Afscheid Voorbij de pijn en tranen om een onvergetelijk gemis, zag ik als in een flits de dingen die mijn leven dragen: de hand van haar die bij mij bleef, wat verzen mij geschonken, de in mijn hart bewaarde klanken, muziek die iemand voor mij schreef. Is van een mens te moeten scheiden het onontkoombaar dode eind waarnaar wij allen lopen? Of zou er toch een uitzicht zijn, waardoor wij kunnen hopen voorbij de tranen en de pijn?
Henk Vijver
ROUWEN Inzichten en uitzichten voor mensen die rouwen, voor mensen die omgaan met mensen in rouw.
Voor familieleden die een dierbare verwante moeten missen. Voor mensen in de dagen van Allerheiligen en Allerzielen. Voor mantelzorgers die zo intens verbonden waren met hun zorgbehoevende naaste. Voor bestuursmensen en zingevingsverantwoordelijken in OKRA en ZIEKENZORG CM in hun omgaan met leden met een verlieservaring.
INHOUD
I. Wat ervaren mensen met een verlieservaring? Welke zoekweg leggen mensen in rouw af?
II. Uit ‘Jij, onzichtbaar bij mij’. Marinus van den Berg. Rouwen… De lange weg om het verlies een plek te geven. De enorme inspanning om verder te kunnen gaan.
III. ‘Uit de tijd gevallen.’ David Grossman. Over het verlies van zijn zoon. 1. Uit een interview met Grossman in de krant De Standaard der Letteren, 14 september 2012. 2. ‘Uit de tijd gevallen’. Een nogal vrije bloemlezing.
IV. Uit ‘Je bent de zon nu’. Guillaume Van der Stichelen. Over het verlies van zijn zoon. De krachtlijnen uit het boek.
V. Verlies verwerken. Korte bezinningsteksten en gedichten.
2
I. Wat ervaren mensen met een verlieservaring? Welke zoekweg leggen mensen in rouw af? 1. Het begint met een gevoel van aardbeving en aardverschuiving. Een schok. Een doorbraak van heel nieuw besef. Het levenshuis wordt zo hard geschud dat men het gevoel heeft dat het is ingestort en dat het moet herbouwd worden, soms letterlijk op andere grond. Alles lijkt gebroken. Afgebroken. Totaal vernield, is de ervaring. Er is alleen maar een gapend tekort. Achter de hielen begint de achtergrond… 2. Plots wordt alles anders. Heel het zijn. Niets is nog wat het was. Alles moet herzien en herschikt worden. Het gaat om een zich anders verhouden tegenover alles, tegenover iedereen. Er is het gevoel van met alles te moeten herbeginnen. Een gevoel van weer het leven te moeten uitvinden. Geworpen in een onbekend land… 3. Het wordt nooit meer hetzelfde. Het wordt voor altijd anders. Het verleden komt niet meer terug. Het wordt nooit meer zoals het was. Het wordt nooit meer ‘met’. 4. Niets lijkt nog te gaan. Er is alleen pijn en angst voor de onzekere toekomst. Het lijkt een onbegonnen werk, een ondoenbare toekomst. Morgen oogt alleen maar duister, compleet duister. Bedreigend. Alles wordt ook als koud ervaren. Men lijkt te vervriezen. Het leven gaat op een moeras en een doolhof lijken. De dingen en gevoelens lijken onbeheersbaar. Men heeft het gevoel geen vat te hebben op de eigen gevoelens.
3
5. Er is een gevoel van uit de tijd te vallen. Men kan niet meer mee met de gewone tijd, met de haasttijd van de samenleving. Men heeft nood aan vertraagde tijd. Tijd doet pijn. Tijd staat stil. Tijd is vermoeiend. 6.Er is niet alleen de val uit de tijd. Er is ook de val uit het ‘wij’, uit het ‘ons’, uit het ‘samen’. Er is de val in de afzonderlijkheid. Een gevoel ook uit jezelf te vallen. Want men was ‘met’ en ‘door’ de ander. Men was in-gehaakt in de ander. Men voelt zich nu afgesneden, los geraakt, alleen achter gelaten. Men valt uit het verband. Het is een gevoel van een doorgehakte eenheid, van niet meer kunnen mede delen. Van diepe alleenzaamheid en eenzaamheid. 7. En doorheen alles is er en blijft er de pijn. De snijdende pijn. De pijn van niet meer. De pijn van verdriet. De pijn van verlatenheid. De pijn van ondraaglijk gemis. 8. Rouwen maakt tenslotte schizofreen. Men voelt zich gespleten. De ander is er nog. De ander is er altijd. De ander is er overal. De ander is er in zijn leegte. In zijn afwezigheid, in zijn alomtegenwoordige afwezigheid. De ander is nu in ons. Men is zichzelf niet meer, zichzelf alleen niet meer, zichzelf niet meer in harmonie. Er is geen sterven. Er is geen einde. Alles lijkt nog maar net begonnen. Men wil er ook niet aan gewoon worden. Men voelt zich schuldig als het weer redelijk gaat. Mag men wel vergeten? Mag men wel weer blij zijn? Stel je voor. Leven alsof de dierbare overledene niet zou geweest zijn… 9. Verlies… Het maakt een mens heel anders. Men krijgt een andere beleving van alles. Men heeft een andere kijk op de dingen, op het leven. Alles is anders van betekenis geworden. 4
Men wordt anders in het hoofd omdat men anders is geworden in de fundamenten. De dood woont nu in het hier en nu. De ander woont nu in het ik. Men is nu tweevoudig geworden. Verlies, men wordt iemand die men nog niet was. Het ‘hier’ is ook ‘daar’ geworden. In ‘het hier’ is ook altijd ‘hier niet’.
Gespreksvragen. . Zijn deze ervaringen herkenbaar? . Zie je de lijn, en evolutie in de beleving? . Wat betekent een en ander voor het omgaan met rouwende mensen? . Kunnen/moeten we met OKRA/ZIEKENZORG CM iets doen rond rouwen?
5
II. Uit ‘Jij, onzichtbaar bij mij. Marinus van den Berg. Rouwen… De lange weg om het verlies een plek te geven. De enorme inspanning om verder te kunnen gaan.
1. We missen je. Ik miste je in de herfst. Ik miste je in de winter. Ik miste je in de lente. Ik miste je in de zomer. Alle seizoenen zijn stiller leger en kaler. Niemand kan zijn wie jij voor mij was. Jouw sterven jouw dood kleurt alle seizoenen anders.
2. Alles is anders: alles is zonder, zonder én met. Vanwege onze verbondenheid die blijft is er verdriet dat niet verdwijnt.
