Actuele zaken
>
Met nieuws en bijdragen van de auteurs van Elsevier Fiscale Media
Belastingplan 2008 nader belicht Het kabinet is er in geslaagd het merendeel van de belastingplannen voor 2008 overeind te houden. Hoe zien de uiteindelijke maatregelen eruit? mdat dit het eerste jaar is van het vierde kabinet Balkenende is het niet verwonderlijk dat het Belastingplan 2008 en de Overige fiscale maatregelen voor 2008 een groot aantal maatregelen bevat waarmee het kabinet zich wil profileren. Het is mede daarom weinig verrassend dat diverse onderdelen van de kabinetsplannen forse weerstand hebben opgeroepen. Niettemin is het kabinet er op hoofdlijnen in geslaagd de plannen voor 2008 overeind te houden. Daarbij gaat het onder meer om de volgende zaken:
O
• In het coalitieakkoord was afgesproken de algemene heffingskorting in de jaren 2008 t/m 2011 niet voor inflatie te corrigeren. Voor 2008 is hier met het oog op de koopkracht eenmalig van afgeweken; de verhoging voor 2008 wordt in de jaren 2009 t/m 2011 weer geleidelijk teruggedraaid; • De overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting wordt met ingang van 1 januari 2009 in 15 gelijke stapjes van 6 2/3e% naar nihil afgebouwd. Deze afbouw is niet van toepassing voor partners die voor 1 januari 1972 zijn geboren of die in hun gezin kinderen verzorgen van vijf jaar of jonger;
• Het maximum van de arbeidskorting wordt in de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 verhoogd met respectievelijk 30 euro, 32 euro, 30 euro en 60 euro. Nieuw in de systematiek van de arbeidskorting is dat de verhogingen die vanaf 2009 worden doorgevoerd vanaf een inkomen vanaf een inkomen van 40.000 euro langzaam via een afbouwpercentage van 1,25, zullen teruglopen naar nihil; • De combinatiekorting daalt met 40 euro, terwijl de aanvullende combinatiekorting in 2008 met 35 euro stijgt. Vanaf 2009 komt er bovendien een inkomensafhankelijke toeslag op de aanvullende combinatiekorting; • De accijnzen op drank en tabak gaan aanzienlijk omhoog. Tijdens de parlementaire behandeling van de fiscale plannen voor 2008 zijn diverse verzachtingen doorgevoerd die zijn gefinancierd door de accijns op tabak verder te verhogen en naast de geplande verhoging van de accijns op bier ook een verhoging van de accijns op wijn door te voeren; • De bijtelling van de auto van de zaak wordt in 2008 verhoogd van 22% naar 25%, met dien verstande dat voor zeer zuinige auto’s een lagere bijtelling van 14% gaat gelden; • Voor deze zeer zuinige auto’s zal op
een later moment ook een halvering van het tarief van de MRB gaan gelden; • De bonus-malusregeling in de BPM voor relatief schone en zuinige auto’s wordt verscherpt; de bonus voor zuinige auto’s gaat omhoog, evenals de malus voor onzuinige auto’s; • Er komt met ingang van 1 februari 2008 ook een CO2-toeslag in de BPM voor auto’s die in absolute zin onzuinig zijn. De definitieve CO2-toeslag is nog wat strenger dan het oorspronkelijke voorstel uit het Belastingplan 2008; voor benzineauto’s wordt de grens nu gelegd op een CO2-uitstoot van 232 gram per kilometer en voor dieselauto’s op 192 gram per kilometer. Voor elke gram extra uitstoot per kilometer wordt het BPM-tarief met 110 euro verhoogd; • De vooruitlopend op de invoering van de kilometerheffing voorgestelde verlaging van de BPM in ruil voor een verhoging van de MRB gaat door, met dien verstande dat de Tweede Kamer via een amendement de regering wel heeft gevraagd om voor 1 mei 2008 te komen met een geïntegreerd lange termijn perspectief en uitgewerkte voorstellen om aan de hand van CO2uitstoot te komen tot een verdere differentiatie in de BPM en, wat betreft de bijtelling voor de auto van de zaak, in de inkomstenbelasting; • Ook de aangekondigde verhoging van de brandstofaccijnzen gaat door, evenals de verlaging en verlenging van de MKB-tarieven in de vennootschapsbelasting en de invoering van een integrale belastingplicht voor woningcorporaties. >|
FISCAAL ADVIES – 1E KWARTAAL 2008
5
>
Discussiepunten Belastingplan 2008 Enkele elementen uit de belastingplannen voor 2008 hebben tot veel discussie geleid. Bemoeienis van de Tweede Kamer, voortschrijdend inzicht van staatssecretaris Jan-Kees de Jager en reacties uit de samenleving hebben geleid tot enkele wijzigingen ten opzichte van de ingediende plannen. Een overzicht.
