eene
in
gewone benaming voor
welker pyramidaalvormige
,
vier scherpe
in
').
'tHS.) voor quareél (Oud*
vrij
waar de ronde schacht
achtereinde,
bonden was,
zij
bevreemding wekken,
hebben met het substantievisch ge-
doen
te
onzijdig
,
slot-£,
ons, vooral omdat
bij
voorkomt, 't
De
Ohd. qudt.
't
mag
is,
Ags. cvaed, cvead heeft,
kwaad)
(voor
in
3 ).
Ook voor samensmelting van twee medeklinkers
tot één
levert onze taal voorbeelden op, gewoonlijk na uitstooting van
en
ten
bij
t
Zoo smelten
klinker tusschen beide.
eenen
als ten huize,
voor
ter
ter eer e,
te
enz.
den
en
te
*).
De
t
t
en d samen tot
der in uitdrukkingen
van toen, dat vroeger
van der Brand, Onze Volkstaal
')
Vgl. H.
i )
Vgl. het Gloss. mijner Torec-uitgave in voce.
)
Vgl. daarover mijn Kasteel in de dertiende eeuw.
3
I
bl.
173.
Gron. 1S7
1 '
bl.
102.
Vgl.
*)
als
ten
die
in
plaats
lang
Taalgids
I
bl.
141
— 145,
waar
zeer terecht uitdrukkingen
mijnen huize en ter dezer plaatse worden afgekeurd,
den nominatief zonder praeposilie
zouden luiden.
Deze
opmerking
is
het mijn huis
niet
en
omdat (/'
overbodig,
nadat het eerste deel van den Taalgids was uitgekomen
deze
want heli
247 luidde,
doe(n)
klaard
ook
schijnt
uit
moeten worden,
te
synaloephe van
doe(n) ver-
te
doch in dat geval moet eerst het
bijwoord alleen toen geworden zijn, daarna eerst naar analogie
Als medewerkende oorzaak voor het plaats
ook het voegwoord.
maken van den vorm vroeger
de
d door voorafgaande ontstond
In t
tale
(=
voornw.
en d tot
18
44
10,
vs.
(=
Rijmb.
V
48 ,
13396;
tien
dier),
dijn,
het
uwe),
Rijmb.
V
't
A
(=
terde
(=
vs.
derde), Sp.
't
tes
(—te des,
1045; Esopet
1
te dien),
var.,
11515; Ferguutll,
Moriaen 158,
Velthem IV 25
(=te
(=z
IX 389
dak), Stoke
1525 enz.;
20;
vs.
tier
toepsel
't
I 503, II 147, III 889,
te desen)
557,
voorbeelden der synaloephe
naar .beneden;, Lorr.
2146;
(=
teser
;
13
vs.
2466 enz.;
2343,
te deser),
Rijmb. 1846,
1906,
Rijmb. 593, 28392, 29795; tijn(='t
24412;
Sp.
Hist.
III 7
doopsel), Lsp. II 44 vs. 48; torp
768; Heelu 2095; Tordrecht
IV 113, V 259. De t van het voorvoegsel t
van
in gebruik deed
24; Limb. VII 507, XII 1404;
vs.
Limb.
totdat),
(=
zooals tac
t,
te dale,
Limb. II 460, IV 783,
Stoke
van de
plaats
in
te
men nog meer
mul. vindt
Hist. I
tesen
de
moest verscherpen, zoodat als toen
t
'). 't
van
6,
waarin
alsdoe,
des en de ontstane deste eenen instrumentalis
aanwijzend
komen
s tot
samenstelling
dat evengoed in als en toen kon ontbonden worden,
,
als het uit 't
mag beschouwd worden
doe voor toen
gebruikte
veel
(—
ont smolt in
te
't
62
=
vs. 't
38:
dorp),
Dordrecht), Stoke
mnl. dikwijls tot
samen met de aanvangs-cZ van het met ont samengestelde
werkwoord.
Zoo vinden
wij
:
Ontaen voor ontdaan, Torec 937; Lanc. III 14345; Rosé 2810. Ontecken voor ontdekken, Moriaen 754, 765; Lanc. II 17502;
Velthem IV 3
ik
vs.
28; Doctr. II 1132.
nog, in Noord en Zuid
woorden
of ten uwent
dedigen zouden •)
zijn.
Vgl. bladz. 141.
I
en
1)1.
102 en 107, de vraag
ten mijnen gunste
moeten beant-
misschien ook
te ver-
,
248 Ontoen voor ontdoen, Lanc. III 10378, 17381; Moriaen 1721,
3519, 3651, 3801; Torec 325, 2622. Ontragen voor ontdragen, Zawc. III 17347; Moriaen 4451. Ontreigen voor ontdreigen, Lanc. III 17194.
Omgekeerd smolten ook d en
t
in
't
mnl. samen tot
bij
t
den tweeden persoon van het imperfectum der zwakke werk-
Zoo
woorden.
werd
horedet
alleen hoordet,
niet
maar ook maket, vormedet
horetj makedet niet alleen maectet,
maar ook vormet
niet alleen vormdet,
Samensmelting van
men
vindt
in
's
gewoon
recbte
avonds,
van de bad plaats
t
men II
in
X
en
staat
17 de
enz.
,
z
te
met
tot
Zoo vindt
s.
heeren, bv. Zs/>.
ts
danken.
Gewoonlijk neemt
beginnen
wier
,
samen; vandaar samenzwering
met
ts
men aan, eene
z
te
vóór
brengen. het
Zie
III bl.
Dr.
99 vlg.
W.
L.
tijdvak
(=:
in
van Heiten,
die
dat eenige woorden, die met
ts
met Hoogduitsche woorden ts)
is
tot s
De bewuste woorden
Beiersche
men
geschreven.
,
uit het
Hoogduitsch
samensmolt. Tegen die
voor sommige woorden althans,
is,
,
z.
hebben ook sedert en sinds de
tot s
In ouder Nederlandsch vindt
overgenomen, waarbij dan
opvatting echter
woord in de
het
Hooft, dikwijls geschreven vindt,
te
en overeenstemmen
aanvaugsletter
men
zooals
naast verzamelen, gezamenlijk met
s
van
bij
e,
woorden dan ook soms
•)
de d van dsavonds tot
verscherpte
voor tsamen,
eeuw, bv.
synaloephe
voor
in
e
elders.
na syncope der
i.
zijn
apbaeresis
avonds werd eerst de
des
1770; Limb. II 1809, III 357, 393,
Aan
s
Bij
134 var., en vervolgens ser of seren,
samenhang
s
nachts, die wij te on-
"'s
te schrijven, alsof er
's
van tsavonds samen
ts
').
vs.
72; III 16
vs.
Samen d.
enz.
begin der woorden
mnl. ook tser en tseren voor des
't
900 en
16 de
't
Waleio. 367, 1535,
1
bv.
vervolgens
enz.
,
aan
morgens,
's
gebad.
dan smolt de
en
tot 5
fZs
met eene
zijn
gesyncopeerd,
en
£s
maar ook
toch
komen
onze taal voor
,
wel
iets
reeds lang
terwijl in de
Tijdschrift voor Ned, taal- en hit.
,
249 13ae
eeuw Hoogduitsche invloed verder
Daarentegen z,
vermoed
Ik
8
doen
wel met den invloed,
als
van het Midden-Frankisch op de Zuid-Oostelijke grenzen
hetzij
van
de
niet
alleen
Zuidelijke Nederlanden,
k
tot
tot tsj
t
de Midden-Frankische
uit
taliseerde
ontstaan
t
men de
rekent
Versagen
van
adj.
't
afkomst ,
woord schrijven
tot
Friesch gepala-
't
de bewuste woorden
:
Hd. zagen
Kiliaen
geeft
hij
bij
zooals Hooft
,
Ohd. zagen
,
,
Ned. sage (lafhartig),
oud tsaeghe
een
(vrees)
de spelling aan het Hoog-
Hij schrijft echter ook saeghe en vermeldt dat niet
de
in
van
beteekenis
maar ook
vrees,
in die
van
en als zoodanig komt het ook in het mnl. voor
,
Saghe
,
Mhd. zage,
Ohd. zago,
onbekend.
duitsch.
koorts
zij
vertsagen van tsagen (vreezen)
en vermoedelijk denkt
alleen
het
dat
In dat geval dus zou de
).
of uit de in
ts
Hoe
zijn.
'
van het Friesch,
maar ook voorbeelden
,
volgende:
voor
Vondel het
en
hetzij
doet overgaan
tsj
van overgang der
levert
op
uit
wij bier misschien niet zoozeer te
dat
,
hebben met Hoogduitscben invloed,
s
dat de Hd.
,
woorden
beantwoordt, in die
t
zou zijn door samensmelting met eene voorafgaande
ontstaan t.
niet te bespeuren valt.
onmogelijk te noemen
niet
aan onze
steeds
die
het
is
als
versaghen,
lafaard in
vindt
Iieinaert I vs. 395.
is
,
Moriam
in het mnl. niet
604,
zeldzaam
in die zie bv.
Rijmb. 4208
4443;
1560,
;
).
Ww.
't
maken en
de beteekenis van bevreesd
van bevreesd worden Walew. 6538;
men
2
9208, 27283, 29259, 33164. Versieren
onder adj.,
(reeds
zóó
Kiliaen) voor vertsieren,
bij
in
mnl.
't
Het
Franseken invloed ook verchleren geschreven.
waarvan het gevormd
is,
luidt in
ziere, en beteekent: kostbaar, sekoon
,
't
Ohd. ziari, Mhd.
waarnaast ket
gelijk-
luidend subst. in de beteekenis van prackt, tooi, Nkd. zier.
Vgl.
ket Ags. tir
=
eer,
verwant zou mogen keeten,
)
Zie Dr.
)
Zie
:
J.
en ket Lat. decus als
en
waaraan ket
men mockt aannemen
H. Halbertsma, Taalgids IX
Oudemans, Mnl.
,
Onh Wdb. VI
bl.
bl.
39 11.
vlg,
,
dat
,
250 voor
tir
tiher
Mhd.
leid het
Daarvan
ziare voor zihare staat.
,
Nhd.
zierót,
zier at
afge-
is
dat door ons, zooals uit
,
de overeenstemming van suffix blijkt, uit het Hd. werd over-
genomen „goede
Sidderen voor tsidderen
Job 26
en
11,
vs.
is 2
geschreven,
teren 3
koningh
Spaansch cara)
,
die
Mal
Cost.
1827, Korenbl. I
vs.
overeen met het Hd. zittem
Mhd.
,
dend
de
als het
aan
't
dezelfde beteekenis en
Ohd. Nnl.
zivig
twijg,
eeuw vindt men nog enz.
zooals
,
Kiliaen
geeft
ook
,
reeds
men ook
bv.
Hist.
bij
van
Ezech.
Dr. P. 2 )
J.
27
vs.
24)
is
dus ook hetzelfde
,
In
tivig.
Cats,
de 17de
Harduyn, Heinsz.
Troyen
vs.
ww. soppen
waaruit het door synaloephe
die
aan het,
cieragi'èn (bv. Staten-Bijbel,
Lsp. II 5 onder Fran-
Psalm 110
door de spelling sieraadjen ontsproten
Gosijn, Taal- en Letterbode
Ook
3094.
of tsoppen =:
vindt Ferguut vs. 1579;
Over den meervoudsvorm sieradiën,
schen invloed gevormde,
bv.
Geest. Lied. II 12.
Eng.
en
Ags.
sop,
het zoo op (met het
ontstond en dat
3,
zittre.
Mhd. zwic, Nhd. zweig, beantwoor-
de uiteinden afsnijden) naast tsop
')
489.
Ohd.
,
komt nog eene enkele maal swige voer,
mnl.
daar
Heeft
woord
bl.
zitern
Evenals wij namen
den vorm
in
Amos
14,
vs.
en
zit-
289, Zedepr.: Een
vs.
Floris 967, 2548 en swijch, Uorae Belg. 't
schrijft
eeuw gewoonlijk
Exod. 15
Stat.-Bijb.
bv.
ook de Denen het over en wel het
met de
,
Grieksche
't
Staten-Bijbel
bv.
,
zittarón; vgl. Oudnoorsch titra, beven.
In
aan
ook citteren
in de 17 de
Daghwerck
44,
vs.
Stemt
't
cera
oorspr. tsitteren
Huygens,
6 enz.,
vs.
In die
Oudfransch bonne
't
het Lat. cara,
Kiliaen,
Eng. chytter aanhaalt;
't
in
een geheel
is
ontleend.
).
,
bij
maar
synoniem van bonne mine,
en
(Ital.
van gelaat,
in de uitdrukking
sier
het Fransch
tsjière
(hoofd) ontleend
y.apx
aan
Dat chiere
visage gai.
beteekenis
het
voor tsier,
bonne chère",
„faire
uitgesproken
chiere,
Ook
).
staat
wèl
en
men
zegt
'
maken"
woord,
ander taal
sieraad
als
sier
I bl.
is,
vs. zie
73 vlgg.
Zie dat uitvoerig aangetoond door Dr. L. A. te Winkel, Taal-
gids IX
bl.
16:5-168.
251
87
vs.
18
var.,
schreven
Oudnoorsch
(Ags.
top
bij
Hd. zopf.
't
tsollen
,
Limb. II 273 (waar tscop ge-
64 var.;
vs.
Het heeft dezelfde beteekenis
staat).
Daar
toppr)
maar
,
sollen in
voorkomt, bv. Lsp. III 25
121
vs.
woord synaloephe aannemen
dit
'tMhd. zol
mag men ook
en
er
Evenals
vindt
men ook
in het Factiespel
voor
maaltijd
(Belg.
Museum
bij
naar
verwijzen
bij
dat aan ons tol beantwoordt.
,
dien ook Kiliaen
'),
de beteekenis van „balwerpen" opgeeft,
in
dichter
ook onder den vorm
ranl.
't
ons top
als
vorm
staat in
Kiliaen
bij
van Peeter de Herpener sech II
245), door synaloephe
bl.
ontstaan uit tseeh, dat in Brederoo's Sp. Brab. vs. 541 voor-
komt en
dan het Hd. zeche
niet anders is
dat oorspr. rege-
,
ling, ordening, bijeenkomst, vervolgens smulpartij fop
malen
eenige
tsaert
sart]
beantwoordt
zarren dat
,
baardje,
,
door synaloephe ontstaan uit het
is
woord
sarren
blijkbaar voor (sarren
bijvorm
van
Hd. zerren (scheuren)
't
den echt Nederlandschen vorm
ons
sik voor bokje en vervolgens
levert
vgl.
Mhd.
moeten
tikke
Ohd.
zickelin,
luiden
blijkens
,
kleinwoordje van Ohd. ziga Kiliaen onder den
bij
een voorbeeld van
dat van eenen bok,
zooals
synaloephe en ontleening aan het Hd. luidt;
naast
in ons tergen
Eindelijk
vertoont.
voor
ons
terwijl
aan
en
staat
men
dat
en dat ook door
jBrederoo aantreft,
bij
Kiliaen wordt opgegeven,
Hd.
Saert (zacht),
kosten beteekent.
schappelijke
gemeen-
vorm
waar het woord zieke
zicchi.
het
Mhd.
,
,
Ags. zige,
Bij
ons hadde het
Het
ticcen.
is
ver-
Nhd. ziege, dat ook
tseghe en seghe te vinden
wij singel (voor tsingel) en omsingelen schrijven
,
is
is.
Dat
misschien
aan het Hd. zingel
te wijten,
woord
meer zulke woorden van de Hoogduitsche
en
is,
huuvtroepen is
wij
hebben
overgenomen,
't
Lat.
cingulus
(gordel)
natuurlijk het grondwoord.
Ook na eenen s
daar het hoofdzakelijk een krijgs-
en ')
t
ot
Zie
plaats
uit
het Belg.
cl
het
klinker vinden wij meermalen synaloephe van
In het Hollandsen dialect, vooral zooals het te Gloss.
Lsp.
van Dr. M. de
eene Brusselsche
Museum
VII
bl.
308.
Vries,
waar eene andere
keur van 1360 wordt aangehaald,
uil
252
Amsterdam gesproken wordt de zij
uitspraak zich
vastgezet
zooals
,
gewoon,
zeer
Best voor betst
bij
batists
in
achter het adv. bat (of ratieve
schrijftaal heeft
vroeg,
zelfs al zeer
beteekenis
in
't
Ohd.
't
De
Os. en Ags. luidt.
als bezzist
in
,
't
Grot. als
dat de uitgaug van den superlatief
waaruit blijkt,
,
vorm
zooals de
,
ook in de
sommige
bij
:
vorm komt voor
vollere
doch
eenige woorden,
bij
zulk eene slordigheid in
is
'),
gevoegd
bet)
is
dat in
,
't
mnl. compa-
en samenhangt met den stam van
heeft
baten en boeten.
Lest
voor
letst
Os.
,
letsto
Hd.
,
letzt
Ohd.
,
Oud-
lezzist,
frank. letist, waarnaast ook laatst, Os. latsto, Ags. latosi.
De
adverbium, naast het
positief laat voor late is
adj. lat,
dat in het mnl. vaak in de beteekenis van traag voorkomt,
en een ww.
(vertragen) opleverde.
letten
Mesten uit *mastian (voeren,
voorkomt
in de beteekenis
het
hebben
in de
de
stam den
van
i.
voor
meer
te eten.
De
schijnt *matsti te zijn,
afgeleid
van
maar
niet in staat zijn
woord
het
wortel
vooral varkensvoer
en dat wij bewaard
mast),
uitdrukking „vóór de mast zitten,"
zitten,
spijs
Ohd., Mhd. en Nhd.
't
van voeder,
Eng.
maest,
Ags.
(naast
Mhd. mesten, Ags.
vetmaken),
maestan, afgeleid van mast, dat in
mat
waarvan
(eten),
ons maat,
en mats (spijs\ en
bij
genoot; vgl.
compagnon
't
Fr.
,
in
eig.
't
d.
Got. matjan (eten)
gemaat, oorspr.
spijs-
van panis (brood).
Last, Ohd. last, Ags. hlaest, voor hladst, afleiding van hldclan, ons laden.
Easch, Ohd. rasc afleiding
,
Mhd. rasch, waarschijnlijk voor radsch,
van rad,
snel.
Gustaaf voor Gndstaaf talen overgenomen. in
't
't
maar
eerste deel der samenstelling luidt ,
Vgl.
in
evenals in
heeft eene
Ohd. gund, gundia, in
voorkomende ')
vermoedelijk uit eene der Noorsche
,
Het
Oud-noorsch güdhr
kent strijd,
als
't
II
Ags. güdh en betee-
Oudnederlandsch gond
eigennamen
Onze Volkstaal
't
n gesyncopeerd en luidde in
bl. 130.
als
Gontram,
,
gonde,
Hildegonde en
253
Met gesyncopeerde n,
Kimegonde.
dus in Nederduitschen
vorm, komt het woord ook voor in Kutrun voor Gudhrun, de heldin van het Mhd. heldendicht, wier
(Frieschen?)
naam
in Oppei'duitschen
vorm Kuntrun had moeten
zijn
1
).
Evenals blijspel door synaloephe uit blijdspel ontstaan schijnt,
men
vindt
in
mnl. steeds bliscap voor ons blijdschap.
't
IX
3754, 3769; Heelu 128, 133; Stoke 31
Zie
Waleiv. 7694; Reinaert I 826; Moriaen 3510, Torec 232,
bv.
27 enz.
vs.
nog
enz., zelfs
In het mnl. trouwens
1251.
bij
deze synaloephe zeer gewoon:
is
noem
de meest voorkomende voorbeelden
als
Velthem VII
51, 62;
Vondel, bv. Leeuwend vs. 305,
ik:
Vroescap (wijsheid, kennis) voor vroedschap, Esopet Prol 27, 34;
1
14; Lsp. III 12
vs.
Voestere voor voedstere,
Torec 202;
Hist. II'
Sj).
vanwaar het ww. voesteren voor voedsteren, Heelu
Ferguut 3669.
655;
vs.
57.
vs.
8 vs. 28;
Torec 172;
Diezelfde samensmelting ver-
toont
trouw ens reeds het Ohd. vuostar, Ags. föstre, fóste-
rian,
om van
T
nieuwere talen niet
Voespore voor voetspore, Esop. 23
te
2
spreken
).
13.
vs.
Selsien yoor seldsien, Eerste Martijn 796, 946; Sp. Hist. I'
24 36
vs.
939,
Lsp. II 3
vs.
90;
Velthem I 20
der
Rosé 10406; Lsp. II
22;
58 vs.
VI
47;
vs.
ook selsaen,
Ohd. seltsdni, Mhd. lid
vs.
Lam.
1302 en sehienheü, 19
2631, 2635;
laatste
20
2 vs. 23;
993, II
senheit,
't
5
Velthem
selsen, vlg.;
I
30;
vs.
samenstelling
't
Hd. seltsam,
Dat de d
er
in behoort,
II 14;
40;
vs.
412 en
sel-
Teesteye
Het woord
luidt in
Volksetymologie, die in het
het achtervoegsel
in Nnl. blijkt
ook
Teesteye 680
2;
II 19 vs. 42;
Rosé 4915.
seltsaene.
heeft er in
vs.
190, III 4
vs.
5,
8
zaam zag,
zeldzaam van gemaakt.
uit het adv. zelden,
Ags.
seldan, Eng. seldom, Ohd. seltan, Mhd., Nhd. selten, evenals uit het Got. sildaleiks, Os. seldlik,
')
Vgl. K. Bartsch,
»)
Zie Dr. P.
J.
Kndrun, Leipzig 1865,
Gosijn, Taal- en Letterbode
Ags. seldlic
5
).
Einl. p. X.
V
bl.
286 vlgg.
Over de vermoedelijke beteekenis van sien vgl. Dr. M. de Vries, Gloss. Lsp. in voce en Dr. A. de Jager, Lat. Verscheid, bl. 348 vlg. »)
,
254 Kinsc
kindsch
voor
ook Limb.
Moriaan 775,
,
waarin men ook hons en vins aantreft Orconscap
oorconscepe voor orcondscap
,
Sermoenen
,
). '
Belg.
,
Museum
I bl.
58, 60, 61, 62, 67; zelfs orkenscap, Lctnc. III 13144.
Vrienscap voor vriendschap ,
57
37; «Sïo&e
vs.
Esop. 21
13;
vs.
IX 692; Rubbenllo;
J/7s£.
•Sfyj.
I8
,
en Limb. Sermoenen
der 14de eeuw.
Werscapj waerscap voor iverdscap (maaltijd), Faw den Levene ons Heren 1798;
Coornhert,
Odyssee II 33, 45.
houden,
(maaltijd
Lsp.
warscapen, Odyssee
feestvieren),
Eeeds
b.
59
II
45; Mnlp. III 1082;
vs.
ww.
Vandaar
't
Velthem
YII
Befer.
A. Bijns,
toerscapen
31
toaerscapen,
11;
vs.
weerschappen,
41,
I
112
bl.
FeZtóem YII 31
vs.
50;
Coornhert, III (1602)
de Oudfrank. vorm wirscapón vertoont
deze synaloephe.
Het Noord-Hollandsch, waarin het woord
nog
verder gegaan door ook rs tot ss te assi-
voortleeft,
en
mileeren
gebruiken
te
Onwerscepe 23
vs.
gaan voor logeeren
ivasschip
te
).
(minachting)
smolt in
woordsvormen enclitischen hevels
(Theoph.
,
2
omcerdscepe vindt
voor
men Esop.
7.
Verder
hl
is
ivasschippen
die
,
t
genitief
mnl. als
es
ts
bij
sommige werk-
persoonsuitgang hebben en met den
verbonden werden,
Evenzoo
238).
fectsuitgang der
samen
tot s
Ferguut 3007),
(bv.
genitief of
't
als
hi heves
smolt
de
d
en
t
van den iniper-
zwakke vervoeging samen met de
met den accusatief
voor
ghl dunkes voor ghi dunckets
se
van
't
pronomen,
s
van den
bv. cussese
voor cussedse, cussedese iFloris 3860, Lanc. III 13096, Beatrijs
284),
makese voor makedse, makedese (Flor is 3871), danckes
voor danckeds
Vervolgens
danckedes (Stoke
,
hebben
wij
IX
te wijzen
Zie Dr. P.
Volgens D. van Kalken, Taalgids
3
)
J.
I
bl,
der
Amst. 1882,
werkwoorden bl.
128 vlg.
).
V
bl.
183.
303.
Zie over deze en andere voorbeelden van synaloephe
voeging
s
op samensmelting van ds
Gosijn, Taal- en Letterbode
') J )
552; Theoph. 179
in het mnl. Dr.
J.
Verdam,
bij
de ver-
'Iheophilus
255 of
tot
ts
kant
aan het eind der woorden na de
s
daarvan
voorbeeld
levert
met bijwoordelijke
langs)
mnl. vindt, bv. St.
't
nog
kant,
wordt.
4
titel
en zoo ook op Fransche
),
voor voorhandsche
titel
eenige tegenwoordige deelwoorden,
daarna
de
,
samen
de bijwoorden doorgaans voor doorgaands
ver volgends,
ivillens
voorzetsels
,
en ver-
,
gebezigd wer-
als voorzetsels s
oorspr.
die,
aannamen
s
den, smolt de d van den uitgang met de
de
in
tot be-
en door de Noord-Hollanders 2 ) gebruikt
volgens als bijwoorden,
zijn
den
men
dat
en dat, ook verzwakt
absolute genitieven in gebruik
als
eerste
thans voor thands en althans voor althands wezen 3
Bij
).
Een
n.
bij kants (=. bij
achter bicant,
s
Amandl 552,
te Sliedrecht ')
Op
reeds
wij
voor
bijkans
tot
Het
s.
vervolgens voor
en wetens voor willends en ivetends,
nopens
en
blijkens voor blijkends
voor nopends,
en volgens voor volgends, ook in de samenstelling dienvolgens (tegenwoordig gewoonlijk te onrechte diensvolgens) gends,
dat
den
waar
,
vol-
met den datief van dat
regeerde,
datief
is
verbonden.
Voor ouder Nederlandsch kan men Moriaen 402, schrijft
3679;
ook gins
Beatrijs
bij
bv. Lanc. II
Vondel
562.
voor ginds en
nog het vaak voor-
er
komende savons voor savonds bijvoegen,
36681;
{Sofomp. 905)
men ghins
Kiliaen vindt
ende weder.
Ook na andere medeklinkers dan de n smolten en
s
samen
tot s, zooals bij
tina vs. 614; trijs
del,
vs.
586,
974,
evenals geassimileerd tot sles
en Cats bij
slechts, (uitg.
uit
Volgen»
') l
het
K van
o.
a.
bij
1700) I
Von-
bl.
55,
5
).
Hoogduitsch overgenomen woorden hebben der Zijde, Taal- en Letterbode
)
Volgens D. van Kalken, Taalgids
)
Zie Bladz. 232 vlg.
3
t
Hooft, bv. in den Warenar,
en nu nog in dialect, bv. het Brabantsch
Eenige
mnl.
't
nachs voor nachts, Moriaen 3189. 4401; Bea-
620, 688, 723, 803; slechs voor
Maeghden
in
rechs voor rechts, bv. St. Chris-
1
bl.
V
bl.
192.
105.
»)
Zie Bladz. 20.
')
Volgens H. van der Brand, Onze Volkstaal
I
1)1.
224.
:
256 op het einde de z
gaan
die a t s
,
ts
,
Grens,
eeuw
Hd. grense
Kiliaen,
bij
,
kenis van
zand
als
in de samenstelling griesmeel,
grof zand),
(=
griet
mnl. griet (Ags. greöt
't
voorkomt
dat
grashalmen
als
menigte), Rosé 1715
Krans voor krants Schans voor schants
(bij
Kiliaen
scurz
gebruikt,
drukking: breekt er
er
schort iets
skorta in dien
Hd. spiess
bij
i
in groote
,
voor
Mhd.
Nhd. kranz,
,
Nhd. schanze.'
Mhd. schürzen
schortsen,
schort
ons
aan? beteekent er iets te kort?"
deficere,
(bij
Kiliaen ook
Mhd. schurz.
De
letterlijk:
uit-
„ont-
Kiliaen vertaalt
en ook het Oud-noorschheeft
welke beide vormen Kiliaen opgeeft; reeds
maar
,
vorm was
in
't
Mhd. spiez
spiet (vgl.
,
Ohd. spioz.
Oudnoorsch
Kiliaen als verouderd vermeld vindt,
Ferguut
Ohd.
bijzonder werd het voor een kort
zooals
iets
't
Eng. short,
zin.
Spies voor spiets,
Oudnederl.
't
aan? komt
schorten met deesse,
treft:
Ohd.
schorskleed),
evenals
schor tekleed,
men
,
Kiliaen), Mhd.,
In
dat kort beteekent.
't
d.
vooral van een kleed gezegd), afgeleid van
,
kleedingstuk
in
en zandkorrels,
overeenstemmend met het Ags. sceort,
,
Os. griot,
,
in de verbinding alse gers ende
Kiliaen)
Schorsen, reeds (verkorten
eerste luidt
).
'
(bij
bij
Het
en beteekent grof gemalen
Kiliaen en elders ook gruit,
tweede in
ook
Mhd. griez (zandkorrels),
het
uit
griezmel (grof gemalen meel), Ohd. grioz.
mout, het
luidt.
in de betee-
inde samenstelling gruysbier) voor gruits,
maar
Hd. griesz,
't
in de 14de
waar het granica
,
vorm en zoowel
Kiliaen in dien
bij
Mhd. grüz, naast gries,
bij
doen over-
in s
Mhd. grenize:
,
Poolsch overgenomen
uit het
Gruis (reeds
in
moost klinken
bv.
1838;
spjót),
De dien
maar nog aan-
Eist. van Troyen 862,
905,
956,
2393, 2399; Bijmb. 9376; Heelu 1732, 1875, 3547,4310, 5653; Lanc. III '20066.
Walsen,
>)
bij
Kiliaen nog niet bekend, voor tvaltsen, Nhd. en
Zie Dr. M. de Vries, Taalgids VII
bl.
53 vlg.
,
:
257
MM.
Ohd. walzan (rollen, zich draaien); vgl. het
walzen,
Oudnoorsch
velta.
Ons woord hars, waarnaast Kiliaen ook harts opgeeft, vertoont reeds in 't Mhd. den bijvorm hars, maar luidt daar toch ook
evenals
in
oorspr. hart wijst
Ook de staan
s, die
kan,
is,
Ohd.
't '
de
evenals
werd uitgesproken, Balans,
een
).
uit eene Middellatijnsche of uit ti, door
s
genoemd worden, daar
voortgekomen
Zoo hebben
harz, zoodat het op
Nhd.
en
die
men ook de
gelijk
Fransche
c
ont-
synaloephe uit oorspr.
c
ch als
tsj
als
ts ts
uitsprak.
wij dus
door
dat
Panpoëtikon
Bidloo,
L.
bl.
55,
balanz
geschreven wordt, voor balants, uit het Fransche balances, Lat. bilances (plur).
Kans, door L. Bidloo, Panp. bl. 55, kantz geschreven, maar bij Kiliaen reeds als kansse opgegeven, voor kantse, Fransch chance
uit het
van
't
Kansel,
dat oorspr. hetzelfde
,
is als
cadance,
Lat. cadere (vallen). bij
afgesloten
Kiliaen
kantsel,
ruimte,
vooral
uit
het Mlt. cancellas, oorspr.
welke
die
de kerk voor de
in
geestelijkheid bestemd was.
Lans,
Kiliaen
bij
lansse naast lancie, voor lants, uit
reeds
het Oudfransch lance, Lat. lancea.
Ons voor onts Prins d.
voor prints,
Mhd., Nhd. unze) van uit
het
van voor
(geslacht)
rats,
want met het Ohd. reiza Struis
')
reeds
Lat. uncia.
is.
voor
uit
doch vermoedelijk
razza,
voor het
uit
't
Fransch prince, Lat. princeps
de voornaamste, de eerste, evenals vorst, dat super-
i.
latief
Ras
(vgl.
struits
(vgl.
het
oorspr.
Fransch race; vgl.
Ital.
een Germ. woord, ver-
(lijn).
Ohd., Mhd. strüz, Nhd. strausz),
Lat. struthio, misschien door het Ital. heen,
waar
Ook het woord gems In
s.
't
heeft in 'tHd., waar het gemse luidt, Mhd. echter vindt men gamz, dat aan een oorspr.
gamt, gamit doet denken. Vgl. echter Dr. H. Kern, Taal- en Letterbode
V
bl. 28.
Te Winkel Grammatische
figuren.
17
:
258 struzzo
het
truz
(Eng. ostrich) en Spaansch aves-
anstruche
waarin
i
nog struisvogel met het Fransch
Vgl.
luidt.
voor
autruche
Lat.
het
avis (vogel) schuilt
ons met vogelstruis te vertalen
Synaloephe van gs of chs tot Laster
voor
gewonen mnl.
den
zeer
Hd.
laster,
bij
bij
eene enkele maal in
op
is
te
Ohd.
't
maken
uit
bijvorm lachter, die, evenals het
schande beteekent, maar in plaats van met het
suffix ster
met
De
is
wortel
komt voor
s
men
maar dat verder
aantreft,
lahstar
als
dat
*lachster,
zoodat het
,
is.
gevormd
ter
van
die
't
zooals ook het Ags. leahtor.
is,
ww. lahan
sterke
(berispen)
,
dat in
het Ohd. voorkomt.