6
Niemand lijkt er nog aan te denken het leven gaat maar door het nieuws brengt alweer nieuw leed. Nooit zal ik vooruit kunnen zien zonder jou te zien. Soms wil ik alleen maar stilte en muziek die me nog stiller maakt. Vooruitzicht zoeken we weer met jou voor altijd bij ons.
3. Het is zo eenzaam in ons. Is er iemand die alleen maar kijkt? Is er iemand die mijn leed niet wegwuift? Sinds ik jou verloor ben ik verijsd. Sinds ik jou verloor ontdooi ik niet. Soms mag wie het aankan mijn wanhoop zien. Dat geeft lucht licht levensadem.
7
Tastend mijn weg zoeken in een moeras, tastend in een ondergronds bestaan. Een erfenis om mee te nemen, kostbaar als jij was.
4. Weinigen begrijpen ons. Overal mensen om me heen als in een mist, overal woorden onverstaanbaar. Dat je nooit meer nooit meer nooit meer. Nooit zal ik dat kunnen bevatten. Wie zegt het te kunnen begrijpen begrijpt niets. Ik zwijg ik zwijg stil ik vind geen woord. Versta mijn stilte, mijn stilte huilt. De draad van de liefde verbindt voor altijd, de draad van het gemis verweeft zich met die van de liefde.
8
Niemand kan het peilen onpeilbaar als het is. Niemand kan het zich voorstellen slechts vermoeden wat niet te peilen niet te meten is.
5. In je afwezigheid bloei je verder in ons. Die datum is gebleven, die dag blijft. Ze gaan als een schaduw met me mee ze krijgen elk jaar weer een plaats in mijn agenda. Ze horen voor altijd bij mij bij de intimiteit van mijn leven. Nu afgesneden van ons bloei je verborgen in de pijn van ons hart. De tijd heelt niet, slaat telkens nieuwe wonden. De wonden herhalen zich. De tijd gaat door, jij tikt steeds mee. Nooit meer ben ik in de tijd, de tijd is zo anders geworden. Terwijl ik je gedenk dank ik je om wie je was om wie je nog bent.
9
Terwijl ik je dank je gedenk je vier je mis zoek ik mijn weg verder. Verhalen van weet je nog die winter dat het vroor… Zoveel verhalen stom gevallen, zoveel stilte bijna niet te verdragen soms.
6. In de stilte blijven we in gesprek met elkaar. Ik wilde het zacht zeggen met de hoop die vertrouwt: jouw naam zal worden bewaard bij de Eeuwige. Wat het mooiste het stevigste en sterkste van je was zal het langst duren. Nog zoveel wil ik je vertellen ook wat moeilijk te zeggen is. Je bent een aanhoudend gesprek in mij geworden. Ik spreek nog met je en je antwoordt me nog al weet ik niet of jij dat weet maar ik hoop het dat jij ergens nog een oogje in het zeil houdt zodat ik verder kan.
10
Je belt me niet meer maar ik vertel je nog steeds wat ik zo graag met je wil delen, je antwoordt me zelfs. Ik ben nu anders maar nog steeds met jou verbonden. Stilte is mijn enige taal. Jij mag spreken vertellen wat je kunt. Ik zal stil luisteren kijken zwijgen aandachtig stil. Je blijft leven in de wortels van ons leven. Je blijft ons aansporen te leven vanuit het geheim dat Leven is. Jij was er in het licht van de kaars die brandde voor jou en anderen die er hadden moeten zijn die er hadden willen zijn. Ik heb ze geplant met liefdespijn in mijn hart onbegrijpelijk nooit meer lente met jou.
11
Gespreksvragen . Is de rouwweg herkenbaar? . Welke stukjes tekst speken je het meest aan?
12
III. ‘Uit de tijd gevallen.’ David Grossman. Over het verlies van zijn zoon.
1. Uit een interview met Grossman in de krant De Standaard der Letteren, 14 september 2012. Omgaan met de brokstukken in je leven. Als plots alles schudt op z’n grondvesten. Je mag niet vluchten voor de dingen die pijn doen en angst aanjagen. Probeer maar: de confrontatie aangaan met het donker in het leven, met je eigen donker. Een verlies, een breuk, een ernstige misstap, het breekt alle wetten. Het verandert alles: je zelfbeeld, de relaties met je meest nabije naasten, al je relaties, je verhouding tot je werk, je verhouding tot de samenleving je tijdsbeleving, je besef van eindigheid. Wat kan je doen om niet uit verband te geraken? Wat kan je doen om niets anders dan je verlies te worden? Wat geeft je het vermogen om verder te gaan na een ramp? Hoe kan je weer nieuwe horizonten verkennen? Kan en mag het? Is er nog een leven mogelijk na een catastrofe? Na een tragedie heb je beweging nodig, anders word je een gemakkelijke prooi van de catastrofe. Je wordt als een zieke, zittende eend. Je overleeft enkel nog. Je bent enkel nog je verlies. De ramp is het wezen van je zijn geworden, het wordt je gehele zijn. Je moet blijven bewegen. Je moet weer bewegen. Je moet afstand nemen. Je kan je lot leren bevatten, beheersen en relativeren. Je kan en mag nog nieuwe horizonten ontdekken. Je kan en mag herbeginnen: er is nog leven mogelijk, nog toekomst. Er is met het verleden te leven. Er is nog licht na het verlies, na de breuk, na de pijn, na het falen. Je moet uit je isolement treden. 13
2. ‘Uit de tijd gevallen’. Een nogal vrije bloemlezing. We moeten naar hem. We moeten naar hem. We moeten weg. Naar hem. Naar daar. Daarheen. Nog één keer hem zien. Misschien kunnen we hem daar zien. Misschien zelfs met hem praten.
Hij is daar. Al vijf jaar is hij alleen maar niet, en nog eens niet. Al vijf jaar loopt er een grens tussen hier en daar. Wij zijn hier. Hij is daar. Telkens weer denken we, voelen we, lopen we, bidden we: kom terug. Keer weer naar mij, naar ons. Maar nee.
