Inzendingen verhalenwedstrijd Trein naar Veendam
Voorwoord Vanaf 1 mei 2011 gaat er na ruim 57 jaar weer een trein rijden tussen Groningen en Veendam. Om dit onder de aandacht te brengen organiseerden de provincie Groningen, de gemeente Veendam, ProRail en Arriva een verhalenwedstrijd rondom deze trein. De prijswinnaars van de verhalenwedstrijd zijn Annelie Wigchering (categorie tot 12 jaar), Leonie Woltmeijer (categorie 12 - 18 jaar) en Lianne Welten (categorie 18 jaar en ouder). De drie winnaars werden gekozen uit maar liefst 55 inzendingen. De jury bestond uit gedeputeerde Marc Jager van de provincie Groningen, burgemeester Ab Meijerman van de gemeente Veendam, cabaretière en actrice Alina Kiers en historicus Harm van der Veen. In dit document vindt u een verzameling van de ingezonden verhalen. Wij wensen u veel plezier bij het (voor)lezen!
De teksten zijn rechtstreeks overgenomen van de originele inzendingen van de verhalenwedstrijd. De bibliotheek is niet verantwoordelijk voor typ- of taalfouten.
Inhoudsopgave Spoorberen Andere tijden In de trein naar Veendam De ‘nieuwe’ lijn De trein De trein De treinreis THOMAS de trein Trein, gouddieven? De treinreis De trein van Veendam naar Groningen De trein gaat weer rijden In de trein De trein Een spannend treinritje Het feest van de Venloers in Veendam Het is weer fijn langs de lijn Lise Met de trein van Veendam naar de Stad Novemberwijn Onderweg Op de Solex en met het stoomtreintje Paul Amara Reis tussen de rails Levenslang Tijdlus d’Eerste raais mit traain van Stad naor Veendam? Treinen zijn fantastisch Mien eerste lange raaize! Veendammer volksverhuizing Nostalgische gevoelens Treinreis ‘Veendam - Bareveld’ Waargebeurd Trein Veendam - Groningen L’incontra Een treinreis om nooit te vergeten Vrij reizen Wachtpost nr. 13 Veendam, een web van vele spoorlijnen Een rem te weinig Loc A7 ‘Tain vetekt’ Volg het spoor! Wonend langs het spoor Het leugentje Jeugdsentiment Mevrouw Siebel gaat op reis Stoomtrein Veendam - Groningen v.v. Station Veendam in oorlogstijd
- Harry Fransen - Martin den Hollander - Paul Marius Borggreve - Hans Straat - Sanne - Annemiek de Vries - Elisa Zhang - Thomas He - Mark Potze - Anouk - Wietse Dik - Casper Roelfsema - Ilse Raatjes - Kim Hageman - Jelte M. van Netten - Jan Colly - Christiaan Gevers - Cobie Scherer - J. Kuipers-Kooi - Ben Leistra - Jaap Haaier - Yoke Noordenbos - Sebastiaan Vos - Chantal de Kok - Wia Jager-Molema - dhr. Geek - Okkie Noordhuis-Noordhof - Patrick van der Linde - Abram Blaak - H.A. Roeper - A.F. de Vries - J. Bultena - K.J. Warntjes - Lucas Suk - Ellen Takács - de Swart - Jan Warntjes - Hennie Haaijer - Lutjeboer - R.J. Taekema-Kok - Albert Volden - Rianne Messing - Geert de Vries - R.J. Taekema-Kok - Leonie Woltmeijer (winnaar categorie 12 - 18 jaar) - Jan Kok - Leo den Ham - Jan J. Egges - Frank Moree - Roelf Vonk - Chris Fictoor
Spoorberen door: Harry Fransen
“In 1953 reed voor de laatste keer de passagierstrein tussen Veendam en Groningen. Nu, in 2011, gaat die trein weer rijden en omdat u in het jaar van de laatste dienst – 1953 dus – bent geboren, nodigen wij u van harte uit om de eerste rit na ruim 57 jaar met ons mee te beleven”. Dit stond echt in een brief die ik enkele dagen geleden kreeg van de gemeente Veendam, Arriva, ProRail en de provincie Groningen samen. Ja, je moet er maar opkomen, zo’n reden om iemand uit te nodigen! Wel in 1953 geboren, ja, maar wat had ik toen voor verbinding met de provincie Groningen of de stad Veendam? Voor mijn veiligheid hadden ze toen niet hoeven te stoppen met deze spoorverbinding: ik ben geboren in Rotterdam, de eerste keer dat ik in de provincie kwam was diep in 1974 en de eerste keer in Veendam? Nou laten we het daar maar helemaal niet over hebben. Waarom nodigden ze nu juist mij uit? Niet te veel over nadenken, het is toch ook wel eens gewoon leuk, toch? Of zouden ze gewoon niemand meer kunnen vinden die op dat traject de trein nog in zou durven? En zijn ze uiteindelijk nu met een mooi verhaal bij mij uitgekomen? Moet ik het dan als treinvulling voor ze opknappen? Wanneer is het trouwens? Eind april al? Kan toch niet? Kort geleden nog allerlei berichten over vertraging in de aanleg en zo en dan is het nu al zover? Eigenlijk geloof ik er niets van: in zo’n korte tijd alles klaar? Heel optimistisch. Ben ik dan de enige die nog van die beren op de weg zie die er toch weer voor zullen zorgen dat je de tijdige oplevering wel op je buik kan schrijven? Waarom was die spoorverbinding trouwens toen in 1953 gestaakt? Er moesten toch heel veel Veendammers naar Stad tou, en auto’s en bussen waren er nog weinig in die dagen? Misschien was het toen een grote gok om tussen Groningen en Veendam – en dan vooral het stuk vanaf Zuidbroek tot aan Veendam - met de trein te reizen. Kwam je wel heelhuids aan, of beleefde je onderweg de meest verschrikkelijke avonturen? Hoe was het toen en hoe is het nu? Is het nu echt verschrikkelijk, zo’n treinreis daar, of is er niets aan de hand en ben ik dan echt de enige die met die beren-op-de-weg in zijn hoofd zit? Grappig eigenlijk, dat ‘beren op de weg’. Daar gaat het toch helemaal niet om! Beren op de Kielsterachterweg? ’t Zal wel. Ligt toch niemand wakker van? Nee, het gaat om beren op het spoor, …… beren op het spoor, …… SPOORBEREN DUS!!! En daar moet ik dan met die trein tussendoor. Zal je zien is het weer zo’n trein zonder koeienvanger, pardon: berenvanger, voorop. En weet je wel hoe makkelijk spoorberen de treinen openbreken? Zonder enige beschermende maatregelen is een trein een eenvoudige prooi voor de spoorberen. Een klapje met zo’n machtige poot van ze en de trein ligt in stukken uiteen, alsof ie van karton gemaakt is! Mij niet gezien, mij krijgen ze die trein niet in! Ik ben daar gek zeg. Ze zien maar dat ze met een of andere smoes iemand anders voor die eerste rit krijgen. SPOORBEREN, weet je wel hoe gevaarlijk die zijn? Ik zit in de trein en zie het landschap voorbijtrekken. Wat huizen, een weg met spoorwegovergang, daarna een industriegebiedje en dan afwisselend koeien en graanvelden. Plotseling schiet me een dvd-serie te binnen over de dieren die in de prehistorie de oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika waren en die met de komst van de eerste mens hun leefomgeving ingenomen zagen. De mensen hadden veel ruimte nodig en bouwden hun steden steeds verder uit, ook op plaatsen waar enkele eeuwen daarvoor nog de mammoeten en de gevaarlijkste roofdieren uit die tijd, de sabeltandkatten, vrijuit rondliepen. In die serie zie je ook de steden van nu; wolkenkrabbers met brede 6 tot 8-baans wegen die er tussendoor kronkelen. Hoewel allang uitgestorven eisen de dieren uit de prehistorie nog steeds hun recht van bewoning van deze plaats op en ineens zie je de mammoeten met slingerende kop en slurf en met vervaarlijke slagtanden de stad van nu binnenwandelen. Ook de sabeltandkatten die met hun levensgevaarlijke voortanden in één klap hun prooi aan flarden scheurden, zijn van de partij. Doodgemoederd lopen ze over die drukke nieuwe wegen tussen de wolkenkrabbers door. Het gekke is dat ze in het geheel niet worden opgemerkt. Alle mensen gaan gewoon verder met waar ze mee bezig zijn zonder ook maar iets van de ‘oude’ bewoners te merken. Alsof ze de gevaren om zich heen niet eens kunnen zien! In het landschap dat voorbij rolt zie ik ineens ook een paar van de voorwereldlijke dieren lopen. Niet alleen mammoeten en sabeltandkatten, ook zie ik beren. Het ziet er allemaal heel gevaarlijk uit, maar niemand, echt niemand maakt zich ook maar in het minst druk om die vreemde gasten en gaat gewoon verder met waar hij of zij mee bezig is. Zelfs de
koeien lijken helemaal niets te merken. Vreemd toch? Nou ja, die mammoeten zijn eigenlijk best goedaardige lobbesen, zwaaien wel wat wild met hun slurf heen en weer, maar dat is alleen erg in de porseleinkast en die is hier nergens te zien. En die sabeltandkatten, ach ja, maar die zijn nu al zo oud en dan zijn de scherpe kantjes er bij hen (en van hun voortanden) er toch wel af …… maar die beren, die BEREN, dat zijn helemaal niet van die dieren uit de oudheid, dat zijn geen dieren die al lang geleden uitgestorven zijn, dat zijn …….. BEREN DIE JE NOG ALTIJD OP DE WEG KUNT ZIEN, DIE LASTIGE DIEREN DIE ALLE VOORUITGANG TEGENHOUDEN ………… DIE BEREN DIE ERVOOR ZORGEN DAT HET SPOOR TUSSEN GRONINGEN EN VEENDAM NOOIT VOOR 26 APRIL KLAAR ZAL ZIJN! SPOORBEREN DUS!!! Ik schrik op van het geluid van de omroepinstallatie. Een - inmiddels vertrouwde - spoorstem zegt: “Dames en heren, de volgende halte is Veendam. Eindbestemming”. Direct daarna is er buiten een enorm lawaai. Het lijkt wel of er saluutschoten worden afgevuurd. Het station waar de trein aankomt staat vol mensen. Het is een vrolijk gebeuren, een muziekkorps blaast zich bijkans de longen uit het lijf, ballonnen worden losgelaten en mensen zwaaien met vlaggen. Ik wrijf mijn ogen uit en kijk op mijn horloge. Het staat er echt: het is 10.21 uur en de datum is 26 april 2011. Alles ziet er piekfijn uit, de trein – Winkler Prins heeft ie als naam meegekregen - die straks de eerste officiële rit na 57 jaar met al die hoogwaardigheidsbekleders naar Stad tou moet maken, heeft zonder problemen het traject vanaf Groningen afgelegd. De machinist is er in geslaagd om alle beren op het spoor te ontwijken of anders wel te snel af te zijn. Snel kijk ik nog even uit het raam. Ik zie ook geen beren meer, geen beren op de weg en ook geen beren op het spoor. Die SPOORBEREN, ze zijn er niet meer. Opgegaan in een nieuwe diersoort: SPOOKBEREN! Ze bestaan dus niet in het echt, maar wie verlost mij nu van die BEREN die tussen mijn oren zitten?
Andere tijden door: Martin den Hollander
In de zomer van het jaar onzes Heren 201- had ik een afspraak met een zakenrelatie in het plaatsje V. Na mijn zaken tot wederzijds genoegen te hebben afgehandeld, wandelde ik op mijn gemak naar het nog niet zo lang geleden gerenoveerde en vernieuwde treinstation ter plaatse. “Wat hebben ze een leuk geheel gemaakt van die oude gebouwen en die oude loods” dacht ik, terwijl ik over het stationsplein liep met de tientallen jaren oude bomen, die men met veel moeite van elders had gehaald en die een weldadige schaduw over het plein wierpen en enige verkoeling gaven tegen de hete middagzon. Terwijl ik naar het perron liep, waar de blinkend gepoetste trein met zijn frisse gele en blauwe kleuren al klaar stond met bestemming Groningen, zag ik in de grote, vrijwel lege hal in de verte wat vage figuren met ondefinieerbare dingen bezig. Het leek mij daar in de hal, met de zon op dat stalen dak, een warme bedoening. Bij de bestuurderscabine stond iemand die ik voor een conducteur of machinist aanzag, maar die, toen ik naderbij kwam, in de trein verdween, waarna ik hem niet meer terug zag. Er leek nog iemand aan het eind van de trein te staan, maar zonder daar veel aandacht aan te besteden, stapte ik in, waarbij het mij opviel dat kennelijk niemand haast had om in te stappen, hoewel het toch nog maar een paar minuten voor vertrektijd was. De wagon was geheel leeg en heerlijk koel. Ik nestelde mij in een comfortabele stoel aan het raam en keek naar het zonovergoten perron waar in de lome warmte enkele medereizigers of uitzwaaiers zich over de verschillende bankjes verspreid hadden of het bord met de dienstregeling bestudeerden. Nog geen vier minuten later hoorde ik buiten het fluitsignaal van de conducteur, waarna de trein, rommelend over de sporen en wissels van het emplacement, langzaam op gang kwam en tenslotte met het bekende boemeltreintjestempo langs de opslagloodsen en het industrie-terrein zijn weg vond. Na passeren van het nabijgelegen station D. zakte ik langzaam weg in een zacht gemijmer, zonder geheel in slaap te vallen. Buiten gleed het zonovergoten landschap voorbij. Uit de ventilatoropening boven mijn hoofd blies zacht koele lucht, zodat het raam niet open hoefde. In deze aangename toestand verloor ik een beetje het besef van tijd, maar na een poosje drong het toch tot mij door, dat de reis wel wat lang duurde en dat station Z. nog steeds niet in zicht was. Een licht gevoel van onwezenlijkheid maakte zich van mij meester. Wat maakte het uit of de reis wat korter of langer duurde? Er zou wel iets aan de spoorlijn te repareren zijn of de wissels zaten door de hitte vast, of nog iets heel anders, waar alleen spoorwegmannen in hun blauwe of gele overalls raad mee weten. Niet iets, waar ik me druk over hoef te maken. Mijn oog dwaalt door de fraai gedecoreerde wagon en ik bewonder het vakmanschap van de wagonbouwers die zoiets moois hebben gemaakt, van wat toch eigenlijk maar een doodgewone 2e klasse spoorwagon is. Half wakker kijk ik - zonder echt te zien – naar de bekleding van de bank tegenover mij. Even flitst mij de gedachte door het hoofd aan strakke, grijze en gladde kunststofbekleding. Of toch groen-zwart gestreept trijp? Met een zucht sluit ik de ogen en leun behaaglijk in de zachte kussens. Dan valt mijn aandacht op de tussendeur. Op het glas van de deur prijkt een gouden I met daaronder in sierlijke schrijfletters: Eerste Klasse. In het zachte lamplicht weerspiegelen de gouden letters in de geslepen spiegelglasranden van de tussenwand. Eerste Klasse?.. Eerste Klasse??.... Per ongeluk verkeerd ingestapt??..... Ik zit zo prettig, het is hier lekker warm, ik voel mij uiterst op mijn gemak, ik ga nu niet meer verkassen. Desnoods betaal ik wel bij. De conducteur loopt door de wagen, de pet wat schuin op het hoofd. Zegt alleen “Goedenavond” en “Alstublieft” bij het controleren van het vervoerbewijs en loopt met iets zwierigs in zijn gang door naar de volgende wagon. Bij het openen van de tussendeur is even het geraas van ijzeren wielen op ijzeren rails te horen, maar de bewegingen van de trein zijn uiterst comfortabel. Half in slaap gewiegd door de zachte bewegingen schrik ik ineens wakker met de gedachte aan de bank tegenover mij die inderdaad met groen-zwart gestreept trijp is bekleed. Even flitst weer de gedachte aan grijze, gladde kunststof door mijn hoofd, maar onmiddellijk verdrongen door het besef: “Welnee, die banken zijn altijd groenzwart geweest”. Toch wat meer alert geworden, vraag ik mij af waar een vaag gevoel van “anders“ vandaan zou kunnen komen. Door mijn oogharen turend, kijk ik naar de deur; is die deur nu echt zo smal of heb ik altijd gedacht dat hij ietsje breder was? Is de wagon wat hoger en smaller of lijkt dat maar zo? Is er iets veranderd of is er iets aan het veranderen? Ik kijk een poosje ingespannen naar één vast punt maar ik kan geen verschil ontdekken. Tenslotte doe ik mijn ogen stijf dicht, houd ze twee minuten dicht en kijk dan snel weer naar hetzelfde punt. Even voel ik een soort wringende beweging ergens in mijn hersenpan, maar onmiddellijk is alles weer
normaal. “Ach, idioot”, denk ik, “stel je niet zo aan” en laat mij wegzakken in een soort halfslaap. Een poosje later – weer helemaal wakker – schuif ik de gordijnen voor mijn raam open en kijk naar het voorbijschuivende maanverlichte en witbesneeuwde landschap.Ik krijg de indruk van een vertekening in het perspectief, maar voor ik het landschap goed in mij kan opnemen, voel ik weer datzelfde wringende gevoel en is alles weer normaal. Het valt mij op, dat ik geen gebouwen of landschappen herken, terwijl ik deze reis in het verleden toch meermalen gemaakt heb, maar met de gedachte dat in de sneeuw alles er anders uitziet, doezel ik wat weg. Plotseling schiet ik wakker door de conducteur, die door de wagon loopt en aankondigt, dat wij het station Groningen naderen. Zijn pet, met het blinkende embleem van de Regionale Spoorweg Maatschappij, de RSM, staat zo mogelijk nog iets schever op zijn hoofd dan voorheen en waarschijnlijk wat vlotter dan is toegestaan volgens de dienstvoorschriften. Buiten zie ik de vertrouwde aanblik van de 5 pijpen van de voormalige electriciteitscentrale, waarover indertijd zo heftig gediscussieerd is, totdat uiteindelijk besloten is ze te laten staan en te integreren in een aan te leggen sportpark. Geboeid kijk ik naar het ragfijne netwerk van draden en constructies, dat tussen de pijpen gespannen is en dat gebruikt wordt om te klimmen, bungeejumpen, abseilen en wat niet al meer, met als bekroning het piepkleine, draaiende restaurantje (twaalf gasten) op de top van de middelste pijp, waar je uitstekend – maar wel duur – kunt eten. Nadat ik op perron van het hoofdstation van Groningen ben uitgestapt kijk ik, halverwege de uitgang, nog even om naar de trein. Hij staat daar heel rustig in zijn vertrouwde bruin en gouden kleuren en ik krijg een gevoel of de wagons mij heel even geruststellend toeknikken. Terwijl ik door de besneeuwde straten naar huis loop, bedenk ik, hoe weinig er voor nodig is, om het leven een totaal andere wending te geven. Als ik de deal die ik afgelopen zomer heb gesloten, niet had gesloten, dan zou ik nu naar alle waarschijnlijkheid ergens in het buitenland in een heel warm land naar een echte Hollandse winter met veel sneeuw en ijs zitten verlangen. Dan, mijn straat en mijn eigen voordeur. Weer thuis. Mijn vrouw Ella kijkt mij wat bevreemd aan, alsof ik veel te vroeg ben of zoiets. “Is er iets?”….”uh…nee”. Ik kus haar. Zij wijkt bijna onmerkbaar even iets terug, maar steekt mij dan haar lippen toe. Ik loop de kamer in, geef de poes een aai en ga in de hoek van de bank zitten. Ella komt wat aarzelend, treuzelend naar mij toe, maar komt dan met opgetrokken benen voorzichtig tegen mij aan zitten. Ik sla, zonder daar verder bij na te denken, mijn arm om haar heen en zij nestelt zich tegen mij aan. ’s Avonds liggen wij in elkaars armen en vallen zo in slaap. Vlak voor het moment van inslapen speelt een gedachte door mijn hoofd: ..er is nog iets….er is iets…er is….iets….iets. Dan slaap ik. De volgende dag en de daarop volgende dagen en weken blijft ergens in mijn achterhoofd de gedachte rondspoken dat er iets belangrijks is, waarop ik echter niet de vinger weet te leggen en zonder dat het mij erg verontrust. In de loop van de tijd vervaagt de gedachte steeds verder, zonder ooit geheel te verdwijnen. Op den duur raak ik er aan gewend.
In de trein naar Veendam door: Paul Marius Borggreve
Ik had hem niet op het perron zien staan, maar nu kwam hij tegenover mij zitten alle lege coupés eerst voorbijgegaan om kennelijk bij mij te komen klitten. Ik moest die dag weer eens in Veendam zijn, volwassen leven voltrekt zich in sleuren, zoals het vaste spoor van deze trein een nog maar weinig opwindend gebeuren.
Waarom zette het kind zich tegenover mij? En kon ik nog iets geërgerder kijken, in een wagon met zoveel zitplaatsen vrij? Ik trachtte beleefdheid te laten blijken. ‘Meneer’, zei hij zachtjes, ‘ik heb een vraag, kunt u vertellen waar ik uit moet stappen?’ Het klonk alsof er een diepere laag schuilging die ik niet zou kunnen snappen. Meer dan ‘Eh?’ uitkreunen kon ik niet. ‘…want ik heb nog nooit met de trein gereden’, zei hij, opeens beschaamd rood als een biet. Ik zag een bekend gezicht uit het verleden. Ik lachte hem mild toe: ‘Waar moet je heen?’ ‘Ik moet een weekje bij oma logeren, mama is moe. Ze is liever alleen…’ Hij keek sip. Wat kon zijn verdriet bezweren?
Zijn kaartje hing aan een koord om zijn nek een halve blik was genoeg om het te lezen. ‘Daar moet ik ook heen.’ Een kort gesprek zou mijn grimmigheid voorgoed genezen. ‘We stappen samen uit!’, besloot ik. Hij knikte en de trein begon te rijden, de stad uit, eerst in gepiep, geknars, gesnik om daarna sierlijk en statig te glijden langs de wereld waar een lage zon scheen. Ik zag de jongen naar buiten staren aan zijn voeten akkers, weiland en veen met ogen die eens de mijne waren. Maar onze reis was maar van korte duur Opnieuw waren we tussen de daken; mijn horloge sprak van een half uur tussen een dagdroom en weer ontwaken. De wagon kwam met schokken tot stilstand. ‘We zijn er!’, meende ik te mogen bepalen. Er volgde geen geluid van zijn kant. ‘Dat zal ik mijn koffer uit het rek halen…’ Ik had me maar heel even omgedraaid, toen was het kind weg. Naar buiten gelopen? Als een gevallen blad dat met wind mee waait? En de treindeur ging voor de terugreis open.
De ‘nieuwe’ lijn door: Hans Straat
Henk en Karel, twee vrienden van 11 en 12 jaar, waren altijd samen buiten aan het spelen als het mooi weer was. Ze wonen aan de Duurkenakker vlak bij het spoor. Vaak speelden ze vlak bij het spoor. Dat kon, want een trein kwam hier niet vaak langs, slechts een paar keer per dag een goederentrein. En dan nog reed de trein niet snel, want de machinist moest eerst uitstappen, de knop omzetten en dan gingen pas de bomen dicht, dus je had tijd genoeg om weg te komen als de trein kwam. Vaak gingen Henk en Karel eerst de paarden, die ook bij het spoor stonden te eten geven en dan liepen ze langs het spoor richting Muntendam. Halverwege hadden ze tussen de bosjes een hut gebouwd en daar bleven ze dan uren. Vaak namen ze chips, cola en snoep mee. Hoeveel uren hebben ze niet doorgebracht in hun prachtige hut. Aan alle kanten hadden ze ramen gemaakt. Geweldig, vanuit de hut kon je zowel op de Oosterweg uitkijken, maar ook het veld in. In de verte zag je de N33 liggen, even daarvoor zag je af en toe een boot varen door het A.G. Wildervanckkanaal. Als je naar links keek zag je de Schaive Klabbe en keek je dan naar links lag daar Zuidbroek. Ook de vele reeën en andere dieren waren prachtig om naar te kijken. Maar Henk en Karel zijn boos, heel boos. Vorig jaar is er namelijk veel veranderd. Ineens waren de paarden weg, de bomen om het weilandje werden gekapt. Er kwamen grote graafmachines en er werden hekken geplaatst vlak bij de spoorwegovergang. Toen ze thuis kwamen hoorden ze van Henk’s moeder dat er weer personentreinen gingen rijden tussen Veendam en Groningen en dat er eerst e.a. moest worden aangepast aan de rails. ”Maar onze hut dan, blijft die wel staan?” Vroegen de jongens. ”Ik denk het niet, en het is ook maar beter dat jullie niet meer bij het spoor komen,” zei moeder, ” en het word veel te gevaarlijk, er komen meer treinen en ze rijden nog hard ook”. De volgende dag gebeurde het: Toen de jongens naar hun hut toeliepen, ze wilden n.l. hun spullen uit de hut halen, zagen ze dat de graafmachine er al vlak bij was. Ze renden erheen en riepen naar de machinist: “Ho stop, niet doen, nee!!!!” In één keer zette de machinist zijn bak achter de hut en trok alles overhoop waar de jongens weken aan gebouwd hadden. Al hun spullen waren kapot, hun stoelen, de tafel, en hun andere spullen lagen op een grote hoop, niets was er nog te gebruiken. “Waarom doe je dat nou, je vernield al onze spullen”. De machinist lachte wat en zei: “bedoelen jullie die troep hier. Ik heb opdracht om alles op te ruimen wat in de weg ligt om de rails aan te passen en dat doe ik . Trouwens jullie mogen hier helemaal niet komen, kunnen jullie niet lezen of zo, er staat toch duidelijk een bord voor bij de overgang?” Weg waren hun hut, en hun spullen en nooit meer zouden ze kunnen genieten van deze prachtige omgeving. Nu is het bijna één jaar later. Henk en Karel hebben de afgelopen winter kunnen genieten van het mooie weer, vaak hebben ze geschaatst op de vijver van de visvereniging, prachtig was het. Maar ook gingen de jongens vaak toch even kijken op de plek waar ze zoveel uren hadden doorgebracht. Er waren betonnen bielzen aangebracht en er lag nu een extra spoor op de plek waar eens de paarden liepen. Wat een stom idee, vonden de jongens het personenvervoer van Veendam naar Groningen. ”Laten die mensen gewoon naar Zuidbroek gaan en daar op de trein stappen” zeiden ze vaak tegen elkaar, ”dan hadden wij nu weer mooi naar onze hut gekund”. Morgen is het zover dan zal officieel de eerste trein weer gaan rijden. “Ik heb een idee” zei Karel “ze willen iets heel speciaals maken van die eerste rit, nou ik denk dat ie heel speciaal zal worden. Ik heb een plan, kom morgenvroeg om 10.00 uur hier bij de overgang dan zullen we ze eens wat laten zien”. Bijna de hele nacht lag Henk wakker, wat zou Karel van plan zijn. Henk had moeder gevraagd of hij ’s morgens op tijd naar het spoor mocht, om te kijken als de eerste trein langs kwam. Moeder was er niet blij mee, maar als hij beloofde om niet te dicht bij de rails te komen mocht hij wel gaan. Henk zei dat hij netjes langs de kant zou gaan staan dan kon hij de trein mooi zien aankomen uit Veendam. Om tien uur precies zijn Henk en Karel bij de overgang. ”Kom” zei Karel ”we lopen een stukje rechtsaf over het spoor de trein tegemoet”. Henk wil dit niet want hij heeft zijn moeder immers beloofd netjes bij de overgang te gaan kijken? Maar hij wil zijn vriend natuurlijk ook niet in de steek laten en gaat toch met hem mee. Even de trein tegemoet lopen kan toch geen kwaad. Als ze een eindje richting Veendam zijn gelopen, springt Karel de bosjes in en roept Henk bij zich. ”Kijk eens wat ik hier heb” en hij haalt een grote ijzeren staaf uit zijn tas. ”Wat wil je daar nu mee” zei Henk. ”Wat dacht je wat ik hiermee zou willen doen. Dit ga we straks vastzetten tussen de wissels en dan zullen we wat beleven als die eerste trein langs komt”. ”Nee Karel, dat kan niet, dit mogen we niet doen. Straks komt de trein en als hij er dan overheen rijdt
vliegt ie misschien wel uit de rails”. ”Waarom niet,” zei Karel ”ze hebben onze spullen toch ook vernield, weg paarden, weg hut en uitkijkpost en wat krijgen we ervoor terug? Juist, een trein, wat kunnen wij daar nou mee, we kunnen niet eens meer spelen op onze favoriete plek. En trouwens zal de trein niet zo snel ontsporen, hooguit gaat hij een beetje stuk en vliegen er een beetje vonken in het rond, ze willen toch vuurwerk dat hebben ze dan meteen”. Henk is er helemaal niet blij mee, natuurlijk is ook hij erg boos om wat er gebeurt is met hun spullen en hun speelplek maar om nu zo iets te gaan doen? Toch wil hij zich niet laten kennen en gaat samen met Karel nog een stukje verder waar de wissels liggen. ”Kijk jij maar of er iemand aankomt dan zal ik de staaf vastzetten” zei Karel. Het duurt maar even of Karel heeft de staaf vastgezet. ”Zo en nu gaan we terug naar de overgang en kunnen we alles perfect zien” zei Karel. ”Weet je zeker dat niemand ons heeft gezien?” Henk weet het zeker en snel gaan ze terug. Ze staan al een poosje weer op hun plek als er een politieauto aankomt rijden, hij stopt en de jongens denken dat de trein nu wel zo zal komen. Maar wat is dat, de agenten komen recht op de jongens af. ” Hallo jongens mogen wij jullie vragen om eens even met ons mee te lopen”? Zegt een van de agenten. Ze lopen samen een aantal meters richting Veendam en dan wijst de agent ze op een camerapaal die naast het spoor staat. ”Jullie hebben deze zeker niet gezien….., maar wij hebben jullie wel gezien en wat jullie hier gedaan hebben, dat kan natuurlijk niet. Ik weet niet wat jullie bedoeling hiermee is, maar het gaat in elk geval niet werken, want nu halen jullie direct die staaf er weer af en gaan we samen naar Veendam waar de burgemeesters van Muntendam en Veendam al op jullie staan te wachten, jullie hebben hen heel wat uit te leggen”. Bij het stationsgebouw in Veendam is het een drukte van belang. Veel mensen zijn gekomen om de eerste trein uit te zwaaien. In het gebouw worden Henk en Karel bij de burgemeesters gebracht.Burgemeester Meijerman kijkt de jongens eens aan en zegt ”Hoe kunnen jullie zoiets stoms doen, weet je niet hoe gevaarlijk dat is, als de trein ontspoort kunnen er grote ongelukken gebeuren mensen kunnen gewond raken door rondvliegende delen” ” Of erger nog” zei burgemeester van Zuijlen, ”er hadden mensen dood kunnen gaan”. Dan word het de jongens allemaal teveel ze snikken het uit en vertellen met horten en stoten het hele verhaal. Van de paarden, hoeveel plezier ze altijd hadden als ze in de hut zaten, van het prachtig uitzicht dat ze hadden. Ook vertellen ze over de machinist die hun spullen zomaar vernielde. ” We kunnen nooit meer genieten van het prachtig uitzicht dat we hadden in onze hut. Wat krijgen we ervoor terug, een trein, wat hebben wij daar nou aan. Wat is er nou leuk aan een trein, je rijd snel en ziet niets van de prachtige omgeving” snikte Karel. ”Maar jullie weten toch wel dat jullie met deze actie dit soort problemen toch niet kunt oplossen” zegt de agent. Natuurlijk weten ze dat maar het is zo gemeen allemaal. ”We zullen samen een straf voor jullie moeten bedenken” zei burgemeester Meijerman ” blijf hier maar even wachten dan komen we zo bij jullie terug”. Na een poosje komen de burgemeesters terug. Burgemeester van Zuijlen neemt het woord. ”Jullie kunnen niet ongestraft zulke dingen doen en daarom hebben we een straf bedacht, vanmiddag als iedereen hier weg is moeten jullie meehelpen om het stationsgebouw weer helemaal schoon te maken. Maar omdat het vandaag een feestelijke dag is en jullie actie gelukkig op tijd ontdekt is, willen we jullie ook laten zien hoe mooi het reizen met de trein kan zijn. Jullie gaan nu in de trein met ons mee en dan gaan we samen naar Groningen en kunnen we genieten van deze rit, als we dan terug zijn kunnen jullie beginnen met schoonmaken”. Het gebouw schoonmaken? Dat lijkt Henk en Karel helemaal niets, maar het had natuurlijk allemaal veel erger kunnen zijn, stel je voor dat……….. En mee met de trein dat willen de jongens toch wel. De burgemeester belt met de ouders van Henk en Karel en dan kunnen ze vertrekken. Ze stappen in en zo gaat de reis van start, vanaf het station in Veendam richting Groningen. Eerst komen ze langs het industriegebied van Veendam daarna langs de spoorwegovergang bij Duurkenakker, dan zien de jongens net als vanuit hun hut aan de linkerzijde de Oosterweg, rechts het A.G. Wildervanckkanaal en de N33. Voor hen uit zien ze de Schaive Klabbe en dan komen ze aan op het station is Zuidbroek. Verder gaat het langs Sappemeer, Hoogezand, Kropswolde richting Groningen. Al die tijd genieten de jongens van het prachtige uitzicht wat ze hebben. Op de terugweg zien Henk en Karel bij Zuidbroek , vlakbij de plek waar ze hun hut hadden, nog een paar reeën staan die de trein nakijken. Als ze weer op het stationsgebouw in Veendam zijn kunnen ze direct aan het werk, en maken samen met de medewerkers van de gemeente het gebouw keurig schoon. Ze zullen nog lang denken aan deze prachtige reis en zullen nooit meer zeggen dat reizen met de trein saai is.
