Expeditie Tilburg onderwijsstad 2040
“It takes a village to raise a child”
(Dit citaat van Hillary Clinton is de parafrase van een Igbo-wijsheid. Deze Nigeriaanse stam gaf daarmee aan dat opvoeding en onderwijs breed gedeelde verantwoordelijkheden zijn, een zaak van de gemeenschap)
1
Inhoud
De expeditie in kort bestek ............................................................... 3 1. Inleiding................................................................................... 7 2. Het DNA van de stad................................................................. 8 3. Verkenning: het Finse model ......................................................... 9 4. Verkenningen en Tilburg ..............................................................10 5. De agenda van de instellingen ......................................................18 6. Actielijnen (werkagenda) .............................................................19
2
De expeditie in kort bestek De expeditie Tilburg 2040 onderzoekt hoe de stad er in 2040 idealiter uitziet en welke acties hiervoor nodig zijn. Daartoe zijn in samenspraak tussen gemeente en diverse stedelijke partijen acht expedities gevormd, waarin de laatstgenoemden het voortouw hebben. Een van die expedities heet Tilburg Kennisstad. Betrokken partijen en het begrip ‘talent’ De verkenning naar Tilburg als kennisstad heeft zich verdiept in ontwikkelingen die draaien rondom het begrip ‘talent’. Dat kwamen expeditieleider Philip Eijlander (Tilburg University) en expeditieleden Wilma de Koning (Fontys Hogescholen) en Vincent Braam (ROC Midden Brabant) met elkaar overeen. De verdieping kreeg vorm in een rondgang langs diverse instellingen, gesprekken met gemeentelijke medewerkers, bestudering van literatuur, van buitenlandse ontwikkelingen en in de vergelijking tussen opvattingen van experts op het terrein van talent en talentontwikkeling. Het begrip ‘talent’ wordt door de onderwijsinstellingen breed opgevat. Het betekent het zoveel mogelijk tot zijn recht laten komen van individuele talenten op het niveau dat bij iemand past. Waarbij er kansen zijn voor iedereen en niet iedereen zo hoog mogelijk, maar zo goed mogelijk wordt opgeleid. En vakmanschap weer de waardering krijgt die het verdient. Het Finse model Bij talentontwikkeling wordt vaak verwezen naar Finland met haar succesvolle onderwijssysteem. Kenmerkend voor het Finse onderwijssysteem zijn een langere basiseducatie, hoog gekwalificeerde docenten met maatschappelijk aanzien, een systeem dat uitgaat van vertrouwen, met veel ruimte voor schoolorganisaties en weinig controle. Het Finse model is succesvol en heeft interessante kenmerken, vandaar dat het als een leidraad diende om mogelijkheden in het Tilburgse te onderzoeken. De onderstaande zeven thema’s zijn daartoe verder verkend. *Bij de verkenning van het thema aanleg en talent komt de brede opvatting van talent aan de orde. Het gaat dus om de breedte, en om zowel de boven- als de onderkant van de talentpiramide. *Kansen voor iedereen borduurt hierop voort. Bij dit thema gaat het aan de ‘onderkant’ om het behalen van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt en het voorkomen van voortijdige schooluitval. Aan de ‘bovenkant’ bevinden zich ook zorgleerlingen; de hoogbegaafden. Voor hen zijn speciale routes en aangepaste trajecten nodig om hun talenten goed tot ontwikkeling te laten komen.
3
*Keuzegedrag en (her)waardering van vakmanschap gaat in op twee aspecten. Enerzijds kiezen studenten een beroepsopleiding op grond van onrealistische beroepsbeelden. Anderzijds sluiten keuze voor beroepen niet goed aan bij arbeidsmarktperspectieven. Vooral voor de zorg- en technieksector leidt dit tot toekomstige tekorten op de arbeidsmarkt. Verbetering van het imago van deze sectoren en herwaardering van vakmanschap is nodig. *Vorming, selectie en uitval neemt het vraagstuk van studiestaken en switchen onder de loep. Alle onderwijsinstellingen kampen met problemen rondom verkeerde studiekeuze, met hoge maatschappelijke kosten tot gevolg. Een gedeelde prioriteit van alle onderwijsinstellingen is het bevorderen van studiesucces. Een transparant doorverwijzingsysteem kan daarbij helpen, zodat niet alleen de doorstroming binnen maar ook tussen onderwijsinstellingen wordt verbeterd. *Verder zijn drie thema’s verkend: de vorming van docenten, het organiseren van vertrouwen en de rol van het bedrijfsleven. Kernpunten zijn de academisering van docenten, het zoeken naar vertrouwensruimte binnen het Nederlandse onderwijsbestel en samenwerking met bedrijfsleven bij het goed in beeld krijgen van beroepen. Eerste uitkomst De vraag is hoe de geschetste vraagstukken rondom talentontwikkeling door verschillende partijen kunnen worden opgepakt. Aansluiting bij bestaande ontwikkelingen, bij goede onderwijspraktijken en bij het DNA van de stad, is daarbij van wezensbelang. Immers, het onderwijs is overvoerd geraakt door politiek gemotiveerde veranderingen, experimenten en hervormingen en zit niet te wachten op een nieuwe wave. Waar het gaat om talent zijn de onderwijsinstellingen al behoorlijk actief. Te denken valt aan het voeren van intakegesprekken om studiesucces te bevorderen. Of de versterking van samenwerking met het bedrijfsleven en docentprofessionalisering. De onderwijsinstellingen voeren hun beleid deels in overleg met elkaar, maar – zo is de eigen waarneming in deze verkenning - dit zou beter kunnen. Om zaken onderling af te stemmen, om zaken samen op te pakken, om de banden met het bedrijfsleven te verstevigen, om al met al te komen tot een onderwijsklimaat dat stimulerend is. Voor jongeren en voor instellingen. Een van de belangrijkste vraagstukken, waarmee op korte termijn aan de slag kan worden gegaan, betreft dat van instroom, doorstroom en uitval. Daar worden de raakvlakken tussen alle onderwijstypen en de afstemming met de arbeidsmarkt manifest. De expeditieleiders stellen dan ook voor om dit onderwerp als eerste te agenderen voor een in te stellen stedelijk onderwijsberaad. Met beslissers van de instellingen, waarbij de wethouder van Onderwijs een prima rol zou kunnen vervullen.
4
Langere termijn Een onderwijsberaad is geen uikomst op zich, geen doel van een expeditie. Het beraad zou de motor willen worden voor een onderwijsklimaat waarin praktisch en nuttig met elkaar wordt samengewerkt, waar goede initiatieven tot wasdom kunnen komen, waar experimenten kunnen worden ondernomen die de instellingen zelf van belang achten om talent te kunnen ontwikkelen. Een paar actielijnen kwamen uit de expeditie lenen zich om in gemeenschappelijkheid verder doordacht of ontwikkeld te worden. Om studiesucces te bevorderen zou bijvoorbeeld geëxperimenteerd worden met verlengde basistrajecten, waardoor keuzemomenten later komen te liggen en studie-uitval vermindert. Aandacht voor imagoverbetering van beroepen in de zorg en techniek zou vorm kunnen krijgen binnen het reeds bestaande wetenschapsknooppunt en de afzonderlijke initiatieven op het gebied van zomerscholen. In Tilburg zou, als het om arbeidsmarkt gaat, een belangrijk accent moeten liggen op beroepen in de zorg en samenwerking met zorginstellingen. Voor de technieksector, waar ook arbeidsmarktproblemen opdoemen, kan aansluiting bij Eindhoven worden gezocht. Voor het opleiden van vakmensen en het herwaarderen van ambachtelijkheid en vakmanschap is samenwerking met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven gewenst. De rol van de lokale overheid is bij dit alles vooral verbindend en faciliterend.
