ISIAQ.nl publicatie 1 ISIAQ-RICHTLIJN VOOR HET ONDERZOEKEN VAN BINNENKLIMAATKLACHTEN E. Light1 en J. Sundell2
Nederlandse bewerking & voorwoord: A. Boerstra4 Met medewerking van (vertaling, coordinatie druk): B. Coenradi3 & R. Gelton4 Oorspronkelijk uitgebracht (in het Engels) als: ISIAQ-guideline / Task Force report II - 1998 getiteld: ‘General Principles for the investigation of IAQ complaints’ © Copyright 2001, ISIAQ Inc. All rights reserved.
1
Building Dynamics, LLC, 605 Center Street, #T-4, Herndon, Virginia, USA 20170 2 Blekingeg 38, Stockholm, Zweden S-116 62 3 Monitair Binnenmilieutechniek BV,
[email protected], penningmeester ISIAQ.nl 4 BBA Boerstra Binnenmilieu Advies,
[email protected], secretaris ISIAQ.nl
2
Met bijdragen van (commissieleden originele Engelstalige uitgave): Rein Otson, Health Canada, Canada Terry Robinson, Scanada Consultants, Canada Tedd Nathanson, Public Works and Government Services Canada (lid, ISIAQ), Canada Cindy Lynn Richard, Environmental Sensitivities Research Institute, USA David Hansen, Environmental Consultant, USA Bobby Green, University of Georgia, USA Timothy Ryan, University of Houston, USA William Turner, Turner Group, USA Frank Mitchell, USA Joseph Ventresca, City of Columbus, USA Jay Brown, University of Washington, USA
Colofon: Light E, Sundell J, 2001. ISIAQ.nl publicatie nr. 1 ‘ISIAQ-richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten’. ISIAQ.nl (International Society for Indoor Air Quality and climate – Dutch chapter), Utrecht, Nederland. Bestellen: ISIAQ.nl Postbus 9402 3506 GK Utrecht Tel. 030 2650945 Email
[email protected] Meer informatie: zie www.isiaq.nl (Nederlandse afdeling) & www.isiaq.org (internationale moederorganisatie)
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
3
VOORWOORD In maart 1993 heeft ISIAQ (International Society for Indoor Air Quality and climate) een commissie ingesteld (ISIAQ task force II), onder leiding van Ed Light en Jan Sundell, die tot doel had een richtlijn op te stellen voor het onderzoeken van ‘binnenklimaatproblemen’, of meer specifiek: sick building klachten, ook wel gebouwgerelateerde gezondheidsklachten genoemd. Aanleiding voor het instellen van de ISIAQ commissie was de constatering dat wetenschappelijke informatie over de oorzaken van binnenklimaat-klachten internationaal goed gedeeld wordt, maar dat kennis over hoe je probleem gebouwen dient te onderzoeken niet wijd verspreid is. De commissie stelde zich tot doel om een eenduidig protocol te ontwikkelen dat in principe wereldwijd te gebruiken is voor het onderzoeken van gebouwen met binnenklimaatklachten. In 1998 werd het eindresultaat gepubliceerd in het Engels (titel: ‘General principles for the investigation of IAQ complaints’). Na bestudering hiervan besloot het bestuur van de Nederlandse afdeling van ISIAQ (ISIAQ.nl) dat de richtlijn – ook voor de Nederlandse gebouwonderzoeker - dusdanig interessant is dat vertaling in het Nederlands wenselijk was. Het heeft even geduurd, maar ziehier: voor u ligt de Nederlandse versie. We hopen dat u er als gebouwbeheerder, facility manager of medewerker van Technische Dienst er uw voordeel mee kunt doen wanneer u geconfronteerd wordt met binnenklimaatklachten. Tevens verwachten we dat de richtlijn de arbo-adviseur, arbeidshygiënist, bedrijfsarts, werktuigbouwkundig of bouwfysisch adviseur, microbioloog, medewerker van GGD of gemeente, etcetera tot hulp kan zijn bij het onderzoeken van probleemgebouwen. Ter afsluiting drie opmerkingen: • Deze richtlijn is met name bedoeld voor het onderzoeken van (gezondheids)klachten die veroorzaakt worden door een onvoldoende luchtkwaliteit of thermisch binnenklimaat problemen. De reden hiervoor is dat de dit de 2 hoofdoorzaken voor gebouwgerelateerde gezondheidsklachten zijn. In bepaalde gevallen kunnen echter ook geluid (akoestiek), licht (daglicht, kunstlicht), uitzicht, elektromagnetische velden en statische elektriciteit een rol spelen bij het ontstaan van klachten. Deze aspecten worden verder niet of summier behandeld in het rapport. • De oorspronkelijke engelse tekst is als basis genomen. Op de meeste plaatsen is gekozen voor een vertaling (vrije vertaling) van de oorspronkelijke tekst. Op sommige punten zijn punten toegevoegd die voor de Nederlandse situatie van belang werden geacht. • We realiseren ons dat nieuwe inzichten de wijze waarop probleemgebouwen onderzocht dienen te worden doen veranderen. Indien u als lezer tekortkomingen in de richtlijn vindt, of wanneer u denkt dat bepaalde zaken nog ontbreken dan horen we dit graag. We zullen dan trachten uw commentaar in de tweede versie van deze richtlijn te verwerken. ir A.C. Boerstra secretaris & coördinator publicaties ISIAQ.nl ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
4
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
5
INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING.......................................................................................…………
7
2. TYPEN KLACHTEN.........................…………….............…........................… 8 2.1 Ventilatie - gerelateerde klachten....................................................……. 9 2.2 Bron - gerelateerde klachten............................................................…… 9 2.3 Chemische overgevoeligheid .............................…................................. 9 2.4 Pseudo binnenklimaat-problemen ................................................……… 10 3. ONDERZOEKSAANPAK ....................................................................………. 11 3.1 Onderzoeksbeperkingen ..................................................................….. 11 3.2 Gefaseerde aanpak.......................................................................……… 12 4. ONDERZOEKSFASERING....................................................................……. 4.1 Algemene strategie....................................................................………… 4.2 Testen van hypothesen …………………………………………………….. 4.3 Klachten-inventarisatie……………………………………………………… 4.4 Installatie survey ……………………………………………………………. 4.5 Bron-identificatie …………………………………….……………………… 4.6 Luchtmonstername ………………………………………………………….
13 13 13 14 18 21 24
5. INTERPRETATIE ONDERZOEKSRESULTATEN......................................... 5.1 Interpretatie van inspectie- en meet-uitkomsten………………………….. 5.2 Oorzaken van klachten ……………………………………………………… 5.3 Misleidende factoren …………………………………………………………
26 26 26 27
TABELLEN: Tabel 1. Stappen bij klachten-inventarisatie ……………………………………… Tabel 2. Stappen bij het uitvoeren van installatie-surveys………………………. Tabel 3. Stappen bij bron-identificatie …………………………………………….. Tabel 4. Stappen bij luchtmonstername ……………………………………………
15 19 21 25
APPENDIX: Opsomming aanvullende literatuur met per bron een samenvatting……………. 29
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
6
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
7
1. INLEIDING Meer en meer gebouwgebruikers hebben gezondheidsproblemen die ze toedragen aan de kwaliteit van de binnenlucht. Het gebouw waarin ze werken zou “ziek” zijn. Wanneer er sprake is van binnenklimaatklachten, is er een systematische aanpak nodig, gebaseerd op de huidige wetenschap en gezond verstand. Deze richtlijn biedt een praktisch raamwerk voor het onderzoeken van gebouwgerelateerde (gezondheids)klachten en is een hulpmiddel bij het aantonen van een eventuele relatie tussen klachten en tekortkomingen aan gebouw of klimaatinstallatie. Hoewel de in dit document beschreven methodes in de meeste gebouwen kan worden toegepast, is dit document allereerst geschreven voor klachten-aanpak in de wat grotere utiliteitsbouw (niet industrieel) (bijvoorbeeld kantoren, gezondheidszorggebouwen, schoolgebouwen). De gepresenteerde strategie is in beginsel geschikt voor een groot aantal klimaten, culturen, en (typen) emissiebronnen. Bij het schrijven van de richtlijn is ervan uitgegaan dat de onderzoeker flexibel genoeg is om de onderzoeksopzet aan locale omstandigheden & specifieke condities aan te passen. Het selecteren van de juiste procedures voor ieder onderzoek hangt af van de toestand waarin een gebouw verkeerd, de belangen van de gebruikers en de beschikbare middelen. Na de algemene onderzoeksstrategieën beschreven in dit document, volgt de appendix waarin de referenties worden beschreven die toegang bieden tot meer gedetailleerde controlelijsten, vragenlijsten en procedures. Deze richtlijn biedt onder meer methodes ter identificatie van de primaire en/of secundaire oorzaken van klachten. Informatie over de klachten en de staat van gebouwen moeten in fasen worden verzameld (met steeds meer detail en focus), totdat een aanvaardbare verklaring voor de klachten kan worden gevonden. Het gebruik van deze richtlijn kan een bijdrage leveren bij het vaststellen of het uitsluiten van gebouwfactoren als onderliggende oorzaak van klachten van gebouwgebruikers. Tevens kan de richtlijn indien noodzakelijk een objectieve basis vormen voor het formuleren van aanbevelingen. Hoewel de feitelijke aanpak van binnenklimaatproblemen buiten het bereik van deze richtlijn ligt, worden er wel richtlijnen gegeven om de conclusies en aanbevelingen van de gebouwonderzoeker nader te verifiëren. Bij het vaststellen van de oorzaak van klachten, bestaat vaak de behoefte om een algemene uitspraak te doen of gebouwen “ziek” of “gezond” zijn. Wanneer een dergelijke classificatie gewenst is wordt vaak gebruik gemaakt van vragenlijsten en worden meetuitkomsten vergeleken met algemeen geldende criteria bijvoorbeeld voor chemische en biologische stoffen in de lucht. Vragenlijsten gebruiken als enige basis voor het als ‘gezond’ of ‘ziek’ classificeren van een gebouw, kan problemen geven. Zo kan bijvoorbeeld een resultaat van minder dan 20% klachten een probleem van significante lokale blootstelling maskeren, terwijl een niveau van 40% klachten slechts een weergave kan zijn van waarnemingen in plaats van werkelijke gezondheidsproblemen. Verder geldt dat algemene conclusies ten aanzien van de gebouwprestatie ontoereikend kunnen zijn om regelmatig terugkerende omstandigheden te herkennen als oorzaak van binnenluchtkwaliteit verwante ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
8
symptomen. Daarbij kunnen te algemene conclusies onterecht de aandacht richten op factoren die helemaal geen klachten veroorzaken. Deze richtlijn is voor een zo breed mogelijk publiek opgesteld. De meeste binnenklimaat-klachten worden onderzocht door facility managers, gebouwbeheerders medewerkers van technische dienst en ander intern personeel. Zij zullen in dit document bruikbare informatie aantreffen voor een eerste aanpak van binnenklimaat-problemen. Tevens vindt men in dit document algemene aanwijzingen vinden voor de wijze waarop en wanneer experts ingeschakeld moeten worden. Merk op dat deze richtlijn niet aangeeft wie (wanneer) een binnenklimaat-onderzoek moet uitvoeren. Generalisten werkzaam op het gebied van arbeidsomstandigheden, arbeidshygiëne, werktuigbouwkunde, bouwfysica en bouw technologie, leiden vaak binnenklimaatonderzoeken. In sommige gevallen worden zij hierbij ondersteund door specialisten uit andere disciplines, bijvoorbeeld op het gebied van microbiologie, geneeskunde, chemie en psychologie. Aan al deze professionals biedt deze richtlijn tevens een totaalstrategie, met daarbij aanwijzingen voor de wijze waarop en wanneer er onderzocht en gemeten dient te worden. Hoewel in dit document de nadruk wordt gelegd op technische & arbeids-hygiënische aspecten, moet worden opgemerkt dat ook een goede communicatie tussen de gebouwbeheerders en de gebruikers een kritische factor is bij het oplossen van binnenklimaat-problemen. Gebouwgebruikers moeten zoveel mogelijk de kans hebben bij te dragen aan een binnenklimaat-onderzoek, daarbij moeten zij over de resultaten van het onderzoek worden geïnformeerd.