De trein door: Sanne
Haast iedereen gaat weleens met de trein. En nu is er net een nieuwe trein aangelegd, van Veendam naar Groningen. Het gaat allemaal heel goed totdat….. Ik ben Jolijn en ben 16 jaar oud, ik moet vaak met de trein reizen en vind het heel handig dat er een nieuwe trein is aangelegd. Ik ga vandaag met Fenna shoppen in Groningen. Dus we gaan op de fiets naar het station en stappen in de trein die naar Groningen gaat. De conducteur komt langs kijken of we een kaartje hebben en die hebben we natuurlijk. We hebben heel veel lol en zijn erg melig. Het is een luxe trein en de reis verloopt snel, voordat je het weet zijn we in Groningen. En we gaan lekker shoppen! Ik koop een mooie spijkerbroek en alvast een jurkje voor in de zomer. Ik en Fenna hebben het heel leuk en gezellig! En voordat we het weten is het 6 uur tijd om naar huis te gaan dus. We stappen met veel moeite in de trein omdat we zere benen hebben van het lopen, en we vinden het jammer om naar huis te gaan. En als we weer in die lekkere stoelen zitten vallen we net niet in slaap. En dan in één keer trekt er iemand aan de noodrem, we schrikken ons rot en de trein stopt direct. We zijn heel nieuwsgierig wat er is gebeurd, en rennen dus ook direct naar achteren. Er ligt heel veel bloed op de grond, en er ligt iemand met een gat in z’n hoofd. We vragen wat er is gebeurd. Een man vertelt ons dat er iemand is flauw gevallen en nu waarschijnlijk bewusteloos is. We vinden het allemaal heel erg, maar we kunnen er niks aan doen. Het is daarna gelukkig allemaal goed afgelopen! En de trein word de bekendste trein van heel Nederland!
Sanne
De trein door: Annemiek de Vries
Ik ga vandaag met de trein van Veendam naar Groningen, met vriendinnen shoppen! En mijn naam is trouwens Annemiek. Het is 7.00 uur ’s ochtends, en ik sta op uit mijn bed. Ik heb afgesproken om 9.30 verzamelen bij station Groningen. Ik haast me met eten en omkleden. Ik woon in Oude Pekela, dus moet ik met de bus naar Veendam. Daar zal ik overstappen met de trein Veendam – Groningen, die ging om 8.45 uur, dus moest ik me wel haasten. Als ik uit de bus stap zie dat de conducteur net de deuren van de trein wou sluiten. Ik riep heel hard: ”Stopppp!! Ik moet nog mee!!!”. Maar de conducteur hoorde me natuurlijk weer eens niet. Dat heb ik weer. Ik pakte mijn mobiel en smste naar Anouk en Sanne: ” ik heb de trein gemist, kom ff wat later.”Ik kreeg al gauw een sms terug van hun beide en daar stond in: ” haha, okeej zie je dan”. Nou ja. Maar ik moest dus een nieuw kaartje kopen, dus liep ik naar de balie om een nieuwe te kopen. Ik vroeg aan die mevrouw : ” Een retourkaartje van Veendam naar Groningen alstublieft ”. Tenminste dat wou ik zeggen, maar ik werd ruw aan de kant gerukt. Er waren twee jongens met bivakmutsen op. Ze zeiden tegen de vrouw achter de balie: ”Je geld of je leven”. De vrouw werd heel erg wit en zei: ” Pakt u maar ”, stotterde ze. Ik vond het supereng maar rende gauw naar een van die bewakers die rende met mij mee en pakten de boeven, en er werd een andere vrouw voor achter de balie, want die andere vrouw, moest natuurlijk even bijkomen van de schrik. Die bewaker zei tegen mij: ” Super gedaan joh! Waarvoor stond je eigenlijk in de rij? ” ”Nou,ik wou een retourkaartje kopen, en ik zou gaan winkelen met een paar vrienden maar ik was te laat voor de eerste trein, dus wou ik een nieuw kaartje kopen voor de tweede trein ”. Nou, die krijg je gratis, omdat je ons hebt gewaarschuwd! ” Eeuuhh, nou, dank je wel”, zei ik verlegen. Ik kreeg het kaartje maar toen zei die bewaker tegen mij: ” Je moet wel snel zijn anders ben je weer te laat! Ik rende als een speer naar de trein en gelukkig was ik nu wel op tijd. Ik keek om me heen, en dacht bij me zelf, wat is die trein toch mooi! Ik smste mijn vriendinnen dat ik er aan kwam en dat ik een groot avontuur had beleeft rond de trein! En dank zei die overval is het nu helemaal beveiligd en komen er veel meer mensen naar de trein!! Het is nu de bekendste trein van heel de provincie Groningen!!
De treinreis door: Elisa Zhang
Op een mooie zomerdag ging ik met de trein naar Veendam . Ik ging vanaf mijn huis naar Groningen. Mijn moeder bracht mij daar heen. Het was best nogal druk bij het station . Ik had al kaarten gekocht ,ik nam afscheid van m’n moeder. Toen ging ik de trein opzoeken ,ik was er net op tijd in de trein. Gelukkig was er nog plek in de eerste klas. De conducteur knipte de kaarten van de passagiers tot dat hij bij mij kwam. Hij vroeg vriendelijk: kaartje alsjeblieft laten zien.’ Ik zei :’ Het is goed meneer,maar ik moet hem nog opzoeken.’ Hij antwoordde :’ Het is goed , ik kom later nog bij je langs.’ Toen de conducteur weer verder ging met kaarten knippen zocht ik in mijn tas waar mijn kaartje lag. Toen herinnerde ik me opeens dat die bij mij laptop in zat. Ik dacht : O nee hè!’ De conducteur kwam weer bij me staan en vroeg weer het zelfde. Ik zei :’ Eeeeh….ja natuurlijk mag dat,maar hij zit in mijn andere tas. Ik pak die wel even.’ Toen ik die wou pakken lag mijn tas daar niet meer. Ik riep :’nee! Mijn tas is gestolen!’ De conducteur vroeg :’ o tja wat moeten we nu doen ?’ Hij ging naar de machinist en vertelde dat ik mijn tas kwijt was. De machinist zei dat het niet erg was en dat we de dief zo konden vinden. Even later hadden we de dief gevonden. Gelukkig, ik was erg opgelucht. De reis verder naar Veendam ging goed.
THOMAS de trein door: Thomas He
Deel 1 THOMAS is een jonge en aardige trein . MAAR toch zit iets hem dwars .Namelijk dat de gemene en grote trein J.W hem plaagt omdat THOMAS niet zo ervaren trein is. TOT op een dag er iets gebeurd namelijk PRINS WILLEM ALEXANDER en zijn vrouw MAXIMA willen van GRONINGEN naar VEENDAM. MAAR die tocht is super gevaarlijk want vele treinen zijn er door gesneuveld. Dus daarom durven alleen treinen die niet bang zijn Thomas en Jw melde zich aan. Maar prins Willem – Alexander en zijn vrouw maxima kunnen maar met een trein.dus organiseren ze een wedstrijd. Wie wint gaat naar Veendam toe. Het is ’s morgens vroeg de wedstrijd begint . J.w haalt thomas in, aaah jw gooit spijkers op de rails thomas ontwijkt de spijkers maar jw staat voor. Thomas bedenkt een plan als ik nou eens voordat thomas zijn plan uit heeft gesproken klinkt er gejuich. Jw heeft gewonnen. De koning en zijn vrouw feliciteren Jw . tot er een man op hen af komt lopen. Hij stelt zich voor :’hallo ik ben sherlock holmes ik heb gezien dat Jw vals heeft gespeeld . Dus eigenlijk heeft Thomas gewonnen. dus thomas gaat nu naar Veendam .
Deel 2 Thomas vertrekt met prins Willem – Alexander en maxima. Bij het station zwaaien de mensen hun uit. Later als ze bijna bij Veendam zijn gebeurd er wat HELP EEN LAWINE !!! thomas probeerd het te ontwijken maar het lukt niet . thomas raakt gewond maar kan nog veel rijden. Gelukkig is de prins en zijn vrouw ongedeerd als ze bijna bij het station zijn aangekomen kan thomas het niet meer houden . aangekomen sterft hij. Daarom besluiten ze thomas als held beschouwen.dit was het verhaal van de dappere thomas
Trein, gouddieven? door: Mark Potze
Ik zit in de trein van Veendam naar Groningen Als ik iets vreemds hoor… IK zit in de Trein Dan hoor ik een geluid ‘IEDEREEN STIL , GEEN BEWEGING!’ Ik verstopte me in de bagageruimte ‘Iemand is er niet , 1 of ander rotjoch is weg’ Ik werd kwaad , maar ik zei niks . (dieven lopen intussen weg) Ik ga een plan verzinnen. Ik kruip heel voorzichtig over de bagageruimte. En ik hoorde : ‘heb je het goud nog?’ ‘Ja Baas’ ‘Oké’ ‘Zoek dat kind!’’ ‘Ja Baas’ GOUDDIEVEN! IK pak uit een tas een knuppel Ik kruip achter de baas. Ik zeg niks en ik sla hem BAM op zijn achterhoofd. Ik stop de trein en bel de Politie DE politie komt eraan. Én overmeestert de trein En ik krijg een OV-chipkaart, gratis! En honderd euro Ik ga naar huis Ik ben de persoon die de trein heeft gered ! J dat was het verhaalJ
De treinreis door: Anouk
Hallo,Ik ben Anouk en vandaag ga ik met de trein van Groningen naar Veendam! Die spoorweg is jaren geleden weggehaald en nu is hij weer aangelegd en is hij weer open! “Passagiers, trein Groningen naar Veendam gaat over 10 minuten!” “Oeps, waar is die trein”Ik kijk om mij heen en zie daar “Groningen naar Veendam” Maar waar zijn Coen en Karlijn? We zouden naar een museum gaan in Veendam! ‘’Aaah, Noukie’’ roepen ineens 2 mensen. “ Hèhè, daar zijn jullie eindelijk”zeg ik opgelucht. “Hoezo?,de trein gaat pas over 30 minuten” zegt Coen verbaasd. “Kijk dan!” En ik sleur Coen en Karlijn mee naar het bord. “INSTAPPEN” horen we achter ons, en daar gaat de fluit:”Fuuuuuu” “Snel, we moeten hierin” zeg ik hard
Na 30 minuten: “Zo,dat was even haasten zeg” Zeggen we samen “Ja,maar we zijn er wel!” roep ik “Yess”roepen we samen. Als we uitstappen zien we dat we hier niet horen te zijn. “O,nee we zijn bij de verkeerde trein ingestapt!” “We moeten naar station en dan weer naar Veendam,simpel toch?” zegt Coen. “O,o ik denk dat het niet zo gemakkelijk gaat!” zeg ik. “ We zijn in Delfzijl!” zegt Karlijn “O,nee” kreunt Coen. “ De trein van Delfzijl naar Veendam begint over 5 minuten te rijden !” lees ik vanaf een bord
“SNEL!!!!!” gillen we. Pffff,Pfff,zucht: “ Eindelijk de goeie trein , toch?” zegt Karlijn “Hoop het!!, Ik wil nu heel graag shoppen!” zeg ik boos. “Ik wil nu in de goeie trein zitten, en nu heel graag naar Veendam!”
Na 15 minuutjes zijn we eindelijk in Veendam “Dat was pas een treinreis!”zegt Coen. “ Jaa, inderdaad” zegt Karlijn “ Kom,snel we gaan shoppen” roepen we blij! Zo zie je maar weer: Je moet opletten in welke trein je gaat! Ook als je niet bekend bent moet je gewoon goed op het bord kijken en anders aan iemand vragen! En niet zoals wij doen!!!
Van Veendam naar Groningen door: Wietse Dik
Het is 1944. ik woon in Veendam samen met mijn vriend Caspar. Mijn andere vriend Erich is joods en woont in een flat in Groningen. ‘Tuut tuut’ ‘de trein vertrekt Kom op sneller’ roept Caspar, de hele weg naar het station heeft hij al zitten schreeuwen dat ik moest opschieten. Ik roep tegen hem dat Erich echt wel wacht, maar hij luistert niet. We gaan de trein in en kopen 2 kaartjes. De trein vertrekt en de conducteur komt langs. We moeten naar Groningen en dat is zo al 2 uur rijden. Halverwege wordt de trein overvallen door 3 rovers : een hele slimme een lollige (tenminste dat denkt hij zelf ) en een achterlijke. De machinist krijgt een pistool in zijn rug en moet doen wat de drie zeggen. De achterlijke schiet voor de grap door de wagon. De slimme zegt dat hij dat niet moet doen want anders komt de politie. Het is oorlog en wapens zijn moeilijk te krijgen als je geen Duitser bent. Als ze opgepakt werden dan kregen ze geen vuurwapens weer. We zijn inmiddels in Groningen en we willen uitstappen maar de lollige houdt ons tegen en zegt : jullie mogen niet weggaan. Ik vraag waarom en hij zegt dat we de politie erbij kunnen halen. Caspar zegt dat ze genoeg gegijzelde passagiers hebben en dat de politie toch niks kon doen. We gingen naar Erich toe en hij omhelsde ons. We belden de politie en gingen naar de trein toe. De 3 werden onmiddellijk gearresteerd. En het liep toch goed af
De trein gaat weer rijden door: Casper Roelfsma
Sinds 1964 rijdt de trein van Veendam niet meer naar Groningen. Het werd druk en toen ging de trein niet meer rijden van Veendam naar Groningen.De trein ging steeds meer kapot en de rails ook. Leuk was het niet want de mensen niet meer naar hun werk,vakantie,pretpark,enz.en toen in 2011 werd er een plan bedacht.ze gingen de trein repareren en opknappen.en de trein reed weer op de spoorweg.en er kwamen steeds meer mensen die betaalden voor een trein reis.ze vonden het wel weer mooi. De trein ging eerst naar veendam en toen naar zuidbroen en toen naar Groningen.er werdt feest gevierd om de trein die 64 jaar niet meer reed van veendam naar zuidbroek en naar Groningen
In de trein door: Ilse Raatjes
’Mam Mam op schieten we moeten zo weg’ zei ik. ’Ja rustig ik moet alleen nog me jas aan doen. Toen we in de auto zaten ,vertelde mijn moeder hoe het allemaal gaat in de trein. Ik vond het allemaal leuk. Zo we zijn er ,zei mijn moeder. Snel pak je tas en dan gaan we in de trein zitten . ‘ Hebben we de kaartjes al? Zei ik Ja, maar kom nou maar. Toen we in de trein zaten ,kwam de conducteur. Me moeder kon de kaartjes niet vinden. Toen de conducteur klaar was moest ik nodig naar de wc. Ik vroeg het aan me moeder enn ze vroeg of ze moest gaan . Maar ik zei dat het niet hoefte. Eerst kon ik de wc niet vinden. Toen ik klaar was ging ik naar onze plek. Me moeder zat er nog. Toen ik zat vroeg ik hoellang het nog duurde . Nog twintig minuten zei me moeder. Maar wat wil je allemaal hebben ? ’ Eh een t-shirt ,schoenen en een broek. Zullen we eerst naar de H&M gaan ? vroeg ik Ja is goed antwoorde me moeder. Kijk we zijn er al. We hebben nog een fijne dag gehad.
De trein door: Kim Hageman
‘Mama leest de krant, ze leest dat er een trein is van Veendam naar Groningen gaat.’ ‘Moeder maakt Tim wakker en zegt: ga je zo naar school jongen?’ ‘Tim zegt: ja mam.’ ‘Staat er ook iets bijzonders in de krant?’ ‘Nee,zegt moeder.’ Nadat Tim zijn brood op heeft gaat hij naar school. Hij pakt zijn tas en fiets er heen. ‘Tim zegt: hé,hoe gaat tie?’ ‘Sam zegt: je bedoeld zeker hoe gaat die?’ ‘Ja, zegt Tim.’ ‘Kom laten we in de klas gaan zegt Sam.’ En de twee jongens gaan in de klas zitten. ‘Zo zegt juf Mieke.’ ‘We gaan vandaag rekenen zegt juf Mieke.’ De juf legt de som uit, een plus zestien honderd is ………. Terwijl de juf aan het uitleggen is …….letten de jongens niet op. ‘Psst….Tim zegt Sam, wist je al dat je iets kunt winnen als een
verhaal schrijft?
Een reis van Groningen naar Veendam . En het moet over de trein gaan. Tim ging naar huis en pakte een vel papier en begon te
schrijven.
Tim stuurde het verhaal op. Sam belde aan en zei ,ik heb een brief gekregen die eigenlijks van jouw is. Je mag vier iemanden met je mee nemen. Ik weet al wie ik mee neem. Wie dan? Jouw en Frieda ,Sjaak en Henk. Kom laten we er naar toe gaan. Onder tussen …….. broem klep . Kom we stappen in de trein.
Heey machinist, zijn jullie de winaars? Ja zeggen ze. Onder tussen maken ze veel plezier. En hoe vonden jullie het? Leuk zeggen ze tegelijk. En laten we nu naar huis gaan. Goed zeggen ze en ze hebben alles verteld aan moeder.
Een spannend treinritje door: Jelte M. van Netten
Als je dagelijks hetzelfde traject treint in Oost-Groningen. zou je denken dat de omgeving die je ziet na enige tijd minder gaat boeien. Maar die gedachte klopt niet helemaal; jaargetijden veranderen en er gebeuren dagelijks allerlei andere dingen langs de route buiten de trein. Maar ook in de trein gebeuren soms vreemde dingen. Wat vandaag gebeurde zullen gevoelige mensen vast beangstigend gevonden hebben. Omdat ik in het midden van de coupé zat, kon ik de schuin tegenover mij en naast me zittende mensen aan de overkant van het gangpad goed zien. Van deze groep van vier mensen waren drie kennelijk scholieren met een OV-kaart en een tas met schoolboeken; de vierde persoon, een man type maatschappelijk werker en geitenwollen sokken-drager, zat op een armlengte bij me vandaan. De conducteur kwam langs om de kaartjes en OV-kaarten te controleren, zoals elke dag. De drie scholieren toonden braaf hun kaarten; de vierde man niet. Hij had blijkbaar zijn kaartje, indien in bezit, iets te goed opgeborgen. Ondanks druk zoeken in de vele zakken van zijn kledij, kon hij z’n plaatsbewijs niet vinden. De conducteur had kennelijk minder veel tijd en zei dat hij eerst de rest van de coupé ging controleren. Als hij terugkwam en er kon geen geldig plaatsbewijs getoond worden , dan zou hij een bekeuring uitschrijven. De conducteur liep verder en de geitenwollensokkenman begon te mopperen terwijl hij aan het zoeken was. Na een paar minuten had de conducteur iedereen in de coupé gecontroleerd en kwam terug. De geitenwollensokkenman naast me aan de andere kant van het gangpad was nog steeds aan het mopperen. Plots merkte hij dat de conducteur schuin vóór hem stond en al aan het schrijven was. Nu hield hij op met mopperen en werd hij echt kwaad, hij sprong briesend op, balde zijn vuisten en gaf de conducteur een mep. Gelukkig sprong deze net op tijd achteruit, zodat het leek alsof de conducteur geaaid werd. Maar daarmee was de kous niet af voor de agressieveling, hij wilde kennelijk achter de conducteur aangaan die een eindje verder weer stond te schrijven. Ik weet nog dat ik toen dacht: “ai, deze man is vast geen noorderling”. Tijdens het naar voren gaan haalde hij uit om de conducteur nu wel te raken. Maar daar stak de scholier die tegenover hem zat een stokje voor. Een stevig stokje van vlees en bloed., zijn been namelijk. De agressieveling smakte daarop minder zacht met zijn snufferd tegen de rubber vloer van het gangpad. Hij bloedde niet, maar het voelde vast niet lekker. Maar ja, wie heeft er nu medelijden met iemand die zich onbeheerst gedraagt en zich daardoor licht bezeert! De agressieveling leek te aarzelen of hij de scholier die hem had laten struikelen ter verantwoording zou roepen, maar hij zag hiervan af toen hij de scholier wat beter bekeek. Deze had namelijk het postuur van iemand die meedoet aan de wedstrijd ‘ De sterkste man van Nederland’, Hij besefte dat hij geen schijn van kans had in een fysieke confrontatie en evenmin in een confrontatie met woorden, omdat de ‘omzitters’ zich waarschijnlijk ermee zouden bemoeien en zich tegen hem zouden keren. De agressieveling droop dan ook af naar een andere coupé, de conducteur bedankte de scholier en liep verder. Hoe het verder is afgelopen weet ik niet , maar soms zijn treinreizen verre van saai.
Het feest van Venloërs in Veendam door: Jan Colly
Het was in de zomer van 1955 en Veendam bestond 300 jaar. Dat moest worden gevierd. De familie van mijn moeders kant woonde in Veendam. Wij zelf woonden in de stad; ik was daar in 1946 ook geboren. Ik ging met mijn vader, ook een geboren stadjer, mee naar Veendam om het feest mee te vieren. Wat we daar konden verwachten was me nog niet helemaal duidelijk, maar ik was vol vertrouwen. Met de bus in Veendam aangekomen gingen we eerst mijn oom Hilko ophalen; met hem zouden we naar het feest gaan. Met z’n drieën gingen we richting het treinstation. Maar zover kwamen we lang niet. De Stationsstraat stond al helemaal vol. Ik denk dat we ergens op het Oosterdiep vastliepen in de massa. Dan hier maar wachten. We konden wel de hele Stationsstraat uitkijken en in de verte het treinstation zien. Terwijl wij daar staan te wachten heb ik even tijd om u te vertellen wat daar bij het station de bedoeling was. Het eeuwfeest van Veendam moest groots worden gevierd. De Veendammers dachten van zichzelf dat Veendammers daar niet zo goed in zijn. Daarom had men een beroep gedaan op een carnavalsvereniging uit Venlo. Dan zou het wel goed komen. Die Venloërs, of is het Venlonaren, zouden met de trein naar Veendam komen. Het zou een van de laatste ritten met personen over het spoor naar Veendam worden. Officieel was de lijn voor reizigers van Groningen naar Veendam twee jaar daarvoor al opgeheven. Wij en die honderden anderen stonden dus op die trein te wachten. Na een lange tijd kwam dan de trein; we konden dat horen maar niet zien. Ik werd bij mijn vader op de schouders getild. Zo kon ik beter zien dat er nog niets te zien was. “Zie je al wat Jan?” “Nee Pap, nog niks te zien.” Onder mij begon mijn vader en mijn oom een beschouwing over het feest. Mijn oom zei dat het met die Venloërs een groot feest zou worden, die wisten wat lol maken was. Met dat laatste was mijn vader het eens; lol maken konden ze, maar of dat hier in Veendam tot een feest zou leiden dacht hij niet. Oom Hilko was verbaasd. Het zijn wel lolmakers maar het wordt geen feest?! “Ja, feest voor die Limburgers.” Zei mijn vader. “Maar niet voor Veendam.” Mijn vader wist die dingen. “Let maar eens op.” Zei hij nog. “Die duiken de kroeg in en je ziet ze niet weer.” Mijn oom dacht daar heel anders over en zo had hij nog een mooi vooruitzicht. Toen gonsde het door het publiek: de Venloërs waren uit de trein gestapt en zaten nu in de restauratie… Er gebeurde dus iets. Ik werd verplaatst naar de nek van oom Hilko. Kon mijn vader even de rug strekken. Het duurde ontzettend lang allemaal. En wij maar wachten. Weer een gerucht door de menigte: Spoorwegpersoneel was iets aan het uitladen uit de bagagewagons en de Venloërs zaten nog in de restauratie. Er zat dus schot in. Wij en anderen om ons heen vroegen ons af wat er uitgeladen werd. Wat neem je als Limburger mee naar Veendam om een feest op te zetten? Hadden ze versierde wagens meegenomen? Nee, dat zou toch niet in een trein passen. Ik zat inmiddels weer bij mijn vader op de nek en zag iets. “Ik zie iets!” “Wat zie je Jan?” “Er wordt wat tegen de muur van het station gezet. Een pop of zo, ik zie alleen het hoofd.” Nu ook geroezemoes vanuit de drommen mensen voor ons. De voorste mensen, in de buurt van het station, hadden ook gezien dat er iets tegen de muur werd gezet wat op poppen leek. Het was nog niet helemaal duidelijk allemaal. Wel was duidelijk dat de Venloërs nog in de restauratie zaten. Wachten maar weer, een kwartier of zo denk ik. Toen werd het ineens erg luidruchtig daar in de buurt van het station. De mensen uit Venlo hadden zich laten zien, zei men. Ik zag niks tot ineens een pop werd opgetild. Het was geen pop. Het was alleen een hoofd van een pop. Een reusachtig hoofd. En nog een en nog meer. Zes geloof ik. Die koppen gingen daar wat heen en weer totdat we konden zien dat ze onze kant op kwamen. De Venloërs kwamen er aan. Het feest zou beginnen. Daar kwamen ze langs ons. Een muziekkorps van Veendam er vooraan. Daarachter de 6 man die de enorme papieren koppen op hun nek droegen. Mooie koppen. Van papier-maché volgens mijn vader. Om de koppen heen een stuk of tien keurig in het pak geklede heren. Alleen mannen, geen vrouwen. Zij hadden erg rode wangen, konen en neuzen. Misschien was het koud geweest in de restauratie. De mannen met de koppen hadden de hele ruimte nodig die voor hen was vrij gemaakt. En eigenlijk nog meer. Ze schommelden over de weg; het leek bijna wel wankelen. Soms viel er een met kop en al op de grond. “Dat komt van die koppen.” Zei oom Hilko, die zouden wel erg zwaar zijn. Zij hadden er immers al last van met mij om beurten op de nek. Volgens mijn vader kwam het ergens anders van. “Het komt omdat ze niet naar een feest gaan maar er net vandaan komen daar in die restauratie.” Er kwamen nog wat kinderen met versierde fietsen achteraan en toen was de optocht al weer voorbij.
Na anderhalf uur op een nek zitten kreeg ik weer grond onder de voeten. En die voeten moesten toen in hoog tempo achter de stoet aan. Er moest immers nog gefeest worden. Voor ons zagen we van de optocht alleen nog de grote koppen. Ook kwamen er steeds meer mensen tussen en ons en die koppen. We raakten een beetje achterop. Nog even en toen waren we ze kwijt maar we bleven richting het centrum lopen want daar ging alles heen. Ik zal u vertellen, we hebben ze nooit weer gezien. Anderen gevraagd of die wisten waar die Limburgers naar toe zijn gegaan. Niemand wist het. Een paar keer de straten van het centrum door gelopen, Veendam is niet zo groot, maar niets hoor. Overal mensen, nergens feest en al helemaal geen Venloërs met hun koppen. Die waren ergens naar binnen gegaan om er nooit weer uit te komen. Was het Veenlust of Parkzicht of Java of hotel de Vries, niemand die het wist. Hun koppen op of onder een biljart of in een schuurtje? Ik zou nog altijd graag willen weten waar die zich hebben verstopt voor de Veendammers die op een feest zaten te wachten. Met zijn drieën liepen we naar het huis van oom Hilko. De woorden die hij toen sprak zijn in onze familie nog steeds gevleugelde woorden: “Die Venloërs... Die Venloërs die sporen niet.”
Het is weer fijn langs de lijn door: Christiaan Gevers
Het was gisterenochtend om een uur of elf niet bepaald druk in de Spurt. De gure regenbuien zorgden ervoor dat wie niet per se naar buiten hoefde liever thuis bleef. De reizigers, buiten mijzelf waren dat er een stuk of zes, zaten te lezen of staarden lusteloos naar het perron. Over sommige stoelleuningen hing een druipende regenjas. Net toen een stem aankondigde dat de dames en heren welkom waren om de reis tot aan Veendam mee te maken, gingen de deuren nog weer open. Een slanke vrouw kwam binnen, samen met haar ongeveer elfjarige zoon. Hij had een plastic voetbal bij zich waarmee hij een paar keer in het gangpad stuiterde. ‘Laat dat, Evert-Jan!’ De moeder pakte de bal op en legde hem op haar boodschappentas in het bagagerek. ‘Wil jij bij het raam?’ De jongen haalde zijn schouders op. ‘Dan niet.’ De vrouw hing haar jas aan het haakje en ging zelf zitten. Evert-Jan plofte naast haar neer. Zonder verder nog wat te zeggen haalde hij een computerspelletje tevoorschijn waar hij al snel in verdiept was. Een paar haltes verder, ik geloof dat het in Hoogezand was, kwam er een man binnen met een FC Groningensjaal om. Zijn bruine aktetas wierp hij in het bagagerek. Daarbij raakte hij de voetbal van de jongen die op de grond viel. ‘Neem me niet kwalijk.’ De man keek direct naar de jongen, want ik zie er niet uit alsof ik een voetbal meeneem in een trein. ‘Ik zal hem even voor je pakken.’ De jongen keek op en mompelde wat, terwijl de man naar de voetbal liep. Hij kreeg echter niet de kans om hem op te rapen. Een tweede treinreiziger, een slungel met sproeten en een geelzwart voetbalshirt aan, was eerder bij de bal en tikte deze behendig tussen de benen van de ander door. ‘Panna!’ juichte hij. Eén moment wist de ander niet hoe hij het had. Toen draaide hij als een ouderwetse middenvoor z’n kont naar de tegenstander, tikte de bal tegen de wand van de Spurt en passeerde de Veendamsupporter. Hij nam de terugstuiterende bal weer aan en schoot deze tegen de deur van de coupé. ‘Goal’, antwoordde hij. Evert-Jan legde zijn spelletje weg en stond op. Ik verwachtte dat zijn moeder hem zou waarschuwen om zich er niet mee te bemoeien, of in elk geval op te letten dat hij zijn bal terug zou krijgen maar ze zei niets. De jongen, zoals een sportverslaggever dat zou noemen, ‘legde een onverwacht fraaie actie op de mat. Hij passeerde zijn tegenstander alsof deze er niet stond en zijn vlammend schot martelde het houtwerk. Al de ademloos toekijkende supporters beseften dat deze doelpoging een beter lot verdiende.’ De bal stuiterde voor de voeten van een oudere heer met een wandelstok. Voetbal was, zoals dat tegenwoordig heet, niet zijn ding. Biljarten echter des te meer en met een keurige stoot wist hij de bal via de wand zoveel effect mee te geven dat deze voor de voeten van de man met de FC Groningensjaal belandde. Deze wipte de bal op en probeerde met een hoge voorzet een dik mannetje met een baard te bereiken. De bal stootte tegen het plafond, ‘maar als in zijn beste dagen sprong de kopspecialist naar het lederen monster. Zijn sik wapperde hem bijna voor de ogen maar het deerde niet. De knevel gaf hem slechts een uitstraling van duivelse onverzettelijkheid. Van de kracht die nog in de kale schedel huisde zal menig jong talent niet terughebben. De kopbal waarmee hij het doel wist te treffen, mag dan ook gerust als “hels” worden omschreven.’ Nu ontspon zich een boeiende wedstrijd waarin het ene moment het team van de man met de FC Groningensjaal de bovenliggende partij was, terwijl even later de groep van de lange Veendammer een veldoverwicht had. Van de score was ik, verwend door de samenvattingen van Studio Sport, al lang niet meer op de hoogte.