5
De expeditie Tilburg 2040 Hoe ziet Tilburg eruit in 2040? Welke mensen wonen er in de stad? Welke bedrijvigheid is er? Hoewel niemand de toekomst kan uittekenen, is het traject Toekomst Tilburg 2040 bedoeld om in samenspraak met partijen in de stad de meest kansrijke actielijnen te ontdekken waarmee Tilburg slim inspeelt op ontwikkelingen die komen gaan. Dit om ervoor te zorgen dat we in 2040 in een stad leven waar mensen zich (nog steeds) thuis voelen. In de zomer van 2011 zijn acht expeditieteams op pad gegaan. Zij hebben als opdracht meegekregen verdieping aan te brengen in de vijf trends die de stad op zich af ziet komen. Trends die in een eerdere fase van het toekomsttraject samen met partners in de stad zijn benoemd. Een van die trends is Tilburg als kennisstad. Een breed begrip, dat dan ook al snel overlap bleek te vertonen met expedities naar de ondernemende en naar de attractieve stad. De verkenning naar Tilburg als kennisstad heeft zich verdiept in ontwikkelingen die draaien rondom het begrip ‘talent’. Dat kwamen expeditieleider Philip Eijlander (Tilburg University) en expeditieleden Wilma de Koning (Fontys Hogescholen) en Vincent Braam (ROC Midden Brabant) met elkaar overeen. De verdieping kreeg vorm in een rondgang langs diverse instellingen, gesprekken met gemeentelijke medewerkers, bestudering van literatuur, van buitenlandse ontwikkelingen en in de vergelijking tussen opvattingen van experts op het terrein van talent en talentontwikkeling. De centrale vraag was steeds: wat kunnen ‘we’ – onderwijsinstellingen - doen om het beste uit mensen te halen, ervoor te zorgen dat ze hun talenten ontwikkelen, een goede plaats op de arbeidsmarkt vinden, niet buiten de boot vallen. Daarbij is het goed om vast te stellen dat er op dit terrein al het nodige gebeurt, en dat er in de regio erg interessante initiatieven worden genomen, bijvoorbeeld op het gebied van puberscholen, academisering van het onderwijsberoep en summerschools. Tilburg is een stad waar graag en veel initiatief wordt genomen, een stad die met zijn rijke onderwijsgeschiedenis zou kunnen uitgroeien tot een living lab waar het gaat om het benutten en stimuleren van talent. De onderwijsinstellingen zelf hebben daarbij het voortouw – toen en nu. In toenemende mate werken ze daarbij samen met het bedrijfsleven en met de overheid. De expeditie werpt echter ook de vraag op hoe de onderwijsinstellingen op de verschillende niveaus onderling (nog) beter kunnen samenwerken. Om bijvoorbeeld de doorstroming van leerlingen te bevorderen, om kennis en voorzieningen met elkaar te delen. Daar zou met het oog op de lange termijn de eerste stap gezet moeten worden. Die samenwerking zou in een Fins daglicht geplaatst kunnen worden. In de verkenning is opvallend vaak Finland genoemd als een land waar talent op een goede manier wordt gestimuleerd, waar leerlingen zorgvuldig worden voorbereid op 6
een beroep, waar vertrouwen is in de onderwijsinstellingen en waar de leerlingen in mondiale vergelijkingen altijd buitengewoon goed uit de bus komen. Zo’n aanpak kan de wind in de rug vormen voor het living lab dat Tilburg op dit terrein zou kunnen worden. Een plaats die een gemeenschap vormt, die verantwoordelijkheid neemt voor de ontwikkeling van jonge mensen. In de taal van de Afrikaanse Yoruba: it takes a village to raise a child.
1. Inleiding Het onderwerp van dit artikel is per definitie omvangrijk. Een sluitende definitie van het begrip talent is er niet, en dus ligt wijdlopigheid op de loer. Temeer daar talent in dit geval bezien wordt door de ogen van het onderwijsveld. Waar, als het gaat om het aantrekken, stimuleren en behouden van talent zeer uiteenlopende wegen worden bewandeld. Deze omstandigheden zijn in het bestek van deze verkenning gegeven, maar kunnen vanwege de complexiteit en uiteenlopendheid uiteraard niet diepgaand behandeld en ontrafeld worden. De verkenning heeft talent als leidraad, maar is een product van onderwijsinstellingen. Het zal dan ook niet verbazen dat het onderwijs een prominente rol speelt in deze ontdekkingstocht annex leerroute. Die heeft geleid langs de eigen vraagstukken en vergezichten. Waarbij kon worden vastgesteld dat de onderwijsinstellingen in toenemende mate samenwerken: bijvoorbeeld bij het doorverwijzen van leerlingen en het bevorderen van doorstroming. Maar ook spelen ze een steeds grotere rol in een regionaal netwerk van opleiders, overheid en ondernemingen. Er is niet alleen in eigen huis gekeken, maar ook naar de rol van bedrijven en naar die van de overheid. Naar nieuwe samenwerkingsconstructies, naar cocreatie. Binnen en buiten de grenzen. Samenwerking is een sleutelbegrip in de netwerksamenleving en zal dat in 2040 in nog veel hogere mate zijn. Met de bijbehorende vragen over inrichting, regie, verantwoordelijkheden et cetera. Daar zou een verkenning op zich aan gewijd kunnen worden. Maar niet deze. Desalniettemin staat samenwerking tussen onderwijsinstellingen onderling centraal. Met waar nodig een dienstbare rol van de overheid en betrokkenheid van het bedrijfsleven. De verkenning spitst zich toe op de vraag hoe talent zich het beste kan ontplooien, hoe we in de toekomst jongeren adequaat opleiden, hoe de juiste studie- en beroepskeuzes gemaakt kunnen worden, hoe we de aansluiting met de arbeidsmarkt zo goed mogelijk regelen, hoe vakmanschap beter in de belangstelling kan komen, hoe het bedrijfsleven betrokken kan worden bij het onderwijs. En naar wat de onderwijsinstellingen nu al samen kunnen doen om de belangrijkste vraagstukken aan te pakken. Hoe er op korte en lange termijn een stedelijk toekomstperspectief op het terrein van talent te schetsen is. Het was een ontdekkingstocht binnen de instellingen, een verkenning van inzichten, literatuur en best practices. Die leverde ook ideeën op. Praktijkvoorbeelden 7
met potentie, initiatieven met een interessant perspectief, buitenlandse benaderingen die fundamenteel anders zijn. Waar de docent een veel prominenter rol vervult en het onderwijs minder leidt onder regel- en bedilzucht. Ook ontdekten we waar vaak (en langdurig) de schoen wringt. We maakten een keuze: welke vraagstukken zijn ook van stedelijk belang, en wat zouden partijen in de stad kunnen bijdragen aan de aanpak van deze problemen? Het uiteindelijke doel van de expeditie Tilburg 2040 is om vanuit gemeenschappelijk draagvlak te komen tot concrete afspraken. Tenslotte is er daarom de werkagenda, die het voorlopige resultaat van deze expeditie vormt. Met voorstellen voor een strategische agenda, acties, ontwikkelingen en experimenten.
