Academiejaar 2014 – 2015 Tweedesemesterexamenperiode
Is het mogelijk om keuze te beïnvloeden? De effecten van ‘traffic-light’ labels op productkeuze. door Soraya Limame (00805505)
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid
Promotor: Dr. Jelle Demanet Copromotor: Prof. Dr. Marcel Brass
Abstract
Deze studie onderzocht of het mogelijk is om productkeuze te beïnvloeden. Er werd gekeken of ‘traffic-light’ labels kunnen leiden tot het aankopen van meer gezonde producten bij consumenten. ‘Traffic-light’ labels zijn gekleurde labels waarbij rood staat voor een ongezond product, groen voor een gezond product en geel voor niet gezond noch ongezond. Hierbij werd rekening gehouden met consumenten die al dan niet een dieet volgden en het effect van vermoeidheid op de productkeuze. Dit onderzoek maakte gebruik van een 2x2x2 tussensubject experimenteel design met 167 participanten, waarvan 80 personen op dat moment een dieet volgden. De participanten hebben verschillende opdrachten gekregen. De eerste opdracht ging hen al dan niet vermoeien. In de tweede taak hebben ze een keuze uit producten gemaakt met al dan niet toegevoegde labels. De studie vond, volgens een ANOVA analyse, dat vermoeidheid er niet voor ging zorgen dat er meer ongezonde producten werden aangekocht. Ook heeft het toevoegen van ‘traffic-light’ labels geen effect op de aankoop op gezondere producten. Hoewel de meeste hypotheses niet bevestigd konden worden, kwamen er wel onverwachte bevindingen naar voor die als een interessant aanknopingspunt kunnen dienen voor verder onderzoek.
Literatuuroverzicht ........................................................................................................................................ 2 Motivatie voor het diëten ............................................................................................................ 2 Traffic-light calorie labels............................................................................................................ 3 Mentale vermoeidheid benadert door ego-depletion ...................................................... 5 Onbewuste beïnvloeding ............................................................................................................. 8 Doel relevante informatie.......................................................................................................... 10 Methode ........................................................................................................................................................... 14 Participanten .................................................................................................................................. 14 Studie design .................................................................................................................................. 15 Meetinstrumenten ........................................................................................................................ 17 Resultaten........................................................................................................................................................ 18 Descriptieve resultaten .............................................................................................................. 18 Hypothesetoetsing ....................................................................................................................... 21 Exploratieve verklaring van de hypotheses ....................................................................... 23 Discussie .......................................................................................................................................................... 25 Conclusie .......................................................................................................................................................... 32 Referenties ...................................................................................................................................................... 34 Bijlage 1 ............................................................................................................................................................ 39 Bijlage 2 ............................................................................................................................................................ 54 Bijlage 3 ............................................................................................................................................................ 69 Bijlage 4 ............................................................................................................................................................ 71
Sinds 1980 zien we een algemene toename van de Body Mass Index (BMI) wereldwijd. Het is voornamelijk in de Westerse wereld dat dit voor problemen zorgt zoals overgewicht en obesitas (Finucane et al. 2011 en Wang et al. 2011). Deze problemen komen voort uit het feit dat er grote veranderingen zijn opgetreden in ons voedingspatroon. Zo is het nu veel gemakkelijker om aan goedkope, vetrijke etenswaren te geraken. Een voorbeeld hiervan is de talrijke aanwezigheid van fast-food. Daarnaast is het ook de maatschappij, die gebaseerd is op consumptie, die ervoor zal zorgen dat we teveel van deze goederen gebruiken (Swinburn et al. 2011). Neem nu het voorbeeld van chocolade. Vroeger was er een stuk chocolade die werd verdeeld onder de kinderen. Nu staan de kinderen op, ontbijten ze met chocopasta op de boterham, krijgen ze een koekje opgevuld met chocolade mee als tienuurtje en zo verder (Koppen). Alsook zijn de porties die we opeten veel groter geworden (Nielsen, Popkin, 2003). Dit zorgt ervoor dat er veel meer calorieën worden opgenomen dan diegene die we dagelijks nodig hebben. Hiervoor kunnen verschillende factoren aangehaald worden. Zo kan het zijn dat sommige consumenten niet de kennis hebben over het aantal voedingstoffen die men dagelijks nodig heeft om goed te kunnen functioneren. Vervolgens kan het zijn dat ze handelen uit automatisme of uit gewoonte (Thorndike, Riis, Sonnenberg, Levy, 2014). Het individu kan van thuis uit gewoon zijn dat er op woensdagmiddag frietjes van de frituur worden gehaald en op vrijdag pizza wordt gegeten bijvoorbeeld. Alsook is er de mogelijkheid dat consumenten handelen uit gemakzucht (Thorndike, Riis, Sonnenberg, Levy, 2014). Na een lange dag op het werk kan het zijn dat iemand geen zin meer heeft om nog achter de potten te staan en dan maar snel iets gaat afhalen. Paradoxaal hierop is echter dat ook het diëten en de eetstoornissen de laatste decennia zijn toegenomen in de Westerse wereld (Lowe, Levine 2005). Aangezien dat er een toenemend aantal consumenten zijn die op hun gewicht letten, gaat deze studie zowel inzoomen op deze consumenten en alsook op hoe ze omgaan met calorie labels op producten. Dit onderzoek gaat namelijk kijken of mensen die diëten zich gaan laten beïnvloeden door calorie labels. Met andere woorden gaan deze consumenten deze visuele informatie gebruiken om hun doel te bereiken? Daarnaast gaat het onderzoek ook na of deze doel-relevante informatie dit verlies in doorzettingsvermogen compenseert wanneer er mentale vermoeidheid optreedt.
1
Literatuuroverzicht Motivatie voor het diëten Polivy en Herman (1987) hebben geponeerd dat de huidige sociale voorkeur uitgaat naar mensen met een slank figuur. Maar waarom wordt er zoveel aandacht aan een slank figuur besteed? Waarom is dit het ideaal? Dit is puur afhankelijk van de historische fluctuatie in het soort uiterlijk dat het meest gewaardeerd wordt. Zo zie je dat de mode steeds verandert. Wat een aantal jaren geleden hip was, is dit nu niet meer. Vroeger was het zo dat volumineuze vrouwen het ideaal beeld waren. Dit ziet men door de vrouwen die toen werden afgebeeld in de kunst. De dag van vandaag, is het maatje 36 waar men naar streeft en dat als ideaal wordt vooropgesteld. Dit heeft ervoor gezorgd dat er meer aandacht wordt besteed aan het gewicht wat leidt tot diëten en gewicht verliezen. Ook in de media komen steeds slanke vrouwen voor in reclamespots en dergelijke. Daarnaast wordt er via deze weg informatie en tips gegeven over hoe men aan zo’n figuur kan komen en daarbij wordt er vaak ingespeeld op het diëten met afslankmiddeltjes enzoverder. (Polivy en Herman, 1987) Naast hulpmiddelen om af te slanken gaan de individuen die diëten ook vaak kijken naar hoeveel en wat ze juist eten. Zolang ze het aantal calorieën per portie of per dag niet overschrijden, zullen ze blijven eten. Eens deze limiet dreigt overschreden te worden gaan ze stoppen met eten. Onder normale omstandigheden is het wel zo dat mensen die op hun lijn letten in het algemeen minder eten dan individuen die niet diëten. Als er echter speciale momenten zijn zoals stressmomenten, feestjes, dinertjes,… dan gaan net deze mensen die op hun gewicht letten meer zondingen. Met andere woorden zij gaan dan net meer eten dan mensen die niet diëten. (Herman en Polivy, 1984) Hierdoor kan je afleiden dat er ook andere factoren een rol spelen bij het eten. Lowe en Levine (2005) poneren dat er een onderscheid kan gemaakt worden tussen fysiologische en psychologische honger. Dit onderscheid wordt ondersteund door neurologische bevindingen. Deze bevindingen zeggen dat de hersenen zowel een homeostatisch als een hedonisch systeem hebben. Het homeostatisch systeem zal worden geactiveerd als het lichaam energie tekort heeft. Dit is dus de fysiologische honger aangezien het lichaam voedsel nodig heeft om alle functies goed te kunnen blijven uitvoeren. Daarnaast hebben we het hedonisch systeem die geactiveerd wordt door de aanwezigheid van lekker voedsel. Dit is duidelijk de psychologische honger. Het lichaam heeft namelijk geen energie nodig maar toch gaan ze eten doordat ze psychologisch honger ervaren. Deze psychologische honger kan ook ontstaan door emoties. Zo zijn er mensen, als ze zich niet goed in hun vel
2
voelen, die gaan beginnen eten. Dit is echter eten om deze negatieve emoties te vermijden of er aan te ontsnappen. Algemeen wordt ervan uitgegaan dat als mensen met een normaal gewicht (dus geen overgewicht hebben) diëten dit is om af te vallen en er naar streven om nog slanker te worden. Dit wordt dan echter gezien als het ongezond streven naar een te slank lichaam. Men zou bijvoorbeeld kunnen denken aan anorexia. Maar deze assumptie lijkt niet altijd te kloppen. Het is mogelijk dat deze mensen op hun voeding letten met de motivatie om een klein beetje af te vallen (en dus niet extreem) of om er voor te zorgen dat ze niet verdikken (Chernyak en Lowe, 2010). Ons voedingspatroon is veel vetrijker en dus ook calorierijker is geworden.
Traffic-light calorie labels En daarnaast is er ook een verschuiving te zien in de plaats waar mensen hun maaltijden gaan nuttigen. De mensen gaan niet alleen snel iets afhalen na hun werk maar er is ook een vastgestelde trend dat in het algemeen meer buitenshuis wordt gegeten (Nielsen, Siega-Riz, Popkin, 2002). Dit voedsel dat ze dan aankopen is echter veel calorierijker, heeft een slechtere nutritionele waarde en de porties zijn veel groter (Roberto, Larsen, Agnew, Baik en Brownell, 2010). Denk maar aan de XL menu bij een fast-food keten. Bovendien is het ook zo dat de mensen meer moeite hebben om een correcte inschatting te maken van de calorieën in deze maaltijden (Roberto, Larsen, Agnew, Baik en Brownell, 2010). Roberto et al. (2010) hebben een onderzoek uitgevoerd waar ze participanten hebben laten kiezen tussen gerechten vanop een menu waarbij er (a) geen calorie labels vermeld stonden, (b) waar calorie labels naast het gerecht vermeld stonden en (c) waarbij er calorie labels naast het gerecht vermeld stonden en daarbovenop ook de gemiddelde dagelijkse nodige calorieën bij vermeld stond. Uit hun studie is gebleken dat er een groot verschil is op het bestelde aantal calorieën tussen enerzijds de groep waarbij op het menu geen calorie labels aanwezig waren en anderzijds de groep waar zowel de calorie labels vermeld waren en de extra informatie. Alsook is dit verschil tussen deze 2 groepen terug te vinden bij het totaal aantal opgenomen calorieën. Verder zijn de onderzoekers ook gaan kijken hoeveel de participanten na het avondmaal nog gingen snoepen. Met andere woorden hoeveel calorieën de participanten na het avondmaal nog extra gingen opnemen. Daaruit kwam naar voor dat de participanten die hun gerecht hadden moeten kiezen van een menu met calorie labels het meest gingen snoepen en de participanten die een menu gekregen hadden met calorie labels en extra informatie het minst gingen snoepen. Hierdoor was er niet echt een significant verschil in het totaal aantal opgenomen calorieën
3
tussen de conditie zonder calorie labels en de conditie met calorie labels. Er was echter wel een significant verschil met de conditie van calorie labels en extra informatie. Waarbij deze groep in totaal veel minder calorieën heeft opgenomen. Het zou kunnen dat de participanten, van de conditie met enkel calorie labels, na het eten nog honger hadden en daarom nog een extra snack opaten of er vanuit gingen dat men nu wel nog kon snoepen aangezien ze tijdens het avondmaal minder calorieën hadden opgenomen. In het algemeen kwam in deze studie naar voor dat mensen minder calorieën gingen bestellen en opnemen als er informatie werd meegegeven over het aantal calorieën dat een gerecht bezit. Ook werd duidelijk dat mensen het moeilijk hadden met het correct inschatten van het aantal calorieën dat ze hadden opgenomen. Consumenten informeren over het aantal calorieën per dag dat gemiddeld nodig is, kan alleen maar de gezondheid ten goede komen (Roberto et al., 2010). Want er is duidelijk te zien dat consumenten hierdoor hun voeding en dus de opgenomen calorieën gaan aanpassen. Wat hier van groot belang is, is dat ze dan ook de labels met de voedingswaarde op het voedsel gaan begrijpen. Uit een review van Cowburn en Stockley (2004) komt echter naar voor dat consumenten moeite hebben om de labels met informatie van de voedingswaarde correct te interpreteren. Er zijn wel consumenten die geen enkel probleem hebben om deze labels te begrijpen vooral als het enkel bij eenvoudige informatie blijft. Nochtans in het algemeen vinden consumenten deze labels verwarrend en moeilijk te begrijpen. Zeker als er gebruik gemaakt wordt van technische informatie (Cowburn en Stockley, 2004). Hierdoor wordt er in deze studie gebruik gemaakt van een eenvoudiger alternatief, namelijk de ‘traffic-light’ labels. Thorndike, Sonnenberg, Riis, Barraclough en Levy (2012) hebben in de cafetaria van een ziekenhuis een automaat voorzien van deze ‘traffic-light’ labels. Met andere woorden, de gezonde producten kregen een groen label, de minder gezonde producten een oranje label en de ongezonde producten een rood label. Deze kleuren zijn aan de producten toegewezen op basis van vijf criteria: hun kilocalorieën, gesatureerde vetten, granen, fruit/ groeten en proteïnen. Uit hun studie is gebleken dat de groen gelabelde producten een verhoogde verkoop hadden gekend en dat de rood gelabelde producten net minder aangekocht werden. Dit zorgt voor het bewijs dat het gekozen alternatief van de eenvoudigere labels effectief is. Met andere woorden deze ‘traffic-light’ labels gaan consumenten er toe aanzetten om voor gezondere producten te kiezen. In de studie van Ellison, Lusk en Davis (2014) hebben ze deze ‘traffic-light’ labels toegepast op menukaarten van restaurants. Daarnaast hebben ze ook de vergelijking gemaakt met menukaarten waar er numerieke labels gebruikt werden. Numerieke labels zijn labels waar het 4
aantal kilocalorieën op vermeld staat. Ellison et al. zijn in deze studie tot de conclusie gekomen dat de numerieke labels geen invloed hebben op de voedselkeuze. Daarnaast was er wel een significant verschil bij de ‘traffic-light’ labels. Daar zag men een vermindering van de rood gelabelde gerechten. De groen en oranje gelabelde gerechten werden meer gekozen dan wanneer deze ‘traffic-light’ labels niet aanwezig waren. De onderzoekers zijn ook nagegaan of prijsveranderingen van de gerechten er zouden voor zorgen dat men eerder gezondere gerechten zou aankopen. Dit hebben ze gedaan door de ongezonde gerechten te verhogen in prijs en gezondere gerechten te verlagen in prijs. Deze prijsveranderingen hadden echter geen significante invloed op de totaal aantal calorieën die aangekocht werden. Hieruit kan afgeleid worden dat, als consumenten geen kennis hebben over de nodige calorieën per dag, het eigenlijk effectiever is om ‘traffic-light’ labels te gaan gebruiken in plaats van numerieke labels. Het is namelijk zo dat deze numerieke labels hen waarschijnlijk weinig zeggen aangezien ze al moeite hebben om deze correct te gaan interpreteren wat gebleken is uit de studies van Roberto et al. (2010) en Cowburn et al. (2004).