Eenzaam zijn we. Tot ongekende eenzaamheid zijn wij veroordeeld. Zoals een zieke door zijn ziekte wordt omhuld, zo zijn wij voortaan met eenzaamheid bekleed. Eenzaam zijn wij. Eenzaam zullen we blijven. Losgescheurd van onszelf, zijn we. Niet meer één, zijn we. Niet meer alleen in onszelf, met onszelf, zijn we. Onze ziel is uit ons lichaam gescheurd. We lijden aan gemis, aan overal en altijd weer dat niet meer zijn, dat niet zijn. Overal en altijd weer die lege plek, die gevulde lege plek, die pijnlijke lege plek. We zijn ontzield. 14
Heel koud is het hier nu. Het is hier koud. De lichten in ons huis zijn gedoofd. Er hangt een duistere stilte. We zwijgen veel. We praten enkel nog in zijn taal. In de taal van afwezigheid. In de taal van de stille aanwezigheid. Gaan is gemakkelijker dan blijven. Blijven is hard.
Hij klopt in ons. Alleen maar achter blijven zonder hem, met hem. We zijn nooit meer alleen. Met hem zijn we in al onze krochten. Hij klopt in ons, leeft met ons, is één met ons, met hem zijn wij in het onmetelijk heelal dat in ons geschapen is door zijn dood. Hij zuigt zich vol met ons en slinkt, niet stil. Hij is niet stil, hij wiegt en weent, verlost en ketent, loutert en heelt. En laat niet los, en laat niet los onze eenzame, dode geliefde.
De tijd doet pijn. De tijd doet pijn. De verstrijkende tijd doet pijn. We zijn de vaardigheid kwijt. We zijn de vaart kwijt. We bewegen niet meer. We worden naar achteren gezogen. Tegen de richting van de gangbare stroom in. Zijn leegte is een stekel in ons vlees, een haak die diep zit. Onze ziel is vergiftigd. De nachten zijn akelig. Ze zijn schaduwtoneel van alle kwade dromen. Ontworteld zijn we. Verkild.
15
In alles weergalmt ‘het niet meer’. In al wat is, in alle bestaan weergalmt ‘het niet meer’, ‘het niet zijn’, ‘het niet’. Dat geruis in het hoofd, het houdt nooit op. Alles lijkt wel vergaan en broos. Alles lijkt wel te breken, uiteen te vallen. We worden bannelingen in onszelf. Wij hier. Hij daar. Daartussen alleen maar scherven, honderdduizend scherven.
We worden weggesneden uit onszelf. We worden weggesneden uit het beeld van ons eigen leven. De vrieskou van een breuk heeft ons aangeraakt. Het niets komt in ons wonen. Een ijsklomp van eenzaamheid worden wij. Ontzielt. Ontzelfd. Wezens zonder wezen. Hoe kunnen we nog doorleven? Hoe kunnen we nog zeggen: ik, wij? Meegesleurd worden we. Opgebrand zijn we. We lijken wel buiten de tijd. Uit de tijd gevallen. Eilanden worden wij. Niet bereikbaar zijn we. Ongestoord willen we blijven. Alleen omhuld met duistere stilte, versteend onze ziel, gedoofd onze lichten, etterend onze wonden.
We kunnen niet begrijpen. Is het gemis met iets vergelijkbaar? Is het een blok beton? Een ijzerstaaf? Een rotsblok van basalt? Alleen dat er het is, kunnen we zeggen. Een feit. Dat met heel zijn gewicht op onze dagen ligt. En het leven uit onszelf zuigt. Wat gebeurd is, kunnen we niet begrijpen. En wie we nu zijn, sinds het is gebeurd, kunnen we evenmin begrijpen.
16
We moeten in beweging komen. Dat verlies. Die breuk. Dat niet meer. Dat niet zijn. We moeten weer in beweging komen. We moeten weer verroeren. We moeten de laatste vrije plek in ons opzoeken. Dat sprankeltje, in ons. Dat laatste beetje licht. We willen het kneden. We willen al wat is verbrand door de blikseminslag - ook de woorden, ook de gedachten – mengen met iets in onszelf. We moeten het verlies ‘van onszelf’ maken. We moeten het tot iets eigens maken. Iets dat bij ons hoort. Dat bij ons mag horen. Dat bij ons moet horen. Zoals het is, mag het er zijn. Het heeft ook te maken met zo stilaan wennen aan de pijn. Ja, wennen aan de pijn. Afscheid nemen. Loslaten. Ook al blijft het in ons hoofd nog vaak oorlog. Ook al blijven de horzels nog constant brommen. Maar wat voor nut heeft al dat tobben? Wat brengt het bij aan wie, al dat verbeelden in ons hoofd?
In het nu, in het hier. Er is iets weg. Er is iets voorbij. Er is een grens. Punt. Ook al is er soms toch weer plots die pijn. O, wat een pijn. We gaan de weg in het hier en nu. Het is het enige houvast: het nu, het hier.
17
En in het hier is ook het gemis. Altijd en overal is er dat gemis. Of we nu opstaan of liggen, het is er. Of we alleen zijn of op het plein zitten, het is er. Of we werken of bij mensen zijn, het is er. Soms lijkt er zelfs helemaal geen plaats meer voor onszelf. De dood doodt, zegt men. Het is zo. Het verlies doet verliezen, zegt men. Het is zo. ‘Zijn’ en ‘zonder zijn’ zijn voortaan hetzelfde, onverbrekelijk, voor altijd. Soms zien we een gezicht. Soms zijn de herinneringen. Soms komt hij ter sprake. Soms noemen we zijn naam. Soms denken we nog altijd: hij is daar. We moeten er naartoe. We moeten naar daar. We willen naar daar.
Is daar niet allang hier? Maar is daar niet allang hier? We waren tot nu toe teveel daar. Misschien is er geen daar. Misschien is daar altijd al hier geweest en wisten we het alleen niet. Dus hij is misschien al heel de tijd hier. Niet daar. Stel het je voor: hier, in de wonderkracht van het alledaagse, is hij. Het verlies sloeg een gat in ons, een wond, een leegte. Maar zie, hij vulde het op met zijn wezen. Hij blijkt aanweziger dan ooit. Alleen hij kan de leegte die hij sloeg weer opvullen. Zijn afwezigheid schiep in ons een schoot waarin we hem voortaan dragen. Zijn dood kerft in ons een nieuw besef. Het verlies schept in ons een nieuw bewustzijn. Hij is er niet meer. Het verleden is voltooid verleden tijd. Er is geen weg naar daar. Er is geen daar. 18
De wereld is zachter geworden. Kijk, nu vallen we, zullen we vallen en we vallen niet. Kijk, ons hart, nu zal het stilstaan en het valt niet stil. Natuurlijk hebben we het soms nog steenkoud. Natuurlijk kunnen we soms de slaap niet vatten. Natuurlijk beukt het nog in ons. Natuurlijk zijn we nu en dan nog leeg en voelen we ons akelig. Maar er is ook dit: de dingen in de wereld zijn zachter geworden, de wereld is zachter geworden, alles is zachter geworden.