2. Het DNA van de stad Aandacht voor talent past in het DNA van de stad. Niet alleen vanwege de rijke geschiedenis, met prominent onderwijswerk van de fraters van Tilburg, de zusters van Liefde en uitgeverij Zwijssen maar vooral ook vanwege het huidige karakter van de stad. Met drie instellingen voor hoger onderwijs, een breed palet van beroepsopleidingen en een groot netwerk van basis- en voortgezette opleidingen. Dat huidige karakter is van recente datum en is opvallend. In 1958 gaat maar liefst zestig procent van de kinderen uit boeren- en arbeidersgezinnen, ondanks goede rapportcijfers, niet naar het voortgezet onderwijs 1 . Die situatie is veranderd, maar toch is het gemiddelde opleidingsniveau van Tilburg minder hoog dan in andere universiteitssteden in Nederland. Volgens het CPB is 37% van de Tilburgse beroepsbevolking hoger opgeleid. Utrecht heeft met 58% de hoogst opgeleide beroepsbevolking, gevolgd door Wageningen en Amsterdam met 56%. Breda en Eindhoven tellen 42% hoger opgeleiden 2 . De vraag is of Tilburg per definitie moet streven naar zoveel mogelijk hoger opgeleiden. Van belang is dat talent, op welk niveau dan ook, zoveel mogelijk wordt benut. Tilburg is een stad met een rijke onderwijstraditie, waarin veel tot stand is gebracht dat ook in de toekomst waarde zal blijken te hebben. De vraag is hoe op dat fundament verder kan worden gebouwd, hoe de stad een onderwijsstad in optima forma kan worden. Een stad waar mensen zich geborgen én geprikkeld voelen, waarin leren een tweede natuur is, waar het beste naar boven wordt gehaald, waar vakmanschap in hoog aanzien staat. En, nóg idealistischer gesteld: door een gemeenschap te zijn, een stedelijk weefsel waarin onderwijs, overheid en ondernemingen elkaar blindelings weten te vinden, waardoor mensen zich kunnen ontplooien en niet buiten de boot vallen. Finland is in het licht van deze verkenning nader onder de loep genomen. Niet zozeer als een kopieerbaar lichtend baken, maar als een concept dat waarden, inzichten en praktijken zou kunnen opleveren voor een aantal cruciale vraagstukken die leven binnen de kennisinstellingen van de stad. Vraagstukken ook 8
die het onderwijs als zodanig vaak overstijgen en die alleen in een verband met anderen kunnen worden aangepakt. Brabant ontwikkelt zich tot een kenniseconomie. Welke mensen zijn daarvoor nodig? Leiden we die op? Is het beroepsonderwijs in staat om aan de vragen van de arbeidsmarkt tegemoet te komen? Wat te doen met het oplopend tekort in technische- en zorgberoepen? Met aansluitingsproblemen tussen verschillende onderwijsniveaus? Het zijn grensoverschrijdende kwesties. In het hoger onderwijs speelt bovendien de vraag hoe studenten hun talent voor maatschappelijke doeleinden kunnen inzetten.
3. Verkenning: het Finse model Starten we met een wijds vergezicht in deze expeditie. In Finland, waarnaar keer op keer verwezen wordt als het gaat om talentontwikkeling, om onderwijs dat het beste uit mensen haalt, om hoge scores in internationale vergelijkingen. Volgens Merimari Kimpanpää van het Finse zakenblad Talouselämä koos haar land voor economische vernieuwing via investeringen in onderwijs, onderzoek en nieuwe technologie. Een paar opvallende kenmerken:
Leerlingen volgen vanaf hun zesde tot en met hun zestiende jaar de basiseducatie. Ze worden intensief begeleid, hun ontwikkelingen en vorderingen worden nauwgezet gevolgd en geëvalueerd (“no child left behind”), en er zijn verschillende routes om talent te ontwikkelen. Kinderen bijvoorbeeld die goed zijn in techniek volgen al vroeg routes die daarbij aansluiten. De keuze voor een vervolgopleiding wordt dus op aanzienlijk latere leeftijd gemaakt en is onderbouwd doordat leerlingen trajecten hebben gevolgd die op hen zijn toegesneden.
Een docent wordt in Finland universitair gevormd, op opleidingen met een numerus fixus en met zware intakeprocedures. Zijn eigen verantwoordelijk is groot, het aantal voorschriften is klein. Je zou kunnen zeggen dat er sprake is van een gezond gezag, dat kennelijk vertrouwen wekt. Dat alles leidt ertoe dat de leraar groot maatschappelijk aanzien heeft, vergelijkbaar met dat van artsen en advocaten.
Het Finse onderwijssysteem is gebaseerd op vertrouwen. Dat betekent in de praktijk weinig checks and balances: leerlingen worden nauwelijks getoetst, scholen worden weinig gecontroleerd. In Nederlandse ogen een utopisch vergezicht, maar het leidt tot opvallende resultaten: de Finse leerlingen scoren al sinds jaar en dag hoog in de Europese PISA-rankings.
De school als organisatie krijgt ruimte om te functioneren als een gemeenschap en biedt ruimte aan talent, met de genoemde ontwikkeling van de leerling als leidraad. Een organisatie die – om met de woorden van Commissaris van de Koningin Wim van de Donk te spreken - geen filiaal van de 9
Finland lijkt er – zo is de indruk uit de verkenning - in geslaagd om het Bildungsideaal uit Duitsland en het centraal bepaalde Angelsaksische curriculumconcept succesvol te integreren. Onderwijs heeft de rol om jongeren breed te ontwikkelen, maar ook om ze bagage mee te geven (kennis en vaardigheden). Een kanttekening bij het Finse succesverhaal is dat zij weinig leerlingen van allochtone afkomst hebben. Het Finse model omvat een hele keten van onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, met (technologische) innovatie als eindpunt. Alleen al vanwege die onderlinge samenhang is zo’n model niet kopieerbaar. Wel bevat het een aantal wezenlijke ingrediënten die de discussie kunnen voeden over vraagstukken die leven binnen het Nederlandse onderwijs, en binnen de kennisinstellingen van de stad in het bijzonder. Het gaat om de ruimte die onderwijsinstellingen hebben, om de rol van de opleider, de docent en om de manier waarop kinderen de ruimte krijgen hun talenten te ontdekken, en zich voor te bereiden op de keuze voor een studie of beroep. Wezenlijke vraagstukken, die in Nederland het onderwijs als zodanig vaak overstijgen en die alleen in een verband met anderen kunnen worden aangepakt. Vraagstukken ook die de stedelijke agenda overstijgen, maar waar het perspectief gloort van social innovation, van een stad waarin onderwijs als een living lab wordt beschouwd. En waar de ruimte ontstaat voor het onderwijs om te experimenteren. Niet grenzeloos, maar wel concreet; aan de hand van gedeelde inzichten en gemeenschappelijke agenda’s.