mdat het budgettaire beslag van de buitengewone uitgavenregeling enigszins uit de hand begon te lopen, heeft het kabinet besloten om via het Belastingplan 2008 in die regeling in 2008 een bezuiniging door te voeren van 400 miljoen euro. Die bezuiniging wordt vormgegeven door in 2008 de nominale zorgpremie en de aanvullende, inkomensafhankelijke zorgpremie niet langer als buitengewone uitgave aan te merken. In samenhang met deze aftrekbeperking wordt het niet-aftrekbare drempelbed rag in de buitengewone uitgavenregeling verlaagd van 11,5% naar 1,65% van het (gezamenlijke) verzamelinkomen. Deze bezuinigingsmaatregel is vooral bij de oppositiepartijen niet in goede aarde gevallen, omdat deze bezuiniging in hun optiek vooral chronisch zieken en gehandicapten zou treffen. Staatssecretaris Jan-Kees de Jager heeft erkend dat de maatregel inkomenseffecten heeft, maar heeft in dat
O
6
FISCAAL ADVIES – 1E KWARTAAL 2008
verband wel gesteld dat deze inkomenseffecten relatief beperkt zijn en zeker niet alleen betrekking hebben op chronisch zieken en gehandicapten, zodat het ‘nadeel’ over een veel grotere groep wordt uitgesmeerd. Bovendien heeft hij gesteld dat naar het totaalplaatje moet worden gekeken, omdat de kabinetsplannen (ook) voor chronisch zieken en gehandicapten maatregelen bevatten die positieve inkomensgevolgen hebben. Uiteindelijk is de Tweede Kamer akkoord gegaan met deze maatregel. Dat geldt ook voor de maatregel waarmee nu al, via het Belastingplan 2008, wordt vastgelegd dat het restant van de buitengewone uitgavenregeling per 1 januari 2009 in zijn geheel uit de inkomstenbelasting zal worden geschrapt. Staatssecretaris De Jager heeft benadrukt dat chronisch zieken en gehandicapten met ingang van 1 januari 2009 via een speciale, in de door gemeenten uit te voeren Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op te nemen regeling, zullen worden gecompenseerd voor het vervallen van de bui-
tengewone uitgavenregeling en dat een deel van de besparing die het afschaffen van de buitengewone uitgavenregeling oplevert, zal worden gebruikt voor algemene koopkrachtreparatie. Niettemin heeft dit voorstel hem stevige kritiek opgeleverd. Die kritiek had met name betrekking op het feit dat thans in het geheel nog niet duidelijk is welke compensatieregeling in de Wmo zal worden opgenomen en hoe dit algemene koopkrachtreparatie er uit gaat zien. Een aantal Tweede Kamerleden had daardoor de indruk dat ze, door nu al met de volledige afschaffing van de buitengewone uitgavenregeling akkoord te gaan, min of meer een blanco check zouden tekenen. Uiteindelijk heeft de Tweede Kamer toch met die voorstel ingestemd. Wel is er door de Tweede Kamer nog een motie aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om aspirant-adoptiefouders met ingang van 1 januari 2009 een adequaat alternatief te bieden voor het met ingang van die datum vervallen van de mogelijkheid adoptiekosten als buitengewone uitgave in aftrek te brengen. Maatregelen voor hoge inkomens Het op Prinsjesdag ingediende Belastingplan 2008 bevatte twee controversiele maatregelen die specifiek gericht waren op belastingplichtigen met hoge inkomens. Daarbij ging het enerzijds om het aftoppen van de aftrekbaarheid van pensioenpremies boven een inkomen van 185.000 euro op jaarbasis en anderzijds om een zeer forse verhoging van het eigenwoningforfait voor eigen woningen met een WOZ-waarde van meer dan 1 miljoen euro. Zoals wij in het vorige nummer van Fiscaal Advies al aangaven, moesten deze maatregelen vooral als een politiek signaal worden gezien; de
Actuele zaken
>
Met nieuws en bijdragen van de auteurs van Elsevier Fiscale Media
opbrengst van de maatregelen was met in totaal 75 miljoen euro immers relatief gering. De onrust die de aangekondigde maatregelen veroorzaakte was echter des te groter. Zowel binnen als buiten het parlement is wederom uitgebreid gediscussieerd over de topinkomens en de vraag of, en zo ja, hoe die hoge inkomens, al dan niet langs fiscale weg, moeten worden aangepakt. In dat verband ontstond uiteraard ook discussie over de afbakening van de groep topinkomens. Het maatschappelijke ongenoegen over de soms buitensporige beloningen en/of vertrekpremies van mensen aan de top van bijvoorbeeld beursgenoteerde ondernemingen, zorgen onderwijsinstellingen en energiebedrijven is voor de politiek aanleiding geweest om ‘iets tastbaars’ te willen doen. Niettemin was er zowel binnen als buiten de Tweede Kamer forse kritiek op de voorstellen om de aftrek van pensioenpremies af te toppen en het eigenwoningforfait voor eigen woningen met een WOZ-waarde van meer dan 1 miljoen euro fors te verhogen.