We kunnen nog zijn. Ons leven, dat zon en maan liefhad, lijkt iets wat niet is voorgevallen. Er is in mij niets meer van wie ik was. Dat blijft. Dat zal blijven. Dat is voor altijd de steen in onze rugzak. Maar we kunnen bewegen. We kunnen starheid doorbreken. We kunnen nog zijn. We kunnen nog liefde zijn. We kunnen nog vader en moeder zijn. We kunnen nog beminnen. We kunnen zelfs nog beminde zijn. We kunnen zelfs nog bemind worden! En dan weer zouden we plots onszelf willen verlaten. Want het is koud. Soms zijn we bevroren. Soms huilen we weer. Soms worden we weer eens geleegd. Soms zakken we weer heel diep in bodemloos verdriet.
19
Maar kijk, we lopen, we lopen. We bewegen weer. We zeggen tot hem: kom en wees er, bij ons, neem plaats in het hier en nu. Kom binnen in het lege huis en vul het. Het huis blijft ook van jou. In het hier en nu ben jij ook, blijf jij.
In het gemis kunnen we nog zijn warmte voelen. Zo lijkt het alsof we telkens een afspraak hebben. Hij mag er hier bij zijn. Hij moet er hier bij zijn. Aan elk nieuw levenshoofdstuk schrijft hij mee. Zijn afwezigheid is geenszins een verdwijning, noch een tenietgaan of een niet meer zijn. Precies in het hier is zijn afwezigheid aan te raken. Precies in de breuk, in het gemis kunnen we nog zijn warmte voelen. ‘Hier’ is de brug tussen ‘hier en daar’. ‘Hier’ is hij nog levend, blijft hij voor altijd levend. ‘Hier’ blijft zijn gloed. Hij is niet volledig opgeslorpt door ‘daar’, opgegaan in ‘daar’. Hij is er, in ‘het nu’, hij is zo in ‘het nu’. En hij stelt niet teleur, belooft ook niets, hij laat slechts kalm de pols slaan van zijn zijn. En zo heeft hij precies de juiste warmte. Ook al versteent hij telkens weer na een tijdje. In de breuk tussen hier en daar raken wij elkaar. Alleen daar raken wij elkaar, alleen ‘daar, in het hier’ raken wij elkaar. De afgrond is onze ontmoetingsplek.
Zo is het mens te zijn. Zo is het. Zo is het mens te zijn. Zo is het vroeg of laat voor elke mens. Wij zijn ‘hier’, geliefde overledenen zijn ‘daar’. En tussen hier en daar ligt de aloude kloof. 20
Een kloof? Of is het een muur, een wand. Een machtig hoge rotswand splitst nu de wereld. Een wand die er eerst niet was. Een wand die er nu wel is en die blijft voorgoed. En soms lijkt iets zich te bewegen, te ademen, daar in de wand. We durven niet te denken aan wat ons wacht voorbij de wand. Het bangst nog zijn we voor de hoop. We blijven geketend in de eenzaamheid. Zelfs schrijvend blijft de eigen ziel afgesneden, is het wit tussen woord en woord zo koud. Ooit zullen we niet zijn, niet meer zijn. We weten hoezeer we vroeger zijn geweest, tot in onze vingertoppen weten we het. Een wonder is het, dit hernieuwd besef: zozeer zijn we geweest, zozeer zullen we niet zijn. Ooit zullen we niet zijn, niet zijn. En uit al dat niet zijn komt plots in ons de smaak naar boven van ons zijn. Konden we maar je naam vergeten, de klank die in onze mond weerklonk, het geluk dat zich in ons lijf verbreidde. Vergeet! Vergeten? Wie zou hem dan in stand houden? Wie zou hem omhelzen als wij niet met ons tweeën ten volle zijn leegte omhulden?
We leren de herinnering te scheiden van de pijn. Tenminste zijn we zonder boosheid uit elkaar gegaan, zonder wrok. Hij hield van ons en wij van hem. Hij wist hoezeer. We leren stilaan de herinnering te scheiden van de pijn of op zijn minst het deel dat kan. Om het verleden niet geheel en al van pijn doordrenkt te laten zijn. Zo kunnen we vaker aan hem denken 21
en hoeven we niet bij elke herinnering te vrezen voor de brandwonden. We moeten nu afstand nemen. Nee, begrijp ons niet verkeerd: een beetje afstand maar. De afstand die onze borst de ruimte geeft voor één ten einde toe voltooide ademtocht. We ademen weer, heel de nacht zingen we. De hemel drukt niet meer zo zwaar op ons. De aarde evenmin.
Hoe het leven en de dood in evenwicht geraken. We hoeven niet helemaal naar het einde van de wegen te gaan, naar de allerlaatste plaats. Misschien is het blijven gaan zelf het raadsel en de oplossing. Misschien is er geen daar en is er ook geen jij meer. En nu onze pijn heel even in ons dooft, voelen en weten we hoe het leven en de dood heel langzaam met elkaar in evenwicht geraken, met een ongekende tederheid zich met elkaar verenigen tot ze zoals dag en nacht of zoals de zomer en de winter elkaar ontmoeten in een evenwicht, een band, een mengpunt. We zien nu hoe het leven en de dood elkaar de ogen hebben toegewend En hoe ze staan te koeren naar elkaar. We zien nu hoe die twee elkaar beroeren hoe ze vervlochten zijn in hun naaktheid, hoe ze onophoudelijk hun levenssap vermengen en het als geliefden laten stromen van en naar elkaar.
22
Het volle leven bestaat slechts op de grenslijn van leven en dood. We zijn een rivier waarin twee beken samenvloeien. Nooit hebben we het geweten dat het volle leven daar slechts, op die grenslijn, kan bestaan. Het is alsof we nooit hebben geleefd, als was niets ooit echt gebeurd van alles wat ons overkomen is, tot hij, ons kind, is doodgegaan. Daar in de wand, die rotsen, zien we een aangezicht. Het is ongetwijfeld het verlangen, dat is wat ook ons tot waanzin drijft. Het verlangen beeldhouwt levende geliefden. Lichtend, daar. Kijk, daar, in het steenreliëf. Ach, konden we godverdomme maar bij hem zijn! Konden we maar daar zijn in plaats van hier, te schrijven tot we een ons wegen. We hadden die rotswand een kopstoot gegeven en hem gespleten, we hadden een bres geslagen en waren naar binnen gegaan. We hadden… We verstarren. Blijven roerloos staan. We denken: alles zouden we kunnen zeggen als we met hem konden praten. Alles wat we bij zijn leven hebben nagelaten hem zeggen. Of we zouden naar hem schreeuwen door de lippen van de wond die in ons gaapt, waaruit ons leven gutst.