Mest
mist,
of
michst,
voor
ook de Ohd, Mhd. en
zooals blijkens
voorkomende
woordt,
Ferguut 401; Velthem
o.
dat aan het mnl. mes beant-
t,
Esopet
a.
is,
Daarnaast staat
het Got. maihstus.
mix zonder
het Ags. meox,
vorm
JSThd.
vs.
1
1;
44
vs.
18;
30, waar ook (evenals Lsp.
I 9 vs.
ww. messen gebruikt wordt voor bemesOok Huygens, Korenbl. II bl. 24 schrijft messen. De
III 18 vs. 23) het ten.
mik,
wortel
't
Lat. mejo
Daar het Gr.
,
beteekent,
leverde
aan
onze
ww. megen (Nhd. migen, Ags. mtgan),
ook het
volkstaal
aan
„wateren"
die
genasaleerd mingo
bfjLCfï:/]
,
aan
't
Grieksch
ó[j,r/liv.
nevel beteekent, en het Skr.
de beteekenis van wolk heeft,
is
mêghd
het Ags. mist en ons mist
voor nevel voor hetzelfde woord te houden. Nestel
voor
schijnt
nechstel
staan,
te
ofschoon
nestilo, nestila reeds synaloephe vertoont
woord:
Ohd.
met het 17de
adj.
(naaien
5
(oplettend,
is
er dus
Kiliaen wordt
en
Samenhang
nisti.
nauwkeurig),
zijn,
dat in de
en het Lat. nectere
alahsdmo naast alahsan,
alsene beantwoordt
opgegeven, en later wel eens
met paragogische
Ohd.
nauw verwant meê.
(absinth) voor alchsem, Ohd.
vorm
nist,
het
evenals het grond-
moeilijk betwijfeld worden.
moet dus nah
wortel
hechten)
waaraan de mnl.
als,
Oudnoorsch
,
nechtig
eeuw vaak voorkomt, kan
De Germ. Alsem
mista
,
t
tot
alst
en
,
die ook door
tot alsen, alse,
aalst versmolt.
,
259
Ohd.
Ags.
alah,
het woord
en
alh,
Mhd. same
Ohd. sdmo,
't
van *alch (tempel),
samenstelling
eene
Is
't
voor
*altoochs
adverbiale
dat in
en
alzoges),
met tooch,
al
mnl. als trek, naast ons teug en tocht, voorkomt,
't
afleiding
is
verde. Altoos
zooals in
't
van den wortel,
die
dus oorspr.
elke reis, d
is
mnl.
„bij
ook 'tww. tieën opletelkens, of,
i.
in alle gevallen, volstrekt; later beteekende
,
immer, ten minste; eindelijk werd het synoniem van
het:
Verder komt in loephe voor luidt.
Oest
Rist.
IV',
voor
Mhd.
van
samenstelling
eener
genitief
bij
oogst (oorspr. Augustus), dat
40 BI.
fol.
162,
de
vs.
altijd.
mnl. en in de 17 d e eeuw niet zelden syna-
't
voor
Nat.
Hist.
maand Augustus
Nat. Bl. II 1097;
85;
IX 604 evenals
dan
oost en oest
men
vindt
oestijt
a.
Sp.
komt
o.a.
o.
en oestmaand gebruikt Hooft,
Ned.
Een Waerd
Huygens, Zedepr.:
men ook
72,
bl.
voor oogsten
Decker,
fol.
(Ned.
veelal
Hist.
tot
248),
fol.
De
Hd.
voorkomt,
vs.
II bl.
I
164 en
J.
de
van krijg versmolt
schrijft hij fol.
krijstacht (Ned.
161),
krijsgodt (Gedichten 229,
krijstandt
In de
9).
dikwijls flus, flusjes (reeds
bij
Bre-
1343) door synaloephe uit flugs, dat in
maar dat
k (evenals
Korenbl.
120 en 'tww. oesten
vs.
genitief
Zoo
krijs.
men ook
Sp. Brab.
s tot
Huygens,
bij
krijshandel (Ned. Hist.
161),
deroo,
vóór
oogst
Leeuwend.
Jan Vos, Poezy (1726)
bij
spreektaal hoort
't
voor
Rijmoeff. I bl. 360.
Hooft
bij
Hist.
oost
Vondel,
oest bij
vs.
Zoo
73, die het tot woordspeling met oestermaand aanwendt.
vindt
in
').
*altoges (Ohd. en
uit
alhs
dat
alsem dus tempel-
luidt, zoodat
zaad, heilig kruid beteekent
Altoos
Got.
voor zaad,
bij
bij
reeks,
met verscherping der g
ons, feeks,
heks enz.) gewoonlijk
fluks luidt.
Synaloephe van ps
tot
ramspoet en Vierde Martijn
s vs.
vinden wij
830
spoed /
maar samensmelting van
troffen
en wel
')
,
bij
,
bij
Heelu
vs.
585
fs tot s
wordt vaker aange-
:
Zie het groote Wdb, der Ned. taal
in
834 in ranspoet voor ramp-
11
208
vlg.,
279
vlg.
17"
260 Halster
voor
den
blijkens
halfster,
naast
Kiliaen
Mhd.
haelftre, Ohd. halftra,
bijvorm
en
opgeeft
helchter
Nhd.
en
dien
halfter,
ook in
die
Ags. als
't
halfter voorkomt.
Waarschijnlijk heeft hier volksetymologische bijgedachte aan
synaloephe
de
hals
voegsel
Mhd.
halb,
bevorderd,
't
Is
eene,
door
gevormde, afleiding van *half, dat
ster
't
in
achter't
Ohd.
Ags. hylf, Eng. helve luidt en handvat,
halp,
steel beteekent.
Proost
voor proofst
Brandaen 649,
dat
,
Sp.
men
in
III
ffist.
't
7
mnl. nog aantreft,
19
,
o.
a.
28; Heelu 3733.
vs.
Ohd. heeft probost, probist, Mhd. probest, Ags. j^'ofast,
't
uit het Lat. propositus (opzichter, bestuurder), bijvorm
praepositus, dat voortleeft in in
van
proost) en
wij hetzelfde
woord onder don vorm provoost,
ook de beteekenis van militaire gevangenis aannam.
die later
Voor het mnl. kunnen van
(=
In de beteekenis van gevangenbe-
Fransche prevot.
't
waarder hebben
prevosto
Ital.
't
dorveti
(d.
wij
er
nog bijvoegen het imperf.
noodig hebben), namelijk dorste
derven,
i.
(Os. thorsta) voor dorfste, bijvorm van dorfte, Got. thaurfta,
Os. thorfta, Ags. thorfte, Mhd. dorfte. herfst
van
in vroegeren tijd niet
is
W. van
Hildegaersberch
,
ongewoon bl.
nog de oude beteekenis van oogst
54
vs.
heeft.
Harst of herst voor ,
bv. in de gedichten
148, waar het woord
In het Friesch luidt
het woord hearst en in de Neder-Betuwe wordt voor „in den herfst"
gezegd
selfscot
(voetboog),
IV 5692
(en
bij
automatus
arcus tot
selscot,
harres
's
dat
In
').
o.
Kiliaen
a.
als
zellscotter,
32334
,
III
Nat.
Bl.
b.v.
Mnlp.
ook
bij
')
Lanc.
15969 I 192.
,
IV
II
8133.
J.
werd het woord I
847; Lanc.
verouderd met de beteekenis:
VIII 907; Rijmb. 19325, 32008; bl.
248
Ook voor
II
G. Groothuis,
36
vs.
Zoo vindt men
vs. 20.
10310, naast
Synaloephe van
keesdom, Lsp.
Volgens
mnl.
sponte et ultra jaciens) ook door synaloephe
,
b.v.
Hist. van Troijen 5016; Rosé
ook
het
voorkomt Alex.
selfscotter,
zelfs vindt
Lanc. II
men soms
fs vertoont zich in
216 var.;
Onze Volkstaal
Vaderl.
II bl.
't
sels,
mnl.
Museum
261 I
bl.
58
keefsdom
van Jezus
vs.
23, en keeskint, Velthem VII 25 Lsp.
(hoererij),
Cap.
36
II
vs.
216, 227, 240; Leven
112, 177; Belg.
ö9,
Museum
keefshint (basterd) Lsp. II 36 vs. 232, 564.
Ohd.
chebisa,
beteekent zeide
de
chebis,
oorspr.
men vaak
Mhd.
lieste
Cluyte van Playevwatcr
Bunschoten
in
61, en
bl.
de volkstaal van vroegeren
tijd
voor liefste, zooals wij niet alleen in
gens' Hofwijck vs. 1781.
van
I
Het woordje/s,
kebese, kebse, Ags. cefes, cyfes,
In
bijzit.
17, voor
vs.
vs.
maar ook
4 vinden,
in
Huy-
Zoo spreekt ook de wortelteef Trijn
Brederoo's
Moortje
(uitg.
1644)
bl.
24
Kackerlack met „liestentje" aan en ook in andere kluchtspelen uit
de 17de eeuw
is
die
vorm
zeer gewoon.
, ;
NEGENDE HOOFDSTUK. Epenthesis of invoeging.
van
Epenthesis
nanten
nog
,
medeklinkers zoowel als van klinkers
gewoon,
een
talen
alle
in voldoende
niet
maar de invoeging eener d, delen
komt
minste
mate verklaard
verschijnsel
,
Voor-
in het bijzonder eigen.
die inlassching voor tusschen twee klinkers:
vertoont
zoo
danig wordt
zij
zich
in
aardigheid in de Groningsche uitspraak, zelfs allesbehalve
tot
en
de schrijftaal,
dan ook gewoonlijk voorgesteld
zij
in
die wij het eerst zullen behan-
aan het Nederlandsch
is
,
eerst
is
het dan ook, althans van conso-
zij
'
Eene eigen-
).
bij
ten
als zoo-
woorden die
de volkstaal behooren, heeft mij echter eene
andere opvatting aan de hand gedaan. Groningers toch laten zonder er zich zelf van bewust
met
de
letters ien eindigt,
n eene flauw voor
uitgesproken d hooren
knieën, jaloeziedn
symphonieën,
te zijn
melodiedn
,
,
een woord
steeds, als
na de lange
i
en vóór de sonore
en zeggen b.v. kniedn
voor jaloezieën,
voor melodieën,
symphoniedn voor enz.
De d
is
daar
dus niet tusschen twee klinkers ter vermijding van hiaat ingelascht lijk
,
de
dering
maar vóór de n en na een bepaalden klinker i.
na
schrijftaal
dan
ligt
vocaal
')
O.
te
a.
Merken
— de het
ook d.
wij
in
nu op,
dat
—
,
name-
op eene enkele uitzon-
de Nederlandsche woorden
,
die in de
hebben aangenomen, de e-klank voorafgaat,
voor
de
hand aan den invloed
denken, en wel in verband
tot
juist
van die
de n, die zoo goed
ook door Dr. W. L. van Heiten, Klinkers en Medeklin-
kers, Rott. 1875 blz. 126.
:
263 gescheiden door eene toonloozo
als altijd, slechts
zooals
spoedig
wij
andere
de
evenals
Met epenthetische deleeuwen
zien
zullen
vloeiende
tongletters
treffen wij
cl
e,
volgde en,
ook na zich de d aannam,
,
en r, dat deden.
/
,
tegen het eind en na de mid-
onze taal aan
in
Geschieden voor geschiedn en dat weer voor den gewonen mid-
vorm
delned.
voor
gescien
*gescihen,
zwak vervoegd
een
maar overigens te vergelijken giscehan, Mhd. en Nhd. geschehen. werkwoord
Spieden
voor spiedn
van het Ohd. en Os.
Mhd. spehen, Nhd. spahen,
adj. spdhi,
vanwaar ook het Ohd., ,
die zien beteekent
(met metathesis) a-yJTrrw
,
't
hare woorden van dezen wortel aan zooals
Fransch
't
'),
De Germ.
vindt in Latijn en Grieksch
zooals
Lat. spiccre, Grieksch
Romaansche
toch hebben de
;
afleiding
Mhd. spaehe, verstandig
Os. spdhida (wijsheid).
vertegenwoordigers,
talrijke
Ohd.
en dat voor het gewone mnl. spien uit
,
*spihen, Ohd. spehon,
wortel speh
het
bij
,
't
talen
Germaansch ontleend,
épier, épion, Ital spiare
,
spione.
Vlieden voor vliedn, en dat voor het gewone mnl. vlien, Ags. Os.,
fleón, uit *vliehen,
fliehen.
daar
't
men
Got. in
't
Ohd. fliohan, Mhd. vliehen, Nhd.
de oorspr. adspiraat in thliuhan,
heeft
en
Got. ook flaugjan aantreft, dat een aan ons
moet men aan-
vliegen
beantwoordend *fliugan veronderstelt
nemen
dat vlien en vliegen oorspr. niet verwant
,
zijn.
Kastijden voor kastijdn en dat voor het gewone mnl. castten, zie bv. Sp. Hist. I' vs.
8 vs. 8; 13 vs. 23; III 7 23 vs. 47; 50
75 en elders; evenals 'tHd. kastelen overgenomen uit het
Oudfransch castier teekent,
maar
in
,
't
Nieuwfr. chcitier,
dat wel straffen be-
bijzonder ook in kerkdijken zin: zich
door boetedoening en lichaamskwelling van zonde reinigen, 't
Is het Lat.
woord castigare
met umlaut overgenomen) van castus t)
In
(rein)
Oveiïjsel
spet (gemakkelijk taal en
lett.
III bl.
d.
i.
't
rein
Oudfrank.
maken
,
als kestegón
samenstelling
en agere (maken).
leeft te
,
(in
datzelfde
zien).
218 vlgg.
woord nog voort onder den vorm J. Verdam, Tijdschrift voor Ned.
Zie Dr.
,
264 voor
Belijden
(bekennen
voegd
belijdn
ook
zooals
,
en
,
verhalen)
,
schrijft,
b.
%
v.
Eist. I
niets anders bedoeld
dat
het
van
ik
de
overdragen)
men
De
soo
die
,
moeten
te
schrijft
dicmael
luiden
trouwens
twee jaren
hem mag
met
ons
hi
talen ,
Ags.
(d.
i.
ww.
het
den dag van
't
X
Plag hen
,
vs.
tvijdn
14
,
dat in
Os.
:
lihen
adj.
ontbreekt plaats
van
ons
ij
vóór
nog /•)
Zie
daarover Dr. P.
,
in
,
Ohd. farlihan
Zie bladz. 186 vlg.
,
Got.
Nhd. leihen, het grond-
,
vrij.
steeds ivijen luidt, bv. Sp,
Got. veihan, Os.
87;
vs.
Nhd. weihen, afleiding
wïJte»,
Ohd.
wih
(heilig).
De d
wijwater en wierook (met
ie
in
Ohd. wihrouh, Nhd. weihrauch. De
Sp.
T.
Tijdschrift voor Ned. taal en *)
mnl.
Os.,
Got. veihs,
bij
schrijfwijze wihinge,
')
't
Ohd.
wihian, Ags. rihian,
van een
eene
204: „Eertrike
in leen gegeven). In de oudere
IV 2 14
71,
vs.
is
leen is afgeleid 2 ).
woord waarvan ons
III"
en
niet
blijkt uit
Bevrijden voor bevrijdn uit bevrijen (mnl. vrten) van
Wijden voor
by
is
verliden af,
zeggen dat het geld
sterk
Mhd.
lihan,
alsoo de
,
het aenstellen,
de toesegginghe binnen de
van te
van de
verlijV is
116 b, 130: „Doch
Dat het ww. zwak was
ghetelt geweest."
plaats in het gedicht
Germ.
vóór
dat
reeckenen
te
bl.
van gheleent geld
is
verliden
sulcs
behelpen
gebruik geven
(in
het best leert kennen uit eene plaats
de wetten goed gevonden,
Hist.
geven
vooral ook
afscheiden,
beteekenis
oorspr.
Groot's Inleiding (uitg. 1631)
leihvan
Hij
is.
te
Sp. Rist. III 7 14 vs. 72 enz.
v.
wanneer het bescheid
heeft
kennen
,
lyhen
zal hij
6,
vs.
te
dan
,
21
71;
vs.
hebben
b.
belijden
met het oog op in
Oudtriesch hlia
,
voor verlijdn uit ver Men, en daarnaast rechtsverlei,
Verlijden
meen
18
1
woord tweelettergrepig Hen, lyen,
belten
Wanneer Maerlant soms ook
*).
wel
gewoonlijk
gewone mnl.
het
Hen in gebruik en zwak ver-
verwante talen
in de
Ags. bihligan
behlia,
voor
dat
naast
,
Mxt.
Cosijn, lett.
I
III
7
Noord bl.
152.
23
en
vs.
41, zal wel niet
Zuid IV bL
"2-20
vlgg.
265 Opmerkelijk
de oorspr. h weergeven.
naast deze poging
is
woord tweelettergrepig te houden de samengetrokken 24642; Sp. Bist. F Rijmb. 11758 kerckwijnghe, vorm
om
het
,
16
vs.
1.
Vertiden komt in
6541
II
in
plaats
De
d,
die
op
invloed
(vgl.
onzijdig
te
dienst voor
't
bij
de d,
590,
773,
kan mis-
die
302, heeren-
bl.
Fr. corvee, ons karwei), galeide (Stoke
565,
281,
is
zooals valeyde (Waleiv.
Museum VI
coriveide (Belg.
en
,
ontijdig) toe te
,
vergelijken
eenige mnl. bastaardwoorden vertoonen,
2853),
ingelascht,
is
van eene volgende n
maar misschien ook
schrijven,
215,
dat
en vervolgens vergeven betee-
partijdig voor partij ig
in
aan analogiewerking
schien
227,
Reinaert
«).
berusten
niet
b. v.
,
van het zeer gebruikelijke vertien,
verloochenen,
afstand doen,
kent
nu en dan voor
later mnl.
't
IX 114,
1183,
832,
808, 821,
1321),
(Rijmb. 1549, 21203), Fr. cité, Lat. civitatem, enz.,
cyteide
en die misschien uit Provencaalsche bijvormen in de vertaalde
Fransche gedichten verklaard moeten worden
Op
invloed
van
vleyder
vlaeden),
't
imperf. wijzen
Kiliaen
die
,
vormen
2 ).
als vleyden (ook
naast vleien opgeett,
evenals
naast dijgen en dijen, vlaeden naast vlaeghen en vlaen
dijden
Vondel gebruikt divadeu voor dwaeu (wasschen) Hel-
(villen).
den Godes
(uitg.
1620)
bl.
36.
Als
eenig voorbeeld van in-
lassching der d na a in het tegenwoordig Nederlandsen geldt
nader voor Os.
ndhor
')
nae'r
met syncope der h comparatief van na
Ags.
en
Eng.
met syncope der
nader,
na r
,
r,
near); doch
Zie
bladz. 11
uitdrukking:
bl.
193,
waar ook
naarder
is
in
laten
betijden"
't
mnl. voorkomt.
aangehaald Dr.
159 vlgg., die tevens betoogl
„iets
,
Franck, Taalk.
J.
dat
(zz begaan)
de
bij (/
betijden in de
waarschijnlijk
den stam behoort, en dat in elk geval noch het ww. noch tieên als grondvorm daarvan mag worden aangenomen.
tot
*)
Vgl.
(Bonn
F.
Diez,
Graimmtik der Roman.
1856) p. 212 vlg., 441.
(vgl.
staat
voor naarder met epenthetische d
uit naerre. dat evenals
Bijdragen
waarschijnlijk
tijen,
Sprachen, 2te Ausg.
I
266
gewoon
Zeer
leveren
talen
van
van d na
n
l,
Nederlandsen
't
van:
voorbeelden
Lat. gener
't
in
is
er
Fr. tendre van
't
,
ook Romaansche
(en
Lat.
't
Daalder III. t
'kaler
naam
,
daalre
naast
nog
21)
(Van Lennep
overeenstemming met het Hd.
Amerikaansch-Engelsch dollar, eene munt, die haren
men
ontleende aan het Joachimsdal in Bohème, zoodat
1544
277
bl.
vindt in het Antiv, Liedboek van
5.
str.
met bijwoordelijke
Elders
uit
maar uithetmnl.
Vondel
dat
daler,
schrijft in
dan ook Jochendaelders
voor
s
Heelu 184;
Florls 1258;
(=
men
Zoo ontstond:
').
uit
bl.
tener) epenthesis
of r vóór r, en niet vóór er, zooals
de tegenwoordige taal allicht zou opmaken,
anders leert
Fransche gendre
vgl. het
Walew.
anders),
A.
Lorr.
eire,
1002;
I
Rosé 13151, comparatief van
224,
2295;
Moriaen 898,
el
2428,
3679, 3866; Torec 1143, 1419, 1661, 2409, 2755, 2933; Sp. Eist.
nog
20
1
I
30; naast
bl.
Helder, reeds
Sp. Rist. I 1 2
221
vs.
oorspr.
alleen
van prol.
Salomou
helre, uit hel, Ohd.,
van klank,
later
1620)
A 11687;
Lorr.
18;
zelfs
,
(uitg.
AI
930.
Mhd.
hel,
Zie elder reeds Lorr.
).
Küiaen voor
bij
heil,
JSIid.
Heerlyckheyd
els,
Vierde Martijn
6; 29 vs. 18; 45 vs. 56 enz. enz
vs.
Vondel,
bij
ook van kleur
gebruikt.
Kelder
voor
b. v.
is,
Floris
terwijl bij is.
't
lari,
Hd.
Tc
663,
Kiliaen
in
't
1259; Sp. Bist. III 7 64
keiler de
nog evenals
heeft
mnl. nog de regelmatige vorm
hoofdvorm 't
Os. en Oudfrank. hellere,
Romeinschen als
dat
kelre,
tijd
,
Mhd.
en dus in
keiler
•
vgl.
Ohd. chel-
c
ook vóór
e
en
i
nog
ontleend aan het Lat. cellarium,
dat zelf eene afleiding was van cella, e,
75 enz.,
vs.
kelder de bijvorm
blijkens de k reeds in den
toen de Latijnsche
werd uitgesproken,
,
door ons als
cel
met
laterentijd, gedurende de heerschappij der R.K.
kerk, uit het Latijn overgenomen.
Kolder
(paardenziekte),
kol re,
zooals
Gosijn, Taal- en Letterbode VI
')
Vgl. Dr. T.
*)
Vgl. bladz. 214.
J.
voor
lil.
het 153.
woord
in
,,
267 't
Mhd.
luidt,
choloro
dat zelf uit
cholera,
Lat.
nomen, hetwelk ook toorn,
Nhd.
het
terwijl
holler
Grieksch
het
gebruik
is
vervolgens
't
mnl. ook colliere
evenals Kiliaen holler en holliere kent
,
ook voor
laatste
overge-
is
maar
beteekent.
drift
Kolder(maMën-), voor kolre, waarnaast in in
Ohd.
namelijk het
,
y^oXépix
galachtigheid,
letterlijk
Het
heeft.
op de afkomst van het woord
wijst
het
,
geen wij nu een ehemisetje noemen,
't
't
Is
het Fransche collier, Lati collarium (van collum, hals), en
beteekent dus oorspr. halshraag
maar werd
,
ook genomen voor het geheele,
uit
evenals het mnl. halsberch.
maille) bestaande borst-harnas,
Mulder (molenaar, en zeer gewoon keur van
eene
(reeds in
310), voor muire moller),
Kiliaen
1360:
dus
als
eigennaam) of molder
Museum VII
zie Belg.
Velthem
molre (bv.
of
22
II
weer geassimileerd
zelf
mo la.
't
bewaarde nog de n simileerd
,
mülner
,
r geas-
is.
Selderij (plantnaam) voor sellerie
het Fransche celen';
Grieksch vy.iXXx.
soms alleen scidula),
bij
overnamen,
Nhd. muller met de
't
bl.
mulnere,
Ohd. mulindri, Mhd. mülnaere die in
55;
vs.
uit
Mlt. molinarius van molina:, dat wij als molen uit het Lat.
uitbreiding
bij
maliën of ringen f Fransch
Dat van
overblijft,
c
Fransch
zooals in
,
Hd.
't
,
en dat uit
vgl. Lat. scilla en squilla (zee-ajuin),
de Latijnsche se in
blijkt
ook
uit het Lat.
door ons
cédule,
't
Fransch
schedula (of
overgenomen,
als cedel
en na syncope der d tot ceel samengetrokken. Vilder voor vilre van villen.
Zolder,
reeds
bij
'tOud-frank. en
9955; 26;
Kiliaen
Rijmb. 11340,
III 2
34
vs.
54;
11361,
Lam.
Ags. solere, Os. en Ohd. en
is
het
Lat. solarium,
de zon (Lat.
Beenderen, in
sol) 't
eerste en vierde
soller voor solre,
naast
mnl., bv. Alex.
was
II
IV 1457;
St.
zooals in
Franc. 9287
11566; Sp. Hist. I 2 26
18945, enz.
soleri,
Mhd.
't
sölre
eigenlijk een plat
,
vs.
Luidt in het
Nhd.
söller
dak, dat aan
blootgesteld.
mnl. been re, bv. Nat. Bl.
I
475, ofschoon de
naamval meervoud daar gewoonlijk nog been
is,
,
268 Boender voor boenre van boenen. Bunder voor bunre of buunre, zooals het woord Sp. en
I5
Hist.
de Inform.
in
men
17 vs. 21.
Diender,
reeds
dienre,
dat
gaersberch
bij
in
bl.
Verpond,
stnek der
tipt
het woord in den
vinden
is
528
bl.
treft
vorm buynder aan.
Brederoo, Sp. Brab. mul. nog gewoon
't
te
Kiliaen geeft het reeds met d op
vs.
is,
1191, 1299, voor
W. van
bv.
Hilde-
104, vs. 87, 99.
Donder voor Donr, vanwaar ook donre, in 't mnl. de gewone vorm, bv. Lanc. Il 2164; Nat. Bl. III 178, 660; Bijmb. 3953, 8838,
25208; Sp. Rist.
donreslach,
JFalew.
III 9439; Bijmb. 4519,
Eist.
19
III"
II '2148.
't
Woord
luidt in
thunor
Ags.
't
Zoo
staat
Bijmb.
ken,
Ags.
,
Oudnoorsch
het Lat.
blijkens
,
thorsdagr,
De
Thorr) gewijde dag.
tonare,
,
Eng. thunder
Mhd.
8 vs. 63 en sdoen-
(Eng. geassi-
thunresdaeg
thursday), Nhd. donnerstag
donarestag
noorsch
25820),
('t
Ohd. donar,
ook Donderdag voor don-
redag (vgl. donresdach, Sp. Hist. III 6
mileerd
Sp.
,
59; Lanc. II 2150, en donderen, Lanc.
vs.
Nhd. dotmer.
resdaegs,
Lanc.
30263; doch ook reeds donder
heeft ook epenthetische d), Os. thuner.
doner,
zoo ook
5 vs. 17, enz.;
I'
Bijmb. 4245 en donren,
1018;
Mhd. donerstac, Ohd. de aan Donar
(Oud-
wortel ftm beteekent klintonus,
dat
wij
toon
als
overnamen.
Dragonder voor dragonr of dragoner 't
Fransch dragon
de
dragonders,
uit het Lat.
die
Hd.
,
van
draco (Grieksch ^pkyj^v)
,
daar
,
zooals in
't
het begin der 17de
omstreeks
eeuw
in
Frankrijk de carabiniers vervingen, eenen draak in hunnen
standaard voerden. Hooft noemt de dragonders zelf draken
wanneer
hij
zegt,
dat de koning der Franschen „met zijn
draaken aan komt stoote(n)" E<' mier,
d.
i.
gelijk,
'
).
voor eenre, genitief van een
,
waarbij wijze
of een dergelijk Avoord moet gedacht worden. Evenzoo vindt
men
in
't
mnl. gheender voor gheenre, bv. Blayenvater,
86 enz. ')
Zie
Oudemans, Wdb. op Hooft
bl.
78.
vs.
d
269 Gaanderij voor gaanrij galerij
van
'),
ook in
de
17de
en
als gaelderij bij
derij
bij
Vondel (van Lennep
Jan Vos, Gedichten (1726)
Gedichten
van Poot 1724)
(uitg.
IV
galleria, dat zelf
Ital.
eeuw met epenthetische d voor-
18de
komt
tator,
volksetymologische verbastering van
,
Fransche galerie,
't
bl.
II 172) of gal-
283, Oudaen,
II bl.
Van
74,
Effen, Spec-
140.
Hoenders in
mnl.
't
hoenre
hoener),
(voor
Reinaert
bv.
I
1613, 1637, 1710, 1731.
Spaanders in
't
mnl. spaenre (voor spaner).
Verstaander voor verstaanre, waar bovendien eene n
inge-
is
lascht.
Toonder voor
toonre,
tooner ,
alleen op de bank- en
munt-
biljetten.
Vaandrig
(evenals het Hd. fahndrich) voor vaanrig
van vaanre
afgeleid t»aa«.
De
vaner
,
epenthetische
is
Mhd.
venre,
hier
,
van vaew en drigh en anderen
ook
scepterdrigh
en maakten naar analogie ook andere als
,
stengdrig
bij
Hooft, roedrigh
,
myterdrigh
,
bl.
127),
vlammendrigh
blixemdrigh,
bij
2 ).
Hendrik voor Henrik, zooals de gewone vorm uit
«
van
Zoo
gelijk.
Vondel en Blasius (Mengeldichten, Leyden 1661
Vondel
,
allesbehalve onschuldig
met dragher
stelde dat
samenstellingen met drig bij
door
Ohd. faneri
Kiliaen reeds achtte vaendrigh eene samenstelling
geweest.
deden
rf
,
*heemrik,
d.
i.
de koning van
't
in
't
mnl.
is,
Zoo ook Hd.
heem.
Heinrich voor Heimrich. Leendert voor Leenerd van Leonard
,
sterk; vgl. Everhard, Berenhard of
Reindert voor Reinaar
Meinhard
Wdb. der Ned.
Zie het groote
Zie voor de plaatsen
taal I bl. 70. )
*)
,
Leonhard (leeuws
) ).
en Meindert voor Meinerd,
).
')
3
Reinhard
i.
4
2 )
,
d.
Bernard
Vgl. bladz. 184.
Zie bladz. 241.
bij
taal in voce galerij.
Vondel Dr. W.
L.
van Heiten, VondeVs
270
Na
de
namen,
r
voudige
zijn: hoorder, tolgaarder
der
,
huurder
der
,
beroerder
der
,
zeurder
Van
beloerder
,
rustverstoor der
,
,
,
,
porder, regeer-
,
smeerder, bespaar-
bestuurder
gezagvoerder
hebben
geldverteerder,
,
bewaarder
,
werkwoord boeren;
een
wij
met inlassching der d het
schien echter
verweer-
,
misschien
subst. boerderij op, mis-
dat subst. rechtstreeks van boer gevormd.
is
nemen ook
Zoo
De meest
samenzweerder.
,
boer
leverde dat
bekoorder
,
feestvierder
,
en die óf als een-
gluurder, beheerder, hoor-
,
droog scheerder, versierder
,
naspoorder
zeevaarder ,
keurder
,
een groot aantal persoons-
bij
zijn afgeleid,
óf in samenstelling voorkomen.
afleiding
gewone
der
de d ingelascht
is
van werkwoorden
die
comparatieven
alle
tegenwoordig de (Zaan, zekerder, dorder,
als
zwaarder
van
duurder,
stoerder,
adjectieven op r
barder , teerder, verder,
,
men
terwijl
in
mnl.
't
gewoonlijk nog swaerre, sekerre, duerre enz. vindt. Zoo luidt
de dubbele comparatief meerder in
nog minre
mnl.
't
ofschoon
,
minder toch ook reeds eene
enkele maal wordt aangetroffen,
Zoo heet ook
b.v.
minderbroeder
de
?
van
Grote
de
woord
t
(uitg.
1626)
Sp. Hist. I
{minoriet
monnik) in \ mnl. nog minrebroeder tienrik
mnl. nog meerre, en min-
't
dat de d heeft aangenomen, in
der, het eenig adjectief op n,
,
en
146.
bl.
16
1
nog
zelfs
10.
v.
Franciscaner
of
bij
Hooft,
Verkeerde opvatting
de assimilatie van nr tot nn in de hand
heeft
gewerkt en den vorm minnebroeder doen ontstaan. In het mnl. en vooral in het Ned. van de 17de eeuw
woorden,
aantal
door
sommige
waarin na
ook vs.
bij
')
vertaelder
Hooft,
1231.
Huygens
,
trouwens
,
straelder,
bij
fol.
schrijft
Voorhout
Dr.
W.
bij
siender,
Ned. Hist.
Coornhert
Zie plaatsen
slechts
Zoo vindt men
kunnen noemen. neelspeelder
wij
L.
vloeiende
werd
eene d
schrijvers
waarvan
grooter,
eene
enkele
4 en
nog
veel
als voorbeeld
Vondel overspeelder
bij
het
is
vóór de r
ingelascht,
inwoonder
doender, vs.
letter
'),
het
,
too-
laatste
Brederoo, Sp. Brab.
W er eken
I
fol.
538
b,
410, Brederoo opsiender, Sp.
van Heiten, VondeVs
taal
I
bl. 22.
,
271 Brab.
131
vs.
en jdjpestelder, Sp. Bral.
wettestelder , Gedichten (1726) II
Panpoetikon
(heraut) bij
ven op n en I3
36
Cats
vaak de d vóór de r
l
Voorhout 1700)
(uitg.