2. TYPEN KLACHTEN Wanneer gebruikers van een gebouw klagen dat een slechte binnenluchtkwaliteit hen ziek heeft gemaakt, dan is het vaak moeilijk om onderliggende oorzaken aan te wijzen. De redenen hiervoor zijn: • symptomen zijn vaak niet-specifiek (ze kunnen meerdere oorzaken hebben, ook bijvoorbeeld thermische tekortkomingen, inadequate verlichting e.d.) • de omstandigheden (blootstellingen) variëren van tijd tot tijd en per locatie • reacties van afzonderlijke gebouwgebruikers verschillen, afhankelijk van hun gevoeligheid. Bij aanvang van een klachtenonderzoek, moeten alle mogelijke oorzaken globaal onderzocht worden, zowel die met een direct relatie tot de binnenluchtkwaliteit als andere factoren. Een eerste inventarisatie kan veel oorzaken uitsluiten op grond van duidelijk inconsistentie met klachtenpatronen. Meer gedetailleerd onderzoek, mogelijk zelfs medisch onderzoek, is in bepaalde gevallen nodig om andere oorzaken of bijdragende factoren te identificeren of uit te sluiten. Klachten van gebruikers kunnen in het algemeen in één of meer van de hieronder beschreven klachten-typen worden onderverdeeld. Wanneer de onderzoeker in dergelijke klachten-typen denkt dan kan dit hem/haar steunen bij het formuleren en testen van hypothesen ter verklaring van oorzaken van binnenklimaat-klachten. ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
9
2.1 Ventilatie - gerelateerde klachten Het betreft hier symptomen die duidelijk gerelateerd zijn aan onvoldoende ventilatie (onvoldoende verse luchttoevoer). Met name vaak relevant in situaties waarbij er geen sterke emissiebronnen aanwezig zijn. In het geval van ventilatie-gerelateerde klachten geldt het volgende: • symptomen variëren afhankelijk van de activiteiten in het gebouw en de individuele gevoeligheid • omdat symptomen niet specifiek zijn, moeten andere potentiële oorzaken ook worden onderzocht (zie ook paragraaf 2.2 tot 2.4).
2.2 Bron - gerelateerde klachten Het betreft hier klachten symptomen die duidelijk gerelateerd zijn aan de aanwezigheid van een specifieke bron of verontreiniging in de lucht. In het geval van bron-gerelateerde klachten geldt het volgende: • Sommige bronnen kunnen chemische agentia verspreiden. Bij de dan voorkomende concentraties in gebouwen kunnen door de bron verspreide stoffen irritaties aan de ogen, neus en keel veroorzaken. Soms vergezeld van symptomen als hoofdpijn, vermoeidheid en misselijkheid. Erg lage relatieve vochtigheid (< 20% r.v., bijvoorbeeld gedurende het stookseizoen) kan soms eenzelfde (niet-chemische) irritatie aan de bovenste luchtwegen veroorzaken. • Bronnen kunnen ook allergenen verspreiden (biologische agentia). Gevoelige individuen (vaak met een medische geschiedenis op allergisch gebied) kunnen dan symptomen hebben die variëren van een verstopte neus tot piepen of hijgen door de aanwezigheid van bepaalde schimmels, stof, mijt(uitwerpselen), etcetera. • Gebouw gerelateerde infecties kunnen worden veroorzaakt door de groei van pathogenen als gevolg van zeer slechte sanitaire omstandigheden (bijvoorbeeld het geval bij Veteranenziekte, Aspergillosis). Dergelijke infecties komen in gebouwen echter relatief zelden voor. Veel voorkomende reguliere infecties van de luchtwegen (zoals verkoudheid en griep) worden overigens met name door persoonlijk contact overgebracht, en zijn meestal onafhankelijk van de toestand waarin een gebouw verkeerd (hoeveelheid ventilatie e.d.). • Koolmonoxide-vergiftiging is een voorbeeld van een ander type, maar relatief weinig voorkomend, bron-gerelateerd probleem (blootstelling aan substanties die verstikking teweeg brengen ook wel ‘asphyxianten’ genoemd).
2.3 Chemische Overgevoeligheid Het betreft hier situaties waarbij een zeer klein aantal gebruikers reacties hebben op omstandigheden, die verder geen effect hebben op de grote meerderheid. In het geval van chemische overgevoeligheid geldt het volgende:
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
10
•
•
Individueel medisch onderzoek kan aantonen dat klachten psychisch van aard zijn of het gevolg van een daadwerkelijke lichamelijke reactie (beduidend mindere belastbaarheid dan de meeste mensen). De aanpak van overgevoeligheidsklachten kan zich primair richten op de desbetreffende individuen (bijvoorbeeld door additionele medische behandelingen/begeleiding, het overplaatsen van de gebruiker, speciale maatregelen op kamerniveau) in plaats van op het gebouw (algemene corrigerende maatregelingen hebben namelijk vaak niet het gewenste resultaat).
2.4 Pseudo binnenklimaat-problemen Het betreft hier gevallen waarbij symptomen niets te maken hebben met de binnenluchtkwaliteit of het thermisch binnenklimaat, en waarbij het mogelijk is andersoortige oorzaken of bijdragende factoren te identificeren. In het geval van pseudo binnenklimaat-problemen kan sprake zijn van de volgende omstandigheden: • Thermisch discomfort (bijvoorbeeld te warm, te koud of te veel tocht). Chronische thermisch comfort problemen kunnen ertoe leiden dat bepaalde symptomen onterecht worden toegeschreven aan de binnenluchtkwaliteit. • Verlichting, geluid, ergonomie. Symptomen zoals hoofdpijn, vermoeidheid en oogklachten kunnen niet alleen door onvoldoende luchtkwaliteit, maar ook door tekortkomingen op het gebied van licht, geluid en ergonomie veroorzaakt worden. • Hinder & algemene ontevredenheid. Ongebruikelijke geuren of zichtbaar stof zijn meestal niet directe oorzaak van symptomen, maar kunnen de gebruikers verontrusten waardoor zij bepaalde gezondheidsklachten ten onrechte met de binnenluchtkwaliteit in verband brengen. • Niet-omgevingsgebonden blootstelling. Bepaalde gezondheidsklachten en ziekten kunnen aan het gebouw worden toegeschreven terwijl deze in werkelijkheid veroorzaakt zijn door bijvoorbeeld het consumeren van bepaald voedsel en/of drank, of door direct contact met giftige stoffen. • Niet-verwante ziekten. Veel medische aandoeningen kunnen symptomen genereren die lijken op de symptomen in gebouwen met een binnenluchtkwaliteit-probleem. Dergelijke gevallen moeten met zorgvuldigheid worden gekenmerkt aan de hand van de juiste medische evaluatie. Bijwerkingen door eventuele medische behandelingen van gebruikers, moeten ook in overweging worden genomen (bijvoorbeeld hoofdpijn en vermoeidheid ten gevolge van medicijngebruik). Clusters van gezondheidsproblemen zoals kanker en miskramen, zijn over het algemeen niet verwant aan het binnenmilieu in nietindustriële gebouwen. • Psychogene klachten. Individuele en organisatorische stress kunnen symptomen veroorzaken bij gebruikers, die in sommige gevallen worden toegeschreven aan het gebouw terwijl de klachten in werkelijkheid psychische of psycho-sociale oorzaken hebben. • Sociogene klachten. In een enkel geval kan sprake zijn van zogenaamde ‘Mass Psycholic Illness (MPI)’ of ’Mass Sociogenic Illness’. Het gaat hierbij om ingebeelde symptomen (bijvoorbeeld door aandacht in de media voor ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
11
•
binnenklimaatklachten) die door gebouwgebruikers onderling kunnen worden overgenomen (geldt met name voor gebouwgebruikers die hiervoor open staan). Politiek geëngageerde klachten. Een niet gewenste verhuizing naar een nieuw gebouw, of bijvoorbeeld onenigheid met het management, kan bijdragen tot de verkeerde indruk dat het binnenmilieu van het gebouw schadelijk is. Met soms als gevolg: gesimuleerde klachten.