Gefaseerde verhoging eigenwoningforfait Wat betreft de voorgestelde verhoging van het eigenwoningforfait werd gesteld dat daardoor ook belastingplichtigen zouden worden getroffen die ten opzichte van hun inmiddels fors in waarde gestegen eigen woning een relatief laag inkomen hebben, waardoor zij door de stijging van het eigenwoningforfait gedwongen zouden worden te verhuizen naar een goedkopere woning dan wel een aanvullende lening zouden moeten nemen en aldus hun eigen woning zouden moeten ‘opeten’. Na veel discussie met de Tweede Kamer
heeft staatssecretaris Jan-Kees de Jager voorgesteld de aangekondigde verhoging van het eigenwoningforfait voor eigen woningen met een WOZwaarde van meer dan 1 miljoen euro gefaseerd in te voeren. Aanvankelijk was het de bedoeling om met ingang van 1 januari 2009 het maximum van de bijtelling van het eigenwoningforfait in 2007 van 9150 euro, dat thans van toepassing was voor eigen woningen met een WOZwaarde van 1.663.636 euro en meer, te laten vervallen en tegelijkertijd een extra hoog eigenwoningforfait van maar liefst 2,35% te introduceren voor het deel van de WOZ-waarde van de eigen woning, dat boven 1 miljoen euro ligt. Daarbij wordt volledigheidshalve opgemerkt dat het ‘normale’ eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde van meer dan 75.000 euro 0,55% bedraagt. De verhoging van het eigenwoningforfait voor het deel van de WOZ-waarde van de eigen woning dat boven de 1 miljoen euro ligt, wordt stapsgewijs doorgevoerd. Vanaf 2010 wordt het normale percentage van het eigenwoningforfait van 0,55% in zeven jaarlijkse stappen van 0,2571% verhoogd totdat in 2016 het oorspronkelijk geplande forfait van 2,35% van toepassing zal zijn. Ondanks die fasering, zal uiteindelijk nog steeds sprake zijn van een soms zeer forse lastenverzwaring. In het vorige nummer van Fiscaal Advies hebben wij het voorbeeld gegeven van een eigen woning met een WOZ-waarde van 2 miljoen euro. In 2007 bedroeg de bijtelling nog 9.150 euro (het maximum). In 2008 stijgt de bijtelling via inflatiecorrectie van het bestaande maximum tot 9300 euro. In 2009 vervalt het maximum, waardoor de bijtelling zal stijgen tot 11.000 euro. Vervolgens zal de bijtelling in de jaren 2010
tot en met 2016 elk jaar met 2.571 euro stijgen (0,2571% van de 1 miljoen die in dit voorbeeld onder het hogere eigenwoningforfait komt te vallen). In 2016 is de eindsituatie bereikt, waarbij de bijtelling in totaal 29.000 euro zal gaan bedragen. Eenvoudshalve is er in voorgaand cijfervoorbeeld van uitgegaan dat de waarde van de eigen woning niet wijzigt en dat er geen inflatiecorrectie plaatsvindt. Overigens is het enigszins verbazend om vast te stellen dat staatssecretaris Jan-Kees de Jager tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2008 heeft ontkend dat bij het bepalen van de percentage van het hoge eigenwoningforfait, de hoogte van de belastingdruk in box 3 een rol zou hebben gespeeld. Laten we het er dan maar op houden dat het toevallig is dat het hoge forfait van 2,35% bij een inkomen dat in box 1 tegen het toptarief van 52% wordt belast, tot een belastingdruk leidt (van 1,22%) die erg weinig verschilt van de belastingdruk op een in box 3 gehouden belegging (van 1,2%). Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de grens van 1 miljoen euro waarboven het hoge eigenwoningforfait van toepassing zal zijn, jaarlijks zal worden aangepast aan de inflatie. Bovendien blijft ook bij het hogere eigenwoningforfait gelden dat de bijtelling nooit hoger kan zijn dan de eigenwoningrente die in aftrek wordt gebracht. Voor een eigen woning met een WOZ-waarde van enkele miljoenen euro’s hoeft per saldo dus geen eigenwoningforfait te worden bijgeteld als op deze eigen woning geen eigenwoningschuld meer rust.