312, 744; I bl.
169: snelder, Cats I
tikon
17
bl.
Eist. I 8
Sjj.
bl.
enz.
132, Brederoo, Sp. Brab. vs.
har-er
derlei
men de d
vindt
nog
2220;
haerder
vs.
mijn-
26, 112,
voor haerre of
Vondel en Hooft, Ned. Eist.
160.
en
bij
alderlei
bl.
(zie
bv. Cats,
1700, I
117, veelderhande I bl. 29,
hebben
wij
187
bl.
en
alder-
78) schrijven voor ons
de ingelaschte
(/
behouden
bij alle
en hande samengestelde getallen van vierderhande af
lei
met negentienderlei
en
achterlei
,
natuurlijk met uitzondering van
').
Enkele
malen
ook
is
de
d na eene vloeiende consonant
Zoo heeft zinnelijk
wanneer geene r volgde.
ingevoegd,
netjes,
298, Eubben
ingelaseht b.v.
,
veel-
velerlei, allerlei,
zinlijk
vs.
Panpoe-
L. Bidloo,
,
fol.
hande I
tot
97,
fynder
Vondel en andere dichters der zeventiende eeuw
zelfs
,
Terwijl
met
10;
bl.
126;
der voor mijnre, Playerwater
201;
II
172; felder, Cats I
op r uitgaande naamvallen der possessiva
de
A
Lort:
vs.
Verder
enz.
vs. 28;
Sp. Eist. I 7
,
Zedepr. Een matroos
123,
10,
40,
78
Sp.
in, b.v. in cleender
Lanc. II 24719; r eender
39;
vs.
38; scoender,
vs.
Huygens,
in
Zoo ook laschte men
66 enz. enz.
bl.
1135, Jan Vos
vs.
32, L. Bidloo blasoender
den comparatief of de verbogen naamvallen der adjectie-
Eist.
66
bl.
in
eene
eene
bepaalde
d
achter de n
beteekenis,
namelijk
aangenomen
,
die
en zegt
,
van rein
men
tegen-
woordig in die beteekenis uitsluitend zindelijk, ofschoon Kiliaen
dien
woord
vorm nog
niet kent,
in die beteekenis opgeeft;
nog zonder d het woord en
andere
gans
,
dichters
Boerekermis I
')
maar
sinnelijk
bij
als rein, net vindt
vs.
92.
nog
men
bl.
bij
30)
Rot-
Het beteekent oorspr. de zinnen
behagelijk.
Vgl, Dr. L. A. te Winkel,
zelfs
het
als hij
Brederoo (Griane
van de 17de eeuw, en
aangenaam aandoende,
§93.
evenmin trouwens
In de 15de en 16de eeuw
De Grondbeginselen
der Ned. spetting
,
272
men ook
treft
hjndelaken, lyndelaicken voor linlaken of linnen-
Wynterstuck 1480
laken aan, b.v. Passionael
Inform. npt Stuck der Verpond.
d;
aan de inlassching der d wel de verkorting der daar
woord
ons
in het mnl. en zelfs
linnen
i
lijnen luidde, evenals het Os. linin, Ags.
linen,
linin,
ijnzaad,
van
leinen, afgeleid
Got.
lijnolie),
lein,
Ohd.
bij
lin,
nomen uit het Latijn, waar linum vlas beteekent. De vorm spelden voor spellen (van spel, oors'pr. afgeleid) is evenals nu nog hier en daar in de ook
vroegeren
in
Voor paling vindt men Nat.
V
Bl.
't
Aan
geassimileerd
V
volksetymologie
In
toe te schrijven.
VI 767;
167, tot
vrouwen ende van minne VIII paelinc, b.v. Nat. Bl.
schrijftaal niet
volkstaal
ongewoon.
paellinc,
Verwijs'
in
293.
de inlassching der d in admiraal
is
Het
Het grondwoord
(bewonderen).
eeuw het
heeft reeds in het Mlt. admiralius,
admiralius de d ingevoegd onder den invloed van rari
Van
mnl. luidt het nog gewoonlijk amirael
't
schrijven.
18
Toch vindt men ook
219.
vs.
Sp. Rist I'
of ammirael, zooals Kiliaen en de dichters der 17de
woord nog
overge-
mnl. zeer dikwijls paeldinc, b.v.
51, 55, 58, 71,
ook
75;
vs.
in
de
in
tijd
Mhd.
vertelling,
,
zoo
Kiliaen
linen,
(nog in lijnwaad,
lijn
Mhd., Os.
,
mag men
toeschrijven,
nog
linijn,
Nhd
192 b,239
fol.
475. Zelfs
bl.
't
ww. admi-
het Arabische amir
is
of emir, dat vorst, bevelhebber beteekent, en in Europa den Latijnschen uitgang alius
De d van zondvloed aard,
wel
wij
zullen
strooming vloed
sündflut
te
o
uit u, die zelf
verandering
,
te schrijven te zijn, of-
weer
uit i
ook nog
op,
het andere
bij
het
afkomstig
is,
door de bijgedachte aan
alsof de zondvloed eene over-
voor de zonde beteekende.
Kiliaen
sindvloed
hebben,
zien
als straf
geeft
ouderen
')
de
in
volksetymologische
zonde
').
ofschoon van epenthetischen
aan volksetymologie toe
niet
schoon
aannam schijnt,
den vorm
eerste
Behalve zond-
sundvloed
en
te vergelijken bij het
den
Hd.
het Ohd. sintfluot, die eene dentaal
Zie het groote Wdb. der Ned. taal
I
815
vlg.
273 hebben 't
want
ingelascht,
de
zeer groot beteekende,
in
de oud-Germaansche talen in ver-
in
schillende samenstellingen voorkomt,
ding
als sineigs (oud)
(ouder)
senior
voor in in
vorm was
oorspronkelijke
Ohd. sinfluot, samengesteld met sin, dat eeuwig, zeer lang,
Fransch
genomen),
in
,
't
den
voor
titel
Got. eene
't 't
aflei-
Latijn senes (oud),
woord komt ook
,
Ital.
als
hofmeester
siniscalco
van
werd genoemd.
die ook drossaat
schalk (knecht),
gedeelte,
in
Hetzelfde
opgeleverd.
als sénéchal
den
heeren
groote
,
mnl. seneschalk (Mhd. verbasterd tot seneschalt en
't
het
sinista (oudste)
,
heeft
en in
over-
en
vorsten
Het tweede
hetzelfde als in maarschalk, en
is
het geheel beteekent dus oorspr. oude dienaar of groote, eerste minister; vgl. ook seigneur (heer) uit senior (de oudere).
vinden
Kiliaen
voorzien
(voor
sinde
uit
familiae zou beteekenen
Op
Bij
woord van eene epenthetische d
dit
en als sindeschalk opgegeven met de onjuiste ver-
,
klaring
ook
wij
eene
verkeerde
gesinde),
het woord minister
alsof
').
of volksetymologische
verklaring
ver-
andering berust ook de door Kiliaen opgegeven vorm saedsoen
met epenthetische d voor saison, seizoen, waarbij blijkbaar aan zaad gedacht werd. Epenthesis daar,
Vier talen
evenals
der
t
in
't
in
is
Germaansch
't
Slavisch
tusschen
,
niet zeldzaam, en
met
t
tusschen
Germaansche talen Stroom, strem
die
t
r
*).
en r voor, die in de verwante Indo-
nog missen, namelijk:
Oudnoorsch straumr voor *sraum(o)
Skr.-wortel
overoud
Germaansche
alle
Ags. stredm, Ohd. stroum, Mhd. stroum,
Os. stróm, ,
s
en
s
woorden minstens komen reeds in
sru (vloeien) en
't
Grieksche
,
péoi,
blijkens
den
vloeien, voor
*srewo, en piüfzx voor *sreuma.
Strijd,
Os.
strul
(ijver),
Ohd., Mhd. strlt voor *srld; vgl.
Skr. sridh, vijand.
van zondvloed en seneschalk door Dr. *) Zie deze verklaring Beckering Vinckers, Noord en Zuid VI bl. 257 276.
—
*)
Zie daarover Dr. H. Kern, Twdk. Bijdragen
Te Winkel Grammatische
figuren.
I
bl.
38.
18
J.
274 Storm,
Ags.
stormr
storm,
voor
woorden ook bewaard
sturm, Oudnoorsch
Nhd.,
van eenen wortel,
*srmo,
*srem(o),
bewegen beteekende
snel
Mhd.,
Ohd.,
die zich
en behalve in verschillende Sanskrt-
,
in het Grieksche
is
'op/xif}
(d.
i.
sormê)
,
aanval, bestorming.
Zuster voor *zwester
en dat voor *swesr, blijkens het Skr.
')
svasd (stam svasr) en
Lat. soror voor *svesor
de
klinker
tusschen
t
,
namelijk
:
Fransche sirope, en
uit het
Astrant (brutaal) voor *asrant
Schouwen werd zegt
men
onstrant
Aan
in
t
bastaardwoorden na
meer voorkomt,
volksetymologie
is
,
men
evenals in
woord
het
ook weder na
zij
Benedenkamer, de slotgracht,
,
de inlassching der
en dat weer voor bassecamere,
,
in
't
nog geschreven vindt,
mnl.
onder
vertrekje is
Mlt.
,
camera
*).
Is
to musé), dat
eene afleiding van
men
in
bij
Zie Bladz.
HL
Volgens
J.
Goemans, Onze
3
Volgens
J.
G. Groothuis,
Volkstaal
Eng.
werkwoord musen (Eng. zijne
gedachten
Kiliaen; terwijl museeren
Kiliaen heeft ook muy-
staroogen voorkomt Rosé 1399.
')
*)
't
den zin van peinzen,
*) )
schrijft,
verklaart met „imaginatio, phantasia,
hij 't
bassa.
de kasteeltorens boven
in
dus de eigenlijke beteekenis
vestigen, vindt Rosc 12462 en als
Neder-
).
Muizenesten voor muysenisse in' t hooft, zooals Kiliaen
musing".
het dan
3
s
Oudfransch chambre basse
't
en hetwelk
Op
de beide woorden:
bij
Bestekamer voor bessekamer zooals
.s ,
blijkt bv. uit het
voor solliciteeren
stollesteere{n)
te wijten
Fransche assurant.
"-).
juist niet vóór r,
Betuwsche
uit het
woord ook nog eene n ingevoegd en
in dit
Dat inlassching der
t
*svesr.
en r ingevoegd na syncope van eenen
s
bij
Stroop voor *sroop
ook
,
bastaardwoorden werd ook in de Nederlandsche spreek-
Bij
taal
't
I
lil.
Onze Volkstaal
29.
II
bl.
107.
Zie deze verklaring gegeven door Dr. E, Verwijs, Taal- en Let-
terbode
VI
Gron. 1879
bl. bl.
273
—275
150 vlg.
en
vgl,
mijn Kasteel in de dertiende eeuw,
275 In
seneren.
opgegeven „avoir
un
vers
fiché
wordt muser
Richelet
Fransch,
verouderd
visage
Ie
van
woordenboek
het
als
de
in
van
beteekenis
Et au figuré:
endroit.
se
a faire, ou
distraire de son travail et s'amuser a regarder,
a dire quelque chose d'inutile."
Na
n
de
epenthesis der
is
vroeger zeer gewoon geweest.
t
In de Limbnrgsche Sermoenen der 14de eeuw komen minnentinnentlike, verhoJentlike voor
like,
mentlijk, bv.
evenzoo
Vondel,
bij
vóór
t
Zoo vindt men
').
schrijvers zeer dikwijls eigenflijk,
bij
oudere
opentlijk, geza-
wezentlijk,
ook volkome ntlijck schreef,
die
held inlaschte in ervarentheyd ,
en
gelegentheyt
,
verborgentheid, verholentheid, genegentheit, verleg ent heit, goeder-
tierentheyd
evenals
Huydecoper keurde
-).
de
Nederl. spelling schreef
volkomen wederlegd beschouw ordelijk schrijve
Door
wezenlijk
,
ordentlijk,
maar
woorden nog
wil
enz.
,
,
loezentlijk,
werd toch
zij
niet zóó
bij
hij
haven
de
bij
de met
Alleen
*).
door
zelfs
lijk
')
Zie Dr. P. Zie Dr.
J.
W. l
als onwetenheit
uitsteeckenheit )
Zie
B.
,
zij
,
1
haar
zij
te
hand-
zoo algemeen geworden en was
d na n
alweetenheit
,
Vondei's taal 'm
V
bl.
,
183.
bl.22vlg., die daarbij
I
Vondei's taal
meedoogenheit
zij
dat er geen
gevolgd,
e
Gosijn, Taal- en Letterbode
dei
enz."
erkentelijk (voor erkenlijk) en ordentelijk
was
L. van Helten,
op syncope
wijst
a
)
,
sedert
samengestelde
van 1865 behoefde
epenthesis eener toonlooze
1 )
bij 5
„als
:
algemeen, dat de redactie van het groote
spellingregeling
(voor ordenlijk)
de
wel in de hand
t
woordenboek deze „vergroving der uitspraak", zooals
noemde,
bij
waarom ik om uwentwil,
werd de inlassching der
die verklaring
gewerkt,
en
van openlijk
ik de schrijfwijze
om meen
,
opentlij k,
),
1804, doch in de uitgave van 1829 van
van
Woordenboek voor
zijn
3
overal af
t
ook Siegenbeek hem daarin
volgde
Bilderdijk
spellingregeling
hier die
bij
andere woorden
oploopenheit
,
almogenheit,
welspreeckenheit.
Huydecoper, Proeve van
Taal-
en
Dichtkunde
II
bl.
350—35-2. *)
Zie
Dr. L. A.
te
Winkel,
De Grondbeginselen
der Xed. Spelling
§ 115. *)
Zie ook
blz. 20.
Plantijn schrijft reeds ordenüick.
18*
,,
276 denken meer aan kon
haar
zijn,
Die laatste
te verwijderen.
inlassching ging gepaard met verspringing van den klemtoon
welke Larnbert ten Kate
reeds opmerkten,
)
Huydecoper iemand kende, die gezaméntlijk zeide;
evenals
maar
2
en Huydecoper
')
de 17de eeuw en het begin van de 18de vindt
in
nog órdentlijk met regelmatigen klemtoon, van
Geeraert
Velzen
II
502; Hoogvliet,
Gerard Brandt,
10;
vs.
Abraham
(1746)
nog geregeld
t
op eenen klinker of tweeklank, eene n, r,
om
schreven wordt
komen),
plaats
gehad
of de vloeiende conso-
iv
het gevaar van verkeerde uitspraak te voor-
knietje,
zeetje,
bl.
papaatje (waar tevens de a dubbel ge-
v.
b.
Poëzy
wanneer het woord uitgaat
vóór den verkleiningeuitgang je,
l,
men
Hooft,
bij
109 enz.
bl.
Eindelijk heeft inlassching van
nanten
zooals
bijtje, strootje,
kneutje, koetje, eitje,
kraaltje, kooitje, tuitjes, pauwtje, vrouwtje, nieuwtje, duwtje,
Ook
leeuwtje, stoeltje, zoentje, schaartje.
plaats
na de ng
wangetje,
b. v. in
,
na inlassching eener toonlooze
enz.
lascht
na de vloeiende
met onvolkomen karretje.
Wel
als epenthetisch
denken,
dat
slotletters
heeft die epenthesis
tongetje, die
e,
wandelingetje,
ook wordt inge-
van eenlettergrepige woorden
klinker, zooals mannetje, kommetje, tolletje,
is
waar mag men
hier de
t
over het algemeen
beschouwen, maar men moet daarbij toch be-
een samengestelde uitgang
(e)fje niet
onmogelijk
en kan beantwoorden aan een Griekseken uitgang
is,
die in het oudste
inderdaad
als
Germaansch voor
(i)zo
(i)tio
kon luiden en
{ï)2tov
in het
Ohd.
voorkomt in eigennamen
(i)zio
als
Kuonzo (Kunzo) voor *Kuonizio naast Kuono (Kuno), Götz voor Götzi uit *Gotizio, Fritz (ook door ons als Frits over-
genomen) voor *Fritzi of *Fritzo Epenthesis uitgang,
eene
der
namelijk
keelletter
vóór
heeft
s
ke(n)
uitgaat,
v.
*)
Zie L. ten Kate, Aenleiding (17:23) Zie B. Huydecoper
3
Zie Dr. H. Kern, Taal- en Letterbode
)
Proeve
II bl-
).
wanneer het grondwoord op
jaksken,
*)
,
3
anderen verkleinings-
eenen
plaats, b.
uit Fritizio
II bl.
350
vlagsken, jongsken.
6 vlg.
— 352. II bl.
108,
V BL
26.
277
komt de
Verder
nog soms
s
alleen welluidendheidshalve voor
tusschen twee leden eener samenstelling
waarbij niet aan eene
,
genitiefs-
of nieervouds-s te denken valt,
eerste
der samenstelling een werkwoordelijke stam
lid
in leidsman, (reeds in
't
leidsvrouw (mnl. ook leetswijf,
Hist. III 8
Sp>.
Ook
vs. 16,
24),
doodsbleek,
dan
,
blijkt
ook
anorganisch.
s
Ook ontwikkelde woorden
60
men
Vergelijkt
doodsbenamvd met doodziek, doodbedaard enz. daar de
b.v.
kindsheid kan moeielijk aan
bij
gedacht worden.
genitiefs-**
is,
mnl. leedsman, Rijmb. 3557, 7101),
scheidsmuur, raagshoofd. eene
zooals wanneer het
misschien eene s na de r
zich
knarsen
als
(reeds
bij
werk-
bij
Kiliaen) voor knarren en de
verouderde girsen (snorren) voor girren (Mhd. girren) en baersen (voortbrengen), ook h em baersen (zich vertoonen), voor baren
van
Epenthesis
komt
h
gevolg van volksetymologie. niet
zeldzaam,
b.
v.
Leeuwend.
1040,
vs.
Zoo
is
paar
maal voor
de schrijfwijze offerhande
Kiliaen) en verder
bij
bij
Vondel
vs.
1259, 1367 enz.
natuurlijk het Fransche offrande, Latijn offerenda
Ook
in
eekhoorn
de
verbastering
evenmin zin
kwam,
is
de
h anorganisch,
te
banen.
als er oorspr.
uit het Ags. dcvern,
blijkt
evenals in
Dat hoorn
')
Zie
Dr.
W.
L.
van Heiten,
Is
).
in dit
Hd.
't
tot
woord
eene h in het woord voor-
waaraan door synaloephe
der we tot o ons eekhoorn zeer goed kan beantwoorden.
voor den sisklank
't
2
Mhd. eichorn, Ohd. eihhom den weg
schijnen
heeft,
bv.
,
Joh. de Boetgezant II vs. 56, 101, 151,
Herschepp. 1X1129, Coster, Pohjxena
eichhorn, terwijl het
).
als
reeds in den Delftschen bijbel van 1477,
Plantijn (doch niet
bij
een
alleen
1
VondeVs taal
van meersen, verclaersen,
I
bl. 22,
Wat
die terecht
kleinzen eene andere
verklaring geeft, welke misschien ook op knarsen, girsen en baersen van toepassing zou kunnen zijn. In elk geval acht ik het onjuist, met hem bij spersen, sparsen, spuersen (strooien, spatten) aan epenthesis der s en een grondwoord sparen te denken, 't Fransche disperser,
't
Lat. sparsus (verspreid)
ooi-sprong dier *)
VgL
B.
van spargere
s.
Huydecoper, Froeve
II bl.
548
vlg.
wijst duidelijk
op den
:
278
men niet, doch is eek, zooals het waarnaam van den eikeboom dan mag het Oud-
vern beteekent, weet schijnlijkst is
noorsche evenals
de
,
,
bevreemding wekken,
ikorni
omdat
eik in die taal
ons eik luidt, in de algemeene beteekenis van boom.
bij
In het mnl. onderging het woord nog eene andere verbastering
men
Nat. BI. II 3372;
namelijk eencoren,
daar
vindt
Bei-
naert I 1864.
Ook aan volksetymologie met ng
tavel
en
,
toe te schrijven
de vorm konings-
is
dien Kiliaen opgeeft naast konnestabel,
ook in het mnl.
zeldzaam
kon-
is,
bv. Alex.
VI 86, 90; Bijmb. 10496, 12419, 17488, 32649.
Zoo heet
stabel,
die
niet
ook het opperbevel over het leger conincstavelije Bijmb. 10013, 10575, 10613, ofschoon ook juister constavelie Limb. XII 268,
Dat konstabel de betere vorm
481, 496.
is
blijkt uit het
,
Oud-
fransche connestable (nu connétdble), Mlt. constabularius, verbasterd uit comes stabuli,
d.
i.
stalgraaf.
werd nog uitgebreid door Becanus, koninckstapel zooals
van maakte
Jan Vos,
bv.
„quasi
De volksetymologie volgens Kiliaen,
die er,
Anderen
coluinen regis."
Gedichten (1726) II
bl.
252, schrijven
konstapel.
van
Epenthesis
jamber
(bv.
komt
b
in
't
mnl.
herhaaldelijk
voor
bij
Lanc. III 15560), jamberlike(bv. Lanc. III 17935)
en jamberen (bv. Lanc. III 23392), tengevolge waarvan reeds in het mnl. door assimilatie
ontstond
van mb
tot
mm onze vorm jammer
van het oudere jamer
plaats
in
'
)
,
dat
men
o.
a.
vindt Lanc. II 11994, Beinaert I 308; Martijn I 591; Stoke
396,
II
IX 610
ook jameren
,
en elders in ééne der Hss. van Stoke;
Stoke
II 2914; jamerlike,
IX 397 ; Martijn
I 611.
Zoo ook ontstond de dubbele assimilatie in
van de
m
zoo
jamerhede, Stoke IV 1401; Lanc.
m
van immer en nimmer door
met eene epcnthetische
b, die wij
vinden
ember, Torec 124, 1572; Moriaen 564, 825, 1183, 1487,
2440, 2561, 2819, 4158, 4267; Lanc. Torec 101,
')
993,
Zie Bladz. 238.
IV 3147; embermere,
1945, 2886, 2937, 3795:
embertoe, Torec
279 563; Lanc. II 18304, III 10398; nember, Torec 1757, 2048,
Moriaen 238,
2063;
3171, 3271; nembermere, Torec
2264,
644, 654, 1113, 1871, 1969, 2291, 2525, 2558, 2562,
37,
Moriaen 723, 1926, 2521, 2601, 2999, 4116,
2609, 2665;
Lanc. II 1585,
4371;
2265, 3639, 3954, 15600; nembermee,
Moriaen 327, 2272; Lanc. II 2190, 4260. oudere schrijvers komen nog andere woorden met inge-
Bij
laschte b
m
na
van Brederoo's
voor, zooals o. a. hembd, in het
Brab.
6fyj.
De p wordt ingevoegd woorden
m
op
die
vóór den verkleiningsuitgang je
men ook vaak
moenen der 14de eeuw neempt, smelt
t
Rotterdam, anecdote
voor
rederijkers,
die
Limburg scïie SerT
).
lumpne voor columne,
St.
Schuitemaker in 1866 het
J.
Dakompian-Dagatiweer.
titel
vinden wij de
mnl.
het
in
in de
niimpt, compt geschreven
dan soms samen met de p, zoodat men, bv. te hij komp zegt. Niet onbekend is de dramatische
deed zien onder den
licht
ko mpt voor komt, neempt
Zoo vindt men ook
voor neemt, enz.
De
bij
uitgaan, als bloempje, oompje. In geweste-
hoort
lijke spreektaal
Amsterdamsen
715, 976.
vs.
soms ingelascht,
p
Ook
zooals in co-
Christina vs. 1562 en in de
Lim-
burgsche Sermoenen. Epenthesis der n
nu
niet
eerste
van
de
een zeer gewoon verschijnsel.
in overouden tijd zich tot de
vervoeging heeft uitgestrekt,
praes^ensstam
beperkt
te blijven
Ik spreek
de sterke werkwoorden der
bij
waar de n reeds
klasse,
geheelc
is
nasaleering
2
),
plaats van tot den
in
maar noem
alleen eenige
woorden, die in onze eigene taal eene n hebben ingelascht.
Zoo hebben door
wij
vooreerst eene n in Dinsdag, dat eertijds
van het Amsterdamsch
invloed
dialect en
etymologische bijgedachte aan dingen (pleiten) verbasterd was laten varen.
,
maar nu
Dat de n
,
Zie Dr. P.
*)
Vgl.
J.
daarover
die ons is,
Dinsdag met het Hd. Dienstag blijkt
uit
Cosijn, Taal- en Letterbode bl.
161
Dingsdag
ten minste dien keelklank weer heeft
gemeen heeft, anorganisch
')
onder volks-
zelfs tot
— 16*.
V
het Mhd. ziestac }
hl.
184.
280 (doch ook reeds zinstac,
zistac
van
Tysdagr
Oudnoorsch
,
overeenstemming waarmee men
in
ons Tiesdag zou verwachten.
derdag
kan dingen
eerst
want
komt
d
vormen,
Misschien heeft de
geoefend op de
invloed
die
verbasterd onder den invloed
Ohd. ziostag, Eng. Tuesday, Ags. Tivesdaeg
zins, cijns),
zijnen
later
in
t
mnl.
die in de verte niet
aan dingen doen denken,
Tyr),
krijgsgod der
Germanen (vandaar dat
Lat.
het
stemt
de
d.
i.
was de
naam werd voor (genit.
Djeus, genit. Aióc
d.
,
i.
in de samenstelling Jupiter (=: hemelvader) d.
Ju
genit. Jovis
Evenals
,
d.
i.
Divas, Dicos,
Dja
i.
wij
in
't
mnl. ook eene n in
De vorm Vrijndach komt o.a. voor Sp. Hist.I 10 IIP 72 vs. 86; IV 2 41 vs. 90; vriendach, vrindach, 1
Vrijdag. 3;
vs.
Rijmb. 4384, 5965, 23466, 26404. Veneris (Fransch Vendredi), die in
't
't
Is
de vertaling van dies
Hd. Freitag, Mhd. Vritac,
Ohd. Friatag, Eng. Friday, Ags. Frigdaeg heet, en dus
dag gewijd aan de godin, dx-aagt en bij ons dien
die in
't
van \r% moet gedragen hebben, lieve
cougli
,
Eiliaen
d.
i.
beteekent en zoowel ons werkwoord vrijen als
liefhebben
»
de
van den wortel prit
het subst. vriend en het adj. vrij (oorspr. edel,
Dat de
is
Oudnoorsch den naam Fr igg
de vrouw, echtgenoote, eigenlijk de die
,
Djovis.
Dinsdag vinden
in
bij
zooals
maar etymologisch
woord overeen met het Skr. Djdus
hemel), Grieksck Zeóc, Lat.
hij
Fransch Mardi),
Martis,
dies
en
De god Tiu
wien deze dag gewijd was,
aan
(Oudnoorsch
den
doen gelden, voor,
alreeds
Dijssendach, Disendach, Dijstdach.
Dijnsdach,
van Don-
cl
in elk geval
,
hebben
invloed
oudste
't
van Tiesdag
,
bij
lief)
van ons kinkhoest, evenals van
epenthetisch
is,
blijkt
uit
den
vorm
naast Tcichhoest en kuchhoest opgeeft
opleverde
't
Jcikhoest,
'-).
').
Eng. chindien
Wij hebben
kikken en kuchen naast elkaar, en daar die woorden moeielijk 'i Vgl. ook Mr. L. Ph, G. van den Bergh, Proeve van een kritisch Wdb. der Ned. Mythologie, Utrecht L846 hl. 66—70. *) Als tweede voorbeeld van inlassching der n vóór k wijs ik op den vorm minke(n), die in de Neder-Betuwe gebruikt wordt voor
mikken, volgens
J,
G.
Groothuis, Onze Volkstaal
II bl. 96.
281 scheiden zijn
te
moeten
,
wij voor beide eenen
aannemen, waaruit zoowel *kiekjan *kükjan
als
Oudnoorsch kykia
(vgl.
u
en vrind en
't
doorslikken, Mkd. kuchen,
,
zoowel
ie
en doorluchtig van leuht,
leoht,
Amsterdamsche vrund van freund, freond.
Mocht
te vergelijken
is
grondvorm keuk
Ags. ceócian, stikken),
Voor verkorting van
Nhd. keuchen) kon voortkomen. als
(vgl.
overgang van k
aan bedenking onderhevig
tot ch bij ons
men
ken, dan zou
licht
kuchen ontleening aan
bij
blij-
Mhd. moeten
't
aannemen.
De
oudste genitiefvormen in onze taal van het vragend en
uitdrukkingen
in
als
desniettegenstaande,
deskundig
en des,
nog bewaard
des (daarom),
desniettemin,
voornaamwoord waren
aanwijzend
weshalve,
desgelijks
tves
deswege,
,
cleshalce
desbevoegd, desbewust, desverkiezende
,
substantievisch
,
en destijds
,
thaes, Os. hwes,
den nominatief deden
reeds
ontstaan
toie
thes,
Mhd. wes,
en die, van eenen anderen stam gevormd,
in
den loop der 15 de eeuw verbasterden deze
nu voor het vervolg
tot
die n,
dan
gemaakt
Dit oogenschijnlijk al te stoute
is.
vermoeden wordt zeer bevestigd door vormen die evenzoo in de 15de
Oudfrieschen
hvam
is
Dat zeer als
genitief
ontstaan
is
,
hvammes,
blijkbaar
die
vorm borende
ontstond
hems
uit
,
is
col,
hens
,
den datief
die in de spreektaal
vol
zeker te wijten aan uitdrukkingen
en proppend(e) vol,
van propvol hoort.
tachtig),
,
en door den
dat men soms in De mnl. vorm tachteittich (voor waarnaast ook lachen tig dat men nog wel hoort
overloopt' )id{e)
plaats
als
eeuw voorkomen,
').
uit boordevol een
gewoon
Vraagt
de meest waar-
is
van den datiefvorm wien en dien een
schijnlijke verklaring dat
genitief
waarvan wiens en diens
op heden voorzien bleven.
men naar den oorsprong van
huns,
this,
Invloed van
mnl. de anorganische vormen wies en dies
nog meer door opname van eene n,
nieuwe
Grot. lu -is,
des.
't
in
maar
;
desnoods,
waarin des
waarin des adjectievisch voorkomt.
Dat wes en des beantwoordt volkomen aan het Ags. hvaes,
,
,
".Zie Ür.
,
\V. L.
van Hellen. VondeVs
taal bl
133 vle.
282 zeggen, vindt zijne verklaring in analogievorming naar zeventig en negentig.
Ook
een
bij
bastaardwoorden
paar
Het
namelijk accijns en rantsoen.
n ingevoegd,
de
is
eerste verbasterde onder den
invloed van cijns (Lat. census) uit accijs, dat in de 17de
en
nog lang daarna de gewone vorm
zelfs
reeds
den
was
verbasterd
ook in
invloed daarvan, uit het Fransche,
komende,
vergadering,
wel
van
assise,
fransch asseoir,
en
bet Fransche accise en onder
evenals
,
in
omtrent
bijzonder
(Lat. ratio
beregening
,
').
,
't
mnl. voor-
assir
eene belasting,
Rantsoen
eindelijk de
het Fransche ration
is
en vandaar toebedeeld geld
,
(Nieuw -
daar vastgestelde verordening,
eene
belasting zelf beteekende
asseir
nederzitten), dat rechtszitting,
Lat. adsidere,
vervolgens 't
Oudfransch
't
eeuw
doch ook
bleef,
soldij).
,
Dat het de n aannam, gebeurde door verwarring met rem tsoen Fransche rancon,
(losgeld), het
kooping)
In
uit het Lat.
komen nog
mnl.
het
andere voorbeelden van in-
vele
lassching der n, bepaaldelijk vóór
voor
Allent
eeuw
(uit
ouderen vorm van
ieivicht,
in de beteekenis
bialiter
in de 14de
Ruysbroeck en Willem van Hildegaersberch
bij
o. a.
voor, namelijk:
t,
(oude onzijdige vorm van al),
allet
Iewent voor iewet
bv.
redemptio (terug-
een in de kerktaal zeer gewoon woord.
,
van
eenigszins
:
Moriaen 157, 682; Alex. VII 1058
2
).
adver-
iet),
in eenig opzicht
,
(ten minste in
't
Hs.),
Leven van Jezus cap. 36. Einselijc
voor
41; III 4 Artentike
4
18
vbcrcq (pijn in
181; III*
Lanc. II
de gewrichten), Sp.
Ilist.
6 vs. 44. lïose
1400; Stoke VIII 800; Sp.
hem 2730, IV 3223. Ook
barenteeren (zich ontstellen),
Barenteeren (verschrikken), Hist. III 7
,
Wist. III 2 34 vs. 6,
Sp. Hist.ïll 3 34 vs. 14.
Mlt. artetica voor arthritica,
voor artetike,
(jicht)
vs.
Sp.
,
40; ook einselijcheit
Gricksch apS-piriyj II 5
(vreesehjk)
eiselijc
vs.
62
vs.
52; ook
Wdb. der Ned,
')
Zie het groote
')
Zie Dr. Verwijs en Dr.
Kiliaen geeft het woord nog
t««!
I
612.
Verdam, Mnl, Wdb.
\
311.
::
283 op, schoon als verouderd. Het staat voor bareteeren en dat
weer door aphaeresis
voor
Oudfransch desbarater, desbareter der
daar het in het
desbareteeren ,
Op
luidt.
n heeft zeker het werkwoord baren,
certoonen ook zich aanstellen ,
te
keer
de inlassching
dat behalve zich
gaan betoekent, invloed
geoefend.