3.0 ONDERZOEKSAANPAK 3.1 Onderzoeksbeperkingen Het primaire doel van klachtenonderzoek moet zijn: het aantonen van de onderliggende oorzaken van klachten. Waarna de gevonden oorzaken vervolgens ‘vertaald’ dienen te worden in een effectieve oplossing (maatregelen). Tijdens een klachtenonderzoek kunnen er talrijke gebouwgebreken aan het licht komen die niet direct als oorzaak van gebruikersklachten kunnen worden aangewezen. Is dit het geval, dan moeten deze gebreken in het onderzoeksrapport duidelijk onderscheiden worden van de gebreken die wel (gezondheids)klachten veroorzaken. De uitkomsten van een onderzoek zijn in hoge mate afhankelijk van de oorspronkelijke probleemdefinitie, de doelstellingen en de omvang van het onderzoek. De omvang van een onderzoek bepaalt welke factoren er onderzocht moeten worden en tot in welk detail. In die gevallen dat al in een vroeg stadium redelijk duidelijk is welke tekortkomingen de gezondheidsproblemen veroorzaken, kan met een minder grootschalig maar gericht onderzoek worden volstaan. Echter, veel (potentieel) gebouwgerelateerde gezondheids-klachten hebben geen duidelijk aanwijsbare oorzaak en maken een meer veelomvattend onderzoek noodzakelijk. Het is van groot belang dat de begrenzingen van een binnenklimaatonderzoek in termen van ruimte en tijd in een vroeg stadium aan worden gegeven. Wat betreft ruimtelijke begrenzingen geldt dat een onderzoek zich in elk geval moet richten op: • de werkruimten waar klachten voorkomen • alle verdachte ventilatie/verwarmings-zones en zones luchtverontreinigingsbronnen die mogelijk relevant zijn gegeven de klachten • vergelijkingsruimten (ruimten waar weinig of geen klachten voorkomen die ter controle dienen). In veel gevallen heeft het de voorkeur om het gehele gebouw bij het onderzoek te betrekken, met extra aandacht voor de ‘klachtengebieden’. Met betrekking tot de begrenzingen in termen van tijd, moet worden vermeld dat een kort onderzoek op locatie (‘quickscan’) alleen een ‘snapshot’ geeft van de toestand waarin een gebouw verkeerd. Een omvangrijker onderzoek, rekening houdend met seizoensverschillen en ‘worst-case scenario’s’ van blootstelling, moet worden overwogen voordat algemene conclusies worden getrokken over een gebouw.
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
12
Specifieke stappen die tijdens een onderzoek kunnen worden genomen om een beter inzicht te krijgen in de omstandigheden, zijn: • Inspectie van gebouw en het interviewen van medewerkers van facilitaire zaken met als doel het identificeren van potentiële bronnen en het opstellen van ‘worstcase blootstelling scenario’s’ • Evaluatie van (de werking en regeling van) klimaatinstallaties met als doel het definiëren van potentiële binnenluchtkwaliteit-problemen bij verschillende bedrijfstoestanden van de klimaatsinstallaties • Wanneer bepaalde problemen en klachten gesuggereerd worden door gebouwgebruikers, maar deze niet optreden tijdens het onderzoek, geef dan toch een eventuele verklaring voor de genoemde klachten op basis van de inspectieen meet-uitkomsten • Wijzig indien nodig activiteiten in het gebouw of de bedrijfstoestand van klimaatinstallaties om eventuele kritische omstandigheden beter te kunnen onderzoeken.
3.2 Gefaseerde aanpak Klachtenonderzoek moet beginnen met algemene observaties. Alleen wanneer het nodig is klachten van gebouwgebruikers beter te begrijpen en op te lossen, moet men tijdens een meer diepgaand onderzoek nadere gegevens verzamelen. In principe moeten alle potentieel gebouwgerelateerde (gezondheids)klachten eerst door medewerkers van de organisatie zelf worden gescreend (gebouwbeheerder, facility manager, medewerkers technische dienst, arbo-coördinator). Daartoe worden door genoemde personen korte interviews afgenomen (soms kan een schriftelijke klachteninventarisatie met een verkorte vragenlijst nodig zijn), en er wordt een snelle inspectie van de situatie ter plekke uitgevoerd (inclusief inspectie van verwarmingsen ventilatie-systeem indien nodig). Deze beperkte aanpak (in deze richtlijn verder als kwalitatief omschreven) kan vaak al op basis van gezond verstand tot een oplossing van de problemen leiden. Veel gebouwgerelateerde klachten kunnen eenvoudigweg opgelost worden door simpele aanpassingen aan de klimaatinstallaties of door bijvoorbeeld verbeterde schoonmaak. Waar meer gegevens nodig zijn voor het beoordelen van klachten, kan in tweede instantie gekozen worden voor meer uitgebreide inspecties inclusief - indien nodig enige indicatieve metingen (semi-kwantitatieve aanpak). Dit vraagt om uitvoering door specialisten, die specifiek getraind zijn op het uitvoeren van klachtenonderzoek. Denk dan bijvoorbeeld aan arbeidshygiënisten, medisch milieukundigen of werktuigbouwkundig of bouwfysisch adviseurs. Een semi-kwantitatief onderzoek moet voldoende zijn het algemene klachten-patroon in kaart te brengen, om significante gebreken aan klimaatsinstallaties te achterhalen en om de belangrijke emissiebronnen aan te tonen. Een kwantitatief onderzoek kan noodzakelijk zijn in zeer complexe (grootschalige) gebouwen, of wanneer er sprake is van zeer ernstige (potentieel gebouwgerelateerde) klachten of wanneer kwalitatief of semi-kwantitatief onderzoek onvoldoende zekerheid geeft over de oorzaak van klachten. Een dergelijk kwantitatief onderzoek moet door binnenmilieu-professionals worden uitgevoerd. ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
13
Denk dan bijvoorbeeld aan binnenmilieu-onderzoekers van gespecialiseerde onderzoeksinstituten en gespecialiseerde ingenieursbureaus. Bij de selectie van de binnenmilieu-professionals en bij het vaststellen van de teststrategieën moeten de uitkomsten van het voorafgaand semi-kwantitatief onderzoek sturend zijn.
4. ONDERZOEKSFASERING 4.1 Algemene strategie Een systematisch onderzoek begint met een probleemdefinitie (die een beschrijving van de gebruikersklachten bevat). Vervolgens moet (de werking van) de klimaatsinstallatie in kaart worden gebracht om mogelijke gebreken aan te tonen. Waarna vervolgens mogelijke (lucht)verontreinigingsbronnen geïdentificeerd en naar belangrijkheid gecategoriseerd. Tijdens het onderzoek worden hypothesen opgesteld (verbanden tussen oorzaken en gevolgen), waarna de hypothesen worden getest op consistentie met de onderzoeksresultaten. Men moet er vanuit gaan dat gedurende het onderzoek sommige hypothesen zullen worden verworpen en nieuwe hypothesen zullen worden opgesteld. Wat aanvankelijk een eenduidige klacht lijkt te zijn, kan uiteindelijk door meerdere factoren zijn ontstaan en door een combinatie van hypothesen worden verklaard. Een eerste oriënterend (kwalitatief) onderzoek moet zo snel mogelijk worden uitgevoerd (na melding van klachten) en dient zich tot kwalitatieve & eenvoudige inspecties en evaluaties te beperken. Deze eerste stap zal leiden tot voor de hand liggende oplossingen of kan het helpen om voorwaarden voor meer gericht onderzoek te definiëren (vaststellen van meer plausibele hypothesen). Vervolgens kan bepaald worden of en zo ja, welk (semi-kwantitatief) vervolgonderzoek (met enige screenende metingen) nodig is. Nog diepgaander kwantitatief onderzoek (met uitgebreide meetsessies) is in beginsel alleen nodig in bijzondere situaties. De genoemde algemene onderzoeksfasering, en ook de verdere uitwerking hieronder, moet niet als al te ‘dwingend’ opgevat worden: gebouwonderzoekers kunnen naar eigen inzicht bepaalde stappen achterwege laten of combineren, afhankelijk van de situatie. Bijvoorbeeld: in een noodgeval waarbij er kans bestaat op blootstelling aan relatief hoge concentraties van gezondheidsschadende stoffen (bv. legionella bacterie) kan direct besloten worden tot het nemen van luchtmonsters en medisch onderzoek van mogelijk blootgestelde personen.
4.2 Testen van hypothesen Het verrichten van metingen en het vergelijken van de meetuitkomsten met gangbare kwantitatieve criteria (bv. normen voor het maximaal aantal bacteriën in de lucht of normen voor de maximaal toelaatbare formaldehyde concentratie) als start voor een binnenklimaatonderzoek levert vaak weinig inzicht op in de oorzaken van klachten. Effectiever is een meer wetenschappelijke methode, waarbij verbanden tussen oorzaak en gevolg (hypothesen) worden gesuggereerd op basis van de eerste inventarisaties en er vervolgens wordt getest op consistentie met nadere onderzoeksresultaten. ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
14
Wordt gewerkt volgens de laatst genoemde ‘hypothese toetsmethode’, dan kan men op de volgende wijze te werk gaan tijdens het onderzoek: • Kwalitatieve klachten-evaluatie. Wanneer gedurende de eerste inventarisatie duidelijke gebreken aan klimaatsinstallaties worden gevonden, of voor de hand liggende bronnen van verontreinigende stoffen of er sprake is van duidelijk aantoonbare niet-binnenklimaat gerelateerde oorzaken, dan kunnen de klachten veelal zonder verder onderzoek worden aangepakt. Wanneer de klachten na genomen maatregelen verdwijnen, wijst dit erop dat het probleem is opgelost. Blijven de klachten aanhouden, dan is een meer gedetailleerd onderzoek noodzakelijk. • Semi-kwantitatieve evaluatie. Diverse klachten kunnen in categorieën worden onderverdeeld op basis van overeenkomsten met betrekking tot locatie, tijdstip van voorkomen en vermoedelijke oorzaak. De ‘klachten-clusters’ en ‘klachtenpatronen’ kunnen vervolgens worden vergeleken met bedrijfstijden en locaties van gebreken aan klimaatsinstallaties, de locatie van emissiebronnen, of andere ongebruikelijke omstandigheden die zich in de gebieden waar klachten voorkomen voordoen, en niet in de controlegebieden. Conclusies kunnen worden getrokken op basis van algehele samenhang of gebrek aan samenhang tussen binnenmilieu-factoren en klachten. Als gevolg van de vele variabelen (menselijke, bouwkundige, installatietechnisch etc.), dient een perfecte correlatie niet verwacht te worden bij gebouwonderzoek. Vaak kan men na één of twee (beperkte) onderzoeksronde(s) al een goede verklaring geven voor klachten. Dit is echter niet altijd het geval. Wanneer een meer uitgebreid (kwantitatief) vervolgonderzoek nodig is, moet de aandacht op de factoren gericht worden die als ‘meest verdacht’ uit de 1e onderzoeksfasen naar voren kwamen. Op dat moment kan de aanpak van semi-kwantitatief naar kwantitatief verschuiven. De additionele informatie die het uitvoeren van metingen levert kan hopelijk leiden naar beter onderbouwde (of nieuwe) hypothesen. •
Kwantitatieve evaluatie. De resultaten van meer uitgebreide metingen (bv. luchtmonstername) en van meer gedetailleerd technisch en medisch onderzoek kunnen statistisch worden geanalyseerd, wanneer er voldoende gegevens zijn. IN sommige gevallen zal men dan statische verbanden aan kunnen tonen tussen klachten en bepaalde omgevingsconditities (inclusief het tijdstip en de locatie van optreden van deze nadelige condities).