4. Verkenningen en Tilburg 4.1 Aanleg en talent Alexander Rinnooy Kan, voorzitter van de SER, en Diederik Zijderveld, directeur Kennis TNO hekelen het egalitaire Nederlandse onderwijssysteem, waarin talent op individueel niveau onvoldoende wordt aangesproken. In de uitgave ‘Behoud van Talent’ van het Nederlands Instituut voor Onderwijs en Opvoedingszaken (NIVOZ) is hun definitie van talent: ieders persoonlijke uitrusting in de zin van humane (menselijke) ontwikkelingsmogelijkheden in het perspectief van een duurzame samenleving. Deze definitie is breed, maar ook gelaagd. Onderbenutting van talent of capaciteiten kan vertaald worden naar het bevorderen van studiesucces, het voorkomen van voortijdige schooluitval en zorgen dat een zo groot mogelijke groep leerlingen een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt behaald. Volgens Lidewey van der Sluis, hoogleraar Strategisch Talent Management aan de Nyenrode Business Universiteit, moet zoveel mogelijk aangesloten worden bij 10
de kracht van het individu. Haar werk richt zich voornamelijk op talentontwikkeling in het bedrijfsleven, maar haar visie is ook relevant voor het onderwijs. Bedrijven en onderwijsinstellingen zijn volgens haar teveel gericht op standaard competentieprofielen. Die sluiten niet bij iedereen aan. Veel beter is het om te vertrekken vanuit het individu. Waar is iemand goed in? Het is beter om aan te haken bij competenties waar mensen van nature aanleg voor hebben dan eindeloos investeren in dingen waar ze minder goed in zijn. Het is bewezen dat talent zich veel sneller ontwikkelt in een specifiek op maat gemaakt ontwikkeltraject. Bij talentontwikkeling moet men ook niet alleen denken aan high potentials of hoogbegaafden. Investeer ook in de middenmoot. In Finland bedraagt het uitvalpercentage van leerlingen tot 16 jaar minder dan een half procent. Aan alle leerlingen die niet mee kunnen komen wordt individuele zorg geboden. Zorg die Nederland eigenlijk alleen binnen het speciale onderwijs biedt. In Finland zijn er aparte docenten die de kinderen in de klas bijspijkeren, na schooltijd of in aparte groepjes. Verder staan sociaal werkers, taalspecialisten, psychologen, studieadviseurs en klassenassistenten ter beschikking van de docenten. Door deze begeleiding is het uitvalpercentage zeer laag en doen zwakkere leerlingen het beter dan zwakkere leerlingen elders. Wat betekent dit voor Tilburg? Het Nederlandse onderwijssysteem is te weinig flexibel om tegemoet te komen aan de diversiteit in behoeften in het klaslokaal. Op gemeentelijk niveau is het niet mogelijk om tot ingrijpende veranderingen over te gaan. Binnen de (financiele) kaders van het systeem zouden zoveel mogelijk grenzen opgezocht moeten worden voor het leveren van onderwijs op maat. 4.2 Kansen voor iedereen Op de onderste niveaus van het beroepsonderwijs bevindt zich de meest kwetsbare groep als het gaat om het behalen van een startkwalificatie op de arbeidsmarkt. Dit hangt samen met het maken van verkeerde studiekeuzes en voortijdige schooluitval. Driekwart van alle voortijdige schooluitval vindt plaats in het MBO. Binnen het MBO is de uitval het grootst op niveau 1 en 2. In 2008/2009 is dit bij ROC Tilburg respectievelijk 42,4% en 22,5% bij de beroepsopleidende leerweg (BOL). Leerlingen van allochtone afkomst hebben een grotere kans op uitval dan leerlingen van autochtone afkomst 3 . Onderwijsgroep Tilburg doet er alles aan om studiesucces op het VMBO en MBO te bevorderen. Voorlichting over opleiding en beroep, intakegesprekken, speeddaten met MBO-ers of de VMBO-carrousel hebben het probleem van verkeerde studiekeuze en voortijdig schooluitval niet afdoende op kunnen lossen. Met alle leerlingen worden intakegesprekken gehouden. Zo ook met leerlingen die de bakkersopleiding gaan volgen. Ze krijgen uitgebreide beroepsvoorlichting. Ze weten dat ze vroeg op moeten staan. Elke dag weer. Toch haken veel leerlingen 11
tijdens hun stage af. Hun vrienden gaan lekker stappen en zij moeten de volgende dag weer op. Er blijft een kloof tussen weten en ervaren. Sinds een aantal jaren ondersteunt het ministerie van OC en W met actief beleid het terugdringen van voortijdig schooluitval 4 . Vanaf 2007 zijn hierover convenanten gesloten met 39 RMC-regio’s (Regionaal Meld- en Coördinatiepunt), waaronder de regio Midden-Brabant. In dit convenant zijn de gemeente Tilburg, als centrumgemeente van de regio Midden-Brabant, de schoolbesturen in de regio voor het voortgezet (VO) en middelbaar beroepsonderwijs (MBO) en het ministerie van OC en W een aantal maatregelen met elkaar overeengekomen. De maatregelen in de nieuwe programma-aanvraag richten zich vooral op de 18+ categorie op het MBO. Dit zijn loopbaan- en oriëntatiebegeleiding (LOB), verankering van samenwerking in een Regionaal Trajectbureau en het project Aandacht voor Havisten, dat de doorstroom van HAVO naar MBO en omgekeerd moet bevorderen. Hoewel het voortijdig schoolverlaten sinds 2005/2006 is teruggedrongen, landelijk van 4% naar 3% en in de regio Midden-Brabant van 5% naar 3,9%, blijft het probleem zich vooral in het MBO voordoen. Bij ROC Tilburg ging het in het schooljaar 2009/2010 om 11% (751 leerlingen). Een daling van 2,9% ten opzichte van de 13,9% in 2005/2006. Bij de vakschool Zorg en Welzijn valt in 2009/2010 slechts 2,7% (11 leerlingen) uit 5 . Rotterdam boekt momenteel succes met haar wijkscholen, specifiek gericht op probleemjongeren die buiten de boot dreigen te vallen. Bij zes van de tien probleemjongeren lukt het om ze weer op de rit te krijgen. In Rotterdam investeren de gemeente en het Ministerie van Onderwijs jaarlijks 1,8 miljoen in de wijkscholen om voortijdig schoolverlaten terug te dringen. De wijkschool richt zich op de totale problematiek van de jongere en werkt met een individuele coach die er bovenop zit. Alle partijen in de wijk zijn betrokken bij de aanpak. Volgens Tomas Oudejans, rector van het Theresialyceum in Tilburg is er veel aandacht voor schooluitval aan de ‘onderkant’ en juist weinig aandacht voor zorgleerlingen aan de ‘bovenkant’. Slechts 16 procent van de hoogbegaafde kinderen haalt een universitair diploma. De Canadese hoogleraar psychologie Francoys Gagné maakt onderscheid tussen begaafdheid en talent. Gaven of begaafdheden zijn er als natuurlijke mogelijkheden of aanleg. Talent daarentegen zijn ontwikkelde mogelijkheden of vaardigheden. Om de gaven ‘om te zetten’ in talent zijn katalysatoren nodig. Persoonlijke- en omgevingsfactoren, zoals school en gezin, spelen hierbij een grote rol. Het Nederlandse onderwijs is onvoldoende toegerust om tegemoet te komen aan de behoefte van de groep hoogbegaafde leerlingen. Ze worden onvoldoende uitgedaagd en gaan onderpresteren. De aandacht voor het onderwerp is wel toegenomen. Het wetenschapsknooppunt van de Universiteit van Tilburg richt zich op 12