Er is nog adem binnen de pijn. Maar zie en voel: er is adem, er is adem binnen in de pijn. Er is adem. We ontwaken, neergeworpen op de aarde. En de wand is weg. Misschien is hij er nooit geweest. Er is alleen hier, de ontmoetingsplaats. 23
Alleen: het breekt ons hart, onze schat. Als we denken dat we - dat het kan - , dat we er woorden voor gevonden hebben…
Gespreksvragen. 1. Wat spreekt je aan in de ervaring en de verwoording van Grossman? 2. Welke stukken vind je het sterkst?
24
IV. Uit ‘Je bent de zon nu’. Guillaume Van der Stichelen Over het verlies van zijn zoon. De krachtlijnen uit het boek.
Zonder jou Hier ben je niet. Hier ben je niet meer. Niet langer wij. Wij zijn niet langer wij. Het is zo. Het is zo en niet anders.
Met jou Wandel met me. Wandel nog met me mee. Zolang ik leef. Zolang ik leef, leef jij mee.
Uit de tijd Tijd gaat traag. Ik ben uit de tijd. En zij, zij leven verder. Zij weten niet, nog niet. Alleen willen zijn. Maar niet alleen verder kunnen. Laat de stilte zijn. Laat me in de stilte bij je wonen.
25
Wat een pijn O, dat gebroken hart van mij. O, die hartenpijn. Geef mij weer woorden. Geef me weer warmte.
Geen toekomst meer voor mij Mag ik opnieuw dromen? Kan ik nog dromen? Er zijn dus dagen met minder pijn. Er zijn dus dagen met minder verdriet. Overal zal ik een grafzerk zien. Alles is nu in een zacht licht.
Tussen gisteren en morgen Je bent nu de zon. Je schijnt mee met de maan. Ach, toen geluk nog met bakken werd binnen gegooid. Blijf, blijf me troosten. Nooit meer jij. Nooit meer wij. Alles sterft. Iedereen sterft. Zal ik dan maar wat leven? Zal ik blijven treuren?
26
Met jou hier kan ik weer verder gaan Het lukt me zonder jou daar. Het lukt me zonder jou met jou hier. Als de gedachten gaan liggen. Dan kan ik weer gelukkig zijn. Als verdriet draagbaar wordt. Als verdriet me blijft verbinden met jou.
27
V. Verlies verwerken: Rouwen Loslaten Herinneren Herdenken Verbonden blijven. Korte bezinningsteksten. Gedichten.
Vanaf vandaag Vandaag begraaf ik jou in mij Niet in de aarde, niet in de kist Niet bij die bomen in de ochtendmist Daar ben jij niet, jij bent veilig in mij Vandaag begraaf ik jou in mij Niet bij die steen daar in die lange rij Al die oude namen, daar hoor jij niet bij Nee, vandaag begraaf ik jou in mij Dan kan ik met je praten en antwoord geven Dan blijf jij in mijn leven Hier neem m’n ogen en kijk met mij Neem m’n voeten en loop met mij We gaan naar huis nu wij allebei Vanaf vandaag leef jij in mij Vandaag begraaf ik jou in mij ‘k zal je niet zoeken waar jij niet bent Blijf maar bij ons hier, waar je iedereen kent Jouw plaats aan tafel hou ik voor je vrij We zullen lachen en weer plannen maken ‘k zal met je slapen en met jou ontwaken Hier neem m’n mond en lach met mij Neem mijn handen en voel met mij Wat je nog doen wou doe ik erbij Vanaf vandaag leef jij in mij
28
Haal weg dat kruis en al die witte bloemen Verscheur die krant waarin ze jouw naam noemen Hier neem mijn ogen en kijk met mij Neem m’n hart en leef met mij Want jouw dood is nu voorbij, vanaf vandaag leef jij in mij Rob De Nijs
29
Even Kon ik je nog maar even zien, je horen, voelen, een gebaar, al kon ik dat, heel even maar, dan werd het dragelijk misschien. Ik zoek, is dit nu wat ons wacht, er is in mij zo’n gat geslagen, is er dan niets dat helpt te dragen, niets dat de pijn om jou verzacht. Kreeg ik maar even dat gevoel dat iets, daarginds, ons samenbindt en ’t goed is waar jij je bevindt, dan heeft m’n leven weer een doel. Dan leg ‘k me neer bij wat ik weet, dat ik jou in me zoeken moet, dat ‘je herinnering’ me voedt, en ‘k verder kan, zo jij dat deed. Wilma Van Ophem-Van der Meer
30
Twijfelen aan woorden Zijn er wel woorden waarin je kunt wonen, woorden die je troosten als een ramp, als een drama je levenshuis heeft geramd, je intiemste en geliefdste niet heeft ontzien, als alles maar is doorgedenderd, in de kranten heeft gestaan, met te grote letters heeft vervormd wat er is gebeurd en door jou nog nauwelijks is ontcijferd en misschien wel nooit ontcijferd zal worden. Zijn er dan wel woorden waarin je kunt wonen of even kunt schuilen nu de slagregens van het verdriet putjes slaan in je onbeschermde huid, je laten rillen als een koude ijsregen die je overvalt, al je warmte sissend van onmacht uitdooft, je haar niet meer doorgroeit en de donkerste nacht van je leven over je neerdaalt. Is er dan wel een woord dat licht geeft en je op adem laat komen, als het meest verschrikkelijke je meedogenloos raakt, zijn ze niet, hoe goed ook bedoeld, als een tentje dat even wordt neergezet om even later alweer te worden meegenomen in de koude storm die maar niet tot bedaren komt, het gemis dat niet minder wordt, maar meer… Of werken woorden soms niet meer en niet minder dan het blazen tegen bevroren ramen om te zien of er toch ergens ’n dageraad daagt. Marinus van den Berg
31
Bij het sluiten van de kist Het huis van je lichaam zal hier niet meer gezien worden. Je ogen zullen ons niet meer aankijken. Mag je nu gezien worden door de Eeuwige, die ook ziet wat wij niet zagen. Je oren zullen ons niet meer horen. Mag je nu gehoord worden door de Eeuwige, die beter hoort dan wij onszelf kunnen horen. Je mond zal niet meer spreken. Mag het verhaal van je hart, wat je het meest bezielde, door ons worden doorverteld. Je handen zullen ons niet meer aanraken. Mogen ze vrede vinden. Mag je nu gedragen worden op de handen van de Eeuwige, die je verwacht. Je voeten hebben sporen nagelaten. Je hebt jouw eigen indruk op ons gemaakt. Mogen wij de weg verder kunnen gaan die onze weg is. Het huis van je lichaam zal hier niet gezien worden. Je kracht, je bezieling, sluiten we in ons hart. Je naam sluiten we niet uit, maar krijgt een plaats in ons herinneren. Marinus van den Berg