Door deze voorgaande onderzoeken gaat deze studie ervan uit dat mensen, ongeacht of men op hun lijn let of niet, meer gezonde producten gaan aankopen. Dit dankzij de ‘traffic-light’ labels die aan de producten gegeven worden. Met andere woorden de eerste hypothese stelt dat consumenten, ongeacht of ze op dieet zijn of niet, meer producten gaan aankopen met een groen label (= de meer gezonde producten) in vergelijking met producten met een rood label (= de meer ongezonde producten). Maar de consumenten die op hun gewicht letten zullen nog meer attent zijn voor een gezonder eetpatroon in vergelijking met mensen die niet diëten. Diëters gaan er namelijk voor zorgen dat ze weinig calorieën en vetten gaan opnemen. Alsook gaan ze proberen om dit gezonder eetpatroon te blijven volhouden (Wing & Phelan, 2005). Hieruit volgt de tweede hypothese die stelt dat consumenten die diëten, in vergelijking met consumenten die niet diëten, nog meer producten gaan aankopen met groene labels (dus de gezonde producten). Met andere woorden dat er een significant verschil is tussen consumenten die diëten en consumenten die niet diëten in de verhoogde aankoop van groene labels.
Mentale vermoeidheid benadert door ego-depletion Zoals reeds vermeld gaan we ook inzoomen op mentale vermoeidheid. Er wordt nagegaan of vermoeidheid een rol gaat spelen in de aankopen van consumenten. Vooreerst gaat er gekeken
5
worden wat dit juist is en wat dit inhoudt. Vermoeidheid is, naast rugpijn en stress, een van de meest voorkomende gezondheidsproblemen (Houtman, Taris en Schaufeli, 2001). Houtman, Taris en Schaufeli (2001) hebben zich gebaseerd op het artikel van Meijman en Schaufeli (1996) en zijn zo tot de volgende definitie gekomen: “Vermoeidheid wordt hier opgevat als een resultaat van eerder geleverde mentale of fysieke inspanningen. Het concept heeft betrekking op de capaciteit om adequaat te handelen, dat wil zeggen op een afname van de competentie en de bereidheid tot het ontwikkelen en instandhouden van doelgericht gedrag op grond waarvan adequate prestaties in de desbetreffende taaksituatie kunnen worden gerealiseerd. Iedere vorm van taakgedrag kan leiden tot vermoeidheid, mits dit gedrag maar lang genoeg wordt volgehouden.” (p. 164). Bij vermoeidheid zit er ook een belangrijke psychologische component. Het is zo dat er niet alleen een gebrek aan energie is maar het individu gaat daarnaast ook keuzes moeten maken hoe men zijn energie gaat spenderen. Dit doet veronderstellen dat deze keuze bewust wordt gemaakt maar dit is echter niet zo. Het is een psychisch proces dat zich onbewust voordoet en waar het individu geen controle kan op uitoefenen (Houtman, Taris en Schaufeli, 2001). Vermoeidheid is op te delen in twee verschillende componenten namelijk de acute en langdurige vermoeidheid. Indien vermoeidheid op zowel korte termijn als op lange termijn niet omkeerbaar is, met andere woorden als rust er niet voor kan zorgen dat het oorspronkelijke niveau van energie opnieuw wordt bereikt, dan wordt er gesproken van een langdurige vermoeidheid. Deze moeheid zal ook onafhankelijk zijn van een specifieke opdracht. Zelfs als er een andere opdracht gestart wordt, zal men hetzelfde niveau van moeheid ervaren. Bij acute vermoeidheid daarentegen zal bij het starten van een nieuwe taak de afmatting afnemen. Hier is de uitputting wel afhankelijk van de taak. Tevens is deze uitputting omkeerbaar. Indien men voldoende rust neemt, keert het energieniveau terug naar zijn oorspronkelijk niveau. Een goed voorbeeld van acute vermoeidheid is de moeheid die men voelt na een lange, zware dag werken. (Houtman, Taris en Schaufeli, 2001) Voorgaand voorbeeld kan verder gedefinieerd worden als mentale vermoeidheid. Mensen worden mentaal vermoeid door langere periodes een cognitieve inspanning te leveren. Deze mentale vermoeidheid zorgt er dan voor dat hun cognitieve prestatie zal verminderen met, meestal, meer fouten tot gevolg (Wascher, Rasch, Sänger, Hoffman, Schneider, Rinkenauer, Heuer en Gutberlet, 2013). Daarnaast is het ook zo dat als iemand mentaal vermoeid is de prestatie van het werkgeheugen zal verminderen. Bijgevolg zal die zich minder kunnen concentreren en dus minder goed zijn aandacht op iets vestigen. Ook als er fouten worden gemaakt, zal men
6
door mentale vermoeidheid, minder capabel zijn om het gedrag bij te sturen en dus de fout te corrigeren (Wascher et all. 2013; Boksem, Meijman en Lorist, 2006). Voor dit onderzoek kijkt men alleen naar de acute vermoeidheid, meer bepaald, de mentale vermoeidheid die benaderd wordt via het concept van ‘ego-depletion’. Baumeister, Bratslavsky, Muraven en Tice (1998, P.1253) definiëren ‘ego-depletion’ als volgt: “To refer to a temporary reduction in the self’s capacity or willingness to engage in volitional action (including controlling the environment, controlling the self, making choices, and initiating action) caused by prior excercise of volition.”. Waar het op neerkomt is dat een individu energie nodig heeft als hij wilskracht moet gebruiken om een opdracht tot een goed einde te brengen. Deze energie is echter niet eindig en put uit een gelimiteerd aantal hulpbronnen. Zo kan het voorval zich voordoen dat deze hulpbronnen (even) uitgeput geraken (Baumeiser et al. 1998). De derde hypothese stelt dat mentale vermoeidheid ervoor gaat zorgen dat consumenten die diëten minder gezonde producten gaan aankopen en dus meer ongezonde producten in vergelijking met de consumenten die niet op hun voeding letten. Deze hypothese is onder andere gebaseerd op de eerste experimentele studie van Baumeister et al. (1998). In deze eerste studie gaan de onderzoekers testen of ‘self-control’ geassocieerd is met ‘ego-depletion’. De participanten worden ingedeeld in groepen die ofwel verplicht worden om radijsjes te eten ofwel chocoladekoekjes te eten. Daarna gaan de onderzoekers kijken hoelang deze participanten werken aan een onoplosbare puzzel. Daaruit blijkt dat moeten weerstaan aan verleiding een psychische kost met zich meebrengt. Diegene die graag zouden eten van de chocoladekoekjes maar verplicht werden om radijsjes te eten, geven het sneller op dan de andere groep. Vervolgens is er het onderzoek van Vohs en Heatherton (2000). Deze onderzoekers poneren dat mensen die steeds weerstand moeten bieden aan situationele verleidingen eerder kwetsbaar zijn voor het falen in de zelf regulatie. Uit de eerste studie kan afgeleid worden dat mensen die diëten en meer weerstand moeten bieden aan grote verleidingen, zoals snacks die binnen handbereik gepositioneerd zijn, meer vermoeid zijn. Hun hulpbronnen zijn meer opgebruikt waardoor ze later (eerder onbewust) meer gaan toegeven aan verleiding zoals het eten van ijs. Voor mensen die niet diëten doet dit fenomeen zich niet voor. Zij ervaren de snacks als niet zo verleidend en hoeven dan ook minder ‘resources’ te gebruiken om hier weerstand aan te bieden. Dit kan ook beschouwd worden als zelfcontrole. Mensen die op hun gewicht letten gaan controle uitoefenen over het aantal calorieën die ze gaan opnemen. Ze gaan, anders verwoord, controle uitoefenen om niet in hun natuurlijke, automatische gedrag terug te vallen. Dit doen ze zodat ze hun doel ‘gewicht 7
verliezen’ kunnen bereiken. Om het peil van zelfcontrole hoog te houden, maakt men dus gebruik van diezelfde hulpbronnen. De onderzoekers hebben in een derde studie vooropgesteld dat mensen die hun emoties moeten onderdrukken ook gebruik moeten maken van deze hulpbronnen. Hierdoor gaan er minder hulpbronnen ter beschikking zijn bij het weerstaan van verleidingen. Deze hypothese hebben ze kunnen bevestigen. Met andere woorden mensen die diëten en hun emoties moeten onderdrukken gaan meer toegeven aan de verleiding van ijs. Deze studies worden gezien als ondersteuning voor de derde hypothese. Het is namelijk zo dat consumenten na bijvoorbeeld een lange werkdag mentaal vermoeid zijn. Dit impliceert dat ze minder hulpbronnen ter beschikking hebben. Het grote verschil tussen consumenten die op hun gewicht letten en diegenen die niet op hun gewicht letten is dat deze eerste groep consumenten wel nog beroep moet doen op deze hulpbronnen om aan de verleiding van vetrijk voedsel te weerstaan. Aangezien men minder hulpbronnen ter beschikking heeft, is er meer kans dat men in deze opdracht, het aankopen van gezond voedsel, gaat falen. Dit in vergelijking met de consument die niet dieet. Deze groep moet namelijk geen beroep doen op deze verminderde hulpbronnen om gezond voedsel aan te kopen. Zij vinden het namelijk minder noodzakelijk om te weerstaan aan de drang om vetrijk voedsel te kopen en dus te consumeren.