onderwijs aan meer- en hoogbegaafde kinderen. De universiteit doet dit samen met scholen in het primair en voortgezet onderwijs, zoals het Theresialyseum. Deze school is zowel cultuurprofielschool als begaafheidsprofielschool. Voor de meer- of hoogbegaafde leerling hebben zij Trajecten op Maat. Leerlingen die zo’n traject volgen, de TOM-mers, krijgen vrijstelling voor bepaalde vakken en mogen een eigen programma volgen. Met topklassen, honours programmes, excellence programmes en stimuleren van ondernemerschap geeft de Universiteit van Tilburg ruimte aan individueel talent. Dat is prima. Echter niet alleen toptalent moet worden gestimuleerd, maar zo veel mogelijk talent. Niet iedereen hoeft per se hogerop te komen. Studenten moeten worden aangesproken op hun eigen niveau. Wat betekent dit voor Tilburg? Op het MBO moet studiesucces worden bevorderd door het nog verder terugdringen van voortijdig schooluitval en het maximaliseren van het aantal leerlingen dat een startkwalificatie behaalt. Gezien alle inspanningen die tot op heden zijn verricht geen makkelijke opgave. Tilburg zou zich kunnen inzetten voor een aanpak vergelijkbaar met de wijkscholen in Rotterdam. Dit sluit goed aan bij de traditie van Tilburg om zaken op wijkniveau aan te pakken. Diversiteit aan talent is nodig. De student moet centraal komen te staan, niet de opleiding. Goede begeleiding en doorstroommogelijkheden zijn van essentieel belang. Niet alleen van MBO naar HBO en van HBO naar universiteit, maar ook in omgekeerde richting en binnen hetzelfde onderwijsniveau. Het wetenschapsknooppunt kan worden verstevigd en uitgebreid. Ook door middelbare- of basisscholen onderling kan meer en intensiever worden samengewerkt. Nu zijn de kosten of tijdsinvesteringen voor individuele scholen vaak te hoog om aangepaste programma’s te ontwikkelen of faciliteiten te bieden. Er ontstaan meer mogelijkheden als scholen hierin meer samenwerken en de lasten delen. De gemeente zou een rol kunnen vervullen bij het samenbrengen van behoeften en het ondersteunen van ontwikkelingstrajecten. 4.3 Keuzegedrag en (her)waardering van vakmanschap, zorg en techniek In het recente manifest 'Toekomst voor Techniek' breken ondernemingsorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland een lans voor het technische Vmbo. Het aantal leerlingen in die sector dat een technische opleiding volgt, is sinds 2004 met 30 procent gedaald. Complete technische afdelingen dreigen te verdwijnen. Tegelijkertijd springt het tekort aan vaklui in het oog. Een gebrek aan de technische ambachtslieden waar het bedrijfsleven om zit te springen. Alleen al door de vergrijzing, zo zegt MKB-Nederland voorzitter Hans Biesheuvel, zal er al in 2014 sprake zijn van een tekort van 38.400 technische vmbo’ers en 23.100 technische 13
mbo’ers. Daar komt bij dat het vmbo en Mbo veel uitvallers telt, dermate veel dat er speciale overheidsprogramma’s voor ontwikkeld zijn. Ook in de zorgsector is al jaren sprake van oplopende tekorten aan voldoende gekwalificeerd personeel. Veel leerlingen en studenten kiezen voor een opleiding in plaats van een beroep. Dat heeft te maken met de kloof tussen weten en ervaren, het onvoldoende aanwezig zijn van realistische beroepsbeelden en het moeten maken van een keuze op (te) jonge leeftijd. Uit de resultaten van de startmonitor, een landelijk onderzoek naar studiekeuze en studiesucces van onderzoeksbureau ResearchNed, blijkt dat uitvallers in het HBO en WO vaker kiezen voor een opleiding die hen een hoog salaris of status verschaft. In plaats van voor een opleiding die goed aansluit bij hun capaciteiten. Over het algemeen betaalt werk met het hoofd beter en heeft een hoger aanzien dan handwerk. Tegenwoordig is vakmanschap een ondergeschoven kindje. Te weinig leerlingen kiezen voor een opleiding in de techniek of in de zorg. Herwaardering van ambacht en vakmanschap is hard nodig. Ten eerste omdat het recht doet aan talentvolle leerlingen en studenten die goed zijn in het werken met hun handen. Opleidingen in de sectoren zorg en techniek lijden onder die onderwaardering van handwerk. De Amerikaanse hoogleraar arbeidssociologie Richard Sennett vindt dat vakmanschap veel meer is dan ambachtelijk handwerk. Het is een combinatie van denken en doen die veel arbeidstrots kan geven. En die nodig is in allerhande beroepen, van computerprogrammeurs tot koks tot verpleegkundigen. Goede vaklui zijn er altijd geweest en zullen altijd nodig zijn. Ondanks een gunstig arbeidsmarktperspectief kiezen te weinig jongeren voor de sectoren zorg en techniek. Dit geldt in het bijzonder voor studenten van allochtone afkomst. In de toekomst zal het tekort aan ambachtswerkers alleen maar verder toenemen. Het imago van handwerk moet beter, zodat genoeg vaklieden worden opgeleid en er een goede aansluiting is tussen opleiding en arbeidsmarkt. Ook hierbij kan weer naar Finland verwezen worden. Het Finse systeem biedt na de brede basisvorming van 7-16 jarigen twee leerroutes; een academisch georienteerde en een beroepsgerichte. Beide routes gaan tot universitair masterniveau. Leerlingen kunnen gemakkelijk overstappen van de ene naar de andere leerroute. Aanvankelijk kozen studenten vooral voor de academisch georiënteerde leerweg, maar tegenwoordig kiezen ze net zo vaak voor de beroepsgerichte leerweg 6 . Wat betekent dit voor Tilburg? Blijkbaar hebben de Finnen het imago van beroepsgerichte en technische opleidingen weten te verbeteren. Curricula worden op lokaal niveau ingevuld. Dat biedt ruimte voor een goede afstemming tussen vraag en aanbod. Die ruimte is 14
er in Nederland misschien wat minder expliciet. Toch zouden de gemeente Tilburg, kennisinstellingen en bedrijven de maximale ruimte op kunnen zoeken om een betere aansluiting tussen vraag en aanbod te creëren. Van belang is om de beelden van beroepen transparanter en realistischer te maken. Het accent zou in Tilburg kunnen komen te liggen op de zorgsector. Voor de technieksector zou samenwerking met Eindhoven gezocht kunnen worden, omdat met daar veel ervaring en expertise heeft op het gebied van techniekonderwijs. 4.4 Vorming, selectie en uitval Een rekensom van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) uit 2010 leert dat de maatschappelijke kosten van studiestaken en switchen in het hoger onderwijs intussen zo’n zes miljard euro bedragen. Het hoger onderwijs ontwikkelt in hoog tempo de remedies: selectie aan de poort, numeri fixi, motivatiegesprekken, andere voorlichting, bredere opleidingen (waarin later wordt gekozen) en – zoals in Tilburg – onderlinge doorverwijzing tussen de instellingen. Tilburg kampt, net als andere steden in Nederland, met problemen rondom voortijdig schoolverlaten, verkeerde studiekeuze en aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt. Problemen rondom studie-uitval doen zich op alle onderwijsniveaus voor. Persoonlijke omstandigheden, gebrek aan motivatie en verkeerde studiekeuze liggen hieraan ten grondslag. De studie-uitval is het hoogst in het eerste jaar. Ongeveer een kwart van de studenten in het hoger onderwijs gaat na het eerste jaar niet door met de opleiding waar ze in eerste instantie voor hebben gekozen 7 8 . In het WO doet dit probleem zich in mindere mate ook voor. Studievertraging en hoge kosten zijn