4.3 Klachten-inventarisatie Uitgangspunt bij de meeste onderzoeken is een verzameling van a-specifieke, onduidelijke symptomen. Waarbij het gaat om klachten die het gevolg zouden kunnen zijn van een slechte luchtkwaliteit, maar die ook andere oorzaken kunnen hebben. Het systematisch verzamelen van gegevens over het tijdstip, de locatie en het type gezondheidsklachten, kan een verband aantonen tussen de klachten en het functioneren van ventilatiesystemen en de aanwezigheid van bepaalde verontreinigingsbronnen. Is dit het geval, dan kan voorlopig geconcludeerd worden dat de symptomen door een slechte luchtkwaliteit veroorzaakt worden. Is dit niet het
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
15
geval dan is de conclusie dat andere factoren (bv. geluid, licht, thermisch binnenklimaat) de klachten veroorzaken. Bij een eerste kwalitatieve inventarisatie van de klachten kan gebruik worden gemaakt van korte interviews en in sommige gevallen een beperkte vragenlijst. Een meer uitgebreide aanpak is vaak (in elk geval in eerste instantie) niet mogelijk doordat het budget beperkt is, of door een tekort aan tijd en gebrek aan kennis over binnenklimaat en binnenklimaatonderzoek. Indien het budget het toelaat en er ook wat tijd en expertise betreft geen belemmeringen zijn, is een semi-kwantitatieve inventarisatie van klachten het aangewezen middel. Denk dan aan het houden van uitgebreide interviews, gebruik van uitgebreide vragenlijsten of inventarisatie met behulp van dagboeken. Indien een nog meer uitgebreide klachten-inventarisatie nodig is, dan zal men moeten kiezen voor individueel onderzoek, inclusief interviews en lichamelijk onderzoek door medische professionals. Deelstappen bij het evalueren van gebruikersklachten zijn in tabel 1 weergegeven (in volgorde van toenemende complexiteit en detailniveau).
Tabel 1. Stappen bij klachten-inventarisatie Kwalitatief
Semi-kwantitatief
1.1 Verwijs gebouwgebruikers met zeer ernstige klachten naar een arts voor diagnose en behandeling.
1.5 Interview personen die regelmatig klachten hebben én personen die nooit klachten hebben.
1.2 Bestudeer historische gegevens over de klachten; vraag het management / de gebouwbeheerder naar een algemene omschrijving van de klachten. 1.3 Houdt korte, informele interviews met personen met klachten én met personen uit de nabije omgeving die geen klachten hebben. 1.4 Distribueer een beperkte standaardvragenlijst voor een eerste, voorlopige inventarisatie van klachten.
1.6 Verspreid een uitgebreide vragenlijst onder alle gebouwgebruikers. 1.7 Laat personen met klachten en personen zonder klachten (de controlegroep) een dagboek bijhouden waarin zij dagelijks de omgevingscondities en hun persoonlijke welzijn omschrijven. Kwantitatief 1.8 Verzamel gedetailleerde historische medische gegevens van medewerkers met ernstige klachten. 1.9 Laat de personen met relatief ernstige klachten lichamelijk onderzoeken door een arts.
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
16
In de appendix wordt verwezen naar literatuur waarin voorbeelden van interviewmethodes en voorbeelden van vragenlijsten zijn behandeld. Zie onder meer de referenties 2-5 en 10-12. Toelichting op tabel 1: Tijdens de interviews dient men te verzamelen: individuele demografische gegevens te (bijvoorbeeld hoe lang men in het gebouw werkt, of men ook elders in het gebouw gewerkt heeft, etcetera), informatie over individuele gevoeligheden (bijvoorbeeld allergieën), persoonlijke twijfels omtrent de toestand van een gebouw (zowel met betrekking tot binnenluchtkwaliteit als andere factoren) en natuurlijk symptomen die men ondervindt en klachten die men heeft wanneer men in het gebouw is. De volgende vragen moeten worden gesteld voorafgaand aan het trekken van conclusies over aard, omvang en locatie van klachten: • Symptomen. Duiden de gerapporteerde klachten op (luchtkwaliteit gerelateerde) allergieën of irritaties? In het geval van aspecifieke klachten: is het aannemelijk dat een bepaalde verontreiniging van de binnenlucht een rol speelt? In hoeverre lijken de door de verschillende personen gerapporteerde gezondheidsproblemen op elkaar? Hebben alleen personen met een reeds eerder bekende overgevoeligheid (bv. CARA- patiënten) klachten? • Tijdstip. Is er sprake van een duidelijk aantoonbaar moment (bv. na een verbouwing) waarop de klachten begonnen op te treden? En wat is het moment waarop de klachten het ergste zijn (waren)? • Locatie. Is er een duidelijk onderscheid te maken in zones binnen het gebouw waar klachten optreden en zones waar geen klachten optreden? • Samenhang. Welke samenhang bestaat er tussen de klachten en het tijdstip, de locatie en de aard van optredende, ongebruikelijke omstandigheden in het gebouw? Wanneer getracht wordt patronen te ontdekken in de klachten, moet rekening worden gehouden met het feit dat meerdere typen binnenluchtkwaliteit gerelateerde problemen binnen een gebouw de oorzaak van de klachten kunnen zijn of dat de gezondheidsklachten (mede) het gevolg zijn van andere factoren dan de binnenluchtkwaliteit en het thermisch binnenklimaat. Interviews, vragenlijsten en dagboeken kunnen een hulpmiddel zijn bij het ontdekken van patronen in klachten. Daarbij kunnen de genoemde middelen inzage geven in de onderliggende oorzaken van symptomen (gaat het om allergische reacties, (luchtweg)irritaties, niet-specifieke effecten van blootstelling aan luchtverontreiniging of om niet-luchtkwaliteit factoren?). Tevens kan systematisch gebruik van interviews, vragenlijsten en dagboeken uitsluitsel geven over de invloed van tijd (is de aanvang of hevigheid van klachten gerelateerd aan veranderingen in de toestand van een gebouw?) en locatie (komen de getroffen zones overeen met bepaalde, afwijkende klimaatinstallatie-zones, lokaal aanwezige bronnen of overdrachtswegen?). Gebouwgerelateerde symptomen die door gebruikers zelf worden gerapporteerd, geven nog geen medische diagnose. Vervolgonderzoek kan aantonen dat de onderliggende oorzaak van symptomen erg afwijkt van de perceptie van de ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
17
gebruiker. Klachten moet men dus niet ‘te letterlijk’ nemen, houdt hier bij de interpretatie rekening mee. Interviews zijn bij voorkeur opgebouwd rond open vragen, waarbij de gebruiker gevraagd wordt te omschrijven welke symptomen men heeft en waarbij men gevraagd wordt specifieke symptomen nader te omschrijven. Het gebruik van (uitgebreide) vragenlijsten vertoont veel overeenkomsten met de interview-aanpak. Echter bij vragenlijsten wordt de basis vaak juist gevormd door gesloten vragen: aan gebruikers wordt vaak gevraagd of zij bepaalde specifieke symptomen wel of niet hebben ervaren. Sommigen stellen dat de door middel van vragenlijsten geïnventariseerde klachtenpercentages een bepaald minimum (achtergrondniveau) moet overschrijden, voordat er (ten aanzien van een specifieke klacht) vervolgonderzoek noodzakelijk is. De afname van vragenlijsten moet zorgvuldig worden uitgevoerd om de resultaten representatief te laten zijn. Gebruikers kunnen dagboeken bijhouden, terwijl operationeel personeel (bv. medewerkers van de afdeling facility management of de technische dienst) dagelijks een logboek bijhouden van de activiteiten in het gebouw plaatsvinden en eventuele wijzigingen in gebouwinstallaties. Samenhang tussen die twee kan een goed inzicht verschaffen in de aard van de klachten. Voor- en nadelen van de drie opties (interviews, vragenlijsten, dagboeken) moeten worden overwogen, voordat het meest geschikte middel voor een bepaald onderzoek wordt geselecteerd. Voor alle drie de middelen geldt dat de betrouwbaarheid van de uitkomsten enigszins beperkt is doordat de resultaten afhankelijk zijn van de individuele (on)nauwkeurigheid in het inschatten van de eigen gezondheidstoestand. Ook is e.e.a. afhankelijk van de mate waarin de ervaringen van de respondenten representatief zijn voor alle gebouwgebruikers. Dagboeken hebben het voordeel dat ze minder afhankelijk zijn van het geheugen van de gebruikers, terwijl met vragenlijsten meer gebruikers in kortere tijd kunnen worden bereikt. Interviews hebben op hun beurt het voordeel dat deze minder suggestieve vragen bevatten, daarbij geven ze meer ruimte aan toelichting op de situatie en de gezondheidstoestand door de gebouwgebruiker zelf. Tijdens gesprekken met gebruikers van een gebouw moet men aandacht besteden aan individuele of organisatorische factoren die verantwoordelijk kunnen zijn voor stressafhankelijke symptomen (bijv. hoofdpijn, vermoeidheid) of voor misvattingen over de binnenluchtkwaliteit van het gebouw (bv. gebaseerd op informatie uit de media). Individuele ongerustheid over de binnenluchtkwaliteit kan in een enkel geval voortvloeien uit familieproblemen, gebrek aan privacy, etcetera. Mogelijke organisatorische problemen die symptomen geven die lijken op binnenklimaatgerelateerde zijn conflicten met het management, een niet-gewenste overplaatsing naar een ander gebouw(complex) of een communicatiestoornis tussen verschillende partijen. Artsen gebruiken over het algemeen een vaste diagnose-procedure om oorzaken van symptomen van een patiënt te bevestigen of uit te sluiten. Bij een gebouwonderzoek waarbij blijkt dat een deel van de gebouwgebruikers ernstige klachten heeft, dient binnenmilieu-onderzoeker een algemeen overzicht van de gehele blootstelling van de desbetreffende personen aan de arts leveren. De arts kan dit in ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
18
samenhang met de medische geschiedenis van de patiënt en andere medische bevindingen in overweging nemen om te bepalen of er mogelijk een relatie bestaat tussen de klachten van de patiënt en de toestand van het gebouw.