Onbewuste beïnvloeding Het feit dat mensen automatisch de neiging hebben om vetrijke, ongezonde voeding op te eten kan eigenlijk beschouwd worden als een zeer sterke automatische beïnvloeding waarvan mensen zich niet noodzakelijk bewust zijn. Eerst zou de vraag kunnen gesteld worden waarom dit een automatisme is. Het is zo dat eten vroeger schaars was. Om te kunnen overleven moest de mens ervoor zorgen dat die voldoende suikers en vetten kon opnemen. Men ging zelfs eten als er geen energie te kort was om latere psychologische honger te voorkomen (Lowe and Levine, 2005). Deze drang om zoveel mogelijke voedingsstoffen op te nemen, zit in onze genen. Maar de dag van vandaag is de hele situatie veranderd. Nu is het maar naar de winkel te gaan en hebben we heel wat keuze uit, al dan niet, vetrijke producten. Jammer genoeg hebben we nog steeds de neiging om zoveel mogelijk calorieën op te nemen. Natuurlijk zijn er, naast deze onbewuste drang, ook nog een aantal andere factoren die hier een rol in kunnen spelen, zoals reeds uitgelegd. Vervolgens kan de vraag gesteld worden of deze onbewuste drang kan gezien worden als onbewuste beïnvloeding. Daarvoor wordt er eerst ingezoomd op wat dit juist inhoudt. Het is
8
zo dat er in het verleden steeds meer aandacht besteed werd aan vragen omtrent automatische en onbewuste invloeden. Dit waren vragen zoals “Zijn mensen zich bewust van eventuele externe invloeden op hun aankoopgedrag of hun motivatie tot aankoop van een bepaald product?” en “Zouden ze hierbij het gevoel hebben dat ze controle hebben over deze externe invloeden?” ( Bargh, 2002). Zo is Bargh (2002) tot de conclusie gekomen dat er twee verschillende manieren zijn om onbewust te beïnvloeden. Enerzijds is er de subliminale manier van aanbieding waar de prime zelf niet doordringt tot het bewustzijn van de participant. Anderzijds is er de supraliminale manier van aanbieding waar de persoon wel bewust is van de prime zelf maar niet van de mogelijke invloed die deze prime op hem kan hebben. Er is bewijs uit sociaal cognitief onderzoek dat deze aangehaalde manieren van beïnvloeding effectief kunnen zijn en dat ze dus invloed kunnen hebben op beoordelingen, motivaties en gedrag (Bargh, 1992). Rond de subliminale aanbieding van primes is al heel wat ophef en dus ook onderzoek naar geweest. Zoals beschreven door Bragh (2002) beweerde Packard in zijn boek The Hidden Persuaders
(1957) dat
de
consument
niets
kon
veranderen
aan
het
feit
dat
marketingonderzoekers in staat zijn om de beweegredenen van de consument onbewust te beïnvloeden. Om dit te bewijzen haalde hij beweringen aan dat er krachtige effecten gevonden waren van beïnvloedingen van reclame in bioscopen. Deze beweringen bleken echter vals te zijn. Moore (1982) heeft verschillende bewijzen van effectiviteit van subliminale publiciteit onder de loep genomen. Daaruit kwam naar voor dat er slechts kleine effecten waren en hij stelde zich dan ook de vraag of dit relevant was voor marketingdoeleinden. Later bleek dat men toch succes kon boeken met deze subliminale publiciteit. De reden hiervan is dat de onderzoekers Lewin’s influential field theory (1951) in acht hebben genomen. Daarin staat dat mensen beïnvloed kunnen worden als de onderzoekers inspelen op behoeften en doelen die deze mensen al hebben. Met andere woorden men kan geen behoeften en doelen gaan manipuleren of activeren als individuen deze niet reeds hebben. Door deze theorie toe te passen op de consument ( en dus in te spelen op die zijn behoeften en doelen) zijn ze erin geslaagd om effecten te vinden met subliminale primes (Bargh, 2002). Aangezien subliminale primes onder de bewustzijnsdrempel worden aangeboden, gaat de consument ook de mogelijkheid niet hebben om controle uit te oefenen op de invloeden die deze primes eventueel zouden kunnen hebben. Nu is het zo dat in het dagelijkse leven alsook in de reclame de meeste stimuli voor iedereen waarneembaar zijn. Hierdoor is het dan gemakkelijker te begrijpen dat supraliminale invloeden (of toch eventuele pogingen daartoe) 9
effectiever gaan zijn dan de subliminale invloeden. Wat hier van groot belang is, is dat mensen die dergelijke primes waarnemen zich niet altijd bewust zijn dat deze ook invloed kunnen hebben op hun denken en/of op hun gedrag (Bargh, 2002). Zo zijn consumenten zich bewust van de achtergrond muziek die ze horen terwijl ze shoppen. Waar ze echter niet bij stilstaan of niet op de hoogte van zijn, is dat het tempo van de muziek hun snelheid van shoppen gaat bepalen. Als men dan trager gaat shoppen, kan daar ook uit volgen dat de consumenten meer gaan spenderen ( Milliman, 1982). Uit deze uiteenzetting over onbewuste beïnvloeding komt duidelijk naar voor dat dit voornamelijk externe manipulaties zijn. De drang naar vetrijk voedsel kan echt wel een impact hebben op een onbewuste manier en dit voornamelijk als de consument vermoeid is. Hierbij is echter de link naar de externe onbewuste beïnvloeding niet onmiddellijk duidelijk en dus niet primair van toepassing voor deze studie. Met andere woorden deze onbewust drang kan niet onmiddellijk als een onbewuste beïnvloeding beschouwd worden.
Doel relevante informatie Het is reeds duidelijk dat mentale vermoeidheid wordt verondersteld een effect te hebben op de aankopen van diëtende consumenten. Dit aangezien ze een verminderde zelfcontrole kunnen uitoefenen door uitgeputte hulpbronnen. Wat hier duidelijk moet gesteld worden is dat het doel van deze groep consumenten algemeen bekeken wordt in deze studie. Namelijk dat deze consumenten het doel vooropstellen om gewicht te verliezen. Daarom wil deze studie ook nagaan of doel relevante informatie eventueel een invloed kan hebben om hun doel te bereiken. Hiervoor wordt eerst toegelicht hoe aandacht aan doel relevante informatie kan gegeven worden. Volgens Corbetta and Shulman (2002) bestaan er twee soorten systemen van aandacht. Het eerste systeem kan gezien worden als een bottom-up systeem. Hier gaan opvallende stimuli onze aandacht trekken. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat een student aan het studeren is en plots zijn gsm ziet oplichten waardoor die zijn aandacht van zijn boeken gaat verschuiven naar zijn gsm. Deze verschuiving van aandacht is niet intentioneel maar komt door een opvallende verandering in de omgeving. Mocht de student echter een berichtje verwachten van een vriend en om de zoveel minuten eens naar zijn gsm scherm kijken dan is dit een voorbeeld van het tweede systeem. Dit is het top-down systeem. Bij dit systeem gaat het individu zelf bepalen op welke stimuli men de aandacht gaat vestigen. Men kan dit ook zien
10
als het systeem dat bewust aandacht gaat vestigen op doel relevante informatie (Boksem, Meijman en Lorist (2005). Vogt, De Houwer, Moors, Van Damme en Crombez (2010) halen aan dat het menselijk gedrag sterk bepaald wordt door de motivatie en doelen die iemand heeft. Zo is het ook essentieel dat de aandacht gericht wordt door motivatie en doelen naar de relevante stimuli. Met andere woorden dat men gebruik maakt van het top-down systeem. Stel dat iemand water wil kopen in een grootwarenhuis. Aangezien men heel gemakkelijk af te leiden is door taakirrelevante stimuli (Lavie, 2005), en deze irrelevante stimuli zeer talrijk aanwezig zijn in het grootwarenhuis, is het belangrijk dat men de aandacht op de taak richt om het doel (van water aankopen) te bereiken (Vogt et al., 2010). Hoe snel de consument van zijn taak zal afgeleid worden, is afhankelijk van hoe sterk die in beslag genomen wordt van de doel relevante informatie (Lavie, 2005). Hieruit kan worden afgeleid dat de consumenten eerder een topdown benadering hebben op de doel-relevante informatie. Meer specifiek gaat dit onderzoek ook nagaan of de visuele informatie die de diëtende consumenten krijgen hun verlies in doorzettingsvermogen (door mentale vermoeidheid) gaat helpen te compenseren. Deze visuele informatie refereert naar de ‘traffic-light’ calorie labels die op de producten worden aangebracht. Deze informatie is ook doel-relevante informatie voor de consument aangezien het meer uitleg geeft over de hoeveelheid calorieën die dit specifieke product bezit. Het aantal calorieën dat men opneemt heeft namelijk invloed op het feit of men al dan niet het doel ‘gewicht verliezen’ kan bereiken. Eitam, Schul en Hassin (2009) hebben onderzocht of doel-relevantie informatie een effect heeft op het impliciet aanleren van artificiële grammatica. Hiervoor hebben ze het 2AGL paradigma ontwikkeld. Hierbij krijgen de participanten gelijktijdig twee verschillende opeenvolgingen van letters en onafhankelijke achtergrondkleuren van letters te zien. Deze twee verschillende opeenvolgingen kunnen worden beschouwd als twee verschillende stimuli met name twee verschillende artificiële grammatica. Het voordeel aan dit paradigma is dat het toelaat om een keuze te maken of slechts één stimuli doel-relevant is of beiden. Zo is het mogelijk dat de participanten enkel hun aandacht vestigen op de kleuren grammatica, ofwel enkel op de letter grammatica ofwel op beiden. De artificiële grammatica waar de participanten hun aandacht niet op vestigen, kan hier dan beschouwd worden als doelirrelevant voor hun taak. In het eerste experiment dat de onderzoekers hebben uitgevoerd, was er maar één van de twee stimuli relevant voor het oplossen van een taak. De onderzoekers hebben hieruit geconcludeerd dat de participanten enkel de onderliggende structuur van de relevante dimensie hebben aangeleerd maar niet deze van de irrelevante dimensie. Dus 11
mensen neigen enkel zaken impliciet aan te leren die relevant zijn voor hun huidige doelen. Bij dit eerste experiment kunnen twee bedenkingen geformuleerd worden. Vooreerst kan gesteld worden dat de kennis van irrelevante dimensie wel verworven is maar niet wordt toegepast. Vervolgens kan gesteld worden dat de participanten niet voldoende capaciteiten meer over hadden om de irrelevante grammatica nog aan te leren nadat men reeds de relevante grammatica had aangeleerd. Om deze bedenkingen in rekening te brengen hebben de onderzoekers nog een tweede experiment uitgevoerd. Hierin werd geponeerd dat beide dimensies relevant waren om de taak tot een goed einde te brengen. De onderzoekers zagen dat de participanten wel degelijk beide structuren van de grammatica hadden aangeleerd. Met dit resultaat kunnen de twee bedenkingen worden verworpen. Namelijk de participanten slagen er wel in om twee verschillende structuren aan te leren waardoor de bedenking, dat ze niet voldoende capaciteiten hebben om twee verschillende structuren aan te leren, weerlegd wordt. Alsook de bedenking dat de participanten de ene structuur niet gaan toepassen wordt hier weerlegd aangezien ze in het tweede experiment de beide structuren succesvol gaan toepassen. Deze studie toont aan dat het impliciet leren van een artificiële grammatica afhankelijk is van het feit of deze structuur nodig is om een taak tot een goed einde te brengen. Met andere woorden als de structuur relevant is om het doel te bereiken dan zullen de mensen er aandacht aan besteden. Hieruit komt hypothese vier voort. Bij hypothese drie wordt voorspeld dat mensen die mentaal vermoeid zijn (en dus ego-depleted zijn), sneller aan hun automatische drang gaan toegeven en meer ongezonde producten gaan aankopen (Baumeister et al., 1998). Hypothese vier stelt dat de doel-relevante informatie op de producten (dus de ‘traffic-light’ labels) ervoor gaat zorgen dat dit effect van hypothese drie, het sneller toegeven aan de automatische drang bij mentale vermoeidheid, bij consumenten die diëten gaat beperkt worden. Zoals zonet aangehaald wordt dit verwacht aangezien deze ‘traffic-light’ labels relevant zijn voor deze consument vermits deze een beperkt aantal calorieën per dag/ voedingsmiddel wil opnemen. Er wordt dus ook verwacht dat deze consument aandacht zal besteden aan deze labels waardoor het effect van ego-depletion wordt gecompenseerd. Wat zal resulteren in een vermindering van de aankoop van ongezonde voedingsmiddelen in vergelijking met wanneer deze labels niet aanwezig zijn. Verdere evidentie om de vierde hypothese te ondersteunen vinden we bij Duncan, Emslie, Williams, Johnson en Freer (1996). Deze onderzoekers hebben het concept ‘goal neglect’ naar voor gebracht. Ze hebben namelijk gevonden dat patiënten met schade aan de frontale lob wel begrepen en wisten welke taak ze moesten uitvoeren, aangezien ze het verbaal konden 12
uitleggen wat van hen verwacht werd, maar toch deze taak niet correct uitvoerden. Met andere woorden goal neglect is een specifieke vorm van falen in het correct uitvoeren van een taak. Het is ook gebleken dat een soortgelijke goal neglect kan optreden in de normale populatie, met andere woorden bij mensen die geen frontale schade hebben (Duncan et al., 1996). Het idee van goal neglect komt er dus op neer dat aandacht faalt om doel voor ogen te houden als de doel relevante informatie uit het geheugen verdwijnt omdat er geen externe cues aanwezig zijn. Toegepast op deze studie kan het begrip goal neglect uitgelegd worden als volgt: mentale vermoeidheid gaat er voor zorgen dat diëtende consumenten meer kans hebben om hun doel uit het oog te verliezen en meer toe te geven aan hun automatische drang aangezien ze minder hulpbronnen ter beschikking hebben. De studie van Duncan et al. (1996) gaat ervan uit als er zichtbare cues zijn dat deze mensen minder kans hebben om hun doel te vergeten. Deze zichtbare cues kunnen begrepen worden als doel relevante informatie. Zoals reeds aangehaald biedt ook dit evidentie voor de vierde hypothese. Aangezien de ‘traffic-light’ labels kunnen gezien worden als externe cues en daarboven ook nog eens doel relevant zijn, wordt verwacht dat er minder kans is op het falen van aandacht bij mentale vermoeidheid. Met andere woorden dat deze labels er voor gaan zorgen dat de mentale vermoeidheid in bepaalde mate wordt gecompenseerd doordat de consument steeds geconfronteerd wordt met doel relevante informatie. Specifiek wil dit zeggen dat ze minder kans hebben om hun doel te vergeten dankzij deze doel relevante informatie ( de ‘traffic-light’ labels) aangezien ze er bij elk product aan herinnerd worden.