Aftopping aftrek pensioenpremie Ook het voorstel om met ingang van 1 januari 2009 de aftrekbaarheid van >
FISCAAL ADVIES – 1E KWARTAAL 2008
7
>
pensioenpremies af te schaffen voor zover deze premies betrekking hebben op een pensioengevend salaris van 185.000 euro of meer, heeft tot veel commotie geleid. Ook die maatregel zou, zo werd betoogd, niet voldoende toegespitst zijn op de echt hoge inkomens die zich in de ogen van sommige politici ‘schuldig’ maakten aan maatschappelijk minder gewenste vormen van zelfverrijking. Niettemin is deze maatregel in het Belastingplan 2008 vooralsnog overeind gebleven. Het lijkt echter niet waarschijnlijk dat deze maatregel in 2009 daadwerkelijk zal worden ingevoerd. Door de Tweede Kamer is namelijk een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht om de voorgestelde maatregel inzake de beperking van de
8
FISCAAL ADVIES – 1E KWARTAAL 2008
aftrekbaarheid van pensioenpremies te vervangen door één of meer andere maatregelen die meer gericht zijn op excessieve beloningsbestanddelen en die dezelfde opbrengst genereren De Tweede Kamer vraagt om zo spoedig mogelijk te worden geïnformeerd over de mogelijkheden daartoe. Waarschijnlijk zal deze maatregel in het Belastingplan 2009 dus weer ongedaan worden gemaakt en worden vervangen door een andere maatregel. In dat verband is het zeker niet ondenkbaar dat de thans overeengekomen gefaseerde verhoging van het eigenwoningforfait ook weer ter discussie zal worden gesteld, teneinde de negatieve inkomenseffecten, die op termijn zeer fors kunnen zijn, van die maatregel te kunnen beperken.
Uitstel voor de DGA in de inkomstenbelasting Het was de bedoeling dat met ingang van 1 januari 2008 voor de directeur-grootaandeelhouder geen loonbelasting meer hoefde te worden ingehouden. Door deze wijziging, die voortvloeit uit een vorig jaar bij de behandeling van het Belastingplan 2007 door de Tweede Kamer aangenomen amendement, zou de DGA dan voortaan rechtstreeks in de heffing van de inkomstenbelasting worden betrokken. Aan die mogelijkheid zouden overigens wel de voorwaarden worden verbonden dat er op 1 januari bij de BV van de DGA geen andere personen in dienst zijn. Inmiddels is na overleg tussen staatssecretaris De Jager en de Tweede
Actuele zaken
>
Met nieuws en bijdragen van de auteurs van Elsevier Fiscale Media
Kamer gebleken dat deze wijziging niet per 1 januari 2008 kan worden doorgevoerd omdat invoering op een dergelijke korte termijn complicaties zou opleveren voor betrokkenen. Die complicaties hingen samen met het feit dat de overheveling naar de inkomstenbelasting een verplicht karakter heeft waardoor een DGA die in de loonbelasting gebruik maakt van bepaalde faciliteiten, zoals de faciliteit voor speur- en ontwikkelingswerk, per saldo nadeel van de overheveling zou kunnen ondervinden. Naar aanleiding daarvan zijn in het overleg met de Tweede Kamer drie opties aan de orde geweest, te weten: 1) vasthouden aan het in het Belastingplan 2008 opgenomen voorstel om een en ander toch per 1 januari 2008 in te voeren, 2) aanpassing van de maatregel waardoor voor DGA’s die in de loonbelasting zouden willen blijven een ‘optingout’ mogelijkheid zou worden gecreëerd en 3) uitstel van invoering tot 1 januari 2009. Na overleg met organisaties van belastingadviseurs, accountants en werkgevers is geconcludeerd dat invoering per 1 januari 2008 in ieder geval geen reële optie was. Vervolgens is na overleg tussen de Belastingdienst, de hiervoor genoemde organisaties en VNO-NCW en MKB-Nederland een voorkeur uitgesproken voor uitstel tot 1 januari 2009. Staatssecretaris De Jager heeft daar mee ingestemd, omdat introductie van een keuzemogelijkheid voor de DGA in dit late stadium van voorbereiding een aanzienlijke automatiseringstechnische inspanning van de Belastingdienst zou vergen. Bovendien zou er dan in 2008 een onwenselijk handhavingsregime kunnen ontstaan, omdat een deel van de DGA’s onder de loonheffing zou blijven vallen en een deel van de DGA’s zou worden overgeheveld naar de inkomstenbelasting.