‘De neutrale toeschouwers smulden van de vele mogelijkheden en doelkansen. Zij waardeerden de acties van de spelmakers, de vliegende schoten en de bijna niet te stuiten dribbels. Daar begon de uitblinker in het Veendamshirt weer aan een solo. Hij omspeelde zijn tegenstanders alsof die er niet stonden. Eén man ging hij voorbij, twee, drie. De aanval liep als een trein. Een schot… maar een evenzo schitterende redding van…’ Het was de conducteur die geheel onverwacht de coupé binnenkwam en de bal, ook tot zijn eigen verrassing, tegenhield. ‘Wat is hier aan de hand?’ baste hij. ‘Hoe bedoelt u?’ vroeg de kopspecialist met de baard. ‘Wij gaan gewoon met z’n allen naar Veendam’ zei de man met de FC Groningensjaal. De conducteur liep zowaar een beetje rood aan. ‘Noem dat maar gewoon! U kunt hier niet voetballen. We zijn hier niet aan de Langeleegte!’ ‘O’ zei Evert-Jan en hij dacht even na. ‘Mag ik in dat geval dan mijn bal terug?’ Maar de conducteur was niet sportief. ‘Nee’ sprak hij streng. ‘Die neem ik in beslag. Hier in de trein wordt niet meer gevoetbald. En nu wil ik uw kaartjes zien!’ De slungel met het Veendamshirt haalde als eerste een blauw pasje tevoorschijn. ‘Ik heb een seizoenkaart’ zei hij gevat.
Op het perron in Veendam liep ik vlak achter Evert-Jan en zijn moeder. ‘Vind je het niet jammer van je bal?’ vroeg ze. Hij haalde zijn schouders op. ‘Een beetje’. Toen keek hij naar de naam op de Spurt. ‘Arjen Robben’ heette het treinstel. ‘Ja’ herhaalde hij, ‘een beetje wel, want het was net een nieuwe. Ik hoop dat we op de terugweg een andere trein hebben. Marianne Timmer of zo.’ Ze liepen een paar meter door. ‘In een trein kun je tenminste niet schaatsen’. De jongen keek op naar zijn moeder. ‘Toch?’ vroeg hij. Aan de hemel liet een waterig zonnetje zich
Lise door: Cobie Scherer
‘’Wat heeft mevrouw van Meekeren een rode kleur’’. Karin zet haar koffiemok op de grote tafel in de woonkamer van het verpleeghuis en kijkt bezorgd naar de oude dame. ‘’Ze is ook onrustig, vind ik. Normaal merk je bij wijze van spreken nauwelijks dat ze er is.’’ ‘’Ze is al een dag of twee wat onrustig’’, zegt Suzan, ‘’en ik ben bang dat ik dat veroorzaakt heb.’’ Karin trekt haar wenkbrauwen op. ‘’Jij? Hoezo?’’ ‘’Woensdag zat ik hier aan tafel wat stukjes uit ‘De Veendammer’ voor te lezen, zoals iedere week. Ik weet dat er gewoonlijk niet veel reactie op komt, maar ik blijf het doen omdat ik het belangrijk vind om de mensen een beetje op de hoogte te houden van dingen waarvan ik denk dat ze ze misschien toch wel graag willen weten.’’ Suzan wacht even, vervolgt dan: ‘’Toen ik voorgelezen had dat er binnenkort weer een trein gaat rijden tussen Groningen en Veendam, ging mevrouw van Meekeren plotseling rechtop zitten. Ze mompelde iets dat ik niet kon verstaan, dus ik liep naar haar toe en vroeg haar wat ze gezegd had.’’ ‘’En?’’ vraagt Karin. ‘’Ze zei: ‘Lise zoeken. Ze is al zo lang weg....’ ‘’ Karin denkt na. ‘’Lise... wie kan dat zijn? Heette haar overleden dochter zo?’’ ‘’Nee, die heette Myra’’, weet Suzan. Die middag brengen ze mevrouw van Meekeren naar bed. Haar temperatuur is zorgwekkend hoog. Ze blijft erg onrustig en fluistert van tijd tot tijd woorden als: Lise, trein, Auschwitz. Het was 4 september 1939. Er zijn van die data die in mijn geheugen gebeiteld staan en dit is er één van, ook al was ik toen nog maar acht jaar. Opa en oma hadden bijna tranen in hun ogen toen ze mama en mij in Groningen naar de trein brachten en mama keek al net zo triest. Ik begreep niet goed waarom. Al had ik hen de afgelopen dagen over weinig anders horen praten dan over mobilisatie, oorlog en die afschuwelijke Hitler, dat zei me niet veel. Mij hielden ze zorgvuldig buiten die gesprekken, ook wanneer ik vroeg waar ze het over hadden. ‘’Je bent nog te klein om dat te begrijpen, liefje’’, zei opa dan. Op een dag, vlak voor we terug zouden reizen naar Veendam, hield opa me een poosje zo stevig tegen zich aan dat het pijn deed. Ik zei er niets van. Ik mocht dan misschien te klein zijn om sommige dingen te begrijpen, ik voelde zijn angst voor het afscheid. Toen de trein die dag eindelijk vertrok, ruim een half uur te laat, was dat bijna een opluchting. Ik kon al die onduidelijke treurnis haast niet meer aan. Mama zuchtte eens heel diep. Het was niet druk in de trein, we hadden de coupé voor ons tweeën. Mama snoot haar neus in zo’n grote zakdoek van mijn vader. Vervolgens trok ze de speldjes uit haar donkere haar, haalde een kam tevoorschijn en begon haar haar zorgvuldig opnieuw achterover te kammen. Toen alles, inclusief de speldjes, weer netjes op z’n plaats zat, zei ze: ‘’Dat was niet zo’n fijne logeerpartij als anders, hè Marion?’’ Ik kreeg het gevoel dat ik ineens, nu de aanwezigheid van mijn grootouders dat niet langer verhinderde, van een klein kind was veranderd in een min of meer volwaardige gesprekspartner en wachtte gespannen af. ‘’Het was natuurlijk eerst al een verschrikkelijke teleurstelling voor je dat er deze keer geen kermis en geen vuurwerk was op 28 augustus. En dan ook nog al die sombere gesprekken die opa en oma en ik hadden over de oorlog...’’ ‘’Mama, ik ben geen klein kind meer’’, onderbrak ik haar. ‘’Vertel nou waarom jullie daar zo bang voor zijn. Wat is dat dan precies, oorlog? En mag ik jouw kam even?’’ Terwijl de trein, inmiddels buiten de stad, zijn weg zocht langs de bekende route, kamde ik het haar van mijn pop. Aarzelend, zoekend naar de juiste woorden om een achtjarig meisje voorzichtig duidelijk te maken wat ons land en de wereld wellicht te wachten stond, begon mijn moeder te vertellen. In de loop van de middag lijkt de toestand van verwarring waarin mevrouw van Meekeren verkeert, erger te worden. Haar temperatuur loopt verder op en Suzan laat dokter Prinsen komen.
De arts van het verpleeghuis neemt ruim de tijd om de situatie te beoordelen. Hij gaat eerst eens naast het bed van mevrouw van Meekeren zitten en legt geruststellend zijn hand op haar warme voorhoofd. ‘’Wat mankeert er aan, mevrouw van Meekeren? Hebt u ergens pijn?’’. Ze schudt haar hoofd, nog steeds onrustig. ‘’Nee. Warm..... het is warm in de trein. Lise zoeken. Auschwitz.’’ Ze vliegt overeind, met van koorts schitterende ogen. Dokter Prinsen legt de oude dame voorzichtig terug in de kussens. ‘’Doe maar even wat schoon water in de beker’’, zegt hij tegen Karin. Die loopt snel met het tuitbekertje naar de kraan, een eindje verderop. Samen weten ze mevrouw van Meekeren zover te kalmeren dat ze tegen de stapel kussens blijft liggen en wat water drinkt. Peinzend staart dokter Prinsen voor zich uit. Suzan heeft hem verteld wanneer de onrust van zijn patiënte is begonnen. Karin, Suzan en hij hebben geprobeerd een inschatting te maken van de precieze oorzaak, maar vooralsnog komen ze er niet uit. Voor zover ze weten is mevrouw van Meekeren niet joods en heeft ze de verschrikkingen van Westerbork en een concentratiekamp dus nooit zelf ondervonden. Alle drie kennen ze mevrouw van Meekeren als een vriendelijke, rustige vrouw die zich het liefst wat afzijdig houdt van de andere bewoners en bij voorkeur in haar eigen stille verleden verkeert. In de drie jaar dat ze nu in het verpleeghuis woont, is haar dementie weliswaar verergerd, maar verrassend langzamer dan aanvankelijk werd gedacht. Familie heeft ze niet meer, dat heeft ze weleens verteld. Haar man is jong overleden aan een hartkwaal en haar enige dochter is lang geleden samen met haar man en dochtertje bij een auto-ongeluk om het leven gekomen. Haar broer is twee jaar geleden gestorven. Zowel haar dochter als haar kleindochtertje heetten geen Lise. ‘’Mevrouw van Meekeren’’, vraagt dokter Prinsen, ‘’wie is Lise?’’ Mevrouw van Meekeren antwoordt niet. Ze sluit haar ogen. Ze ademt snel en oppervlakkig. Papa haalde ons af van de trein. Hij stond al bijna een uur te wachten op het station in Veendam, zei hij. Eerst omhelsde hij mama uitgebreid. Ik hoorde hem in haar oor fluisteren: ‘’Hoe gaat het met de baby?’’ Baby???! Wat dat te betekenen had merkte ik pas een half jaar later toen ik een broertje kreeg. Vervolgens tilde hij mij op en liet me zo hoog mogelijk door de lucht rondzwieren. ‘’Omdat je dit jaar niet in de zweefmolen kon’’, lachte hij. Zo uitgelaten had ik mijn vader niet vaak gezien. Hij was een ernstige man die het leven niet bepaald luchtig opnam. ‘’Kom’’, hij sloeg zijn armen om ons heen. ‘’Kom, we gaan naar huis’’. Pas toen thuis de koffers en de tassen in de hal stonden, miste ik mijn pop. ‘’Lise’’, gilde ik, ‘’Lise ligt nog in de trein!’’ Hier lig ik dan, meer dan zeventig jaar later. Mijn geheugen heeft me de laatste jaren geniepig in de steek gelaten. Wat ben ik daar in het begin kwaad om geweest, toen ik het zelf merkte. Maar ja, dat hielp natuurlijk niets. De invallende schemering van de dementie daalde langzaam, stukje bij beetje, over me neer. Vandaag ben ik opgewonden en koortsig, maar opvallend helder. Ik weet het allemaal weer. De trein. Lise, mijn pop die nooit teruggevonden werd. Ik herinner me de geruchten over mudvolle treinen die op bevel van de Duitsers mensen als slachtvee naar concentratiekampen afvoerden, geruchten die in de loop van de oorlog steeds nadrukkelijker werden. Ik herinner me hoe ik mezelf toen probeerde te troosten met de fantasie dat Lise misschien wel ooit was gevonden door een joods meisje. Dat Lise nu dat doodsbange joodse meisje mocht vergezellen op wat zeer waarschijnlijk haar laatste reis zou worden. Hier lig ik dan. Die aardige dokter Prinsen wil weten wie Lise is. Hij wil me natuurlijk graag helpen, maar ik voel me niet meer in staat om het uit te leggen. Ik ben te moe. Ik antwoord niet. Ik sluit mijn ogen. Ik adem snel en oppervlakkig.
Met de trein van Veendam naar Stad door: J. Kuipers-Kooi
“ Oma, we gaan weer naar huis! “ In het bed ligt, of liever zit mijn oma onder een dek met rode bloemen. Haar grijze haren worden bedekt door een wit slaapmutsje met een kanten randje. Er hangt een apart geurtje in oma’s slaapkamer. Een omageurtje. Ik vind het niet lekker en wil gauw naar buiten. “Gaan we nou, ik wil met de trein! Dag oma!” “Dag hoor, een goede reis! En kom maar gauw weer!” En dan zijn we buiten. We, dat zijn pappa, mamma en ik. Het is nog donker en ook koud. Pappa draagt de grote bruine koffer. Af en toe staat hij even stil om hem in de andere hand over te nemen. “Zal ik hem een poosje dragen?” vraagt mamma. Maar dat wil pappa niet. Mijn pappa is sterk! Het is een heel eind lopen naar het station. We komen langs het hertenkamp en dan komt er nog een hele lange straat. Er is geen mens op de weg. Dan, eindelijk zijn we er. Pappa koopt bij het loket 3 kaartjes. En ik mag mijn eigen kaartje in mijn tasje doen. Het kaartje is van bruin karton en je kunt het niet vouwen. Op het perron lopen wat mensen heen en weer. Ze hebben dikke sjaals om en de handen in de zakken. Zo blijven ze een beetje warm! Hun koffers staan nog op het perron. Een man met een pet op fluit er zachtjes bij, “Pappa, gaat u ook fluiten? Dat hoort zo leuk!” Nee hoor, pappa wil niet fluiten. Dat vind ik flauw, want hij kan het wel!. Maar wat hoor ik? Is dat de trein? Ja hoor, daar komt ie aan. Een paar felle lampen schijnen vooruit en het is ineens niet donker meer. Wat een gepiep en wat een geknars!! En wat een stoom komt er uit de dikke pijp!1 Grote witte en grijze wolken, en een gesissss...! Een man schept met een grote schep zwarte kolen in de roodvlammende mond.
Ik kijk ernaar en vind het prachtig. Maar ook een beetje eng! Dan moeten we instappen. Mamma tilt mij op de hoge tree , dan nog een en dan zijn we binnen. Ik hoor een fluitgeluid maar het spiegelei wat erbij hoort kan ik niet zien,Jammer, Dan gaat de trein rijden. Eerst langzaam en dan steeds harder en harder, We zitten op een houten bankje met latjes, Ik op mijn knietjes voor het raam. Er hangt een dikke riem naar beneden. “Waar is dat voor?”vraag ik. “Daarmee kun je het raam open trekken” zegt pappa. “Doe dan eens, pappa.” “Ja. een keer als het zomer is. Nu is het veel te koud! En kijk eens naar alle stoomwolken die voorbij jagen!. Die komen dan naar binnen.” Ja, ik snap het en zal wachten tot het zomer is. Gelukkig wordt het lichter en zie je buiten steeds meer. Ik zie een hoge paal in een weiland staan. “Wat is dat voor een paal?” “Dat is de radiomast, wichtje.” “Zit opoe Feenstra op die mast?” Pappa moet lachen. Opoe Feenstra ken ik van de radio. Pappa en mamma luisteren naar haar Ik niet. De trein tjoekt en tjoekt en tjoekt maar verder Af en toe zie je even niets door een wolk die langs het raam vliegt. Dan komt de conducteur bij ons staan. Hij draagt een grote tas op zijn buik en heeft een kniptang in zijn hand. “Mag ik even uw kaartjes zien?” vraagt hij vriendelijk. Ik peuter mijn kaartje uit het tasje en geef het hem.Hij knipt er een gaatje in en dan stop ik het kaartje weer in de tas. Ik wil het bewaren! “Goed zo, meisje. En waar gaat de reis naar toe?” “ Ïk ga naar huis, naar Pappie” Mamma schiet in de lach. Kennelijk kijken de mensen tegenover ons nogal verbaasd. Wie is dan toch die man die dat meisje pappa noemt, hoor je ze denken “Pappie is onze poes, zegt mamma. Nu moeten de mensen ook lachen. En dan, opeens rijden we het station van Groningen binnen. We moeten eruit! Jammer !! Het is zo fijn in de trein. Gelukkig gaan we vaker naar oma en daar ben ik blij om!
Novemberwijn door: Ben Leistra
“Ben, misschien wat voor jou,” schreeuwde een emailtje vanaf mijn computer tegen mij. Ik werd door mijn vriend Hans uit Meeden attent gemaakt op een schrijfwedstrijd over het herstel van een spoordienstregeling naar Veendam. Moeiteloos glijd ik vanuit mijn huidige woonplaats naar de 25 jaar die ik in Veendam heb gewoond. De plaats waar ik bijna de helft van mijn leven heb doorgebracht en die mij voor een groot deel heeft gemaakt tot wat ik nu ben. Een volgend mailtje was een oproep van oude studiegenoten uit Utrecht om weer eens een middag/avond bij te praten. Het thema (zo gaat dat bij studiegenoten) is “ loslaten en verbinden”. Op een bijzondere wijze zijn beide mailtjes niet voor niets op ongeveer dezelfde tijd verzonden opdat ze in die volgorde in mijn mailbox staan. Alle tijd dat ik in Veendam heb gewoond heb ik het moeten doen zonder spoorweg en nu ik deze woonplaats definitief heb losgelaten wordt hij verbonden door het spoor. De tegenstelling, Veendam met mijn huidige woonplaats is enorm. Rivierengebied met bossen en hei, ingeklemd tussen de hanzesteden Zutphen en Deventer. Een blik naar buiten door het zolderraam ziet niets dan zware wolken, novemberwolken eigenlijk. Dat brengt mij, in mijn mijmering, bij de dichtregels van Koos Schuur’s Novemberland. Na de roodbruine warmte van september, na van oktober ‘t zwaar en donker goud, keren de heldre dagen van november met ijle geur van brandend turf en hout, van rijpe appels, rottend loof. Reeds koud worden de morgens in de kale velden waar raven, met de ondergang vertrouwd, de heerschappij aanvaarden: sombre helden die zich met nog somberder roepen melden. Op het vochtige land strijken zij neer waar zij op paarden en op honden schelden en zij voorspellen vorst en winterweer. Ik denk dat je er moet wonen om deze woordenpracht te herkennen. De sfeer van gebreide truien, rode en gouden bladeren en wijn die in dat gedicht zit verweven, spreekt mij aan. Het heeft jaren geduurd voordat de schoonheid van dit stuk bijzonder Nederland tot mij doordrong. De poëzie van vlakten, aardappelland en koolzaad is niet een ieder gegeven. De gemailde opdracht is nog niet zo simpel. Het moet dus een stukje worden over het spoor. Dat Veendam niet was aangesloten op het spoorwegennet, heb ik altijd vreemd gevonden. Er was een station, kompleet met Stationsstraat en de rails die lag er al. En toen Hayo Apothekers Railservicecentre werd ontwikkeld, was het helemaal vreemd dat men de sleutel van het station nog steeds kwijt was. Flegmatiek reed ik ondertussen voor de zoveelste keer naar het Station Assen of Groningen om familie of vrienden af te halen of weg te brengen. Het mailtje over de schrijfwedstrijd geeft wel aanleiding om te mijmeren over de voor mij zo wisselende “Veendammer tijd”. Op een avond, aan het Boven Westerdiep, belde een vriend mij. “Ben, heb je zin om mee te doen in een speelfilm?’ Dat is geen vraag die mij regelmatig wordt gesteld. Het bleek te gaan om een figurantenrol in opnamen van de verfilming van de Ontdekking van de Hemel van Harry Mulisch. Locatie: het station in Wildervank. Hoewel ik toen al jaren in Veendam woonde wist niet eens dat Wildervank een station had. Die locatie bleek dan ook niet meer dan een stopplaats van de stoomlocomotief van de STAR. Een project waarin een nostalgische trein ten behoeve van de “toeristen” richting Stadskanaal rijdt. Op die manier werden die railsen niet uitsluitend voor het goederenvervoer benut. De regisseur had een niet direct herkenbare spoorweglocatie nodig en die hadden ze gevonden. Zoals ook sommige stukken Drenthe in Polen bleken opgenomen.
Ik had mij heel goed voorbereid op mijn rol: ik was publiek op het perron! Deel uit mogen maken van de verfilming van het meesterwerk van een van onze grootste schrijvers was voor mij de vervulling van een onbereikbare wens. Het noodlot trof mij echter diep en zette een forse streep door waarschijnlijk een glansrijke filmcarrière toen ik op de opnamedag geveld in bed lag, met griep. Van mijn vriend hoorde ik dat men de hele dag in de weer was geweest en dat er minuten lang opnamen waren gemaakt. Tot mijn grote geruststelling bleek geen van de opnamen uiteindelijk in de definitieve versie van de film terecht te zijn gekomen. Ik neem dat vooral mijn vriend kwalijk die zich natuurlijk de hele tijd als een soort dwaas over het perron had bewogen om zoveel mogelijk in beeld te komen. In mijn geheugen werd het volgende laatje open getrokken. Voordat ik in Veendam woonde, kwamen we er al, om vrienden te bezoeken. Gedwongen door de afwezigheid van treinverkeer reed ik op een novemberavond de brug van het Oosterdiep over in een groene 2cv met bloemetjesstoelen. Ik verheugde me, met veel haar en een baard, op veel moeilijk (filosofisch) gepraat, gelardeerd met mooie wijn. Om de avond die inhoud te geven, stopte ik bij een slijterij annex kapperszaak annex drukkerij aan het Oosterdiep naast een enorme schroefjes en gereedschapswinkel. We schrijven begin jaren ’70. Het duurde zeker vier, vijf minuten voordat de winkel gevuld met Berenburg en oude en jonge klare, werd bevolkt met bedienend personeel. “Heeft u ook wijn?’ was mijn vraag omdat ik die niet in het assortiment kon ontdekken. “Ja,….. ik geloof dat mijn vader nog wel wat in de kelder heeft maar dat spul löpt ja hier bina nait,” zei de jongen haast bescheiden ongemerkt van het Nederlands overgaand in het Gronings. “Zou ik eens in de kelder mogen kijken,” vroeg ik geïnteresseerd. “Tuurlijk,” zei de jongen en wees mij met een breed gebaar de weg. Met een stijgend enthousiasme liep ik de kelder in. Ik voelde me een kind in een snoepjeswinkel. Ik wist niet wat ik zag. Voor een eenvoudige wijndrinker zoals ik die zich ook nog wel eens vergreep aan een pak wijn bij Albert Hein, …… een schatkamer. Heel voorzichtig pakte ik een prachtige Bourgogne uit 1953 en een Margaux uit 1949. “Wat moet dat wel niet kosten?” vroeg ik vol ontzag. In mijn ogen trok de jongen met ruw geweld de fles uit mijn handen en draaide er wat mee totdat hij het prijsje ontwaarde: “f 2,95” zei hij zonder enige emotie. Ik probeerde mijn verbazing te verdringen en zei onbevangen: “Toch nog,… nou ja…. doe mij die twee flessen dan maar. En wat is er met die flessen aan de hand?” Ik wees op een grote hoeveel flessen zonder etiket in een rek. Het bleek dat de etiketten er af waren gegaan toen ze in de oorlog in een waterput hadden gelegen. De bereidwillige jongen kon ze echter niet verkopen omdat hij de prijs niet wist. Mijn vriend en gesprekspartner, met net zoveel haar en baard dan ik, kon geen woorden vinden om de wijn te roemen. Toen ik hem het verhaal vertelde, werd hij enthousiast en stelde voor om de volgende dag naar de “wijnzaak” te gaan om onze slag te slaan. Opgetogen stapten we de winkel binnen. Dezelfde jongenman was nu snel ter plaatse. Hij maakte ons duidelijk dat we de kelder niet meer in mochten omdat zijn vader de flessen nog moest overprijzen. De pleister op zijn hoofd kwam omdat hij tegen een deur was aangelopen. Een waanzinnige ringtoon van mijn mobieltje, geïnstalleerd door een jolige kennis, en voor mij als digibeet onverwijderbaar, wekt mij uit mijn gepeins. Ik leefde in de veronderstelling dat ik Veendam heb losgelaten maar ik ben nog zo verbonden. Terwijl ik het telefoontje beantwoord, denk ik alleen nog maar: Verdomme, “Ich bin ein Veendammer”. Plotseling besef ik mij, in mijn huiskamer, dat ik nu bij een bezoekje aan bijvoorbeeld het o zo ondergewaardeerde Sluishuys aan de Nijverheidskade, rustig wat kan drinken omdat ik dan met het openbaar vervoer weer terug naar huis kan. Nu, heb ik vaak moeten afzien van prachtige wijnen in deze culinaire parel aan het Oosterdiep. Sterker nog als ik de schrijfwedstrijd tot een goed einde breng, kan ik een groepsreis organiseren voor 30 man en heel lekker gaan eten in het Sluyshuis. Maar ja, waar moet zo’n verhaal nou over gaan?
Onderweg door: Jaap Haaijer
Heel mooi, dat er eindelijk weer -net als vroeger- treinen gaan rijden tussen Veendam en Groningen. Het is nooit te laat voor iets goeds. Dat “ergens heen gaan” heeft wel wat, ooit ging ik ‘s avonds een paar keer in de week met de trein naar Groningen en vanaf het station liep ik samen met een studiegenoot door de “red light” buurt naar de avondschool; dat was op een bepaalde manier spannend. Ook heb ik daar nog eens een oom rond zien lopen. Wat moest die daar ? Vijftien jaar heb ik in “de Parkstad” gewoond en ging iedere werkdag met de bus van Veendam naar Groningen. Was er maar een trein, dacht ik vaak. Dagelijks met de bus, er zat niks anders op, dag in dag uit, jaar in jaar uit, dat was; zacht uitgedrukt geen pretje, maar er was helaas geen alternatief. Mijn stadsfiets “parkeerde” ik altijd aan een hek op de oude veemarkt en het was iedere morgen weer spannend of hij er nog stond. Zomaar ergens “geparkeerde” fietsen werden toen ook al met de regelmaat van de klok gestolen. Trouwens, al dat leren in de bus heeft mij toch zeker vijf diploma’s opgeleverd en daar heb ik de rest van mijn leven plezier van gehad. Met dank aan het openbaar vervoer. Zo zie je maar, er zit altijd wel een positieve kant aan. Maar wat ook gezegd mag worden: de bus liet zelden verstek gaan en was meestal keurig op tijd, ook bij winterse omstandigheden en dat kun je van de NS niet zeggen, maar gelukkig, Arriva is geen NS. Ik heb mij vaak afgevraagd; waarom is er geen treinverbinding met Groningen, het spoor is er, en een station, dat later is omgebouwd tot museum. Waar is het wachten op ? Ja, misschien een paar honderd meter rails. Het station, vroeger was een station een plek waar je een kaartje kon kopen en uit de wind op de trein wachten, dat is nu anders. Treinen; je kunt er zo lekker in weg doezelen, zeker na een vermoeiende dag. Onlangs was ik vanuit Amsterdam op weg naar Groningen, maar kort na het vertrek viel ik in slaap en werd weer wakker in; Arnhem, de overstap in Utrecht gemist, helaas. Maar ik kon mijn reis in ieder geval uitgeslapen vervolgen. Soms ontmoet je oude collega’s in de trein. Je ziet iemand zitten en denkt; die ken ik ergens van, maar hoe heet hij ook alweer ? Een prettige ontmoeting volgde. De oude collega was inmiddels tegen de negentig en had college gegeven in Leiden en zei het nog steeds zeer druk te hebben. Letterlijk: ik heb nog zoveel te doen en ik heb nog maar zo weinig tijd. Prachtig, als je zo oud kunt worden. Hij is kort na onze ontmoeting overleden. Of wat te denken van; een bom uit de tweede wereldoorlog langs het spoor gevonden. Landelijk nieuws en terecht, want dat is al ruim 60 jaar goed gegaan. Uren vertraging, dat wel, maar er gebeurde tenminste weer wat in Nederland. Voor Veendam en de regio is het pure vooruitgang, zo’n treinverbinding met Groningen. Maar ook wordt de veenkoloniale regio door de treinverbinding gemakkelijker bereikbaar voor mensen uit de stad en ommelanden. Lekker met de trein, bekertje koffie en een krantje, dat zou helemaal super zijn. Op het station in Groningen ga je op zoek naar je fiets en maar hopen dat hij niet gestolen is of anders overstappen op de stadsbus of misschien straks de regiotram of met de vouwfiets of de OV-fiets naar het werk of binnenstad, Zernikecomplex, museum, UMCG, ... Veel gratis treinplezier met de gemanipuleerde OV-chipkaart.
Op de Solex en met het stoomtreintje door: Yoke Noordenbos
Het was een warme broeierige dag en m’n vriend en ik hadden afgesproken om een knus solextochtje te gaan rijden. De bedoeling was om voor een deel met een stoomtreintje te reizen, en onze oude solexen gingen mee natuurlijk; dan ergens uitstappen om vervolgens een mooie route per solexie te gaan rijden. De picknickmand was mooi volgeladen en zelfs een klein flesje rosé ontbrak niet, zoals een waterdicht picknickkleed. Je weet maar nooit wat alles brengt onderweg…… De opstap was in Stadskanaal waar m’n liefste al stond te wachten met z’n solex. De mijne moest nog even uitgeladen worden van de auto en toen konden de ijzeren rosjes in de trein. Het was een mooi gezicht toen de “vers stomende” trein er al aan kwam. De toeristische reis ging vervolgens via Bareveld, Wildervank. Veendam en tot slot naar Musselkanaal waar we ons romantische avontuur zouden voortzetten. Mijn liefste Yannie haalde onze reutels uit de speciale afdeling van de trein en zo begonnen we pruttelend met een vol tankje benzine onze route. Het was prachtig weer en we hadden geen idee waar we heen wilden. We probeerden via smalle schelpen-paadjes, langs riviertjes en leuke plassen te tuffen, totdat we wel zin kregen in onze luchtmand. De heerlijke broodjes met kip, een fijne smooty en nog veel meer lekkernijen verdwenen in onze magen. Ook de rosé werd burgemeester gemaakt. Heerlijk. Beter kon het niet vandaag. Toen maar even uitbuiken op ons kleed en lekker zonnen en zoenen. Na al dat knusse gedoe vervolgden we onze tocht en via prachtige weggetjes kwamen we in het grensgebied tercht. Ineens deed Yannie’s solex niets meer en besloten we een kijkje te nemen. Dus de plofjes aan de kant, Kleed op de grond, en naar het kunstzinnige motortje kijken. De solexjes zijn al oldtimertjes en er kan altijd iets mis gaan. We kwamen er maar niet uit. Toen stopte er een Duitse politie-bus en vroeg wat er loos was. We legden hem dat uit en hij zei “haben Sie getrunken”? Nou, ja een beetje rosé; maar alweer een tijdje geleden. Toen de groene kaart ook nog ontbrak, werden we meegenomen als 2 echte boeven. We kwamen samen in een cel terecht en moesten vreselijk lachen; tot tranens toe. En de Duitse Policei bleef maar nukkig kijken. We kregen zelfs niet te drinken…. En een dorst dat we hadden! Na een paar uur in de cel en het krijgen van een boete, werden we teruggebracht naar onze solexie’s. We moesten lopend naar de grens en waren onderhand bekaf en afgekoeld van ons avontuur. We vonden maar een klein hotelletje onderweg;en hebben een fles rosé burgemeester gemaakt bij een heerlijke maaltijd Daarna zijn we heerlijk vroeg gaan badderen in een bubbelbad waarna we samen het bed indoken en waar het nog stevig geknuffeld werd.Wat hebben we toen nog gelachen, De volgende dag is de solex gerepareerd;; er bleek een benzineslangetje kapot te zijn en we vervolgden onze route terug naar Musselkanaal waar de stoomtrein ons al opwachtte. Zo kon Zony weer naar huis en Yannie naar zijn optrekje.