Vermalendien
(vervloeken) voor vermaledien (Lat. maledicere
met een nutteloos voorgevoegd oer,
komt
vervloeken '),
onder den invloed van
voor Reinaert
o.a.
490,
I
Fer-
916;
guut 3164. Peinsteren
men Walew. 9635
vindt
(grazen)
Limb.
;
203
II
voor peisteren, dat grazen beteekent, zooals Limb. IV 1292 vlg:
„hi
was
ende
plaatsen
,
kreeg
van
om
meen:
van
afleiding
ook
De
gaan.
(Nieuwfransch pcutre)
paistre
't
Lat.
pasci
gesproken
menschenvleesch. rossen, die
de in
uit het
't
maar
„hem
die
als
kon het
zooals Lanc. II 18800,
wordt,
alge-
Oudfransch,
voeden)
zich
,
moet
mnl. zeer
't
overgenomen;
is
,
beteekenis van
eigenlijke
(eten,
zich voeden beteekenen,
van slangen
want
zijn,
paard stijgen, en ook in
't
omdat het woord
grazen,
is
verwant
bijten beteekent oorspr. doen bijten
woord vervolgens
het
beneden
naar
neder gebeet
als hi
het paard beter te doen grazen
gewone beteekenis: van
peisteren
na
in beteekenis
die
men nu
afstijgen,
„ende
en peisteren naast elkaar worden gebruikt
beeten
beeten als causatief
en daar
gaen int
sijn ors peistren
daer peisteren dede", in welke beide
paert
sijn
woorden,
twee
ende dede
neder
beete
en Flandrijs I 587 vlg:
gras;"
waar
peysteren" met
Vondel spraekt (Herschepp. IV 288) van
„verpeistrende
voeden"
zich
2 ).
De
ruiter zelf
echter hield ook op en rustte ook uit terwijl het paard stond te
grazen
')
Over
,
dit
zooals
men kan
)
Vgl.
B.
V
bl.
Huydecoper, Proeve
Latere Verschelde nladen,
Dewnter
II
23592 vlgg.
met ver samengesteld
en andere bastaardwoorden
schreef' ik Taai- en Letterbode J
zien uit Lanc. II
299 -308. bl.
1S59
"ü
H
vlg.
n\ Dr. A. de Jager.
3:23 vlg.
284 „Hi
neder van den perde
heette
Ende ginc liggen op
die erde
Ornbe resten, alse die moede was,
Ende en
sijn pert
liet
van ophouden
vertoeven
,
aen wordt opgegeven.
men
peysteren in
gras;"
't
kon peisteren gemakkelijk de beteekenis aannemen
zoo
,
welke echter nog niet door
paard niet meer in
het
't
open veld
grazen,
te laten
kon men het daar (op de pel sterplaats) voeren,
en
het geheele begrip grazen uit het woord verdween
woord de beteekenis aannam van ophouden
Daarom op de
Huygens
zegt
XVIII
maer
siet toe,
Door de verandering van beteekenis woord
blijven
220
bl.
is
soo soet,
viel het oorspronkelijke
meer terstond
er niet
plakken,
is
aphaeresis
op
valt
ergens blijven
'é/u.7r?,xTrpov
merken) en
te
en
in te herkennen,
het niet vreemd,
aan pleister (Grieksch
dacht
bij
er eene
l
,
dat
men
116: „daar
v.
inbleef,
vorm dan
inlaschte,
die
zoodat
in
de
18de eeuw reeds geen andere
pmom (Fransen prison,
gevangenis, Rosé 9G28.
Visenteeren voor visiteeren (bezoeken) vindt vs.
3166 J
)
117;
var.,
St.
(1574)
V
bl,
fol.
96:
te peysteren."
Sp. Hist
IY
1
var.
daarvoor
is
do
door Oudemans,
580 aangehaalde plaats
veernen ende
men
Franc. 1148, 2731; Rosé 10563; Mnlp. II
IV 414
Eigenaardig
Wdb.
bl.
ord pley sterplaats verblijf," en er later voor-
pleisteren en pleisterplaats in gebruik was.
Triensoen voor
42
er
waarbij dus
reeds voorkomt in Camphuysen's Stichtelijke Rijmen II
goed
).
letter-mannen
het zoo ongeveer synoniem werd met:
hangen,
'
„wij sullen
weer inspannen by naer vergeten doet."
't
Fransehe daar
:
en Korenbl. II
Of de Eeis hanghter aen: d'uytspanningh Dat sy
47
7):
Is hier goet peisteren:
„'t
;
zoodat
en het
,
eene herberg
bij
reeds, Korenbl. I bl.
oock peisteren en rusten"
reis
(Sneld.
Kili-
Sinds er herbergen verrezen behoefde
„Ende op
die
uil.
Mnl.
en Onl.
Van Vaernewijck's
Historie
weghen van den Torre waren veleTaom die beesten ende menschen
Logysten gemaeckt.
285
wordt nog wel
Spanseeren in
van
liedje
't
Herschepp.
1255,
'XV bl.
225; 10,
Noah
III
en
,
X
VII 922,
verder
489; Antonides, IJstroom
vs.
IV
Mnlp.
ren,
recht, daar het
Mnlp.
1393.
31, 341, II
vs.
men aan
treft
beus 1209; Mnlp. II 787, naast spasieren III 292, spaetseren,
Vondel,
bij
XII 273, XIII
12,
89; Rotgans, Boerekermis I
Den ouderen vorm spacieren
493.
vs.
ConinxMnder
de
II 6, 757,
(1714)
en ook reeds gevonde»
gezegd,
I
1526, 28G1, 2909, en spetsie-
Ook
Kiliaen heeft spacieren en te-
grondwoord
het,
misschien
ons door het
bjj
Hd. spatzieren heen ingevoerde, Latijnsche spatiari spaziare, Spaansch espaciar) afgeleid
van spatium
is
„De verver," heet het 239,
§
van
„kent
laat
,
loopbaan
,
wandeling, enz.
spreken,
is
Ned. spelling
de wetenschappelijke
Dat Brederoo
man
in zijn Sp. Brab. vs.
van
,
't
spreekt
1816 van
De n
dus niet vreemd.
lascht blijkens het Ital. cocciniglia, afleiding
nus, coccineus (scharlakenrood)
is (Ital..
dat rondwandelen beteekent en
in de Grondbeginselen der
konzenielje,
cochenille.."
konsenilie
,
Meli-
Mnlp. 185, 409,
,
is
inge-
Lat. cocci-
dat zelf is afgeleid van coccium
(Grieksch KÓxy.og), waarmee scharlaken-insecteieren bedoeld wor-
den
,
evenals met een ander verkleinwoordje, vermiljoen (Fransch
vermillon,
Ital.
wormpje en
vermiglione), afleiding van
't
Lat. vermiculus,
hier wel bepaaldelijk het scharlakenwormpje.
Verscheidene m's zijn ingevoegd door valsche analogie, melijk
vóór
de
uitgangen aar,
ier
en
Op
ij.
van leugenaar, redenaar, tollenaar, wagenaar
,
na-
het voorbeeld
molenaar, die
van substantieven, van eigenaar, teekenaar, oefenaar, die van
werkwoorden in
plaats
zijn afgeleid
,
vormde men woorden
als
harpenaar
van harpaar (Oudnoorsch harpar i, Ags. hearpere,
Mhd. harpfaeré), schuldenaar voor schuldaar (Mhd. sculdaere), hoevenaar kunst,
van
hoeve, kluizenaar
van kluis
't
mnl.
bv.
Vondel,
les
weduwe,
en moordenaar (reeds
Sp. Hist. III* 4 vs. 17; 10 vs. 40) in plaats
van moordaar of moorder, dat bij
kunstenaar van
iveduwnaar van
geweldenaar van geroeid,
beeldenaar van beeld, lessenaar van in
,
in
't
mnl. en ook later, zooals
evengoed voorkomt, en beantwoordt aan
't
Mhd.
286 mordaere
').
Voor vroegeren
woorden
als
zeevrijbuitenaer
zeeschendenaer
namen van plaatsnamen
(bij
hier
nog
Ook
651) enz. enz.
bl.
afgeleid vindt
men
voegen
te
bl.
8),
bendenaer
21),
bl.
bij
Ystroom
Antonides,
Ystroom
(Antonides,
van Lennep VIII
Vondel,
tijd zijn
bij
(bij
eigen-
die ingelaschte n.
Zoo werden naar analogie van Keulenaar, Antiverpenaar Leidenaar enz. woorden gevormd
als
,
Hagenaar, Delftenaar,
Dordtenaar, Maastrichtenaar, Utrechtenaar, Zwollenaar, Gen-
Luikenaar en
tenaar, Bruggenaar,
ontstond
er
aar
naast
zelfs
Parijzenaar, en alzoo achtervoegsel naar,
anorganisch
een
onder welks invloed naast het bastaard-suffix regelmatig nier in gebruik valkenier, gaardenier
van
ier
ij
men
vindt
Hooft,
Brederoo
Vondel
schrijft
e
oudtijds,
zooals
bij
ook fluitenist voor
wordt
galgenaas,
n
:
n," bv.
dan
h,
dui-
bij
bruggenhoofd, eikenhout, enz.
als e
).
„wanneer de
door een klinker of eene
tarwenoogst,
den nominatief steeds op
die
2
fluitist.
samenstellingen de regel
bij
gevolgd
De onverbnigbare woorden, in
Vondel,
Kiliaen,
eischt de welluidendheid de inlassching eener venei,
Vóór den
en anderen nog gewoonlijk razerij luidde
Overigens geldt toonlooze
afleiding door
eene n in artsenij, spotternij, slavernij,
dat
razernij,
zotternij,
waar trouwens ook aan
,
ook een on-
ier
bv. in hovenier, kruidenier,
zwakken vorm kan gedacht worden.
den
uitgang
kwam,
mede, en de substantieven
uitgaan, als bode,
vi ede,
,
die
nemen
niet aan.
Nog
is
de n anorganisch in persoonsnamen,
gevormd van
werkwoorden, wier stam op eenen klinker uitgaat, namelijk
in
ziener en boosdoener.
Werd ')
Ook
mwderer)
de n vóór eene tongletter ingevoegd,
is 't
epenthesis der
mogelijk, dat moordenaar voor moorderaar (Vgl. Eng.
staat,
evenals
toovenaar voor
tooveraar
en
bij
Vondel
dan geene afleiding van 't subst. moord, maar van *morder, dat in dezelfde beteekenis kan hebben bestaan, blijkens het Got maarthr, Ags. morthor (moord) en het uit woekenaar voor woekeraar,
het l
)
't
Is
Germaansch in het Fransch overgenomen meurtre. Zie tal van plaatsen bij B. Huydecoper, Proeve I
bl.
236—239.
287
m
had plaats vóór eene
m
eene
lijk
ingelascht
Kiliaen
Brederoo,
Sp.
terwijl het
ook
Brab. in
m
zonder
echter
heen in
in
andere
de
combuys gebruikt wordt,
als
m vertoont
'
),
luidt
en schijnt door het En-
,
opgenomen
talen
In dat
te zijn.
er van, evenals dien
Fransch cabane,
(hut),
ook door
dat
Hd. kabuse, Zweedsch kabyca en Eng.
't
men den oorsprong
geval zou cabin
1508
Het beteekent scheepskeuken
caboose.
gelsch
vs.
en
kabuyse
Fransche cambuse de
't
Het eerste,
Oostfriesch kabuffe, het tweede,
't
naast
opgeeft
reeds
werd vermoede-
b
kombof en kombuis.
bij
dat kajuit beteekent, luidt iu dat
Vóór de
lipletter.
van
't
Eng.
cabinet in het Keltisch moeten
zoeken.
Vóór de p
m
de
is
ingelascht
bij
Drempel voor drumpel met onvolkomen eu
uit dreupel,
dat
door metathesis voor deurpel (naast dorpel) schijnt te staan
dan
en
deurpaal
oorspr.
Kamperfoelie voor kaperfoelie Pimpelmees, pepel
opgeeft
men
terwijl
die
reeds
in
hem
men wel
pepel zal
van
welke
bij
beide
).
pimpel
die
pepel ook vindt als orchys heet.
zijne
m
wel
onnoozel ventje,
reeds
in
't
Fransch
invloed van pomme, hebben ingevoegd, Kiliaen
bij
pepone ')
In
in
opgegeven vindt.
cambuyscool (kropkoul), dat
bij
men bl.
onder den
men
het ook
Zie Bladz. 24.
7ri7cu>v.
vindt in eene Brusselsche -299)
Kiliaen voor warmoezenier,
buyéhocfd voor dikkop.
en
Het Italiaansch heeft echter
kabuyskoole heeft, zullen wij wel hetzelfde
')
zooals
,
overeenstemming met het Lat. j)epo, Grieksch
keur van 1360 {Belgisch museum VII
kdbuysman
pimpelmees
in
Pimpelmees heeft volgens ook pepelinck op.
in diezelfde beteekenis geeft hij
zal
naam van de plant, Ook in het laatste
aan pimpel
beteekenissen
Kiliaan ook de beteekenis gehad van:
Pompoen
bijvorm van
het Latijnsche papilio moeten zien; doch
durf ik niet beslissen.
toekomt,
als
de beteekenis van vlinder (Lat. papilip).
Grieksch-Latijn
't
2
Kiliaen,
bij
in
Vgl. het Oudfrank. duropal.
is.
,
en waarvoor Kiliaen
woord hebben. en evenzoo
bij
Vgl. ook
hem
fca-
288
Wimpel, Ohd.
Kiliaen
wipfil.
weeglijk,
ook
geeft
xoipfel,
wepel op als be-
adj.
liet
en wepelsteerten naast wispelsteerten.
ijdel,
samen
alzoo
Nhd. en Mhd.
oorspr. sluier, staat voor wipel,
't
Schijnt
hangen met wippen, dat Kiliaen ook
te
in
den
zin van bewegen, trillen kent en dat etymologisch met het
De Germ.
Lat. vibrare samenhangt. vib) schijnt bestaan te
Germ.
vip),
heeft,
o.
wortel ivip (Indo-Germ.
hebben naast een anderen
die
ons wuiven (voor weiven),
a.
ook wel
oorspr.
zal
Het
enz.
weifelen,
Got. vaips en vipja (krans, kroon) met het
(bekransen)
wif (Indo-
meer vertegenwoordigers in de Germ. talen
werkwoord veipan hoofdband
sluier of
(d.
i.
diadeem) beteekend hebben.
In
de
Salomon II
daar
.
niet
maar Vondel hem
354,
1620)
(uitg.
231,
bl.
van Kampen.
is
capulns
6684
Men
even-
bl.
48
te lezen,
Trampvoe-
in het Maastrichtsch
,
en ook nu nog
Bredaasch en Over-
2
).
slachting),
voegd.
men
gedichtje aan Govert
't
Door bijgedachte aan kamp werd
Lat.
Gedichten (1726)
voor trappen vindt
579 in
II bl.
Griane
in Brederoo's
ijselsch dialect
vecht,
vs.
Evenzoo geeft L. ten Kate het op naast tram-
men trampen
bezigt
Brab.
Sp.
bv. Heerlij ckheyd van
en Jan Vos,
11,
,
papier
vorm opgeeft,
dat ook door Bilderdijk gebruikt wordt.
pelen *),
tend
Brederoo
alleen
zelfs schrijft,
Tram pen
Poëzy
Vondel,
bij
bl.
dien
235, 239, 252, schoon daar in de klucht van Oene,
dus in de volkstaal. zoo
men nog vaak pompier voor
Dat ook Kiliaen
7rct.7r-jpoc).
vreemd
niet
is
hoort
volkstaal
(Grieksch
in het mnl. caplys (ge-
Oudfransch ehapleis
(gevest
van den degen)
vindt althans camplijs,
afgeleid
,
3 ),
van ehaple,
soms eene
m
inge-
Seghelijn vs. 6581 var.,
var.
Vóór de f vindt men epenthesis der m in komfoor, dat bij nog kaffoor kauffoor luidt en natuurlijk het Fransche
Kiliaen
chauffoir
,
is.
Bij
kamfer was de
m reeds ingelascht in
't
Fransch,
')
Zie L. ten Kate, Aenleiding
*)
Zie T. H. Buser, Taalgids III
3
Vgl. Dr. M. de Vries, Proeve van Mnl. taalzuivering, bl. 100 vlg.
)
II bl.
bl.
710.
178 vlg.
,
289
woord overnamen,
waaruit
wij
evenals
canfora in
talen
Dat komkommer aan
is.
en
op
Na
de
gelascht
die
waar het kafoer
p
behalve
is,
Het
heeft,
l
vs.
o.
wij
in-
l
eene
wezen
als het
),
voorkomt
hebben
soort
De Brune
van
,
vindt
van vrouwenschoeisel
het Fransche patin,
is
Het woord plavant,
in de sotternie
dat als
van den Busken-
De Roovere en Anna
bij
dat
nu voor schaats gebruikt
had,
afgeleid.
en later nog te
l
is
Fransche paver
Bijns en
waarvoor Kiliaen nog pattijn zon-
3
beteekenis
a.
137,
schijnt
Anna
en terecht, want het
dezelfde
scheldwoord blaser
Bij
benaming van eene
en van pate
wordt,
merkten
ook nog eene
),
het
natuurlijk
is
met houten zolen
oudtijds
2
pleisteren
bij
(platslaan).
plattijn als
sloffen
Fransche concomore ontleend
plaveien voor paveien, dat Kiliaen nog naast pla-
bij
padre
Lat.
't
Latijnsche cucumis,
't
').
opgeeft.
veien
der
aan
niet regelrecht
reeds
men
maar aan
ofschoon het oorspr. het Prakritwoord kappoerd of ka-
poer a
't
camphre
Luidt daar
't
Italiaansch en Spaansch;
't
werd het geleverd door het Arabisch,
luidt,
is
het
ingelascht
en
Bijns,
oorspr. hetzelfde^ te
in "West- Vlaanderen gebruikelijke pavane ").
nog
"West-Vlaamsch zegt men ook pleksplinternieuw voor pik-
In
't
of
spiksplinternieuw en pluimsteen voor puimsteen ;
met inlassching der fokken,
dat
l
na f
neêrhurken
landsen vindt
men
l
na
fiok (hurk) voor fok
beteekent
5
).
In
't
zoo ook
van
't
ww.
algemeen Neder-
/'alleen ingelascht bij fluwijn (bunzing),
dat Kiliaen reeds opgeeft naast flouwijne en fonwijne, en dat het
Fransche fouine
vlonder,
vlondel
Bladz. 131.
*)
Zie Bladz. 283 vlg.
3
Zie de plaatsen
)
Na
v lascht
men soms
eene
l
in bij
voor vondel of vonder (houten bruggetje)
')
-)
is.
bij
Volgens Dr. W.
Oudeinans, Mnl. en Onl. L.
van Heiten,
Taal-
en
Wdb.
V
6
).
bl. 641.
Letterbode Itl
bl.
90, 185.
De Bo, West-Vlaamsch
Idiotikon
•)
Zie
°)
G. Brandt zegt in zijn Leven van
Vondel beteekent in Brabantsche
Te Winkel Grammatische
figuren
bl.
870, 875, 328.
Vondel,
taaie
bl.
7:
„Zyn toenaam
een klein brugslcen, 'twelk 19
,
290
Onder den invloed van glans der
l
voortgekomen
te zijn
en geinsteren,
Poesy
delier,
van gensteren
in de beteekenis vonkelen, schitteren o. a.
die
Bartas Weken I 56, 158 en Six van Chan-
Heynsz,
Z.
bij
schijnt glinsteren door epenthesis
uit glnsteren, bijvorm
258 worden aangetroffen,
bl.
afgeleid
Is
't
van
geinster, genster (vonk) voor ganister, Ohd. ganastra, ganlstra,
Mhd. ganelster, reeds met
var.)
mnl. komt ook gleinster (bv.
't
en glinster (bv. Grimb. Oorl. II 3236)
').
op zich zelf staat de inlassching der
Meer dat
voor
l
In
genster.
D. Doctr. III 821
in
wij
Leven van
't
Amand
St.
pergament vinden; maar eigenaardig
woorden
beginnende
in
lidwoord)
Arabische
zijn
XTI 379
alsel (Nat. Bl.
waardoor
s,
aannemen van met te
in plaats
al
('tzij
zij
het telwoord
samengesteld.
var.) voor assel,
,
aslne,
Wezen
(Der
alstronomijn
azijn;
astronomijn
het
bijvorm van oksel;
Fransch
orouioen
Helmi.
395) voor
2 ).
wij
reeds
op
het anorganisch achtervoegsel naar,
door valsche analogie ontstond zoo ook een suffix laar.
namen
'tzij
Zoo vindt men
alsine (Nat. Bl. II 625 var.) voor
adsalire);
Lat.
,
/,
den bedriege-
alselieren (Ferguut 4202) voor asselieren (aanvallen, assaillir
van
dat sommige met as
is,
mnl. soms voorkomen met eene
't
ingevoegd tusschen de a en de lijken schijn
1518
II
paerkelment,
bij
l
als appelaar,
Boom-
hazelaar en mespelaar toch werden het
model, waarnaar andere als kerselaar
,
perelaar
,
pruimelaar
en rozelaar gevormd werden. Daar niet zelden het suffix ing
werd achter woorden op
gevoegd
el,
zooals
bij
hemel Ing
edeling enz., ontstond er ook een anorganisch suffix ling, dat
noemen,
de Hollanders een vlunder vlochten, vloeren 1544
bl.
,
gebruikt wordt
om
en tot overgang
te
244
str.
4 vindt
messchoothondje,
van een kasteel
men
de
en,
slooten
dienen."
van rys of tienen geen naauwe
vaarten te
In het Antw, Liedboek van
de benaming vondelhont voor een da-
dat op de kleine bruggetjes over de achtergracht
als liefdebode dienst deed.
')
Zie het groote Wdb. der Ned. taal in voce geinster.
*)
Zie Dr. Verwijs en Dr.
Verdam, Mnl. Wdb.l 308, 370,
376.
,
:
291 bv. vertoont in
zich
peling,
woorden
banneling
hoveling,
dorpeling,
als
of
stedeling,
sche-
ouderling, huurling
balling,
leerling, enz. enz.
Epenthesis van r
aan
treffen die
is
nog minder zeldzaam dan van
Wij
Z.
bij
Drossaard voor
door bijgedachte aan den gewonen
drossaat
uitgang aard
i
).
Kampernoelie (paddestoel) voor kampenoelie
Oudfransch cam-
,
pagnoul.
Karpoets voor kapoets (ook kapuits), reeds voor bonten muts gebruikt
missen leid
(Van Lennep IX
Vondel
bij
Ystroom (1714)
Antonides,
bij
bl.
682
bl.
18.
't
716) en
vs.
Behoort de r
daar het beantwoordt aan het Lat. caputium
,
(madelief) voor kersoude, vroeger ook corsouive voor
corsoude, met epenthetische naast
r,
voor
't
Oudfransche cassaude
tegenwoordig gebruikelijke consoude (waalwortel
het
en ridderspoor), verbasterd uit het Lat. consolida, consolideerende
Korporaal voor kaporaal
Palamedes
Jan Vos, dachte
kort
Fransche coutelas cultellus
de
2 ).
).
Kiliaen,
bij
op het eind van het eerste bedrijf, en
Gedichten (1726) II
aan
i.
3
Kortelas (korte, twee vingers breede degen) reeds
Vondel,
d.
omdat aan madelieven de eigenschap werd
,
toegekend, het bloed te stelpen
deed
de
r
(bijvorm
bl.
223,
251,
invoegen,
van
couteau,
die
Bijge-
253. in
't
oorspr.
en uit het Lat.
verkleinwoord van culler, mes) ontbreekt.
,
(mager persoon
Scharminkel
't
,
van caput, hoofd.
Kersomv
dat
te
afge-
scheminkel
voor
mnl. evenals in
't
(bij
,
geraamte) voor scherminkel en
Kiliaen) of scimminkel
Italiaansch (scimia, scimmia)
reeds in
,
met
se in
gebruik, bv. Nat. Bl. II 214 en de varianten van II 2806, 2811, 3412, 3432, 3447, 3456; Esopet 52 *) 1 )
Zie Blz. 24 vlg. 't
Woord
Letterbode 3 )
I
is
bl.
.
vs.
3,
5,
31,33;
154.
uitvoerig behandeld door Dr. M. de Vries, Taal- en
265—271.
Zie Blz. 23 vlg.
19*
292 54
vs.
naast
vs.
Tan aap,
in de beteekenis
1,
mager persoon
een
het
66
37;
36,
17,
waarbij
licht
kon vergeleken worden,
simminkel, Latijn simiuncula, aapje, ver-
betere
kleinwoord van het Lat. simia, aap
').
Schrok (gulzigaard ), schrokken (gulzig eten) voor schock, door Kiliaen
verouderd
als
nog
voor
en schocken,
hoop,
't
echter
in
Spel van den H. Sacr. van der Nyeuioervaert,
Wy
zegt:
daar
en
sullen niet
„schrapen
en schokken"
(inslikken)
bij
Nat.
vindt
ook
Coster,
als
misschien
BI.
1724
II
Visscher,
Verzieren (uitdenken, verdichten), reeds in
van vertrecken,
van versieren
(opsieren)
voorkomt Lanc.
')
W.
Mr.
vorm
ter
Noord
en
,
Bilderdijk,
't
Verklarende Geslachtslijst
juiste verklaring
II
bl.
a.
102,
).
maar vooral o.
a.
Walew.
VII 334, en
271,
gaf reeds
1°22
II bl.
en wees reeds op den italiaanschen
opheldering vandesc7«, waarbij wij niet met Dr.
Zuid
o.
mnl. onder den
Moriaen 4396;
4247;
916
2
verbasterd uit visieren, dat
2229,
II
men
dat
Brabhelingh
verdichten,
Torec 877, 883; Stoke II
9092, 10616;
de in hoofdzaak
verhalen,
vs.
1286.
152, als bijvorm van spoegen, spugen, spuwen
invloed
814
Zie ook schocken
voor spoelen,
en
vs.
(vgl. al-
Isabella
synoniemen.
Coster, Polyxena vs.
besproeien,
Sproeien,
dan wittemoes scocken"
gebruikt
1319),
vs.
Was
want behalve dat Smeken
niet verouderd,
toen 't
hem
door
tassen, opeeyihoopen opgegeven,
voor
verouderd
als
Van
Heiten,
38 vlg. aan invloed van schim behoeven
te
denken, omdat het woord in de oorspr. beteekenis van aap die sch reeds
heeft.
Voor de verbastering van sdieminkel
(schrappen met lange beenen) aannemen
raamte 't
in scharminkel
van scharren omdat de beteekenis ge-
wij niet, zooals Bilderdijk wil, een bijdenkbeeld
moeten
op den voorgrond staat; misschien
juist niet
woord
,
is
er eer
door
Met Dr. L. niet gaarne in inkel
scharretje (gedroogde visch) invloed geoefend.
A. te Winkel,
Taalgids IV
bl.
131
— 134
zou
ik
een Germaansch samengesteld verkleinwoordje willen zien. *)
Volgens Dr.
vlg. In
't
W,
Nhd. heeft
L.
men
van Heiten,
gevonden wordt en dus misschien nomen tenzij het verwant mocht ,
spreu.
Taal- en Letterbode
sprühen, dat in
't
uit het zijn
Ohd. noch
zelfs
Nederlandsch
met Ohd., Mhd.
III bl.
m is
't
87
Mhd.
overge-
spriii,
Nhd.
:
293 dan
niet anders is
zien)
Fransche viser (Lat. visere van videre,
't
Zoo vindt men ook verzier voor
').
Huygens
visière) bv. bij
Comelis, Korenbl. I jaloersch
Bij
r
woorden
weest.
Zoo vindt men
Sorcoers,
Lane.
in
de
is
mnl.,
't
17483;
II
Amand
Trijntje
;
ook blijkens het
ingelascht,
schrijftaal
inlassching
maar dat
ijverzuchtig),
't
in
daar in het Oudr bestond
evenals
,
2
).
gebruik gebleven
bij
,
der r slechts tijdelijk ge-
Ferguut 4011;
bv. St.
I 617, voor
Renout 858,
Franc. 2078; Lsp. IV 3
vs.
861;
73; St.
Fransche secours (hulp, Lat. succur-
met ingelaschte r het werkwoord sorcoersen
evenzoo
;
54
uit het Lat. villosus (harig)
Nederlandsche
de
andere
sus)
vizier (Fransch vs.
bovengenoemde woorden de vorm met epenthetische
bij
in
r
met epenthetische
met ingelaschte r
velours Is
eene
(uit het Lat. zelosus,
reeds jalours
fransch
Een boer
:
Nederlanders zelf gebeurd,
niet door de
is
Zedepr.
566, 598.
bl.
wèl
is
Fransche jaloux
,
Benout 992; Limb.
(helpen), Ferguut 5003;
II 747.
Karstenghe of kerstenghe voor kastanje (Lat. castanea) 7901 var; Brederoo, Sp. Brab.
vs.
386; Moortje (1644)
,
Rosé 26.
bl.
Karzuyfel viudt men in Hooft's Ned. Historiën, en kersoffel Coster,
Tysken
vs.
Mlt. casubula, den
Narvelzee
')
van
of
257
voor
naam van
kazuifel,
bij
Fransch chasuble,
een korten priestermantel.
Nervelzee, als benaming van de Middellandsche
De epenthesis der r is reeds opgemerkt en de juiste verklaring Op Stoke I bl. 't woord is reeds gegeven door B. Huydecoper ,
499 vlg. 2
)
W.
Volgens Dr.
L.
van Heiten, Taal- en Letterbode IV
bl.
206
ook morsen eene r hebben ingelascht, blijkens het WestVlaanisch nioozen dat door De Bo West-Jlaamsch Idiotikon bl. 713 in den zin van baggeren of modderig zijn wordt opgegeven, en vlg.
zou
,
waarbij wij vermozen voor vermorsen uit het dialect van Kortrijk vol-
gens
Bch/.
Museum
II
blijkbaar eene afleiding
mos
(slijk
ding te
,
zijn
modder)
;
bl,
425
kunnen voegen,
Dat
moozen
is
van het West-Vlaamsche mooze, Ohd. en Mhd.
doch ons morsen schijnt mij veeleer eene
van moer, Os., Ags. mor
Nhd. moor, dat hetzelfde woord
is
als
,
Eng. moor, Ohd.
,
aflei-
Mhd. muor,
moos(e) met overgang van s in
r,
294 Alex.
zee,
66
vs.
Navelzee
Sp. Hlst. III 4
Anna
Bijns,
roo, Sp.
Brab.
vijf
jaar)
vinden
wij
15
't
28 „in
17
vs.
namelijk Alex.
vs.
8;
30
umbilico
IV 203, 260;
75").
vs.
Refer. 1548 No. 13, gebruikt, evenals Brede-
354, quinckemel (uitstel van betaling voor
vs.
van het door Kiliaen opgegeven quinc-
plaats
in
van
kennelle
(als
dat ook voorkomt,
fcerrae"),
11;
ware de zee
Sp. Rist. I'
II 187;
voor
't
quinquennalis
Lat.
'Daarentegen
(vijfjarig).
voor
schrantse
Kiliaen
bij
en
schantse,
naast
schrossen voor en naast schossen (brassen) en verstruycken voor
=
stuken
(mnl.
verstuiken
Dr.
stooten).
Van Heiten
beeft
nog verschillende woorden bijeengebracht, waarin door sommige scbrijvers
eene
spuiten)\
karduinen
r
(Fransch
cótelette)
pootelen;
baars
baas; ontfrutselen
(bij
schaveelen
of
spritsen
kaduinen;
Rhet. toereken
Het masker
Van
der Venne, Bel. wereld 125)
(weggaan); prover
schavielen
Refer. 1646 II 22) voor waken; wrekken
Koe
van de
Vooral
wordt
*)
Dr.
in
voor wekken;
Vlaamsch
,
A. Bijns
Brederoo (bij
Broer
(bij
(bij
,
in
naam
,
Klucht
Brederoo,
720) voor waggelen.
helt tot deze inlassching over.
Zoo
van eene koek gebruikt,
overeenstemming met het Mlt. cas-
men propstaal
als
naam
die eigenlijk popstaai (seneeio Jacobaea) heet,
Franck, Alexanders Geesten
J.
(bij
wraggelen
Geel. II
het West-Vlaamsch hoort
de plant,
klaring
7)
kassaat heet,
In
ciata.
van
het
4,
482, Westerbaen
daarin bv. kerssaat als
ook
die
bl.
vs.
47) voor
bl.
enz. bl. 197) voor
Cornelis, Sermoenen bl. 286) voor poover; wraken
Sp. Brab.
(vgl.
kortelette
(met de handen betasten) voor
Poirters, (bij
namelijk
voor
De Roovere,
ontfutselen; schraveelen
voor
),
(doodslaan)
poortelen
;
(bij
2
ingevoegd
is
bl.
409 neemt met die ver-
geen genoegen en houdt Narvelzee voor den rechten naam,
welk geval narvel dan af te leiden zou
mis naar); doch behalve dat nok
oorkomt, mag men
v
en
in
w maar
't
zijn
van narw (Eng. narrow, vorm narw niet meer
mnl, de
niet
zonder nader bewijs
gelijk-
stellen. »)
L86,
Zie
IV
Dr. bl,
W.