het gevolg. Verder is bekend dat studenten die weinig binding hebben met de opleiding eerder uitvallen. Ook een late studiekeuze verhoogt de kans. Alle onderwijsinstellingen in Tilburg voeren actief beleid op het aanpakken van problemen rondom studie-uitval. Ze voeren intakegesprekken, geven uitgebreide voorlichting over opleidingen en beroepen, doen aan loopbaanoriëntatie en geven studie- en loopbaanadvies. Het grote aantal studierichtingen is volgens Hans Adriaansens, decaan Roosevelt Academy en oprichter University College Utrecht, de oorzaak van veel studieuitval. Daar valt niet tegenop voor te lichten en ook motivatiegesprekken lossen het probleem niet op. Hij refereert aan universiteiten als Harvard, Yale, Princeton en Berkeley waar dit probleem zich niet voordoet. Deze universiteiten kennen in de bachelorfase überhaupt geen studierichtingen. Zij zweren bij een Liberal Arts & Sciences opbouw van hun bachelorprogramma. Studenten vinden tijdens de bachelorfase pas uit welke hoofdrichting ze in zullen slaan. Wat betekent dit voor Tilburg? 15
Het maken van verkeerde studiekeuzen is nooit helemaal te voorkomen. Het gaat bij er bij studiesucces ook niet om dat zoveel mogelijk studenten zo hoog mogelijk worden opgeleid. Het gaat om het vinden van de opleiding die aansluit bij de student en wat de beste plek is voor hem of haar. Hierbij moet ook over de grenzen van de eigen instelling worden heengekeken. Daartoe kan er worden ingezet op goede samenwerking, uitwisseling van kennis en ervaring, het bieden van overstapmogelijkheden binnen en tussen onderwijsinstellingen en een goede begeleiding van studenten vooral tijdens de eerste fase van de studie. Tilburg zou ruimte kunnen zoeken om te experimenteren met verlengde basistrajecten, waarmee keuzemomenten worden uitgesteld. 4.5 De vorming van docenten Goede docenten zijn onontbeerlijk voor talentontwikkeling, getuige het succes van Finland. John Hattie, hoogleraar aan de universiteit van Auckland in Nieuw Zeeland, verrichtte omvangrijk onderzoek naar variabelen die het meeste invloed hebben op het realiseren van succesvolle leerprocessen. Hattie ontdekte dat de helft van de variatie in leerresultaten kan worden teruggebracht op motivatie en intelligentie van de student. Voor de andere helft is de leraar van doorslaggevend belang 9 . Onderzoekers, het Ministerie van Onderwijs, onderwijsinstellingen en belangenorganisaties als Beter Onderwijs Nederland (BON), allen erkennen zij het belang van goed opgeleide en gekwalificeerde docenten. Onderwijsinstellingen zijn bezig om hier verbeteringen in aan te brengen, zodat het steeds minder voorkomt dat er wordt lesgegeven door onvolledig gekwalificeerde leraren, zoals onderwijsondersteunend personeel of leraren in opleiding. Ook in het hoger onderwijs is het behalen van een onderwijsbevoegdheid tegenwoordig vereist of worden docenten zo nodig bijgeschoold tot masterniveau. Wat betekent dit voor Tilburg? Fontys Lerarenopleiding Tilburg biedt vanaf het studiejaar 2010-2011 het traject "opleiden in de school" aan. Dit is een opleidingstraject met een geïntegreerde vorm van stage en opleiding aan een Academische Opleidingsschool (AOS). Universiteiten, scholen voor voortgezet onderwijs (OMO-scholen) en hogescholen in regio maken hier deel van uit. De Universiteit van Tilburg is samen met Ons Middelbaar Onderwijs reeds een universitaire lerarenopleiding gestart voor de vakken economie, management en organisatie, wiskunde, Nederlands, maatschappijleer, filosofie en levensbeschouwing. Met de academisering van docenten kan mogelijk verder worden geëxperimenteerd. 4.6 Organiseren van vertrouwen Het Nederlandse onderwijs is centraal georganiseerd. Scholen hebben zich te houden aan allerlei landelijke richtlijnen, voorschriften en kwaliteitseisen. In duimdikke dossiers leggen ze verantwoording af. De onderwijsinspectie houdt toezicht. Leerlingen worden steeds vroeger en doorlopend getoetst. De focus ligt 16
op meetbare leeropbrengsten. Daarmee hoopt het Ministerie van Onderwijs grip te krijgen op de kwaliteit van het onderwijs en onderwijsprestaties te verbeteren. Haaks op deze schets staat het Finse onderwijsmodel waar nauwelijks getoetst wordt, geen onderwijsinspectie bestaat en scholen en leerkrachten vertrouwd worden om zo goed mogelijke leerprestaties te behalen. Vertrouwen is een van de sleutels tot het Finse onderwijssucces. Dat is echter niet van de ene op de andere dag ontstaan, maar heeft een jarenlange investering gevergd. Het is de vraag of ons systeem, dat zich steeds meer kenmerkt door toetsing en controle, niet te ver afdwaalt van het Finse ideaal. Wat betekent dit voor Tilburg? Wederom geldt dat het Nederlandse onderwijssysteem niet rigoureus kan worden veranderd. Wat in ieder geval zou helpen, is meer ruimte voor de kennisinstellingen. Op zoek gaan naar ruimte voor vertrouwen binnen het huidige stelsel en proberen om dit in regionale samenwerkingsverbanden te organiseren. De gemeente Tilburg zou een rol kunnen spelen bij het verkennen van de ruimte, draagvlak en mogelijke coalities. 4.7 Rol van het bedrijfsleven Soms wordt met heimwee teruggedacht aan de oude ambachtsschool; daar leerde men een vak. De ambachtschool bood die opleidingen die aansloten bij de behoefte van werkgevers. Zo kende Tilburg de textielschool. Daarnaast waren er bedrijfs- of inservice-opleidingen. Deze werden betaald door de werkgever en gaven veelal een baangarantie binnen de instelling waar de opleiding plaats vond. In de verpleging kwamen deze opleidingen op grote schaal voor. Kritiek kennen de bedrijfsopleiding en ambachtschool ook. Teveel beroeps- of bedrijfsgericht en te weinig algemeen vormend. In het huidige tijdsgewricht is vakkennis alleen niet meer genoeg. Kunnen samenwerken, lezen, schrijven, rekenen en kennis hebben van de maatschappij is eveneens van belang. De rol van het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs is van essentieel belang. Het zijn hun toekomstige arbeidskrachten. Het zijn de leveranciers van stageplaatsen en afstudeeropdrachten. Vaak zijn ze actief betrokken bij allerlei programma’s en platforms, zoals het actieprogramma onderwijs en ondernemen en het platform Bèta Techniek. Wat betekent dit voor Tilburg? In Midden-Brabant werken overheid, onderwijs- en kennisinstellingen en ondernemers samen binnen Midpoint Brabant. Binnen het ROC Tilburg is al ruim tien jaar een structureel overleg dat Regionaal Overleg Bedrijfsleven Onderwijs (ROBO) heet. Dit overleg vindt branchegericht plaats in de acht technische sectoren. In de zorgsector is er ook een structureel overleg met de instellingen. De HBO instellingen kennen een Onderwijs Advies Raad per academie. De task4ce Arbeidsmarkt Midden Brabant signaleert desondanks een geringe samenwerking op 17
het gebied van arbeidsmarktbeleid 10 . Het rapport ‘De Regio Werkt’! beveelt een rol voor de gemeente Tilburg als regisseur aan. Bij de uitwerking van concrete acties in het kader van deze expeditie moet gezorgd worden dat deze aansluiten bij de actielijnen van de task4ce.