Paul Amara door: Sebastiaan Vos
Charley Gehaast loopt Charley over het lange perron van het Hoofdstation. Aan het einde ervan staat de rood-witte trein gereed. Ze klemt haar schoudertas tegen zich aan. Nog twee minuten. Ze heeft geen tijd meer om een tijdschrift te kopen, of een flesje water bij de kiosk. Op de zijkant van de achterste wagon boven het raam staat, naast de deur, in grote letters Paul Amara. Ze stapt in. Ze heeft die middag een sollicitatiegesprek bij het Veenkoloniaal Museum in Veendam. Er is een vacature voor een educatief medewerker en het lijkt haar een ontzettend leuke baan. In ieder geval beter dan de secretariaatsfunctie op de universiteit die ze nu vervult. Martijn heeft haar geholpen met de sollicitatiebrief, en nu mag ze op gesprek komen. Ze voelt zich lichtelijk gespannen. Ze kent Veendam van vroeger, toen Ferdinand en Jochem er nog woonden bij hun ouders. Dat is ook alweer minstens vijftien jaar geleden. Als het niet langer is. Ferdinand, een inmiddels lang vergeten vriendje, en Jochem, zijn meer dan leuke broer. In die tijd reisde ze met de bus naar Veendam, zwart, op haar busabonnement dat eigenlijk bestemd was voor ritjes tussen Sauwerd en Groningen. Tegenwoordig rijdt er een trein van Groningen naar Veendam. ‘s Ochtends schoot haar opeens te binnen dat ze een aantal jaren eerder met Jochem ook met een trein van Groningen naar Veendam was gereisd. Een authentieke stoomtrein was dat. Vanwege een jubileum van een vereniging van stoomtreinliefhebbers reed die toen op een zaterdagmiddag. Die stoomtreinrit is de laatste keer geweest dat ze Jochem heeft gezien. Enkele jaren eerder, ze studeerde nog, beleefde ze een meer dan zwoele avond met hem, die bovendien onverwacht en groots eindigde in een verlaten en nachtelijke Prinsentuin. Daar bleef het bij. Hij kon en wilde zich niet binden, zei hij. Hij wilde zich niet alleen niet binden, op onverklaarbare wijze verdween hij ook geheel van haar radar. Tot hij haar opeens had aangesproken in het leescafé van de bibliotheek. De volgende dag zou hij met een stoomtrein een ritje gaan maken. Hij verwachtte er veel van. Ook al was het misschien een surrogaat voor de vakantiereizen die hij in die tijd jaarlijks maakte naar landen als Polen, Bosnië, Roemenië en Oekraïne. Natuurlijk ging ze graag, op Jochems uitnodiging, mee. Al bleek Martijn die avond niet zo gecharmeerd te zijn van dit idee. De volgende middag kampte de laatste stoomtrein met technische mankementen. Zij en Jochem doodden de tijd in de stationsrestauratie met glazen witte wijn. Ruim een uur later denderden ze in een van de wagons achter de sissende zuigers en bonkende drijfstangen van de imposante zwarte stoomlocomotief, zonder tussenstop en met angstwekkend hoge snelheid, over het spoor. Een schrille fluit waarschuwde argeloze reizigers die op de perrons stonden te wachten op een gewone trein. Koeien en schapen in de weilanden vluchtten geschrokken weg. Dankzij de dikke rookpluim, er dwarrelden ook zwarte roetdeeltjes door de ramen de trein in, zagen de machinist en de stoker er uit als stoere mijnwerkers zonder helm. Ze hingen doezelig onderuit gezakt tegenover elkaar in de donkergroene zachte banken van de schommelende coupé, waar zomernamiddaglicht door de vale vitrage naar binnen scheen. Martijn leek opeens ver weg, maar Jochem ook. Hij sprak weinig. Opeens toverde hij een baguette met kaas, ham en een augurken-mayonaiseprutje uit zijn rugtas. Speciaal gesmeerd voor de rit. In Oekraïne had Jochem op stations namelijk vergelijkbare broodjes gekocht van hartelijke, oude vrouwen die met uitpuilende plastic tassen vol broodjes, meloenen en bierflessen langs de trein liepen. Op de perrons dreven ze door de openstaande ramen en deuren hun handel met reizigers. De sandwich en het bijbehorende verhaal ontroerden Charley. Ze dronken er blikjes Baltika bij. De trein sloeg rechtsaf richting Veendam, remde sissend en piepend en reed stapvoets verder. Bij elke overgang sprong een mannetje van de trein om het verkeer te regelen. Het was een baanvak waar normaalgesproken geen treinen meer passeerden. Zachtjes tingelde de overwegbel in het voorbijgaan. In Veendam stapten ze uit. Er reed geen trein meer terug. Daar stonden ze dan, zonder plan. Jochem voelde er niets voor met de bus terug te reizen, dus liepen ze even later over het roestige spoor tussen stille aardappelvelden een heel stuk terug. Een vermoeiende wandeling; de alcohol was
inmiddels tot diep in hun benen gezakt. In Zuidbroek stapten ze op de gewone dieseltrein terug naar Groningen. Daar volgde een lichtelijk ongemakkelijk afscheid, en weg was Jochem weer.
Jochem Jochem is ruim op tijd bij de trein, zodat hij een mooie plaats kan uitzoeken. Hij zit het liefst rechts en achteruit rijdend. Dan kan hij straks het langst genieten van het uitzicht en de route die hij zo goed kent. Van de bomenrij bij de Harener Wildernis bijvoorbeeld. Of de Schotse hooglanders, grazend tussen de sprietige pitruspolletjes in de Westerbroekstermadepolder. Misschien vliegt daar nog een zeearend voorbij met zijn magnifieke vleugelslag, een grote groep ganzen in paniek de lucht injagend. Een biddende visarend bij het Foxholstermeer zou ook prima zijn. Valse hoop, ongetwijfeld. Eén ding staat in ieder geval wel vast: een blik op de slordige achtertuinen bij Sappemeer, met vervallen schommels en overwoekerde aanhangwagentjes. Houtje-touwtje zelfbouwvissteigers van sloophout en grauw plastic boven een donker slootje, en natuurlijk de onvermijdelijke uit de kluiten gewassen coniferen als onberispelijke erfgrensscheiding. Van buiten groen, van binnen bruin. Hoe symbolisch. De desolate bakstenen schuren van teloorgegane graan- en kunstmestbedrijven langs het spoor boeien hem ook. Deze trein biedt, vindt hij, een mooi inkijkje in de achterkant van de Oost-Groningse samenleving. Je zou er depressief van kunnen raken. Hijzelf heeft er evenwel geen moeite mee. Integendeel. Oost-Europa is dichterbij dan je denkt, en er gaat weinig boven Oost-Europa. Zeker niet per trein. De parel van de Langeleegte, denkt Jochem. Hij stapt de trein in, loopt een stukje door en gaat zitten. Verderop weerklinkt blikkerige trance uit oordopjes. Of was het nou de parel van de Veenkoloniën? Dat moet hij, als hij vanavond thuis is, even opzoeken. Jochem weet wel dat Amara ook nog een tijdje gevoetbald heeft voor Be Quick. Al met al dus een prima naam voor deze verbinding tussen Groningen en Veendam. De treinen op het Noord-Nederlandse spoorwegennetwerk zijn allemaal vernoemd naar een min of meer bekend persoon uit de regio. Maar Amara was toch geen Groninger? Opeens ziet hij Charley door het gangpad op hem af komen lopen. Onmiskenbaar, met haar blonde krullen en lome tred. Ze lacht hem verrast toe.
Alles komt weer terug “Nou ja zeg, Jochem! Jij hier. Jij verandert ook niet. Hoe gaat het met je?” Charley kan haar enthousiasme Jochem te zien nauwelijks onderdrukken en buigt zich naar hem toe. Hij staat op. Ze kussen elkaar drie keer op de wangen. Alle spanning voor het sollicitatiegesprek is opeens van haar afgegleden. “Ik had net vanochtend bedacht dat we elkaar ongeveer om de vijf jaar tegenkomen, en dat het onderhand wel weer eens tijd werd. In zulk toeval geloof je toch bijna niet”, zegt ze terwijl de trein vertrekt. Jochem is even uit balans gebracht door deze plotselinge ontmoeting. Beelden uit het verleden flitsen door zijn hoofd. Charley, ooit een jeugdvriendinnetje van zijn broer. Gefascineerd was hij door haar, maar als ze te dichtbij kwam, soms leek het wel alsof ze achter hem aanzat, haakte hij op de een of andere manier af. “Ga zitten”, zegt hij. “Mijn moeder is vandaag jarig. Mijn ouders wonen nog steeds in Veendam.” Hij houdt even in en vervolgt: “Jij kwam vroeger wel bij ons thuis, maar volgens mij al jaren niet meer. Toch?” Hij grijnst. Charley schiet in de lach en schudt haar hoofd. “Wat doe jij dan eigenlijk in deze trein?” Charley vertelt over haar sollicitatiegesprek. Jochem heeft geen oog meer voor eventuele bijzondere roofvogels buiten. Ook het centrum van Hoogezand, dat maar geen echt centrum wil worden, en de smoezelige tuintjes schieten ongezien voorbij. Na elk station trekt de dieseltrein luid op en remt dan meteen weer stevig af voor een nieuwe tussenstop. Jongens en meisjes met zware rugtassen stappen uit, terwijl Charley en Jochem elkaar bijpraten. Vijf jaar blijken tussen de voormalige waterloop van de Helperlinie en Tussenklappenpolder in een handomdraai te kunnen worden overbrugd.
Ook Jochem herinnert zich zijn augurkenstokbrood in de stoomtrein goed. Net als een ouder echtpaar dat voor de schuifdeur van hun coupé bij het open raam stond. Hun kapsels raakten in de war door de wind. Ze tetterden in het Gronings tegen elkaar, terwijl ze van de rit genoten. “Ik vond het prachtig. Vanaf dat moment realiseerde ik me dat je dingen niet van ver moet willen halen. Dichterbij is het ook mooi. Je moet er alleen oog voor hebben.” Charley lacht uitbundig. “Dat heb ik je al zo vaak proberen uit te leggen,” zegt ze. Het valt Jochem op dat ze af en toe met haar ogen knijpt, als een camera die scherp stelt, iets wat ze als meisje ook al deed. “Maar jij hield altijd alleen van dingen die van ver kwamen en die niemand anders kende.” Jochem zwijgt betrapt. “Vroeger reed er toch geen trein naar Veendam?” vraagt Charley, terwijl ze haar handen door haar haar haalt. “Nee, maar heel lang geleden weer wel”, antwoordt Jochem. “Alles keert terug.” Het verleden wordt heden. Het is tegenwoordig een van Jochems favoriete stokpaardjes. “Meanders van de Ruiten Aa in Westerwolde zijn weer uitgegraven, waar die vijftig jaar geleden op de tekentafel met een streep langs een liniaal verminkt werden tot een snelstromend kanaal. Er gaan nu ook stemmen op om de gedempte diepen van Veendam weer open te graven. Een goede zaak, want die brede wegen staan totaal niet in verhouding tot de huizen erlangs.” Charley laat Jochem doorpraten over vergane glorie. Ze geniet van zijn jongensachtige bravoure, zelfverzekerde alwetendheid en die typische bewegingen van zijn handen, die ze zich opeens ook weer goed herinnert. De trein mindert langzaam vaart en passeert de Billitonfabriek. Inderdaad, alles komt weer terug, denkt ze. Ze vraagt zich af of ze dat eigenlijk wel wil. Met “Dames en heren. Het volgende station is Veendam, eindpunt van deze trein”, onderbreekt een opgewekte vrouwenstem over de intercom Jochems monoloog. Ze waarschuwt nog bij het uitstappen om de bagage te denken, waarbij Charley quasi verschrikt en overdreven haar tas vastgrijpt en lacht. Jochem vervolgt onverstoorbaar: “Het is overigens wel aardig dat het fraaie, originele stationsgebouw in Veendam toch weer in gebruik is. Er zou een of andere lelijke nieuwbouw voor komen, maar dat is door geldgebrek gelukkig niet doorgegaan.” Ze stappen uit. Op het perron staan de reizigers naar Groningen al te dringen. Jochem vraagt Charley of ze meteen door moet naar haar sollicitatiegesprek. Anders zouden ze nog wat door Veendam kunnen lopen. Op zoek naar vroeger. Charley werpt een blik op de stationsklok. “Ik heb nog wel even tijd”, zegt ze met haar vertrouwde lijzige stem. Ze kijkt achterom naar de trein en vraagt “Wie is eigenlijk Paul Amara?”
Reis tussen de rails door: Chantal de Kok
Het was 6.28 toen ik op de wekker keek. Even wou ik me nog omdraaien, maar toen besefte ik dat ik er nu echt uit moest. Langzaam en vermoeid klom ik uit mijn bed en liep ik naar de klerenkast. Ik trok een simpele rok met een blouse uit de kast. Toen ik het aanhad liep ik de trap af om eerst een bak koffie te zetten, anders zou ik de dag niet overleven. Ik drukte het koffiezetapparaat aan en maakte mezelf een broodje met ham en een broodje met kaas. Omdat het koffiezetapparaat nogal lang bezig was met het maken van mijn kopje koffie at ik alvast mijn broodjes op. Nadat ik mijn broodjes opgegeten had en een beetje wakker was geworden, besefte ik dat ik iets, wat ik jaren geleden ook heb gedaan, vandaag weer zou gaan beleven. Een treinrit van Veendam naar Groningen maken! Ik wist nog goed hoe dat vroeger ging. Het was een hele eer als je mee mocht reizen met de trein, je moest er echt geld voor hebben, zeker als je eerste klas wou reizen. Tegenwoordig is het heel erg normaal als je met de trein reist. Toen ik uitgedroomd was keek ik weer op de klok, het was al 8.00! ik trok snel mijn jas aan, pakte mijn tas en mijn treinkaartje, stopte die in mijn tas en liep naar buiten. Gelukkig woonde ik vlak bij het station. Toen ik voor de laatste keer me omdraaide om te kijken of ik de deur op slot had gedaan, herinnerde ik me hoe ik aan dit huisje ben gekomen… Ik hield vroeger al heel erg van treinen, en ik had mezelf gezegd dat ik later vlak bij een treinstation ging wonen. Maar samen met mijn ouders woonde ik helaas in een burcht, in de stad. Op een avond heb ik tegen mijn ouders gezegd dat ik naar het platteland ging verhuizen als ik 16 was. ‘Jongedame, dat doe jij niet! Als je oud genoeg bent neem jij deze burcht over, dat staat geschreven in het familie testament,’ had mijn moeder gezegd. Maar ik trok me nooit wat aan van mijn ouders. Toen ik 16 was, heb ik op een nacht mijn spullen bij elkaar gezocht en ben ik naar het platteland verhuisd. De volgende morgen heb ik dit huisje bij het spoor gevonden en heb ik het gekocht. “Sindsdien woon ik daar,” zei ik hardop alsof ik alsof ik met iemand praatte . Toen ik ontwaakte uit mijn dagdroom, liep ik naar het station. Even later stond ik op het station te wachten totdat de trein eraan kwam. Ik keek een beetje rond om te kijken wie er nog meer op de trein stond te wachten. Ik zag twee kinderen met een moeder, een wat jonger stel en een vrouw met een hond. Niet veel mensen gaan met deze trein, dacht ik. Opeens hoorde ik een stem achter me: ‘Wacht op mij!’ Er kwam een man met een baard en een krant onder zijn arm aangerend. Toen hij bij me stond vroeg hij hijgend aan mij, ‘Ben ik nog op tijd voor de trein naar Groningen?’ ‘Als u de trein van half negen bedoeld, bent u op tijd meneer,’ antwoordde ik vriendelijk, tenminste dat hoopte ik. ‘Gelukkig,’ zei de man toen kortaf. Na nog een paar minuten wachten, zag ik de trein van aankomen. Toen de trein voor het perron stopte, stapte ik rustig in. Ik nam plaats in de tweede wagon en keek om me heen. Ik zat als enige in deze wagon, tenminste voor twee minuten. Na die twee minuten kwam de man met de baard tegenover me zitten. ‘Hallo mevrouw,’ zei hij vriendelijk tegen me. ‘Hallo,’ zei ik terug. Na het korte gesprek met de man voelde ik dat de trein begon te rijden. Even dacht ik terug aan mijn eerste treinreis, ik vond het geweldig! Alsof ik in een droom was. ‘Kaartje,’ hoorde ik opeens achter me. Ik draaide me om en zeg dat de conducteur op me stond te wachten. ‘Sorry meneer,’ zei ik maar snel. Ik keek in mijn jaszak. Daar was mijn kaartje niet. Ik begon een klein beetje te stressen en zag dat de conducteur ongeduldig werd. Snel keek ik in mijn tas en zag dat daar mijn kaartje lag! Opgelucht gaf ik het stukje papier en gaf het aan de conducteur. Die controleerde het kaartje en gaf het nijdig aan mij terug. Daarna controleerde hij het kaartje van de man met de baard en liep hij naar de volgende wagon. Toen de conducteur weg was begon de man zijn krant te lezen. In een flits zag ik dat het geen krant van nu was, maar van vroeger. Uit nieuwsgierigheid begon ik de voorkant van de krant te lezen.
Nadat ik een paar advertenties had gelezen, vielen mijn ogen op een bijzonder artikel: het was een artikel over deze trein! Omdat ik dacht dat deze man ook wel geïnteresseerd in deze trein kon zijn, stelde ik mezelf voor om wat te vragen aan de man. ‘Houd u ook van deze trein?’ vroeg ik. De man keek op en zei; ‘Natuurlijk, mevrouw....eh’. ‘Emily, officieel is het Lady Emily, maar noemt u me maar gewoon Emily,’ zei ik, ‘en wat is uw naam?’ ‘Peter,’ zei de man, ‘Peter Wilkens, maar u vroeg of ik ook van deze trein hield?’ Ik knikte. ‘Natuurlijk!’ zei hij toen, ‘wie houd er nou niet van deze trein?’ ‘Ik denk niet veel mensen,’ zei ik. ‘Bent u al een keer eerder in deze trein geweest?’ vroeg ik toen. Waarop Peter antwoordde: ‘Ja natuurlijk! Heel vaak, en u dan Lady Emily?’ ‘Peter, je hoeft me echt geen Lady Emily te noemen, Emily is goed genoeg, maar ik ben ook een keer eerder in deze trein geweest en ik weet nog heel goed hoe dat was: wanneer de trein eraan kwam, het was zo opwindend! En daarna de reis zelf… het was zo mooi. Het leek wel een droom!’ zei ik alsof ik de hele reis opnieuw meemaakte. Ik staarde naar buiten en zag het bord Zuidbroek voorbij komen. ‘Je hebt helemaal gelijk Emily!’ zei Peter opeens. Ik keek naar Peter en besefte toen dat ons gesprek voorlopig was afgelopen. Peter begon weer in zijn krant te lezen en ik begon opnieuw naar buiten te kijken. Dit keer zag ik niet het bord met Zuidbroek erop, maar ik zag een bos. En middenin het bos, zag ik prachtige beekjes die uitliepen in een soort bosmeertje. Het was zó mooi, het leek wel of ik weer terug gekomen was in die droom die ik al een keer eerder had gehad. Maar na een paar seconden was het bosmeertje uit beeld verdwenen. En het bos een paar minuten later. Ik ontwaakte uit mijn droom tenminste dat dacht ik. Eventjes later, toen het bos uit mijn zicht verdwenen was, zag ik de zon stralen op wat boerderijen die omringd was door weilanden met koeien en schapen. Ik had geen idee welk bij welk dorpje de boerderijen hoorden, maar ik zag dat de zon heel mooi scheen op dat stukje Groningen. Toen ik naar de boerderijen keek, besloot ik om even in de hele trein te gaan kijken. Ook in de locomotief. Ik wist dat dat eigenlijk niet mocht, maar vroeger heb ik dat ook gedaan bij deze trein. De machinist had me toen kleine Lady Emily genoemd, dat wist ik nog al te goed. Ik hoopte dat hij nog steeds deze trein bestuurde. Zonder iets te zeggen stond ik op en liep ik richting de deur. Ik merkte dat Peter opkeek van zijn krant. ‘Wat gaat u doen?!’ vroeg hij. ‘Ik ga de machinist hallo zeggen,’ antwoordde ik zonder om te kijken. ‘Maar dat mag toch helemaal niet?’ vroeg Peter. ‘Vertrouw me,’ zei ik, ‘hij kent me.’ en zonder nog iets te zeggen liep ik de deur uit. Richting de machinist. Terwijl ik door de trein liep, keek ik een beetje om me heen. Deze wagon zag er precies hetzelfde uit als de wagon waar ik in zat. Ik liep nog een paar wagons door en merkte dat mensen zich afvroegen wat ik aan het doen was. Is het dan zo vreemd om even in de trein te rondlopen? zei ik tegen mezelf. Uiteindelijk, na nog een paar wagons, stond ik voor een deur. Ik klopte voorzichtig aan.’Binnen,’ hoorde ik vanachter de deur. Ik deed de deur open en liep rustig naar de machinist toe.’Hallo, ik wou even een kijkje nemen, om te kijken of het na 35 jaar hier nog veranderd was.’ zei ik. De machinist keek om. ‘Kleine Lady Emily?’ vroeg hij toen. ‘Hallo meneer, klopt ik ben het, Emily.’ zei ik met een glimlach. ‘Ik kan het niet geloven dat jij het bent!’ riep de machinist uit. ‘En toch ben ik het, ik kon niet langer dan 35 jaar wachten om weer een keer met deze trein te gaan.’ zei ik vol vreugde. ‘Ik ben echt heel erg blij dat je weer een keer met deze trein gaat. Maar helaas is de reis tussen Veendam en Groningen al bijna afgelopen, dus vind ik het goed dat je de rest van de reis hier blijft, tenminste als je dat wilt.’ zei de man. ‘Natuurlijk wil ik dat!’ riep ik uit. De rest van de reis hebben we de hele tijd zitten kletsen over vroeger en nu. En over hoe het met elkaar ging en over deze prachtige trein. Uiteindelijk zag ik het bordje met ‘Groningen’ en wist ik, dat de reis over een paar seconden afgelopen was, en dat was ook zo. De trein begon al af te remmen en het station kwam in beeld. Toen de trein stil stond bedankte ik de machinist hartelijk en liep ik de trein uit. Ik zei tegen mezelf dat dit een van mijn mooiste dagen was.
Levenslang door: Wia Jager-Molema
“Op dertienjarige leeftijd was ik getuige van een dodelijk ongeluk. Het was omstreeks 1957. Een groepje fietsende scholieren, waarvan ook ik deel uit maakte, was vanuit de richting Veendam net de spoorwegovergang tussen Muntendam en Meeden gepasseerd toen een twaalfjarige medescholiere kwam te vallen en voor mijn ogen overreden werd door de wielen van een tegemoetkomende vrachtwagen. De oproep, verhalen in te zenden die met de spoorlijn Veendam-Groningen te maken hebben zette mij aan tot het schrijven van mijn spoorverhaal: “Levenslang”. Elke schooldag passeerde ik hem, die spoorwegovergang op de grens tussen Meeden en Muntendam, als 13 jarige middelbare scholiere; doorgaans in groepsverband, twee aan twee, in een rij; Meeden-Veendam v.v. Op de terugweg naar Meeden kwamen we vanaf het “Egypteneinde” eerst over de basculebrug en even daarna over de spoorwegovergang die ons bracht op de “Duurkenakker”, een gevaarlijk smal stukje rijweg, van, naar schatting, een halve kilometer lengte. Rechts, pal naast de rijweg, liep het Meedenerdiep met aan de overkant het Meedener Dok, een laad- en losplaats voor schepen en vrachtauto’s alsmede enkele overgebleven fabrieksloodsen van de in 1926 afgebroken aardappelmeelfabriek “Hibernia” waarin expeditiebedrijf Remmers was gevestigd. Wanneer op dit korte, smalle stukje rijweg ons een auto moest passeren was het wel zo verstandig om niet alleen onderling voldoende afstand te houden, ook moest je niet te dicht langs het diep rijden. Maar och, halverwege de vorige eeuw waren fietsende scholieren, evenals scholieren van nu, zich onvoldoende bewust van hun kwetsbaarheid in het verkeer. Soms hadden we, door die spoorwegovergang op onze route, een kort oponthoud door een aankomende goederentrein maar meestal kwam er geen trein aan en konden we “de gang erin houden..” En toen, op een middag was er opeens dat fatale moment, te heftig om in detail te beschrijven, iets wat ik mij levenslang zal blijven herinneren. De vreselijke beelden staan voor eens en voor altijd in mijn geheugen gegrift. Nee, niet vanwege een trein, die was er op dat moment helemaal niet, in de verste verte niet! Wás er toen maar een trein in aantocht geweest en wáren we toen maar een paar minuten bij die spoorwegovergang opgehouden. Maar helaas, we konden gewoon doorrijden, de gang bleef er in. Eén, hooguit twee minuten oponthoud had het verschil kunnen maken. Het verschil tussen leven en dood…….. …Mijn eveneens dertienjarig schoolvriendinnetje en klasgenote Lina die in Veendam aan de Ommelanderwijk woonde, passeerde dagelijks op nagenoeg dezelfde tijden, weliswaar een paar kilometer verderop, dezelfde spoorlijn. Elke schooldag fietsten we over onze “eigen” overgang van diezelfde spoorlijn. Om de beurt fietsten we op zondag naar elkaars huis en altijd brachten we elkaar tegen de avond weer een eindje weg, tot aan onze “eigen” spoorwegovergang.
Het langste eind moest je dan nog alleen, maar toch ……… Toen onze leerperiode voorbij was en we allebei gingen werken verloren we elkaar door verschillende oorzaken uit het oog. Jaren verstreken. Ik trouwde en verhuisde korte tijd later met mijn gezin naar Het Westen des lands waar werk en gezin alle aandacht opeisten en mijn traumatische ervaring vlakbij die spoorwegovergang als dertienjarige scholier even niet aan de oppervlakte kwam. Na een tiental jaren keerden we terug naar onze geboorteprovincie. Veel was er veranderd, veel verbeterd en veel, bijna alles, was er verdwenen. Ja, bijna.. want “mijn” spoorwegovergang was er nog. Maar wat er ook nog bleek te zijn? De traumatische herinneringsbeelden van het ongeluk. In alle hevigheid kwam die, uit zelfbescherming weggestopte pijn terug,. En in de rails, nat van regen, spiegelden zich mijn verdrongen tranen van toen. Inmiddels ben ik op op seniorenleeftijd gekomen maar telkens bij het passeren van die spoorwegovergang MuntendamMeeden ben ik weer even dat meisje van dertien die dat fatale ongeluk met alle zintuigen hérbeleeft. Die pijn…, het zal nooit helemaal verdwijnen, mijn leven lang niet maar door een onverwachte doch verrassende ontmoeting met mijn inmiddels ook gepensioneerde jeugdvriendin Lina, verloor ruim 50 jaar later de pijn toch iets van zijn scherpte. Ondertussen raken we nog steeds niet uitgepraat, halen talloze leuke en minder leuke herinneringen op uit de tijd van 50 jaar geleden. Die vreselijke ongeluksdag is als eerste boven komen drijven maar toch, het zijn vooral de genoeglijke dingen, de mooie onvergetelijke herinneringen uit onze tienertijd, die ons zijn bijgebleven, alsof de tijd heeft stilgestaan. Onze “eigen” spoorwegovergang is zomaar opeens één van de actueelste gespreksonderwerpen geworden .… met de nadruk op is! Want… nu er vanaf 1 mei 2011 over deze spoorlijn, na bijna 60 jaar, opnieuw personentreinen zullen gaan rijden is dat onderwerp een “hot item” in onze gesprekken geworden. Dat komt… omdat één van de machinisten die straks op die nieuwe lijn gaat rijden (toevallig?) de zoon van mijn jeugdvriendin Lina is. Al roepen die koude stalen rails tussen de stations Meeden en Veendam bij mij nog pijnlijke beelden op, ze hebben voor mijn gevoel ook iets bijzonders, iets mysterieus: “Dat glanzend staal heeft het toch maar even gepresteerd om een betrekkelijk korte vriendschap jarenlang voor ons te bewaren en in stand te houden, alsof het heeft geweten dat wij de draad, vijftig jaar later, weer zouden oppakken !!!”