207,
L.
van Heiten, Taal- en Letterbode
III hl.
87—91,
-,
295 gezegd wordt voor putte,
prulle
terwijl
ampulla
steenen kruik,
Lat.
).
'
Eindelijk zijn de uitgangen ig en
vormden van substantieven op
ij
die zoovele afleidingen
t
werkwoorden op eren,
er en
door analogiewerking van die afgeleide woorden soms tot erig
Zoo werden naar analogie van woorden
overgegaan.
erij
zangerig
slaperig (van slaper),
(van zanger),
andere gevormd
huiveren),
derig, weelderig (nog weeldig
V
719,
Vondel, Van Lennep
bij
terwijl door invloed
383);
huiverig (van
win-
zanderig (naast zandig),
als
,
als
van woorden
III
64
als bakkerij
(van bakker), schilderij (van schilder), andere ontstonden als boekerij, dieverij, schelmerij ter nij
van j doet zich voor waar eene d gesyncopeerd
Epenthesis namelijk
is,
wijn
en, met inlassching van», zot-
,
slavernij.
,
gaaiken,
bij
en
roeien
epenthesis der
tal
vermoeien,
evenzoo na syncope der d
tv,
ouwelijk, spouwen, vouwen, enz.
Op
ooievaar,
,
bv.
2 ).
vorm kolokwint met anorganische
onze
Fransche
woord aan
Lat. colocynthis
't
Zoo behoorde
beantwoordt.
er
,
etymologischen
aard
Portugeesch ontleend
,
werkwoord cuspir
't
m>'s
,
die
w
de
is is
iv
reeds in
de
hebben
taal
epenthesis
der
io
Zie
Zie Bladz. 195 vlgg.
)
*)
Zie daarover verder 't
Woord
en Letterbode ')
is I
Bladz. 244.
hl.
bl.
uitvoerig
271—^73.
luidt
u
kwee
volks
dat aan het als afleiding
,
wij reeds
nog opmerkzaam
wij
bij
woorden,
De Bo, West- Vlaamsch HioUkon
')
*) 3
na
Van
).
4 ).
oudste Germaansch of zelfs Indo-
Germaansch ingelascht schijnen, wezen onze eigene
3
spuwen, Lat. conspuerc 't
daar het
,
te zijn in
van kivispedoor,
waar het cuspidor ,
iv
Grieksch koXokuvStiq
ook geene
voor kwede, Grieksch-Latijn {malum) Cydonium
Op
en
kouivelijk,
bij
verkeerde opvatting der au van het Fransche coloquinte
berust
van
rinkelrooien ,
van andere woorden in de volkstaal;
1)1.
waarin
5
),
te
doch in
maken op
uw
niet uit
896, 897.
200.
behandeld door Dr. M. de Vries,
Taai-
296 iw ontstaan de
dus
is,
ruwe en schuwen
bij
u ontstane ou
uit
maar Mhd.,
Os. trüên,
');
en alzoo ook na
trouwen (Got. trauan,
bij
Ohd. trüên,
evenals mnl. trüwen) en bouwen (Got.
bauan, Ohd. bican, maar Mhd. büwen).
andere woorden
Bij
eenen door u
auw, ouw
w
w
volgt op
namelijk
,
zoodat daar «^-epenthesis kan worden
ontwikkeld,
Dat
aangenomen.
b.
is
vervolgens
;
het geval met gauw,
v.
bij
kauw, nauw,
klauw (Ohd. chldwa), pauw (Lat.
2
wenkbrauw (Ohd. brdwa) ^«vo) enz.
de
gevormden tweeklank
(uit auw), eeuw en ieuw, heeft zich veeleer vóór de
«
eene
waarin
daarentegen,
als laatste deel
),
gouw
(landschap, Got. gavi, Ohd. gewi
en ook reeds gouwi), houwen (Os. hatcan, ook reeds hauwan),
schouwen
verder
snaivs,
Ags.
(Ags.
ee«w
s»«^), ),
Idverce,
kouw
(vgl. Got. saivs),
(Got.
öw'üs,
Mhd. Uwrecke)
5 ),
?eo); eindelijk hieuw, imperf.
Latijn
reeds
Ohd.
scouwón),
(=r kooi, Lat.
sneeuw (Got.
éwa)
meeuw
3
),
geeuwen (Ohd. gewon, Mhd. gewen), leeuwerik
4
(Ags. waev)
Zeeuwsch
bij
ook
scawón,
ook reeds fromca),
vrouw (Ohd. frawa, caved);
Ohd.
skawón,
(Os.
ZeeMw (Ohd.
uit het
Ze?0O,
van houwen, kieuw (Ohd.
chiewe van den wortel die ook kauwen opleverde), nieuw, waar
aan «w beantwoordt, in
«e
stam 't
??ero
mnl.
(vgl.
vindt
Lat.
men
't
novu-s)
niet
Os.,
Ohd.
niuivi,
Mhd. niuwe, In
naast nev-jo (Got. niujis).
zelden _pawe
,
#ro?#e
,
e?r/cA
,
fojc?c
,
niewe, enz.
Nog
heeft
zich
eene
u
vóór de
?#
ontwikkeld na de
l
in
zwaluwe (ook Eng. swallow) voor zwalwe (Ags. svealve, Mhd.
')
Te onrechte vermoedde ik, bl. 1S8. in die w een afleidingsal blijft het dan ook waar, dat eene h gesyncopeerd is,
suffix,
blijkens het
Ohd, sciuheh, Mhd. schiuhen, Nhd. scheuchen en
schuw beantwoordend Ags. •)
Zie Bladz. 105. 138.
3
Zie Bladz. 177
)
-)
liet
aan
sceó/?.
vlg.
Zie Bladz. 188.
*) Over de geschiedenis van dit woord is uitvoerig gehandeld door G. L. van den Helm, Proeven van Woordgronding, Utrecht J859. I bl. 40— 56. 116—118, II bl. 10-17.
,
297
Nhd.
sivalwe,
mnl.
't
a.
o.
geluwe (ook Eng. yellow, maar Hd. gelb) voor
bij
gelwe, caluwe (ook Eng. callow) voor
maar Hd.
falloiv,
assimileerde
en zoo ook in
voor pelwe ;
peluwe
sehwalbé),
de
iv
met de
zich
nog varuwe (Rosé 2367) en
valawe (ook Eng.
calive,
Zooals wij reeds zagen
falbe) voor valwe.
In
l.
't
mnl. vindt
bl.
35, en veruwerij, Sp. Brab.
dat tegenwoordig (en ook reeds
),
werkwoord varuwen (Lanc.
't
Griane
II 15160) en later ven-uw, zooals bij Brederoo,
Lucelle
'
men ook
vs.
Vondel, Leeuwend.
bij
bl.
11,
588, voor ons verw,
1469) verf wordt geschreven (Mhd. vctrwe, Nhd. farbe).
vs.
361,
Taruwe
voor tarwe komt ook nu en dan voor, bv. Sp. Hist. III 6 41
49 en later
vs.
bij
(evenals
De
't
Yries 2
leive
Ohd. murruwi
Werkwoord mor uwen
Sp. Hist. III
De
8
Warenar
bv. in Hooft's
murw worden,
.
moet trouwens
Daardoor
zijn.
alleen
een
reeds
toch
oo van boon en hoofd te verklaren.
vindt
men
is
de
overoud
ver-
van nier,
ie
of iu) onverklaarbaar naast het Lat. uefrones
Grieksch nibran
yetppóg
eene
u
wanneer men
,
is
ingelascht,
met de u moet geassimileerd
niet
aanneemt
,
ie (uit
nebrundines
,
dat in den stam
waarna dan de
zijn.
de
Nier (Ohd. nioro, Mhd.
en Nhd. nierc, Ouduoorsch nyra) immers staat met de io
(uitg.
71 vs. 50.
M-epenthesis
schijnsel
heeft),
31) en niet zelden murrew, evenals varewe, swa-
bl. 't
).
Ons murw
Brederoo, Sp. Brab. vs. 15771
Nhd. mürbe) luidde vroeger ook soms murruw
(Mhd. murwe,
b
van niubran
Zoo ook kunnen boon (Ohd.
bóna, Mhd. bune, Ags. bedn, Ouduoorsch baun) en hoofd. (Got. haubiths, Ohd. Jtaubit, Mhd. houbet
met hunne oo faba en caput
(uit ,
welke zoowel
Germaansche woorden
')
,
Oa.hóbhid
,
Ags. hedfod)
au) alleen vergeleken worden met het Lat.
om vorm
van de
als beteekenis
niet te scheiden zijn,
als
men
u- epen-
Zie Bladz. 136 vlg.
2 )
beeft,
Dezelfde
oorzaak,
wanneer de
svarabhakti,
" zich
niel
vóór de r ten gevolge gehad. vaerwe en ook vóór de
l
waarover
beneden
meer,
ontwikkelde, rekking van den klinker
Zoo vindi men
swaelwé.
in
'tmnl ook muerwe,
,,
298 aanneemt, en dus veronderstelt, dat een vorm *baubna,
thesis
*haufuth ontstaan deze
Bij
*babna
uit
is
«-epenthesis
men aanneemt De ai van de
oorspr.
*mainjan zou
wanneer
*hafuth.
,
de i-epenthesis
woorden
bij
,
is
als
te vergelijken, die
en
ree(roof)
heil,
er geene inlassching der
i
,
of misschien
overspringing uit eene volgende lettergreep, zooals deinzen,
ons
veinzen,
einde enz.
verhinderen,
kalya
(schoon);
(denken)
man
,
woorden
die
vergelijken
te
(schoon,
heilzaam),
Skr.
kravya
(vleesch,
aas);
Lat.
memini
van
,
bij
peinzen,
mocht worden aangenomen,
'),
kalydna
(heil!),
nieenen.
Germaansche vormen ^Jiaüo, *hraivo,
welks
man,
Skr.
wortel
met het Skr.
Grieksch
ook ons
deze
Is
parenthesis
tweeklank
zeldzaam en heeft
of
zelfs niet strikt
2
bewezen
menigvuldige voorbeelden
,
*,
welke later overging
),
u
of r-vocaal in
Indo-Germaansche talen
,
nog on-
't
tot a (guna) of
,
d
uit
i.
uit ai ontstane,
i.
schoon daar vaak verscholen ten ge-
au ontstane
is
in onze taal een voor-
beeld van eene verholen «-epenthesis vóór n of
Eene
soortgelijke
zich
heeft
ook
gunecring
den
in
als in
nieuweren
Iedere
o, iedere scherpvolkomen
,
(respect, ei)
e
d
Sanskrt en ook in de andere
volge van latere monophthongeering van den tweeklank.
scherpvolkomen
in
van eenen anderen klinker
parenthesis der oorspronkelijk gewis
vocaal
(vriddhi) vóór
van eenen klinker
verandering
invoeging
door
men van
duidelijke
')
woord
is.
eenen
d.
k«Aó<j
manyate
't
tijd
i.
oud Indo-Germaansch bij
de Germaansche
Zoo wordt deze epenthesis, waarbij de umlaut vergeleken wordt W. Scherer, Zur Geschichte der deutschen Sprache, Bei1878 p. 74, en ook door Joh. Schmidt, Zur Geschichte des Indo-
opgevat door lin
germ. Vokcdismus
W.
*)
Vgl.
vor,
der
aber
weiter
II
(Weimar
Scherer,
sich
zulet.zt
niit
t,
a.
p.
1875) p. 475 vlg. p,
43: „Ein unbestimmter Vocalklang
als der Indifferenzlaut a fixirte.
einiger
Wahrscheinlichkeit vermuthen
Vorklingen des unbestimmten Vocales noch
Wir dürfen ,
dass
etwas anderes vorher-
ging: zweitönige Aussprache des langen Vocals."
, ,
299 talen voorgedaan
en vandaar in
De lange
').
gelschen spreken hunne lange
meer gewoonte, vóór de waardoor
hooren,
soms
ging in
ongeveer
i
vóór
tweeklank
of
i
na de r,
te laten
in de uitspraak,
behalve
ij)
als in gier,
werd
gelijk
ei
).
en
uitspraak drong in
in
zoodat
zij
u
uit
voor
nou
in de volkstaal voor
uw
(uit
iw)
wouw
trouw,
waarvoor men in
nu
't
terwijl in
,
ongewoon
niet
is
in
(kiekendief),
ow
tot
over,
(Got. hlutrs
louter
bij
in
au begon
als
aan den
kriegel, 't
te
Beiersch
klinken
geheele Nieuwhoogduitsch door.
't
Engelsch ging de u soms
't
komt ou
,
Schier-
-wierook,
lier,
Zoo nam de lange u
2
a voor zich aan
rouw,
en tegen
eenen onvolkomen e-klank
(geschreven
i
dialect
Ook
ook de En-
als ai uit,
monnikoog, drie, driest, gerieven, griezelen,
die
Beiersch dialect
't
tot ei;
der 16de eeuw werd het ook hier te lande meer en
eind
het
i
Nieuw Hoogduitsch over
't
't
,
en
bij
ons
Os. hluttar),
mnl. reeds ouw voor
jouw voor jute
(naast uw),
brouwen en blomoen
(slaan),
mnl. ook nog ruwe, truwe, wuwe, bruwen
en bluwen vindt.
Ook de u van huwen en spuiven die uit iu komen welke op hare beurt weder vóór de w ,
,
ontstond luwen,
(alzoo oorspr. spiwen,
Hd. heirath), ging
hyllk,
vgl.
over, zoodat
vgl. spijen
men nog spouwen
,
is
uit
voortge-
lange
Hd. speien,
in de volkstaal tot
i
en
ou
hoort zeggen, en houwen, hou-
name bij Cats, ontelbare malen men au voor u in kauwen, mnl. kutven
welijck in de 17de eeuw, met aantreft.
•
W.
')
Zelfs heeft
Scherer,
a.
t.
„Langst hat es mich gewundert
39:
p. p.
und au die jungen aus i von denen das Englische und
dass niemand zur Aufbellung der alten ai
und
entstandenen
ü
namentlich
herbeizog
das hierin
dem
,
baierischen Dialekte folgende Neuhoch-
dentsche so lebendiges Zeugnis ablegt."
Voor den
*)
tijd
taal die uitspraak korist
van
1584
waarin de beschaafde Nederlandsche spreek-
aannam
bl.
20:
vgl.
„De
i
men
de Tiveespraak der Ned. Letter-
komt wat grynzende voort, de tong
an de bovenste backlanden roerende: hoort na yver e
,
ende
my
,
dy,
klinckl
by velen
my
'myzer, ypen,
enighe zonderling in Braband trecken ze wat na de
benaast als
als ai klinckt."
ei,
welck gbeklanck van
ei
daar tegbens
,
300 Nat.
(bv.
V
BI.
1098)
Ohd. chiuwan
,
Mhd. kluwen
,
Ags.
,
ceóvan.
mag
Eenigermate
de epenthesis ook de diaeresis of di-
tot
phthongeering gerekend worden,
waarvan onze
taal
twee ge-
vallen heeft aan te wijzen, ofschoon daarop later weder
phthongeering
woordstammen voorkomt
de
van
de
Ohd.
't
De
gevolgd.
is
oo
Mhd.
,
au en
uit
en dus wèl
tot
mono-
die naast a in
onderscheiden
o
uit
u,
't
is
ging in
over en heeft dus
ito
vervolgens nog vaak in
,
,
te
zachtvolkomen
de
en Oudfrankisck
ook eerst uo
ons
,
oorspr o toch
bij
mnl. üe geluid,
blijkbaar uit eene schrijfwijze als mueder, brueder, guet enz.;
maar trok
zoowel
later
ons als in 'tHd. weer samen tot ü
bij
ofschoon onze spelling oe nog aan de vroegere diphthongeering
Zoo
herinnert.
tot ie:
van
ook
hiet
sliep,
viel.
priester,
feriari
ons
bij
preshyteros
Griel-,
ons
brief,
Ohd.
(eig.
het
Petrus
als:
Graecus
oudere) Os. prêstar
de
bij
oorkonde,
bij
ons
bij
ons vieren,
deftiger beetwortel),
vandaar een kort geschrift,
kort,
van het imperf. der
ons pieterselie,
bij
van feriae (rustdagen)
^naast
biet
ê
achtste en negende klasse
of Latijnsche woorden,
Latijnsch-Grieksche
ons
,
en datzelfde gebeurde met de ê
');
ons Pieter, petroselinum
bij
de
zich
splitste
werkwoorden van de zevende
sterke
bèta
breve (eigenlijk
Ohd. briaf)
bij
spegulum (middeleeuwsche bijvorm van speculum,
spiagal)
bij
ons spiegel,
mnl. soms nog spegel.
Die
ië
echter werd, schoon als tweeklank geschreven, later weder als
éénklank, dus als lange
gehad,
Wij
doch
altijd
wezen daar
schijnsel,
e
plaats
reeds
op
-)
als
op
een algemeen taalver-
bekend onder den naam van Svarabhakti, waarmee
uitgesproken /•
uitgesproken.
vóór of na eenen vloeienden medeklinker.
de Sanskrt-geleerden
de
i,
malen heeft inlassching der toonlooze
Ontelbare
,
(volgens
maar
te
kennen geven de invoeging eener wel
niet geschreven toonlooze vocaal tusschen
sommigen ook
l)
en eene volgende consonant.
Tegenwoordig bestempelt men het met den naam van Svara')
Zie Bladz. KW.
4
Zie Bladz. 17 rigg.
)
301
wanneer zich vóór of na eenen medeklinker
bhakti,
eene,
')
oorspr. toonlooze, later soms duidelijk gekarakteriseerde vocaal
ontwikkeld heeft uit eene andere consonant en wel in
meen eene klinkende,
alge-
't
Nauw met
bijzonder eene vloeiende.
't
verwant
Svarabhakti
die
in
de rekking van korte duidelijke
is
klinkers door den invloed van eene klinkende consonant,
op
er
volgt
rekking
of
Svarabhakti
en
want
aan voorafgaat,
er
die
den regel doen
in
zich tegelijkertijd voor,
het ook
zij
de gerekte vocaal gerekt kon blijven nadat later de Sva-
dat
rabbakti-vocaal
peerd werd
Wilden wij
wij
den
tot
oudsten
tijd
onderstellen
—
hebben aangenomen
u van dulden
Zoo,
om
een voorbeeld
in
txdi
(ik
2 )
Griindzüge
Sievers,
daar
werden
,
Op
du len
nog
bij
könne muss
tol
heb gedragen),
Grieksch tgX/uxv (wagen)
eintreten
te
geworden
noemen,
is
de 3
).
dulden eene afleiding door middel van een
woordend aan een Indo-Gerrnaansch
E.
moeten ver-
wortelklinkers
,
Got.thulan, Ags.
Ohd. dolen, van een Germaansch thema
(opnemen),
dan zouden
door Svarabhakti ontstaan
dentaalsuffix te zien van een vroeger
')
of
van
aanzien
het
zelfs
aller vermoedelijkst
Wij hebben toch
voegt
—
die sinds lang duidelijke klinkers zijn
waarvan sommige
tholian,
weder gesyneo-
,
opklimmen,
van Svarabhakti-vocalen aantreffen
tal
en
soms het geval was
zooals
,
-).
,
,
vanwaar
der Fhonetik,
,
beant-
Lat. tollere
(verdragen),
tolerare
door Svarabhakti uit
thol
tl(d)
Leipzig 18S1
,
p.
blijkens
213 vlg.
„Damit Svarabhakti nach einem Consonanten die Silbe mit zweigipflichen
Accent gesprochen
den Acut besitzen."
jedenfalls darf' sie nicbt
het verband tusschen svarabhakti en vocaalrekking in het
Indo-Germaansch en ook over svarabhakti in 't bijzonder is uitvoerig gehandeld door Joh. Schmidt, Zur Geschichte des Indogermanischen waar men belangwekkende voorVocalismus II (Weimar 1875) ,
beelden daarvan vindt 3 )
p.
Duitsch
.
en vooral in het Beiersch dialect
373—388.
Volgens
Berlin
in het
1878
wortelvocaal
W. p.
Schever,
Zur
geschichte
der
deutschen
Sprache,
Het tegenovergestelde, namelijk syncope der de Grieksche woorden wordt, naar mij voorkomt
265.
bij
met minder recht, aangenomen door
Joh. Schmidt,
t.
a.
p.
lip. 320.
,,
302 Lat.
en
voor
(gedragen)
latus
ttoXótXo.c
(die
Grieksch
tlatus,
veel geleden heeft),
-rXr\vai (lijden)
het bekende epitheton
van Odysseus. In dergelijke overoude taalontwikkeling, waarbij
nog zooveel onzeker
gang
is
zullen wij ons echter niet verder ver-
,
en ook nog slechts terloops aanstippen, dat onze uit-
diepen, en
(oudtijds
van het
an)
oorspr. uitgang niet an(a),
maar
werk-
part. perf. der sterke
woorden vermoedelijk eene Svarabhakti -vocaal n(a)
was
bezit,
daar de
').
Onnoemlijk dikwijls heeft zich, vóór de vestiging onzer als
der
eene vocaal ontwikkeld vóór de w,
zoodanig,
Een woord
afleidingssuffixen.
als
teeken
m,
(met
taal
r en
l
ware
k)
onverklaarbaar, wanneer het Goth. taikns, dat van ons teeken
met
slechts in geslacht verschilt,
n niet
als oorspronkelijk
zijne terstond
op k volgende
mocht worden beschouwd, want
niet
vóór eene vocaal, maar wel vóór de n kunnen wij begrijpen, dat k uit g kan ontstaan zijn, en dus de wortel van
woord tihan (aanwijzen, mnl. tyen, ons van dat woord
tijgen)
't
werk-
ook de wortel
is.
Zoo vergelijke men ook ons regen met het Got. noorsch en Ags. regn
rign,
Oud-
ons wagen met het Oudnoorsch vagn
,
ons
garen met het Ohd. garn,
het
Ags.
aedhm (Grieksch
Ags. gearn,
damp,
&t/u,c$
ons adem met
nevel),
ons vadem
met het Oudnoorsch f ad hmr, Ags faedhm, Os fathmós (plur.) ons leger met het Got. Ugr, ons voeder met het Got. fódr,
,
ons
akker met het Got. akrs (Grieksch aypcc),
met het Got.
figgrs,
ons
met het Got. vintrus,
winter
ons vinger
woeker met het Got. vókrs,
ons
ons vogel met het Got. fugls,
ons zetel met het Got. sitls, enz. enz.
Dat
met
die
Svarabhakti
nauw verbonden
klinker
vóór r
klinkers
met en zonder
Germaansche
-f-
is,
de
rekking
blijkt uit
voorbeelden van gerekte
consonant in Nederlandsche woorden,
Svarabhakti-vocaal
talen
van eenen korten
voorkomen en
die
in andere
noch Svarabhakti, noch rekking vertoonen
met opzet vermoedelijk want Scherer t. a. p. p. 23(> midden of hier svarabhakti dan wel „Suf fixübertragung"
')
Ik
schrijf
laat
in
't
gewerkt heeft.
,
303 zooals doren naast doorn (Os. Ags. thom,
naast hoorn (Got. haurn,
Os. feora, Ohd. chorn), toren naast
hoorn (Got. haurn, (Ags.
Zoo ontstonden
haard,
naarstig, staart,
zwaard,
ivedencaardigheid,
(subst.),
woorden:
vort,
dan gewoonlijk vóór r
(die
gaarne,
aarde,
ivaard
mord,
tortse,
moord,
toorts,
,
en
van rekking met
voorbeelden
deze
vermeerderen
zijn,
in plaats
uit e oDtstaan
waard
(adj.),
bastaard-
bij
haars, paars, terwijl paarl en parel uit
lantaarn,
Voor het mnl.
perle, harel uit harl en dat uit herl ontstond.
zouden
voort,
word, ant-
Zoo heeft men ook volkomen (gerekte) a
onvolkomen a
bij
is)
ons ook hoorts
bij
antivoord uit hortse,
word, enz.
van
foom
Ohd. £or«)-
fo?'«,
woord,
Ohd. dom), horen
Ags., Ohd. hom), koren naast
Os.,
zouden
en
beelden der rekking van
van andere
te
ook op verscheidene voor»
wij
(enkele van
e
tal
en n) vóór r kunnen
*
wijzen, misschien meer bijzonder in het Vlaamsch.
Ontbreekt hier de Svarabhakti- vocaal
in
,
't
trouwens ook dikwijls een ingelaschten toonloozen klinker
Martijn I 643;
in arem,
Sp.
Hist.
cronihe
8
I
62
64; IV
de
variant
2
57
vs.
82
vs.
27;
vs.
tarechsie (voor
enz.;
enz.
5,
,
bv.
Walew. 2432, Lorr. A. II
storem,
89; Lsp. II 44
H
ergste),
zoo ook coronihe (voor
van corona),
den invloed
onder
vs.
III 6
Hist.
Sp.
2128,
men
mnl. vindt
Sp.
288; 45
vs.
Hist. III 8 50 vs.
140,
waar
met verkeerde syncope (dus metathesis) cor-
zelfs
nihe heeft.
De Amsterdamsche bekend voor
de
volkstaal
inlassching
vooral
der
damsche baker haar pleegkind noemen, kan ons
allicht
gesturreve
gestorven),
(voor
(voor
werhen),
vorrehe
tegenwoordig nog
is
toonlooze „erreg
e.
Eene Amster-
obstenaat" te hooren
overkomen, en' v haretje (voor haar tje), geürreve
(voor geërfd),
(voor vorhen),
men daar dikwijls '). Vreemd is het dus niet,
werrehe
hellehe (voor helhen)"
hoort
eene
•)
toonlooze
e,
schijnbaar
Zie Onze Volkstaal
II
bl.
dat ter
134.
wij bij
wille
Vondel zoo dikwijls
van
de maal,
maar
,,
804 inderdaad in overeenstemming met de taal van de stad zijner
Zoo zegt
inwoning, ingelascht vinden. voorbeelden uit duizenden
gezant
II.
302; barrening
vs.
Leeuwend.
522;
Gij sb recht III
IV
V vs. 187 IV
II
ontferremt
89;
170;
Gijsbrecht
,
V
Leeuwend.
270;
V
Gijsbrecht
harrenas,
kerreckhof
IV 218;
verreght
576;
60; derre-
errenst, Gijs-
2;
I
Gijsbrecht 126; kerreckschenners, Gijsbrecht
Gijsbrecht
barrensteen,
;
163;
vs.
waert, Leeuwend. 1049; er re f, Gijsbrecht brecht
slechts enkele
zwarrem (voor zwerm), Joh. de Boetg.
139;
merreckt (voor markt),
171;
vs.
Lucifer
,
Gijsbrecht
arrebeit,
om
hij,
noemen, barraten, Joh. de Boet-
te
,
sterre f(t),
Gijsbrecht
V
359; slorrept, Leeuwend. 214; storref, Leeuwend. 1409; s£or-
V
remen, Gijsbrecht
rembrugh,
264; storrembock, Gijsbrecht
Gijsbrecht
V
374;
V 186; Gijsbrecht V 44;
burreghwed,
worrept, Gijsbrecht durreven,
Leeuwend.
vervaerelijck,
Leeuioend. 785 relijkt,
581
Joh. de Boetg.
V
XII
bij
toonloozc
vocaal
Moortje (1644) aangeteekend vs.
45
verhee-
V
;
V
37,
188; wellekom, 153, Herschepj>.
willig (voor wilg), Leeuwend.
181.
andere schrijvers dan Vondel komt inlassching eener niet
zelden voor.
w%'e voor ventje eigenaardig
moed
274
;
^/cf, Gijsbrecht IV
Gijsbrecht
pijnelijck,
Ook
224,
;
530, 542, Leeuwend. 1396
1488;
V
;
258, Leeuioend. 1381; pallembladers, Joh.
83;
II
50,
IV 165; Gijsbrecht 18,
Gijsbrecht
,
IV
schellemstuck, Gijsbrecht
Boetg. I 30;
Gijsbrecht
.s/or-
leereling, Joh. de Boetg. III IV 387 IV 169 hallef, Joh. de Boetg. VI
ooreloghen, Gijsbrecht
;
89, Hcrschepp. de
cerelijck
;
Gijsbrecht
V54;
Leeuwend.
Gijsbrecht
Haerelernmerdijk,
679
heerelijck,
;
storremleer,
:
25.
bl.
,
dien
Zoo
men
is
o. a.
bv. de
#en-
Uit Brederoo's S^. Brabander heb ik
arrebeyt vs. 1648: arrebeyers vs
1155;
vorm
vindt in Brederoo's
1202
er/v/ vs. 349; herrebergh vs. 799;
;
arre-
geherre-
bercht vs. 1827; oorelof vs. 2179; gallich (voor galg) vs. 54,
124, 288, 1111, 2095; hallif xs. 694; wa^'c/t (voor walg) vs.
53; schellem
Doch andere
niet
vindt
vs.
79, 371,
alleen
men
bij
2165; 7w«ep
vs.
924.
de Amsterdamsche schrijvers
,
ook
de inlassching eener toonlooze vocaal;
bij
zoo
305 bv.
Cats
bij
storremt
243;
I
icorrem I
123;
bl.
I
I bl. 69,
133; herremis I
I bl.
kalliek
arrem
1700):
(uitg.
587; arremt
125;
bl.
123,
106, 665;
bl.
237,
665;
bl.
cijteroen I bl.
van
I bl. 140;
sellef
169,
151; sterref I
bl.
sellefs I bl.
172, enz.
Gewoonlijk en
loos
wanneer
verscherpt
is,
want dat
nis,
ling,
lijk,
met
niet altijd
dan wel het
ingelascht is,
zij
die uitgangen afgeleide
mag men
het be-
van het grondwoord
slotmedeklinker
de
heeft niet vóór de onduidelijke vocaal
maar
plaats hebben,
alleen vóór r en
l
eenen
in
tijd
nog terstond op den slotmedeklinker volgden.
die
werden
waarvan het
e,
of
Als zeker teeken van inlassching
schouwen,
Het
maken,
van den stamklinker der door
overblijfsel
toen
de uitgangen
vóór
toonlooze
uit te
is
woorden.
kunnen
eene
rik
zekerheid
men
vindt
en d verscherpt vóór
v
nis,
Zoo
z en ng vóór lijk
v,
').
eerste geschiedde bij begrafenis naast begraven, lafenis naast
laven, tenis
naast
naast
ontsteltenis
ouder ontstand van
een
naast
ontstentenis
verbintenis
ontsteld,
vroeger ook ontbreken beteekende) en beeltenis
(dat
waarvoor vroeger ook beeldenis werd gezegd, bv.
naast beeld,
Vondel,
Helden Godes
X
Bijbel, Hebr.
plaats
4.
bl.
1
Kantt. op den St.
;
Het tweede
beeldenis op.
sterfelijk naast sterven,
naast erven,
erfelijk
bij
1620)
(uitg.
Weiland geeft nog
verderfelijk naast verderven, vergefelijk naast vergeven
naast
naast
liefelijk
vreezen
,
prijselijk
naast
prijzen
,
wijselijk
aanvankelijk naast aanvangen, afhankelijk naast
naast wijze,
afhangen,
,
gerief elijk naast gerieven, geloofelijk naast gelooven,
lieve,
vreeselijk
gebeur-
bekentenis naast bekend,
erven,
gebeurd,
verbinden,
ontstaan
had
naast
erfenis
naast
vergankelijk naast vergangen,
oorspronkelijk naast
oorsprong.
Ook de 1
)
verscherping
Ook de g werd
schrijftaal,
In
112
L.
daar
woorden
verscherpt en dus de
andere uitgangen
tot ch verscherpt
zoodat Dr.
Ned. spelling §
behouden.
vóór
e
A.
de
te
vóór
Winkel
lijk,
,
maar
met name blijft
vaak ingelaschte toonlooze
als dagelijks,
g
in
de
in de Grondbeginselen der
degelijk, mogelijk
is
e niet wil
de g niet
organisch.
Te Winkel, Grammatische
figuren,
20
,,
306 de
bij
schijnbaar
wijst
op
voor
schuiflen
voor
overgegaan;
is
oevnen blijkens Ohd. uoban
zoo
den wortel van woonlijk
In
't
,
Lorr.
vindt
ook loochenen
men nog
ge-
1230.
1148,
Nat.
b.v.
wendlen staan
uit
van
Os. lógnian,
voorkomend,
als
'),
blijkens de samenstellingen wendelsteen
A II 1987
Rijmb. 11454 en
,
en wendeltrap, Kantt. op den St. Bijbel, Six van Chandelier,
staat
mnl. vindt
zeer vroeg
reeds
dat
voor oefnen uit
Carel en El. vs. 1139,
b.v.
moet voor wentlen
wenteltrap)
Zoo
Got. laugnjan,
liegen.
van wenden, ook
afleiding
(=
ofschoon
345,
II
ww.
loghenen,
Wentelen, Bi.
't
zoo
is;
JShd. üben, Os. óbhean,
,
etym. verwant met het Lat. opus (werk).
voor loochnen uit loognen,
zoo twijfelen
mnl. weiven,
't
oefenen
Mhd. üeben
,
staat schuifelen
mnl. zeer gewoon
't
voor weiflen uit weivlen blijkens
wuiven
tot
Zoo
e.
blijkens schuiven;
dat in
twivlen,
tioijflen uit
weifelen
nu
eener toonlooze
schulden
uit
frequentatieve werkwoorden
werkelijk
of
inlassching
Poezy
bij
Kiliaen
Ezech. 41 vs,
15,
In den Bijbel van 1477
blz. 52.
men echter reeds wentelsteen. Zoetelaar (reeds bij Kiliaen mag onder volksetymologische bijgedachte aan zoet
soeteler)
ontstaan zijn uit zoetlaar voor zoedlaar (Nederd. suddeler) van zoedlen (Hd. sudeln , morsen , knoeien)
,
dat ook zonder invloed
der volksetymologie tot soetlen, soetelen werd, b.v. die
in
soetelen
den
krijgh
vertaalt
met
caculam agere, cauponari, agerelixam", en vervolgens
tot bezoetlen
die alleen besoetelen kent,
Huygens, oorspr.