5. De agenda van de instellingen Bovenstaande punten zijn terug te vinden in de agenda’s van de instellingen. Het vergroten van studiesucces, regionale verankering en samenwerking met bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en overheid zijn belangrijke aandachtspunten bij de Universiteit van Tilburg, Fontys Hogescholen en Onderwijsgroep Tilburg. De UvT en Fontys benoemen tevens aandacht voor docentprofessionalisering. Een van de speerpunten uit het strategisch plan 2010-2013 van de Universiteit van Tilburg is vergroting van studiesucces. Er wordt ingezet op communicatie tijdens het keuzeproces die aansluit bij de belevingswereld van de student en het betrekken van studenten bij de opleiding zodat er meer binding ontstaat. De UvT formuleert de volgende streefdoelen voor het studiesucces: • 70% van de studenten met een positief studieadvies rondt in 4 jaar de bacheloropleiding succesvol af en 90% in 5 jaar • 75% van de masterstudenten rondt in 1 jaar de studie succesvol af. Een ander speerpunt is regionale verankering. “De Universiteit van Tilburg profileert zich de komende jaren als een kenniscentrum op het gebied van sociale innovatie. In nauwe samenwerking met overheidsinstellingen in de regio, vooraanstaande ondernemers en andere onderwijsinstellingen levert de Universiteit van Tilburg een nadrukkelijke bijdrage aan de vorming van de regio ‘Hart van Brabant’.” Over docentprofessionalisering zegt de UvT “De kwaliteit van ons onderwijs staat of valt met de kwaliteit van onze docenten. Iedere docent dient de Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) te behalen en zittende docenten kunnen mogelijk een seniorkwalificatie verwerven.” De kwaliteitsagenda van Fontys Hogescholen bestaat voor een groot deel uit doelstellingen rondom studiesucces en de realisatie hiervan. Streefdoelen zijn onder meer dat minimaal 75% van de studenten de propedeuse met succes behaalt en dat 95% het bachelordiploma behaalt binnen de Fontys-studietijd van maximaal vijf jaar. Om dit te realiseren wordt onder meer ingezet op persoonlijke studieloopbaanbegeleiding, goede studievoorlichting en intakegesprekken. “Alle opleidingen van Fontys kennen een sterk beroepspecifiek en/ of (boven)regionaal profiel en dito verankering.” Fontys heeft afspraken met overige onderwijsinstelling om de aansluiting en doorstroming met voortgezet onderwijs, MBO en WO te verbeteren.
18
Fontys legt veel nadruk op de kwaliteit van haar docenten. Nieuwe docenten moeten bij Fontys binnen een jaar na indiensttreding een didactische aantekening hebben behaald als ze deze nog niet hebben. Het opleidingsniveau van 80% van de docenten is master. Dit kan ook een HBO-master zijn. Onderwijsgroep Tilburg heeft als focuspunten in haar bestuurlijke agenda: 1. Iedereen, die bij ons weg gaat, gaat weg met een kwalificatie. 2. Er is sprake van een systematisch doorstroming vmbo-mbo en mbo-hbo. 3. De verankering van de opleidingen in het veld is wezenlijk verbeterd. Over haar externe positionering legt Onderwijsgroep Tilburg haar focus onder meer op “het onderhouden van contacten met belangrijke vertegenwoordigende organisaties, zoals het bedrijfsleven, zorginstellingen, andere scholen en met de gemeenten Tilburg en Waalwijk.”