Tijdlus door: dhr. Geek
Met een kreun heft hij zijn hoofd van zijn laptop, een lege fles valt om en de zonnestralen schijnen vel zijn zolderappartement binnen. Langzaam komen de herinneringen weer omhoog. Gisteren heeft hij met zijn vaste fotograaf Willem de feestelijke opening van de hernieuwde treinlijn Groningen- Veendam bezocht, voor de krant waarvoor hij werkt. S’ Middags werd de 1e aankomst in Veendam groots gevierd. Alle notabelen uit Veendam en omstreken waren aanwezig. Opgedirkt met muziek en andere feestelijkheden. Rond de middag, werd hij gisteren door Willem opgehaald met de auto en ze waren die dag rond half 2 Veendam. Er moest een spraakmakend stuk worden geschreven, luidde de opdracht van de redactie. Genietend van het moment stond hij op het perron om zich heen te kijken tot de trein voor het eerst in ruim 57 jaar weer Veendam aan zou doen. Er waren veel mensen op de been deze middag vond hij, vooral voor de tijd van het jaar, want het was nog aardig frisjes. Wat zullen die mensen van de re-enacting groep het koud hebben, dacht hij, kijkend naar een vrouwelijk lid van die groep die op twee meter afstand van hem stond. Het was een grote slanke dame met rode pijpenkrullen onder een, wat hij dacht, jaren 50 hoedje zoals hij ze wel eens had gezien op foto’ s van zijn oma. Ze zag dat hij naar haar keek en om onduidelijk redenen kriebelde het onder zijn kruin, vaak een teken dat hij zich ongemakkelijk voelde. Wat bij deze vrouw riep dit gevoel bij hem op, vroeg hij zich af? Waarschijnlijk haar bleke gezicht en holle ogen. Je moet wel maf zijn van je hobby wil je je zo laten schminken, dacht hij. Wat valt er nou te re- enactingen hier? De laatste treinrit uit ’54? Daar heeft niemand zich toen druk overgemaakt. De stationomroeper van de dag laat weten dat de trein over enkele minuten zal aankomen, de burgermeester gaat alvast naar voren, ziet hij, en de dame met het hoedje lijkt zijn kant op te zweven. Te zweven? Tjonge, terwijl hij zijn eigen pols checkt begint de vrouw tegen hem te praten. Fijn dat ik je opval, zegt ze, je bent de eerste in 57 jaar. Hij kijkt haar aan. Je bent nog niet zo oud, zeg hij. Hij heeft gelijk, ze is 27 jaar en heeft een tweed mantelpakje aan, en terwijl ze haar rok glad strijkt, vertelt ze haar verhaal. 57 jaar geleden tijdens de laatste rit Groningen Veendam was er iets raars gebeurd. De treinreis, die dag, had een vertraging gehad van exact 66 minuten. Niemand had geweten waarom precies, want in die tijd kon je nog niet ter plekke nakijken wat er was gebeurt en zowel de conducteur alsook de machinist gaven naderhand allebei aan dat er niets bijzonders was gebeurd, tijdens die rit en dat de vertraging van 66 minuten ook niet te verklaren was. Dat was echter niet waar. Die laatste treinrit was gevuld met een handje vol mensen, verdeeld over twee wagons. 18 mensen die samen hadden afgesproken om nergens over te praten, en zeker niet over wat er gebeurd was tijdens die bewuste rit. Het begon bij de begraafplaats van Foxhol. Tijdens het afremmen voor de bocht bij Hoogezand was de trein enorm gaan schudden en trillen en het leek of hij van de rail was gelopen. Iedereen raakte in paniek en de wagons vulde zich met een dichte witte mist. De temperatuur daalde een paar graden en uit ieders mond was de wasem van adem duidelijk zichtbaar. Ook leek het opslag duister te zijn geworden en kon je niet meer zien dan een hand voor ogen en donkere schaduwen langs de wand van de trein. De conducteur had een zaklamp gepakt en scheen tussen de twee wagons door in de gang om de mensen te sommeren bij elkaar in een wagon te gaan zitten. Voor de veiligheid, zei hij. Terwijl de mensen uit de achterste wagon naar de eerste werden gedirigeerd, verscheen er een donker manspersoon voor in de wagon. De witte mist dwarrelde om zijn kuiten, en met een grafstem zei hij wie hij was. Zijn naam was boer Ebel, toen de trein jaren geleden voor de allereerste keer reed, werd hij op de overgang bij Foxhol frontaal geraakt door de aanstromende trein. Als laatste boer in de omgeving had hij zich verweerd tegen de aanleg van het tracé en zijn laatste actie was met zijn paard en wagen op de rail te gaan staan, vlak bij waar hij van zijn grond was beroofd door de grote mannen in pak. Daar sprak hij zijn laatste woorden uit die later door de machinist werden opgetekend, ik vervloek deze trein en zijn laatste rit zal oneindig zijn ‘Moge de dood mij halen’. Hij werd later begraven in Foxhol. In zijn steen werden zijn laatste woorden gebeiteld. Om niet voor gek te worden verklaard besloten alle 18 passagiers er nooit meer over te spreken En omdat de trein ermee stopte 57 jaar geleden beleven die 18 mensen al 56 jaar lang achter elkaar dezelfde trein rit. Als je om je heen kijkt, zei de dame, kun je ze herkennen, want ze staan tussen al de mensen die vandaag op het perron staan om te vieren dat er weer en trein komt naar Veendam. Hij kijkt om zich heen en de groep mensen die hij eerst voor re-enacteurs hield, zijn bij betere bestudering vage schimmen van de mensen die ze ooit waren. En waarom zien de anderen hun niet? Willem, zag hij, stak een sigaret op en grijnsde breed naar hem terwijl hij een foto van hem nam. Hij keek weer naar de mooie dame. Maar hoe kwam iedereen dan weer in de trein? Ging iedereen niet gewoon naar huis toen men aankwam in Veendam? Ja, zei de dame met de hoed, terwijl ze knikte, maar alle 18 kwamen ze binnen een jaar om het leven door stomme ongelukken en foute beslissingen. Ik was de eerste, ik was nog niet thuis of ik gleed
van het keukentrapje en brak mijn nek op de rand van het aanrecht. Ik voelde een scherpe pijn en zat ineens weer in de treinwagon van die middag. Ik kon opstaan en mij vrij bewegen door de wagon, alleen een onzichtbare kracht weerhield mij ervan de deur te openen. Na een dag van huilen en schreeuwen gaf ik de hoop op en ben ik gaan zitten op een bankje. Niemand hoorde mij, ondanks dat ik zelf duidelijk mensen zag op het station van Veendam, werklui die iets aan het spoor deden en een timmerman die luiken voor de ramen van het stationsgebouw aan het spijkkeren was. Er verscheen een persoon in mijn wagon, en het bleek de conducteur te zijn. Hij was tijdens het schaatsen door het ijs gezakt en verdronken. Nadat ik de conducteur had gekalmeerd en verteld had waar we waren, kwamen al gauw de andere 16 passagiers aan. Het was wel een gek gezicht, de machinist met een hooivork in zijn maag. Overspel was hem niet goed bekomen. De jongste passagier zat onder het zand, hij bleek te zijn gestikt toen zijn uitgegraven hol was ingestort, en twee dames, waarvan een met een mes in haar hoofd en een met een hand vol pillen. Om en om vertelde de conducteur of ik hun waar ze waren en hielden hun hand vast tijden de woede die vaak volgde of tijdens het verdriet wat hun overviel. Tot we er alle 18 waren. Omdat iedereen in het begin nog maar net dood was, hadden we nog onze sterfelijke manieren. We hadden honger, waren verdrietig, kwaad en angstig. Iemand merkte op dat we in beweging waren en het leek erop dat de wagons zelfstandig over het spoor bewogen tussen Groningen en Veendam. En ondanks dat we uit het raam konden kijken, vielen de veranderingen in de buitenwereld ons niet op, niet de grote gebouwen, de auto’s of de mensen en hoe ze er uitzagen. De levensvonk verdween langzaam uit de ogen van de mensen die in de trein zaten en al gauw zat iedereen op zijn eigen plaats en werd het steeds stiller op den duur. Als geestverschijningen van ons zelf zaten we maar en zaten we maar. De vrouw stopte met haar verhaal en keek even om zich heen, tot een paar tellen geleden, zei ze. De machinist en de conducteur zaten op de eerste bank in de wagon toen met een schreeuw de machinist opsprong. We zijn gestopt, de trein staat stil!. Iedereen rende naar de deur die open was gesprongen door een nauwelijks tastbaar zuchtje wind en met ontzetting in de ogen stonden we nu weer op het perron. Dit stond vol met blije, vrolijke mensen die naar een binnenkomende trein zwaaiden. Blijkbaar nam niemand anders ons waar en verloren keken we om ons heen. Op dat moment zag ik jou naar mij kijken, zei de dame met het hoedje. Wat gaat er nu gebeuren vroeg ik haar? Willem tikte me op mijn schouder, en ik wilde hem direct voorstellen aan de dame met het hoedje, maar zij bleek in rook te zijn opgegaan. Ook de anderen 17 kon ik niet meer ontdekken in het feestgedruis. Ik herinnerde me dat Willen een foto had gemaakt iets eerder die dag en vroeg hem daarom. Hij haalde zijn geheugen uit zijn fototoestel en ik downloadde het naar mijn blackberry. Verdwaast en met stomheid geslagen laat ik mij vervolgens door Willen weer naar huis brengen. Willem probeert wel los te peuteren wat er in mij omgaat, maar stopt zijn pogingen wanneer hij merkt dat het op niets uitloopt. Eenmaal thuis print ik de foto en kijk aandachtig naar de vage dame met een hoedje die net achter mijn hoofd lijkt schuil te gaan Op mijn laptop vergroot ik de foto om hem goed te bestuderen. Ik heb toch niet gedroomd? De dame staat er duidelijk op, weliswaar iets onscherp, maar ze staat erop. Starend naar het scherm met een fles rosé in de hand val ik gisteren uiteindelijk in slaap. Nu kijk ik om mij heen op zoek naar de foto, en ja verdomd, zelfs een dag later staat ze er nog op. De deurbel zoemt indringend en ook mijn agenda-alarm op de blackberry gaat af. De rosé vervloekend kijk ik door het raam en zie Willem buiten staan die ondertussen op zijn horloge wijst en roep dat ik moet opschieten omdat het al 12 uur is. Wat komt die hier nou doen vraag ik me af, want de volgende klus is pas over een paar dagen. Lopende naar de deur lees ik de boodschap op mijn blackberry, en deze doet direct mijn bloed in de aderen stollen, taken vandaag: 13.30 aanwezig zijn bij de feestelijke heropening tracé Groningen- Veendam!
d’Eerste raais mit traain van Stad noar Veendam? door: Okkie Noordhuis-Noordhof
“Din kin ik mörgen zo mit traain noar ons Henk in Veendam,”zee ik tegen Kees zien rug, mor hai heurde t al nait meer vernam ik wel, want hai snurkte al. Nou wást din mörgen en nou wást din zo wied. Ik was lopend noar t station van Sapmeer-Oost goan, want dat was t dichtste bie ons huus, en zol veur d’ eerste moal mit dij nije traain. Nou ja tráain was nait nij vanzulf, mor dit was d’ eerste officiële rit van Stad noar Veendam en doar mos ik ja biewezen, want der was ja nait zo voak wat nijs te beleven op t spoor. Der stonden nog veul meer minsen bie t station. Ik zee, zo in t aalgemain,: “Nou… Veendam is wel in trek nait?” mor gainain gaf der oasem op. Ze keken aalmoal wat nusteg von ik en t was toch feest! Traain zol om vief menuten over tien aankommen, mor ’t was al kwart noa tien toun ik hail in de verte n poar glêne ogen aankommen zag. Joa man, doar kwam e, en dat e wat loat was… och bie aal nije dingen heb je nou ainmoal kinderzaiktes, en wel wait haren ze in Stad nog wel wat officiële handelingen doun mouten. t Vuil mie wel wat tegen dat der nait wat slingers of zukswat aan traain bonden wazzen, of n vlaag op zien minst. t Was toch n hail biezunder gebeuren. Ik stapte in en aal minsen dij op t perron stonden ook.Traain zetde votdoalek gaang der goud in. Doar gingen wie! Veur t eerst noa zoveul joar weer mit traain noar Veendam. Ik haar n beetje n vrumd bliede gevuil over mie. t Was ja ook nait niks! Noa n menuut of wat kwam der warempel n eerliekse koartjesknipper aan. Ik wol mien koartje pakken, want ik bruukte vandoag mien “dag vrij-raaizen-koartje.” Dat geluk heb je as je 60 joar west binnen, din kin je n abonnement kopen mit zeuven vrije raaisdoagen. Doar bin ik aaltied hail zuneg op, mor in dit geval bruukte ik hom geern. Joa… ik zol mien koartje pakken, mor woar haar ik dij? Ik keek in mien taske. Doar mos e toch inzitten? Zuiken… en nog es weer zuiken. Mien chipkoart was der wel, mor mien vrije-raaizenkoartje nait. Ik wer der zenuwachteg van. “Loop mor even deur,”zee ik tegen kondekteur, “want ik mot mien koartje even opzuiken. Hai mòut der wezen.” Ik ging stoan en vuilde in mien jasbuutsen… gain koartje. Toun in mien boksembuutsen… nee! In poddemenee… ook nait. t Benauwde swait brak mie uut. “Dou mor rusteg aan mevraauw hur,”zee kondekteur. “k Heb t wel aan tied. Wie binnen ja nog lang nait in Nijschans.” “Nijschans?”zee ik. “Joe mouten mie nait veur t zoodje holden. Dizze train gaait toch noar Veendam?” “Veendam?” zee man verboasd. “Veendam? Doar ridt toch nog gain traain noar tou?” ”Mor,”zee ik, “mor… t ston toch in kraant dat der nou wėl n traain noar Veendam ree?” Nee hur, dat zollen joe wel dreumd hebben.” Hai keek mie n beetje meeliedend aan. “Niks dreumd,” zee ik kwoad, “niks dreumd. k Heb t zulf ja lezen.” Kondekteur docht ducht mie dat ik ze nait aalmoal op n riegje haar. Tenminsten zo keek e. “Nou, loat joen koartje in elks geval eerst mor zain,”zee e toun,“aans zol k joe wel n boute geven mouten.” Och minsen ook dat nog. Ik vuilde mie ja doodongelukkeg! En traain reesde mor deur. Aal mor deur.
“k Kin mien koartje nait vinden,”zee k vergreld, “en n boute betoal k ook nait. Je konden wel nait wies wezen. Joe zollen mie noar Veendam brengen en dommee zit ik in Duutslaand!” “Nou, as je zó willen,”zee kondekteur, “din zet ik joe nóu tot traain uut. Din mouten je joe mor redden. Regels binnen regels en as je mit traain raaizen mouten je n koartje hebben.” Hai pakt mien taske en begon aan mien aarm te roppen, mor ik luit mie nait zómor tot traain uut zetten! Ik begon hom te schoppen en begon metain ook hail haard te roupen van :”Help! Help!”en ik stook mien aarm uut om aan handrem te trekken. “In geval van nood” ston derop, nou as dít gain nood was! Opain heurde ik Kees:”Wicht… wat is der wel nait. Wat scheelt die. Bist ja aan t roupen en schoppen! Verhilderd keek ik in t licht van sloapkoamerlaamp. Kees ston noast mie en keek mie n beetje verschrikt aan. Ik kwam verboasd in t èn . “Och Kees,”zee ik, en ik hoelde sikkom, “wat bin ik blied dat ik die zai. Hai, wat heb ik roar dreumd. t Was n complede nachtmerrie. Hai, hai! k zat in dij nije traain, waist wel”, woar ik mörgen mit zol, mor…..nou ja k vertel die t loater wel ais.” Ik zuchtde nog ains. “t Is toch wel echt woar hè dat der n traain van Stad noar Veendam ridt?” Kees laagde. “Joa hur, zee e, “t is wel echt woar, mor nou even nait. t Is ja twij uur in naacht. Mörgen… din is t zo wied, mor ik zol zeggen: sloap nog mor even n zetje deur, want most der wel uutsloapen in zitten.” Hai luip weer noar zien kaant van ber en trok dekberre over zuk hen. Ik dee nog n daipe zucht. Draaide mien rug noar Kees en was ook zo weer vertrokken. Nait noar Veendam. Dát kwam mörgen.
Treinen zijn fantastisch! door: Patrick van der Linde
Daar staan ze dan Niels, Julia en Timon. Ze zijn net uit de trein gestapt. Eindelijk zijn ze in Veendam. Niels, Julia & Timon zijn vrienden in hart en nieren. Daarom gaan ze vandaag naar Veendam met de trein. Ze zeggen het al dit was de mooiste trein ooit! “Ik heb nu al zin in de terugweg zegt Timon” “Wij ook!” Roepen Niels & Julia in koor. “Wie heeft er zin in een nieuw soort ijsje het Treinijsje?” Zegt Timon “Ik zag daar net iemand met z’n Treinijsje lopen” Even later lopen ze met zen allen met een treinijsje in de hand in Veendam. Julia is meteen verkocht aan de kleren die ze er ziet. Niels en Timon gaan een TreinenShop binnen. Ze zien meteen. hun favoriete modelspoorbaan. Van de winkelier mogen ze er wel even mee spelen. Even later komt Julia ook binnen. Ze heeft niks gekocht want ze wil graag wat in de TreinenShop kopen. Samen hebben Niels, Julia & Timon een modelspoorbaan die staat bij Timon op de zolder. Timon koopt nieuwe rails. Niels koopt allemaal accessoires. En Julia koopt een trein. Ze betalen en als cadeautje krijgen ze allemaal nog wat spulletjes mee. Ineens zegt Timon “Ach ik heb z’n honger” Julia zegt “Kom jongens op naar de Friettent” Niels bestelt een Bamibal en CocaCola Julia bestelt een Kroket en 7UP Timon heeft honger en bestelt Kroket Friet en Fanta. Ze gaan lekker in het zonnetje zitten. Julia pakt kaarten uit haar tas en ze gaan pesten (natuurlijk het spel pesten) Daarna lopen ze samen weer naar het spoor. Niels heeft een geweldig idee hij zegt: “Zullen we vragen om een soort plattegrond van het spoor?” “Dan gaan we die namaken thuis bij Timon” “En dan zenden we foto’s naar Arriva Prorail en Jeugdjournaal” “WOW” “Dat is een goed idee” roepen Julia en Timon! Ze lopen met ze allen naar binnen. Niels vraagt “Is er misschien ook een plattegrond van het spoor meneer?” “Natuurlijk jongen” “Yes dankje meneer” “Alsjeblieft jongen” 10 minuten later zitten ze samen in de trein. Weer op weg naar Groningen. De landschappen zoeven voorbij. Ze zien Bossen wateren en koeien. “Ik vond dit echt een topdag” zegt Niels “Wij ook” Maar voordat ze het door hebben staan ze alweer op het perron in Groningen. “Veendam is super!” “Vooral die meneer bij het perron in Veendam” “Ja die was aardig” Een week later zijn ze klaar met het treinspoor ze sturen het op naar Arriva Prorail & het Jeugdjournaal. Binnen Notime krijgen ze bericht Arriva en Prorail. Ze gaan het op een site plaatsen. En ze krijgen ook een prijs hij heet “Op eigen initiatief met treinen bezig zijn” Niels, Julia & Timon zijn door het dolle heen. Nu wil zelfs het Jeugdjournaal hun in de uitzending hebben. Taco van het Jeugdjournaal komt langs en heeft een waslijst aan vragen. Stiekem vinden ze het allemaal wel een beetje spannend. een dag later zien ze zichzelf op televisie. En één zin die Jeugdjournaal zo mooi vond was “Wij willen Veendam enorm bedanken” Timon zegt met een zachte stem “Vooral die lekkere friettent”
Mien eerste lange raaize! door: Abram Blaak
(Woar gebeurd) Mit traain van station Hoogezaand over Zuudbrouk, Veendam, Knoal en zo wieder noar Emmen. Het was in 1946 of ’47, in elks geval vot noa d oorlog. t Is n zet leden, ik wait t, mor t heugt mie nog oareg schier. Aan Poststroat in Knoal woonden dou oom Bram en taande Ali. Middel, haitten zai van achternoam. En aan Weerdingerstroat in Emmen woonden oom Jan en taande Jo. Zai haitten Miedema van achternoam. Aiglieks wazzen t gain echte oom en taande. Want taande Ali en taande Jo wazzen zusters van mien echte oma van moe’s kaande. En dij woonde in Stad Zo zat t in mekoar. Oom Bram was ambtenoar bie de gemainte Stadsknoal en olderling in Griffermeerde Kerk. Doar was veur mie as jongkerel van n joar of zeuven, acht nait zoveul te beleven. Oom Jan Mor oom Jan in Emmen haar n bedrief bie huus. Het ook nooit olderling west, zoas oom Bram, hai haar t hoast nog te drok om zundoags noar kerk te goan. Hai zat in de handel. “J. Miedema, grossier in Suikerwerken”, ston op n plankie aan gevel. Grode en klaaine deuzen en blikken mit koekies en snoepgoud kwammen doar binnen en gingen d er ook weer uut. Oom Jan was n koopman. Dij kon proaten as Brugman. En hai haar al n auto. Ik mog doar geern wezen, doar was aaltied wat te speulen en te doun. Vertrek Op n dag was t weer zo wied. Ik mos n kovver pakken, klaaier d er in, zokken, nog n boksem en schoon ondergoud. Wie gingen noar Emmen, noar oom Jan en taande Jo, mit traain! Wie, dat wazzen mien moe en ik. En zo laipen wie s mörgens vroug mit n baaiden noar t station in Hoogezaand, n poar honderd meter van ons huus oaf. Moe kochde n twijde of daarde klas koartje aan t loket, nog even wachten in restauroatsie en dou t perron op, kieken of traain d er al aan kwam. Oompie Haarm En, joa heur, doar kwam stoomlokomotief in zicht. “Hai komt net tot Maartenshouk uut”, heur ik moe nog zeggen. Ik kreeg n mooi plekkie, in veurste wagon, mit holten baanken, bie t roam vanzulf. n Taande en oompie Haarm uut Stad zaten aal in traain, dij gingen ook mit. Oompie Haarm zol oom Jan n dag helpen mit hoalen en brengen van blikken en deuzen van en noar t station in Emmen. Mit n gammele bakfietse hin en weer. Groatis persenaail en n gammele bakfietse. Joa, oom Jan was n zunegerd. Doarom haar hai ook zoveul geld, zeeden ze. Ommelandse raaize Traain stopde eerst in Sapmeer-oost en dou in Zuudbrouk. Doar mozzen wie d er uut en overstappen op traain noar Veendam en zo wieder noar Emmen. Mor in Zuudbrouk mozzen wie wachten. Laank wachten, dat vergeet ik nait weer. Woar of dij traain vot komen mos, wait ik nait. d Er wer ook niks omroupen in dij tied, zo van: “Dames en heren, de trein in de richting Veendam komt over vijf minuten binnen op spoor twee”… In elks geval, dij brocht ons over Veendam mit dij grode loodsen van Jonker bie t spoor, noar Stadsknoal woar wie d er weer uut mozzen om wiedervot in traain noar Emmen te stappen. Wie wazzen zo’n beetje n halve dag onderwegens, n Ommelaandse raaize, dat wait ik wel. Gelukkeg haar taande uut Stad wat slikkerij, sokkeloa of zo, bie zok. Aargens tuzzen station in Emmen en de Weerdingerstroat het oompie Haarm uut Stad – ie waiten wel – bakfietse van oom Jan kapot trapt. Ketten d er oaf, rad d er onder vot, deuzen en blikken over stroat. Het oom Jan dat weer geld kost! Dij zunegerd.
Veendammer volksverhuizing door: H.A. Roeper
Als oud-Veendammer dierbare herinneringen aan het spoor. We schrijven het jaar 1975……. Het eerste weekend van september.Mijn vader en ik wachten met spanning op de voetbaluitslagen,als fervent aanhanger van de SC Veendam zijn we benieuwd naar de uitslag van de bekerwedstrijd tussen Fortuna Sittard en de spelers van de LangeLeegte,het was de tijd waar mobieltjes nog niet bestonden,geen internet en geen teletekst op de TV,wilde je een uitslag weten dan luisterde je naar de radio naar Langs de Lijn met als vast onderdeel rond de klok van half5 de voetbaluitslagen voorgelezen door Frits van Turenhout,beroemd geworden door zijn mooi uitspraak van de brilstand: Neull-Neull, wacht daar komen ze : Fortuna Sittard-Veendam 3- (oh nee he )5 Yes gewonnen en nu maar hopen op een thuiswedstrijd en een leuke tegenstander.Het lot bepaalt anders SC Veendam loot een uitwedstrijd en als tegenstander Feyenoord. Op de donderdag erna verschijnt in de krant De Veendammer het bericht dat de fanclub een supportersreis wil organiseren naar de uitwedstrijd in de Kuip op 12 october,niet per bus vanuit Veendam nee….. per trein,wat een lumineus idee,het treinstation is er nog,het emplacement is er nog,sterker nog het is volledig intact want er is nog intensief goederenvervoer,het is alleen de vraag of de NS een trein ter beschikking heeft en wil inzetten op die dag en of er wel genoeg animo voor is.Mijn vader en ik zijn meteen enthousiast,met de trein vanuit Veendam naar de Kuip over het traject waar ik toen al,was toen 16 jaar,zoveel dierbare herinneringen aan had.Het trajekt van de voormalige N.O.L.S. de Noordoosterlocaalspoorwegmij. van Veendam naar Groningen. Mijn vader had nl een volkstuin gelegen op het grondgebied van HSV.De Witte Dobber de hengelvereniging met als visvijver De Baggerput genaamd,gelegen aan het eind van het Egypteneind (hoe toepasselijk deze naam dezer dagen) vlakbij de kruising met de Brede Weg richting Muntendam.Op de hoek staat nog steeds het voormalig Hotel/ Stationsrest.Reinders vlakbij waar vroeger het station Meeden/Muntendam stond. Het gebied van de volkstuin lag onderaan de spoordijk en als klein kind mocht ik vaak mee “mit voader noar toene tou “uiteraard vaak in de zomer,iedere avond zo rond de klok van zevenen vertrok er vanuit Veendam een goederentrein richting Zuidbroek en steevast vroeg ik aan mijn vader : “Pa hou loat is t “mij vader wist precies wat ik bedoelde,is het al tijd voor de trein,”t zel nait zo laank meer duren “,ik stoof dan door het hoge gras de dijk op en tuurde in de richting van Veendam of de trein al in aantocht was,vaak kreeg ik een paar centen of stuivers mee en legde die dan op de rails,als de trein in de verte naderde holde ik weer naar beneden en daar samen met vader wachten op de trein.het geluid van de naderende trein kwam steeds dichterbij en dan ineens was ie er “de trein” altijd 1 of 2 roodbruine diesellocomotieven serie 2400 al naar gelang de lengte van de trein.Eerst zwaaien naar de machinist die soms even toeterde en dan wagons tellen 30,40 50 soms nog meer en als de laatste wagon gepasseerd was dan snel weer de dijk omhoog om naar de centen of stuivers te zoeken die ik dan terugvond tussen de bielzen,glinsterend tussen de stenen,helemaal plat geslepen en de centen en stuivers waren zo plat als een dubbeltje,als klein kind is daar al de liefde voor de trein geboren.Mijn ouders hadden geen auto nee “wie haar n n plof “en op vakantie of familiebezoek was dat “aaltied op plof ,mit buzze of mit traain”,machinist worden ja dat was wat ik wilde worden.Toen ik wat ouder was, de “plof ” was inmiddels vervangen was inmiddels vervangen door een Spartamatic met v.v.v (voorvorkvering) achterop bij vader door Veendam heentoeren,oa kijken naar de ontwikkeling van het Borgerswold en altijd kwam de vraag “goan wie ook nog eev n noar t spoor”,gefascineerd keek ik dan naar het rangeren van de wagons,soms getrokken,soms geduwd gleden ze dan van spoor naar spoor om klaar gemaakt te worden voor vervoer. Nu terug naar 1975… In de” Veendammer” verscheen elke week de informatie over de te organiseren reis naar De Kuip in Rotterdam.De voorbereidingen waren in volle gang en we waren benieuwd of het zou lukken om een trein te charteren en of er wel voldoende animo was.Voldoende?? het liep storm de aanvragen stroomden binnen,honderden mensen waren dolenthousiast niet alleen uit Veendam maar uit de hele regio, en…. de NS gaf groenlicht ,de trein was geregeld.de week erna bleek dat er nog steeds ontzettend veel mensen graag mee wilden en tja die passen niet allemaal in 1 trein dus een 2e trein misschien……?? Ook dat kreeg de organisatie voor elkaar en er konden maar liefst 1500 mensen mee en die waren er dan ook op de 12e oct,zelfs de landelijke pers had er lucht van gekregen van deze gigantische operatie en in de Telegraaf verscheen een artikel over een Veendammer Volksverhuizing.
12 october zondagmorgen………vroeger dan normaal uit de veren “een spannende dag “ en “soamen mit Pa op fietse noar t station”.Nog nooit was het zo druk geweest op het station van Veendam,niet alleen supporters maar ook belangstellenden en uitzwaaiers bevolkten het emplacement van het station. Vader en ik mochten plaatsnemen in trein 1 de langste van de twee,een getrokken trein door diesellokomotieven met blauwe rijtuigen met een lengte van maar liefst 500 meter met de toepasselijke naam “de Fanclubexpress” ,de 2e trein is een bekende gele stoptrein, materiaal 64 in NS termen,en dan uiteraard in dieseluitvoering want electrische bovenleiding nee dat kennen we niet in Veendam. “wie mouten links goan zitten in traain,din zain wie de Baggerput” zei ik tegen mn vader.Toen het signaal voor vertrek klonk en de trein zich langzaam in beweging zette stonden er inmiddels honderden mensen in dikke rijen langs de spoorbaan om ons uit te zwaaien.het was apart om Veendam per trein te verlaten en het traject te volgen richting Zuidbroek,de Baggerput te passeren waar ik vroeger als klein kind stond te zwaaien en stuivers op de rails legde. Het werd een fantastische dag,een treinreis,een voetbalwedstrijd in de Kuip meemaken en met 1500 supporters feestvieren. De wedstrijduitslag,5-0 voor Feyenoord doet vermoeden dat Veendam overklast werd,maar dat was toch niet het geval,de “LangeleegteBoys” hadden zich kranig geweerd maar helaas een slotoffensief van de Rotterdammers zette de 5-0 op het bord.Enigzins bedrukt betraden 1500 supporters de trein terug naar Veendam maar al snel bleek de teleurstelling niet erg groot en de Groninger mentaliteit kwam weer boven,er werd weer gezongen ,gelachen en veel voedsel en drank genuttigd,naast zelf meegenomen drank en etenswaren werden er in onze trein 500 broodjes,500 bierworstjes,1500 blikjes frisdrank,1200 bekers koffie en maar liefst 3000 blikjes bier genuttigd en door de obers verkocht.De reis werd trouwens begeleid door maar liefst 16 spoorwegrechercheurs om deze zingende,lallende en drinkende supporters in toom te houden,wat een schril contrast met het voetbal van nu,soms zijn 16 pelotons nog niet genoeg om rellen te voorkomen,maar de Oost- Groningers gedroegen zich voorbeeldig en geen enkele wanklank werd geconstateerd.Bij aankomst in Veendam stonden er weer honderden belangstellenden ons op te wachten en ondanks de grote nederlaag zongen en dansten de supporters op het station van Veendam,het was een show geweest om nooit te vergeten(zie attachment met foto).Het enige incidentje was het feit dat er in trein 2 bij Hoogezand aan de noodrem werd getrokken omdat de machinist daar vergat te stoppen.Na dit fantastische evenement keerde de rust weer terug rond het station van Veendam en behoorde personenvervoer weer tot het verleden,jaren later is de S.T.A.R gekomen met hun museumspoorlijn ,de langste trouwens in Nederland qua kilometers,richting Stadkanaal en zo kwam er toch weer peronenvervoer in Veendam echter alleen toeristisch.Maar nu dan weer personenvervoer de andere kant op richting Zuidbroek en dan nu commerciel en regulier fantastisch!!! Machinist ben ik nooit geworden,maar toch wel goed terecht gekomen op m n 18e verliet ik Veendam om in de reiswereld te gaan werken in Amsterdam,bezocht in de jaren daarna Veendam zeer regelmatig bijna wekelijks( “voetbalkieken aan de LangeLeegte oeteroard”) de eerste jaren en vanuit mijn woonplaats Hilversum altijd met de trein en de bus,heb zelf ook geen auto en reis ook nu dagelijks met de trein,mijn werk in de reiswereld bestaat uit het regelen van de zakenreizen van onze klanten en jawel per trein ,onze Rail Ticket Center regelt alle reizen per Thalys Eurostar ICE en binnenkort met Arriva naar Veendam??? Nog altijd volg ik het wel en wee van “Grunnen en netuurlijk Veendam”,iederde vrijdagavond Jupilerleague “wat zol BV Veendam doan hebbn” en dan nu is Veendam weer per trein bereikbaar,ook voor voetbalsupporters,want Veendam was samen met Volendam de enige club uit het betaalde voetbal die niet per trein was te bereiken. Ik wens de Gemeente,Provincie en Arriva veel succes en een breed draagvlak voor de exploitatie van deze “nieuwe oude “spoorlijn toe,een spoorlijn die kan bijdragen aan een positieve ontwikkeling van gemeente en regio.Hoop dat veel “Grunnegers” maar ook niet-groningers van deze lijn gebruik zullen gaan maken en kunnen genieten van “ Ons mooie Grunneger laand” in al zijn pracht en eenvoud.
Nostalgische gevoelens door: A.F. de Vries
Ook ik heb nostalgische gevoelens bij het lijntje van Groningen naar Bareveld- Stadskanaal. De persoons treinen reden niet meer in1945.De Duitse bezetters hadden hetspoorwegnet in bezit genomen. Mijn oom Wietse Kok, die toen op dat lijntje werkte en in het wachthuisje aan de Molenwiek woonde moest met zijn vrouw,zoon en dochter onderduiken en werd hun woning in bezit genomen.Toen de oorlog afgelopen was konden zij weer terug.Maar het leed was geschied. Mijn tante had de spanningen niet kunnen verdragen en kreeg last van toevallen omdat zij de kinderen rustig moest houden.Toen er sprake van was,dat de lijn werd opgeheven,kon mijn oom over geplaatst worden naar Oudega(W)in Friesland.,waar hij eerst een jaar in de kost is geweest voordat hij met zijn gezin in een wachthuisje in Oudega ging wonen.Wij (mijn moeder,zuster) en ik zijn toen bij mijn tante ingetrokken .Wij hebben er een fijne tijd gehad. Twee vrouwen en vier kinderen . Het was een dolle pret. Verstopperje spelen in alle verborgen hoekjes.zoals in de kelder,de zolder.Maar vooral als je lag te slapen en de trein voorbij kwam.Dan schudde het hele huis.Na een poosje was je er aan gewend. Wij mochten omdat wij in het spoorhuisje over de spoorweg naar huis en als de trein er aan kwam dan verscholen wij ons daarin. Ook als de schepen er door moesten dan hingen wij over het diep.En daar hing tijdens de aardappelcampagne geen heerlijke lucht(Je kon er bij wijze overlopen.)Toen zij naar Friesland verhuisd waren en wij weer in Zuidbroek woonden hebben wij toch nog vaak het treintje naar Veendam genomen. Ik weet het nog dat wij te laat waren en de trein al was vertrokken,dat de stationchef de trein weer terug floot En gek gezicht dat de trein achteruit reed. Maar wij konden mee.Nostalgisch,dat kan nu niet meer. Voor een paar jaar geleden zijn mijn nicht en ik nog naar de oude plekjes geweest en het puin van het huisje lag er nog en de kuil waar wij altijs speelden.Wij hebben foto’s genomen van het stationnetje en de loods van Gend en Loos. Het zou een grote aanwinst zijn als alles weer hersteld wordt en weer een beter verbinding tot stand komt voor De Veenkolonien.