Meewerkaftrek blijft in stand Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2008 is gebleken dat de Tweede Kamer het niet eens was met het kabinetsvoorstel om met ingang van 1 januari 2008 de meewerkaftrek af te schaffen. Het kabinet had deze maatregel voorgesteld omdat de meewerkaftrek als fiscale faciliteit geen toegevoegde waarde meer zou hebben en dat er voor belastingplichtigen in plaats van de meewerkaftrek aantrekkelijker alternatieven beschikbaar zijn, zoals het betalen van een reële arbeidsbeloning aan de meewerkende partner of het aangaan van een zogenoemde man-vrouwfirma. Belangrijker was echter dat het kabinet de opbrengst van deze maatregel, 7 miljoen euro, nodig had ter bekostiging van een andere maatregel, die was gericht op het verruimen van de mogelijkheden om zonder fiscale afrekening de ene onderneming te staken en een andere onderneming te beginnen. Volgens de Tweede Kamer voorziet de meewerkaftrek nog wel degelijk in een behoefte van belastingplichtigen, te meer daar de meewerkaftrek uit een oogpunt van administratieve lasten erg eenvoudig is toe te passen. De reële arbeidsbeloning en de man-vrouwfirma zouden veel meer administratieve lasten opleveren. In verband daarmee heeft de Tweede Kamer via een amendement geregeld dat de meewerkaftrek toch in stand blijft. Omdat amendementen in principe budgettair neutraal moeten zijn, wordt de 7 miljoen euro die het afschaffen van de meewerkaftrek op moest brengen nu gerealiseerd door een additionele verhoging van de accijns op rooktabak (shag). Vliegbelasting Maar ook belastingmaatregelen rondom het thema duurzaamheid hebben de gemoederen behoorlijk beziggehouden.
Neem de vliegbelasting. Ondanks veel weerstand van belanghebbenden worden de kabinetsplannen om op 1 juli 2008 een vliegbelasting in te voeren toch doorgezet. Voor korte vluchten binnen de Europese Unie en naar bestemmingen tot maximaal 2500 kilometer van de luchthaven van vertrek bedraagt het tarief 11,25 euro. Voor alle overige, lange, vluchten is het tarief 45 euro. De vliegbelasting geldt niet voor vrachtvervoer en voor transferpassagiers. In de Tweede Kamer zijn overigens wel kritische kanttekeningen geplaatst bij de vormgeving van (het tarief van) de vliegbelasting. De vaste tarieven zouden te weinig rekening houden met de effecten op het milieu. In verband daarmee heeft de Tweede Kamer staatssecretaris Jan-Kees de Jager per motie verzocht om voor 1 mei volgend jaar te komen met een analyse van de mogelijkheden om de vliegbelasting te relateren aan de af te leggen afstand en het vliegtuigtype waarmee wordt gevlogen. Omdat een tariefdifferentiatie op basis van afstand en vliegtuigtype een betere aansluiting geeft op de feitelijke milieudruk, zou het maatschappelijke begrip voor de vliegbelasting volgens de Tweede Kamer kunnen toenemen. Het ziet er dus naar uit dat we in het najaar van 2008 bij de behandeling van het Belastingplan voor 2009 een nieuwe discussie over aanpassing van de tarieven van de vliegbelasting tegemoet kunnen zien. Verpakkingenbelasting De nieuwe, via het Belastingplan 2008 voorgestelde, verpakkingenbelasting is door de Tweede Kamer vrijwel ongewijzigd aanvaard. Wel is er een kleine aanpassing van de tarieven voor de zeven verschillende verpakkingsmaterialen (glas, aluminium, overige metalen, kunststof, papier en karton, hout en overige materiaalsoorten (zoals kera- >
FISCAAL ADVIES – 1E KWARTAAL 2008
9
>
miek en textiel)) doorgevoerd, die zowel voor primaire als secundaire en tertiaire verpakkingen geldt. Bovendien is er op verzoek van de Tweede Kamer een achtste verpakkingsmateriaal aan de lijst verpakkingsmaterialen toegevoegd, en wel biokunststof. Omdat biokunststof biologisch afbreekbaar is, waardoor de milieudruk ongeveer de helft bedraagt, zal voor die materiaalsoort een tarief gaan gelden dat 50% bedraagt van het tarief voor ‘gewone’ kunststof verpakkingen. Ten slotte is door de Tweede Kamer via een amendement ook afgedwongen dat flessen waarop een statiegeldregeling voor consumenten van toepassing is niet onder het hoge tarief voor primaire verpakkingen mogen vallen, maar onder het lagere tarief voor secundaire/tertiaire verpakkingen. Probleem bij deze laatste maatregel is wel dat deze niet past binnen de aard en de opzet van de verpakkingenbelasting, waardoor mogelijk sprake is van een staatssteunmaatregel die aangemeld moet worden bij en goedgekeurd moet worden door de Europese Commissie. In verband daarmee gaat het lagere tarief voor statiegeldflessen later, op een bij koninklijk besluit te bepalen datum in. Kansspelbelasting voor speelautomaten Het kabinetsvoorstel om speelautomaten onder de kansspelbelasting te laten vallen heeft niet alleen in de ‘getroffen’ sector, maar ook in de Tweede Kamer, veel weerstand opgeroepen. Vooral de mate van de lastenverzwaring die zou optreden door de huidige heffing van 19% omzetbelasting over de opbrengst van het spelen met speelautomaten te vervangen door een kansspelbelasting van 40,85% over het verschil tussen de in een tijdvak ontvangen inzetten en de in dat tijdvak aan prijswinnaars ter beschikking gestelde prijzen, leidde tot kritiek.
