Centraal binnen dit model is het nagaan van 1 evaluatie van psychosociale stimuli Hiervoor kan men uitgaan van het anamnese-interview. Een hulpmiddel hierbij is: + Vragenlijst Recent Meegemaakte Gebeurtenissen (VRMG) van VAN DE WILLIGE, e.a., 1985. Dit is een aanpassing van Recent Life Change Questionnaire van RAHE (1965). + Alledaagse Problemen Lijst (APL), VINGERHOETS, e.a. (1989) (1994). 2 copingstrategieën Hiervoor kan men een beroep doen op uiteenlopend materiaal: interview, projectieve technieken, As-ll-instrumentarium. Er bestaan ook verscheidene schalen voor copingmechanismen. Het meest bekende instrument in het Nederlands taalgebied is: + Utrechtse Copinglijst (UCL) van SCHREURS e.a. (1983) (1993) o Coping Strategy Indicator (csi) van AMIRKHAN, 1990 Vertaling: BIJTTEBIER en VERTOMMEN, 1997. + Coping met pijn Vragenlijst (CPV) van SPINHOVEN, TER KUILE en LINSSER (1994) 3 persoonlijkheid en temperament De verklaringswaarde van persoonlijkheidsvragenlijsten kan soms in vraag gesteld worden. Soms geven persoonlijkheidsvragenlijsten niet meer dan gedragingen die in extreme vorm pathologie aangeven, en zijn ze slechts licht gewijzigde vormen van klachtenlijsten. Hun verklaringswaarde is dan tautologisch, bijvoorbeeld indien we het agressief gedrag van een cliënt zouden verklaren vanuit het feit dat hij de trek hostiliteit in hoge mate bezit. Anderzijds brengen sommige persoonlijkheidsvragenlijsten en temperamentsvragenlijsten variabelen
108
aan het licht die niet tautologisch zijn, bijvoorbeeld de TCI met de concepten novelty seeking, harm avoidance en reward dependence of de ABV met extraversie - extraversie. Verder is het zo dat vanuit validiteitsstudies van persoonlijkheidsvragenlijsten dikwijls verbanden gelegd worden met variabelen die effectief zinvolle verklaringen geven (bijvoorbeeld het verband tussen novelty seeking en persoonlijkheidsstoornissen cluster B of het verband tussen extraversie en cluster B). - algemene instrumenten = kinderen en adolescenten o Junior Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst van LUTEIJN, VAN DIJK en VAN DER PLOEG (1981) o Amsterdamse Biografische Vragenlijst voor Kinderen (ABV-K) van VAN DIJK en WILDE (1982) theorie van EYSENCK o Hiërarchische Persoonlijkheidsvragenlijst voor Kinderen (HIPIC) van MERVIELDE en DE FRUYT (1997) 'big five' = volwassenen + Amsterdamse Biografische Vragenlijst van WILDE (1970) theorie van EYSENCK o Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst (NPV) van LUTEIJN (1974), LUTEIJN e.a. (1985) o Nederlandse Verkorte MMPI (NVM) van LUTEIJN en KOK (1985) + NEO-PI-R en NEO-FFI van HOEKSTRA, ORMEL en DE FRUYT (1996) 'big five' o Five Factor Personality Inventory (FFPI) van HENDRIKS e.a. (1999) 'big five' o Temperament and Character Inventory (TCI) van CLONINGER e.a. (1994) vertaling TCI: DUIJSSENS e.a. (1997) verkorte vorm (ici-105): DUIJSSENS e.a. (1999) - specifieke instrumenten = kinderen en adolescenten o Competentiebelevingsschaal voor Kinderen (CBSK) van VEERMAN e.a. (1997) zelfconcept op aantal relevante levensdomeinen + Schoolvragenlijst (SVL) van SMITS en VORST (1990)
109
+ Adolescenten Temperament Lijst (ATL) van FEY en KUIPER (1984) zelfbeoordeling van temperamentseigenschappen + Prestatie Motivatie Test (PMT) en Prestatie Motivatie Test voor Kinderen (PMT-K) van HERMANS (1983) volwassenen + Spanningsbehoeftelijst van FEY en VAN ZUILEN (1984) o Autonomielijst van BEKKER (1993) o Vragenlijst manipulatief gedrag (WIMAS) van ALTINK-VAN DEN BERG en AKKERMAN (1989) voor hostiliteit o Zelf-Analyse Vragenlijst (ZAV) van VAN DER PLOEG (1982) o Buss-Durkee Hostility Inventory (BDHI) (1957) vertaling: LANGE e.a. (1997) o Agression Questionnaire (AQ) van Buss en PERRY (1992) vertaling: CLAES, VERTOMMEN en PONNET (1999) voor impulsiviteit o Impulsivity Inventory van DICKMAN (1990) o Impulsiveness Questionnaire van EYSENCK e.a. (1985) o Barrett Impulsiveness Scale van PATTON e.a. (1995) alledrie zijn vertaald en onderzocht via de licentiaatsverhandeling van BRASPENNING (1999)
110
2.2.3 Metingen 2.2.3.1 Interviews + Structureel Interview van KERNBERG (1981)
- Ego function assessment (EFA) van BELLAK & GOLDSMITH (1984) (zie bijlage 6)
2.2.3.2 Projectieve tests
Vooral de Rorschach kan hier erg nuttig zijn om de structurele component uit te diepen. Naast de Exner scoring (zie practicum klinische psychodiagnostiek) wordt er ook gebruik gemaakt van volgende mogelijkheden:
l
1 Barrier- en penetratie-antwoorden van FISCHER (1968) 2 Afgrenzingscapaciteit van BLATT & RITZLER (1974) 3 Ob'iectrepresentatie van BLATT & BRENNEIS (1976)
4 Mutuality of autonomy scale van URIST (1977) 5 Lerner Defense Scale (LERNER, 1991)
daarnaast kan de ego-ontwikkeling goed nagegaan worden door de Zinaanvultest. o Zinnenaanvullijst Curium (ZALC) (2000) van. P. WESTENBERG e.a.