Treinreis ‘Veendam Bareveld’ door: J. Bultena
Treinreis “Veendam Bareveld” Ik herinner mij nog dat mijn moeder en ik, toen een jongentje van zes jaar, met de trein van Veendam naar Bareveld reisden voor een familie bezoek. Het was op een zondagmiddag in de laatste winter van de oorlog of het nog in 1944 was of al 1945 dat weet ik niet meer. Toen wij aan het eind van de middag voor de terug reis naar Veendam op het op het station Bareveld aankwamen was de trein al vertrokken of had vertraging. Mij moeder en ik moesten noodgedwongen op het station wachten tot er een trein zou komen om ons mee te nemen naar Veendam waar wij woonden. Het was inmiddels donker geworden en toen er eindelijk een trein arriveerde vanuit richting Stadsksnaal was het te laat om nog voor spertijd thuis te zijn. Van de stationschef kreeg mijn moeder een vrijwarings bewijs mee waarom wij te laat waren. Ik vond deze toestand wel spannend omdat ik niet besefte hoe gevaarlijk dit was doch mijn moeder des te meer. Na aan komst in Veendam liepen wij dicht tegen elkaar in het pikkedonker ,wegens de oorlog branden er geen straatverlichting, door de Stationsstraat richting de Poststraat. Bij de splitsing waar de hogere Landbouwschool stond, nu Pieter Sneeuwplein, kwamen er plotseling enige Duitse soldaten te voorschijn met zaklampen werden we in onze gezichten geschenen Mijn moeder toonde hun het briefje van de stationschef na enige gepraat met mijn moeder moesten wij met de soldaten mee lopen richting het Beneden Oosterdiep. Bij de brug over het Oosterdiep, waar de toenmalige houtzagerij van van Lingen ook zijn toegang had mochten wij zelf verder onze weg vervolgen. De Duitse soldaten gingen de brug over. Later hoorde ik dat dit tevens de toegangsweg was naar het Duitse radar kamp. Mijn moeder heeft dit als zeer angstig ervaren voor mij was het meer een avontuur maar wel een ervaring welke ik nooit vergeten ben.
Waargebeurd door: K.J. Warntjes
Het onderstaande verhaal is wellicht niet direct mooi of spannend te noemen maar het is wel waargebeurd. Het eerste deel speelde zich af tussen Groningen en Veendam, in mijn geval tot het toenmalige station Wildervank. Het tweede deel samen met Veendam e.o. ook de Kanaalstreek. “In 1953 was ik in militaire dienst. Bij elk weekendverlof reisde ik met de trein naar Winschoten. In een bepaald weekend was mijn verloofde op gezinsbezoek bij haar zuster in Wildervank. Dus stapte ik in de trein van Groningen naar Stadskanaal. Dat werd een ervaring op zich. Het was volgens mij het alleroudste rijdend materiaal wat de NS op de rails kon brengen. Houten banken en smerige ramen. Er waren in de ruimte waar ik gezeten was zelfs een paar ramen waar men niet doorheen kon kijken omdat ze waren vervangen door zinken plaatwerk. De te openen ramen waren voorzien van bruine trekbanden, met om de zoveel centimeter een gat waarmee de ramen op bepaalde hoogten konden worden vastgezet. Tenminste, als dat al lukte. Want uit verwoede pogingen van een paar medereizigers bleek dat er ramen waren die muurvast zaten en andere waar de trekbanden dienst weigerden bij het neerlaten en/of omhoog hijsen. Tot mijn verbazing bij dit alles bleek de stoomlocomotief het hele gevaarte wel zonder problemen en zelfs in soepele gang te kunnen voortbewegen. En, op het station Wildervank aangekomen, liet de deur naar buiten zich gewillig openen. In 1960 kwam ik in dienst van de NS bij de afdeling die belast was met spoorweg- en railonderhoud. Er was een algemene-voorstellen-bus waarin elke NS-er voorstellen kon deponeren, uiteraard voorzien van een omschreven doel en waarde ten bate van het bedrijf. Ook van mij werden een paar voorstellen overgenomen en uitgevoerd met een beloning naar gelang de waarde voor NS. Maar er was ook een voorstel die met kracht werd afgewezen en wel met een slotregel die ik nooit zal vergeten. Ik stelde een onderzoek voor naar het heropenen van het reizigersverkeer op de lijn Groningen-Zuidbroek-Stadskanaal met daaraan verbonden de optie naar Musselkanaal en, eventueel via Ter Apel, verlenging naar Emmen. In het alternatief van heropening van de vroegere lijn Stadskanaal via Gasselternijveen naar Emmen zag ik daarentegen geen enkele waarde. Wel dus via Musselkanaal naar Emmen met het oog op het verder opwaarderen van Veendam e.o. en de Kanaalstreek. Echter de slotregel van de afwijzing van dit voorstel luidde: ‘NS is niet van plan kokosnoten te investeren om pinda’s te oogsten’. Anders dan nu was het destijds nog niet gebruikelijk gemeenten, bedrijven en organisaties te benaderen [en zeker niet voor wat betreft het onderhavige landsdeel] op het gebied van een gezamenlijke inbreng m.b.t. het opwaarderen van bestaande en te plannen economische projecten met de daaraan verbonden maatschappelijk ontwikkelingen”.
Trein Veendam - Groningen door: Lucas Suk
Mijn ouders waren geboren en getogen veendammers. ik zelf ben geboren op 13 aug. 1938 te groningen. mijn ouders woonden destijds aan de zaagmuldersweg aldaar. mijn vader was magazijnchef bij de hema in groningen. in de winter van 1940/41 zijn wij verhuist naar glimmen om het oorlogsgeweld te ontlopen. wij kwamen te wonen aan de spoorlijn groningen-assen met alle gevolgen van dien, dus kwamen wij van de regen in de drup betreffende het oorlogsgeweld. de laatste oorlogsjaren werden de treinen dagelijks beschoten door de royal air force {tommies}. na de oorlog woonde mijn oma in het gasthuis van de herv. diakonie, gevestigd vooraan in de kerkstraat naast de garage/wachtkamer van de gado. het gasthuis was een langwerpig gebouw met in het midden een enorme stoep en grote houten deuren. mijn oma had een kamer aan de voorzijde {kerkstraat}. hier verbleven de oudjes die finacieel onafhankelijk waren van de diakonie. aan de achterzijde bevonden zich gemeenschappelijke nruimten, waarin de oudjes verbleven, die door de diakonie onderhouden werden. het gasthuis was voor een groot deel zelfsupporting. fruit, groente en aardappelen verboiuwde men zelf in de grote moestuin achter het tehuis. ook had men varkens op stal en daarvoor ook nog koeien en bakte ze hun eigen brood. het geheel werd gerund door de heer en mevrouw van Deest en werden in de wandelgangen vader en moeder genoemd. geregeld brachten wij een bezoek aan oma, zo ook in het najaar van 1951. als het weer het toeliet gingen mijn vader en ik op de fiets naar veendam, dus ook op deze dag. er stond die morgen een licht briesje uit het westen en wij zeilden als het ware via zuidlaren, kielwindeweer, kielsterachterweg en de langeleegte zo naar veendam. bij aankomst meldde mijn vader aan het personeel in de keuken v.h. gasthuis, dat oma die middagtwee eters er bij had. tegen betaling aten wij dan met oma mee van een uitstekende maaltijd met alles er op en er aan, zoals soep, aardappelen, groente en draadjesvlees en een toetje na. na het eten deed oma altijd een middagdutje in een grote arm/leunstoel. vader en ik maakten dan een rondje veendam en werd er eerst een bezoek gebracht aan het oude kerkhof met zijn rijke historie aan graven van vroegere zeevaarders (kapiteins). mijn grootvader, die ik helaas niet gekend heb, was nl. kapitein op de atlaqntische vaart en had zijn diploma gehaald aan de zeevaartschool in veendam. na zijn huwelijk is hij met zijn vrouw gaan varen op de oostzehavens met het kofschip de “landbouw” na de geboorte van mijn vader is hij aan de wal gaan werken als rijksbakenmeester te puttershoek, alwaar hij na zijn overlijden is begraven. vandaar de belangstelling (nu nog steeds van mij) voor de graven op het oude kerkhof van veendam. vervolgens liepen wij dan via de kerkstraat richting oosterdiep. al het afvalwater van de toenmalige industrie (aardappelmeel en strokarton) werd op dekanalen in veendam geloost.
hetwater in deze kanalen was dan ook inktzwart met daarop een laag witte schuim, dat een onaangename geur verspreidde. onze tocht ging verder langs sociteit “veenlust”tot aan de van beresteynstraat. aan de ene zijde van de straat stonden riante woningen en aan de andere zijde een lange beukenhaag, waarachter de renbaan was gelegen. in de winter was dit een grote ijsbaan. verder ging het langs het hertenkamp en de HBS,waar mijn vader op school gezeten had en zo keerden wij dan weer terug naar het gasthuis. na de thee moest de terugtocht naar glimmen weer ondernomen worden, doch de licht bries van die morgen was een hardetot stormachtige wind uit het westen. kom daar op de fiets maar eens tegenin op een toen nog kale lange leegte. wij zijn dan ook niet verder gekomen tot de plek waar nu het stadion van de b.v. veendam is. mijn vader zei tegen mij “dit wordt niks mien jong,wij gaan met de trein naar groningen. dit klonk mij als muziek in de oren en hoefde ik niet tegen de harde wind in te fietsen en een treinreis waar ik altijd voor te porren was op de koop toe.kreeg er werd dan ook rechtsomkeerd gemaakt en richting het station gefietst. het station met aan de perronzijde zijn unieke overkapping, staat er nog net zo als de dagen vlak naar de oorlog. aan het loket werden de kaartjes verkocht met behulp van een houten schuiflade. hierop legde de reiziger het bedrag voor de reis, de lade werd dan door de loketbediende naar zich toegetrokken en deze legde de plaatsbewijzen in de lade en schoof deze terug naar de reiziger. in het station was in mijn ogen een enorme wachtkamer met langs de wanden houten banken en voor de verwarming zorgde een enorme kolen gestookte kachel. als ik m ij goed herinner verkocht de toenmalige staionschef (die in het station woonde) de kaartjes, stookte de kachel in de wachtkamer op, sloot de overwegbomen, zette het sein op veilig en liet de trein vertrekken. de chef was in mijn ogen een forse man, een echte spoorwegman. hij droeg een donkerblauw/zwart ns uniform, voorzieb van twee rijen gouden knopen, daarbij droeg hij een rode ns pet met een gouden ns embleem (een wiel met vleugels). het treinstel van toen bestond uit twee personenrijtuigen een 1 bagagerijtuig. in het bagagerijtuig werden onze fietsen vervoerd en het geheel werd getrokken door schitterende stoomlokomotief voorzien van een hoge schoorsteen en op de ketel een enorme geelkoperen stoomdom,die elke dag gepoetst werd en glom als een eikel. een personenrijruig bestond uit een groot compartiment met aan beide zijden een in/uitgang, verder bestond het interieur uit houten banken en stalen bagagerekken. aan het plafond hingen langwerpige lantaarns, die voor de verlichting zorgden. via de nu nog bestaande stations reisden wij met deze trein naar groningen en arriveerden op perron 4 het huidige spoor 7. ik zie dan ook met genoegen het herstel van de spoorverbinding met veendam tegemoet en zal hier zeker gebruik van gaan maken om veendam te bezoeken.
L’incontra door: Ellen Takács - de Swart
Ruim 13 jaar geleden ben ik met mijn gezin verhuisd van Utrecht naar Veendam. Ons gezin komt oorspronkelijk uit Utrecht. Daar heb ik op mijn achtiende een opleiding gedaan tot ziekenverzorgende en woonde daar op een zusterflat. Ik leerde er een meisje kennen, Nancy Esreyl, zij kwam uit Wildervank. Na onze opleiding is zij teruggegaan naar Wildervank, want haar vriend woonde daar nog steeds. Wij bleven vriendinnen, ook later met de wederhelft erbij en we gingen geregeld op visite naar Wildervank en Veendam. De omgeving, rust en de “gemoedelijke Groningers” beviel ons goed daar in het Hoge Noorden. Daarop besloten wij om ruim 13 jaar geleden te verhuizen naar Veendam En ruilde “onze stads-woning” in voor een leuke vrijstaande woning langs het water! Echter al onze familieleden en vrienden hebben wij achter gelaten in Utrecht. Dat was voor alle partijen niet makkelijk. Eerst zei iedereen:” Wat doen jullie in zo’n gat?” En nu komen ze allemaal met plezier naar Veendam en vinden het hier net vakantie We bezoeken elkaar nog geregeld. Dit doe ik dan heel vaak met de trein. Ik spreek dan altijd met mijn zussen enzo af op het Centraal station in Utrecht bij het beeld L’incontra oftewel “de ontmoeting”. Dit is een groot brons beeld van twee mensen die naar elkaar uitkijken. Het is dan altijd weer spannend: ‘Wie ziet elkaar als eerste?” Nu.... las ik onlangs in de krant, dat het beeld weggehaald werd bij het station in Utrecht, omdat dit station vernieuwd wordt. Ik schrok er van, want het is onze vaste ontmoetingsplek op het station in Utrecht. Maar..... toen ik een paar regels verder las, maakte ik in mijn uppie een vreugdedansje, want tot mijn grote verbazing, wordt het beeld “de ontmoeting” op het nieuwe station van Veendam geplaatst. Hoe is dit nu mogelijk? Nu..... kan ik nog steeds blijven afspreken met mijn (schoon) zussen, moeder en vrienden, maar dan hier in mijn eigen Veendam. We verheugen ons heel erg op de nieuwe treinverbinding tussen Groningen en Veendam en het weerzien van elkaar bij het bronze beeld, de Ontmoeting. 1 mei 2011 is voor mij, nú al, een onvergetelijke dag!
Een treinreis om nooit te vergeten door: Jan Warntjes
Het was een zomerse vrijdag in juli 1967, toen wij met de HR. Ms. Luymes afmeerden in Hoek van Holland na een reis van 6 maanden. De Koninklijke Marine had in die tijd twee witte schepen, die vooral opereerden in de West m.n. Suriname. We stapten in uniform, wat in die tijd nog gebruikelijk was, in de trein richting Groningen. In Rotterdam namen wij plaats met nog een aantal collega matrozen, in de restauratiewagen, die op dat tijdsstip bomvol was. We gingen met z’n vieren aan een tafel zitten en bestelden bier, aan boord hadden we inmiddels ook al aardig gedronken. Opeens stapten er twee jongens binnen, die bij de Koopvaardij vaarden en namen plaats bij ons aan tafel, 6 mensen dat kon als je de bank wat uitschoof. De stemming zat er al gauw in, want de heren Koopvaardij, hadden inmiddels enige flessen whisky op tafel gezet. Achter ons zaten vier vrouwen die op een cruiseschip werkten en terug waren van een reis. Het duurde niet lang of de vrouwen, deelden inmiddels mee in de whisky en de nodige biertjes. Al snel werd er op een cassettebandje gedanst in het middenpad en af en toe stond een van de matrozen(ook ik) op tafel met z’n pet in zijn nek een aria te zingen. Je zag inmiddels veel nieuwschierige mensen uit andere coupe’s met verbazing kijken. Het was een groot feest, 30 graden buiten, de ramen open. In Groningen aangekomen tolden we over elkaar heen over het perron, met sommigen namen we afscheid, maar ik en een collega matroos zijn nog met 2 vrouwen verder op stap gegaan, om ‘s morgens huiswaarts te keren met de eerste trein richting Winschoten. Helaas bestaan de resauratiewagens niet meer, het kon er gezelliger zijn dan in menig cafe. P.S. Ik kan boek schrijven over mijn 8 Marine jaren, die indrukwekkender is dan IK Jan Cremer !
Vrij reizen door: Hennie Haaijer-Lutjeboer
Het moet ongeveer in september 1945 zijn geweest. Ik was een 11-jarig meisje toen ik met mijn vader mijn eerste treinreis maakte. We hadden een bijzondere bestemming, want wij gingen op bezoek bij een oude dienstkameraad van mijn vader. Ze hadden elkaar leren kennen tijdens de mobilisatie in ’39 en waren gelegerd in Gorinchem. Willem van Everdingen was getrouwd en vader van 2 zonen: Pim en Rob. In het dagelijkse leven was hij arts in Bilthoven. Mijn vader, Hendrik Wilts, was ook getrouwd en mijn ouders verwachtten hun 2e kindje. Om de geboorte van mijn broertje, in februari 1940, te vieren hingen de dienstmakkers papieren slingers aan het plafond boven mijn vaders’ brits. Hij was niet thuis toen Jan Hendrik geboren werd en mijn moeder moest zich - met een kleuter en een baby - alleen redden met het in stand houden van hun kleine boerderijtje. Bij het afscheid, direct na de capitulatie in mei van dat jaar, beloofden dokter van Everdingen en mijn vader elkaar plechtig dat zij elkaar weer zouden opzoeken als de bezetting voorbij zou zijn. Dat dat meer dan 5 jaar zou duren wisten ze toen nog niet. We woonden, zoals dat toen heette in ‘het Veen’ en een buurtgenoot noemde mij: Nellie van ‘t bos. Zijn buurmeisje, dat mijn nichtje was, heette ook Nellie en zo kon hij ons uit elkaar houden. ‘Nellie van ’t bos’ vond hij wel makkelijk, want ik woonde met mijn ouders en 3 broertjes achter het bos in ‘het veen’. Hoewel mijn ouders mij bij mijn geboorte de naam Nelleke gaven - naar oma - werd ik door de familie, net als mijn 7 oudste nichtjes, Nellie genoemd. Het werd september 1944: rond mijn 10e verjaardag kwamen er over het zandpad langs het bos 2 onbekende jongens aanfietsen. We waren zo midden op het platteland natuurlijk wel altijd een beetje op onze hoede: In het bos was er wel eens onraad en er liep wel eens volk dat wij niet kenden. Mijn vader stond versteld: De ene jongen maakte zich bekend als Pim van Everdingen en de andere was Johan Linschoten. Het enige dat ze bij zich hadden was een brief van Pims’ vader: dokter van Everdingen. Daarin vroeg hij of Hendrik alstublieft kon zorgen dat de jongens met goed gevulde tassen vol voedsel terug konden keren naar Bilthoven. Hij besefte toen: het moest dus wel heel erg zijn om deze 14 of 15 jarige jongens het bezette land in te sturen. Pim en Johan waren uitgeput toen ze aankwamen: Pim was zo ziek dat hij niet, samen met Johan, door de buurt kon fietsen om her en der wat voedsel te vragen. Mijn ouders stelden de jongen gerust: het kwam echt wel goed. Eerst moest hij beter worden. Na een dikke week vertrokken ze weer: Pim weer aangesterkt en beide met zoveel proviand dat hun fietsen bijna bezweken onder de vracht. Een brief gaf mijn vader ook mee voor de familie in Bilthoven: “Jullie beide zoons, Pim en Rob, kunnen bij ons de winter wel doorbrengen. En jullie houden hun bonkaarten maar. Hier is voldoende voor hen.” Eind oktober kon het echtpaar van Everdingen niet anders dan hun beide jongens naar ‘oom’ Hendrik en ‘tante’ Janna sturen. Later zouden ze ons vertellen dat zij hun jongens hebben uitgezwaaid met de gedachte dat zij hun kinderen misschien nooit meer zouden zien. Onderweg was de enige toegang naar het noorden, de brug bij Zwolle,gebombardeerd. Maar er was geen weg terug. Ze hadden een missie en die moest slagen: Pim was vastbesloten om hoe dan ook te zorgen aan de andere kant van de IJssel te komen. Met gevaar voor eigen leven, konden ze met hun fietsen in een bootje de IJssel oversteken. Zodra ze aan wal waren pakten ze hun fietsen weer en zorgden er voor zo snel mogelijk uit de vuurlinie te verdwijnen. Door de eerste de beste zijweg in te slaan lukte dat en zij vervolgden hun reis naar Onstwedderholte. Pim wist de weg nog. In juni 1945 konden ze blakend van gezondheid hun thuisreis aanvaarden. En nu, nu was het dan zover: Ik mocht mee om de familie te bezoeken. Mijn lieve moeder had voor mij een manteltje gemaakt van boucléstof. Haar oude jas had ze vermaakt tot een kinderjas voor mij. Die ochtend waren we met oom Jan, een broer van mijn vader, op de fiets vertrokken richting Veendam. Ik zat bij vader achterop. Hij had de bagagedrager verlengd en er een kussen op vastgemaakt. Onze koffer diende een beetje als steun voor mij, want die stond achter mij. Oom Jan had achterop een doos, goed vastgemaakt met een hoorntouw, waarin kippen zaten. Die zouden we meenemen in de trein als geschenk voor de familie van Everdingen. We reden over een ventweggetje van Alteveer naar Nieuwe Pekela waar de beide mannen langs het Pekelderdiep fietsten richting Zuidwending. Het Pekelderdiep schuimde en stonk, vond ik, en op Zuidwending zag ik een
aardappelmeelfabriek. Pekela zag er net zo uit als Veendam, zei mijn vader. Dit waren de Veenkoloniën dus: ik wist dat ze bestonden maar had ze nog nooit gezien. Bij mijn vader achterop dacht ik af en toe even aan mijn moeder en 3 broertjes, waarvan Melchert en Geert in de oorlog waren geboren. Maar ook dat het wel spannend was om de lange reis te maken. Zodra we op het station in Veendam waren wenste oom Jan ons een goede reis en reed, zonder doos en met 2 fietsen, terug naar Achterholte. Daar stonden we dan: Een man met een doos vol levende have en een meisje met blonde krullen in haar nieuwe jasje met naast zich de koffer. Ik ging mijn eerste treinreis maken en mijn vader zou z’n oude dienstmakker opzoeken. Beide reisden we het vrije land in. Vanuit Veendam zette de trein zich langzaam in beweging richting Groningen. Daar vandaan zou de reis naar Amersfoort en Utrecht gaan. Het Groninger landschap met zijn meeden en het Winschoterdiep met zijn werven zag ik vanaf het houten bankje waarop ik zat aan me voorbij trekken. Een grotendeels verwoestte boerderij werd door een aantal mannen herbouwd. De gedorste korenvelden zagen er met hun stoppels net zo uit als bij ons. En ik vroeg me af of het pas gemaaide gras hier net zo lekker rook als dat ik gewend was. Een dag eerder had ik op m’n rug in een grote hooibult liggen luisteren naar een leeuwerikje, maar ik kon hem maar niet ontdekken in de lucht die een beetje trilde van de hitte. Ik nam me voor om aan meester de Boer te vertellen dat ik een klein stukje van het rijtje dat ik had moeten leren voor aardrijkskunde in omgekeerde volgorde had gezien: Veendam,Zuidbroek, Sappemeer, Hoogezand en uiteindelijk Groningen. Mijn vader wees de toren aan die ik alleen van een plaatje kende: d’Olle Grieze Martinitoren. Ik kwam voor het eerst van mijn leven in ‘Stad’. Hier had mijn moeder in haar jonge jaren gediend als dienstmeisje . Dat had ze me wel eens verteld. Verlegen vroeg ik in de drukte van het onverstaanbare gepraat op het perron, aan mijn vader welke taal ik moest gaan spreken: ik was gewend om ‘plat’ te praten en kon me aardig goed redden met Nederlands: tenminste, dat had de meester gezegd. Gelukkig hadden Rob en Pim in de tijd die ze bij ons waren geweest ook een beetje Gronings geleerd en ik moest me er maar niet ongerust over maken, zei hij. In een andere trein, die veel langer was dan de eerste, verlieten wij de provincie waarvan ik een kind was. Tijdens de reis van Groningen naar Amersfoort sukkelde ik af en toe in slaap: het was best vermoeiend eigenlijk. Dat had ik tussen Veendam en Groningen niet gedaan: mijn eerste reis over het spoor wekte mijn voorliefde voor het reizen in mijn latere leven. Achteraf heb ik me wel eens afgevraagd of ik het misschien geërfd zou hebben van mijn moeders’ moeder. Mien Pieternèlle’ werd ze liefkozend door mijn grootvader, opa Melchert, genoemd. Als er maar wielen onder zaten, vaarde ze graag mee: dat was algemeen bekend. Ook mijn moeder, onze oudste dochter en onze kleindochter, die net als ik Nelleke heet, zijn eigenlijk allemaal behept met de liefde voor het reizen. In Amersfoort moesten we wachten op de trein naar Utrecht en op het perron (ik kan de plek nog aanwijzen) begon één van kippen wat te kraken en uiteindelijk te kakelen. Er was een ei gelegd. Er kwam een man naar ons toe en vroeg: “Mag ik het ei? Dan krijgt uw dochtertje een sinaasappel van mij. “ Mijn vader zei dat het goed was: Ik zag voor het eerst een glimmende, oranje, sinaasappel en mocht het hebben én opeten. Hoe lang we bij de familie van Everdingen bleven en van de terugreis kan ik me niet veel meer herinneren. Wel dat we hartelijk verwelkomd werden bij onze aankomst. Het contact tussen de beide families is in stand gebleven. Pim en Rob wonen beide in Amerika en ik ben gebleven op de plaats waar ik geboren ben: Onstwedderholte. Wanneer zij hier zijn spreken ze Nederlands met een Engels accent en het Gronings kunnen ze nog prima verstaan. Ik praat nog steeds plat Gronings en wanneer ik Nederlands spreek kun je duidelijk horen dat ik een accent heb. Maar welke taal er ook gesproken wordt: begrijpen doen we elkaar zelfs zonder woorden na meer dan 65 jaar. Wanneer ik met de trein reis denk ik nog altijd aan mijn eerste reis, het omgekeerde opzeg rijtje en de sinaasappel. Het spoor bracht mij een levenslange vriendschap en de liefde voor het reizen. En een voorkeur voor oranje. Een grotendeels waar gebeurd verhaal, waarin mijn moeder het kleine meisje is.
Wachtpost nr. 13 door: R.J.Taekema-Kok
Oorlog,onderduiken,inwoning en vertrek. Veendam,vanaf 1940 als 3jarige wonend aan de spoorlijn naar Groningen,wachtpost 13 aan de Molenstreek/Ommelanderwijk .Met vader,werkzaam bij de spoorwegen,moeder en broer. De oorlogsjaren brachten veel spanning .Laag vliegende vliegtuigen,met ronkende motoren,om hun bombardementen uit tevoeren,zowel Engelse als Duitse. Voor ons als kinderen lopend uit school over de brug bij Veenlust,bang-zijn ,is de spoorbrug,waar we over heen mochten ,er nog en de wachtpost,onze woning.? Veel was er aan voor afgegaan maar toch voor ons onverwachts,midden in de nacht ons huis temoeten verlaten. Onderduiken,via een achterweg,kwamen we terecht bij vreemde mensen,wonend richting Wildervank,we hebben alles achter moeten laten ook foto,s etc.wat ook weer gevaarlijk was voor herkenning Overdag werd achter in een loods aan kinderen les gegeven,niet voor ons,wij moesten voor de buitenwereld verborgen blijven.Ook hun school was gevorderd door Duitse soldaten.Maar in het weekend sloegen wij onze slag en hielden ook taal en rekenen op peil door de boekjes te lezen en te oefenen. Mijn vader Wietse Kok,mocht niet bij ons,moeder,broer en mij,dat was te gevaarlijk,voor verraad. Wie vertrouwt wie nog?In oorlogstijd? Ook wij moesten uit veiligheid nog twee keer van adres veranderen. En stil,stil zijn,net of je er niet bent en dat voor zeven,achtjarigen,dit tot grote spanning bij mijn moeder en toch ook bewondering dat er mensen zijn,die hun huizen openstelden.,sommigen deden dit enkel om geld en namen er ook nog evacuees bij,uit zuidNederland,die vrij naar buiten mochten,waardoor voor ons een ander adres werd gezocht. Laatste weken bij kapper Lukkien,waar we zagen ,achter de gordijnen,hoe de Duitsers afdropen,maar ook Nederlanders,die sympatiseerden met de vijand. Vanaf Stadskanaal werden projectielen afgeschoten ,die vlak voor het huis in het water terecht kwamen,schrikken ook daar de kelder in. Doch even later de Canadezen.Blijheid,omhelzing van de soldaten.,chocolade en cigaretten Mijn moeder durfde toen nog niet naar buiten.!Angst. Bevrijding Terug naar ons huis,wachtpost 13?Gezin weer verenigd? Mooi niet. Woning vervuild en leeg geroofd.Wie? Doordat huizen van n.s.b.ers waren leeggehaald en opgeslagen bij van,Gend en Loos,bij het station ,konden we toch weer een huishouding bij elkaar scharrelen,ook werd het huis schoongemaakt door kaal geknipte vrouwen.Ook dat is een verhaal apart! Het leven begon weer,ook daar bij de spoorbrug.En wij mochten over de brug,toch ook iets bijzonders voor een kind. Vooral op de kinderen had de trein en alles er omheen iets avontuurlijks. De spoorbomen werden nog met de handdicht gedraaid,ook de spoorbrug,door het spoorpersoneel open en dicht gedraaid.Een grote ronde bal werd in de lucht gehesen,voor de Schippers een sein.,doorvaren Ook werden de schepen soms nog met de hand getrokken,ook door vrouwen en dan al het schuim op het water door door de stro,karton en aardappelmeelfabrieken..Veelal langs het Jagerpad geheten. Daar ook schaatsen geleerd en het was helemaal pret toen een tante met twee dochters ook een tijd in de wachtpost kwamen,daar heel veel gespeeld met vriendjes ook van de overkant van het water. ook speelden we vaak bij de rangeerwagensdie bij de stootblok stonden.Het is gebeurd ,dat een jongen.met lucifers het stro bij de wagens in brand stak.Wat een vuur!De brandweer moest komen,nee dat was niet leuk meer.We voelden ons allemaal schuldig En dat was het ook.We haalden vaak wel wat uit,ook bij de Centrale was het fijn spelen maar ook weer gevaarlijk,daar aan de andere kant van het spoor. Na de oorlog kregen we soms wat anthraciet van een rangeer wagen.Niet te geloven ook de beerput in de tuin werd soms leeggehaald,We hadden daar in de woonkeuken een pomp met een grote koperen knop.Daar denk ik nog aan,alles heeft toch heel diepe herinneringen gegeven
Ons huis op een hoogte ,met heel veel zwarte bessenstuiken wat mijn moeder inweckte.Heerlijk. Van de chef op het station kregen we soms perziken,echt van zijn eigen boom.Veel werd ingeweckt,ook groente,nog zie ik een zuurkool-en bonen vat,afgedekt met een doek eneen grote steen Met een trapje naar beneden kwam je bij het schuurtje,waar de wekelijkse tobbe-beurt werd gehouden,zelf heeft mijn vader daar in het schuurtje een varken willen vetmesten,ook als je je bord niet leeg at, moest je er mee in het schuurtje,dat was voor mijn nichtjes heelonplezierig Plezierig was altijd onze treintochtje naar Zuidbroek,waar m,n ‘’opoe’’ een kwekerij had,waar je heerlijk kon spelen en zelf appels kon plukken.,deze hoefden we niet te pikken,wat ook wel eens een sport werd Station in Zuidbroek was ook de overstapplaats als je naar Groningen wilde. Vader ,naar Friesland,de spoorlijn zou worden opgeheven,eerst een jaar daar in de kost in Oudega(w), door ziekte van m’n moeder, tante met twee dochters bij ons in huis,tot er een woning werd gevonden. Voor ons als kinderen was het leuk,ook die kinderen gingen met ons naar school’,zij hebben het fijn gevonden .Tot er in 1948 een woning werd gevonden langs de spoorlijn IJlst -Oudega,ik noem het in de ‘’rimboe”.Zou dat nu nog gebeuren met twee opgroeiende kinderen en een zieke vrouw? Wel volgde vader in Utrecht een aantal cursussen,waardoor hij stationassistent werd met aanvang bij het Spoor,in de crises-tijd als losse arbeider. Dat was toch wel een vooruitgang hij had nog verder gekundmaar vond het zelf welletjesToen werd gezegd’’vast loon,vast armoede’’ De goede,ouwe-tijd!? Hard is ook het gelag dat een paar jaar na de ondersduikerstijd voor de lijn,waar jij denkt het land mee te dienen,helemaal wordt opgeheven. Nu is het 2011 de spoorlijn weer in gebruik,ik 73 jaar,nog vrij vitaal,zal er zeker gebruik van maken. ook was het ‘vroeger,mogelijk via Stadskanaal naar Assen met de trein te reizen. Wie weet komt die lijn er ook weer.Niets is onmogelijk en het geeft werkgelegenheid en recreatie.