32
Afscheid Jij bent onvergetelijk geworden in mijn leven. Jij zult altijd in mijn gedachten zijn. Ik zal nog van je dromen en je stem nog horen. Ik kan niet begrijpen dat jij weg bent, voorgoed. Jij bent onvergetelijk geworden in mijn leven. Jij zult altijd met mij meegaan op de levensweg. Ik zal heimwee naar je hebben. Ik had je langer willen vasthouden. Ik had je nog zoveel willen vragen. Jij blijft een litteken in mijn bestaan. Jij blijft een teken van liefde in mijn leven. Aan jou zal ik mij optrekken. Jou gedenkend zal ik groeien en krachtig worden. Ik zal verder gaan. Jij onzichtbaar bij mij. Marinus van den Berg
33
Tijd stilgelegd in jouw handen Tijd stilgelegd in jouw handen. Zo tegensprekelijk na alles wat jij met die tijd gedaan hebt. Liefgehad, kinderen gekregen. Gedaan wat moeders oden. Bron geworden. Jezelf uitgedeeld. Vermenigvuldigd. Voor geborgenheid gezorgd. Voor perspectief. Voor brood. Met tederheid en aandacht pijn verzacht. En over eigen pijn gezwegen. Geluk gekoesterd. Losgelaten. Toegekeken. Weer bijeen gebracht. En nu de adem van het leven aan het licht teruggegeven. Tijd stilgelegd in jouw handen die roerloos als een duif met dichtgestreken vleugels zich naar een laatste groot bewegen hebben toegewend. Met nieuwe ogen kijken wij voortaan naar de hemel. Kris Gelaude
34
De datum dat jij jarig bent, de avond van Oudjaar dat zijn van die extra moeilijke en zo zijn er nog een paar. Maar toch is dat het ergste niet; je bereidt je erop voor. Je wapent je, je zet je schrap en zo kom je er wel door. Nee, ’t moeilijkst is als onverwacht ’t verleden binnendringt. Als iemand iets over je vraagt, of muziek van toen plots klinkt. Een geur, een woord of een gebaar waarin ik jou herken, laten me pijnlijk voelen het kwetsbaar ik nog ben. Ina Van Der Beek
35
Tijden De tijden die we deelden, deelden met elkaar, tijden van vriendschap, van tederheid, van liefde, tijden van ontferming, honger naar recht, dorst naar vrede de tijden die we deelden, deelden met de aarde, met de bomen, de dieren, met de bergen, de rivieren, tijden van verwondering, verbondenheid, tijden van eerbied de tijden die we deelden, deelden met God, tijden van aanbidding, tijden van lofzang onze beste tijden. Tijden goed voor de eeuwigheid. Hans Bouma
36
Ritueel Ik houd het kleine ritueel in ere, opdat je elk moment terug kunt keren. Iedere dag, wanneer het avond wordt, maak ik de tafel klaar: een extra bord, Bestek, je eigen stoel, een kaars, een glas, alsof je enkel opgehouden was. Ik hoor (hoe kon ik denken dat hetgene waardoor ik ben, voor altijd was verdwenen?), Ik hoor, alsof de woning nog bestond, het grind, de klink, het aanslaan van de hond, En je komt binnen op het ogenblik dat ik de lamp ontsteek, de bloemen schik. Ik hoop alleen dat ik dan rustig blijf en haast niet opziend van mijn stil bedrijf. De woorden vind, als was het vanzelfsprekend: Schuif aan; tast toe: er is op je gerekend. Jean Pierre Rawie
37
Sterf niet met mij Als je mij nog iets wilt geven dan zou ik vragen: sterf niet met mij, maar omhels het leven. Je mag bedroefd zijn maar wanhoop niet, verdrink niet in te groot verdriet. Als je mij nog iets wilt schenken dan zou ik willen blijf toekomst zien, blijf hoopvol denken zodat je uitgroeit en voluit leeft, het leven kansen geeft. Yvonne Van Emmerik
38
Afscheid Voorbij de pijn en tranen om een onvergetelijk gemis, zag ik als in een flits de dingen die mijn leven dragen: de hand van haar die bij mij bleef, wat verzen mij geschonken, de in mijn hart bewaarde klanken, muziek die iemand voor mij schreef. Is van een mens te moeten scheiden het onontkoombaar dode eind waarnaar wij allen lopen? Of zou er toch een uitzicht zijn, waardoor wij kunnen hopen voorbij de tranen en de pijn? Henk Vijver
39
Voor een vriend Nu ’t rouwrumoer rondom jou is verstomd, de stoet voorbij is, de schuifelende voeten, nu voel ik dat er ’n diepe stilte komt en in die stilte zal ik je opnieuw ontmoeten. En telkens weer zal ik je tegenkomen, we zeggen veel te gauw: het is voorbij. Hij heeft alleen je lichaam weggenomen, niet wie je was en ook niet wat je zei. Ik zal nog altijd grapjes met je maken, we zullen samen door het stille landschap gaan. Nu je mijn handen niet meer aan kunt raken, raak je mijn hart nog duidelijker aan. Toon Hermans
40
Er zijn woorden die doen leven en dat zijn onschuldige woorden. Het woord warmte, het woord vertrouwen, liefde, rechtvaardigheid, en het woord vrijheid, het woord kind en het woord vriendelijkheid. En bepaalde bloemennamen en bepaalde vruchtennamen. Het woord moed en het woord ontdekken. En het woord broer en het woord kameraad en bepaalde namen van landen en van dorpen en bepaalde namen van vrouwen, mannen en vrienden… Paul Eluard
41
Een witte roos Adem houdt op, warmte wordt kilte diepe kilte als van dood en lachen wordt stilte echo van vragen dat geen antwoord vindt. Maar een mensennaam kan niet vergaan, niet verzinken in oneindig niets. Jouw naam heeft klank en toon gezet in het muziekstuk van ons leven. We zullen zo ver van jou en de jouwen verdergaan in gemis, maar ook in vertrouwen dat leven leven wordt als er maar genoten wordt, gevochten en geknokt, geliefd en gelachen. Zo wordt jouw naam een witte roos aan ons hart, bloeiend voor altijd, geurig en welriekend, maar ook doornig stekend, want jij bent er niet als wij jou roepen. En ons zoeken zal nooit vinden worden, geen samen lachen en geen raken meer. Maar in de stilte zul jij bloeien aan ons hart als schitterende herinnering, levend, tegen alle weerwil in. Neen, vergeten zullen wij jou niet. Gerard Oostveen