10
FISCAAL ADVIES – 1E KWARTAAL 2008
De maatregel, die voor de exploitanten van speelautomaten feitelijk als een soort extra winstbelasting zou moeten gaan fungeren, zou immers 200 miljoen euro moeten opleveren. Daar kwam nog bij dat de door het kabinet beoogde invoeringsdatum van deze maatregel van 1 januari 2009 als een van de elementen ter bekostiging van een aantal wensen van de coalitiepartijen bij de algemene financiële beschouwingen in september vorig jaar, is vervroegd naar 1 juli 2008. Na uitgebreide discussie binnen en buiten het parlement is staatssecretaris De Jager tot de conclusie gekomen dat de voorgestelde lastenverhoging van 19% omzetbelasting naar 40,85% kansspelbelasting voor de speelautomatensector inderdaad te fors is. Een van de redenen waarom de staatssecretaris op dit punt overstag is gegaan is dat de sector hem ervan heeft overtuigd dat de mogelijkheden om deze extra belasting af te wentelen voor deze specifieke branche kleiner zijn dan voor andere branches. In verband daarmee is besloten het tarief voor de door de exploitant af te dragen kansspelbelasting op casinospelen, kansspelautomaten en, indien het daartoe strekkende separate wetsvoorstel dat thans in de Eerste Kamer wordt behandeld voor die datum wordt aanvaard, kansspelen via internet met ingang van 1 juli 2008 niet op 40,85% te stellen maar op 29%. Daarmee gaat voor dergelijke activiteiten in de kansspelbelasting hetzelfde tarief gelden als voor loterijen, prijsvragen en dergelijke. De verzachting van de lastenverzwaring voor de speelautomatensector leidt ertoe dat de opbrengst van de maatregel niet 200 miljoen euro maar 90 miljoen euro bedraagt. Dit ‘verlies’ aan opbrengst wordt gecompenseerd via een additionele verhoging van de tarieven van de tabaksaccijns (sigaretten en shag).
Uitstel fijnstofdifferentiatie in de BPM In het Belastingplan 2008 was aanvankelijk voorgesteld om per 1 februari 2008 in de BPM voor dieselauto’s een differentiatie naar emissie van fijnstof in te voeren. Via een nota van wijziging heeft staatssecretaris De Jager echter voorgesteld deze maatregel uit te stellen tot 1 april 2008. Hierdoor krijgt de autobranche meer gelegenheid om voorraden die zijn ontstaan voordat de fijnstofmaatregel is gepubliceerd, te verkopen. Op grond van een overgangsbepaling kunnen auto’s die voor 1 april 2008 op kenteken zijn gezet, wat betreft de fijnstofdifferentiatie nog twee maanden, dus tot 1 juni 2008, volgens het huidige BPMtarief zonder fijnstofdifferentiatie worden verkocht. Ook in het tarief van de fijnstofdifferentiatie is een wijziging aangebracht. Dieselauto’s die in het geheel geen fijnstof uitstoten komen in aanmerking voor een BPM-korting van 900 euro, in plaats van de eerder voorgestelde 1000 euro. De BPM-toeslag per milligram fijnstof die per kilometer wordt uitgestoten is echter gelijk gebleven en bedraagt 200 euro, met een maximum van 4000 euro. Deze maximale fijnstofmalus is van toepassing voor dieselauto’s die volgens de Euro-4norm een maximaal toegestane fijnstofuitstoot van 25 milligram per kilometer hebben. Dit uitstel kost in 2008 eenmalig 13 miljoen euro, maar levert vanaf 2009, door het verlagen van de maximale BPMkorting van 1000 euro naar 900 euro, structureel 13 miljoen euro op. Als gevolg van het uitstel van de fijnstofdifferentiatie van 1 februari naar 1 april 2008 is besloten dat het vervallen van de huidige BPM-korting van 600 euro voor dieselauto’s met een fijnstofuitstoot van minder dan 5 milligram per kilometer (veelal bereikt via toepassing van een roetfilter) ook tot 1 april 2008 wordt uit>| gesteld.