13
Methode Participanten Er namen 167 participanten deel met een gemiddelde leeftijd van 34,7 jaar. De steekproef bestond uit 71,3% vrouwen en 28,7% mannen. De meerderheid (41,9%) heeft als hoogst behaald diploma secundair onderwijs. Verder heeft 33,5% een bachelor diploma, 13,2% een master diploma, 7,8% een diploma van secundair onderwijs met een 7de jaar en 3,6% een getuigschrift van het lager onderwijs. De participanten werden in 8 groepen verdeeld (zie figuur 1). Het aantal proefpersonen per groep kan teruggevonden worden in tabel 1. De participanten zijn gevonden via sociale media en via het sneeuwbal principe. Zo waren er een aantal participanten die hun vrienden en kennissen aanspraken om ook deel te nemen aan het onderzoek. Verder zijn er ook flyers uitgedeeld geweest bij diëtisten om participanten te ronselen.
Niet diëters
Diëters
Niet vermoeid
Vermoeid
Label
Geen label
Label
Geen label
Niet vermoeid
Vermoeid
Label
Geen label
Label
Geen label
Figuur 1. Verdeling groepen.
Variabele Diëters
Vermoeidheid Geen vermoeidheid
Niet-diëters
Vermoeidheid Geen vermoeidheid
Label Geen Label Label Geen label Label Geen Label Label Geen Label
N 20 20 20 20 23 22 21 21
Tabel 1. Aantal participanten per groep. 14
Studie design Om het echte doel van de studie te gaan maskeren werden de participanten in eerste instantie op het verkeerde been gezet. Er werd hen meegedeeld dat het een onderzoek was waarbij er werd gekeken naar welke merken ze aankochten. Alsook of er hierin een verschil was tussen diëters en niet-diëters. Met andere woorden dat het eerder een marketing onderzoek was naar de keuze van verschillende merken. Nadat ze alles hadden ingevuld, werden ze op de hoogte gebracht van het eigenlijke doel van dit onderzoek. De studie heeft een 2x2x2 design. Zoals reeds geweten was er een opdeling tussen participanten die op hun gewicht letten en participanten die niet op hun gewicht letten. Daarnaast werden deze twee verschillende groepen ingedeeld in een categorie vermoeid of niet vermoeid. Deze vier verschillende groepen werden dan nogmaals ingedeeld in de conditie ‘traffic-light’ labels of geen labels. Zoals te zien is in figuur 1. De gebruikte ‘traffic-light’ labels bestonden uit drie verschillende kleuren. Het groene label gaf aan dat een product gezond was. Het rode label stond voor een ongezond product en het gele label wou zeggen dat dit product niet ongezond maar ook niet gezond was. De kleuren voor de labels van de verschillende producten waren gebaseerd op de algemene kCal en in samenspraak met een diëtiste was er een range voor de kleuren bepaald per afdeling (Tabel 2).
Zuivel Kaas Charcuterie Snacks Sauzen Diepvries - ijs Diepvries- bereide maaltijden
Range groen < 75 < 150 < 150 < 400 < 200 < 150
Range geel 76 - 150 151 - 349 151 - 299 401 - 549 201 - 550 151 - 274
Range rood > 151 > 350 > 300 > 550 > 550 > 275
< 150
151 - 299
> 300
Tabel 2. Range kleurencategorie per afdeling.
In de eerste stap van het experiment hebben de participanten een taak uitgevoerd gebaseerd op een taak die Baumeister et al. (1998) heeft uitgevoerd. Deze taak heeft ervoor gezorgd dat er een verschil in vermoeidheid ontstond. Vermoeidheid (benadert via het concept egodepletion) is dus bekomen door de participanten, die in deze conditie zaten, een intensieve cognitieve taak te laten uitvoeren. Gedurende 30 minuten moesten ze in een tekst alle letters ‘e’ doorschrappen die voor of na de letter ‘n’ kwamen. De controle groep, de niet cognitief 15
vermoeide participanten moesten ook deze taak uitvoeren maar zij moesten alle letters ‘e’ doorschrappen, onafhankelijk van welke letter er voor of na kwam. Deze tweede test was minder cognitief belastend aangezien ze hier eenvoudig en snel konden overgaan (Baumeister et al.,1998). In dergelijke mate dat er kan gesteld worden dat het een soort automatisme werd. Ze moesten hier niet bij nadenken aangezien ze met geen bijkomende regels rekening moesten houden. Hierdoor werd verondersteld dat deze groep minder vermoeid was (Baumeister et al., 1998). In de volgende stap kwam het eigenlijke experiment aan bod. Hierin moesten de participanten een keuze maken over welke producten ze gingen aankopen. De opdracht stelde dat de participanten zich moesten inbeelden dat ze een hele week alleen thuis waren en na hun werk boodschappen gingen doen in een winkel op weg naar huis. Vervolgens kregen ze een lijst met allerhande verschillende producten. Hiervan waren ze verplicht om minimum één product per afdeling aan te kopen. Op voorhand was er voor gezorgd dat de twee verschillende lijsten met producten sterk op elkaar leken en enkel verschillen op de al dan niet aanwezigheid van de ‘traffic-light’ labels (zie bijlage 1 en 2 voor deze productlijsten). Zo zorgden de onderzoekers ervoor dat er evenveel verschillende merken waren, dat de prijzen van de verschillende producten in evenwicht waren en dat er gelijkaardige producten werden aangeboden. Dit om ervoor te zorgen dat er geen vertekend beeld naar voor kwam met betrekking op de aangekochte producten. Zodanig dat het verschil volledig kon toegeschreven worden aan de manipulatie van de ‘traffic-light’ labels. Als laatste stap werden de participanten hun cognitieve/mentale vermoeidheid onderzocht via een manipulatiecheck om na te gaan of de intensieve cognitieve taak effectief geweest was. Dit gebeurde aan de hand van een doolhof. Ze kregen maximum 15 minuten om tot een oplossing te komen. Er werd gekeken naar de tijd dat de participanten naar de oplossing zochten. Er was namelijk de mogelijkheid tot opgeven. De tijd dat ze aan deze taak werkten was een indicatie van vermoeidheid (Baumeister et al., 1998). Men kan argumenteren dat hoe langer de participanten volhielden en zochten naar de oplossing, hoe minder vermoeid ze zouden zijn. Hierbij moest er een significant verschil gevonden worden in gewerkte tijd tussen de groep vermoeid en de groep niet vermoeid. Dit verschil zou als bewijs kunnen dienen dat de zware cognitieve taak deze participanten inderdaad heeft vermoeid. Vervolgens hebben de participanten nog twee vragenlijsten gekregen.
16
Meetinstrumenten Food choice questionnaire. Deze eerste vragenlijst ging na wat hun motief was voor de productkeuze die ze gemaakt hebben. Dit gebeurden via de ‘Food Choice Questionnaire’ (Steptoe, Pollard en Wardle, 1995). Deze vragenlijst bestond uit 9 subschalen. In tabel 3 staan de verschillende subschalen vermeld met hun betrouwbaarheid en de oorspronkelijke
FCQ
𝛼
Aantal
6
.85
.87
heid Prijs
voorbeeld item
elijke 𝛼
items Gezond-
oorspronk
Het is belangrijk voor mij dat het voedsel dat ik eet dagelijks eet voedzaam is.
3
.74
.82
Het is belangrijk voor mij dat het voedsel dat ik dagelijks eet goedkoop is.
Stemming
6
.76
.83
Het is belangrijk voor mij dat het voedsel dat ik dagelijks eet mij helpt het leven aan te kunnen.
Gewichts-
3
.83
.79
controle Bekend-
Het is belangrijk voor mij dat het voedsel dat ik dagelijks eet weinig calorieën bevat.
3
.69
.70
heid
Het is belangrijk voor mij dat het voedsel dat ik dagelijks eet lijkt op het voedsel dat ik als kind at.
Gemak
5
.83
.81
Het is belangrijk voor mij dat het voedsel dat ik dagelijks eet gemakkelijk is klaar te maken.
Natuur-
3
.77
.84
Het is belangrijk voor mij dat het voedsel
lijke
dat ik dagelijks eet geen toevoegingen
bestand-
bevat.
delen Politieke
2
.84
waarden
.70
Het is belangrijk voor mij dat het voedsel dat ik dagelijks eet uit een land komt dat politiek correct is.
Tabel 3. De FCQ subschalen.
17
betrouwbaarheid (Steptoe et all., 1995). Alsook het aantal items per subschaal en een voorbeeld hiervan kan daar worden teruggevonden. De subschaal aantrekkelijkheid is eruit gehaald omwille van een te lage betrouwbaarheid (α = .59). Oorspronkelijk had deze een betrouwbaarheid van .70. (Steptoe et all., 1995). Deze vragenlijst werd ingevuld op een schaal van 1 (= dit is beslist zo) tot 6 (=dit is beslist niet zo).
Internality, Powerful Others, and Chance Scales. De tweede vragenlijst heeft de locus of control bevraagd. Aangezien er vanuit gegaan werd dat zelfcontrole nodig was om te weerstaan aan de automatische drang werd er ook nagegaan in welke mate participanten het gevoel hadden van controle over hun gedrag. Dit gebeurde via de ‘Internality, Powerful Others, and Chance Scales’ (IPC) vragenlijst (Levenson, 1981). Deze vragenlijst bestaat uit 3 subschalen. Er is de subschaal internaliteit met een betrouwbaarheid van .68 en deze heeft een oorspronkelijke α = .64 (Levenson, 1981). Deze subschaal heeft items zoals ‘Of ik wel of niet een leidinggevende positie zal krijgen, hangt grotendeels af van mijn bekwaamheid.’. De tweede subschaal is deze van invloedrijke anderen en heeft een betrouwbaarheid van .78 (oorspronkelijke α = .77). Een voorbeeld item van deze schaal is ‘Ik heb het gevoel dat wat er in mijn leven gebeurt vooral door invloedrijke personen worden bepaald.’. De laatste subschaal toeval met een betrouwbaarheid van .74 (oorspronkelijke α = .78) en met items zoals ‘Mijn leven wordt in hoge mate bepaald door toevallige gebeurtenissen.’. Ook deze vragenlijst werd ingevuld op een schaal van 1 (= dit is beslist zo) tot 6 (=dit is beslist niet zo).
Resultaten Descriptieve resultaten Er werd gekeken in welke mate demografische gegevens voorspellend kunnen zijn voor de aankoop van rode of groene producten. De gegevens die werden opgenomen waren: geslacht, leeftijd en studies. De participanten werden gevraagd om producten uit een lijst, al dan niet met labels, te kopen. Ze stonden vrij om het aantal producten aan te kopen die ze nodig achten. Gemiddeld gezien hebben ze 10.1 producten gekocht, met gemiddeld 2.8 rode, 3.0 gele en 4.3 groene producten.
18
Proportie
Proportie
Proportie
rood
geel
groen
Dieet
Vermoeidheid
Label
M
S.D.
M
S.D.
M
S.D.
Diëters
Vermoeidheid
Label
.20
.13
.31
.15
.49
.22
Geen label
.12
.12
.16
.15
.71
.19
Label
.19
.11
.31
.12
.50
.19
Geen label
.17
.21
.29
.20
.54
.25
Label
.38
.18
.27
.13
.35
.17
Geen label
.30
.11
.35
.13
.34
.15
Label
.35
.18
.34
.11
.32
.15
Geen label
.42
.17
.31
.10
.27
.16
Niet vermoeid
Niet diëters
Vermoeidheid
Niet vermoeid
Tabel 4. Proportie aangekochte producten.