Oogentroost
en
is
worden met
vs.
tot bezoetelen
maar 657.
bij
Kiliaen
„suffarraneum aut
terwijl bezoedlen
werd
soms
b.v. bij Kiliaen,
,
bezoedelen niet, en verder
Het Hd. bewijst,
vandaar dat het woord verwant
bij
dat de
d
mag genoemd
zieden, en dat koken dus als de oorspr. beteekenis
mag worden aangenomen.
De
oe
(hier
=
oorspr. ü)
werd
verkort in ons sutteren (langzaam stoven op een zacht vuur), dat voor suttren en dus oorspr. voor *zudjren moet staan.
grond voor om met Dr. J. Franck, MittelGrammatik, Leipzig 1883 p. 85 aan te nemen, dat wentelen voor weitelen zou staan en frequentatief van weiten (Hd. ')
Er
is
niet de minste
niederlandische
wiïlzen)
zou
zijn.
:
307
Van mnl. vormen met onvolkomen
(—
scherpten medeklinker als ga ffene
hem), sachgene
zij
nam
sach
las -f- ne,
-\-
van epenthetischen aard mer,
in
maar
-f-
nam
maar
wasre,
waaruit
qiiamre,
dus
e
quam-
,
mnl. niet ontstaan zijn uit tvas -{-er, quant
't
uit
gaf
uit
ne, en dat de
-J-
Zoo moet dan ook wasser
is.
gaf -\zij dan
uit
ene enz., daar
zouden luiden,
ne,
las
hem), enz. wordt
kunnen bestaan
niet
lasene, sagene, narnene
ne,
-f-
dat
'),
las -(- ene, sach -\- ene,
gavene,
(= nam
zag hem), nammene
opgemerkt
terecht
ene,
(=
en soms ver-
klinker
gaf hem), lassene (z=
er,
-\-
met
zich dan vervolgens
Svarabhakti wasser, quammer, enz. ontwikkelde.
Daar de spreken lascht
is,
vindt
vóór
de
cw-klank
en
ui-
ei-
men
in
't
,
leier
Nhd. geier
Hd. steeds eene toonlooze
vgl. b.v. ons gier
;
viur,
e
te
inge-
iü en ü in
i,
ons Her (Grieksch lyra) met Mhd.
,
ons vuur met Mhd.
,
de r moeiehjk uit
wanneer de Ohd. en Mhd.
r,
klanken waren overgegaan
die
gir
vóór
met Mhd. lire
,
Nhd.
Nhd. feuer, ons onguur met
Mhd. ungehiure, Nhd. ungeheuer, ons zuur met Mhd. sur, Nhd. sauer ons
ons
,
duren
muur
zoo ook ons oeros
,
murus) met Mhd. mür
(Lat.
(Lat. durare)
met
Nhd. mauer,
,
met Mhd. duren, Nhd. dauern,
oe als oorspr.
bijgedachte aan os, blijkens het
bij
en
ü en volksetyraologische
Caesar, De bello Gall.YI
28, Plinius, Rist. Nat. VIII 15 en Vergilius, Georg. II 374,
voorkomende urus heeft
,
waarvoor het Ohd. nog ürohso, Mhd. ürochse
maar het Nhd. auerochse
,
zeldzaam,
vóór de r de
daar
i
2
).
Bij
ons
die inlassching
is
de
niet tot ij,
ij
niet tot
ou
en slechts een paar maal, althans in het tegenwoordig Nederlandsch
,
tot
(uit luder)
Ten zich
overging
ui
,
en wel alleen
en schuieren (reeds
slotte
bij
moet ik er nog op wijzen, dat
meermalen eene
e
luier
bij
voor luur
Kiliaen) voor schuren
3 ).
in vroegeren tijd
ontwikkelde tusschen de gl en gr waar-
mee een woord begon, zoodat het woord dan den schijn aannam van het voorvoegsel ge vóór zich te hebben. Zoo vindt men Gramm.
*)
Door Dr.
*)
Zie het groote Wdb. der Ned. taal in voce.
3
Zie Dr. L.
)
J.
Franck,
A
te
Mittelniederl.
Winkel, Taalgids
II bl.
p.
15.
19 vlg.
20*
308 Gelas
Van den Levene Ons Heren
voor glas, III 6
Hist.
Sp.
58
14de eeuw; en in
14 en in de Limb. Sermoenen der
vs.
de 17de eeuw
Huygens, Cost. Mal
524;
Oogentroost
vs.
vs.
73, Korenbl. I
bij
Cats (uitg. 1700) Ibl.
Daghwerck
104, bl.
450, II
Gelasen voor glazen, Huygens, Daghwerck vs.
543, Korenbl. I
vs.
539
,
722
,
vs.
bl.
vs.
1881,
134.
555, Zeestraet
446, 476.
bl.
Gelad voor glad, Passionael Wynterstuck
Voorhout
365, 540;
vs.
Daghwerck
vs.
fol.
57
b,
Huygens,
1395, 1625, Korenbl.
I bl. 497.
Gelavie voor glavie (speer)
,
Heelu 1897, 3325; Lanc.
H 18648,
24041, 24650; Flandrijsl 413, 444, 459; Hist. van Troyen 4366.
Geliden voor glijden, Reinaert II 4779.
Gelinsteren
Vloten)
voor
(in
't
(uitg.
Van
74.
bl.
Geloyen voor gloeien,
485
Mnl. Prozastukken
glinsteren,
Brandaen
1467; Alex. VI
vs.1437,
Hs.).
Gelorie voor glorie, Limburgsche Sermoenen.
Geraeg voor graag, Huygens, Voorhout boer vs. 161
,
SneW.
XVI
Gereiden voor greiden (behagen),
140
vs.
71;
Gerut voor
Harduyn
(klein)
vs.
2 {Korenbl.
(uitg.
grut, Cats
W.
227, Zedepr.: Een bl.
145).
van Hildegaersberch
Sehrant) (uitg.
H
bl.
23, 53.
1726) I 228
a.
bl.
,
TIENDE HOOFDSTUK.
Metathesis of Omzetting.
De
metathesis
vóór of na eene r
van Svarabhakti en
plaatsing
in verreweg de meeste gevallen het gevolg
is
vóór
oorspronkelijk
de
taal,
die omzetting zich reeds
waarin
zij
is
van zeer ouden
met het Angel-
veelvuldigst en
het
die zich
In het geheele
').
doch het Nederlandsch
af voorgedaan,
saksisch
gepaard aan accentver-
na de r bevond
ot
Indo-Germaansch heeft tijd
t
door syncope van de vocaal,
gevolgd
nog
tot in
historischen tijd toe voorkomt.
Wij
ons
zullen
met de metathesis der vóór-Germaansche
periode niet bezighouden
maar ons bepalen
,
tot die gevallen
waardoor het Nederlandsch zich van de Germaansche zustertalen onderscheidt.
Opmerking verdient het metathesis achter
noodig was,
dat de accentverplaatsing
,
zich
voorkeur
bij
,
voordeed
die voor
de
als
de r voorkomende oorspronkelijke klinker kort was en
door
eene
tong- of tandletter,
Dan
toch
liep
worden,
de
zoodat
vereenigen.
d
de klinker veel
Daarvan
v
zich
}
t,
s
of
» gevolgd werd.
gevaar van gesyncopeerd
te
met de volgende consonant kon
levert onze tegenwoordige taal vrij
wat
voorbeelden op, namelijk:
Bernen of hamen, nu nog alleen ons
gebruikt
vervangen
'J
(b.v.
het
barnen
in overdrachtelij ken zin door
der
door de afleiding branden,
Zie bladz. 19.
gevaren) en overigens
waar de d de meta-
,
310 hebben tegengehouden,
thesis schijnt te
't
brennen
Ohd.
met metathesis voor het
birnan.
't
Eng.
to
burn
Mhd.
,
(d.
duitsch
Ags.
Dezelfde omzetting vertoont
en dat het Hd. bernsteln
;
overgenomen.
is
de
in
van scheuren,
beteekenis
waarin
van ontbreken,
het
als in die
het mnl. dikwijls voorkomt
in
subst. berste of borste (gebrek) er naast, staat voor
bêrresten
voor
*bere'sten
uit
bresten
Ohd.
,
Mhd. bresten, maar ook met metathesis Eng.
't
dat die benaming in die taal uit het Neder-
zoowel
met het
Os. brinnan.
,
,
evenals
is,
schitterende steen)
i.
heeft, bewijst,
Bersten,
nog in zwak tran-
beman voor het tweede het zwak mnl. bernen,
eerste
transitief en intransitief tegelijk.
barnsteen
een
:
Got. brannjan (in brand steken), en een sterk
,
intransitief br innen, Got.,
heeft
ontstaan uit her-
Oorspr. waren er twee werkwoorden
Hd.
sitief
is
oorspr. brennen, zooals
renen en dat uit *berénnen,
to
Oudfriesch
burst,
in
Os.
,
Het Nhd.
bersta.
brestan
Ags. berstan,
't
met
staat
bersten op Nederduitsch standpunt.
Bord
uit het, in
't
mnl. nog vaak voorkomende, berd (zooals
onze uitdrukking
berde brengen) voor *bérred
nog
in
uit
*beréd voor bred, dat ook in
Mhd.
Nhd.
bret,
brett.
iets te
:
Ook
't
in
Ags. bred luidt,
Ohd.,
Groningen zegt men nog
bred. Daarnaast bestond echter reeds in
't
oudste Germaansch
bord, Got. fótubaurd (voetbank), Ags., Os., Oudfriesch bord,
Mhd., Nhd. bort, vroeger algemeen in gebruik in de
Ohd.,
beteekenis van schild,
rand,
zoodat
plank
zal
wel,
en verder van rand,
evenals
wezen.
Bij
brusts,
Ohd.,
ons
bij
bred,
vooral scheeps-
de oorspr. beteekenis
werd het door rekking der
o
tot boord.
Borst,
Got.
briost,
Mhd.,
Nhd. brnst, waarnaast Os.
Ags. breóst, Eng. breast.
Derde, dertien, dertig naast drie, Got. thridja, *thryataihun, threistigjus
•
Ohd.
dreizehn, dreiszig
;
dritto,
drizehan,
Os. thriddio, thritig
drizug; •
Nhd.
thredtine, thrüich; Ags. thridda, threótyne, thritig.
gelsch
drilte,
Oudfriesch thredde,
heeft evenzoo metathesis bij third,
thirteen,
't
En-
thirty.
,
311
Dorschen voor
derschen
dreschen
Ohd. dreskan, Mhd. en Nhd.
maar Ags. evenzoo met metathesis
;
Garnaal,
een
het
als
is
maar dat misschien voor granaal
,
mag
afgeleid
heeten van
meervoud granen
't
therscan.
woord, waarvan de
Nederduitsch
uitsluitend
herkomst onzeker
in
Torec. 3485, Lanc. III 14792)
(bv.
dresschen, Got. thriskan,
uit
't
woord,
dat in
staat
't
mnl.
Lanc. II 36969, Rosé 763),
luidt (bv.
Ohd. grani, Mhd. grane, Oudfransch grenon, en baardharen,
Ook
knevels beteekent.
Gort naast grut{te), grytt
hundrath
metathesis
beteekent
het
op
en
van
a.
het
als
in rpiay,our<x
gaf in
en
behoorende
als
naamwoord
,
quantum
zoodat ook (hoeveel?)
plantnaam
't
raad,
deel,
't
hofkruid
Skr. catam)
maar werd vroeger
algemeen eene 't
Germaansch
vragend voor-
3
is
).
voor
cerse,
te
i.
te
Lat. centum bijna geheel hetzelfde
genoemd en
kres(se),
Mhd., Nhd. kresse, Eng. cress ;
met metathesis
d.
hoeveelheid
(in de samenstellingen bitterkers,
opgegeven,
en
centum,
Lat.
enz.,
,
den wortel van
tot
tuinkers), door Kiliaen kersse
ons,
Het tweede
Got. rathjan (tellen),
hetzelfde
-ycovrac
doch Hd. met
,
Germaansch bepaald voor een groot honderd,
kennen,
echt
't
zelf reeds honderd,
zich
gebruikt,
Kers,
o.
(etym.
deel
êjtaróv
ons, hundert.
bij
Oud-
*honderaad, Os. hunderod,
uit
Ags. en Eng. hundred
,
evenals
,
eerste
Grieksch
als
mnl. met me-
Nhd. grütze, Ags.
Ohd. gruzzi, Mhd.,
behoort tot den stam
120
't
').
).
noorsch
in
in
2
Honderd voor hondred
het
komt
dat woord
ghernen voor, Walew. 10141
tathesis als
Ohd. chresso,
doch in
't
Deensch karse.
maar werd
zijn,
vogelkers,
synoniem van
als
chressa,
Ags., evenals 't
Woord
in ie
bij
schijnt
Romaansche
talen overgenomen: Fransch cresson, Ital. crescione.
Kerstmis,
kerstfeest,
')
Zie het groote
*)
In
3 )
bl.
Zie
kerstdag
Wdb. der Ned.
(/ruit bezitten wij
hetzelfde
voor
Christmis,
Christfeest,
taal in voce.
woord met
lange?/, zie bladz. 250.
over dat eerste deel Dr. H. Kern, Taal- en Letterbode VI
81—88.
,
312 Sinds de hervorming zijn wij
Christdag.
woorden, weer 't
mnl. sprak
behalve
,
den oorspr. vorm teruggekeerd,
tot
men
van Kersten voor Christen
steeds
deze
bij
doch in ker-
,
stendoem en kerstenheit, kerstenen (Christen maken of doopen) en ook Kiliaen kent alleen deze vormen,
chrisma
(oliesel),
Pers voor pres, van
dat ook voorkomt Sp. Hist. III 6 7 het Fransche presse.
uit
ww. premere
't
part.
gedrang, in
't
mnl.
Walew. 2449, 9804, 10649; Ferguut
gebruikt, bv.
Moriaen 1367;
4110;
Voor aandrang,
(drukken).
84.
vs. 80,
Lat. pressa,
werd perse met den bijvorm porse
strijdgewoel dikwijls
kersme voor
zelfs
Torec 584, 2776;
IV
Stoke
IX
33,
67, enz.
Versch
naast
Eng. ferskr, (Ital.
doch met
is
in
Romaansch ontleend Mhd.
frosc,
vrosch,
Oudnoorsch froskr, tegenwoordig nog in
froask, frosk
De grondvorm bijvormen
Ook
').
is
't
Nhd.
Friesch
het Ags. heeft met metathesis forse.
*frogsk of *frok$k
schijnt
als het
frisch,
Oudnoorsch
't
onzeker.
Ohd.
vrosch,
Nhd.
vrisch,
ook
het aan het
Fransch frais),
voor
Vorsch(kik-)
Mhd.
frisc,
metathesis
Of
Ags. fersc.
fresco,
frosch,
Ohd.
frisch,
fresh,
te zijn,
blijkens
Ags. frocga, frocca, Eng. frog, Oudnoorsch
fraukr. naast
(koude)
Vorst
Nhd.
frost,
Oudnoorsch, Os,
vriezen,
maar met metathesis
in
voor warstelen uit torastelen
Worstelen
landsch
voor
worstelen
adj. vraest, sterk
wringen,
Eng.
te
voegen, zooals
Bome, b.v.
')
zijn hier
dat
men
Walew.
Zie Taalgids IX
hl.
Eng., Ohd.,
Ags. forst. dat Kiliaen als Hol-
men
dat 62.
't
o.
een ww. vraestan
,
vraestling
wringen,
to
a.
ook
Ags. heeft een
,
,
binden,
worsteling,
wrestle, worstelen.
nog verscheidene andere woorden
b.v.
voor bronne in
3553,
bl.
vandaar
en
draaien,
to ivrest,
Voor het mnl. bij
ineengewonden
worstelen,
,
en
opgeeft,
vindt in Bor's Appolonius (1617)
't
't
3556;
308.
't
mnl. herhaaldelijk aantreft,
Lam.
II
1254;
8p. Hist. III 7
,
318 35
8; ook in de beteekcnis van bronwater, Torec 2918,
vs.
Moriaen 2698.
Nhd. brunnen Erste,
't
ww.
van
't
Walew. 10286; Nat.
b.v. vindt
2954, 5527
meer gewone
resten,
Ohd.
ook
Mbd.
rasta,
691;
en gers,
%
voor gras,
Eng.
raste, Ags.
rest,
35
Eist. I 5
II
32963;
426, III 678 vlg.; Rijmb.
JVo*. £Z. II
Got. Ohd.,
Franc. 8780;
St.
Walew. 10520; Lanc.
geers,
Moriaen 2391, 2758; 3991, 16470;
nu rust,
raste, rasten,
Lanc. II 28796; %'m&. 22119;
b.v.
Is metathesis
't
).
evenals
vandaar ook eindweegs, ongeveer dagreis.
oorspr. rustplaats en
üW
reste,
2
554;
II
BI.
Amand II 4928,
ersten, Lucidarius
rusten, Grot., Os.,
Gars,
vorm
Ohd. brunno, Mhd. brwine,
Franc. 10158; Theoph. 444; St.
St.
II bl.42,
dat echter de oudere
'),
doch het Ags. heeft ook met metathesis bnma.
;
men
dat
bron
voor
Got. brunna, Os.,
blijkens
is
Jan Vos, Gedichten (1726)
Zelfs
bom
gebruikt nog
49
vs.
,
beide ook
bij
Kiliaen
Nhd., Os. gras, maar Ags.
Mhd.,
ook gaers naast graes.
Gharnaet
'
b.v.
,
JV«£.
i?Z.
IX 536;
Floris 2570 en ghernaet,
Waleiv. 3490; Heiml. der LTeinil. 1121; Rijmb. 11535 voor
granaat naar de vele grana
(korrels), die de vrucht bevat,
zooals ook Maerlant zegt, Nat. BI. VIII 549 vlg.:
poma
(rr: si
,
appelen) gaernate heet mense int
b.v.
Walew. 1409;
Bist. van Troyen 1827; Nat.
805 voor kresp,
uit het Lat.
„nebuia linea, vestis coa door ons
Kerspet
ook
,
als
gebak
zeker
als
kerspe,
»)
om
aan
Zie Dr.
byssus, Gal. crespe'
Reinaert
karspe
van
Ki-
''
,
later crêpe,
1479
II
opgegeven, fol.
zijn
59
117»/
b.
4459
,
door Kiliaen
Fransch vindt
crêpe.
men
In
corspet.
van Beusden voor bronwater
wij aannemen, dat Mj dat romance eene ouderwetsche kleur te geven. Verdam, Tijdschrift voor Ned.tml- en Utt. lbL253.
born
zijne J,
ki'oes).
én kerspendoeck, 1
,
b.v.
Als Bilderdijk echter in
verouderde
Rosé 515, 712,
crispus (krullend,
krep of krip overgenomen.
den Reinaert
deed
want
Lanc. II 5086, 11938;
IX 415;
BI.
liaen heeft kersp, kerspel-hayr voor gekrolt,
')
,
hebben vele grene."
Kersp (krullend),
het
„Poeme
ghemene
gebruikt,
mogen
314 Kerstael,
21
I'
V
Bl.
Floris
b.v.
Hist.
vs.
nu
26
Rijmb. 169;
2418;
ook
37;
vs.
b.v. Sp.
Hist. I'
24
in
dichterlijken
gebruiken
stijl
voor ros
,
hros
Os.
,
Sp.
Nat.
Jcarstael,
mnl.
't
31.
vs.
gewone mnl. woord voor paard
het
,
III 5
661; Rosé 103, voor kristal, dat trouwens in
ook voorkomt, Ors
2392,
900,
67;
dat wij
,
Ohd. hros
,
en ros, Mhd. ros, Nhd. ross, maar met metathesis in
't
Ags.
hors, Eng. horse.
Perseme,
woeker, 26
104;
vs.
Rosé 12646,
b.v.
87; persemen,
vs.
Doctr. II 861; persemier,
Martijn
485.
I
't
Lsp. III 16
woekeraar, Lsp. III 4
54; 25
177,
vs.
Oudfrank. prisma,
Staat voor prtsme,
Ohd. prasmo en prasemere (woekeraar)
stama, pracstamarius van praestare, prêter
vs.
Rosé 181; D.
woekeren,
,
van
't
Mlt. prae-
helpen, Fransch
eig.
').
Scerde,
Ferguut 3527; Lsp.
b.v.
47
II
78 en scarde,
vs.
Waleiv. 9824 voor schrede.
A
Lorr.
Storte,
IV 2
Hist.
keelgat
Belg. Mmeu'ti
IX 2
in
't
De
Mhd.
genomen
bl.
42
vorm
In
Verde,
IV 938;
is
strotte (ofstrote), oudtijds
't
Ital.
werd het
Nieuwfriesch
als strozza over-
).
Esopet
16
vs.
9;
Walew. 7322; Reinaert I 540,
XI 988,
Nat. Bl. II 2469; Floris 1659; 1008; ook rertorden voor vertre-
Rijmb. 7366, 23356, 27286; Sp. Hist. IIP 22
Lam.
II
Esopet
23939;
38
vs.
14;
Nat.
vs.
Bl.
8.
III
').
Vgl.
Taalkundig Magazijn
*)
Over
woord, de vermoedelijke afleiding van eenen wortel verheffen uitzetten; en mogelijke overeenkomst met Ohd.
strüt ('zich
Verdam
III bl.
160.
dit
,
droza, drozza J.
Alex.
2
Limb. VI 1104, den,
sterte,
Oudfriesch strot,
geslacht,
strozze.
die ook stortgat voor
Grimb. Oorlog I 3504; Nieuwe
81;
Terden in plaats van treden, '2855;
,
voor keelsnijder voorkomt
192; daarnaast
vs.
betere
vrouwelijk
stroate,
Kiliaen
bij
terwijl stortsteker
Sp.
Doctr. 1308.
59 en
vs.
heeft,
Hist. III
Ferguut 3465; Rijmb. 32449; Sp.
II 2003;
77
,
Mhd. drozze
Taalk. Bijdragen
,
Ags.
II bl.
throte,
234 vlg.
Eng
throat zie
men
Dr.
315 2622;
Llmb. III
230,
XII
Heren
788,
906,
1730
846,
1403;
Van den Levene Ons
vlg.
4251 voor vrede, dat
,
trouwens in dezelfde geschriften veel vaker wordt gevonden. Verst(e),
Lanc. II 195; Renout 180; Ferguut 3740;
uitstel,
Parthen. 2574; Eijmb. 8798, 16309, 22240, 24582, 30015,
Llmb.
30399;
Melibeus 385
Van den
1838;
I
X
;
Levene Ons Heren 32;
Plaghen 789 en daarnaast
Moriaen
vorst(e),
1523, 2692; Floris 3383; Stoke II 1265; Grimb. Oorlog I
1240
4511;
Lsp.
II
15
vs.
ook
76;
Ons Heren 2333; Melib. 3464;
X
Moriaen
Gloss. op den
komt metathesis Os.,
frest,
Ohd.
juist
bij
87
bij
in
vrist,
Nhd. 1
slotte
gesyncopeerd
bert
alleen
Ohd. peraht
»)
ontstond,
maar
als
Dat
werd.
Lsp. II17vs.
te
maken
gebeurde
df
,
Stond
zoodat
,
bij
het
door metathesis brecht, nu
tweede
lid
van
hij
adj.
maar
waaruit óf door syncope der bij
ons nog
nog gebruikelijke of
mnl. bekende eigennamen, als Robbrecht
Gerbrecht
(nu
7;
Got. bairhts, Ags. beorht, Os. berht,
*'bercht, schitterend,
i.
fyrst
met hoofdklinker van het woord
die eindigde
,
ook reeds beraht,
d.
first,
Oudnoorsch
't
frist.
4 vs.
worden en den wortelklinker toonloos
't
frist
cht of ft, dan ontwikkelde zich achter haar eene
vóór
r
ch
Hd.
't
Ags.
andere gevallen deed zich metathesis voor.
toonlooze vocaal
ten
In het
var.
Ook
te
't
ons voor, blijkens
Mhd.
frist,
Evenals
Vervorsen voor vervrosen, Sp. Hist. I
in
Walew. 9058.
voce vorste) hield ik te onrechte
(in
eenen vorm met metathesis.
de
Plaghen 549, 1590; en
eene afleiding van ver en zag ik in
aan
vast
Van den Levene
Franc. 1357; Lsp. II 16 vs 21, en vursten,
St.
Franc. 9245, 10100; Rijmb. 64;
St.
Alex.
(uitstellen),
I 705: Eijmb. 3900, 8793, 21791, 30527;
ook vorsten,
Lsp, II
voorste,
Vandaar ook het ww. versten
15 vs. 69.
'),
alleen
Engelbrecht,
(nu Gerbert) van g er voor geer (speer), Lambrecht
Landbrecht, Albrecht,
de
Albert),
Zie Bladz. 70 vlg.
schitterende Sj>.
Hist.
in
het land,
IV' 46
vs.
Adelbrecht
34, 41;
IV 2 35
316 37 vs. 3; Dagobrecht (nu Dagobert), Sp. Hist. III 8
57;
vs.
11
24, 42, 61, 72; 12 vs. 47; 25 vs. 51, 55; Eghebrecht
vs.
(nuEgbert), Sp. Hist. IV 2 bert),
92; 71
IV 2
Eist.
Sjj.
stand,
nu Huibert), Sp.
brecht
(in
21
5; 4i
9
vs.
brecht,
Sp.
bert),
Sp.
Sp.
Hildebrecht,
vs.
vs.
8
vs.
1,
IV 2
Sp.
Hist.
vs.
4
85;
vs.
III 7
7;
onder
het
vs. 43, 47,
67,
11 vs. 1; Flore-
43
vs.
vs. 30;
18; 36
vs.
vs.
50
vs.
71;
Her-
52, 74; 38 vs
56, 73, 90, 94; 7
vs.
43; 20
52; Godebrecht,
vs.
8; 55,
17; Bibrecht, Sp. Hist. III 8 62
Sp. Hist. III 6 39 vs. 30; 42 vs. 44; 43
51; 46
vs.
IV 2 59
39
vs.
III 7
59; 9
21,
1,
III 8
42
15 vs. 39; 19
vs. 40, 53;
32
vs.
Gyldebrecht (Fransch Gil-
77;
vs.
39
7;
Hist.
33,63; 44
Sp. Hist.
IV 2
vs.
SegebrecM,
54;
vs.
39; Karibrecht (nu
vs.
Hist. III 7
37;
vs.
14
47
(schitterend
29, 52;
vs. Sj).
Hist. III 5 42 vs. 98;
brecht,
62;
III 6
Hist.
55; 21
vs. 45,
III 8 2
Hist.
Sj).
39
Edelbrecht,
7;
18
15 vs. 6;
III 6
IIP 20
32, 52;
16, 27,
Diedebrecht
III 6
Hist.
vs.
vs.
ook beter
Hist.
Sp.
46
9; 63 vs. 69; 68
vs.
Sp. Hist.
Tibert),
42; 46
vs.
23,
Sp.
Kerbert),
87;
43
Hist. III 8 54 vs. 33, 41, 45; Tijde-
den Beinaert:
5,
volk),
48; Ghiselbrecht (nu Gijs-
vs.
5; Hubrecht (voor Hugbrecht, schitterend doorver-
vs.
vs.
26
11 vs. 62;
vs.
18; Cubrecht (voor Kuthbrecht),
21; Fubrecht (voor Fulbrecht), Sp.Hist.
vs.
41 vs. 31, 35.
Verder had laatste lid,
metathesis plaats
bij
godsvrucht,
waarvan het
vrucht, vrees beteekent en als zoodanig in 'tmnl.
vaak voorkomt, Nat. BI. III 378; Bijmb. 4529, 7368, 8692, 26620,
29628,
34560;
Sp.
Hist.
14
I'
vs.
24;
9292; en daarnaast het werkwoord vruchten (vreezen),
2127; Sp.
Tonc
Nat. BI. III 32; Bijmb. 6021, 9210, 10969, 26902;
Hist.
1756,
Walew.
I»
16
vs.
23;
Walew. 10551; Moriaen 96, 1463,
2600, 3372, 4210, 4256.
't
Eng. fright heeft evenzoo
metathesis; den tusschenvorra vertoonen het Os. forahta (naast forhta), forahtian (naast forhtiau), Ohd. forahta (naast forhta),
forahtan, furihtcn, naast Mhd. vorhte, vürhten, Nhd. furcht, fürchten,
faurhtian.
Ags. fyrhto, forhtian.
Zoo ook
is
Ook
't
Got. heeft faurhtei,
ons wrocht, gewrocht (mnl. en zelfs nog
317
eeuw, wrachte
in de 17de
worcht, blijkens Got.
Ook
giwarht, giwaraht.
gewracht) ontstaan uit worcht, ge-
,
vaurhta, vawhts, Os. warhta, warahta, ivarchte, b.v.
182, 216, 243, en gewarcht,
een werkwoord,
tot
ons naast werken moet nebben bestaan en in
bij
't
Got.
Ohd. wurchan, Mhd. en Nhd. würken, Ags. vyrcan
vaurkan,
De
luidt.
98,
Deze vormen behooren
cap. 58, 82, 183.
dat ook
men soms
ons vindt
bij
Leven van Jezus, cap. 50, 81,
sluitletter
Germaansch
bij
evenals
bij
dacht
zoeken,
en
de
van den stam,
uitvallen
't
't
oudste
van de vocaal verscherpt
tot ch,
k,
is
reeds in
van denken, docht van dunken, zocht van
mnl. rochte van roeken (zich bekommeren) en
rochte naast raakte.
Door invloed van in
Lsp.
of noodtorfte,
Lsp.
nootdorfte, enz.;
Ook 't
ook
II
I
16
41
vs.
vs.
van
luidt in
nódthurft.
Lsp.
dorven
vs.
vs.
18; 19
26
4 vs. 393;
III 't
18; 35 vs. 42 of
Laatste
nu derven
(behoeven),
vs. 8
vs.
113.
gedeelte behoort (missen),
Ohd. nótduruft, Mhd., Nhd. notdurft, Os.
zich
zelf
staand
van metathesis
voorbeeld
wrat voor warte, dat Kiliaen naast wratte opgeeft warza, Mhd., Eng. wart.
nooddruft,
Got. heeft het adj. naudithaurfts (noodig).
't
Een op
't
24
20;
57, 94; III 5
Kiliaen geeft nooddurft op.
Woord
bij
zooals Leven van Jezus cap. 200,
nootdorfticheit,
den wortel
tot
metathesis plaats gehad
ft heeft
mnl. nog noeddorfte,
't
Nhd. In
warze,
levert
vgl.
:
Ohd.
Oudnoorsch varta, Ags. vearta,
spreeuw voor spreew zullen wij ook wel een
woord met metathesis, doch dan van zeer oude dagteekening, te zien
hebben.
de vogel,
In geene enkele Germaansche taal toch komt
dien wij spreeuw noemen,
maar wel heet de vogel, in
onder dien
die door ons
naam voor;
musch genoemd wordt,
Got. sparva, Ags. spearva, Eng. sparrow, en daarnaast
't
Ohd.
sparo,
Mhd. spar,
sperlinc,
Nhd.
ons
als
épervier
met de
sperling,
zonder metathesis voorkomende en ook in
bij
't
Fransch
overgenomen afleiding sperwer (musschenvanger),
Ohd. sparwdri, Mhd. sparwaere, Nhd. sperber.
Onder volksetymologische bijgedachte aan sprokkelen ontstond
Sprokkelmaand
uit
Sporkelmaand
,
Sj).
Kist. III 8
71
vs.
40
,
318 en in
Sprokkelmaand
Kiliaen, die trouwens ook reeds
bij
Mnl. gewoonlijk eenvoudig Sporkelle
't
,
Sporcïe,
opgeeft;
Sp>.
Rist.
IIP 71 vs. 49; Nat. van H Geheelal vs. 1159; Mei ml. van Mannen en Vrouwen 384, 400; en ook Sporkille, Rijmb. 6339, 14439. De oorsprong van het woord is nog onbekend:
alleen
dit
maanschen
zeker,
is
Spurcalia heetten,
blijkens
paganiarum van 743 Reeds
den
werd
toch
kwam
in
dus
teekent
eigenlijk
van
dragen aan. en
trousser
In zoo
't
pakken
,
wij
Mal
Cost.
vs.
weg drossen
wij
d.
bij
46. i.
Vondel;
't
zadel
,
tourser over in de
vgl.
oude
en in de
Kiliaen,
bij
het die
ook opgetrost t
tot
bij
d
pakken en
komt voor, Ferguut 2561 (volgens
Het
van Dr. M. de Vries)
tors
forser,
dan ook
zijn boeltje bij elkaar
weggaan.
subst.
nam
Met verzachting van
emendatie achter op
trossen
er de
Kiliaen
Eerst later
Fransch nu ging
vinden
nieuwe verscheidene malen
Huygens,
185, terwijl
Beatrij?,
Reinaert II 3812 en verder
beteekenis
hebben
samenbinden
bagage
de
:
Torsen be-
tourse (pak, bagage).
van binden aan toekent.
beteekenis
tot
tortiare (ineendraaien)
en komt in die beteekenis ook voor Ferguut 53; Lanc.