INTERVIEW
PIET PEPERKAMP
Uitleg belastingwet vaak uitdaging voor adviseur Op redelijke wijze de grenzen van de belastingwet opzoeken Het is weer zover: de belastingaangifte moet worden ingevuld. Het is de taak van een belastingadviseur om zijn cliënten zodanig door de jungle van de wetgeving te loodsen dat zij zo min mogelijk belasting betalen. ‘Daar is wel een grote mits bij’, zegt Emiel Bunck (59), woordvoerder van de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs. 'En dat is dat je binnen het raam van de wet blijft.’ lles ligt vast in wetten en regelgeving, maar het gaat er om hoe je die wetten en die regelgeving uitlegt. De adviseur en de belastinginspecteur kunnen er in een bepaalde zaak verschillend over denken. ‘Als er een conflict is met de inspecteur over de uitleg van de wet en de belastingadviseur van mening is dat hij het juist ziet, is er een hele scala van mogelijkheden’, aldus Bunck. Als adviseur begin je met je standpunt in de aangifte van je cliënt op te nemen. De inspecteur kan dit standpunt onjuist vinden en aankondigen dat hij een aftrekpost zal schrappen of een opbrengst wel zal belasten. Als de adviseur volhardt in zijn standpunt, zal de inspecteur de aanslag opleggen zoals hij denkt dat het moet. De adviseur kan dan bezwaar maken tegen de aanslag. Dit bezwaar komt terecht bij een andere inspecteur, die eventueel een andere kijk op de zaak heeft. Wanneer die ook tot de conclusie komt dat de adviseur ongelijk heeft, kan deze naar de rechtbank stappen. Als hij ook daar verliest, kan hij naar het gerechtshof gaan en uiteindelijk naar de Hoge Raad, die zal beoordelen of zijn standpunt aanvaardbaar is.
A
Emiel Bunck: ‘Met een op argumenten gebaseerd verdedigbaar standpunt staat de belastingadviseur sterk’
Kosten vooraf overwegen Zo’n bezwaartraject is uiteraard een kostbare zaak voor de belastingplichtige. Bunck: ‘Hoe verder je komt, hoe duurder het wordt. Het is daarom raadzaam de kosten vooraf te overwegen en te vergelijken met de aanslag, waarover het gaat. Als de cliënt vindt dat het te duur wordt, kan de adviseur, als het om een principezaak gaat, voor eigen rekening en eigen risico doorgaan. Dat kan heel goed
zijn, want zo kan een stukje van de wet duidelijker worden.’ De wetgebieden, waar de belastingadviseur mee te maken heeft, zijn niet helemaal zwartwit. Je hebt ook dingen, die in een grijs gebied liggen. Als je daar inzicht in hebt, kun je gebruik maken van de mogelijkheden, die je ziet of bedenkt, en het ligt aan de reactie van de inspecteur wat er verder gebeurt en wat de > adviseur te doen staat.
FISCAAL ADVIES – 1E KWARTAAL 2008
11
>
INTERVIEW ‘Waar het om gaat, is dat een belastingadviseur niet opzettelijk de wet mag overtreden. Als hij dat wel zou doen, is hij met fraude bezig. Hij mag wel de grenzen van de wet opzoeken. Daarbij moet hij altijd de redelijkheid in acht nemen. Dat betekent dat hij uitgaat van een standpunt, dat op grond van argumenten binnen het raam van de wet verdedigbaar is.’ Raam van de wet oprekken De vraag is in hoeverre de belastingadviseur ten behoeve van de belastingplichtige het raam van de wet kan oprekken. Kan het gebeuren dat de adviseur het gevoel krijgt dat hij balanceert op de rand van belastingfraude? ‘Nou, belastingfraude kan natuurlijk niet. Het kan gebeuren dat een adviseur het idee heeft dat hij eigenlijk heel ver of te ver gaat. Als hij denkt dat hij met iets te ver gaat, moet hij dat niet doen. Maar waar ligt de grens? Bij deze vraag gaat het mede om de deskundigheid van de adviseur. De grens kan bij elke adviseur ergens anders liggen. De belastingwet is uitermate ingewikkeld. Zo kan degene, die zich meer heeft verdiept in een bepaald onderdeel van de wetgeving er anders over denken dan een andere adviseur, die meer expert is in een ander onderdeel van de wetgeving. Het kan ook gebeuren dat adviseurs iets ethisch niet verantwoord vinden en daarom ergens niet aan mee willen doen.’ Je hoeft niet te hopen dat de belastinginspecteur enige speelruimte geeft aan een adviseur, die met zijn standpunt over een bepaald onderwerp op de rand denkt te komen van wat binnen het raam van de wet aanvaardbaar is. De inspecteur zal de adviseur vragen waarom hij van mening is dat hij dit kan doen. Dan ligt het er aan of de adviseur met zodanig goede argumenten kan komen, dat ook de inspecteur vindt dat zij verdedigbaar zijn.