Tabel 4 geeft een indicatie dat niet diëters gemiddeld gezien meer rode producten lijken aan te kopen en het vermoeden dat over het algemeen diëters meer groene producten gaan aankopen. Deze bevindingen liggen in lijn van de verwachting. Als er echter naar de t-testen wordt gekeken dan wordt duidelijk dat dit slechts voor de helft klopt. Er is een significant relatie gevonden voor de aankoop van groene producten, t(165)= 8,01; p= .001 . Diëters gaan meer groene producten aankopen (M=.56; SE=.03) in vergelijking met participanten die geen dieet volgen ( M= .32; SE=.02) .Voor de aankoop van rode producten is er geen significante relatie gevonden, t(165) = -7,80; p = .55. Het is dus niet mogelijk om de uitspraak dat niet diëters gemiddeld gezien meer rode producten aankopen te bevestigen (M = 0,36; SE= .02) in vergelijking met diëters (M=.17; SE= .02). Wat hier echter opvalt is dat enkel niet diëters die niet vermoeid zijn minder rode producten en meer groene producten lijken aan te kopen als ze voorzien van een label in vergelijking tot wanneer deze niet gelabeld zijn. Na het uitvoeren van t-testen kan er gezegd worden dat deze uitspraak ook niet bevestigd kan worden. Met andere woorden het is niet mogelijk om te zeggen dat niet vermoeide participanten die geen dieet volgen in de conditie met label (M=.35; SE=.04) minder rode producten aankopen in vergelijking met niet diëters die niet vermoeid zijn zonder label (M = .42; SE = .04), t (40) = - 1,31; p = .53. Alsook is het niet mogelijk om te zeggen dat deze groep, de niet vermoeide niet diëters in de labelconditie, 19
(M=.32; SE=.03) meer groene producten gaat aankopen in vergelijking met de niet vermoeide niet diëters in de niet labelconditie (M= .27; SE=. 03), t(40) = 0,91; p = .51. In de andere gevallen lijken de participanten uit de andere groepen steeds meer of evenveel rode producten te kopen in de labelconditie tegenover de conditie zonder label. Bij verdere analyse van deze data op basis van een t-test blijkt dat deze uitspraak ook niet bevestigd kan worden, t (165) = 0,95; p = .17. Er is dus geen significant verband gevonden tussen de labelconditie (M= .28; SE = .02) en de aankoop van rode producten in vergelijking met de conditie zonder labels ( M = 0,26; SE=.02). Wat verder wel uit de analyses blijkt is dat er significant verband is tussen de aankoop van groene producten in de labelconditie (M=.41; SE=.02) in vergelijking met de conditie zonder labels ( M = .46; SE=.03), t (165) = - 1,50; p = .028. Opvallend hier is dat er niet meer groene producten worden aangekocht in de labelconditie maar net in de conditie zonder labels. Wat niet in lijn van de verwachting ligt. Wat verder sterk opvalt is de indicatie dat vermoeide diëters meer groene producten lijken aan te kopen als deze niet voorzien zijn van een label. Ook deze uitspraak kan niet bevestigd worden na het uitvoeren van een t-test, t (38) = -3,42; p = .21. Het is niet mogelijk om te zeggen dat vermoeide diëters meer groene producten aankopen als de producten niet voorzien zijn van een label (M = .71; SE = .04) in vergelijking met vermoeide diëters waar er wel labels voor handen zijn (M = .49; SE = .05). Veel resultaten liggen niet in de lijn van de verwachting. De ANOVA zal verder moeten uitwijzen of dat de vooropgestelde hypotheses omtrent de invloed van labels bevestigd kunnen worden.
20
Hypothesetoetsing
Proportie rood
Proportie groen
Variabele
df
F
p
𝜂 p2
F
p
𝜂 p2
Dieet
1
62.14
0
.28
70.49
0
.31
Vermoeidheid
1
1.49
.22
.01
5.38
.02
.03
Label
1
1.14
.29
.01
3.59
.06
.02
Dieet * Vermoeidheid
1
.32
.57
0
.21
.65
0
Dieet* Label
1
.96
.33
.01
7.53
.01
.05
Vermoeidheid * Label
1
4.13
.04
.03
3.63
.06
.02
Dieet * Vermoeidheid * Label
1
.94
.34
.01
1.52
.22
.01
a R2= ,309 (Adjusted R Squared = ,278) a R2 = ,364 (Adjusted R Squared = ,336) Tabel 5. ANOVA met de proportie aangekochte rode en groene producten als afhankelijke variabele.
In Tabel 5 werd een ANOVA uitgevoerd om hypothese 1a te toetsen. Deze hypothese stelde dat ongeacht of participanten dieten of niet ze minder rode producten zullen aankopen als ze gelabeld zijn. Uit de ANOVA blijkt dat de aanwezigheid van een label geen invloed heeft op het aantal aangekochte rode producten. Hiermee kunnen we dus hypothese 1a verwerpen. Hypothese 1b schoof naar voor dat ongeacht of de consumenten een dieet volgen of niet ze meer groene producten gaan aankopen als de producten voorzien zijn van een label. Deze hypothese is niet significant dus kan deze niet bevestigd worden. Vervolgens stelde hypothese 2 dat diëters meer groene producten gingen aankopen dan niet diëters wanneer er labels aanwezig waren in vergelijking met wanneer deze niet aanwezig waren. Hiervoor moeten we kijken naar de interactie tussen de dieetgroep en labelgroep. Deze interactie is significant. Om te kijken of deze hypothese bevestigd kan worden, werd deze interactie in figuur 2 in een plot gezet.
21
0.70 0.60 0.50 0.40 Aankoop proportie groene producten
0.30 0.20 0.10 0.00 label
geen label Diëters
label
geen label
Niet diëters
Figuur 2. Plot interactie dieetgroep en labelgroep op aankoop proportie groene producten.
Het lijkt dat deze figuur de hypothese niet kan bevestigen aangezien de interactie niet in de richting ligt zoals deze voorspeld was. Op het eerste zicht lijkt de interactie zelfs zo te zijn dat er minder groene producten werden aangekocht bij mensen die een dieet volgen wanneer er een label gebruikt werd. Dit zou dan volledig tegenstrijdig aan wat verwacht werd. Na het uitvoeren van een t-test is echter gebleken dat het niet mogelijk is om dit te bevestigen, t (78) = -2,728; p = .28. Als er enkel naar de diëters wordt gekeken is het niet mogelijk om te zeggen dat ze meer groene producten gaan aankopen als er geen labels op de producten hangen (M = .62; SE = .04) in vergelijking met de conditie met labels ( M= 0,49; SE=.03).
Hypothese 3 stelde dat vermoeide diëters meer rode producten zouden aankopen in vergelijking met niet vermoeide diëters. Hiervoor wordt in de ANOVA met rode producten als afhankelijke variabele gekeken. Deze ANOVA is uitgevoerd voor enkel de mensen die een dieet volgen. Zoals te zien is in tabel 6 heeft vermoeidheid geen significant effect op de proportie aangekochte rode producten. Hypothese 3 kan dus niet worden bevestigen. Aangezien er geen effect is van vermoeidheid op aankopen van rode producten kan het effect ook niet ongedaan gemaakt worden door de effecten van labels. Daarenboven hebben labels geen significant effect op het aankopen van rode producten bij diëters. Hypothese 4 die stelde dat labels ervoor gaan zorgen dat vermoeide diëters minder rode producten gingen aankopen wordt dus verworpen.
22
Variabele
df
F
p
𝜂 p2
Vermoeidheid
1
.23
.63
.00
Label
1
2.26
.14
.03
Vermoeidheid * Label
1
.61
.44
.01
a R2 = ,039 (Adjusted R Squared = ,001) Tabel 6. ANOVA zonder ‘Niet diëters’
Exploratieve verklaring van de hypotheses We hebben exploratief onderzocht wat de beweegredenen zijn van onze participanten om bepaald voedsel aan te kopen aan de hand van de FCQ. In deze vragenlijst kunnen participanten hun beweegreden aanduiden.
In tabel 7 met de correlaties wordt er nagegaan welke beweegredenen er voor zorgen dat mensen meer rode of groene producten aankopen. Mensen die aangeven dat gezondheid een reden is om al dan niet een product aan te kopen, kopen meer rode en dus ongezonde producten aan (r = .42**). En mensen die aangeven dat ze gezondheid belangrijk vinden, kopen minder groene producten aan (r = -.41**). Participanten die volgens de FCQ op hun gewicht letten, gaan meer rode producten aankopen (r = .53**) en minder groene producten (r = -.56**). Met bekendheid van een product wordt bedoelt producten die men zich van vroeger kan herinneren. Hoe bekender het product is hoe minder rode producten de participanten gaan aankopen (r = -.21**) en hoe meer groene producten r = .26). Hoe belangrijker participanten vinden om natuurlijke producten te kopen hoe meer rode (r = .40**) en hoe minder groene producten (r = -.32**) ze gaan aankopen. Verder speelt ook de politieke waarde mee. Als ze dit belangrijk vinden gaan ze meer rode producten kopen (r = .24**) en minder groene producten (r = -.17*). Alsook kan uit tabel 6 afgeleid worden dat er geen significante relatie is tussen de IPC subschalen en de aankoop van rode en/of groene producten. Er is ook gecontroleerd of de uitspraak over de manipulatiecheck, namelijk het doolhof, klopt. Er is vooropgesteld dat vermoeide participanten sneller gingen opgeven dan niet vermoeide participanten. Uit een chi-kwadraat is er echter gebleken dat dit resultaat niet significant is (𝒳 2(1, N = 150) = .67; p = .41). Met andere woorden het is niet mogelijk om te zeggen dat vermoeide participanten sneller hebben opgegeven dan niet vermoeide participanten bij het oplossen van het doolhof in deze studie.
23
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
1. IPCinternally 2. IPCothers
.00
3.IPCchance
-.11
.62**
4.
.08
-.16*
-.11
5. FCQPrijs
.09
.05
.05
.19*
6.
.11
.10
.13
.44**
.37**
7. FCQGewicht
.07
-.05
-.07
.65**
.18*
.22**
8.
.14
.22**
.11
.12
.17*
.29**
-.03
9. FCQGemak
.21**
.08
.09
.12
.28**
.30**
.16*
.31**
10.
-.01
-.19*
-.15
.69**
.14
.28**
.56**
.05
.06
11. FCQPolitiek
-.02
-.12
-.07
.47**
.19*
.19*
.31**
-.01
-.01
.60**
12. RoodProp
-.04
-.09
-.09
.42**
.03
-.01
.53**
-.21**
-.01
.40**
.24**
13. GroenProp
.14
.11
.05
-.41**
.05
-.02
-.56**
.26**
.05
-.32**
-.17*
FCQGezondheid
FCQStemming
FCQBekendheid
FCQNatuurlijk
-.76**
* p < 0.05; ** p < 0.01 Tabel 7. Algemene correlatietabel.