;
32245; Walew. 9057;
II
het Lat. tortus (gedraaid)
Oudfransch forser, tourser (vastbinden, pak-
't
ken) met een subst. forse,
opladen
et
en vandaar torsen door
tors
werkwoord
Mlt. een
't
die
Indiculus super stitionwn
Van
metathesis tot tros en trossen.
en vandaar in
den Ger-
werden,
gevierd
feesten
3.
§
Fransch
het
in
er in Februari in
dat
heidenscbe
voortijd
die het ook in
in 't
de
beteekenis van pak
Fransch heeft
door Kiliaen (schoon torsch geschreven) opgegeven
,
en wordt
in dezelfde
beteekenis, waarin ook Vondel tors gebruikt, namelijk die van druiventros, d.
i.
bundel druiven.
trousse overging
in
,
Evenals het Fransche tourse
veranderde ook ons tors door metathesis
in tros zoowel in de beteekenis
van druiventros,
gedraaid scheepstouw en van legerbagage In ')
't
mnl.
Het woord
als
van ineen-
').
komen nog enkele woorden met metathesis van is
uitvoerig verklaard door Dr. M. de Vries,
gids IX bl. 170—176.
Taal-
319 r voor,
zooals aterment voor atrèment,
letterlijk
zwart vocht),
peilaet
opgeblazen),
Alex.
II
Metathesis van geheel andere soort
twee
inkt,
i.
V
1043;
voor braaf in
her f
73;
de Oudvlaemsche Gedichten van Blommaert III
van
(d.
Rijmb. 25671; premant voor parmant
voor prelaat,
(verwaand,
atrament
Ferguut 1755; Nat. Bl.
b.v.
medeklinkers,
is
bl.
110
').
de plaatsverwisseling
op elkaar volgen of door eenen
die
klinker van elkaar gescheiden zijn.
Zeldzaam
dit verschijn-
is
wel, doch in de meeste talen niet zonder voorbeeld.
sel
luidt
het
Got. vaïrilos (lip,
(lip),
en
komt
van
't
nog
Misschien
in
in
't
Mhd. nu en dan
't
Hd.
zoo
staat
tong, spraak) in
gewone
ook
het
biever voor in plaats
(koorts,
fieber
Eng.
Zoo
Ags. veleras
't
Lat.
voor
tickle
to
febris). to
kittle
(Ags. citelian, ons kittelen). Bij
ons levert een voorbeeld van die metathesis aalt (vocht
de koemest) voor aald uit adel, Ags. adul, adele (urina),
uit
Nederd. adel, addel-), en een meer bekend voorbeeld, naald voor nadel, Got. uêthla, Ohd. nddala, Nhd. nadel, Os. nddla,
Ags. naedl.
Eigenaardig voegsel
sel
is
de
tot les in
omzetting van het samengesteld achter-
Zoo
de taal der 17de eeuw.
leest
bv. sagelis voor zaagsel in Brederoo's Sp. Brab. vs.
Hooft's
Warenar
stremmeles
(uitg.
M. de Vries,
Dr.
Plantijn en Kiliaen geven
In
op.
:
Een
boer vs.
Jan Vos, Gedichten (1726) 254. In Noord-Holland zegt men nog dekles voor deksel 3 ).
101; en hengeles voor hengsel II bl.
20, 125), zoo
bl.
Huygens' Zedepr.
voor stremsel in
men
1727 en
komen nog
dialect
gelijke metathesis
voorbeelden
te
plammaeten&distpalmmaete (plak) verschillende gevallen eener der-
Zoo zegt men, om
voor.
noemen,
bij
in de
Neder-Betuwe
slechts een 4 )
paar
rommaolschool
voor normaalschool en eerdkauwen (herkauwen) voor het oude
Oudemans, Mul. en
Wdb.
')
Zie
*)
Zie Dr. M, de Vries, Taalk. Bijdragen
8
)
*)
Volgens D. van Kalken Volgens
J. C.
Onl.
,
Taalgids
I bl.
I
bl.
526.
II bl.
1
vlg.
108.
Groothuis, Onze Volkstaal
II bl.
84, 103.
320 ederkauwen
'),
Groningen algemeen sinne-
terwijl het volk in
raode in plaats van serenade zegt
Dat edik,
beter
merkten
staat,
van plaats
).
T
*).
van Paffenrode,
J.
bl.
aan deese kant
deln
voor:
rondom,
Ten
jamv
en
,
in
al
wij
van een
labberdaan
')
,
te
nog
trand
ook
of
nu
trend,
rol,
trant,
dat vroeger
op het woord kabel-
als
kunnen verklaard
omzetting van bakel-
dezelfde visch wordt aangeduid,
ons
moet
visschersvolk
namelijk de
tO-
Zie daarover
beschouwen
door
bekend
leverde,
dien van
in
als
den zin van
in
in omtrent,
te wijzen
waarmee
vroeg
zeer
bacallaod heet.
*)
trendle
als
is
dat op geene andere wijze schijnt te
dat
heeft tren-
in eenen kring beteekende.
,
hebben
jauic of bakkeljauiv
taal
Eng.
zwang),
(vgl.
in de rondte slotte
't
worden, dan door het
en
Dubbel en
Mhd. en Nhd.
't
Mhd. en Ags.
't
grondwoord
Het
van doen
wijze
Fllibert (1657) bl. 31,
bv. bij Blasius,
heen en weer bewegen,
zich
trendel, dat in
voorkomt,
bal
te tranten."
draaien,
zich
van
molenas.
trentelen in de 17de
15: „'t Is beeter dat ik van deese grond ga, dan
veel
afleiding
ekid
Kiliaen tr anten en
bij
langzaam voortgaan, en
bij
voor
en d wisselden met elkaar
waarnaast ook trenten en tranten
Enkkei
Groningen 3 ),
in
drentelen voor trendelen,
bij
a.
o.
reeds op
wij
trantselen voor:
eeuw,
zooals
étik
2
L*Vv-W
,
zijn
ontleend aan de
dat ons ook den
Basken,
bij
naam
wie deze visch
l^W^l
bl. 39.
Dr. VV. L. van Heiten, Klinkers en Medeklinkers
bl.
142 geeft
nog slordig voor sloddrig slorderig op als voorbeeld van omzetting; doch te onrechte. Leide woorden stonden reeds van oudsher naast elkaar. Slordig toch luidt bij Kiliaen sloordigh met epenthesis der d voor sloorigh, en is afleiding van sloore, vuile, luie meid, zooals ,
slodderig 3 )
*)
van slodde
Volgens G. Bladz. 114.
J.
,
P.
dat betzelfde als sloore beteekent. J.
Bolland
,
Taalk. Bijdragen
II bl.
294.
fomtgnli BI.
11 reg. 11
BI.
21.
v.o.
ti
belijden, lees verlijden.
Over Hansje
den kelder vgl.
in
YI
ring Yinckers, Noord en Zuid BI. 40.
Van
avere
beteekent
tavere
bl.
men nu Dr. 86—88.
wèl
J.
Becke-
van voorouder
voorouder, maar in nederdalende en niet in opgaande
daar
gerekend,
aver eigenlijk nazaat,
kent, Os. ablwra, Ags.
afora, eafora.
Xoord en Zuid YI
ring Yinckers,
51 vlg. Mijne verklaring der
Bl.
gevonden
bij
maar
door
is
J. Vercouillie,
t
van
afstammeling beteeYgl. Dr. J. Becke-
88—92.
ta ch tig beeft bestrijding
Noord en Zuid VI
verdedigd,
mij
bl.
tot
linie
aldaar
299 — 301, — 301. Die
bl.
301
bl.
verdediging ecbter voldeed den beer Yercouillie niet
.
zoodat
mijne verklaring nog eens trachtte te weerleggen
,
Noord
hij
en Zuid YII
91
bl.
neerkwam op
— 94.
verschil
Daar de quaestie nu grootendeels
aangaande het Saksisch of Frankisch
karakter van het Middel nederlandsch en Ylaamsch, ik
een
deelen bl.
Bl.
opstel
van het Middelnederlandsch ,"
Noord en Zuid YII
131-141.
60 reg. 14
iets,
v.b.
niets,
uit
Met de vroegere verklaring van al
des, iet des,
vrede als Dr. Yv\ L. van Heiten,
doch gaf aan de verklaring -j-
schreef
„De Frankische en de Saksische bestand-
es
VondeVs taal
uit al -f- es,
alles,
had ik evenmin
iet
I bl.
149,
es,
niet
-\-
de voorkeur boven de verklaring van die woorden als
genitieven
paar
niet des,
,
die de functie
andere
als
van nominatieven overnamen. Een
nominatief in gebruik gekomen genitieven,
namelijk nieuws en lekkers, door Dr.
Te Wikkel Grammatische
figuren.
De
Vries in het groote 21
322
Wdb. doch
volkomen analoog waren,
twijfelen, indien
zij
uitdrukkingen
kan
die
bij
275 aangehaald, zouden mij
Ned. taal II 198,
der
kunnen doen
regeerende woord
aannemen
iets
van deze hypostase,
,
men weglating van als waarschijnlijke
dat kan natuurlijk
en
alles,
bij
het
oorzaak iets
en niets niet gedaan worden.
hwand," drukfout voor „Os.
72 reg. 23 v.b. „Os. hwa,
BI.
hwanda, hwand. de
Uit
84.
BI.
Hd. woorden met paragogische
der
rij
t
is
gespenst te schrappen.
89 reg. 16
BI.
goederen
en
niet
Mijn
v.b.
wel
zal
bij
Ned. overigens geene sporen meer over
109 vlg.
BI.
maar
alle,
een tot is
het en
tvat,
pronominale verbuiging
der
De
anders
wel
t
hier
dit op gelijke
Hebben
't.
wij toch
{i), ',
relativum.
pron.
kon
deze uit
Bl. 110.
Ohd. dezi,
Oudnoorsch
het
De
t
want
na apocope
dit (Os. en
dizi, naast diz,
thetta,
Grot.
Mhd.
Oud-
ditze naast
den vorm van
thatei,
Eenen eigen vorm voor het onzijdig
den aard der zaak niet hebben.
van het neutrum heeft mij ook
van gindsch en ginder parten gespeeld. volstrekt
dit is het
eene samenstelling van dat en het partikel
is
blijkens
vgl.
met
ofschoon in oorsprong
eigenlijk eerst later
is
van het woord geworden,
thit)
friesch
als bij allet,
van dat woord toch,
dezelfde buigings-£,
slotletter
diz
vorm naamwoord ge-
de laatste vier woorden wel degelijk te doen met dezelfde
bij
ja
als
vergissing
Bij
met dat,
geplaatst
lijn
VondeVs taal
uit allet niet eerst
ontstaan, in welk geval de
is
dan moet opgevat worden
alle
zijn
zijn.
Heiten,
meent dat
als hij
terstond al
worden adverbium.
t
Van
Misschien heeft Dr.
147 vlg., gelijk,
I bl.
van teverkoopen
afslag
voornw. op te vatten
van eene genitief, waarvan in het
overblijfsel
als
term
als
bezittelijk
als
geene afleidingen van gint,
bij
de verklaring
Deze woorden
gent enz.,
zijn
maar van
denzelfden stam gevormd door de locatiefpartikels d en dra.
waarachter
gevoegd
is,
dan
bij
Gindsch
gindsch is
nog de uitgang van het
afgeleid
adj.
van gind, dat beantwoordt
323 aan het Got. jaind, terwijl ginder hetzelfde
is
als het Gtofc»
jaindrê. BI.
119.
Op het
ontworpen
„Vocalische Auslautsgesetz"
Kuhn's Zeitschrift II
(in
meegedeeld
mij
,
door R. Westphal
163 vlgg.) en door
p.
zooals het later door Scherer geformuleerd
werd,
is
Paul's
und Braune's Beitrage V, namelijk deze, dat de
korte
eene
a,
zijn
dat
zich
zij
en
i
zouden
Germaansch
het
in
e
wanneer
,
alleen geapocopeerd
den klemtoon niet hadden
zij
,
't
West- Germaansch eene lange lettergreep
Ik vermeld hier die wijziging nog
voorafging.
velen instemming heeft gevonden,
wederlegd
door
Deutschen
Sprache,
1878
p.
zij
achtte die zelf
Zur
Geschichte der
Scherer (en Heinzel), Berlin
omdat
,
maar
en zie nu
611 vlgg.,
dat ook Joh. Schmidt die bestrijdt in Kuhn's Zeitschrift
XXVI
20 vlgg.
p.
BI.
maar
met klemtoon zouden hebben gehandhaafd, be-
halve wanneer in
bij
door E. Sievers in
voorgeslagen
wijziging
Wat
123.
apocope
in
aangaat mogen wij
voorzetsels
doch
spreken,
reeds
die
de
eigenlijk
alleen
stellig
oudste Germaansch heeft plaats gehad,
't
van
van eene apocope, in
overeenstemming met de algemeen Germaansche apocopewet der
en
Wanneer
klinkers. zelfs in
aantreffen,
wij
de oud- Germaansche talen
in
ons mnl. twee- of meerlettergrepige praeposities
op eenen klinker uitgaan,
die
het er voor houden, dat
dan moeten
wij
dien klinker weer hebben aan-
zij
genomen naar analogie van de bijwoorden, welke aan de werking der apocopewet niet onderworpen waren geweest, omdat
zij
reeds
vóór
dien
gesteld
waren en daaruit
Dat
betoogd
is
XXVI
(1883)
door
p.
20
Joh.
— 42:
und das auslautsgesetz."
met substantieven samen-
tijd
later
weer geabstraheerd werden.
Schmidt in Kuhn's Zeitschrift „Die germanischen prapositionen
Zoo
is
ane) eerst alleen in samenstelling
an geworden analogie 't
Zelfde
,
bv.
het Got.
ana gebleven en
ana (mnl. als praep.
en heeft later an weer de a aangenomen naar
van
het
geldt
van ombe
in
samenstellingen (eerst later
voorkomende ana.
omwe, ow),
dat als
21*
,
324 praep. de
aan
e
bij
't
woord heeft ontleend en
bijvorm
beeft zonder e
praep.,
die
(zelfs
is
in
zooals in
,
Grieksch puró. luidt,
't
samenstellingen)
is
in
De
unib.
Got. mith
't
Ohd. mit
terwijl het
,
ons geenen
bij
Oudnoorsch
't
als praep.
miti als bijwoord heeft, evenals wij, die met en mede onder-
Zoo was ook in
scheiden.
voorzetsel.
voor)
(later
taal, als voorzetsels
in
mnl.
't
onder
,
In en
geene
mnl.
't
uit
bijwoord en vor
vore
hebben, althans in onze
aangenomen, doch hadden
e
bijwoord wèl meestal behouden;
als
mnl. jegen en weder
achter,
In ave (Ohd. aba)
ziet
op,
die
over,
bijwoord
zelfs niet als
Schmidt eene samenstelling.
moet wegvallen; ja
Woord overgangsletter is onjuist en zelfs mag men aannemen, dat de oor-
spronkelijke
met de
136
BI.
12
reg.
v.b.
zich
iv
't
geassimileerd heeft zonder dat
l
vooraf eene u zich ontwikkeld had, en derhalve zonder dat
sprake van syncope der u kon wezen.
er
Den vorm
vlg.
het Antiv. Liedboek van 1544 (uitg. leben)
Hoffmann von
Fallers-
117.
bl.
BI.
144 reg. 5
Bl.
152 noot
uit
Vgl. bladz. 296
schelu heb ik later inderdaad gevonden in
v.b.
1.
v Preulen
n
lees
„Prullen uit preulen."
Dr. Kluge heeft zijne verklaring van messer
mezzirahs, eigenlijk *mezzlzahs, in samenhang met andoor
dere
Verner's
wet gewijzigde samenstellingen behan-
XXVI
deld in Kuhn's Zeitschrift
overtuigend,
geene
reden
naar
om
het
mij
p.
82
voorkomt.
vlgg.
In
,
doch niet
elk geval
is
er
de redeneering, die misschien voor messer
zou kunnen gelden,
ook op ons mes toe
te passen.
Ambacht zou ook wel de oorspr. vorm kunnen zijn. Door Caesar toch wordt, De Bello Gall.Yl 15 ambactus in
Bl.
183.
,
de beteekcnis van dienaar
en
is
als
een Gallisch woord opgegeven,
dat inderdaad hetzelfde woord als ons ambacht,
dan
zou niet alleen het woord door de Germanen aan de Galliërs ontleend
zijn,
maar bovendien de vorm ambacht de oudste
wezen, en het Got. andbahts eene verbastering door
volksetymologie.
zijn,
misschien
Daar immers aan ambacht het La-
tijnsche officium in beteekenis
volkomen beantwoordde, kon
,
325
men
am het voorvoegsel and (tegen) men ook bij officium te onrechte de
gezien hebben,
in
zooals
kan aangenomen hebben
Hoe gemakkelijk men
als
eerste
praep. ób (tegen)
der samenstelling.
lid
tot die laatste fout vervalt,
Dr. Joh. Franck in zijn Etym. Wdb. der Ned.taal,
1884
waar ook nu nog officium
27,
bl.
wordt
verklaard,
uit opficium
is
opifex
,
uit ób
bewijst 's
Grav.
en facio
ofschoon officium blijkbaar geassimileerd opificium
,
dat
men
vanwaar
(handwerksman),
Varro vindt naast
bij
voor opificina,
ofjicina
werkplaats door Plautus gebruikt.
als
Bl. 197. Boel. Onlangs
XXVI
p.
6)
is
door Joh. Schmidt (Kuhn's Zeitschrift dat boer,
bestreden,
buur,
bouwen
tot
den
wortel bhü behooren, zooals gewoonlijk wordt aangenomen,
ook hij
,
nog door Paul,
Beiïrage VII
p.
155.
dat boed vermoedelijk uit het Slavisch
blijkens
Czechisch bouda,
doch wat
is
er
in
te
Poolsch buda,
brengen
tegen
Grermaansch door de Slavische talen?
is
Tevens meent
overgenomen
Eussisch budka ;
ontleening aan het
BLADWIJZER der behandelde woorden en woordvormen
A
voorgevoegd
,
bij
tusschenwerp-
sels 30; aphaeresis der a, 58,61 vlg. ; epenthesis der a, 298 vlg. Aa (riviernaam), 188.
Aak,
37.
,
Aalmoes, 123
Aantijgen ,192. Aar (koren — )
,
,
Althans, 233, Altoos, 259.
188.
183 vlg.
Amandel 61 vlg. Ambacht, 183, 324 vlg. Amber, 130 vlg. Ambt, 183, 324 vlg.
,
,
Abrikoos 44. Abt, 226. Acare (pauk, keteltrom)
65.
,
Accentverplaatsing,
Amerijtje, 182. ,
19
Amman (ambtman)
77.
vlg
,
275
Analogiewerking,
309. Accijns, 282.
85,
Achtig (uitgang), 184. Acotoen (katoenen wambuis)
vlg.,
vlg.,
,
44.
76 vlg.
Ajuin 61. Akerre (op een kier) Akst 86. Albast, 226. Alchimie 43. Alcohol, 43. Alembiek, 43.
37, 49,
190, 193, 236, 265, 269, 281 285 vlg., 290 vlg., 295, 323.
^«(/(bailg) Angel, 38.
d,
58.
82;
van
237.
,
60, 78
vlg.;
van h, 63 l, 80; van
van n,
61 vlg.;
e,
— 73;
63; van van w,
van
58—60.61,
Van i, 60; 76—78; van o, van 2,78 vlg.; van di of de,
p, 75 vlg.; 73 vlg.; 79, 80 vlg.; van ge, 75. Apocope: van ch, 106—108; van d 112 114; van e, 118—124, 323; van h, 103—105; van k, 103;
Alevel, 172.
Algebra, 43. Alkoof, 43.
,
—
—
van »,ll 4 1 1 8 van r, 118; van s, 101-103; van t, 109 — 112.
,
De
vlg.,
97, 99, 101, 102,
:
,
,
)
96,
Angst, Anter (hetzij), 179. Aphaeresis van a, 58
,
l
93,
131.
,
24
219.
,
Alkoran 43. Allard (eigennaam),
86,
113,
Admiraal, 272. Af, 62, 324.
184.
cursiefgedrulite
in gebruik.
79.
Altenen (voortdurend), 232.
Abel (schoon, geschikt), Abolge (toorn)," 39.
,
43.
Alselpe, 234. Alsem 2B8 vlg,
Aard (uitgang), Abberdaan 80.
Adder
,
Als, 123.
vlg.
323.
48,
Almanak
,
Aalt. 319.
Aan,
Allent (al), 282. Alles, 60, 217, 321 vlg. Allet (al), ïio, 322.
Almatike (priesterkleed), Alphijn (raadsheer) 44.
76.
Aelding
').
woorden
zijn
niet of niet
meer
;
in de Nederl. schrijftaal
—
:
BLADWIJZER. Arbeid,
Be
29.
Arend, 84
Arnhem, Arsenaal
Bedeesd, Beeld,
Artentike (jicht), 282. As (wagen-), 153.
Asem,
,
—
W
;
—
—
Astrant, 274. Aterment (inkt) Aveelzaad 77.
Bemoeien
Ben
202.
,
94 vlg.
(ik),
Benard 141. Berd (bord) ,
,
310.
Bernard, 184. Berooid 204. Berren (barnen) .
140.
,
Bersten 3 10. Beschutten , 126. ,
Beslissen
152.
,
Best, 252.
Bestekamer
274. Betiel (schotel) 173. Betijden 265. Betten 126. Beul, 196. Beuling, 197. Beurs, 86 vlg. ,
,
,
,
Bevelen, 185 vlg. Bevrijden 264. ,
Bezoedelen
,
306.
164.
,
Bij, 62.
Bijkans 40, 321.
,
Bijten
37 vlg.
,
217.
,
,
Bieden
77.
Avere (nazaat) Averij
Beyds (beide)
Beklijven 128. Belijden, 264.
Biet, 300.
319.
,
,
Azuur,
305.
,
Biecht, 191.
158.
.
18
Beeten (afstijgen) 283. Begien (bekennen) 191. Begost (begonnen), no, Beiden (vertoeven), 164. ,
;
Avegaar
220.
,
61.
Assel (oksel), 155. Assimilatie: vocalische 125 vlg.; gedeeltelijke, 120 wederkeerige V1I tot mm, 126; dj tot tt 126; 126 tot hk, vlg.; vj of uj tot f/j bb, 127; geheele: progressieve: mb tot mm, 127 132; mp tot mm, 132 vlg.; nd tot nn, 133 135; nw tot nn, 135 vlg.; Iw tot K, 136 vlg.; lm tot II, 137; /« tot K, 137 vlg.; tot «, 138 vlg.; rd tot rr, 139; rn tot rr, 139 vlg.; rz tot rr, 140 vlg.; rw tot rr, 141; td tot tt, 141 vlg. pli tot #p, 142; regressieve: nm tot twm, 142 vlg.; mn tot «», 143 /.';/ tot 1111, 143; tfw tot nn, 143 tf tot K, 144; dltotll, 144—147 1ll tot 11, 147-149; rl totll, 149 vlg.; nr tot rr, 150; sr tot rr, 150; is tot SS, 150 153; ds tot SS, 153; c/iS tot SS., 153 156; tot SS, 156; Atf 'tot tt, 156 f/S Vlg.; Vt tot tt, 157 vlg.; wZ tot (Zrf, 157 vlg.; db tot tó, 158; nf tot /f,
80.
255. 164.
,
,
Bijwoorden: oorspr. op soms verbogen 93. Binden, 162.
131
,
vk;-.,
278
Binnen
236.
,
Beierde (bijl), 137. Baersen (baren) 277.
Bisschop
Bakeljauw, 320. Bachien (achter) ,237. Balans, 257.
Blaexem (bliksem), Blaar, 197.
Balling, 147,
Blas(t)
Bist (du)
,
Banderside
Bang
Baafsmis) ,
,
Blaken, lsi
Bleu,
vlg.
Barenteeren (verschrikken), 282
Barmhartig, 237 ,
309 vlg.
Barnsteen ,310.
62.
.
,
9s vlg. 164.
164.
109. 197. ,
Blijken, 164. Blijkens, 255. Blijven, 211 vlg.
237.
237. Barend, 184. ,
Barnen
122 vlg.;
,
vlg.
(St.
e,
1
IS. epenthesis der b
Bamis
236
180.
Beeltenis,
153.
Asperge,
;
Bedisselen, 154.
141.
79.
,
(voorvoegsel), 62, 211 vlg.
— 239.
vlg. 84.
Arre (boos),
327
vlg.
vlg.
Blinken
,
104.
Bloeling (bloedbeuling)
Blok, 212. Blokzijl, 212.
,
207.
.;
BLADWIJZER.
328
der sterke werkwoorden 302 der zwakke werkwoorden, 215.
Bloode, 197. Blusscben ,212.
Boed Boeg
,
,
Boel,
,
Deemoed
197, 325. 182. 197.
Deerne,
Deesem
297 vlg.
,
,
156. 168. Denken, 120, 165 vlg. 310. Derde, Deugd, 221. Deur, 246. Diaeresis 5, 300. Died (volk) ,197. Diens, 281. Dienst, 219. Dienvolgens 250.
Boezem, 182. Boogaard ,172.
Boord 310. Bord, 310. Borende vol. Borne (bron)
140. 140.
,
Deinzen
Boerderij ,270.
Boon
,
,
,
281.
312 vlg.
,
Borst (lichaamsdeel) 310. Borst (knaap) 86 vlg. Bouwen (werkw.) 296, 325. Bouwen (vrouwenrok) 207, ,
,
,
Dier (meisje), 139 vlg. Dij (van het been), 188
,
Boven 236. Brasem, 156. Brat, 224. Brein, 240.
,
Diphthongeering van
Breken, 162. Brengen, 120, 165
van Dirk.
vlg.
ê tot 197.
i'ê,
ó tot
Dissel (kuipersbijl), 154.
Brief, 300. Bril, 224. Bron, 312 vlg. Bruiloft, 146. Buidel, 168.
Disselboom
Buiten, 236.
Donder 268. Dons, 109.
Dol, 245.
Dom
Dooier, 197.
Door, 103. Doorgaans,
over tot
s,
257
ch gea-
;
Caplys (gevecht), 288, Carnaval 22 vlg.
,
,
Ceel, 267. Cel, 266. Cochenille, 285. ,
,
6.
—
;
— 273.
,
Duistei
Duit,
172.
165.
,
7 2.
vlg.
Dunken, 120 ïos. Durk (scheepsriool), 79. Durven, 120, 141. Dwaen (wasschen), ïoi,
Daalder 266. Daas (dwaas), 180.
,
,
Dading-, 171. Dagelijks 147 vlg. ,
Dweil
1.
Dalmatike (priesterkleed) Das (diernaam), 153,
vlg.
Duiken 165. Duyst (duizend),
Dulden, 301
17
260.
,
aphaeresis der d, 60, 78 vlg paragoge der f?, 84 86; apocope der d, 112—114; syncope der d, 194 — 209; epenthesis der (/, 262
Dagen,
,
,
Drentelen 320. Drossaat 15 4, Druischen, 106
217, 270.
:
255.
Doorluchtig, 281.
Dor, 140. Dorpel ,287. Dorre» (durven), 120, 141. Dorschen 311. Dorste (imperf. van dorven) Dragonder, 268. Drempel 287.
—
II
127.
,
,
pocopeerd of niet uitgesproken 106 108; paragoge der ch, 107 vlg.; syncope der ch, 183,
Crasis
154.
,
Dit, 322. Doch, 110 vlg.
Buks, 153. Bunder, 268. Burcht, 87. Bus, 153.
Comparatief,
uo en
300.
Bres, 106.
gaat
vlg.
Dijen, 164, 189. Di'met, 81. Dinsdag 279 vlg.
,
C
;
,
E,
79.
Deelwoorden met of zonder^,
191, 240.
der
e,
58—60,
62,
apocope der e] 118—124; elisie der 82
75
,
aphaeresis ;
paragoge der
e,
97 vlg.
;
— 329
BLADWIJZER. e,
—239
229
— 308;
Echt,
epenthesis der
;
e,
Evert
302
V
185.
Ederkauwen (herkauwen),
39.
206. Floers", 223. 259. Fluks, Flusjes, 259. Fluweel, 223. Fluwijn 289, Forel 149.
Flerecijn
.
277 vlg.
Eenier (emmer), 128.
Eender
Eeuw,
26S.
,
17
Eglentier
,
,
8.
,
Fransche
9.
,
184.
,
,
Edik 114, 320. Eegade, 178. Eek, ïu.
Eekhoorn,
,
syncope der ƒ, 181 vlg. Fazant, 87. Fermerie (infirmerie) 82.
298.
ee uit ai, 240,
Eigennamen (aphaeresis
bij),
83.
titel
Eiselijh, 240. Ekster, 219.
Frits, 276.
syncope der g,
El (lengtemaat), 137. El (ander), 214, 266. Elders, 266.
ii
Elf, 147.
Gaanderij
Elisie, bij ne,
—234;
—
'hij
,
Ga
(spoedig)
Gaaiken,
229— 231 bij 234— 236; ;
ge,
te,
231
,
171. 269.
,
.
Gal,
105.
12.
Galerij. 269.
Elkander,
Galigaen
168. Elkerlike, 223. Elleboog 137. Ellende, 214.
Gansch,
,
171. 107.
,
Ganzerik (plant), 174 vlg. Garnaal ,311. Gast (korenschooven) ,174.
,
226,
Els, 124. Elzas 214.
GaUW, 105, 188. Ge (voorvoegsel)
Emmer, En (voegwoord) En (voorzetsel)
Geblas (geblaas) Gedegen ,189.
,
127 vlg. 134.
,
,
En,
182.
10 5.
Gaar 235. Gade, 171. Gadoot (beroerte).
bij be,
236 239. Elixir, 43. Elk, 222.
Elpenbeen
20 vlg.
,
Fret, 224. Frisch, 312.
Gedrocht,
48.
ne (ontkenning), 59, 229-231.
Gedwee,
,
,
75. 109.
90.
198.
Enten ,181.
Geel, 12
Enter (eenjarige koe), 179. 298 vlg van Epenthesis: van a b, 278 vlg; van d, 262-273; van e (toonlooze klinker), 300277 308; van lli/, 278; van //
Geen (ontkennend)
298; van l, 289 29*1 m 287 289 van II 279 286; van p, 279; van r, 291—295; van S, 276 vlg.; van t, 273-276; Van H, 296 — 298; van IC 224, 295 vlg. Epistel, 62.
Gegeten, 235 vlg. Geinster (vonk), 219
,
;
,
vlg.; ;
—
van van
/,
,
—
.
Er (genit. plur.)], 60. Er (daar), 60. Er (voorvoegsel), 39 Erbarmen, 237 vlg.
;
,
136.
,
,
59.
Geënt (dat) ,110. Geert (Gerard) 184. ,
Geeuwen,
296. Gegadigde, 171.
,
Gemaal, 189. Gemakzucht
ter
verklaring
klankverandering, 14 vlg.
Gems,
257.
Erre (boos), Ui.
Gerbert, 315. Gers (gras) 256, 313. Geschieden, 263. Gespuis, 166. Gccee (vijandig) 187.
Erstc (rust), 313.
Gewagen
Erwt,
Gezant, 134.
Ergens, 28Ö
vlg.
Erkentelijk, 275 vlg.
Ernst, 219.
180.
vlg.
Geizen (genezen), 16S. Gel ie (luw) 68. Gelogen (gloeien), 12, 308. Gelu (geel), 136, 297, 324.
,
,
.
ïoo.
vlg.
van
330
BLADWIJZER.
Gezin, 133 vlg. Gichelen, 57. Gien (bekennen) Gieten, 164,
Halster, 260.
Hangen, ,
Harlekijn
,
277.
Hars, 257. Hartsier (boogschutter)
Haven, 130. Haver (van)' tot gort, Hebben, 157 vlg. Hecht (snoek), 221. Heden, 93, 208.
210,
Glinsteren 290. Gloeien, 12. Glop (opening) 211. ,
,
Gluipen Gluren,
210 vlg.
,
Heerschen 107 Heesch, 107.
211,
,
Gnorren (knorren), Godsat (Godshaat) Godsvrucht, 316. ,
139. 185.
40,
vlg.
Heiland,
Gondrave (hondsdraf),
Heiligerlee, 67 177. Heilover (ooievaar), 203,
Goud, 12. Gra (grauw)
,
Heining, 240. Hekel (afkeer), 40, Held, 220. Helder, 266. Hellebaard, 137. Hellen, 138. Helpendier (olifant),
105.
Graag, 198. Granaat ,313. Granen (baardharen) Grap, 164, Gras, 313.
,
311.
(helft), 121. Hemd, 220. Hendrik, 269.
188.
,
Hengst,
256. 256. ,
219.
Her (voorvoegsel),
Grolle (stadsnaam), 148.
Herfst, 219.
Groot, 165. Gruis, 256.
Herinneren,
Grut, 311,
Gudrun 253. Guna 298 vlg. Gunnen, 234 vlg. ,
,
Hij
Gustaaf, 252.
—
;
;
—
,
Hoe, 216, 291. Hoeneer (wanneer), 72, Hoest,
Had
Holland,
,
Hak,
,
36.