6. Actielijnen (werkagenda) De vraag is hoe de geschetste vraagstukken rondom talentontwikkeling door de betrokken partijen kunnen worden opgepakt. Op basis van de verkenning en de agenda van de instellingen wordt een aanzet tot een werkagenda en een omschrijving van concrete actielijnen gegeven. Voor de uitwerking van deze acties op korte en op lang termijn is samenwerking nodig. De onderwijsinstellingen voeren hun beleid al deels in overleg met elkaar. Dit zou echter versterkt kunnen worden door het in het leven roepen van een structureel overlegorgaan met vertegenwoordigers van onderwijsinstellingen op gelijk beslissingsniveau. Desgewenst en afhankelijk van het thema kan dit overleg worden uitgebreid met vertegenwoordigers van de overheid, het bedrijfsleven en/ of maatschappelijke organisaties. 6.1 Structureel overlegorgaan: de werkagenda Vanuit dit nieuw opgerichte structurele overlegorgaan kunnen onderstaande agendapunten worden opgepakt. Het eerste agendapunt, de onderlinge doorverwijzing van studenten, heeft daarbij prioriteit. De overige agendapunten kunnen op de (middel)lange termijn worden opgepakt of geïntensiveerd. Ze staan in willekeurige volgorde genoemd. 6.1.1 Transparant doorverwijzingsysteem tussen instellingen Alle onderwijsinstellingen kampen met problemen rond studiestaken en switchen en de hoge maatschappelijke kosten die hiermee samenhangen. Vooral in de raakvlakken tussen MBO-HBO-WO, maar ook met voortgezet onderwijs en het bedrijfsleven is op dit punt winst te behalen. Het verbeteren van de doorstroming tussen de instellingen heeft prioriteit. Met een transparant en flexibel systeem van doorverwijzen tussen en binnen opleidingen en instellingsoverstijgende studie- en loopbaanbegeleiding kan op korte termijn aan de slag worden gegaan. Mogelijk kunnen studenten van de opleiding psychologie van Fontys een rol vervullen bij het studiekeuzeproces. Tevens kan kennis en ervaring tussen kennisin19
stellingen en eventueel de gemeente, bijvoorbeeld rondom de aanpak van studie-uitval en voortijdig schoolverlaten, worden uitgewisseld. 6.1.2 Proeftuin verlengd basistraject Om studiesucces te bevorderen wordt in deze proeftuin geëxperimenteerd met een langer basistraject in het onderwijs. Dit kan gelden voor het voortgezet onderwijs, maar ook het hoger onderwijs komt hiervoor in aanmerking. Er is al een tendens gaande naar verbreding van de bachelorfase. Scholieren en studenten krijgen hiermee meer tijd om keuzes te maken, waardoor studie-uitval vermindert. Tijdens het verlengde basistraject is er veel aandacht voor beroepsoriëntatie en persoonlijke begeleiding. In 2013 start in Berkel-Enschot een experiment met een tienerschool. Schoolbestuur Tangent (primair onderwijs) en scholengemeenschap 2College (voortgezet onderwijs) hebben samen met KPC Groep een nieuw onderwijsconcept voor 10- tot 14-jarigen ontwikkeld. 6.1.3 Praktische samenwerking onderwijsinstellingen Voor veel onderwijsinstellingen is het kostbaar om extra onderwijsprogramma’s te ontwikkelen of voorzieningen te treffen. Voor zorgleerlingen zowel aan de boven- als aan de onderkant van de talentpiramide zijn er daardoor beperkte mogelijkheden voor het bieden van een traject op maat. Door onderlinge samenwerking op dit terrein kunnen inzichten, netwerken en faciliteiten rondom talentontwikkeling gedeeld worden. Ook kunnen onderwijsinstellingen gezamenlijk onderwijsprogramma’s ontwikkelen. 6.1.4 Wetenschapsknooppunt Het huidige wetenschapsknooppunt zou versterkt en uitgebreid kunnen worden. Het knooppunt zou een rol kunnen vervullen bij het verbeteren van het beeld dat van beroepen in de zorg en techniek bestaat. In Tilburg zou het accent moeten liggen op beroepen in de zorg en samenwerking met zorginstellingen. Voor de technieksector kan aansluiting bij Eindhoven worden gezocht. 6.1.5 Zomerschool Net als het wetenschapsknooppunt biedt een zomerschool biedt mogelijkheden om leerlingen al in een vroeg stadium kennis te laten maken met beroepen. De weekendschool kan hierbij als voorbeeld dienen. De activiteiten van de weekendschool draaien vooral om het laten ‘beleven’ van een beroep. Ook hier ligt het accent op de sectoren zorg en techniek. Het concept Zomerschool kan echter breder worden ingezet. Zij biedt mogelijkheden om zwakke leerlingen bij te spijkeren en tijdens de zomervakantie te blijven stimuleren. Tevens kan ze voorzien in excellentieprogramma’s voor de meer- of hoogbegaafde leerling en mogelijkheden ter verbreding of verdieping voor iedereen. 6.1.6 Samenwerking met het beroepsveld Samenwerking met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven is noodzakelijk om een goede aansluiting te krijgen tussen opleidingen en arbeidsmarkt. 20
Een mismatch tussen vraag en aanbod moet zoveel mogelijk worden voorkomen door het opleidingsaanbod te beperken tot studies met voldoende beroepsperspectief. Het is daarnaast interessant om uit te vinden welke culturele componenten een rol spelen bij de keuze voor opleiding en beroep - Turkse en Marokkaanse leerlingen kiezen eerder voor een administratieve of juridische opleiding dan voor een opleiding in de techniek of in de zorg – en hoe daar op in te spelen. 6.1.7 Docentprofessionalisering In Finland zijn alle docenten, ook die in het basisonderwijs, universitair opgeleid. Dat verklaart deels het succes van het Finse onderwijssysteem. De onderwijsinstellingen hebben reeds beleid rond verdere docentprofessionalisering en academisering. Dit zou verder kunnen worden uitgebreid, bijvoorbeeld naar het basisonderwijs. Overwogen kan worden om daarmee op proef te werken bij het project tienerschool (zie 6.2). 6.2 Mogelijkheden en beperkingen Niet alle thema’s kunnen eenvoudig worden omgezet in een concrete aanpak. Dat geldt bijvoorbeeld voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten. In navolging van Rotterdam zou met de wijkschoolaanpak geëxperimenteerd kunnen worden. De wijkschool richt zich op de groep voortijdig schoolverlaters waarbij sprake is van een opeenstapeling van problemen, zoals verslaving, armoede, gedragsproblemen, een instabiele gezinssituatie en criminaliteit. Zij vallen uit, door een complex van factoren. Het onderwijsconcept van de wijkschool lijkt echter veel op de AKA-opleidingen van ROC Tilburg. Hier worden al ruim tien jaar jongeren opgevangen waarbij sprake is van een opeenstapeling van problemen. De vraag is of de wijkschoolaanpak een toegevoegde waarde heeft voor Tilburg. Het organiseren van vertrouwen, tegemoetkomen aan de diversiteit in behoeften of het bieden van onderwijs op maat en het op regionaal niveau kunnen invullen van curricula, zoals dat in Finland het geval is, stuit op grenzen. Onderwijsinstellingen in Nederland hebben minder ruimte om te experimenteren, moeten verticale verantwoording afleggen en zijn gebonden aan financiële kaders. Daar waar mogelijk kunnen zij echter ruimte zoeken en nemen om talent te stimuleren en te ontwikkelen. Samenwerking is daarbij een sleutelbegrip. Dat geldt niet alleen voor samenwerking tussen onderwijsinstellingen. Voor het opleiden van vakmensen is samenwerking met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven gewenst. De rol van de lokale overheid is bij dit alles vooral faciliterend.
1
Intelligentie in Brabant. Een brandende kwestie in de jaren vijftig http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren/nl2100‐Opleidingsniveau‐ beroepsbevolking.html?i=15‐12 3 ROC Tilburg. Nieuwe voortijdig schoolverlaters. MBO‐rapportage Convenantjaar 2008‐2009. Voorlopige cij‐ fers. Ministerie OCW. www.aanvalopschooluitval.nl 2
21
4
www.aanvalopschooluitval.nl www.vsvverkenner.nl 6 The Finnish Education System and PISA. Ministry of Education Publications, Finland 2009:46 7 Studiesucces en studieuitval bij eerstejaars in de hbo‐onderwijsopleidingen Rapportage op basis van de Startmonitor 2008‐2009 ResearchNed Nijmegen. februari ’10 http://www.onderwijsarbeidsmarkt.nl/fileadmin/template/flash/STARTSBO_Rapport_P05.pdf 8 Een succes maken van studiesucces. Maarjarenafspraak. Eerste Rapportage. VSNU. Juni 2011. http://www.vsnu.nl/Media‐item/Een‐succes‐maken‐van‐studiesucces‐Eerste‐rapportage‐ Meerjarenafspraak.htm 9 John Hattie. Teachers make a difference: What is the research evidence? University of Auckland. October 2003 10 De regio werkt! Task4ce Arbeidsmarkt Midden‐Brabant. Eindrap portage. Mei 2011 5
22