24
Discussie
Het plaatsen van labels op voeding wordt steeds belangrijker in de westers maatschappij. Enerzijds zoals reeds aangehaald in de inleiding omdat de consumenten meer fast food gaan consumeren onder andere omwille van gebruiksgemak (Thorndike et al., 2014). Anderzijds komen er door de veranderingen in ons eetpatroon steeds meer problemen zoals overgewicht en obesitas voor (Finucane et all. 2011 en Wang et al. 2011). Naar aanleiding hiervan is er in dit onderzoek nagegaan wat het effect is van ‘traffic-light’ labels op de aankoop van producten. Er werd voorop gesteld dat dankzij de labels meer gezonde producten zouden worden aangekocht. Uit de verschillende hypotheses is gebleken dat deze predictie niet kan bewezen worden in deze studie. Dit zou kunnen komen omdat eventueel een deel van de participanten in de labelconditie gewoonweg niet bij de labels heeft stilgestaan. Steenhuis, Van Assema, Van Breukelen en Glanz (2004) hebben een experiment uitgevoerd waar er labels werden aangebracht in een grootwarenhuis. Uit hun resultaten bleek dat 50% van de respondenten de interventie hadden opgemerkt maar dat slecht 25% de labels effectief hadden opgemerkt. Een andere mogelijke reden hiervoor is dat de participanten zich afzetten tegen de ‘traffic-light’ labels. Uit vorig onderzoek van Grunert en Wills (2007) is gebleken dat consumenten simpele labels beter en gemakkelijker vinden aangezien ze in het dagelijkse leven niet voldoende tijd hebben om de labels te bestuderen. Als ze echter de simpele ‘traffic-light’ labels krijgen, willen ze weten hoe men tot deze classificatie van producten is gekomen. De consument kan schrik hebben dat er een beslissingen is genomen in zijn plaats. Zo kunnen deze labels ervoor zorgen dat de consument hier weerstand tegen biedt aangezien ze het kunnen aanvoelen alsof ze gedwongen worden om keuzes te maken die ze niet willen. Dat er door die aangebrachte groene labels wordt gezegd: ‘deze producten zijn gezond en deze producten moet je daarom aankopen.’. Juist door deze veronderstelling is het mogelijk dat deze consumenten juist geen groen gelabelde producten aankopen of toch minder. Ze willen hun eigen keuzes maken en niet zomaar een label volgen. Verder kan het ook zo zijn als consumenten een dieet volgen ze er gaan voor zorgen dat ze steeds gezonde producten aankopen. Als er 25
plots ‘traffic-light’ labels op de producten hangen, zou dit ervoor kunnen zorgen dat de vermoeide diëters meer van hun gezonde keuzes afwijken. Zo kunnen ze verbaasd zijn dat bepaalde producten ‘slechts’ een geel label heeft terwijl ze dachten dat dit eerder een rood label zou hebben. Hierdoor kunnen ze eerder geneigd zijn om van hun gewone producten af te wijken en eens een geel gelabeld product aan te kopen. In deze context kan het ook zijn dat consumenten die een dieet volgen zichzelf eens willen belonen. Als ze zien dat ze over het algemeen groene producten hebben aangekocht toch eens een uitzondering maken en ook een rood product aankopen ter beloning van zichzelf (Grunet et all., 2007). Vervolgens is het ook zo dat in dit onderzoek gevraagd werd dat de participanten ervan moesten uitgaan dat ze een hele week alleen thuis waren en dus enkel boodschappen moesten doen voor zichzelf. Dit is zo beslist geweest omdat de onderzoekers ervoor zouden zorgen dat mensen die een dieet volgen geen aankopen zouden doen voor bijvoorbeeld hun tiener dochter die graag chips eet en dat dit dan de resultaten zou beïnvloeden. Uit een onderzoek van Guthrie, Fox, Cleveland en Welsh (1995) is echter gebleken dat consumenten met een eenpersoons huishouden minder geneigd zijn om tijd te investeren en moeite te doen om gebruik te maken van de labels in vergelijking met consumenten met een groter huishouden. Dit zou komen doordat de consumenten met een groter huishouden meer voordelen zien in het gebruik van labels omdat de relatieve waarde die men hecht aan de geïnvesteerde tijd en moeite hoger ligt dan bij eenpersoons huishoudens. Dit kan geïnterpreteerd worden dat deze consumenten meer moeite willen doen om gezonde voeding aan te kopen omdat er meerdere mensen betrokken zijn en ze zich toch verantwoordelijk voelen voor deze personen. Aangezien in dit onderzoek expliciet gevraagd werd om enkel rekening te houden met hun eigen voorkeuren kan het zijn dat dit invloed heeft gehad op de moeite en tijd die ze wouden investeren in het bestuderen van labels bij de productkeuze. Zo heeft een participant in het onderzoek de opmerking gemaakt: ‘Leuk, een weekje alleen thuis! Dan kan ik doen wat ik wil. Het is net vakantie.’. Daarbovenop is er uit voorgaand onderzoek gebleken dat er een groep diëters bestaat die flexibel omspringt met hun dieet. Sommige diëters gaan strenger zijn tijdens de week en losser in het weekend omtrent hun dieet. Daarnaast is er ook een groep diëters die losser omgaan met hun dieet tijdens een vakantie (Gorin, Phelan, Wing and Hill, 2004). Als participanten deze periode interpreteren als vakantie dan zou het kunnen dat ze ook losser omgaan met hun dieet en 26
minder groene producten gaan aankopen dan in de niet-vakantie periode. Dat ze zich meer gaan belonen en dat dit dankzij die labels nog meer in de hand gewerkt wordt omdat sommige producten minder ongezond zijn dan dat ze oorspronkelijk gedacht hadden. Verder zijn de bevindingen van Raghunathan, Naylor en Hoyer (2006) ook deels een mogelijke verklaring. In dit onderzoek kwam naar voren als er berichten in verband met de gezondheid, zoals de ‘traffic-light’ labels, op de producten werden aangebracht dat dit invloed ging hebben op de perceptie over die producten. Zo werd duidelijk als een product een gezond label kreeg de consument dit product als minder lekker ging beschouwen en werd ervanuit gegaan dat de consument er minder zou van genieten tijdens het opeten van dit gezond product in vergelijking met de ongezonde producten. Bij de tweede hypothese, die stelde dat diëters meer groene producten gingen aankopen in vergelijking met niet diëters wanneer er gebruik gemaakt werd van ‘trafficlight’ labels, kwam een significante interactie naar voor. Deze interactie was echter niet zoals vooropgesteld. In eerste instantie werd ervanuit gegaan dat diëters meer groene producten gingen aankopen zonder ‘traffic-light’ labels in vergelijking met de labelconditie (figuur 1). Bij nader onderzoek kwam naar voor dat dit deze uitspraak niet significant was. Een mogelijke verklaring waarom de hypothese niet bevestigd kon worden zoals vooropgesteld is dat eventueel de groepen te klein waren om een significant effect te detecteren. Naar toekomstig onderzoek is het dus aangeraden om gebruik te maken van groepen met meer participanten. Het zou er wellicht ook kunnen voor zorgen dat er een duidelijker beeld naar voor komt hoe de interactie dan juist moet geïnterpreteerd worden. Bij de descriptieve resultaten is gebleken, op basis van een ttest, dat er in het algemeen wel meer groene producten worden aangekocht bij de nietlabelconditie in vergelijking met de labelconditie. Een mogelijke verklaring kan gevonden worden bij het onderzoek van Nix, Ryan, Manly en Deci (1999). Zij vonden een verschil tussen autonome motivatie en gecontroleerde motivatie op onder andere vitaliteit. Meer specifiek hebben ze gevonden dat autonome motivatie niet alleen gerelateerd is aan meer vitaliteit maar ook aan meer gewichtsverlies en meer volharding bij verschillende taken. Het is mogelijk dat participanten gezonde producten vanuit een gecontroleerde motivatie aankopen omdat ze eventueel moeten voor hun gezondheid of omdat ze aan het schoonheidsideaal willen voldoen. Zij zouden de taak ‘enkel groen 27
gelabelde producten aankopen’ dus sneller kunnen opgeven in vergelijking met andere participanten die deze taak vanuit een autonome motivatie uitvoeren. Het is echter mogelijk dat de labels op zich er al voor zorgen dat de participanten, onafhankelijk van hun eigen motieven, eerder via een gecontroleerde motivatie de producten kiezen. Dat de ‘traffic-light’ labels er gaan voor zorgen dat de participanten zich gedwongen voelen om gezonde en dus groene producten aan te kopen. Dit zou dan misschien een verklaring kunnen zijn waarom er juist meer groene producten in het algemeen worden aangekocht in de conditie zonder labels in vergelijking met de conditie met labels. Aangezien de participanten eventueel druk voelen door de ‘traffic-light’ labels gaan ze het ook minder lang kunnen volhouden om groene producten aan te kopen. Deze druk van de labels kan niet ervaren worden in de conditie waar er geen labels op de producten hangen waardoor de taak ‘gezonde voeding aankopen’ langer volgehouden kan worden. Daarbovenop kan het zo zijn dat die labels niet voor hulp zorgen maar juist belastend en dus meer vermoeiend zijn omdat de participanten niet alleen naar het product kijken maar ook aandacht moeten hebben voor de verschillende labels. Dit kan er juist voor zorgen dat ze minder groene producten aankopen in vergelijking met de niet-labelconditie waar ze die extra aandacht niet moeten hebben en dus eventueel minder vermoeid zijn en meer gezonde producten aankopen. Het kan ook eventueel interessant zijn om in toekomstig onderzoek na te gaan of het inderdaad meer vermoeiend is voor de consument om ook nog eens aandacht te geven aan de ‘trafficlight’ labels. Het is verder zo dat deze uitspraak van in de descriptieve resultaten de uitspraak van hypothese 1b tegenspreekt. Bij de descriptieve resultaten wordt er namelijk gezegd, op basis van een t-test, dat er meer groene producten worden aangekocht in de niet-labelconditie in vergelijking met de aankoop van groene producten in de labelconditie. Bij de ANOVA analyse van hypothese 1b kwam er echter een niet significant verband naar voor. Het is zo dat de ANOVA analyse een analyse is waarbij er meer variabelen aanwezig zijn. Dit kan er voor zorgen dat dit verband niet significant geworden is. Het verband is niet significant maar wel marginaal significant want toch een indicatie weergeeft dat het interessant kan zijn voor verder onderzoek. Zeker omdat dit resultaat niet in de lijn van de verwachting ligt. De mogelijke redenen waarom dit niet in lijn van de verwachting zou kunnen liggen, zijn hierboven reeds besproken geweest. 28
Hypothese drie stelde voorop dat vermoeide participanten die een dieet volgen meer rode producten gingen aankopen dan niet vermoeide participanten. Deze hypothese was gebaseerd op voorgaand onderzoek van Vohs en Heatherton (2000) waarin naar voor kwam dat wanneer diëtende participanten vermoeid waren ze meer ijsjes gingen eten. Deze hypothese werd echter niet bevestigd in deze studie waardoor er ook geen uitspraak kon gedaan worden over de vierde hypothese. De vierde hypotheses stelde voorop dat wanneer er labels werden aangebracht de vermoeide diëtende participant minder rode producten gingen aankopen dankzij de doel-relevante informatie op de producten. Ook hier is het weer mogelijk dat er geen significant effect gevonden is omdat de groep van participanten te klein was. Verder is het misschien mogelijk dat de eerste taak om de participanten te vermoeien niet gewerkt heeft waardoor er geen onderscheid kan gemaakt worden in vermoeide en niet vermoeide participanten. Er werd namelijk duidelijk dat de manipulatiecheck niet uitkwam zoals voorspeld. Dit kan enerzijds omdat de eerste taak gefaald heeft maar anderzijds zijn er verschillende mogelijke verklaringen waarom dat de manipulatiecheck op zich geen significante effecten kon tonen onafhankelijk van de eerste taak. Ten eerste is het mogelijks doordat de maximum tijd slecht 15 minuten was en dat dit denkbaar te kort was om mensen te doen opgeven. Waarschijnlijk gingen de participanten ervan uit dat na de verschillende opdrachten ze best nog een kwartier verder konden zoeken naar een oplossing. Ten tweede heeft onderzoek van Moller, Deci en Ryan (2006) ook aangetoond dat wanneer de participanten de keuze krijgen om aan bepaalde taken te werken ze meer intrinsiek gemotiveerd kunnen zijn. Zelfs het gebruik van bepaald taalgebruik kan dit oproepen. Zo roepen woorden zoals ‘mogen’ en ‘kunnen’ keuzemogelijkheden op in vergelijking met woorden zoals ‘moeten’ en ‘verplicht zijn’ die verplichting oproepen met als gevolg dat ze bij de eerste woorden meer intrinsieke motivatie hebben. Dit is kan ook het geval geweest zijn bij deze studie. De participanten mochten 15 minuten aan de taak werken maar konden, indien ze dit wilden, vroeger opgeven. Dit impliceert dat de keuze bij de participant zelf lag en kan er dus voor gezorgd hebben dat ze meer interne motivatie hadden om verder te werken aan de laatste taak. Dit kan er dus voor gezorgd hebben dat minder proefpersonen, ook diegene die vermoeid waren, minder snel opgaven en tot het einde hebben doorgewerkt. 29
Overigens werd het onderzoek vaak in groep afgenomen. Dit kan een derde verklaring zijn waarom de check niet uitkwam zoals voorspeld want het is hierbij reëel dat verschillende participanten sociale druk gevoeld hebben. De onderzoekers hebben steeds aangespoord tot stilte maar af en toe werd er toch een opmerking gegeven. Hiertussen zat ook een opmerking in de zin van: ‘Je gaat nu toch nog niet opgeven?’. Ook in de nabespreking is duidelijk geworden dat sommige mensen niet wilden opgeven omdat de andere participanten nog aan het werken waren. Ten vierde is het ook zo dat persoonlijkheid, met name doorzettingsvermogen, hierin een rol speelt. Aangezien deze persoonlijkheidstrek niet bevraagd geweest is, is het niet mogelijk om hier een uitspraak over te doen of dit een effect zou kunnen hebben op de gevonden resultaten. De onderzoekers hadden bewust gekozen om de participanten slecht 15 minuten te laten werken aan deze manipulatiecheck. Er werd namelijk vanuit gegaan dat dit al een zeer intensief onderzoek was en dat hoe langer het onderzoek zou duren, hoe minder mensen bereid zouden geweest zijn om deel te nemen aan het experiment. Verder was deze laatste opdracht ook niet de belangrijkste taak van het hele onderzoek. Een beperking van dit onderzoek is dat de participanten verplicht geweest zijn om in elke afdeling minimum één product aan te kopen. Zelfs als ze normaal geen producten zouden nemen uit de lijst waren ze toch verplicht er één te kiezen. Dit is zo beslist opdat de participanten toch een keuze zouden maken en om na te gaan of de labels dan ook een invloed zou hebben op deze keuzes. Dit kan er echter wel voor gezorgd hebben dat die participanten een keuze hebben gemaakt waar ze niet volledig achter stonden en dat dit uiteindelijk voor een vertekening kan gezorgd hebben omdat ze eventueel gewoon ad random een product aangeduid hebben. Verder konden de participanten ook niet aangeven hoeveel ze van het product gebruiken en hoe vaak ze dergelijke producten aankopen. Zo was er een participant die mayonaise aangekocht heeft maar nadien in de nabespreking liet weten dat hij met 1 pot mayonaise zeker 1 jaar zou rondkomen; zo weinig gebruikt hij het product. Dergelijke antwoorden, een rood aangekocht product die normaal zelden wordt aangekocht en indien toch aangekocht bijna niet wordt gebruikt, kan ervoor zorgen dat de er een vertekening in de resultaten zit en nog meer bij de categorie mensen die een dieet volgen. Naar verder onderzoek is het dus aangewezen bij dit experiment, indien op dezelfde manier aangeboden, de keuzevrijheid te laten voor de participanten. Het is mogelijk dat er dan andere resultaten 30