4.4 Installatie-survey Het is essentieel voor het oplossen van de meeste binnenklimaat-problemen dat de onderzoeker verstand heeft het ontwerp, de werking, en onderhoud van verwarming, koel- en ventilatiesystemen (klimaatsinstallaties). Belangrijke aspecten zijn onder meer de hoeveelheid ventilatie, comfort parameters, algemene hygiëne van de systemen en overdrachtswegen (via klimaatinstallaties) van verontreinigingen. Ook installatie-geluid speelt soms een rol bij het ontstaan van klachten. Bij de aanvang van ieder binnenluchtkwaliteit-onderzoek wordt een kwalitatieve screening (die antwoord geeft op de vraag: werken de systemen naar behoren?) aanbevolen. Wanneer de oorzaak van de klachten dan niet duidelijk is, moet een meer gedetailleerd (semi-kwantitatief) onderzoek aan de klimaatsinstallaties worden uitgevoerd. Kwantitatieve metingen in (aan) klimaatsinstallaties worden slechts aanbevolen in bijzondere (complexe) gevallen. Specifieke onderzoeksstappen bij installatie-surveys zijn in tabel 2 weergegeven (in volgorde van toenemende complexiteit en detail). Voor voorbeelden van - bij het uitvoeren van de installatie-survey te gebruiken controlelijsten en evaluatieprocedures verwijzen we naar de Appendix; zie met name de referenties 1-5, 13 en 14. Toelichting op tabel 2: De onderzoeker voert in eerste instantie een globale controle uit van de klimaatsinstallaties in de ‘klachten-zones’. Hierbij wordt bepaald of er sprake is van duidelijk aanwijsbare technische oorzaken als disfunctionerende temperatuurbeheersing, te weinig ventilatie, of vervuilde systemen & componenten (microbiologische groei, stilstaand water, stofopeenhoping, e.d.). In het geval er sprake is van dergelijke - eenvoudig aantoonbaar - technisch disfunctioneren als oorzaak van klachten, kunnen verbeteringen vaak direct worden gerealiseerd en is een grondiger onderzoek niet nodig. Tijdens de genoemde eerste inspectie van klimaatinstallaties kan men tevens een paar screenende metingen doen, indien nodig (bijvoorbeeld temperatuur, relatieve vochtigheid en/of koolstofdioxide-concentratie). De onderzoeker dient in alle gevallen zicht tot doel te stellen om de werking van de klimaatsinstallatie te doorgronden. Specifieke aandacht moet worden besteed aan gebieden waar recent wijzigingen zijn verricht of aan gebieden die op een andere wijze gebruikt worden dan waar ze oorspronkelijk voor waren ontworpen. Men kan zonder meer problemen verwachten in gebieden waar klimaatsinstallaties de huidige activiteiten en belastingen niet voldoende ‘aan kunnen’.
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
19
Tabel 2. Stappen bij uitvoeren van installatie-surveys Kwalitatief 2.1 Controleer - in gebouwzones waar klachten zijn - globaal of klimaatsinstallaties naar behoren functioneren. Semi-kwantitatief 2.2 Bestudeer relevante documentatie (principe schema, werktuigbouwkundige tekeningen en bestekken, inregelstaten en onderhoudsrapporten) 2.3 Bepaal op basis van de klachteninventarisatie-uitkomsten of er sprake is van periodiek optredende of seizoensgebonden klachten, en stem de evaluatie van klimaatsinstallaties hierop af. 2.4 Interview de gebouwbeheerder of de installateur over de werking en regeling van klimaatsinstallaties en het onderhoud. 2.5 Inspecteer buitenluchtaanzuigopeningen, luchtbehandelingskasten, luchtkanalen en inblaasroosters op algehele hygiëne (stof, schimmels, etc). 2.6 Onderzoek of eventuele verspreiding van verontreinigingen via klimaatinstallaties mogelijk is, bijvoorbeeld via een recirculatievoorziening, een warmteterugwinnings-voorziening waarbij geen 100% scheiding tussen retour en toevoer lucht is gegarandeerd of een centrale luchtaanzuigopening in de nabijheid van een verontreinigingsbron (afzuigventilator e.d.).
2.7 Meet de waarden voor CO2, de temperatuur en de relatieve vochtigheid nadat gebruikers een aantal uren van het gebouw gebruik hebben gemaakt op representatieve locaties, zowel onder normale als onder ‘worstcase’ omstandigheden. 2.8 Observeer luchtverplaatsing en drukhiërarchieën in het gebouw met behulp van rookbuisjes. Besteed met name aandacht aan overdracht tussen potentiële bronnen en gebieden waar klachten voorkomen. Kwantitatief 2.9 Meet gedurende enkele dagen of langer continu temperatuur, relatieve vochtigheid en/of de CO2-concentratie op een aantal representatieve locaties. 2.10 Voer een uitgebreide analyse van de (werking van) klimaatsinstallaties uit met als doel het in kaart brengen van eventuele kritische bedrijfstoestanden en het bepalen of het systeem voldoende verwarming- en koelvermogen heeft en of het voor voldoende verse lucht toevoer kan zorgen. 2.11 Meet op een aantal strategische locaties de hoeveelheid verse lucht toevoer (bijvoorbeeld met gebruik van een flowhood of met de tracergasmethode). 2.12 Zorg voor hernieuwde inregeling van centrale verdeelkasten, inblaasroosters e.d..
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
20
Bij een iets diepgaander (semi-kwantitatief) onderzoek van de klimaatinstallaties dient onder meer de regeling van de temperatuurbeheersing in kaart te worden gebracht. Ook de ventilatieregeling (vaak gerelateerd aan de temperatuurbeheersing, bijvoorbeeld bij een VAV-systeem) moet worden bestudeerd (bijvoorbeeld maximum-minimum debieten, bedrijfstijden). Ook het toegepaste filtertype en -klasse en de hygiëne van ventilatie-componenten moeten worden gecontroleerd. Stilstaand water, vlekken of ongebruikelijke opeenhopingen van stof en vuil in klimaatinstallaties (bijvoorbeeld in de centrale luchtbehandelingskast) moeten worden genoteerd. Ook gebeurtenissen in het verleden waar bij mogelijk sprake was van vocht- en microbiologische problemen moeten worden geïnventariseerd. In de tekst hiervoor en in tabel 2 wordt het uitvoeren van CO2-metingen ter indicatie van de hoeveelheid ventilatie genoemd. Of men CO2-metingen verricht of niet, moet zorgvuldig worden afgewogen voor men met meten beging. Onder meer omdat een hogere of lagere bezettingsgraad dan normaal kan resulteren in misleidende CO2niveaus, met als gevolg onjuiste conclusies over de hoeveelheid ventilatie. Toch kan het systematisch meten van CO2-piekwaarden (bijvoorbeeld laat in de middag) met name in gebouwen met een relatief hoge bezettingsgraad (bijvoorbeeld kantoren, scholen) een goede indicatie geven van de ventilatie in het gebouw. Met daarbij wel de kanttekening dat er een aanzienlijk meningsverschil bestaat onder deskundigen over de acceptabele maximum-niveaus5. Conclusies moeten overigens niet alleen op de uitkomsten van CO2-metingen zijn gebaseerd, maar moeten worden getrokken mede op basis van bestudering van de klachtenpatronen, de aanwezigheid van eventuele verontreinigingsbronnen, en het ontwerp en functioneren van klimaatinstallaties. Bij ieder gevonden gebrek, dat betrekking heeft op de luchtkwaliteit of de thermische behaaglijkheid, moet de onderzoeker noteren wanneer en waar deze gebreken kunnen optreden en welk soort klachten de gebreken kunnen veroorzaken. In sommige gevallen zijn technische metingen en berekeningen nodig om te bepalen of het systeem aan de thermische en ventilatie-eisen voldoet die voortkomen het de wijze waarop ruimten gebruikt worden. De effecten van activiteiten van gebruikers en de invloed van het buitenklimaat moeten mee worden gewogen voordat conclusies worden getrokken uit binnenmilieu-metingen. Indien uitgebreide ventilatiemetingen nodig zijn, zijn de meest belangrijke te meten variabelen: de hoeveelheid (verse) luchttoevoer per ruimte of per persoon, de mate waarin recirculatie optreedt (geplande recirculatie, maar ook opnieuw ingebracht retourlucht ten gevolge van ‘kortsluiting’ bijvoorbeeld in luchtbehandelingskasten). Ook kan het zinvol zijn zaken als drukval over filters in kaart te brengen.
5
Een suggestie (gebaseerd op een door de Finse afdeling van ISIAQ ontwikkelde richtlijn) is: zolang de CO2 concentratie onder 700 ppm blijft (einde ochtend, einde middag) is sprake van een zeer goede ventilatie, zolang deze onder 900 ppm blijft van een redelijk goede ventilatie, en wanneer de maximum concentratie tussen 900 en 1200 ppm ligt kan men spreken van een matige ventilatie. ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
21
Continue metingen van temperatuur, relatieve vochtigheid en/of CO2 gedurende een periode van een aantal dagen, die samenvalt met belangrijke veranderingen in het weer buiten, kan problemen met de temperatuurbeheersing en de regeling van de ventilatie aan het licht brengen. Langdurige metingen van bijvoorbeeld lucht- en stralingstemperatuur of bedrijfstemperatuur en luchtsnelheid kunnen nuttig zijn, met name wanneer het niet duidelijk is waar klachten over de thermische behaaglijkheid door worden veroorzaakt. Indien de klimaatinstallatie de hoofd-oorzaak of de belangrijkste factor is in het geval van binnenluchtkwaliteit-gerelateerde klachten, kan een vervolgonderzoek nodig zijn om de meest kosteneffectieve oplossing te vinden. Hierbij dient men antwoord te geven op vragen als: Is het beter om de klimaatinstallatie te wijzigen (herontwerp), de werking aan te passen of is het de beste keuze om de ruimten waar klachten zijn anders te gebruiken?
4.5 Bron-identificatie De belangrijkste verontreinigingsbronnen in gebouwen zijn de gebruikers zelf (inclusief hun activiteiten en hun apparatuur), de gebouwinstallaties, de bouw- en inrichtings-materialen (chemische ‘offgassing’, microbiologische verontreiniging, verval van oudere materialen). Daarbij komen nog verontreinigingen die van buiten gehaald worden (aangezogen door het ventilatiesysteem). Een eerste gebouwonderzoek naar aanleiding van klachten dient onder meer een globale systematische inventarisatie van apparatuur, materialen, activiteiten e.d. die invloed hebben op de binnenluchtkwaliteit. Wanneer aanvullende informatie nodig is over de aanwezigheid van eventuele verontreinigingsbronnen kan kwantitatieve evaluatie (uitvoeren van metingen, bijvoorbeeld het nemen van luchtmonsters of contact-monsters) nodig zijn. In tabel 3 zijn de verschillende stappen die relevant zijn bij bron-identificatie weergegeven (in volgorde van toenemende complexiteit en detail).