42
De gestorvene Zeven maal om de aarde te gaan, als het zou moeten op handen en voeten; zeven maal, om die ene te groeten die daar lachend te wachten zou staan. Zeven maal om de aarde te gaan. Zeven maal over de zeeën te gaan, schraal in de kleren, wat zou het mij deren, kon uit de dood ik die ene doen keren. Zeven maal over de zeeën te gaan – Zeven maal, om met zijn tweeën te staan. Ida Gerhardt
43
Sterfbed Mijn vader sterft; als ik zijn hand vasthoud, voel ik de botten door zijn huid heen steken. Ik zoek naar woorden, maar hij kan niet spreken en is bij elke ademtocht benauwd. Dus schud ik kussens en verschik de deken waar hij met krachteloze hand in klauwt. Ik blijf zijn kind, als word ik eeuwen oud, en blijf als kind voor eeuwig in gebreke. Wij volgen één voor één hetzelfde pad en worden met dezelfde maat gemeten; ik zie mijzelf nu bij zijn bed gezeten zoals hij bij zijn eigen vader zat straks is hij weg, en heeft hij nooit geweten hoe machteloos ik hem heb liefgehad. Jean Pierre Rawie
44
Mijn vriend Op een klein kerkhof in ’t boerenland daar ligt mijn vriend begraven. We hebben hem daar op zekere dag met zijn allen heen gedragen. Nog even om zijn graf gestaan hem toen alleen gelaten. Zo heel alleen in de bleke zon in de regen en in de hagel. De lente neemt hem bloesems mee de zomer zonnestralen de winter dekt hem toe met sneeuw het najaar met najaarsblaren. Komt de regen door de bladeren heen dan druppelen dikke tranen op een klein kerkhof in ’t boerenland daar ligt mijn vader begraven. Willem Wilmink
45
Verder zonder jou De wonden die we bij ons dragen zullen tot littekens vervagen maar blijven zichtbaar alle dagen. Als onuitwisbaar vast gegeven heb jij daarin jouw ‘naam’ geschreven. We willen slechts aan jou nog vragen blijf jij ons helpen ze te dragen? Onzichtbaar, zichtbaarheid te geven om verder, zonder jou, te leven. Wilma Van Ophem-Van Der Meer
46
Als een kind gestorven is Rondom de leegte, in stilte van zijn weggestorven lach zoeken wij U: ken ons, o God in onze pijn om dit verlies. Houd ons bijeen nu wij - tot overmaat van ramp – elkaar bijna verliezen in niet gedeeld verdriet. Verstoor die doodse stilte door woorden en gebaren waarin wij elkaar verstaan, opnieuw. Luc Wolthuis
47
Ik hoop dat ze je vleugels geven Ik hoop dat ze je vleugels geven zodat je overal kunt komen, dat je terugkomt in mijn dromen, met me meevliegt door mijn leven. Dat ze je nieuwe ogen geven zodat je naar ons blijft kijken en ons toch nog kunt bereiken, ook al is het soms maar even. IK hoor je niet, ik zie je niet. Waar je nu bent? Ik weet het niet. Ik kan alleen maar gissen. Ik zal je heel erg missen. En overvol zijn van verdriet. Het schreeuwt in mij: verlaat me niet. Yvonne Van Emmerik
48
Dag lieve Jesse Dag lieve Jesse we vergeten je nooit je was veel te lief om zo maar te vergeten en dat we je missen dat zul je wel weten misschien dat we ooit elkaar weer ontmoeten jij gaat op reis en wij moeten je groeten het doet ons verdriet dat jij nu moet gaan we wensen je dat je opnieuw zult bestaan in een droomland waar wij ooit weer samenkomen en waar mensen nooit meer dood hoeven gaan. Jo Staps
49
De Seizoenen Alleen het najaar biedt nog onderkomen; een hut van lover in de avondmist. Men kan niet eeuwig van de lente dromen. Je hebt de narcis en de roos genomen. De aster heeft het laatste licht gegrist. Alleen het najaar biedt nog onderkomen. Tranen en geld, laat ze maar beide stromen, voordat je kleine spoor is uitgewist. Men kan niet eeuwig van de lente dromen. Neem van het bos de vochtige aromen, wanneer de regen het heeft opgefrist. Alleen het najaar biedt nog onderkomen. Bezie de rode gloed der oude bomen. Laat maar de dwaas, die met god redetwist. Men kan niet eeuwig van de lente dromen. In je gebeente komen de symptomen: bloed dat zich van de winter vergewist. Alleen het najaar biedt nog onderkomen. Men kan niet eeuwig van de lente dromen. Martin Veldman
50
Zo onverwacht Heel mijn denken in de war heel mijn hoofd op hol verbijsterd ontworteld houd mij vast zwijg maar stil geen woord kan vatten deze donderslag deze aardbeving dit bericht dat zij is weggerukt die de eerste was die de oudste was die ons leven zo veranderde die mijn leven nu zo wezenloos verandert die ons leven in een onbekend doolhof voert. Voor een oudere weduwnaar die, zelf ongeneeslijk ziek, ineens zijn oudste dochter verloor aan de dood.
51
Je stilte was genoeg je hand je ogenblik je aandacht je brief je luisteren. Je komst is al genoeg, zei je van een bloem genoot je zichtbaar jij bloeit nog altijd in mijn ijskou mijn komst zegt genoeg. Je lichaam rust hier je lichaam wordt weer aarde je uiterlijk vertoon verdwijnt wie je voor mij was wie je nog voor mij bent blijft. Je naam wordt minder genoemd je lijkt minder gemist alles wordt stiller alles wordt anders alles wordt leger ik mis je meer en meer. Ik mis je in de ochtend ik mis je in de avond ik mis je naast me ik mis je als ik me geen raad weet ik mis je overal waar je was ik mis je als ik je niet mis. Wat zoek je er? Je moet loslaten het leven gaat verder je hebt nog… de tijd heelt.