12
FISCAAL ADVIES – 1E KWARTAAL 2008
Vraag voorleggen ‘Je kunt als adviseur ook proberen om vóórdat je de aangifte indient, een vraag voor te leggen aan de inspecteur’, zegt Bunck. ‘Maar als het dan echt gaat om grensverkenning van de wet, zal de inspecteur daar niet aan meewerken. Wanneer duidelijk is dat de inspecteur in een grensgeval vooraf geen uitspraak wil doen, kan een adviseur een andere weg volgen. Hij kan zijn mening met een aparte aantekening als verdedigbaar standpunt bij de aangifte indienen. Als hij dit doet, dwingt hij de inspecteur om zelf een standpunt in te nemen.’ Overigens moet je goed gebruik maken van de mogelijkheden, die de wet al biedt om de aangifte voordeliger te maken. Kijk welke aftrekposten je kunt gebruiken. Onderzoek hoe op maximale wijze van de fiscale partnerregeling kan worden geprofiteerd. Je mag de aftrek van de eigen woning verdelen over de fiscale partners en dat kan ook als de woning van een van hen is. Kijk wie het hoogste persoonlijke inkomen en het hoogste verzamelinkomen heeft en die partner reken je de aftrek toe. Je kunt ook splitsen, bijvoorbeeld 60 procent van de aftrek zet je bij de een en 40 procent bij de ander. Heffingskortingen Bij de aangifte dien je ook te onderzoeken of alle heffingskortingen worden toegepast. Die kortingen moet de belastingplichtige zelf aangeven, want de Belastingdienst zal dit niet uit eigen beweging doen. Als je een heffingskorting, waar je recht op hebt, niet toepast, krijg je hem ook niet. Alle uitgaven op het gebied van de ziektekosten moeten goed bij elkaar worden opgeteld en let er dan op of het totaal over de in de toelichting vermelde drempel heen komt. Bijzondere zorg moet worden besteed aan de invulling van de vragen over het onderwerp, waar de Belastingdienst bij de beoordeling
van de aangiften ditmaal speciale aandacht zal besteden. Dat was over 2006 de bijleenregeling van de eigen woning. Let op welk onderwerp de Belastingdienst voor 2007 uitkiest. Verdacht van fraude Als er fraude is ontdekt vóórdat de Belastingdienst de aanslag heeft geregeld, krijgt de belastingplichtige eerst een brief met vragen. Als de inspecteur er na de aanslag achter komt, stuurt hij een aankondiging dat hij gaat navorderen. In beide gevallen zal de adviseur van de belastingplichtige tekst en uitleg moeten geven en bewijsstukken moeten verstrekken. Als de cliënt geen of onvoldoende bewijsmateriaal heeft om de vermelde feiten te onderbouwen, zal de inspecteur de aangifte corrigeren. Dit kan gepaard gaan met een boete, indien sprake is van het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte. Bunck: ‘In eerste instantie wordt de belastingplichtige verdacht van eventuele fraude. Die blijft aansprakelijk voor wat er in de aangifte staat.’ Als blijkt dat de adviseur wist dat de feiten niet klopten en hij toch de aangifte heeft ingevuld, is de adviseur medepleger van de fraude. De Belastingdienst moet dit dan aantonen. De adviseur kan medeplichtig zijn – en dat is een stap verder – als zijn activiteiten onderdeel zijn van de fraude. Hij heeft bijvoorbeeld het initiatief genomen. Het kan ook nog zo zijn, dat alleen de adviseur verwijtbaar heeft gehandeld, omdat de cliënt de stukken correct en in goed vertrouwen aan hem heeft overgedragen. Wanneer dit laatste zich heeft voorgedaan, kan de adviseur strafrechtelijk worden vervolgd. Als een aanhangige wetswijziging van kracht wordt, kan de Belastingdienst binnenkort zelf de adviseur een boete opleggen, als is gebleken dat hij de aangifte onjuist heeft ingevuld, terwijl zijn cliënt daar niets van >| wist.