Tabel 3. Stappen bij bron-identificatie Semi-kwantitatief
Kwalitatief 3.1 Controleer globaal of er verontreinigingsbronnen aanwezig zijn in de klachtenzones. Noteer ook ‘ongewone geuren’, vochtige plekken, ophopingen van stof, verdachte vlekken als mogelijke indicatie van verontreiniging. Probeer tevens oorzaken van geurklachten van gebruikers te achterhalen.
3.2 Voer een grondig onderzoek naar de aanwezigheid van verontreinigingsbronnen, zowel in als buiten het gebouw. 3.3 Breng (op een systematische manier) potentiële aanwijzingen voor microbiologische, chemische of fysiologische verontreiniging ( geur, stof, vlekken,vocht) in kaart.
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
22
Semi-kwantitatief (vervolg) 3.4 Voer CO-metingen uit (een hogere waarde dan de buitenlucht-concentratie duidt op verbrandingsproducten in de binnenlucht). Waar bekend is dat bronnen van verbrandingsproducten aanwezig zijn (bv. boven een parkeergarage) moeten waar mogelijk in ‘worstcase situaties’ (tijd, locatie) gemeten worden. 3.5 Breng onderhouds-procedures in kaart en bepaal of er sprake kan zijn van onderhouds-gerelateerd bronnen. Denk aan gebruik van schoonmaakmiddelen en pesticiden voor ongediertebestrijding. 3.6 Breng huisregels die invloed hebben op de binnenluchtkwaliteit in kaart (bv. ten aanzien van roken). 3.7 Identificeer andere mogelijke bronnen van verontreiniging door het observeren van werkzaamheden, het interviewen van gebruikers en medewerkers van de technische dienst en door het bestuderen van relevante documentatie. Gebieden die recentelijk zijn gewijzigd, gebieden waar vochtschade is opgetreden, of waar sprake is van ongebruikelijke geuren of specifieke bronnen moeten meer in detail worden onderzocht.
belast. Houdt hierbij ook rekening met windbelasting en windrichting, met name wanneer het gaat om externe bronnen. 3.10 Bij periodiek optredende klachten / emissies: voer een aanvullend onderzoek uit wanneer piekwaarden worden verwacht (klachten hernieuwd optreden). 3.11 Bepaal of er sprake is van gebouw-zones die relatief donker of juist te sterk verlicht zijn. En bepaal of er sprake is visueel discomfort ten gevolge van flikkerende beeldschermen of hinderlijke spiegelingen in beeldschermen (o.a. bij hoofdpijn en oogklachten). 3.12 Breng eventuele tekortkomingen op inrichtingsgebied en de ergonomie van meubilair in kaart voor zover deze van invloed kunnen zijn op vermoeidheid en ander klachten. 3.13 Noteer eventuele ongebruikelijke geluiden (of ongewoon hoge geluidsniveaus). Hetzelfde geldt voor trillingen. Met name relevant bij klachten over hoofdpijn en vermoeidheid. Kwantitatief 3.14 Verzamel gedetailleerde producten emissiegegevens van aanwezige ‘verdachte’ materialen en stoffen die gebruikt worden.
3.8 Voer buiten de werktijd (bij uitgeschakelde mechanische ventilatie) een onderzoek uit naar geuren om de oorzaak van eventuele geuren beter te kunnen bepalen.
3.15 Onderzoek muren, vloeren en/of plafonds op waterschade of potentiële groei. Voer indien nodig vochtmetingen uit of verricht microbiologische metingen.
3.9 Maak potentiële overdrachtswegen inzichtelijk met behulp van rookbuisjes om gebieden te vinden die mogelijk door de verontreinigingsbronnen worden
3.16 Verricht metingen bij ‘verdachte’ printers, copiers e.d. om emissies van apparatuur vast te leggen.
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
23
Kwantitatief (vervolg) 3.17 Verwijder stukken van ‘verdachte’ materialen en verzamel proefhoeveelheden van ‘verdachte’ stoffen en middelen en laat deze analyseren in gespecialiseerde laboratoria (emissie-metingen). 3.18 Verricht statische drukmetingen tussen afzonderlijke ruimten (bv. met behulp van een digitale manometer) om potentiële overdrachtwegen van verontreinigingen in kaart te brengen. 3.19 Voer tests uit met een tracergas, om overdrachtswegen van verontreinigingen vast te leggen.
3.20 Bepaal specifieke omstandigheden (o.a. met het oog op de groei van microorganismen) in gebieden waar klachten voorkomen. 3.21 Neem luchtmonsters en vergelijk de uitkomsten met gangbare criteria (zie verder paragraaf 4.6 en tabel 4). 3.22 Meet de verlichting door (verlichtingsniveau, afschermhoek armaturen, luminantieverhoudingen). 3.23 Laat een ergonoom de ergonomische kwaliteit van werkplekken in kaart brengen. 3.24 Meet geluidniveaus en/of trillingen. Besteedt hierbij tevens aandacht aan laag frequent geluid en laag frequente trillingen.
Voor voorbeelden van controlelijsten en verdere procedures voor het identificeren van bronnen wordt verwezen naar de Appendix; zie met name de referenties 1-5, 15 en 22. Toelichting op tabel 3: In het geval in een vroeg stadium, bij een eerste kwalitatieve inventarisatie van bronnen, voor de hand liggende oorzaken (bronnen) worden gevonden, dan geldt dat gevonden problemen direct opgelost dienen te worden en dat verder onderzoek in eerste instantie niet meer nodig is. Een eerste bron-identificatie kan tot het inzicht leiden dat veel van de aanwezige bronnen geen noemenswaardig effect op de luchtkwaliteit hebben. Juist die bronnen die wel ongewoon hoge concentraties kunnen veroorzaken moeten nader onderzocht worden. Ten aanzien van bronnen die in laatst genoemde categorie vallen dienen de volgende vragen gesteld te worden: • Uitgaande van een worst-case emissiescenario, wat voor invloed kan worden verwacht van de bron (blootstellingsniveaus, gezondheids- en welzijns-effecten)? • Welke gebouw-zones worden ‘getroffen’ wanneer de bron het meest actief is? • Wanneer kan men de worst-case omstandigheden verwachten? Indien er, na kwalitatief of semi-kwantitatief onderzoek, onvoldoende zekerheid bestaat ten aanzien van het belang van afzonderlijke bronnen (mate waarin de bronnen klachten veroorzaken), dan is er meer uitgebreid kwantitatief onderzoek (uitvoeren van metingen) nodig.
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
24
4.6 Luchtmonstername In de beginfase van een binnenklimaatonderzoek is er over het algemeen onvoldoende informatie om een zinvolle meetstrategie te bepalen. Het uitvoeren van metingen en het nemen van luchtmonsters is dan ook pas zinvol als er eerst een aantal andere stappen zijn doorlopen (zie de vorige paragraven). De meeste binnenklimaatproblemen kunnen opgelost worden zonder dat luchtmonsters genomen worden. Sterker nog: in veel gevallen is het resultaat van ondoordachte meetstrategieën en het in een vroeg stadium uitvoeren van metingen een belemmering voor het vinden van effectieve oplossingen. Metingen moeten in eerste instantie worden beperkt tot parameters die een indicatie geven van de werking van klimaatsinstallaties (CO2-concentratie, temperatuur en relatieve vochtigheid). Alleen in die gevallen waarin klachteninventarisatie, installatie-survey en bron-identificatie duidt op een noodzaak voor het nemen van luchtmonsters worden luchtmetingen aangeraden. In dat soort gevallen kan een beperkte luchtmonstername in klachten-zones en in controle-gebieden (die klachtenvrij zijn) nadere informatie geven. Voor die gevallen waarbij meer kwantitatieve informatie nodig is, zijn er meetstrategieën ontwikkeld en emissietest-protocols. Wanneer er luchtmonsters worden genomen, moet de onderhoudsstaat van de klimaatsinstallaties, en de op dat moment aanwezige (potentiële) emissiebronnen en de mogelijk schadelijke activiteiten van gebruikers worden vastgelegd. Bij de interpretatie van luchtkwaliteitgegevens, kan dan rekening worden gehouden met deze factoren. Voorwaarde bij luchtmonstername is verder dat er sprake is van een vooraf vastgestelde, objectieve basis voor het beoordelen van de meetresultaten. Meetuitkomsten worden vaak geïnterpreteerd door vergelijking van uitkomsten in klachtengebieden met uitkomsten in controlelocaties. Een optie is verder toetsing aan algemeen geaccepteerde blootstellings-richtlijnen, gebaseerd op (nietindustriële) toxicologie. Algemene aanwijzingen voor het ontwikkelen van een strategie voor luchtmonstername zijn in tabel 4 weergegeven. Voor voorbeelden van meetstrategieën en meetmethodes wordt verwezen naar de Appendix; zie met name de referenties 1-3, 5 en 15-23. Toelichting op tabel 4: Luchtmonstername in het eerste (kwalitatieve) stadium van een gebouwonderzoek is niet zinvol.
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
25
Tabel 4. Strategie voor luchtmonstername Kwalitatief 4.1 Tijdens de eerste globale onderzoekingen wordt het nemen van luchtmonsters afgeraden. Semi-kwantitatief Verzamel luchtmonsters op een beperkt aantal locaties voor: 4.2 MICROBIOLOGISCHE ANALYSE. Bijvoorbeeld in het geval van sterk verontreinigde klimaatinstallaties en materialen of bij symptomen die wijzen op een ernstige gezondheidsprobleem gerelateerd aan biologische agentia (bv. Veteranenziekte).
4.4 STOF/VEZELANALYSE. Bijvoorbeeld in het geval er sprake is van ongewoon hoge hoeveelheden zichtbaar stof of (glaswol/steenwol) vezels. Kwantitatief 4.5 Verzamel voldoende luchtmonsters om een statistische analyse van de resultaten mogelijk te maken. 4.6 Bepaal voor welke stoffen (agentia) sprake is van ‘ongewoon’ hoge concentraties en leidt af welke verontreinigingsbronnen deze hoge concentraties veroorzaken.
4.3 CHEMISCHE ANALYSE. Bijvoorbeeld wanneer sprake lijkt van concentraties chemische stoffen die hoog genoeg zijn om gezondheidsschadend te zijn of in het geval van ernstige geuroverlast.