Veendam, het web van vele spoorlijnen door: Albert Volders
Zoals wel vaker op een mooie –veelal droge- dag was ik nu weer op het mooie station van Zuidbroek. Vanuit het oosten kun je al van ver de treinen zien aankomen uit Winschoten/Bad Nieuwe Schans en zelfs uit de richting Leer/Ost Friesland. Het jammerlijke is tegenwoordig echter, dat op het moment, dat deze Duitse treinen de Nederlandse grens oversteken niet meer als internationale trein mogen/kunnen doorrijden. Fantastisch was dat vroeger altijd: in de verte zag je zowaar kruipend de DB-trein aankomen, maar ja, ter hoogte van het perron van Zuidbroek was dat opeens een wel heel flitsend snel gevaarte geworden. . . Als je nog verder het (zuid)oosten overziet, kun je zien, dat het sporennet een aftakking maakt. Inderdaad, dat is het goederenspoor uit de richting Veendam. Als je geluk hebt, en lang genoeg blijft vertoeven op het tussenperron, kun je deze goederentrein voorbij zien rijden; de lengte is zeer uiteenlopend. Aanvankelijk passeerde deze trein het Zuidbroekster perron op spoor 3 (hoewel spoor 3, tot op heden staat dat nog steeds niet aangegeven, alleen dan op de gele vertrekborden . .) Behalve uit het oosten, komen er natuurlijk ook treinen uit het westen: dat zijn de treinen uit de richting Groningen. Een hele luxe voor een plaats als Zuidbroek: maar liefst 4x per uur kun je vanuit Zuidbroek naar Groningen. De helft van deze treinen heeft de bestemming Winschoten/Bad Nieuwe Schans, de andere helft vooralsnog eindbestemming Zuidbroek. Tja, en dat is nu net de spil waar het in dit verhaal allemaal om draait: het is een voorlopige eindbestemming: vanaf mei 2011 gaat er sinds 1953 weer een personentrein rijden naar Veendam! Toen was het niet langer rendabel een dergelijke trein te laten rijden. De rails begonnen te roesten, onderhoud en vernieuwing werd minimaal gepleegd. Helemaal stoppen en zelfs slopen werd dan nog net niet gedaan, want er reden nog goederentreinen op dit traject. Ook is dit in het verleden nogal discutabel geweest: moet het goederenvervoer geconcentreerd blijven in Veendam of kiezen we voor Coevorden? Het is –gelukkig- het eerste geworden! Zelfs toen er grote wateroverlast was, de polder onder water stond en de spoordijk behoorlijk schade had opgelopen, is Veendam toch niet vaarwel gezegd qua goederenvervoer per spoor. Ik memoreerde reeds dat deze goederentrein het Zuidbroekster station aanvankelijk via spoor 3 passeerde, er is dus wat veranderd. Aangezien 2x per uur een trein uit Groningen komt en vooralsnog niet door kan rijden naar Veendam –deze treinen staan gedurende een bepaalde tijd stil op spoor 3- betekent dit, dat er een oplossing moest komen voor deze goederentreinen. Nou, die is er gekomen: het was niet eens nodig nieuwe spoorlijnen oftewel rangeersporen aan te leggen, deze waren gewoon al aanwezig! In het verleden is een goed besluit genomen niet direct alles maar af te breken, getuige ook het mooie stationsgebouw dat momenteel in de steigers staat. Mei 2011 is het dan zover: de personentrein doet structureel Veendam aan als halteplaats in het sporennet van Nederland, niet even voor één keertje, zoals bijvoorbeeld voor een voetbalwedstrijd of recreatief eenmalig met een stoomtrein, nee Veendam staat op de kaart qua bereikbaarheid per spoor. Zien we daar al wat van? Ik bedoel, het spoor zou toch (gedeeltelijk) moeten worden verdubbeld, de overwegbeveiliging moet toch aangepast worden! (Even een anekdote: als je op een beurs van modelspoorbanen bent, alles ziet er geweldig uit: draaiende molentjes, elkaar passerende treintjes, maar overwegbeveiliging, tja dat laat nog wel eens te wensen over . . .) Tot de orde maar weer: een hoerastemming voor de aankomende personentrein naar Veendam. Kijk naar de overwegbeveiliging op de Lloyd’sweg, dat is toch fantastisch en professioneel aangepakt. Jammer alleen, dat net op dat stukje spoor momenteel helemaal geen treinen rijden. Duurkenakker werkt op dit moment nog handmatig, dus nog wel wat te doen, Transportweg heeft nog lampjes, belletjes en boompjes nodig. Dan eindelijk aangekomen op het (Centraal) Station Veendam: een mooi, uitgebreid rangeerterrein met vele mogelijkheden. Het karakteristieke, oorspronkelijke stationsgebouw lijkt er voor gebouwd, de perrons moeten nog ietsje worden opgehoogd. Verder bouwkundig ben ik niet vakkundig, dus daar zijn andere experts voor nodig. Veendam, het web van vele spoorlijnen, daar begon ik mee, nou dat is niet te veel gezegd: behalve het nu dan toekomstig personenvervoer en het reeds gememoreerde goederenvervoer is er nog een derde vervoerder: de STAR. Zij rijdt weliswaar naar het zuiden richting Wildervank/Stadskanaal/Musselkanaal, maar er zijn dagen, dat er toch eens
een ritje gemaakt wordt richting Zuidbroek. Dubbel spoor, aanpassing van seinen en een goede overwegbeveiliging zijn onontbeerlijk tussen Veendam en Zuidbroek. Is dit het nu of moet de Veendammer wind nog frisser gaan waaien? Zoals de treinen momenteel in Zuidbroek een rustpauze moeten inlassen omdat Veendam nog niet bereikbaar is, zo zou Veendam toch niet willen, dat de treinen hier halt houden? De rails worden over het kruisende kanaal (Molenstreek) het grootste gedeelte van de week teruggeschoven, maar dat is voor de toekomst toch geen reden om dat te doen. Het is –getuige het verleden- ook nog eens gevaarlijk, dat een locomotief zich hangend boven het water bevindt! Nee, we zullen doorgaan: de rails liggen er, overwegbeveiliging in Wildervank, Bareveld, Stadskanaal en Musselkanaal zou er dan moeten komen, dubbel spoor (gedeeltelijk) worden aangelegd en seinen ook. Eén probleempje, wie zal dat betalen? Naar ik mij herinner is er een volle grote zak met geld beschikbaar. Hoezo? Nou, ooit was er beloofd, dat er een Zuiderzeelijn zou worden aangelegd. Naast overheidsgeld is er zelfs privégeld ingebracht, niet in de minste plaats door een voormalig Groninger Commissaris der Koningin: deze 100 gulden zou anno nu met rente op rente een vermogen waard zijn! Dus ik zou zeggen, waar wachten we nog op?. Zoals wel vaker op een mooie –veelal droge- dag was ik nu weer op het mooie station van Veendam. Vanuit het . . ., ach nee laat ook maar, ik ben eigenlijk niet zo’n mijmeraar.
Een rem te weinig door: Rianne Messing
Weer die stomme wekker, een schelle piep klinkt uit de wekker. Ik loop in het donker op de tast naar de wekker. Waar zit dat knopje mompel ik in mij zelf, ik ben vandaag zelfs vrij en toch vergat ik de wekker gisteravond uit te doen. Ik drukte op het knopje en de schelle piep hield op. Zo, riep mijn moeder jij bent vroeg op, normaal sta jij nooit zo vroeg op als je vrij bent. Ik kleedde me aan en was niet te genieten deze ochtend. Vandaag moet ik ook nog naar Groningen want daar zou ik met Sanne gaan shoppen. Tenminste iets om naar uit te kijken! Daar ging ik dan door een dik pak sneeuw die raar genoeg vannacht in eens was gevallen. Gelukkig woon ik dicht bij het treinstation want de wind was niet bepaald warm. Sanne stond er al te wachten met klapperende tanden. Daar kwam de trein, we lieten aan de conducteur onze kaartjes zien. In de trein was het redelijk druk. Sanne zegt man wat duurt dit lang, kom we gaan zingen. Daar zaten we dan te zingen, Oh Mickey you are so fine… you are so fine. You blow my mind!!! Er komt een oude man naar ons toe, hij zegt nors jufvrouw wilt u op houden. Ja zegt Sanne nu hoor je het ook van een ander. Ik fluister zachtjes in Sanne’s oor hij heet vast Mickey, we moesten er samen erg om lachen. De trein begon zachtjes te rijden en toen beetje bij beetje sneller te rijden. De conducteur die we zo net de kaartjes gaven kwam naar ons toe en zei willen jullie dit aan de machinist geven want hij is vandaag jarig. Ja hoor Sanne en ik liepen naar de voorkant van de trein. We stapten de kamer binnen daar lag de machinist op de grond. Ik rende naar de man en voelde of hij ademde maar ik voelde niks, hij was dood. Sanne deed een raampje open en door de wind vloog de deur dicht in het slot. Ik zei met een brok in de keel de machinist is dood. Sanne keek angstig. Ik liep naar de deur en voelde dat hij op slot zat. Oké riep ik nou word het mooi, opgesloten in een onbemande trein met een lijk naast je voeten. Sanne werd onrustig en zei met een nerveus lachje, ik deed alleen maar een raampje open omdat ik misselijk werd. Ik viel haar in de rede en zei stommerd nu is de deur op slot. Ik zag een traan over Sanne’s wang lopen. We moeten de trein stoppen zei ik! Laconiek zegt Sanne als we dat doen dan breekt de rem vast af want dat gebeurd ook altijd in elke tekenfilm, ooit de Poolerexpres gekeken? Ja lach ik en zeg ieder jaar rond de kerst op school keken wij die film, maar we zitten toch niet in de Poolerexpres want het is geen kerst. De trein maakte een scherpe bocht, je voelde dat de trein moeite had om op het spoor te blijven. Misschien door de snelheid zou de trein wel ontsporen. Sanne stond naast me en maakte een rare beweging. Ze moest overgeven en deed dat over mijn hand en mijn mooie uggs Ik schreeuwde wat doe je nou, sprong achter uit en viel op een hendel die afbrak. De trein remde af waardoor Sanne en ik met een ruk naar voren vielen. Ik dacht nu zit ik onder het kots en de rem is kapot. Was dit maar een tekenfilm want ook al brak de hendel af het liep dan altijd wel goed af. Sanne stond alweer en had een grote wond op haar hoofd dat behoorlijk bloede, ze keek naar haar hand en zag bloed, ze werd bleek en viel flauw. De trein begon te schudden omdat hij zoveel vaart maakte. Ik dacht straks heb ik al deze mensen in deze trein de dood ingejaagd. Dit is mijn einde, nee, ik moet wat doen. Wat doe je als er een trein onbestuurd voorbij komt? De politie bellen natuurlijk. Ik pakte mijn mobiel en drukte op het knopje S.O.S. Ik kreeg een vrouw aan de telefoon. Ik vertelde alles, maar die mevrouw begreep er niks van. Ze zei steeds tegen mij dat ik de conducteur moest ophalen. Ik schreeuwde in paniek dat dit niet ging omdat de deur op slot zat. Ik gaf aan dat ze bij het station in Groningen maar politie, brandweer en een ambulance moest gaan regelen, en beëindigde het gesprek. Ik dacht als ik niet snel iets doe slaan dan we te pletter. Het bloed begon sneller te stromen en ik voelde mijn hart bonzen. Het voelt zo raar dat je zo de dood op je af ziet komen. Op dat moment kwam er een vel licht dichterbij. Het was een trein die op de zelfde baan zat. We moeten op een andere baan komen dacht ik, maar hoe? Ik dacht diep na want ik had een keer op Discovery Channel gezien hoe ze dat doen. Ik trok aan een hendel en met een ruk gaat de trein op de andere baan. En dan zeggen ze dat de tv slecht is voor kinderen. Ik zie de andere trein voorbij razen met allemaal bange gezichten die naar deze trein staren. Even verder op zag ik het station van Groningen naderen. Het werd me in eens heel warm en de ik kreeg een machteloos gevoel van angst en verdriet. In paniek drukte ik op elk knopje om vaart te minderen. We reden het station binnen. Alles ging toen ineens heel snel, ik zag de politie, ambulance en brandweer. Wel honderd mensen keken gespannen toe. Hun angst was van het gezicht te lezen. Ik dacht bij mijzelf dit was het, dat is het einde van mijn leven.
Ik voelde een harde klap en een helse pijn. Ik hoorde allemaal gegil, het was vreselijk om te horen. Alles werd toen zwart. Ik voelde dat ik ergens werd opgelegd. Een bekende stem vroeg gaat het waar heb je pijn! Knijp in mijn hand als je dit hoort. Ik wou wel knijpen maar mijn lichaam voelde verlamd. Ik opende mijn ogen, het was de conducteur, met daarnaast die oude man die boos werd omdat we zongen. Toen zag ik dat Sanne naast me zat, ze dronk water en had een verbandje over haar hoofd. Twee mannen telde tot drie en tilde de brancard op, en schoven mij zo in de ambulance. Later werd ik wakker ik lag in het ziekenhuis, Sanne lag naast me op een ander bed. Ze keek me aan en verluisterde, ben je wakker? Ik wou ja zeggen maar ik had geen stem. Sanne stapt uit haar bed en pakte mijn hand vast en zij je hebt iedereen gered. Eén dag lag ik in het ziekenhuis, daarna mochten ik en Sanne naar huis. We kregen een week later een lintje van de burgemeester omdat we al die mensen hadden gered bij het trein ongeluk. Sanne keek me ondeugend aan en vroeg zullen we morgen met de trein naar Groningen gaan om te shoppen. Oké, maar dan gaan we wel even schoenen kijken want iemand hier had over mijn mooie uggs gespuugd. Sanne bloosde erg, hier door moest ik erg lachen en Sanne later ook.
Loc A7 door: Geert de Vries
Loc A7 gleed langzaam achteruit en rangeerde wagons N33 en N366.De conducteur keek aandachtig naar de in een djabala, bruut uitziende, geklede man. De man was groot en hield vreemd een pakje in zijn ene en een plastic draagtas in de andere hand. Eenmaal gekoppeld stapten de passagiers, ook de man, in trein. Hij floot zodra de machinist te kennen had gegeven te willen vertrekken. De trein kwam langzaam op gang en gleed met het bekende sonore geluid richting Zuidbroek.Zodra ze Hoogezand-Sappemeer waren gepasseerd vertelde Bert, de conducteur, wat hem was opgevallen aan de machinist. Het was de eerste reis sinds vele jaren vanaf het station Veendam, dat in ere was hersteld sinds de enorme groei de laatste decennia ’s. Wat te doen? Er waren deze eerste trip naar Groningen veel genodigden in de trein.Ze besloten dat Bert de man moest aanspreken om te achterhalen wat zich in het pakketje bevond. Angstig maar kordaat stapte hij er op af. Hij dacht koortsachtig na over hoe hij zoveel mogelijk afstand tussende mensen en het pakketje kon bewerkstelligen. De man was net in een gesprek verwikkeld met een keurige jonge man met licht grijzend haar.Bert z’n twijfel werd daardoor iets wegge-nomen wat hij moest doen als er iets mis zou gaan. De jonge man zag er fit er ferm uit, daar kan ik hulp van verwachten dacht hij. Plotseling stond de man op en kwam Bert’s richting uitgelopen, het pakje achterlatend en de draagtas in de hand. Oeps, en nu? Bert moest snel reageren nu, maar stond als aan de grond genageld toen de man hem vriendelijk knikkend passeerde. Even maar, want zodra de man de wagondeur achter zich had gesloten liep hij snel richting de zitplaatsen met de mensen waaronder de jonge man.Bert was ondanks zijn versnelde pas niet vlug genoeg. Het pakketje was verdwenen. Wat? Hoe? Voor dat hij zag dat de jonge man het in zijn handen had, ging de wagondeur weer open. Bert draaide zich om en keek de man recht in zijn ogen. Hij liep op Bert toe en bleef pal voor hem staan recht in de ogen kijkend. Tojlet sprak de man vragend in gebrekkig engels. Bert, die nooit buiten de provincie kwam op een enkele keer vakantie na, had al moeite om abn te spreken laat staan engels. Ehh wat zegt U. stamelde hij. Tojlet sprak de man opnieuw, niet meer vragend maar op een duidelijke harde toon. De jonge man Tjeerd genaamd, hoorde de vraag en begreep de taalbarrière. Tjeerd stond op om de conducteur te helpen, echter deze riep “PAS OP”. U heeft mogelijk een bom in Uw handen. Meteen ontstond er paniek onder de passagiers. Mensen stonden op en begonnen te roepen en kinderen te huilen. HOUD OP schreeuwde Tjeerd boven iedereen uit. ER IS GEEN SPRAKE VAN EEN BOM, DIT ALLES IS EEN VRESELIJK MISVERSTAND. DIT IS EEN SCHAAL MET LEKKERNIJEN. De man schrok vreselijk en keek verschrikt om zich heen. De mensen kwamen weer enigszins tot bedaren, op één na, die boos bleef staan. Tis altied wat met dei boetenlaanders mopperde hij. Tjeerd keek de bewuste man aan zei: gaat u maar zitten meneer. Alles is in orde. Morrend ging die weer zitten waardoor de rust terug keerde. Tjeerd nam Bert bij de arm en zei dat Ali, de Syrische man, het toilet zocht en hem had gevraagd even op het pakketje te letten. Bert, zelf nog beduusd van zoveel commotie, sloot voor heel even zijn ogen. Zich hervattend en schamend, stotterde hij: Sor- sorry meneer, er is geen toilet in de trein. Ali keek vragend naar Tjeerd die het vertaalde. Ali, zeer verbaast, no toilets? Bert zag dat de trein het voormalig station van Haren naderde en zei nog een minuut of 10 tot station Groningen, terwijl hij zn hand uitstak naar Ali. Ik heet Bert , het spijt me héél heel erg zei hij.Ali nam zijn hand en keek weer naar Tjeerd. Tjeerd op zijn beurt stak zn hand uit naar Bert en noemde zijn naam. Na deze kennismaking begon Ali onbedaarlijk te lachen. Zo zeer dat hij moeite had met het ophouden van de drang naar het toilet. De andere beide mannen keken elkaar niet begrijpend aan. Toen Ali weer was bijgekomen zag hij hun blikken en zei: No bom and no toilet. En U bent niet boos maar staat te lachen? I think this is more civilesed country, my mama told me. Even later zaten ze gezamenlijk het voorval te bespreken. Ali opende de schaal, bestemd voor zijn in Groningen wonende moeder, met allerlei gebakjes zoals baklava en bourma. Het is Suikerfeest, einde van de ramadan legde Ali. En je moeder? vroegen Tjeerd en Bert tegelijkertijd. Die heeft net als jullie moeders ook zouden hebben, vast al te veel lekkernijen klaar staan en we zullen met de hele familie nog veel plezier hebben op alle suikerfeesten die nog komen gaan door dit voorval op deze eerste treinreis van Veendam naar Groningen.
‘Tain vetekt’ door: R.J.Taekema-Kok
Het was een warme zomerse dag in het begin van de jaren tachtig , onze kinderen waren nog klein en we hadden gelezen dat die dag eenmalig een stoomtrein zou gaan rijden tussen Groningen en Veendam. Dat wilden wij onze kinderen wel eens laten zien, een heuse stoomtrein. We verbleven zo als de meeste zomerse dagen op onze volkstuin op Tuinwijck aan de Helperzoom langs de spoorbaan in stad. Fietsen klaar gezet bij de een één voorop en bij de ander een kind achterop en daar ging het heen. We reden de Helperzoom op en probeerden naast elkaar te rijden. De kinderen waren enigszins opgewonden dat we nu een echte stoomtrein gingen bewonderen en het: “komt hij er al aan?” was niet van de lucht. We reden behoorlijk hard om niet te laat te komen en voor de trein op het hoofdstation te zijn en fietsten daarom stevig door. Ter hoogte van het Engelse Kamp hoorden wij een stoomfluit gaan, “daar komt hij, daar komt hij” Net of Sint Nicolaas in aantocht was. We keken naar rechts, richting spoorbaan maar zagen nog geen stoomtrein, Op dat moment ging de stoomfluit weer, en tegelijker raakten onze fietssturen met elkaar verward en kwamen we met zijn allen te vallen. Dat was een beste smak, gehuil, gegier en vormden wij, te samen met de fietsen, een hoop met krioelende armen en benen onder luid gehuil en gemopper. Hoe kon dit, wat was er gebeurd, elk kreeg schuld, we hebben geprobeerd zo snel en zo goed mogelijk op te staan en de kinderen weer op de benen te zetten. Een hoop blauwe plekken, fietsen beschadigd, sturen weer recht gezet, maar voor de kinderen hoefden we al niet verder. Doorzetten, toch maar weer op de fiets en op naar het hoofdstation. Daar snel de fietsen op slot gezet en het perron op, helaas de trein was al weg. Daar stonden wij, blauwe plekken, grienende kinderen en geen stoomtrein. Dan maar weer naar het zomerhuisje. Weer op Tuinwijck aangekomen zien wij het grote toegangshek open staan, dat gebeurde nooit, wat is er aan de hand? We rijden naar ons huisje en zien aan het einde van de laan richting spoorbaan een aantal brandweerauto’s staan. Brand, op Tuinwijck? Wat is er aan de hand? Wij heen om te kijken. Bleek de stoomtrein er langs gekomen te zijn en die stootte niet alleen stoom en rook uit maar ook enige vuurresten en die hadden het krukdroge riet langs de spoorsloot in vuur en vlam gezet, meters wal stonden in brand. Gelukkig de brandweer kon voorkomen dat zomerhuisjes vlam gingen vatten en bluste het brandende riet vakbekwaam. Niets mis mee. We lopen terug naar ons huisje en zien de buurman, wij zeggen zo: “Dat was ook wat, brand door de stoomtrein.” Och”, zegt de buurman, “dat is nog niets met de andere sensatie die we beleeft hebben”. “Hoe zo, is er dan nog meer gebeurd?” “Vertel”. “Nou het volgende:”, een van de leden was met zijn vrouw aan het wandelen, en loopt zo bij onze tuin langs, wij groeten elkaar en precies op dat moment gaat de stoomtrein er langs en geeft een fluitsignaal. We komen zo aan de praat over treinen, stoomtreinen en reizen en halen herinneringen op aan het reizen in vroeger tijd. We lachen om komische gebeurtenissen die we meemaakten. De een verteld dat als ze vroeger op het station stonden te wachten tot de trein vertrok richting Veendam, er natuurlijk aan de stoomfluit getrokken werd en de trein altijd langzaam op gang kwam. De ander vertelde dat hij als kind op dat moment riep: “Tain vetekt” want helaas hij kon vroeger de “r” niet uitspreken dus die werd overgeslagen. Mooie verhalen. Op dat moment wandelt er een ander echtpaar langs, groet met “Goeden middag” De beide eerdere echtparen barsten los van het lachen en schateren vanwege de uitspraak “Tain vetekt”. Dat viel bij het langs wandelende echtpaar niet goed, de man draaide zich abrupt om en roept: “Lachen jullie om mij”, helaas de andere echtparen bulderen nog harder, maar dat had helemaal niets te maken met de wandelaars. De man wordt boos, begint vuur te spuwen en stuift op de slankste man van lachers af en wil hem een pak slaag geven. De man denkt wegwezen en rent weg, de ander er vloekend en tieren achteraan en ze rennen daarbij dwars door een aantal siertuinen. “Kom hier zal ik die de kop der oafdraaien,
mie oet te lachen.” De slanke man rent voor zijn leven, maar helaas de boze man krijgt hem te pakken en houd hem met de arm om de hals in een wurggreep beet, De slanke man probeert zich los te wrikken, en dacht ik moet wegwezen anders smoort hij mij af. Ja, het lukt hem los te komen door zijn hoofd met een ruk terug te trekken. Maar wat gebeurt er, zijn toupetje valt naar de voorkant terwijl hij zijn hoofd naar achter wegtrekt. De boze man ziet wat vallen, slaakt een gil en vliegt er als een moordenaar van door, en roept: “Ik heb zijn hoofd er afgedraaid, Ik heb zijn hoofd er afgedraaid.” En vliegt naar de brandweermensen om hulp: “Help, ik heb een hoofd afgedraaid, kom, help hem er weer op te zetten.” De brandweerlui staan beteuterd te kijken en weten niet wat ze er aan hebben. Zegt een van de omstanders: “Hij spuugt wel vaker vuur, hij moet even stoom afblazen, zet de brandweerspuit er maar op”. U kan het geloven of niet, die nacht reed er een heuse stoomtrein met veel lawaai door onze tuin. Ik ben de volgende morgen gaan kijken naar de wielsporen, gelukkig die waren er niet.
En dat allemaal dankzij de stoomtrein van Groningen naar Veendam en omgekeerd.
Volg het spoor! door: Leonie Woltmeijer
Anna komt naar het huis van Bas toelopen. Ze drukt hard een paar keer op de bel. Bas hangt uit het raam boven. ‘Hé Anna!’ schreeuwt hij. Anna kijkt verbaad naar boven en steekt haar hand op. Ze hoort Bas de trap af rennen en een paar seconden later gaat de voordeur open. ‘Ik heb wat gezien vanuit mijn raam, kom eens mee!’ zegt Bas en hij wenkt Anna mee de trap op. Zacht lopen ze naar boven, want van Bas zijn moeder mogen ze niet met schoenen naar de slaapkamer van Bas. Bas haalt zijn verrekijker tevoorschijn en samen hangen Anna en Bas uit het raam. Bas geeft de verrekijker even aan Anna. ‘Moet je goed kijken, als je heel goed kijkt zie je iets bij het spoor.’ Anna knijpt haar ogen halfdicht om het goed te kunnen zien. Anna ziet in een waas een herdershond voorbij rennen langs het spoor. ‘Er is geen baasje bij.’ zegt ze verbaasd. Bas schudt zijn hoofd en steekt een vinger omhoog. ‘Juist, en daar gaan wij iets aan doen.’ zegt hij grijnzend. ‘Bedoel je dat.. Bedoel je dat wij die enge hond gaan opsporen en hem weer terug gaan brengen naar zijn baasje?’ Bas begint hard te lachen. ‘Je bent toch ook niet bang voor onze herdershond?’ Anna schudt glimlachend haar hoofd en bloost een beetje. Dan rent Bas alweer de trap af. Anna gaat hem achterna. Als ze buiten zijn pakken ze hun fietsen en beginnen hard tegen de wind in te fietsen naar het spoor. Ze fietsen langs de praxis en een klein verfwinkeltje vlakbij het station. Als ze op het station zijn gooien ze hun fiets neer en beginnen hard te rennen langs het spoor. Ze rennen door de natte beek en dan valt Bas uiteindelijk neer. ‘Waarom steken we al onze energie in zo’n domme herdershond?’ zegt Anna boos. Ze kijken om zich heen. Bas begint ongemakkelijk te grijnzen. ‘Je weet toch nog wel waar we zijn hé?’ zegt Anna boos. Bas haalt zijn schouders op. ‘Nou, eigenlijk…’ Hij kijkt nog eens om zich heen langs de mooie maïsvelden. ‘Ik denk dat we hier doorheen moeten, en dan komen we vanzelf weer in Veendam uit.’ wijst Bas. Anna kijkt hem boos aan, en slaat haar armen over elkaar. Dan gaat ze op de grond zitten. ‘Ik ga niet door de maïsvelden. Stomme koe, weet je ooit wel waar je aan bent begonnen? Ik had ook nooit met je mee moeten gaan.’ Bas trekt Anna mee en ze beginnen te lopen door de maïsvelden. Anna trekt haar mobieltje uit haar tasje. Ze trapt tegen het maïs aan en trekt een gezicht als een oorwurm. ‘Jij bent ook echt dom hé? We zijn hier in de middle of nowhere, ik heb hier niet eens bereik, met mijn supernieuwe blackberry. We zijn gewoon verdwaald.’ stampvoet Anna. Anna begint hard weg te rennen. Bas kijkt haar na. Dan beseft hij dat hij haar echt kwijt is, en dat hij echt verdwaald is. Hard begint hij achter Anna aan te rennen. De tranen rollen ondertussen over zijn wangen. ‘Kom op, je bent toch geen watje!’ spreekt hij zichzelf moed in. Na een paar minuten doorrennen ziet hij Anna zitten op de grond. Ze zit in een beekje met water en huilt ook. Bas verschuilt zich achter de bomen en veegt zijn tranen weg. ‘Wat als ze ziet dat ik heb gehuild?’ vraagt hij zich af. Na een paar keer diep ademhalen loopt hij naar Anna toe. Hij knielt naast haar neer en slaat een arm om haar heen. Anna reageert niet. Ze zit met haar hoofd naar beneden, terwijl de tranen over haar wangen lopen. Bas ziet een paar druppen op het felgroene gras. Heel lang zitten ze daar, totdat het een beetje begint te schemeren. ‘Waar moeten we nu heen?’ snikt Anna. Bas wil haar niet teleurstellen en zet zijn grootste glimlach op. ‘Volg mij maar. Ik ben een echte man, dus ik weet wel wat ik doe.’ Anna glimlacht en is al een beetje gerustgesteld. Ze lopen weer terug. Dan zien ze het spoor weer. ‘Yes!’ gilt Anna. Bas begint te rennen want hij ziet de bruine herdershond weer rennen. Anna kijkt hem verbaasd na. Even later komt Bas aanlopen met de herdershond aan zijn hand. ‘Wauw, dat is wel een mooie hond!’ Bas knikt. ‘En lief is hij ook hé?’ Anna aait de hond even over zijn kop. Ze lopen langs het spoor richting Veendam. ‘Zullen we gewoon gaan zwartrijden?’ vraagt Anna als ze de toeter van de trein horen. Bas knikt. ‘We hebben geen andere keus, denk ik.’ Als de trein er is, en er allemaal mensen uitstappen, stappen Bas en Anna er juist in. De hond hebben ze naast hun. ‘Hij luistert wel goed hé? En weet je waar ik hem wel een beetje op vind lijken?’ vraagt Anna. Bas kijkt haar aan, wachtend op een antwoord. ‘Op Snuf!’ Bas fronst zijn wenkbrauwen. ‘Ja, je weet wel. Die ene van Snuf de hond in oorlogstijd enzo.’ Bas knikt en kijkt nog eens naar de hond. ‘Nu je het zegt. Misschien luistert hij ook wel naar de naam Snuf.’ Anna grijnst. ‘Wat hebben meisjes toch een ideeën.’ Bas kijkt Anna even in haar ogen. Anna kijkt gauw weg. Na 10 minuten in de trein zijn ze al wat dichterbij huis. ‘Heb jij hier bereik?’ informeert Bas. Anna haalt haar telefoon uit haar broekzak en kijkt er op. Glimlachend kijkt ze weer naar Bas. ‘Ja, hier is het tenminste de bewoonde wereld.’ Bas steekt zijn vinger in de lucht. ‘Ik denk dat ik weet waar we zijn. Volg het spoor!’ lacht hij. Wandelend lopen ze langs het spoor. Na een halfuur ziet Anna het station in Veendam al. ‘Daar is het!’ gilt ze. Ze lopen nog een klein stukje en dan
zien ze daar een cameraploeg. De hond loopt nog steeds naast hun. Een man komt in hun richting lopen met een blik op de hond. ‘Die hond zochten wij! Waar vonden jullie hem?’ Bas en Anna kijken de man verbaasd aan. De man begint te lachen. ‘Ja, ik zal me eerst eens even voorstellen. Ik ben de regisseur van de Snuf de hond films. Die hond is Snuf, en hij hoort te spelen in deze film. Vandaag maken we hier in Veendam de opnames.’ Bas en Anna kijken elkaar lachend aan. ‘Hij liep daarzo.’ zegt Bas, wijzend naar de plek waar ze vandaan kwamen. De man zucht opgelucht. ‘Ik ben zo blij dat jullie hem hebben gevonden. Hoe kan ik jullie ooit bedanken?’ Anna en Bas stralen van geluk. Intussen hebben zich heel wat mensen bij Anna en Bas verzameld. Er is zelfs iemand van de krant die hun wil interviewen en foto’s van hun maakt. Samen met Snuf natuurlijk. ‘Ik weet wel een goed bedankje.’ zegt een grote man. ‘Ja, we hebben toch nog 2 gastrollen nodig. Willen jullie die 2 kinderen zijn? Jullie lijken precies op de personages zoals we ze hadden voorgesteld. Alleen moeten ze verliefd zijn, maar dat is toch geen probleem?’ lacht de grote man. Anna en Bas kijken elkaar lachend aan. Dan knikken ze allebei tegelijk. ‘Wauw, we worden beroemd!’ zegt Anna blij. ‘Ja, en dat allemaal door de trein. Anders zouden we hier nooit meer gekomen zijn.’ Ook de burgemeester komt nog even langs, om Anna en Bas te feliciteren. De volgende dag staat overal in de krant: Anna en Bas vinden Snuf de hond! Anna en Bas zijn heel blij met hun heldendaad, en inderdaad mogen ze een paar weken later zelf spelen in Snuf de hond! Maar gelukkig hoeven ze niet meer te spelen dat ze verliefd zijn!