52
Dagen kwam ik hier niet nachten waren eindeloos te moe om te gaan verlangen naar dood verlamde me verlangen bij jou te zijn men zegt dat ik er goed uitzie. ‘Je kind hoort tot je meest kostbare innerlijke organen ze zijn als mijn ingewanden,’ zei een Turkse moeder op de televisie. Woorden die je versterken. Je wilde het zelf, zei men je kon niet meer, wist ik je wilde anders leven. je was dood in het leven dit zou beter zijn voor wie? Het eerste jaar mis ik je verwacht ik je terug zoek ik je het tweede jaar mis ik je keer je niet terug het derde jaar niet anders het is alweer vier jaar geleden alweer vijf jaar ben je er niet. Ik lach soms, soms veel ik ga ook uit ik onderneem nieuwe dingen ik geniet soms zelfs zonder schuldgevoel ik huil ook nog ik ben niet altijd zo sterk dat houd ik verborgen voor jou. Ik moet aan de kinderen denken ik moet aan mezelf denken ik moet voor mezelf zorgen ik moet aan je ouders denken ik moet vooruit soms wil ik niets moeten. 53
Er is hier altijd wel een vogel er is hier bijna altijd wel wat wind er zijn hier heel veel stenen er is hier niemand die me onderbreekt als ik wil vertellen wat ik aan niemand anders nog vertel. Ik zit soms op het graf dansen durf ik niet ik wil zo graag nog eens dicht bij je zijn als bij die eerste dans. Ik gedraag me zoals men verwacht ingehouden ik zou heel luid willen roepen jouw naam mijn naam.
54
Te jong Je bent nog jong zegt men ik bleek niet te jong voor de dood ik bleek niet te jong voor verdriet ik bleek niet te jong voor zo veel chaos je bent nog jong zegt men ik ben niet te jong om te vergeten ik ben niet te jong om gewoon door te gaan ik ben niet te jong om te verdwalen je bent nog jong zegt men juist dat verwart me extra zo anders kan het zijn
55
vrienden voor de toekomst zoek ik vrienden die verstaan wat jong verlies teweegbrengt.
56
Verijsd Sinds ik jou verloor ben ik verijsd sinds ik jou verloor ontdooi ik niet iedere aanraking stoot ik af iedere glimlach is een bevroren gelaatstrekking ik lijk wel te lachen maar huil vanbinnen ik lijk wel flink maar ben vaak nergens ik lijk er wel te zijn maar ben afwezig soms mag wie het aankan mijn wanhoop zien dat geeft lucht licht levensadem.
57
Haardvuur Wie de donkere zoektocht moet gaan door het land van rouw en verlies waar zo weinig richtingborden staan waar zoveel verwarrende tekens zijn waar je door het moeras van beloftes verwachtingen en teleurstellingen moet waar je in het ‘land van men’ - dat weet wat goed voor je is dreigt te verdwalen daar zijn ook de haarden van vuur de warmte van vriendschap de trouw van mensen die het ook niet weten de hartelijke hulp van mensen die zomaar doen wat je nodig hebt de mensen die van jou en niet van zichzelf uitgaan jullie zijn de vuurhaarden mensen die ons echt steunden in het voorbije jaar hartverwarmende steun met woorden die tekortschieten zeggen wij jullie heel hartelijk dank.
58
De hand gereikt Jij liet me niet staan jij reikte mij de hand jij negeerde mij niet jij zag mij staan jij keek niet de andere kant op jij keek mij aan jij meed mij niet jij kwam naar me toe jij ging me niet uit de weg jij wilde me ontmoeten jij gaf mij nieuwe kracht jij gaf mij nieuwe moed jij liet mij mijzelf hervinden.
59
Wie ben ik? Wie ik was met jou wie ik werd door jou met jou wie ik was voor anderen wie ik was voor mijzelf waar ik stond waar ik voor ging. het was duidelijker aan het worden ik raakte meer thuis in mijzelf ik mocht zijn wie ik was meer en meer wij groeiden aan elkaar wij slepen aan steeds weer ruwe kantjes van onze diamant. Ineens ging ’t licht uit dwaalde ik in ’t donker was niet alleen jou kwijt ook mijzelf wie ben ik nog? wie kan ik nog zijn? wie wil ik nog zijn? Overal zocht ik overal hoopte ik jou en mij terug te vinden losgescheurd losgerukt van mijn fundamenten overal miste ik jou overal vermoedde ik jou hoorde ik je stem kreeg ik nog de groeten van jou.
60
Met vallen en opstaan brak er nieuw licht in mij door een ander licht kwam ik weer thuis in mijzelf voelde ik weer mijzelf groeide ik door mijn verdriet heen leefde ik verder niet zonder jou maar met jou anders aanwezig.
61
Op een steen Je naam op een steen geschreven nu al je naam gekozen voor jou geproefd, genoemd bekendgemaakt zo noemden we jou zo leerde je jezelf voorstellen zo kwam je in het levensboek te staan je naam geschreven in mijn hart steenkoud nu je naam op een steen geschreven nu al een steen met scherpe randen je naam die de steen zachter en ronder maakt telkens als je naam weer wordt genoemd.
62
Anders gekleurd Er is minder kleur in ons leven sinds jouw stem ineens is verstomd door de dood er is minder kleur in ons leven sinds jouw lach ineens is afgebroken door de dood er is minder kleur in ons leven sinds jouw creatieve talenten ineens uitdoofden door de dood er is minder kleur in ons leven sinds jouw pittige en betrokkene interesse ineens door de dood werd afgebroken. Maar in de herinnering aan wie je was zal de dood niet overwinnen en zullen wij de kleur van ons leven mengen met de kleuren van jouw levenspalet. Anders gekleurd gaan wij door op onze levensweg die ondenkbaar is zonder jou.
63
Nagelaten Wat geld en wat goed een spoor van liefde een spoor van vrede een spoor van levenslust een spoor van interesse een spoor van goedheid een erfenis om mee te nemen kostbaar als jij was.
64
Het is belangrijk Het is belangrijk een mens om je heen te hebben die niet alleen bij de tijd is maar ook tijd heeft die niet alleen tegen je spreekt maar ook met je praat die je niet alleen hoort maar ook naar je luistert die niet alleen naar je kijkt maar je ook ziet.
65
Aanbevolen bronnen Rouwen in de tijd. Een zoektocht in het landschap van afscheid en verlies. Marinus van den Berg. Leven met de dood. Woorden die kracht geven. Leo Fijen. Jij bent de zon nu. Guillauwe Van Der Stichelen. Stil verdriet. Manu Keirse. Rouw op je dak. Verder leven na de dood van een dierbare. Jos Brink. Jij, onzichtbaar bij mij. Marinus van den Berg. Uit de tijd vallen. David Grossman. Schaduwkind. P.F. Thomése. Logboek van een onbarmhartig jaar. Connie Palmen. Tonio. Een requiemroman. A.F. Th. Van der Heijden.
66