Indien het nodig blijkt om tijdens semi-kwantitatief vervolgonderzoek luchtmonsters te nemen, dan dient men dit tot een gering aantal locaties (klachtenzones, ‘worst case gebieden’) te beperken. De meetprocedure en de meetstrategie dient dusdanig te zijn dat ‘ongewone situaties’ (concentraties) ten opzichte van reguliere achtergrondniveaus onderscheiden kunnen worden. Men kan de monsters niet alleen analyseren op afzonderlijke stoffen (bijvoorbeeld Formaldehyde) maar ook op samengestelde concentraties (bijvoorbeeld TVOC oftewel Total Volatile Organic Compound). Is nader kwantitatief onderzoek nodig dan is het nodig dat er in representatieve gebouw-zones (zones met klachten en zones zonder klachten) een voldoende aantal monsters genomen wordt om te bepalen of er statisch gezien verschillen zijn. Een dergelijke aanpak is overigens in de meeste gevallen te kostbaar en te tijdrovend: de hoeveelheid luchtmonsters die hiervoor nodig is, is vaak zeer groot. Men kan luchtmonsters nemen in de leefzone, maar er bestaan ook andere kwantitatieve meetmethoden. Men kan bijvoorbeeld microbiologische groei in gevonden stofvlokken meten of werken met conctactmonsters (bijvoorbeeld genomen in luchtbehandelingskasten). Indien het gaat om chemische emissies van ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
26
inrichtingsmaterialen kan men afzien van luchtmonstername in het gebouw, maar kan men conclusies trekken op basis van laboratorium-emissie metingen aan verwijderde (delen van) bouw- en inrichtingsmaterialen.
5.0 INTERPRETATIE ONDERZOEKSRESULTATEN Een binnenklimaatonderzoek mondt als het goed is uit in een conclusie ten aanzien van de oorzaken van klachten en in aanbevelingen ter verbetering van de situatie. Nadat de voorgestelde maatregelen aan gebouw of installatie of organisatorische maatregelen genomen zijn, wordt indien mogelijk geverifieerd of de klachten inderdaad verminderen of verdwijnen.
5.1 Interpretatie van inspectie- en meet-uitkomsten Een belangrijke taak van de binnenluchtkwaliteit-onderzoeker is het aantonen van oorzaken en het geven van prioriteiten (aangeven welke oorzaken het meest belangrijk zijn). Alleen evaluatie na uitvoering van de maatregelen kan inzichtelijk maken of de aangewezen zaken inderdaad de oorzaken waren van de slechte binnenluchtkwaliteit. Evaluatie van de effectiviteit van maatregelen kan op meerdere manieren plaats vinden. In het geval van geuroverlast kan een de puur kwalitatieve observatie dat ‘de geur verdwenen is’ al voldoende zijn. In andere situaties kan het nodig zijn om uitkomsten van metingen voor en na het nemen van maatregelen te vergeleken. Wanneer aanbevolen maatregelen niet zijn uitgevoerd, kan het veranderen van omstandigheden (bv. per seizoen of afhankelijk van activiteiten in het gebouw) een nader bewijs zijn van de juistheid van de gesuggereerd oorzaak-gevolg verbanden. Denk dan bijvoorbeeld aan het tijdelijk verminderen van geuren als een bepaald type meubel in verband met onderhoud verwijderd is.
5.2 Oorzaken van klachten Wanneer klachten in verband kunnen worden gebracht met tekortkomingen in het binnenklimaat en de gesuggereerde aanbevelingen zijn uitgevoerd, kan worden overwogen om de gebruikers vooraf en achteraf te enquêteren. Bij voorkeur wordt hierbij dezelfde vragenlijst gebruikt (of dezelfde interviewopzet of hetzelfde dagboekformat wanneer voor een andere wijze van klachteninventarisatie wordt gekozen). Idealiter vindt de follow up plaats in dezelfde tijd van het jaar. In het geval een uitgebreide klachteninventarisatie nadat maatregelen genomen zijn niet mogelijk is, kan ook geëvalueerd worden door middel van gesprekken met een deel van medewerkers die klachten hebben (hadden) en/of met leidinggevenden. Wanneer aangetoond wordt dat de klachten verband houden met de binnenluchtkwaliteit maar de voorgestelde maatregelen niet zijn uitgevoerd, kan de juistheid van de onderzoeksbevindingen onder meer nader worden getoetst door te ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
27
kijken hoe de symptomen over de tijd veranderen (bv. seizoensafhankelijk). Indien er niets gewijzigd wordt dan zou een tweede klachteninventarisatie na verloop van tijd hetzelfde beeld moeten geven als de oorspronkelijke klachteninventarisatie. In het geval het onderzoek aantoonde dat de klachten niet veroorzaakt worden door een slecht binnenklimaat, dan zou het klachtenpatroon over de tijd gezien onafhankelijk moeten zijn van eventuele veranderingen van de binnenluchtkwaliteit. In sommige gevallen kan dan blijken dat de klachten verminderen zonder dat er maatregelen aan gebouw of klimaatinstallatie zijn uitgevoerd. De hoeveelheid en intensiteit van klachten kan ook variëren ten gevolge van psychosociale veranderingen (bv. afronding van een interne reorganisatie).
5.3 Misleidende factoren Wanneer wordt onderzocht of maatregelen effectief zijn, dient men rekening te houden met misleidende factoren. Soms wordt ten onrechte de suggestie gewekt dat het probleem niet is opgelost, ondanks genomen technische maatregelen. Dit kan onder meer het geval zijn indien er niet alleen sprake is van een binnenklimaatprobleem maar er tegelijkertijd sprake is van aanhoudende psychosociale problemen (bijvoorbeeld slechte arbeidsverhouding tussen werknemers en management). In andere gevallen kan het ‘placebo effect’ verstorend werken: doordat men denkt dat er maatregelen genomen zijn (terwijl dit in werkelijkheid niet zo is) verminderen de klachten (meestal alleen tijdelijk). Aangezien gebouwgerelateerde gezondheidsklachten vaak veroorzaakt worden door combinaties van factoren, kan ook de evaluatie van de effectiviteit van één enkele maatregel tot misleidende inzichten leiden. Een probleem is verder nog dat er ook nieuwe problemen kunnen ontstaan in gebouwen nadat de originele problemen zijn opgelost (voorgestelde maatregelen zijn uitgevoerd). Tijdens iedere evaluatie achteraf moet men altijd rekening houden met de genoemde misleidende factoren (confounders). In sommige gevallen kunnen de maskerende effecten zo groot zijn dat het effect van genomen maatregelen zelfs helemaal niet in kaart is te brengen.
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
28
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
29
APPENDIX Opsomming aanvullende literatuur met per bron een samenvatting
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
30
Terwijl deze richtlijn algemene strategieën voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten biedt, kunnen in bepaalde gevallen meer specifieke procedures en methodes nodig zijn. Deze appendix voorziet in verwijzingen naar meer gedetailleerde meetprocedures, checklists en vragenlijsten. In het eerste gedeelte ‘Algemene referenties’ treft u verwijzingen naar procedures aan, die voor een aantal verschillende onderzoeksonderwerpen en meetparameters kunnen worden gebruikt. Meer specifieke referenties kunt u terugvinden in de hoofdstukken: Klachteninventarisatie, Installatie-survey, Gebouw-survey en Luchtmonstername. Merk op dat het meest Amerikaanse, Engelse en Scandinavische bronnen betreft. Verwijzingen naar Nederlandse checklists e.d. ontbreken (op één uitzondering na), onder andere doordat er geen Nederlanders in de oorspronkelijke ISIAQ werkgroep zaten.
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
31
Algemene referenties (1)
Nathanson, T. voor Federal-Provincial Advisory Committee on Environmental and Occupational Health. 1993 (herzien 1995). Indoor Air Quality in Office Buildings: A Technical Guide. Health Canada ISBN 0-622-20854-4. Controlelijsten voor evaluatie van de klimaatinstallatie-werking en de inspectie van gebouwen. Overzicht van meetmethoden en -apparatuur. Niet bedoeld voor gedetailleerd advies t.a.v. de instrumentatie. Interpretatie van microbiologische resultaten. Strategieën voor aanpak van gevonden oorzaken. Contact informatie: Communications Branch, Health Canada, Tunney’s Pasture, Ottawa, Ontario K1A 0K9, Canada.
(2)
EPA BASE Programma Bedoeld als database met ‘gemiddelde’ binnenluchtconcentraties van diverse stoffen (in grote kantoorgebouwen). De gehanteerde procedures, controle- en vragenlijsten kunnen voor sommige binnenklimaat-onderzoeken nuttig zijn. Er is o.a. een gedetailleerde gebruikersvragenlijst opgenomen (oorspronkelijk niet bedoeld voor onderzoek van probleemgebouwen). De controlelijsten bevatten een gedetailleerde checklist voor de inspectie van klimaatinstallaties. Verder zijn er meetprocedures omschreven onder meer voor het uitvoeren van chemische, microbiologische en stof/vezel monsternames. Tevens zijn aanbevelingen gegeven voor het uitvoeren van thermische en ventilatie-metingen. Contact informatie: IAQ Clearinghouse (800) 438-4318 (alleen binnen de Verenigde Staten).
(3)
U.S. Environmental Protection Agency and National Institute of Occupational Safety and Health. Building Air Quality: A Guide for Building Owner’s and Facility Managers. EPA/400/1-91/033. Washington, DC, USA December 1991. Praktische checklists en procedures voor het identificeren van verontreinigingsbronnen en het vinden van overdrachtswegen van verontreinigingen, voor de inspectie van klimaatsinstallaties, aanbevelingen voor het afnemen van interviews en het gebruik van klachten-dagboeken, en suggesties voor het testen van onderzoekshypothesen. Fungeert verder als een algemene richtlijn voor het verrichten van metingen en het nemen van luchtmonsters. Contact informatie: Order Processing Code 6103. Superintendent of Documents, PO Box 371954, Pittsburgh, PA 15250-7954, USA. Fax: (1-202) 512-2250. $24,00 (Internationale orders, $30,00).
(4)
Cone, J.E. en Hodgson, M.J. Problem Buildings: Building-Associated Illness and the Sick Building Syndrome. Occupational Medicine: State of the Art Reviews. Hanley & Belfus (1989) Procedures en checklists voor medische, epidemiologische, technische en arbeidshygiënische evaluaties. Ook worden methodes voor de analyse en interpretatie van onderzoeks- en meetuitkomsten besproken.
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
32
Contact informatie: th Hanley & Belfus, Inc., 210 South 13 Street, Philadelphia, PA 19109, USA.