naar voor komen als de participant niet verplicht wordt om bepaalde (ongewone) keuzes te maken. Verder is het zo dat in deze studie de groep diëters ruim gedefinieerd was. De groep bestond zowel uit mensen die een dieet volgen om te vermageren of om op gewicht te blijven. Alsook werden er mensen in deze groep opgenomen die bewust met gezonde voeding bezig waren al dan niet om algemene gezondheidsredenen. Naar volgend onderzoek is het misschien aangeraden om de groep diëters strikter de definiëren en enkel participanten toe te laten die wel degelijk willen vermageren. Het is namelijk zo dat mensen die niet absoluut willen of moeten vermageren zich eventueel meer durven belonen en dus ongezonde voeding durven aan te kopen. Als er enkel mensen met overgewicht of obesitas toegelaten worden is het zeker dat ze bewust met hun voeding omgaan en zal de kans groter zijn dat ze hun dieet strikt opvolgen. Bij consumenten die gewoon op hun gewicht willen blijven is de kans op een uitspatting groter omdat ze zich niet zo strikt aan een dieet hoeven te houden. Naar toekomstig onderzoek kan het interessant zijn om na te gaan of er een verschuiving zichtbaar is van de aankoop groene producten naar gele en/of rode producten bij mensen die een dieet volgen in de ‘traffic-light’ conditie. Wat zijn hun motieven, hoe wordt hun denkproces en keuzeproces beïnvloed door die labels? Dergelijke vragen kunnen heel wat duidelijkheid brengen hoe het gedrag van consumenten gevormd wordt. In dit onderzoek is er alleen maar gekeken naar de intentie van aankopen en niet zo zeer naar het werkelijke gedrag dat de participanten stellen. Voor volgend onderzoek zou het interessant kunnen zijn om te kijken naar het werkelijke aankoop gedrag van de consumenten en nadien pas na te gaan in welke groep deze participanten kunnen ingedeeld worden. Het is namelijk mogelijk dat het effectieve gedrag niet overeenkomt met de intentie dat participanten hebben. Zo gaf een proefpersoon in de nabespreking aan dat ze vaak met een lijstje inkopen gaat doen maar afhankelijk of haar man meegaat of niet ze regelmatig met andere of extra producten naar huis gaat. Ze hebben de intentie niet om deze producten aan te kopen maar tijdens het winkelen zelf kopen ze deze producten dan toch aan. Het zou kunnen zijn dat bij een gewone vragenlijst dit impuls niet aanwezig is waardoor het niet mogelijk is om een volledig en correct beeld te krijgen van het werkelijke aankoopgedrag van de consumenten en de invloed van de vermoeidheid en labels op deze impulsaankopen. Er kan dan verder ook een opdeling gemaakt worden in de aankopen die ze oorspronkelijk 31
voor ogen hadden en de impulsaankopen. Het is misschien mogelijk dat labels geen invloed hebben op de producten die de consument echt nodig heeft, of toch zo worden gepercipieerd als echt nodig, maar dat deze wel invloed hebben op de aankopen die impulsief gebeuren of net omgekeerd. Verder onderzoek kan hier duidelijkheid in brengen. Dit onderzoek draagt bij tot de literatuur omdat er nog geen experimenteel onderzoek gebeurd was naar de combinatie diëters, vermoeidheid en labelconditie. Aangezien er toch onverwachte resultaten naar voor gekomen zijn, kan het een mooie aanzet zijn naar verder onderzoek. Alsook is duidelijk geworden dat er niet kort daar de bocht mag gegaan worden wat betreft het denkproces van de consumenten. Het is helder geworden dat enkel ‘traffic-light’ labels plaatsen op producten er niet automatisch zal voor zorgen dat consumenten een meer gezond eetpatroon zullen nastreven. Het is niet zo gemakkelijk om op deze manier de mensen hun keuze te beïnvloeden. Zoals gezien zijn er veel verschillende contextfactoren die mee gaan bepalen hoe de consument zal reageren op de aangebrachte labels. Het is dan ook onmiskenbaar dat daar in de toekomst rekening moet mee gehouden worden als er beïnvloedingsstrategieën worden gebruikt om consumenten gezondere producten te laten aankopen.
Conclusie In deze studie is onderzocht geweest wat de effecten zijn van het aanbrengen van ‘traffic-light’ labels op productkeuze. Er is enerzijds een onderscheid gemaakt geweest tussen participanten die diëten en participanten die geen dieet volgen. Verder is er ook nagegaan of vermoeidheid een rol speelt in de aankoop van rode producten en is er gekeken welk effect ‘traffic-light’ labels hierop heeft. Hierbij zijn er geen significant resultaten gevonden in die zin dat de ‘traffic-light’ labels er niet voor gezorgd hebben dat participanten meer groene en dus meer gezonde producten hebben aangekocht. Er is ook geen significant effect gevonden in het aanbrengen van ‘traffic-light’ labels en het minder aankopen van rode en dus ongezonde producten. Alsook zijn er geen significante effecten gevonden van vermoeidheid en de aankoop van rode producten. Hierdoor was het dan ook niet mogelijk om een uitspraak te doen over het effect van 32
‘traffic-light’ labels op de aankoop van rode producten bij vermoeide participanten. Hoewel het niet mogelijk was deze hypotheses te bevestigen, zijn er wel andere onverwachte en interessante resultaten naar voor gekomen. Deze onverwachte bevindingen kunnen een mooie aanzet zijn naar verder onderzoek.
33
Referenties
Bargh J.A. (1992). Why Subliminality Does Not Matter To Social Psychology: Awareness of the Stimulus versus Awareness of Its Influence in Perception without Awareness, ed. Bornstein, R.F. and Pittman, T.S., New York: Guilford, 236-255 Bargh, J.A. (2002). Losing Consciousness: Automatic Influences on Consumer Judgement, Behavior, and Motivation. Journal of Consumer Research, 29, 280-285 DOI: 10.1086/341577 Baumeister, R.F., Bratslavsky, E., Muraven, M., & Tice, D.M. (1998). Ego-depletion: Is the active self a limited resource? Journal of Personality and Social Psychologie, 74, 1252-1265. Boksem, M.A.S, Meijman, T.F., & Lorist, M.M., 2005. Effects of mental fatigue on attention: An ERP study. Cognitive Brain Research, 25, 107-116 Boksem, M.A.S, Meijman, T.F., & Lorist, M.M., 2006. Mental fatigue, motivation and action monitoring. Biological Psychology, 72(2), 123-132 Chernyak, Y. and Lowe, M.R., 2010, Motivation for dieting: Drive for thinness is different from drive for objective thinness, Journal of Abnormal Psychology, 119(2), 276-281 Corbetta, M., Shulmann, G.L., 2002: Control of goal-directed and stimulus-driven attention in the brain. Nature Review Neuroscience, 3, 201-215 Cowburn, G., Stockley, L., 2004: Consumer understanding and use of nutrition labelling: a systematic review. Public Health Nutrition, 8(1), 21-28
34
Duncan, J., Emslie, H., Williams, P., Johnson, R., & Freer, C., (1996). Intelligence and the frontal lobe: The organization of goal-directed behavior. Cognitive Psychology, 30, 257-303 Duncan, J., Parr, A., Woolgar, A., Thompson, R., Bright, P., Cox, S., Bischop, S. & Nimmo-Smith, I. (2008). Goal Neglect and Spearman’s g: Competing Parts of a complex task. Jounal of Experimental Psychology: General 137(1), 131-148 Ellison,B., Lusk, J.L., Davis, D. (2014) The Impact of Restaurant Calorie Labels on Food Choice: Results from a Field Experiment. Economic Inquiry, 52, 666-681 DOI: 10.1111/ecin.12069 Eitam, B., Schul, Y., and Hassin, R.R., 2009, Short article Goal relevance and artificial grammar learning, The quarterly journal of experimental psychology, 62(2), 228-238 Finucane, M.M., Stevens, G.A., Cowan, M.J., Danaei, G., Lin, J.K., Paciorek,C.J., Singh, G.M., Gutierrez, H.R., Lu, Y., Bahalim, A.N., Farzadfar, F., Riley, L.M, Ezzati, M., on behalf of the Global Burden of Metabolic Risk Factors of Chronic Diseases Collaborating Group (Body Mass Index) (2011), National, regional, and global trends in body-mass index since 1980: systematic analysis of health examination surveys and epidemiological studies with 960 countryyears and 9·1 million participants, The Lancet, 377, 557-67 Gorin, A.A., Phelan, S., Wing, R.R. and Hill, J.O.. (2004) Promoting long-term weight control: does dieting consistency matter? International Journal of Obesity 28, 278–281.doi:10.1038/sj.ijo.0802550
Grunert, K.G. en Wills, J.M. (2007) A review of European research on consumer response to nutrition information on food labels. J Public Health 15, 385-399 DOI 10.1007:s10389-007-0101-9
Guthrie, J.F., Fox, J.J., Cleveland, L.E. and Welsh, S. (1995) Who uses nutrition 35
labeling, ans what effects does labels use have on diet quality? Society for nutrition education. JNE, 27,163-172. Herman, C.P. and Polivy, J., 1984, A Boundary model for the regulation of eating, Eating and its disorders, 141-156 Houtman, I.L.D., Taris, T.W. en Schaufeli, W.B. (2001). Risicogroepen en Riscofactoren bij Vermoeidheid onder Werkenden. TBV, 9, 163- 170 Koppen, We eten ons ziek, Chrisine Tobback, uitgezonden 10 april 2014, één. Lavie, N., 2005, Distracted and confuses?: Selective attention under load, Trends in cognitive sciences, 9(2), 75-82, DOI: 10.1016/j.tics.2004.12.004 Levenson, H. (1981). Differentiating among internality, powerful others, and chance. Research with the locus of control construct (vol.1): assessment methods. Lewin, K. (1951). Field Theory in Social Science, New York: Harper & Row Lowe, M.R. and Levine, A.S., 2005, Eating Motives and the Controversy over Dieting: Eating Less Than Needed versus Less Than Wanted, Obesity Research 13, 5, 797-806 McKenna, F. P., Duncan, J., & Brown, I. D. (1986). Cognitive abilities and safety on the road: A re-examination of individual differences in dichotic listening and search for embedded figures. Ergonomics, 29, 649–663. Meijman T.F., Schaufeli, W.B. (1996). Psychische Vermoeidheid en Arbeid. De Psycholoog, 31, 236-243 Milliman, R. E. (1982). Using Background Music To Affect The Behavior Of Supermarket Shoppers. Journal of Marketing, 46, 86-91 DOI: 10.2307/1251706
36
Milner, B. (1963). Effects of different brain lesions on card sorting. Archives of Neurlogy,9, 90-100 Moller, A.C., Deci, E.L. en Ryan, R.M. (2006) Choice and ego-depletion: the moderating role of autonomy. Personality and Social Psychology Bulletin vol. 32 no. 8 1024-1036 Moore, T.E. (1982). Subliminal Advertising: What You See Is What You Get. Journal of Marketing, 46, 38-47. Nielsen, S.J., Popkin, B.M., 2003, Patterns and Trends in Food Portion Sizes, 19771998 JAMA; 289(4), 450-453. doi:10.1001/jama.289.4.450. Nielsen, S.J., Siega-Riz, A.M., Popkin, B.M., 2002, Trends in Food Locations and Sources among Adolescents and Young Adults. Preventive Medicine 35, 107– 113 doi:10.1006/pmed.2002.1037 Nix, G.A., Ryan, R.M., Manly, J.B. and Deci, E.L. (1999). Revitalization through selfregulation: The effect of autonomous and controlled motivation on happiness and vitality. Journal of experimental social psychology, 35, 266-284. Packard, V (1957). The Hidden Persuaders, New York: McKay, D. Polivy, J. and Herman, C.P., 1987, Diagnosis and Treatment of Normal Eating, Journal of Consulting and Clinical Psychology, 55 (5), 635-644 Raghunathan, R., Naylor, R.W. en Hoyer W.D. (2006) The unhealthy = tasty intuition and its effect on taste inferences, enjoyment, and choice of food products. Journal of marketing, Vol 70 No. 4 pp. 170-184 Roberto, C.A., Larsen, P.D., Agnew, H., Baik, J., Brownell, K.D. (2010): Evaluating the impact of menu labeling on food choice and intake, American Journal of Public Health, 100(2), 312-318, DOI: 10.2105/AJPH.2009.160226 Steenhuis, I., Van Assema, P., Van Breukelen, G., en Glanz, K., (2004) The 37
effectiveness of nutrition education and labeling in Dutch supermarkets. Am J Health Promot 18, 221-224. QT, NL n=2, 203 I-G, P-S, S-A Steptoe, A., T.M. Pollard en J. Wardle, (1995) Development of a measure of the motives underlying the selection of food: the food choice questionnaire'. Appetite 25. Pp. 267- 84. Swinburn, B.A., Sacks, G., Hall, K.D., McPherson, K. Finegood, D.T., Moodie, M.L., Gortmaker, S.L., 2011 The global obesity pandemic: shaped by global drivers and local environments Lancet, 378, 804–14 Thorndike, A. N., Sonnenberg, L., Riis, J., Barraclough, S., Levy, D. E. (2012) A 2Phase Labeling and Choice Architecture Intervention to Improve Healthy Food and Beverage Choices. American Journal of Public Health, 102, 527-533 DOI: 10.2105/ajph.2011.300391 Thorndike, A.N, Riss J., Sonnenberg L.M, Levy, D.E. 2014, Trafic-Light Labels and Choice Architecture: Promoting Heealty Food Choices, American Journal of Preventing Medicine, 46, 143-149 Vohs, K.D., & Heatherton, T.F (2000). Self-regulatory failure: A resource-depletion approach. Psychogical Science, 11, 249-254. Wang, Y.C., McPherson,K., Marsh,T., Gortmaker, S.L., Brown, M., 2011 Health and economic burden of the projected obesity trends in the USA and the UK, The Lancet, 378, 815–25 Wascher, E., Rasch, B., Sänger, J., Hoffman, S., Schneider, D., Rinkenauer, G., Heuer, H. en Gutberlet, I., 2013. Frontal theta activity reflects, distinct aspects of mental fatigue, Biological Psychologie 96(2014) 57-65. Doi 10.1016/j.biopsycho.2013.11.010 Wing, R.R. & Phelan, S., 2005. Long-term weight loss maintance, The American Journal of Clinical Nutrition, 82(1), 222S-225S 38
Bijlage 1 De lijst met de gelabelde producten. Boodschappen doen Je bent een week alleen thuis en na je werk beslis je snel nog de winkel binnen te gaan. Daar ga je nog een aantal producten kopen die je nodig hebt. Je krijgt 7 afdelingen waar je verplicht bent minstens 1 product aan te kopen. De informatie staat eronder: het merk, het product, de prijs, de kCal per 100gr, het label groen als het een gezond product is of het label rood als het een ongezond product is of een geel label als dit product niet gezond noch ongezond is. Het is de bedoeling dat je het product aanduidt dat je zou willen kopen.