2.2.3.3 Objectieve tests a Karakters op grond van de psychoseksuele theorie van FREUD
Uitgangspunt: de fixatie aan een bepaalde genetische fase heeft bepaalde karakteristieke persoonlijkheidspatronen tot gevofg. o Dynamic Personality Inventory (DPS) van GRYGIER (1961) o AiSovan Ki_iNE(1971)
b Afweermechanismen Een goede benadering vonden we bij IHILEVICH en GLESER waar ze een overkoepelend model bieden dat het coping- en defensiebegrip aan elkaar koppelt. Daarbij gaan ze deels verder op hun eigen werk, op het boek Coping and defending
122
o Rosenzweig Picture - Frustration Study (1945) + Defense Mechanism Inventory (DMI) van GLESER en IHILEVICH (1969) o Defense Style Questionnaire (DSQ-40) van ANDREWS e.a. (1993) vertaling: VERTOMMEN en VAN DAMME (1999)
c Meting van structurele component van de psychoanalytische theorie o ld - Ego - Superego (IES) - test van DOMBROSE en SLOBIN (1958) o Bell Object Relations and Reality Testing Inventory (BORRTI) van BELL (1986)
3.5 Gedragstherapeutisch diagnostisch materiaal 3.5.1 Observatie Zie hiervoor bij informatiebron: observatie (hoofdstuk II). Bij zelfobservatie wordt er frequent gebruik gemaakt van roosters of dagboeken. waarbij men vraagt te noteren ofwel duur, ofwel frequentie, ofwel intensiteit met aanduiding van de situatie. Bij observatie in natuurlijke omgeving bestaan er heel wat observatieschalen. Maar meestal dienen ze enkel voor identificatie van de problemen bij specifieke doelgroepen (zie hiervoor bij onderkenning). Observatie in gesimuleerde settingen o rollenspel, bijvoorbeeld Simulated Social Interaction Test (ssis) van MONTI e.a. (1983), Nederlandse aanpassing van BREUKELS (1987). o BAT (behavior approach or avoidance tests).
3.5.2 Semi-gestructureerd interview + Groningse sociale beperkingenschaal (2e versie) (GSB-II) van WIERSMA, DE JONG, KRAAUMAATen ORMEL (1990)
3.5.3 Vragenlijsten a Sociale vaardigheden o + + +
Cf. Sociale angstschaal van WILLEMS (zie hoofdstuk IV) Sociale Cognitie Lijst (SC-ÜJST) van VAN KAMP EN KLIP (1981) Schaal voor Interpersoonlijk Gedrag (SIG) van ARRINDELL e.a. (1984) Inventarisatielijst Omgaan met Anderen (IOA) van VAN DAM-BAGGEN en KRAAIMAAT, 1987
144
b Sociale steun
o Social Network Map van TRACY en WHITTAKER
c Stemmingslijsten Stemmingslijsten bieden aan de cliënt de kans om zijn gemoedstoestand te rapporteren. Dit is belangrijk om stemmingsverandering tijdens de therapie na te gaan of om stemmingen in verband te brengen met situaties. Men kan instructies geven die verschillen qua tijdsduur, bijvoorbeeld momentane stemming of gemoedstoestand gedurende de laatste dagen. o BAP-schaal van BURGER e.a. (1980) o Stemmingslijst van ZWART en SPOOREN (1981) + Amsterdamse Stemmingslijst (ASL) van SONNEVILLE e.a. (1984)
d Inventarisatieschalen van potentiële bekrachtigers Deze geven de lijsten weer van objecten, acties, ervaringen enz. waarvan de cliënt de mate van prettigheid kan aangeven. o Pleasant Event Schedule (PES) van LEWINSOHN Vertaald als: Activiteitenlijst van ZWART en SPOOREN (1981) o Reinforcement Survey Schedule (RSS) van CAUTELA en KESTENBAUM (1967)
e Cognities Er bestaan verscheidene instrumenten, o Rational Behavior Inventory van SHORKEY en WHITEMAN, 1977 algemeen gaat na in welke mate men zich al dan niet rationeel gedraagt o Relationship Beliefs Inventory vertaling EMMELKAMP (1987) irrationele gedachten bij partners o Hopeloosheidsschaal van BECK predictief bij zelfmoord
145
o Worry Domains Questionnaire van TALLIS E.A. Vertaling Van Rijsoort e.a. 24 items die piekergedachten representeren m.b.t. vijf inhoudsdomeinen: relaties, gebrek aan vertrouwen, toekomstdoelen, incompetentie op het werk, financiën o Automatic Thoughts Questionnaire-Positive/Negative van ATQ-P (INGRAM ET AL., 1995) EN VAN ATQ-N (HOLLON & KENDALL, 1980)
o Hoe ik denk van BECK vertaling VERTOMMEN, vertaling ARNZT o Schema Questionnaire van J. YOUNG (1990) vertaling van RYCKEBOER en STERK (R. Utrecht) Beide geven cognitieve schema's aan bij persoonlijkheidsstoornissen