(5)
Nordic Ventilation Group. Indoor Climate Problems - Investigation and Remedial Measures. Nordtest 204. Helsinki, Finland. 1993. Bevat gestandaardiseerde gebruikersvragenlijsten en richtlijnen voor de interpretatie daarvan. Noemt verder diverse risicofactoren (inclusief niet binnenluchtkwaliteit gerelateerde factoren), met daarbij suggesties over in welke gevallen verder evaluatie (van risicofactoren) nodig is. Bevat tevens procedures voor het evalueren van chemische, microbiologische, en stof/vezelmetingen en andersoortige metingen (o.a. thermisch). Contact informatie: NORDTEST, PO Box 116, FIN-02151 Espoo Finland.
(6)
Health Canada. Canadian Indoor Air Quality Investigation Protocols. Geschreven door Scanada Consultants Ltd. HC1521-03-410 K 282303-1. 1996. Overzicht van alle Canadese procedures voor binnenklimaat-onderzoek. Contact informatie: Tedd Nathanson, Public Works and Government Services Canada, Real Property Services, Place du Portage, Phase 3, 8B1, Ottawa, Ontario, Canada K1A 0M3.
(7)
Bluyssen et al. European Audit Project to Optimize IAQ and Energy Consumption in Office Buildings. TNO Building and Construction Research, Delft, the Netherlands, 1995.
(8)
Follin, T. Follow a Track When Investigating Sick Buildings. Samenvatting van aanbevelingen voor gebouwonderzoek, naar aanleiding van de 3rd International Conference on Healthy Buildings, Healthy Buildings ’94, Vol. 1, pagina 529-533. 1994.
(9)
Follin, T. Investigation in Sick Buildings, Step by Step. Proceedings International Symposium on IAQ Practices - Moisture and Cold Climate Solutions, pagina 369-376. 1995.
Klachten-inventarisatie Zie voor voorbeelden van vraaglijsten en klachteninventarisatie-procedures allereerst de referenties 1-5 hiervoor. (10) Guirguis, S.; Rajhans, G.; Leong, D.; Wong, L. 1991. A Simplified IAQ Questionnaire to Obtain Data for Investigating Sick Building Complaints. American Industrial Hygiëne Association Journal 52 (8): A434-A437.
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
33
Vragenlijsten voor werknemers voor het vaststellen van de kwaliteit van het binnenmilieu. Bestaat uit twee delen: (A) voor gebouwgerelateerde gezondheidsklachten en (B) voor hinderklachten. Houdt onder meer rekening met type werk, soort werkplek, nabijheid van verontreinigingsbronnen. Deel (A) omvat gezondheidsklachten inclusief luchtwegirritaties e.d., en vraagt naar eventueel ziekteverzuim, medische behandelingen, allergieën, en medicijngebruik. Deel (B) bevat vragen over lawaai, ventilatie en thermisch comfort, verlichting, geuren, apparatuur, en persoonlijke beïnvloeding. Contact informatie: th Gyan Rajhans, Ontario Ministry of Labour, 4 floor, 1290 Central Parkway West, Mississauga, Ontario L5C 4R3, Tel: (905) 615-7058, fax: (905) 615-7098.
(11) Raw, G.J. A Questionnaire for Studies of Sick Building Syndrome. BRE Report, Construction Research Communications. 1995 (12) Raw, G.J., ea. A Questionnaire for Studies of Sick Building Syndrome. Proceedings of Healthy Buildings ’95, Vol. 3. 1919 Milaan. 1995
Installatie surveys Voor checklists en procedures voor het uitvoeren van inspecties van klimaatinstallaties zie allereerst de referenties 1-5 (hiervoor). (13) Persily, A.K. Manual for Ventilation Assessment in Mechanically Ventilated Commercial Buildings. Nation Institute of Standards and Technology. NISTIR 5329 (1994). Beschrijft procedures voor het evalueren van de werking van klimaatsinstallaties en en van thermische omstandigheden. Bevat tevens suggesties voor het gebruik van meetapparatuur. Contact informatie: Building and Fire Research Laboratory, NIST, U.S. Department of Commerce, Gaithersburg, MD 20899, USA.
(14) Ventresca, J.A.. Ventilation System O&M: A First Step for Improving IAQ. ASHRAE Journal, Januari 1995, pagina 19-23. Bespreking van zes algemene organisatie en management problemen die samen kunnen hangen met een slechte binnenluchtkwaliteit. Verschaft niet-technische achtergrondinformatie die behulpzaam kan zijn bij het ondervragen van bijvoorbeeld gebouwbeheerders, installateurs en facility-managers. Contact informatie: American Society of Heating, Refrigerating, and Air Conditioning Engineers, Inc. Publications, 1971 Tullie Circle, Atlanta, Georgia 30329, USA.
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
34
Gebouw surveys Voor checklists ten behoeve van gebouwinspectie zie allereerst de referenties 1-7 (hiervoor). (15) ISIAQ Task Force I. Guidelines for the Control of Moisture Problems Affecting Biological Indoor Air Quality. 1996 Omvat suggesties & procedures betreffende het vaststellen van vochtschade en microbiologische problemen in gebouwen. Contact informatie:
[email protected] en www.isiaq.org.
Luchtmonstername Voor procedures voor luchtmonstername en luchtmetingen zie allereerst de referenties 1-3, 5 en 15 (hiervoor). (16) American Conference of Governmental Industrial Hygienists. Bioaerosols: Assessment and Control. Bewerkt door Macher, e.a. Cincinnati, OH, USA. (1998 - in druk). Bevat procedures voor het uitvoeren van medische beoordeling van omstandigheden, aanwijzingen voor onderzoek op locatie, en voor het nemen van luchtmonsters en suggesties voor te nemen maatregelen. Contact informatie: ACGIH, 6500 Glenway Avenue, Building D-7, Cincinnati, OH 45211-4438, USA.
(17) W.T. Winberry e.a. Compendium of Methods for the Determination of Air Pollutants in Indoor Air. U.S. Environmental Protection Agency AREAL, Research Triangle Park, NC. EPA/600/4-90/010. (1990). Beschrijft de officiele EPA-procedures voor het nemen van luchtmonsters en het analyseren van meetuitkomsten. E.e.a. voor diverse stoffen, waaronder pesticiden, koolmonoxide, en stikstofdioxide. Contact informatie: Noyes Data Corp. New Jersey, USA
(18) Federal-Provincial Committee on Environmental and Occupational Health. 1995. Fungal Contamination in Public Buildings: A Guide to Recognition and Management. Ottawa: Health Canada. Pagina’s 9-28, 59-76. Richtlijn voor het uitvoeren van schimmelonderzoek en bespreking van complicerende factoren. Bevat aanbevelingen ten aanzien van o.a. het moment waarop onderzoek moet plaatsvinden afhankelijk van het soort symptomen en de uitkomten van vooronderzoek (eerdere monsterafnames). Bespreekt de beperkingen van iedere bekende methode voor monstername en voor diverse typen kweekproeven, en geeft aanbevelingen voor verbeterde opsporingsmethoden. ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
35
Contact informatie: Environmental Health Directorate, Health Canada, Tunney’s Pasture. Ottawa, Ontario K1A 0L2, Canada.
(19) Kennedy, E.R. en Gagnon, Y.T. Evaluation of Sampling Analysis Methodology for the Determination of Selected Volatile Organic Compounds in Indoor Air. National Institute of Occupational Safety and Health. Cincinnati, OH (1993), USA. Document beschrijft verschillende meetmethoden van VOC’s (Vluchtige Organische Stoffen). Gaat o.a. in op het gebruik van Multi-sorbent-buizen (bijv. Carbotrap 300) met een meetgevoeligheid in het bereik ‘ppb’. Ook analyse door middel van thermische desorptie, gaschromatografie en massaspectrometrie wordt behandeld. Contact informatie: NIOSH, 4676 Columbia Parkway, Cincinnati, OH 45202, USA, Tel: (+1 1-513) 533-8287
(20) Institut de recherche en santé en sécurité du travail du Québec. 1989. Strategy for Studying Air Quality in Office Buildings. Montreal: IRSST. ISBN 2-55019947-2. ISSN 0837-5577. Bevat o.a. tabellen met verschillende strategieën voor monstername, inclusief omschrijvingen van de meettechniek, detectie-limiet, duur en frequentie van monstername, en gewenste locatie voor monstername. O.a. voor het meten van CO (elektrochemische cel), CO2 (infrarood), NOx (elektrochemische cel), O3 (chemiluminescentie), nicotine en tabaksrook (XAD-2 buis GC analyse). Bevat veder een lijst met meetinstrumenten, merken en distributeurs. Geeft tevens een overzicht van standaard concentraties in kantoren te Quebec en een overzicht van relevante normen en richtlijnen. Geeft tevens een tabel met bronnen en verbeteringsstrategieën. Voor meettechnieken verwijst men naar IRSST-publicatie “Sampling Guide for Air Contaminants in the Workspace.” Contact informatie: Institut de recherche en santé et en sécurité du travail du Québec (IRRST), 505 de Maisonneuve Blvd West, Montreal, Quebec H3A 3C2, Canada, Tel (1-514) 288-0998.
(21) European Collaborative Action. Indoor Air Quality and Its Impact on Man. COST Project 613. Luxembourg. Bevat afzonderlijke deelrapportages over formaldehyde (rapport #7), N02 (#3), strategie voor monsterneming van chemische stoffen (#6) en biologische agentia (#12).
(22) NIOSH Analytical Methods Manual, 4th Edition. U.S. Department of Health and Human Services, National Institute of Occupational Safety and Health, 1994. Behandelt een grote verscheidenheid aan industriële monstername- en meet-procedures. Sommige zijn bruikbaar bij het uitvoeren van binnenklimaatonderzoek in niet-industriële gebouwen.. Contact informatie: NIOSH, 4676 Columbia Parkway, Cincinnati, OH 45202, USA, Tel: (1-513) 533-8287 of beschikbaar via: SKC, Inc., 863 Valley View Road, Eight-Four, PA 15330, Catalog No. 877-10. ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten
36
(23) ASTM Standards and Guides (Subcommittee D22.05) Bevat specifieke procedures en algemene aanwijzingen voor een aantal binnenmilieuparameters en -factoren. Contact informatie: ASTM, 100 Barr Harbor Drive, West Conshohocken, PA 19428-2959, USA, Tel (1-610)-8329500. Reference Subcommittee D22.05 on Indoor Air.
ISIAQ richtlijn voor het onderzoeken van binnenklimaatklachten