39
Charcuterie:
Herta Prosciutto Crudo 239 kCal € 3,79
Carrefour Hespenworst 224 kCal € 1,49
Carrefour Ontvette ham 123 kCal € 1,59
Carrefour Italiaanse ham 240 kCal € 2,99
Délio Vleessalade 374 kCal € 3,15
Carrefour Crèmepaté 334 kCal € 1,55
40
Délio Kip Curry 374 kCal € 2,93
Herta Kipfilet natuur 104 kCal € 2,99
Carrefour Kipfilet 121 kCal € 2,39
41
Kazen:
La Vache qui rit Sneetjes Gouda Light 270 kCal € 1,89
Boursin Garlic & Herbs 406 kCal € 1,49
La vache qui rit Sneetjes Gouda Jong 363 kCal € 2,11
La Vache qui rit Smeerkaas Light 147 kCal € 2,29
Carrefour Brique 356kCal € 2,45
EntreMont Gold 326 kCal € 2,83
42
Boursin Garlic & Herbs Light 131 kCal € 1,79
Maredsous Smeerkaas Light 141 kCal € 2,09
Président La Brique 306 kCal € 2,34
43
Zuivel
Danone Natuur gesuikerd 71 kCal € 1,29
Carrefour Tiramisu 230 kCal € 3,59
Carrefour Yoghurt & fruit 38 kCal € 3,49
Nestlé mousse de Viennois 190 kCal € 2,02
Danone Magere yoghurt met fruit 81 kCal € 2,49
Carrefour Chocolademouse 167 kCal € 1,59
44
La Laitière Chocolademousse 246 kCal € 2,25
Vitalinea Chocolademousse 121 kCal € 3,19
Rians Crème Brûlée 325 kCal € 2,59
La Laitière Rijstpap 140 kCal € 0,95
Alpro Aardbei met Rabarber yoghurt 74 kCal € 2,35
Vitalinea Aardbei yoghurt 40 kCal € 2,09
45
Sauzen
D&L Mosterd 126 kCal € 1,25
D&L Mayonnaise met citroen 742 kCal € 1,65
D&L Andalouse 566 kCal € 1,49
D&L Tartare 494 kCal € 1,49
Calvé Samouraï 270 kCal €1,99
46
D&L Belgian Pickles 48 kCal € 1,59
D&L Cocktail light 351 kCal € 1,75
Carrefour Mayonnaise met ei 734 kCal € 1,49
Carrefour curryketchup 151 kCal € 1,29
47
Diepvries – bereide maaltijden
Iglo Macaroni ham en kaas 139 kCal € 2,59
Mora Kipkorn 300 kCal € 2,49
Iglo Soep: Minestrone 27 kCal € 2,55
Mora Loempia (groenten) 140 kcal € 3,09
48
Iglo Fish Sticks 192 kCal € 3,29
Mora Chickenburgen 310 kCal € 3,49
49
Diepvries - ijs
Häagen-Dazs Vanille 251 kCal € 5,09
Carte D’Or Citroen 120 kCal € 3,99
Ola Raket Rocket 75 kCal € 3,45
Magnum Classic 310 kCal € 3,59
50
Lotus Speculoos roomijs 298 kCal € 3,79
Carrefour Hoorntjes Vanille 231 kCal € 2,59
51
Snacks
Zwan TV Light 150 kCal € 2,49
M&M’S Peanut 511 kCal € 1,79
Carrefour Witte chocolade 561 kCal € 2,59
Carrefour Pick N’Choc ( pinda’s) 512 kCal € 1,79
52
Lay’s Super chips paprika 555 kCal € 1,42
Everyday rijstwafels 389 kCal € 1,99
53
Bijlage 2 De lijst zonder de gelabelde producten. Boodschappen doen Je bent een week alleen thuis en na je werk beslis je snel nog de winkel binnen te gaan. Daar ga je nog een aantal producten kopen die je nodig hebt. Je krijgt 7 afdelingen waar je verplicht bent minstens 1 product aan te kopen. De informatie staat eronder: het merk, het product, de prijs, de kCal per 100gr. Het is de bedoeling dat je het product aanduidt dat je zou willen kopen.
54
Charcuterie:
Herta Prosciutto Crudo 239 kCal € 3,79
Carrefour Hespenworst 224 kCal € 1,49
Carrefour Ontvette ham 123 kCal € 1,59
Carrefour Italiaanse ham 240 kCal € 2,99
Délio Vleessalade 374 kCal € 3,15
Carrefour Crèmepaté 334 kCal € 1,55
55
Délio Kip Curry 374 kCal € 2,93
Herta Kipfilet natuur 104 kCal € 2,99
Carrefour Kipfilet 121 kCal € 2,39
56
Kazen:
La Vache qui rit Sneetjes Gouda Light 270 kCal € 1,89
Boursin Garlic & Herbs 406 kCal € 1,49
La vache qui rit Sneetjes Gouda Jong 363 kCal € 2,11
La Vache qui rit Smeerkaas Light 147 kCal € 2,29
Carrefour Brique 356kCal € 2,45
EntreMont Gold 326 kCal € 2,83
57
Boursin Garlic & Herbs Light 131 kCal € 1,79
Maredsous Smeerkaas Light 141 kCal € 2,09
Président La Brique 306 kCal € 2,34
58
Zuivel
Danone Natuur gesuikerd 71 kCal € 1,29
Carrefour Tiramisu 230 kCal € 3,59
Carrefour Yoghurt & fruit 38 kCal € 3,49
Nestlé mousse de Viennois 190 kCal € 2,02
Danone Magere yoghurt met fruit 81 kCal € 2,49
Carrefour Chocolademouse 167 kCal € 1,59
59
La Laitière Chocolademousse 246 kCal € 2,25
Vitalinea Chocolademousse 121 kCal € 3,19
Rians Crème Brûlée 325 kCal € 2,59
La Laitière Rijstpap 140 kCal € 0,95
Alpro Aardbei met Rabarber yoghurt 74 kCal € 2,35
Vitalinea Aardbei yoghurt 40 kCal € 2,09
60
Sauzen
D&L Mosterd 126 kCal € 1,25
D&L Mayonnaise met citroen 742 kCal € 1,65
D&L Andalouse 566 kCal € 1,49
D&L Tartare 494 kCal € 1,49
Calvé Samouraï 270 kCal €1,99
61
D&L Belgian Pickles 48 kCal € 1,59
D&L Cocktail light 351 kCal € 1,75
Carrefour Mayonnaise met ei 734 kCal € 1,49
Carrefour curryketchup 151 kCal € 1,29
62
Diepvries – bereide maaltijden
Iglo Macaroni ham en kaas 139 kCal € 2,59
Mora Kipkorn 300 kCal € 2,49
Iglo Soep: Minestrone 27 kCal € 2,55
Mora Loempia (groenten) 140 kcal € 3,09
63
Iglo Fish Sticks 192 kCal € 3,29
Mora Chickenburgen 310 kCal € 3,49
64
Diepvries - ijs
Häagen-Dazs Vanille 251 kCal € 5,09
Carte D’Or Citroen 120 kCal € 3,99
Ola Raket Rocket 75 kCal € 3,45
Magnum Classic 310 kCal € 3,59
65
Lotus Speculoos roomijs 298 kCal € 3,79
Carrefour Hoorntjes Vanille 231 kCal € 2,59
66
Snacks
Zwan TV Light 150 kCal € 2,49
M&M’S Peanut 511 kCal € 1,79
Carrefour Witte chocolade 561 kCal € 2,59
Carrefour Pick N’Choc ( pinda’s) 512 kCal € 1,79
67
Lay’s Super chips paprika 555 kCal € 1,42
Everyday rijstwafels 389 kCal € 1,99
68
Bijlage 3 De Food Choice Questionnaire Het is belangrijk voor mij dat het voedsel dat ik op een normale dag eet:
Gemakkelijk klaar te maken is. Geen additieven bevat. Weinig calorieën bevat. Lekker smaakt. Natuurlijke ingrediënten bevat. Niet duur is. Een laag vetgehalte heeft. Vertrouwd is. Rijk aan vezels is. Voedzaam is. Gemakkelijk verkrijgbaar is in winkels en supermarkten Een goede prijskwaliteitsverhouding heeft Me vrolijk maakt Lekker ruikt Gemakkelijk kan klaargemaakt worden Mij helpt omgaan met stress Mij helpt mijn gewicht onder controle te houden Een aangename textuur heeft Verpakt is op een milieuvriendelijke manier Van een land afkomstig is dat ik op politiek vlak goedkeur. Is zoals het voedsel dat ik at wanneer ik kind was Veel vitaminen en mineralen bevat Geen kunstmatige ingrediënten bevat Me wakker en/of alert houdt Er leuk uitziet
Dat is beslis t zo
Dat is zo
Dat is eigenlij k zo
eigenlij k niet zo
Dat is niet zo
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
Dat is beslis t niet zo 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6
1
2
3
4
5
6
1 1 1
2 2 2
3 3 3
4 4 4
5 5 5
6 6 6
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
6 6
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
6 6
1
2
3
4
5
6
1
2
3
4
5
6
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
6 6
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
6 6
69
Me helpt te ontspannen Veel proteïne bevat Geen tijd inneemt om klaar te maken Me gezond houdt Goed is voor mijn huid/tanden/haar/ nagels enz. Me goed doet voelen Duidelijk het land van herkomst vermeldt. Is wat ik gewoonlijk eet Me helpt om te gaan met mijn leven Gekocht kan worden in winkels dicht bij waar ik woon of werk Goedkoop is
1 1 1
2 2 2
3 3 3
4 4 4
5 5 5
6 6 6
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
6 6
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
6 6
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
6 6
1
2
3
4
5
6
1
2
3
4
5
6
70
Bijlage 4 De Internality, Powerful others, and Chance Scales.
71
72