Hondegerice
142.
Halmenier (aalmoestasch),
11
4.
Hommel, 128. Hond, 84, 245.
198.
Hagedochte (spelonk)
242.
Hoetelen, 151, 242.
157.
Hadubrand,
198.
Hitsen, 150. Hobollig (mal), 38 vlg.
Haelding 37. Haar op de tanden, 198. ,
36,
36.
103.
Hildebrand Hissen, iso. ,
prothesis der h, 30 42 aphaeapocope der resis der h, 63—73 h 103 105; syncope der//, 183 194, 232 vlg., 234, 235,236,238 vlg.; epenthesis der 7t,.277 vlg. ,
—
35.
39.
Hermelijn, 42. Hermiet, 42. Hersennier (boogschutter), Hert, 221. Hertog, 213 vlg.
Gruit. 256.
,
39 vlg.
Herberg, 213 vlg. Heren, herten (ploegen),
211. Grof, 211.
Grif',
M
36.
Helt
256.
Griet (zand)
20. ,
41.
Gort, 311.
Griesmeel
321.
Heesclien (vragen), 35. Heil, 298.
171. Goelijk, 145.
Grens,
36.
,
Goed,
Grauw,
321.
,
Gindsch, 322 vlg. Girsen (snorren) Glad, 164. Glans. 12, Glas, 12, 308.
Glimp,
21,
4 2.
,
Harleveensch 40. Harnas, 108. Harpenaar, 285. Harrewarren, 198.
103.
,
23.
,
Hansje in den kelder,
Gif. ui. Gij
163,
Hangmat
191.
,
Hondeklaar,
41. 41.
242.
331
BLADWIJZER.
Honderd,
Honderebbe,
41.
Kaboutermannetje Kalkoen, 226.
Hondeweer, Hondsdraf, Honig, 128.
41 vlg.
Kalu
41.
311.
'
Hoot (hoofd),
Kansel
Hoovaardij
Kantoor,
Hop
158. 104.
,
(vogel)
Hor e
troep)
op weg,
(in),
Horeest (onweer), Horme (olm) 37. Horretje, 139.
,
37.
Hui,
vlg.
296.
,
87.
Hutspot,
151. 299. vlg., 67, 93,96, 156,
323
182 vlg. (gebak) 313.
Kerspel
lam so mee Iemand 8 5.
Kervel, 227.
;
Ie
60.
,
178 vlg., 321 vlg. Iewent (ergens) 282. ,
,
60
,
166.
,
,
314. Kerstael (kristal) Kerstmis 311 vlg. ,
,
(biljart-), 199.
Keutel 246. Kiel (kleedingstuk) Kier 5 8 vlg. .
Kieuw
296.
,
77 vlg. (nikker) Immer 230 278 vlg.
Kikvorsch, 312.
Inham
Kind
Ikker
,
,
,
130.
,
Inkt, 79. Is, 109.
J
syncope der j, 175 vlg; plaatsvervangster van d, 195 vlg. Jakhals, 100. Jaloersch 298. ,
,
Jammer, Japon
,
238
,
104.
apocope der der k 182 vlg. Ka (kauw), 105. Bi
,
,
Kaal. 136. Kabeljauw,
fc,
Kil (diepte) 200.
103; syncope
,
138 vlg.
,
Kinkhoest, 280 Kladde, 151. Klant 223.
vlg.
,
Klappei
Klauw,
240 vlg.
,
296.
Kleesen (doorzijgen)
Kleinood
278.
83.
Juffrouw.
199.
,
,
103.
,
,
Ke7-spet
Keu
,
Ik
vlg.
Kersouw (madelief) 291. Kersp (krullend), 313.
vlg. ï. aphaeresisder/, 60; epenthesis der 298 gaat over tot ij, 299, 307. i leder, 179.
Uselmuiden
260
,
Hypostase, 25
Iets, 60
,
Kerk, 227. Kermis, 182. Kers (vrucht), 175. Kers (kruid) ,311.
199.
Huwen,
44.
,
Huibert, 316. Huilen, 241. Hulst,
,
Kelder, 266. Kelk, 226 vlg,
72.
Hulde,
Katoen
291.
,
198 vlg.
Houwen
,
Kazuifel, 293. Kedaar (ziedaar), i«3. Koefskind (onecht kind) Kei, 240. Keilen 240.
,
,
Karwei
Kauw (kraai), 188. Kauwen 299 vlg.
Hossen 150 vlg, Hotten ,151. Hou en trouw, 198
Honde
,
265. Kastijden, 263.
37.
37.
!
257. 126. 180 244.
Karpoets (muts),
31.
,
Hort
291.
,
Kam,
31.
,
Horde (woeste
24.
Kampernoelie, Kans, 257.
104.
,
vlg.
Kamille. 226. Kamperfoelie,
,
Hoomoed
128.
Kamfer ,288
(hoog), 104. Hoofd 220 297 vlg. Hooghsael , 38. ,
(kaal), 136, 297, 324.
Kam,
Hoo
21 vlg.
,
,
,
169.
203.
Kleinzen (doorzijgen), 169. Kleur, 223. Kleven, 128, Klier
,
199.
Klimmen
,
128.
Klinkende medeklinkers, 17—19. 320.
Klis, 151.
332
BLADWIJZER,
Cliven (klimmen), 128. Klotilde, 185.
Klucht,
Kweelen
Kwispedoor. Ii
Knarsen 277. Knevel ,213. Knorren 139. Koddebeier ,199.
Laaie (vlam)
,
Koepel, 43. Kolder (paardenziekte) Kolder (maliën-) 266.
,
266 vlg.
,
Kom,
,
13
,
Leelijk
,
,
,
Kool (vuurs) Koomenij, 180 Koorts 245. ,
,
Leenen
11
,
Leeuw,
vlg.
269.
186 vlg.
,
vlg.,
,
23 vlg.
Korrel, 139. Kortelas 291. ,
Kost (impf. van kunnen), Kosten 169 vlg. Kouter ,173. ,
(kooi), 296. ,
224.
132.
120, 170.
Lest. 252. Letten, 252.
Lid (deksel), Lier (wang)
67. 67.
,
Lij
(scheepsterm) ,
Linnen
,
272.
Kreeft, 221.
Litteeken, 156 vlg.
Kreng
Lodewijk 68. Loeder (lokvogel) Loeien 67. Loer, 201 vlg.
225. 225.
,
,
Krijschen 151 vlg. Krip ,313. ,
Krom,
129. 225. Kroost, 87 vlg. 225. Kroot, Kruien 200.
Kroon
,
,
Kruimel, 131 Kruin 225.
vlg.
,
Kuchen
,
280 vlg.
Kuieren, 199.
Kuip Kut,
128 vlg.
,
Kwee,
,
145.
200, 295.
201 vlg.
,
,
Loeren 201 Loge (vlam)
vip-.
.
Lommer,
12.
,
80.
Loo (in plaatsnamen), Loochenen 306.
103.
,
Looge (vlam)
12.
,
Loopen, 67, 163. Loot 67. Los (diernaam), Louter, 67 299. ,
los, 154.
,
Lovie (zondvloed),
243.
Kwalijk
67.
,
Lijnwaad 272. Likken, 55. Lilaken, 149. Linker, 56, 96.
Krans, 26 6, Krant, 224.
Krent,
201.
296.
Leeuwerik 29 6. Leewater, 201. Lenen, 67. Lesschen, 212.
,
Kram,
145 vlg.
,
Leendert
Leer (ladder), 67
245.
129.
Kraakporcelein Kraal, 224.
67.
,
Lazuur 80. Leed, 146.
1.
Koninkstavel 278. Konstabel 278. Konzenielje 285.
Kouw
Labberdaan, 80. Lachen, 66. Ladder, 66 vlg. Lade, 67. Lage (vlam) 12,
Lauw
,
,
89—291.
,
Komkommer, Kommer, 131.
Kop,
3
,
244. 288.
Korporaal
l,
12.
(subst.) , 129. Lambert 315. Lans, 257. Last, 252. Laster, 258.
128,
Komfoor
,
Lam
295.
Kombof, 287. Kombuis ,287.
Komen
l, 80; prothesis 80; syncope van l, 173;
l,
epenthesis van
,
.
295.
aphaeresis van
,
van
164.
Kolokwint
,
,
Kwik,
Kluit, 181 Cluyt (klucht), 181.
Knap,
200, 244. 244. 244.
Kween
181.
Luid, Luier
79.
68. ,
55 vlg.
,
307.
333
BLADWIJZER. Luik fvenstersluiting) 212. Luik (stadsnaam) 202. Luipen 210 vlg.
Morel,
Luisteren
Mossel,
,
.
Luther
68.
,
Lummel,
Muiden,
132.
,
Luwte ,68.
M
syncope der m, 172
,
139. 293. 106, 160.
Muizenesten 274 vlg. Mulder (molenaar) ,^267.
68.
,
61.
Morren, Morsen,
,
m
thesis der
287
,
vlg.
— 289.
;
epen-
Maagd, 221. Maal (gericht), 189, Maand, 220. Maankop 189. Maar (conj.) 59 vlg.
Munt,
Murw,
227. 297.
Muts,
61.
UT
,
klinkende consonant,
als
,
—
—
,
Maarschalk, 186. Maat (makker) 252, ,
Machlichte (misschien), 156.
Na,
Machteld, 185. Malen (zaniken)
Naakt, 221. Naald, 319. Naar (adj.) ui.
,
189.
Maliënkolder, 267.
Malkander, 147
Man,
,
168.
252.
,
,
,
,
1,
8.
enz., 89 vlg., 322.
Minnebroeder, 270. Miraude (smaragd)
,
82.
Misschien, 156. Mist, 258.
,
85
,
,
,
300. vlg.
68.
230.
Nier, 297 vlg. Niets, 60, 178 vlg., 230, 321 vlg. Niettemin, 141. Nieuw ,296. Niewers (nergens) 231, Niezen 69. Nijgen 69. ,
202.
Moordenaar, 285
Nevens, 49. Newaer (maar), 59. Nieden (vastklinken)
,
Monophthongeering, van ai tot ê, 240, 298; Van au tot Ó, 240, 298; van egt, eji tot ei 240 vlg.; van uo tot u (oe), 300; van ie' tot i (ie),
vlg.
Nesfc (week) ,69. Nestel, 258.
Niemand
26,
102 vlg.
,
230.
Nek, 69. Nergens, 230
Middernacht,
Moede
77.
,
,
,
,
vlg.
Neet (klinknagel) 68, 176. Neet Cluizenei) 68. Negeen (geen) 59. Neien (hinniken) 68 vlg.
Metathesis 19, 309—320. Metselen, 152. Metsen, 152, Metten (korte) ,227.
Mijnent,
188.
Neen,
,
Mij
,
Nauw,
Neefje (mugje), 68.
Mellijc (klein), 146. Mengen, 162, Mensch, 220. Merrie, 186. Mes, 152, 324.
Mest, 258. Mesten 252. Met, 324. Metaplasmus
Narreslede, 77. Narvelzee 293 vlg.
Navegaar (boor) Nebbe, 56.
168 vlg.
,
Naarstig, 5 o vlg. Nacare (pauk) 77.
Navont, 48
Meindert, Meistreel
105.
,
188. 241.
,
s
;
—
Nader, 265. Nakend, 85. Nap, 68, 77.
62.
Marren (toeven), 140. Mast (voor de) zitten, Meekrap, 202. Meenen, 298.
Meeuw
1
;
,
vlg.,
220, 298.
Mangelpers Markt, 183.
—
prothesis der 11, 44 51 aphaeresis der n, 76 78; paragoge der n, 92 96; apocope der», 114 118; syncope der n, 161-172; epenthesis der n, 25, 279—286.
Nijver
49 vlg. 57. (snik) Nikker 77 vlg. ,
Nik
,
,
Nimmer, 230, 278 Nimwegen, 23. Noen,
91 vlg.
vlg.
334
BLADWIJZER.
Nol (schedel), 69. Nominatief met accusatiefsuitgang, 44—47.
Nood,
165.
der p, 279. Paéldinc (paling), 272.
Paard 228. Paarlemoer ,
203. 228. 288. ,
Nooddruft,
Palfrenier
Noode, Noot (vrucht) ,69. Nopens 26 5.
Pampier Paragoge van ch 107 vlg.; van d of t, 84—92; van e, 97 vlg.; van n, 92 96; van r, 96 vlg.; van s, 99 vlg.
317. 203. 230.
,
,
,
Norenbaer (nieuweling) Nuchtens ('s ochtends),
O,
aphaeresis
au,
der
,
o,
—
47.
,
49.
oo uit
63;
,
Parenthesis, 2, 297
Paschen,
Och (z=: weg) Ochtend, 49. Oefenen 306. Oeros 307.
93.
Patrijs, 175. Pauw 296. Peil, 241.
74.
,
— 300.
Partijdig, 265.
240, 298.
01), 129.
,
,
Peinsteren
,
Oest (oogst), 259. Of (tegenstellend voegw.)
283 vlg.
,
Peinzen, 169. ,
llovlg.
Of (onderschikkend voegw.)
91.
,
Peluw,
137, 297. 17 2. ,
Penneiraerd
Offerhande, 277.
Penning,
Okkernoot
Pepel (vlinder), 287. Pers, 312. Persemen (woekeren), 314.
77.
,
Oksaal 79, Oksel, 155 vlg. Okshoofd, 64 vlg. Oleander, 80. ,
Om,
Perzik, 175. Peul (peluw), 137.
62, 129, 323 vlg. 65. ,
Omberspel
Omkoud Ommare Ommate
(hij is er), 85 vlg. (veracht), 143. (buitensporigheid), 143.
Omtrent, 320. Onbelompen,
Ons
,
(gewicht), 257.
Pomerans
Pompoen
,
Kool (daar ligt), Oor (erfgenaam), 64.
85 vlg.
,
Preeken
203.
,
Prei (groente)
Prevelen
203.
Oranjeappel,
Priester,
78,
232,
,
225.
225.
,
3 00.
Prins 257. Proost 260. Prothesis der a 29 vlg. van al, 42—44; der 7/, 30 42; der l. 80; der n, 44 51; dei'S, 54—57; der t, 51—54, ,
Ordentelijk, 20, 275 vlg. Ors (paard), 175, 314. Os, 154; van den os op den ezel, 175.
Otter, 245. bij het uitspreken van letterklanken, 16 vlg. aphaeresis der p 75 vlg. syncope der p, 180 vlg.; epenthesis
Overgangen ,
78.
287.
,
Oom
P
,
,
Porsse (strijdgewoel), 312. Post (vischje) 88.
vlg.
Ooiijk, 203.
Ord (punt)
(waterlelie) ,61.
Pollepel, 144.
Oogst 227. Ooievaar, 202
Ootmoed,
93.
,
Plateel, 173. Plattyn (schoeisel), 289.
Plompe
305.
,
Pinksteren
Pley (katrol), 223. Pleister ,284. Pleisteren, 283 vlg. Plien (plegen), 193.
234.
Ontfermen .238. Ontstentenis Ooft, 221. Ooglid ,67.
Pieterselie, 300. Pijltje (moeielijk), 149. Pimpelmees, 287.
Plaveien, 289. Plegen, 193.
210.
Oiigelu er, 235. Onguur, 235.
Onnen (gunnen)
133.
.
;
,
,
,
—
Provoost, 260. Pruik 225 vlg. ,
Pruilen, 114. Pul, 61.
—
;
BLADWIJZER.
Pummel,
Robbert, 70 vlg. Rochelen, 71. Rodderik, 71.
133.
fyuared
246. QuóMen (g-roeten), 200 vlg. Quinckernel, 294. (pijl)
,
Roedrigh, 269.
paragoge der r 96 vlg.; apocope der r, 118; syncope der r,
IC
,
,
174
vlg.; epenthesis der r, 291-295; metathesis der r, 309—319.
Ra,
189.
Roef, 71. Roeien, 204. Roeien (wijn), 204. Roec ikraai) 71. Roeland 71. ,
,
Raaf, 69,
Raam
S35
lis.
Roelf,
Roem
,69.
Rad
71. 71.
,
69. (snel) Raden, 163. Rantsoen, 282.
Roepen, 71 Roer, 204. Roeren 71.
Ras
Roest,
,
,
(geslacht) , 257. Ras, rasch 106 262.
Rasteren (aangrijpen), Rauw ,69. Razernij 286.
(op eene wond), 72, Rooien 204. Rook (hooistapel) 72. Ros (paard), 72, 175, 314. Rouwen, 72 299.
82.
.
,
,
Redden
96.
,
,
Rudolf.
99.
,
Rede (koorts) 144 Redenaar, 11. ,
Rug
vlg.
,
Reduplicatie. 160 vlg.
Ruien Ruin,
Ree, 189 Reeroof
Rust,
177
,
298.
,
,
Reinoud,
241
269.
,
70
Reus,
der s,
,
;
apocope der s,
vlg.;
s,
276
vlg.
.
203 vlg.
Salmodie (psalmgezang), Salterion
70.
Samen,
,
.
.
70. Rijs Rijst, 62 vlg. 73 vlg. Rijten Rillen 144 208 vlg. ,
,
.
70. ,
204.
RitseveUn, 144. Rite (ruim), 7 o
76.
76.
248.
,
Rij, 190.
Rinkelrooien Ritselen, 70.
,
Samiet (zijde), 81 vlg. Sarren, 251. Scach (schaterlach), 57.
Ryelen (rillen), 209. Rijgen, 190. Rijm (in den winter), Rijnen (aanraken) 70. Rijp (subst.) 70.
,
—
319. Sagelis (zaagsel) Saksen, 156. Saint (psalm), 75 vlg.
Riet, 70 208, Rieten, 208. Rif (scelet), 70.
Ring,
99 vlg.;
Saardant (Zaandam), 160. 69.
74.
Reuzel
203 vlg.
101—103; epenthesis der
74.
70. ,
,
genitiefs, 99 vlg.; 98, 101 pro54 57; paragoge
ders,
thesis
241.
302 vlg.
Ren,
(canaille)
71.
,
gaat over in 2,
Rekking van klinkers, 297
Rendier,
72.
313.
S, des vrouw, 241.
Recke (held),
Remmen,
74.
Rutger
,
Reindert
204.
,
Rut en roy
Rei, 241, Reiger ,69.
Rein 69. Reinaard,
71.
72.
Rund,
vlg.
69
,
72.
Roof
,
,
Rechterhand
160.
,
,
211.
Schans 256. Scharminkel 291 ,
,
70.
vlg.
Scedel (deksel), 208. Scheel (schuin ziende), 136 vlg., 324, Scheele (ooglid), 207 vlg. Scheiden, 160, 163. Schennis 134 vlg. Scerde (schrede), 314. ,
Scherf, Scherp,
10, 10.
Schielijk, 149 vlg. Sciere (spoedig), 149 vlg. Schoen, 92 , 103.
Schoffeeren ,81.
BLADWIJZER.
336 Scolciken
Snikken,
149.
,
Scolland (Schotland), 144. Sconfélture 81. Scorgie (zweep) 82. ,
,
Schorsen, 256. Schort 250. Schorten (haperen) Schout, 186.
,
Scraven Schrijven ,
,
256.
205.
,
Spanje 63. Spanseeren, 285. Sparsen (strooien*, Sperge, 61. Sperwer 3 17. Spieden, 263. ,
10.
10.
,
Schrokken, 292. Schroot, 165.
Spiegel, 300. Spies 256. Spiet (speer) ,
188, 296.
Seck (Spaansche wijn), 92. Sedert, 88, 248. Sedeuare (zeeverzaad), 207. Sein, 241. Selderij, 267. Selfscot (boog), 260. Selgieren (aanvallen) 82. Selsiene (zeldzaamj, 253. Seneschalk 27 3. Ser, seren (des heeren) 248. Sidderen. 250. Sye (zeef), 191 vlg. Sier (goede), 250." Sieraad, 250. Sik, 261. Sinds, 88, 248. Singel, 251. Sla (salade), 223 vlg. ,
,
,
Spilleleen, 148.
spinde (etenskast), ,
Spouwen
205. 317. Sprei 205. Sproeien 292. ,
Spreeuw, ,
,
Sprokkelmaand, 317
Spuwen
,
,
Stevene (stem), 126. Sije (varkenskot), 192. Stipt, 88 vlg.
Stooten, 160 Storbeeren
,
133. 163. ,
81.
Slapen, 160, 163. Slee (pruim) 192. Slijten, 152.
Story (historie),
Slikken, 55. Slinker, 56. Slodderig 320. Sloep 224.
Strak, 164.
,
,
,
(slepen)
,
se.
Slordig, 320. Sluier
55 vlg.
,
Smaad
187.
.
Smaragd, Smoel,
82.
56.
Smullen, 145. Snavel, 67. Snebbe, 56.
Sneeuw,
177 vlg., 296. Stievel (snavel), 67.
vlg.
299. Staal, 190. Steeds 216. Steken, 162. Stem, 126.
Slabbakken, Slaken, 55.
142.
82.
Splinter, 164. 102 vlg. Splissen
Stom, 130. Stommelen,
,
256.
,
Spijt, 81.
Slaag (een pak) ,122. Slaan 190.
i'
277.
,
Schuchter, 188. Schuieren, 307.
Schuw,
.
,
,
Schouw (schuit) Schouwen, 296. Schram. 129 vlg.
57.
Snodel (gering) 145. Snol, 145. Sollen, 251. Sorcoers (hulp) 293. Soudenier 25. Souter (psalmboek), 76, Spalling, 148. Spanen (verlokken) ,166 vlg.
Storm
63.
274.
,
Storte (Strot), 314. Strijd, 273. Strijken, 164. Stroom, 273. Stroop, 274. Strot. 314.
Strueeren (verwoesten) Struik, 168. Struisvogel, 257 vlg.
Stumper
,
,
133.
Suffen, 243. Suizen 243, 244 vlg. Sulle (drempel) Superlatief, 2 18. Sutteren, 306, ,
,
81.
— ;
337
BLADWIJZER. Svavabhakti, 19, 296
vlg.,
300 vlg.
;
Tijloos (bloem)
Tüye
307, 309.
Sireer (schoonvader), 194.
Timmeren
Sweger (schoonmoeder),
Tinne. 133. Toch, 111.
Sin'f/e (twijg)
194.
2 50.
,
Synaloeptie, van twee klinkers tot één. 240 vlg.; van uwe tot u, 241; van ivoe tot oe, 241 — 243; van
we
tot u, 243—245; van ten tot o, 245 vlg.; van td tot /, 246 248; van dt tot t, 248 van ts en ds tot s, 248—258; van gs en chs tot s, 258 vlg.; van ps tot S, 259; van fs tot S, 260 vlg. Syncope, bij reduplicatie I60vlg. ;
,
der n, 161—172; der «f, 172 vlg.; der l, 173; der r 174 vlg.; der j, 175 vlg.; der W, 176— 180; der^>, 180 vlg.; der f of v, ïsi vlg.; der.gr, 182 derft, 182 vlg.; der ch, 183 183 194, der h 232—239; der d, 194—209; van ,
;
,
;
— 228. —
eenen klinker, 209
T,
—
,
;
—
'T voor
92
,
132.
,
246 vlg.
,
Tollenaar, 11. Torde (jan ende)
,
232.
Toren 92 vlg. Torsen, 108, "3I8. ,
TOUW,
192. 288. 187. Trant, 320. Tras, 226. Troef, 172 vlg. Tros, 318. Trouwen 296.
Trampen Tranen
,
,
,
Tsech ,251.
Tsop (top) ,250 Tusschen 243. Twaalf, 147. Tuenter 179.
vlg.
,
Tyrant,
l
91.
—
_
epenthesis der u, 296 298; u gaat over tot 011 296, 299, 307. .
,
Ui,
167.
Uier, 205.
60.
it, et,
208.
,
prothesis der t 51 54; aphae7 8 vlg. resis der t paragoge der t, 86—92; apocope der 't, 109— 112; epenthesis der t, 273 276. ,
Toen
205.
,
(bijtijds),
Taai, 190.
Uil, 241.
Tachentig, 281 vlg.
Uitentreuren 141. Uitmuiten (uitmunten) Uitroeien 204. ,
Tachtis, 51—54, 321. Taf, 124. Tameer (heden nog) 182.
Ulk (schelp) Umlaut, 125
,
Tand, 20. Tang (scheldwoord) 83. Te (oude instrumentalis), Te (uitgang) ,218 vlg. ,
Teeken,
302.
Teer Tegen, 233
voet)
,
92.
205.
,
vlg.
Tegenwoordig
,
23;j
vlg.
Teisterbant 155. Telden (stappen)
,
137
,
,
297.
62.
,
1.
,
Tendeneen (achtereen) Terden (treden) 314. ,
,
.
Vandaag, 121. Vangen 163. Var" 14
138.
Telt (stap), 138. Ten ter 246.
Tessel
64.
V svncope der v, 181 vlg. Vaal, 137. Vaen (vangen), 163, 193. Vaandrig ,"269. Vaars 140. Van
Telganger, 138. Telkens, 231.
,
,
Uur,
,
,
Tergen
141.
243.
,
vlg. Unster, 167 vlg. 167. Use (onze)
Vcdu (vaal)
Teil. 241.
,
16ï.
,
Teen (van de (teeder)
,
,
221 vlg.
,
232,
Vastenavond Vee, 190. Veeg, 187.
,
Veel, 122.
Veem
,
143
,
187.
Veer (stalen),
164 vlg. 231.
Tevens, Thans, 232 vlg. Tien (getal), 190.
22.
Veertig
205.
52-54
,
,
17ü vlg.
Tien (trekken), 192.
Veete, 187. Veinzaard 86. Veinzen 169.
Tyen (zeggen)
Veistcre (venster), 169.
,
192.
,
,
:
BLADWIJZER.
338
deelwoorden
Velen, 185 vlg. Vende (pion) 135. Venkei, 228.
woorden
,
Vennoot,
.
't
zwakke
;
,
75.
,
23.
,
228.
,
Verbuiging, l° der subst.: Ace. pro nomin-, 4t 47;Nom. en Ace. sing. der /a-stammen, 121 Nom. en Ace. sing. der vrouw, /-stammen, Genit. sing. der a- en ja97
—
;
;
stammen,
102, 216; Genit. sing. der vrouw, j-stammen, 99 vlg., 102 Genit. sing. der tar-stammen, 99 Genit. der woorden op s, 21 6 ;
;
;
Vier, 176 vlg. Vieren 300. 22. Viezevazen Vijand ,20. ,
,
168.
Vijf.
Vijfwouter (vlinder) Vijl, 190.
Vhenteeren 284. Visieren (uitdenken) ,
.
292 vlg.
sterke datief op e, 121 Nom. en ACC. plur. op S, 101 vlg., 217*; Nom., Genit. en Ace. plur. op e, 121 vlg.; zwakke verbuiging, 114 vlg., 121, 122; 2° der adject. sterke Nomin. sing- in 't vrouw.,
Viveltre (vlinder) 23. Vla, 205. Vlaen (villen) 193. Vlaanderen 126. Vlas, 155. Wederik (vlerk) 205 vlg.
97; buigingsuitgang er, 118,217; dubbele Genitief, 96 vlg.; stoffe-
VJeen (smeeken)
;
en andere
lijke
op
adj.
en,
115
vlg., 122.
Verde (vrede), 314 vlg.
Verdedigen Verdelgen,
,
,
,
,
,
190 vlg.
Vleermuis, 205. Vleesch, 10 6. Vleeuwen (smeeken)
,
190 vlg.
Vleien 190 vlg. Vlerk. 205 vlg. Vlieden 263. Vliegen 263.
171. 221.
,
,
vlg.,
276,
279.
Verkwisten
,
,
Verf. 297. Verkleiningsuitgang. 116
Vlier, 206. Vlijen, 191.
Vlijm 206. Vlonder, 289
244. 264. Vermcdendien, 283. Ver meesamen 169. Vermiljoen 285. Vermoeien, 202. Vernuft, 17 o, Verrassen 106. Versagen 249.
Verlijden
deel-
voorvoegsel ge
voor deelwoorden Vervolgens 255. Verzieren 292 vlg.
143.
Venster, 169
302
,
215;
,
,
,
,
vlg.
Vloo 104. Voeren, 206. Voet, 122. Volgens 255. ,
,
,
,
Volksetymologie, 40
21—24,
vlg., 44, 78, 85 vlg.,
37
— 39,
Vertiden, 265.
100, 175, 185, 198. 203. 241, 253, 269, 272, 273, 274, 277 vlg., 279, 284, 288, 291, 292, 295, 306, 317, 324. Vondel 289 vlg. Vonnis, 134. Voogd 228.
Vertijen, 193.
Voorzetsels, 123, 323
Vervoeging: versterking van den praesens-stam doorn, 161 164;
Vore, 186. Vorst (prins) ,219. Vorst (koude), 312.
,
,
Versieren, 249 vlg.
Verscb
,
312.
Verste (uitstel), 315.
,
Verstuiken, 294.
,
—
reduplicatie, I60vlg. eerste pers. sing. op n (m) , 94 96; eerste 2 fle pers. pers. sing. op e, 120 (le sing. 97 pers. sing. van 99; 3 het praes. 214 vlg, 2 rle pers. plur. 111 vlg., 176, 214 vlg.; 3' le pers. plur., 112 vlg.; zwak imperf'., 95 vlg., 120, 215, 248, 254; gebiedende wijs der zwakke vervoeging, 120 gebiedende wijs meervoud 214 vlg.; infinitief, 110, 215; sterke ;
— ;
—
;
;
,
Vos,
vlg.
155.
Vouwen, Vragen Vrede,
Vreemd
,
20 6. 19 3. 216. ,
220.
Vreescen (vragen), 212 vlg. Vreten, 212. Vreuffhen (verheugen), 213.
Vriddhi 298. Vrien (vragen) ,
,
193.
339
BLADWIJZER. Vrij
,
Wijle
280.
Vrijdag
Vrouw
Vromventimmer
Wimpel, Wippen
132.
,
,
,
,
;
,
—
;
Waar (vraagwoord)
72.
,
Walsen ,256 vlg. Walvisch ,72.
Wamme
288
Wissel ,155. Wil 73. .
Worstelen,
Wou,
312.
207. 317.
Wrat, Wreken
9.
,
,
95.
131.
,
Wandaad, 126. Wanneer 72. Want, 72, 322. Wars, 108.
Zede, 179 vlg. Zee. 177, Zeen (zenuw)
Was (subst.) Wasem 7 2,
Zeeuwsch
,
,
Zeent (synode)
108, 155. 153. 155.
,
,
Wassen Weder (hetzij) 72. Weegbree (plant) ,
,
Zelden
,
253. 253. Zelf, 222.
Zenden
72.
Zenuw
,
,
Zes, Zich, 103. Zien, 191.
222.
,
,
133 vlg.
136. 155.
Weit, 73. Weleer, 172.
Welk
7.
207.
,
Zeldzaam
26.
3 is.
(zure melk) Weifelen, 306.
13 6. 228.
Zeis, 241.
Weenen (stadsnaam) Wei
,
,
Zeil, 241.
206.
,
,
17
,
Zeeverzaad
,
Wegdrossen
243.
,
74. IVrene (paard) Wrijten (strijden), 73 vlg. Wrocht, 316 vlg.
131.
,
(buik)
172.
288.
,
Vruchten (vreezen) 316. IV als plaatsvervangster der d 196 vlgg. aphaeresis der w 73 vlg'. syncope der ir, 176 180; epenthesis der w, 244, ^95 vlg.
Wambuis
,73.
Wittox (schelp)
105.
,
296'.
,
(tijd)
Wüeneer (weleer), Willem, 185.
2 80.
,
Vroeg, 105. Vroo (vroolijk)
Welluidendheid als verklaring van klankverandering, 14.
Zijgen (ziften), 191 vlg.
Welp
Zindelijk, 271.
,73.
(wanneer),
Weltijt
Zin, 134. Zoel, 242.
183.
Welven ,7 3.
Zoen,
Wendelsteen (trap), 306.
Zoet, 242. Zoetelaar 306. Zolder, 26 7.
Wenkbrauw
188.
,
Wentelen, 306. Werscap (maaltijd
,
,
logis)
W'ervelen 73. Werven (van troepen)
,
254.
73.
,
221.
Wetten,
151.
73,
Wie (vragend voornw.) Wie (hoe), Wiel,
73, 242.
,
Zuid 167. Zulk 222, 245. Zus en zoo, 245. ,
,
73, 381.
,
,
20.
vlg.
243. 194.
,
Zwager
,
Wijden Wijken
vlg.
ZOO 245. Zoude, 207.
Zwaan
,
Wij, 102 Wijd en
245.
,
Zuster, 244, 274.
187.
73,
Wiens 281. Wierook 204. Wigant (held)
Zon
Zondvloed, 272
,
Wet,
243.
,
Zwak 164. Zwaluw 290 ,
.
zijd, 88.
Zwam
,
204 vlg.
Zwezerik
,
5 6.
.
vlg.
130. 244. ,
1
P^
175 W56 1884
Winkel, Jan te, De grammatische figuren in het Nederlandsch 2. verb.
PLEASE
CARDS OR
DO NOT REMOVE
SLIPS
UNIVERSITY
FROM
THIS
OF TORONTO
POCKET
LIBRARY
'V.
^G^s ^p
M--
':v''.-
'••'.*
£}*<*-
'
*
.•
«*
«fl*
'Jn*
fe^^lf * .;'•«; '
r*4
',V'
'
••
'
'
i
s
•','
mm