Wonend langs het spoor door: Jan Kok
Wij woonden langs het spoor en slechts een paar meter daarvan verwijderd . Het huis was van de N.S. en was gelegen aan de Molenstreek te Veendam. Een alleenstaande huis aan het kanaal en bij de spoorbrug. De spoorbomen van de overweg aan de Molenstreek werden met de hand bediend. Wij woonden dus eigenlijk aan de stille kant t.o.v. de elektrische centrale . Onze vader werkte toen als rangeerder bij de N.S. Wij,als gezin ,kwamen in de oorlog 40/45 vanuit Zuidbroek in Veendam te wonen. De treinen langs ons huis reden in den regel langzaam omdat ze de spoorbrug en de overweg moesten passeren en kort daar op bij het station waren,of in omgekeerde volgorde. Om die reden kon je de locomotieven toch wel heel goed zien. Als kind vond ik het heel imponerend ,als je de stoker een schep kolen in de vurige oven zag gooien terwijl de machinist de locomotief bestuurde. Ook was de aandrijving van de wielen door de stoom heel goed te zien. Het was altijd een wat sissend geluid. Ook werd af en toe de fluit gebruikt en dat was een apart geluid. Als gezin zijn wij tijdens de spoorwegstaking ondergedoken geweest. Wij waren,mijn moeder en zus en ik,gescheiden van onze vader. Na de oorlog kwamen we weer terug in ons huis,die totaal leeg geplunderd en vervuild was. Brandstof was na de oorlog waarschijnlijk schaars want ik weet nog hoe ik stukjes antraciet zocht bij losplaatsen van spoorwagons. Om die reden is mij ook bij gebleven dat op een keer er een groot geperst blok brandstof vlak voor ons huis van de locomotief is gevallen of met opzet eraf gegooid? Nu ben ik 75 jaar en woon in Amsterdam. In de zomer maanden wonen we op een volkstuin niet ver van een drukke spoorlijn. Mijn vrouw hoort de treinen heel vaak en vooral ‘s nachts.(goederentrein) Maar ik hoor het niet en wordt niet wakker. Voor mij is het een zo’n vertrouwd geluid, ook na al die jaren dat ik in Veendam naast het spoor heb gewoond.
Het leugentje door: Leo den Ham
Het was bijna acht uur op deze dinsdag 16 juni 1953. Met een tevreden gevoel liep Frank van den Ham het perron op, want het was hem wéér gelukt precies gelijk met de trein op het station van Veendam aan te komen. Dit was elke morgen zijn wedstrijdje met tijd en toeval en als hij won, beloofde het een mooie dag te worden. Die begon inderdaad al goed, want zijn vaste plaats was nog vrij. Uit zijn tas haalde hij een stapeltje schriften; door een lang telefoongesprek gisteravond had hij ze niet meer na kunnen kijken en zijn leerlingen van klas vijf wilden beslist weten hoe ze het dictee gemaakt hadden. Verdiept in zijn werk merkte hij niets van de stop in Zuidbroek, maar toen de trein daarna weer vaart maakte en bij de wissel kwam, die altijd zo’n onverwachte beweging veroorzaakte, had hij zómaar een jonge vrouw op schoot zitten! Ze verontschuldigde zich met een hoogrode blos, stond snel weer op, verontschuldigde zich en ging wat verderop zitten. Via de spiegeling van één van de ruiten kon Frank haar toch nog zien: lange, donkere haren, leuk gezichtje, slank figuur en zo te zien van zijn leeftijd. Het kostte hem de rest van de reis moeite zijn aandacht bij de schriften te houden, want telkens wilden zijn ogen naar dat raam. Zij stapte ook uit in Groningen. Op het plein vóór het station ging zij rechtdoor, waar hij rechtsaf moest, maar toen ze even keek en hij als groet zijn hand opstak, zag hij een glimlach. Wat raar toch, dat zo’n korte ontmoeting zóveel indruk kan maken, want door de dag heen was ze voortdurend in zijn gedachten, óók toen hij ‘s middags even na vier uur weer op het perron stond. Hij bekeek de wachtenden, maar natuurlijk was zij er niet bij. De trein arriveerde, iedereen stapte in, maar Frank aarzelde. Het fluitje snerpte, de deuren gingen dicht, de trein zette zich in beweging ..... en hij stond nog op het perron. Hij schudde zijn hoofd, vroeg zich af of hij wel goed snik was; ze was vast en zeker allang teruggegaan; had alleen een paar boodschappen gedaan; of nee, ze woonde gewoon in Groningen en was in Veendam op bezoek geweest bij een vriendin. Hij ging een kop koffie halen. Ook de trein van 17.12 vertrok zonder Frank, die zijn moeder opbelde om te zeggen,dat hij door een onverwachte vergadering pas tegen zeven uur thuis zou zijn. Toen hij na zijn zoveelste koffie en twee broodjes om 18.05 weer op het perron kwam .... stond ze daar !!! Hij trok de stoute schoenen aan en liep naar haar toe. Hij zag haar glimlach weer toen ze hem aan zag komen en die gaf hem moed : “Hallo ! Volgens mij wil het toeval uit alle macht, dat wij elkaar ontmoeten en daar zal dan wel een bepaalde bedoeling achter zitten, denk ik. Zullen we dat toeval een handje helpen door deze reis samen te maken?” Tot zijn grote opluchting knikte ze, nog steeds met die glimlach. De rit duurde voor Frank véél te kort. Hij had gehoord dat ze Els heette en in Veendam woonde, maar ze had niet verteld waar precies en hij had het niet durven vragen. Ze werkte als secretaresse bij een advocatenkantoor in Groningen. Ze had de laatste maanden al zoveel overuren moeten maken dat ze de komende weken elke dag een uurtje later kon beginnen, had haar baas haar gisteren laten weten. Ze deed haar werk met plezier, maar ze kon er verder weinig over vertellen, omdat alle zaken waarmee ze bezig was of was geweest onder het beroepsgeheim vielen. Frank op zijn beurt vertelde haar over zijn klas en maakte haar een paar keer aan het lachen met de grappige voorvallen die nu eenmaal gebeuren tijdens de lesuren. Toen ze opstond en haar tas pakte terwijl de trein vaart minderde, zag hij tot zijn verbazing dat ze al in Veendam waren. Met dezelfde glimlach, die hij al van haar kende zei ze : “Volgens mij vind je het jammer dat we er nu al zijn.” Hij wist zijn verlegenheid te verbergen door zijn tas uit het bagagerek te pakken. Ze stapte vóór hem de trein uit en samen liepen ze naar de uitgang van het perron. “Ja, je had helemaal gelijk daarnet; ik vond het heel leuk om samen met jou te reizen. Tot morgen?” Ze aarzelde niet, maar knikte. “Tot morgen Frank.” Hij keek haar na terwijl ze richting fietsenstalling liep. Neuriënd ging hij naar huis, waar zijn ouders met het eten op hem hadden gewacht. Omdat deze eerste kennismaking zó goed had gevoeld, was hij vastbesloten ermee door te gaan. Daarom vertelde hij aan tafel, dat de extra vergadering bedoeld was als begin van een “cursus leerplan-samenstelling” i.v.m. onderwijsvernieuwing. Daarom zou hij de komende weken elke avond pas tegen zeven uur thuis zijn. Ze moesten zelf maar op de normale tijd eten, dan zou hij later zijn portie zelf wel opwarmen. Ja, liefde en kleine leugentjes horen nu eenmaal bij elkaar. De volgende morgen was er voor Frank een heel andere wedstrijd met de tijd: hij stond een kwartier eerder op het perron dan anders; véél te vroeg natuurlijk, want Els kwam pas drie minuten vóór vertrektijd, maar ze liep wél meteen recht op hem af. Wéér was het treinreisje-samen voor Frank veel te kort. In Groningen onderdrukte hij de sterke neiging om haar achterna te gaan, om zo te weten te komen waar ze werkte, want dat zou betekenen dat hij voor het eerst in jaren te laat op school zou zijn. Die hele dag had hij moeite zijn hoofd bij zijn werk te houden. Eén van de kinderen - Frits - vroeg vlak voor het speelkwartier:”Meester, hebt U een nieuw horloge ?” “Hoe kom je daarbij?” “Nou, U hebt er al wel honderd keer naar gekeken.” En het was waar! Het leek wel of de tijd nu speelde met hém, want terwijl de
treinreisjes veel te snel voorbij waren, leken de uren in zijn klas voorbij te kruipen, evenals de dagen. Op vrijdagmorgen vroeg Els hem, hoe het kwam dat hij zó laat pas terugreisde; scholen waren toch al veel eerder uit. Hij vertelde haar hetzelfde verhaaltje dat hij zijn ouders op de mouw had gespeld. Het werd nog even spannend toen ze meer over de “cursus” wilde weten, maar gelukkig kwam op dat moment een klein, blond knulletje uit een aangrenzende coupé zijn tekening laten zien. Dit gaf Frank meteen de gelegenheid te zien, hoe leuk Els met kinderen kon omgaan. Na de terugreis op die vrijdag vroeg hij op het perron van Veendam, vlak voordat ze ieder weer de eigen richting uit zouden gaan, of ze er wat voor voelde op zaterdagavond samen met hem naar de film te gaan. Tot zijn oneindig grote opluchting accepteerde ze zijn uitnodiging. Tijdens de heenreis op zaterdag (van een “vrije zaterdag” had nog nooit iemand gehoord) hoorde hij dat Els niet eens zó ver bij hem vandaan woonde en hij beloofde haar om half acht op te halen. Wéér kroop de tijd; eindelijk luidde de bel het einde van de schooldag. Terwijl opgetogen kinderstemmen de gangen vulden, pakte Frank de laatste spullen van zijn bureau en legde de borstel en een paar krijtjes terug bij het schoolbord. Toen hij zich omdraaide zag hij Els in de deuropening staan!! “Mag ik binnenkomen?” “Ja natuurlijk, maar.....?” “Wat ik hier doe, wilde je vragen. Nou, er was vanmiddag niet veel werk meer voor me en mijn baas vond het prima dat ik wat eerder wegging. Ik belde toen jouw school op om te zeggen dat je na de leerplan-cursus niet op me hoefde te wachten. De man die mij te woord stond, het Hoofd van de school denk ik, was heel verbaasd en wist niets van zo’n cursus. Hij vertelde me dat jij altijd de trein van 16.12 neemt.” Ze keek Frank aan, die rood werd tot achter zijn oren; ze liep de klas door naar hem toe terwijl ze haar handen op zijn rode wangen legde zei ze :”Ik kom je bedanken voor één van de mooiste bewijzen van liefde, die een vrouw kan krijgen.” De eerste kus die volgde zouden beiden nooit meer vergeten. Van de film hebben ze die avond weinig gezien, ze hadden alleen maar oog voor elkaar. Daarna at Frank ‘s avonds weer op de gewone tijd met zijn ouders mee. Drie weken later stelde hij Els aan hen voor. Ze waren al snel zeer ingenomen met hun aanstaande schoondochter en ook Frank werd hartelijk ontvangen bij Els thuis. Ze trouwden op 20 augustus 1955. Helaas reed toen de trein tussen Veendam en Groningen allang niet meer; die dienst was in 1954 beëindigd. Op 16 juni 1956, precies drie jaar na hun ontmoeting, werd hun eerste kind geboren; ze noemden hem Leo. Nu, zo’n 55 jaar later, wordt deze vraag nogal eens gesteld : “Waar zouden we zijn zonder de trein?” Nou, ik weet in ieder geval, dat IK er niet eens geweest zou zijn, want die Leo ben ik.
Jeugdsentiment door: Jan J. Egges
De trein en het spoor heeft een bepaalde rol in mijn jeugd gespeeld. Dat begon al voor mijn geboorte in 1942. Mijn vader was in 1939 als dienstplichtig soldaat opgeroepen tijdens de mobilisatie en gelegerd in de omgeving van Amersfoort, de Eemlinie. Daar leerde hij Cor Pauw uit Amsterdam kennen. Achteraf bleek een vriendschap voor het leven. Cor Pauw, ome Pauw zoals wij hem noemden, was in zijn dagelijks leven machinist op een stoomlocomotief bij de NS. In de oorlog kwam hij regelmatig tijdens of buiten zijn dienst in Veendam. Als spoorwegman kon hij gratis reizen. Ook als hij geen dienst had kwam hij in uniform met pet. Nooit zat hij in de passagiersruimte maar altijd in de locomotief. Hij kwam dan lopend van het station van Veendam of station Meeden-Muntendam naar de Korte Akkers, waar mijn grootouders en ouders een boerderijtje hadden met koeien, varkens, kippen, paarden en een grote appelhof met groentetuin. Ome pauw liep dan vanaf het station via het Egypteneind, over de sintelweg met spoorwegovergang, langs de sluis in de wijk en een lange laan naar onze boerderij. In de herfst en winter was deze weg slecht begaanbaar wat ook zo z’n voordelen had; in de oorlog werd hierdoor minder gauw controle gehouden door de Duitsers en maakte men van de gelegenheid gebruik om te stropen en te slachten. Als Ome Pauw diezelfde dag weer naar Amsterdam vertrok had onze opa er voor gezorgd dat zijn bagage rijkelijk gevuld was met van alles wat eetbaar was en stapte onze gast richting het station weer op de locomotief. Altijd is hij met zijn voorraad goed aangekomen in Amsterdam! De kinderen van Korte Akkers gingen lopend naar de lagere school aan het Beneden Oosterdiep. Op een dag zagen wij dat de trein bij de overgang van de sintelweg stopte. Dat gebeurde nooit. Tot onze grote verbazing..... wie stapte daar uit.....inderdaad.....onze ome Pauw!! Hij was met een bevriende machinist in de locomotief naar Veendam gereisd en bekortte zo zijn wandeling naar de Korte Akkers. Het verrassende van ome Pauw was niet enkel het feit dat hij altijd onverwachts kwam (zelfs toevallig ook precies op de dag dat ik werd geboren) maar hij nam ook altijd iets voor ons mee. Soms was het speelgoed, een kleurboek, een houten eend met jongen, een diabolo,een pop voor mijn zus, een grote vlieger,soms was het snoep. Iedereen kreeg wat, ook mijn ouders en grootouders. We zagen hem als een soort Sinterklaas. Elk jaar kwam hij langs, meestal in september of oktober. Zelfs toen het treinstation er niet meer was kwam hij lopend vanaf het GADO-station door de Kerkstraat, Molenstreek en het Vosseveld ons bezoeken, ondanks dat de afstand inmiddels wel veel langer was geworden heeft hij dit ritueel tot na zijn tachtigste volgehouden. Wel werd hij altijd met de auto weer naar het busstation gebracht. De spoorwegovergang, de rails ,waar we met mistig weer wel eens een oor op legden om te horen of er een trein aan kwam, of er steentjes of een cent op legden,de spoorbrug over de wijk, de volkstuintjes langs de spoordijk, de telegraafpalen, de personentrein met zijn fraaie locomotief met vooraan een rokende, dampende schoorsteen en in het midden een in het oog springende, glimmende koperen bol, drie personenwagons en de postwagen op het eind, ze behoren tot mijn herinneringen. Later bezocht ik de lagere landbouwschool (1956-1959). Deze was aanvankelijk gehuisvest in het stationsgebouw van Veendam. Rangerende goederentreinen,grommende diesellocomotieven met piepende remmen stoorden regelmatig de lessen. In die tijd werd ook begonnen met de aanleg van het AG Wildervankkanaal en rijksweg 33 en verdween de sintelweg. De ruilverkaveling kwam en nog meer industrie. Ik woon nog steeds op de Korte Akkers. De treinen zie je hier niet meer, het railservice centrum belemmert mij dat uitzicht maar de terugkomst van de personentrein is voor mij het herbeleven van een jeugdsentiment.
Mevrouw Siebel gaat op reis door: Frank Moree
Twijfelend staat ze voor de grote houten wagen. Ze wil nog bloemen kopen. Ze kan niet met lege handen bij haar zus aankomen. De geurende kleuren in de zwarte emmers roepen haar tegemoet! ‘koop mij! koop mij’. Uiteindelijk kiest ze voor de tulpen. Mooie rode tulpen. ‘Wil je ze goed inpakken?’ Ik ga met de trein!’ vraagt ze het meisje dat een donkerblauw schort draagt. Het meisje rolt ze twee keer in papier. Gistermiddag heeft ze al een kaartje gekocht. Ze wilde van tevoren even kijken op het station. Alles is zo veranderd. Er zijn nu winkels op het station. Je kunt hier zelfs boodschappen doen. Het is er druk en alle mensen hebben haast. Ze werd bijna omver gelopen door een jongen van wie zijn broek bijna afzakte. Hij had oorbellen in. Aan het einde van het perron staat de Rode Engel. Haar trein naar Veendam. De trein naar haar zus, naar huis. Naar de stad waar ze is geboren en opgegroeid. Het is een glimmend rode trein met een witte kop. Klein en schoon. Bij de deur staat een vrouw met een soort politiehoedje op. Ze lacht vriendelijk ‘Hartelijk welkom in de trein mevrouw. Moet ik u helpen?’’ Ze vraagt of dit de trein naar Veendam is en stapt na een bevestigend antwoord in. Hij gaat over tien minuten vertrekken heeft de mevrouw met het politiehoedje gezegd. De trein ruikt naar haar huis als de werkster is geweest. Ze moet de neiging onderdrukken om niet even met haar vinger over de rand van het tafeltje te gaan. Net als thuis. Even controleren. Alles glimt. De grijze vloer, de blauwe stoelen, de grijze wanden en de grote ramen. Het lijkt wel of de trein speciaal voor haar is schoongemaakt. Een man in een geel hesje maakt de vuilnisbakken leeg. Hij kijkt haar niet aan. Op zijn grote schoenen loopt hij zigzaggend door de trein. Bij elk tafeltje bukt hij even. Ze gaat bij het raam zitten. Haar tas zet ze tussen haar been en de wand zodat niemand erbij kan. Ze moet voorzichtig zijn. De trein fluit. Hij vertrekt. Langzaam fluistert hij van het perron weg. Vandaag is een feestdag. Ze gaat op reis. Ze heeft zich opgemaakt. Rode lippen en een gepoetste bril. Een beetje roze op haar wang. Ze glimt. Haar haar zit in een rolletje in haar nek. Spierwit zilvergrijs haar boven een kleurig blauw sjaaltje. Ze is al oud. Maar nog heel goed bij Elke dag maakt ze de puzzel in het dagblad IJ7P betekent podium. Aan de andere kant van het gangpad zit een man, Een mooie man, leeftijdloos. Kleurloos. Hij kan overal vandaan komen. ‘Waar gaat u heen meneer’’ vraagt ze hem. ‘Naar Sappemeer,’ zegt hij met een hese stem. Ze denkt dat hij rookt. Voorzichtig snuift ze in de lucht. Maar ze ruikt niets. Gelukkig. Ze vertelt over de reis naar haar zus. ‘Na meer dan vijftig jaar kan ik weer met de trein bij haar op bezoek Met de bus was het altijd zo’n gedoe. Met dat overstappen en met die strippenkaart. En de bus is zo krap. Ik ben niet zo goed meer in traplopen. Thuis slaap ik ook beneden.’ Ze is al maanden niet meer boven geweest. Maar ze weet precies wat daar is. Het bed en de wieg. Verleden van hun leven. En van de dood. Hij zit met zijn voeten op de bank. Ze ziet zijn bruine schoenen, veters, zolen met een beetje modder. Hij heeft ze slecht gestrikt. Onder zijn voeten ligt een krant. Hij legt zijn hoofd tegen het raam. Maar zijn ogen bewegen, hij slaapt niet echt. Hij heeft dikke zachte lippen. Even doet ze haar ogen dicht. Ze denkt aan de trein. Een knappe jongeman helpt haar elke dag met instappen. De stap van het perron in de trein is altijd een hele grote. Je moet omhoog. En met die rokken van toen gaat dat niet makkelijk. Haar mand moet ook mee. De rieten mand. Hij helpt haar zwijgend. Met zijn donkere ogen kijkt hij haar heel even aan. Zijn wimpers zakken snel. Hij heeft grote handen. ‘Dank u wel,’ fluistert ze elke dag tegen hem terwijl ze hem vlug even aankijkt. Allebei kijken ze weg, na een week zegt hij wat terug Hij heeft een hese stem. ‘Mag ik bij u komen zitten’’ vraagt hij haar. Hij draagt een werkpak Blauw manchester. Hij is op weg naar zijn baas. De trein stopt naast de boerderij. Zij gaat verder. Werken in de stad. Huishouden. Zijn hand ligt op haar knie. Voorzichtig schuift hij naar haar hand toe. Als ze elkaar aanraken voelt ze een kriebel in haar buik. Twee vingers op elkaar. Zijn lippen op haar mond. Zacht, strelend, nat. Een lichte huivering. Ze heeft haar ogen dicht. Ze wil alleen maar voelen. Achter het glas is het weiland waar ze een paar weken later uitstappen voor een picknick op een geruite deken. Het is zomer. Even eenzaam als de trein door het land glijdt, zitten zij onder de boom bij de sloot. Brood, kaas, worst en bier. Dat hebben ze meegenomen. Om hen heen gras, koeien en een sloot Verder niets. Ze lachen, praten, eten en drinken. Elk uur rijdt er een trein door het gras. Eenzaam en puffend Hij stopt bij de boerderij in de verte. Zijn boerderij. Daarna is het weer stil. Als de rook is opgetrokken herinnert er niks aan het ijzeren gevaarte. Dicht tegen elkaar aan gelegen strelen ze elkaar. Hij heeft harde handen maar zachte armen. Ze houdt van het donkere haar op zijn armen, Ze wil hem strelen. Uiteindelijk vallen ze in slaap.
‘Mag ik uw vervoersbewijs zien, mevrouw’’ Er staat een man in een blauw pak naast haar. Hij heeft een pet op. Het is de conducteur. Saai pak, denkt ze, terwijl ze haar tas pakt. Hij lijkt op een buschauffeur. Wat een raar woord voor een kaartje, vervoersbewijs. Ze zoekt haar kaartje in haar tas. Het is een geel papiertje, weet ze Maar heel klein. Ze was gisteren al bang dat ze het kwijt zou raken. Waar heeft ze het gestopt’ Het zit in het laatste vakje dat ze bekijkt. Bij de mollebonen. ‘Alstublieft meneer,’ zegt ze, ‘maar ik ben op reis, ik word niet vervoerd,’ zegt ze tegen hem terwijl ze streng probeert te kijken. Hij lacht en knipt een gaatje in haar kaartje. ‘Speciaal voor u een gaatje en geen stempel. Omdat u op reis bent. De eerste reis naar Veendam. Goede reis mevrouw en een prettige dag,’ zegt hij voordat hij zich omdraait naar de man aan de andere kant van het gangpad. De trein komt precies op tijd in Veendam aan. Bij haar kaartje heeft ze ook een briefje met de reistijden gekregen, dit controleert ze op haar zilveren horloge. Haar verlovingscadeau. Het mooiste dat ze nog van hem heeft. Zonder dat ze het merkt staat de trein stil. Het is net of hij niet gereden heeft. Alles gaat zo soepel. Het schudden en hobbelen van vroeger bestaat niet meer. Dit is veel comfortabeler dan de bus. Op het perron staat een klein krom vrouwtje in een grote bruine jas. Haar zus. Met een wandelstok. De jas is te groot of het vrouwtje is te klein. Ze staat stokstijf maar haar hoofd gaat telkens heen en weer. Een bibberhoofd, net als vader. Kinderen met grote rugtassen rennen om haar heen de trein uit. Gillen, muziek, stampen. Even later is het stil. Ze loopt over het perron naar Geke toe. Alles is nieuw. Ze is op een voor haar zovertrouwde plek maar het station is nieuw. Alles glimt en het is er schoon. Niets herinnert meer aan vroeger. De geur van kolen en olie zit alleen nog in haar hoofd ‘Veendam’ staat er op het bord aan de muur. Mooie letters. ‘Hallo lieverd,’ zegt ze als ze bij Geke is. Ze kussen elkaar. Langzaam. Op elke wang. En nog een keer. Ze voelt de rimpels van haar zus. Even houden ze elkaar vast. Vier rimpelige handen benadrukken dat dit alles is wat nog over is van een groot gezin. ‘Hoe was je reis’’ vraagt ze terwijl ze haar arm door de arm in de bruine jas steekt. Samen stappen ze over het perron. Nu pas ziet ze hoe klein de trein is. Daar kunnen niet veel mensen in. Niet veel meer dan in een bus. Als ze het station uitlopen weet ze het weer. Ze herkent de stad. Daar is het huis van de oude dokter. De man die hun eerste kindje ter wereld bracht. Jake is niet oud geworden. Longontsteking. ‘Kijk de school,’ wijst ze Geke. Ze moeten even stilstaan om te kunnen kijken. Geke kan niet lopen en kijken tegelijk. Dan valt ze. ‘Weet je nog, juffrouw Doornbosch, van wie we voor straf aardappels moesten schillen. De grote soeppan vol’’ Rode handen, witte schorten en heet water. Dat herinnert ze zich nog wel. Haar zus knikt. Langzaam gaat haar knot op en neer. Er blijven wat haren kleven aan de kraag van haar jas. Oude grijze haren.
Mijn herinneringen Stoomtrein Veendam - Groningen v.v. door: Roelf Vonk
In het begin van de oorlog ’40-’45 reden we nog op de fiets naar Groningen, met groepen jongelui van 16+..door regen, weer en wind en om de beurt gingen er 2 voorop tegen de wind in. Alles werd schaars en ook de fietsbanden…ze werden vrijveel vervangen door stukken tuinslang, die toen nog van rubber waren.. of men reed op de blanke velgen. Op bestrate wegen voelde je elk steentje en op het fietspad elke tegel. Daardoor werd overgeschakeld op openbaar vervoer…men kon met de bus, die toen ,omdat er geen benzine was, op generatorgas reden, dat betekende wel, dat af en toe gestopt moest worden om het vuurtje in de generator, die achter de bus hing, opgepookt moest worden…..er werd ook soms op ‘persgas” gereden…. Tussen 1942 en 1944 reisde ik met de trein, die getrokken werd door een stoomlocomotief. Samen met jongelui, die ook naar de MTS, Zeevaartschool of Kunstacademie reisden we op en neer; anderen gingen naar cursussen voor analist, accountant of iets anders. We zochten elkaar op, waardoor het vaak gezellige reizen waren. We zaten dan bijv. met 24 pers. in een coupe met 12 zitplaatsen, d.w.z.12 jongens zaten en de meisjes zaten bij hen op schoot, de rest moest staan. Een jongeman nam regelmatig zijn gitaar mee en dan werden de populaire liedjes, die je voor de radio hoorde met elkaar gezongen…de reizen duurden soms veel te kort. Bekende liedjes waren bijv. “als op het Leidse plein, de lichtjes weer eens branden gaan…” of “ een huisje en een tuintje, waar ik van dromen kan…” Soms kwamen volwassenen op ons coupe af…, dan riepen we “v o l “, maar was het een jonge dame, dan kon ze er altijd nog wel bij in. We waren wel selectief.! We wisselden ook de laatste nieuwtjes of mopjes…ik herinner me hoe je Hitler vertaalde in het chinees..:’hang kreng hang’.of ook ‘foetsie moetie’ We reisden op weekkaarten, die je zondags moest ophalen, had je dat niet gedaan, dan moest je maandag een volle retour betalen en kon je alleen een kaart kopen voor de rest van de week, die net zo duur was als een voor een volle week. Als dat gebeurde werd er Maandag vaak zonder kaartje gereisd en moest je bij controle stiekem een kaartjelenen. Dit was altijd spannend.
Station Veendam in oorlogstijd door: Chris Fictoor
Waar gebeurd Dit is een waar gebeurd verhaal. Het is gebaseerd op de memoires die mijn vader Chris schreef over zijn eigen leven en over dat van zijn vader Chris. Deze laatste, mijn grootvader, was stationschef in Veendam van 1941-1948. Daarvoor was hij werkzaam geweest als stationsambtenaar in Workum, waar mijn vader in 1922 werd geboren, op station Rotterdam Blaak en als ‘1e haltechef ’ in Kolham, aan het Woltjerspoor. Daar won hij de 1e prijs voor de beste stationstuin van Nederland. Tenslotte woonde en werkte hij op station Veendam. We gaan terug in de tijd. Station en treinclub Veendam was rond 1940 een druk station met rangeerterrein, waar een prominente rol was weggelegd voor de Veenkoloniale Boerenbond Jonkers Groupage Diensten. In het handgeschreven goederenboek is nog te lezen wat er in die jaren zoal aan industriële en landbouw producten via het station werd getransporteerd en verhandeld. Vader werkte in de oorlogstijd in Groningen en reisde elke dag met de trein op en neer. Hij deed dat samen met een vaste groep van zo’n twintig vrienden en vriendinnen. Deze betrof studenten, kantoorpersoneel en winkeldames van rond de twintig jaar oud. Zij waren afkomstig van Stadskanaal tot Martenshoek en reisden samen opeen gepakt in oude treincoupé’s die eigenlijk bestemd waren voor niet meer dan acht tot tien personen. Gedurende de oorlogstijd hadden mijn ouders verkering en zo was ook mijn moeder van de partij. Deze welopgevoede twintigers beleefden de oorlog en het verzet op hun eigen manier. De oorlogsmoed hielden ze erin met een heus lijflied: ‘Wij zijn de schrik van de Stadskanaalster trein, er is geen wagon of wij krijgen hem wel klein. De ruitjes, al zijn ze als planken zo dik, als ze ons aan zien komen dan beven ze van schrik. Zingen en brullen, dat is ons parool, van zeven tot acht en dan gaan we weer naar school. En ’s avonds beginnen wij van voren af aan, wie niet mee wil zingen, moet buiten blijven staan’. Zo probeerden ze op hun manier collectief verzet in barre tijden. De inhoud van het lijflied klopte soms letterlijk. Op een morgen drukte een van de club dwars door een ruit. Was het per ongeluk? Daar kwam in Veendam grootvader, de stationschef, al aanhollen om de dader te betrappen. Tot de conducteur hem zei: ‘Hard doorlopen, chef, het was uw zoon die het deed…….’. Verzet Omdat de mooie Nederlandse rijtuigen al naar Duitsland waren ‘verhuisd’ zat de treinclub op een dag in een Duitse treinwagon met ongeveer tien banken, de zogenaamde doorloop coupé. De jongens zochten regelmatig mogelijkheden de bezetter op eigen wijze een loer te draaien. Delen van de inventaris legden die dag het loodje. Als deze verzetsdaad ontdekt was door de bezetter waren de consequenties zeker niet te overzien geweest. Hetgeen ook zou blijken uit het volgende voorval. Een lid van de treinclub, zoon van een dominee uit het verzet, had een toepasselijk lied gemaakt op een schilder. Hitler was vroeger schilder geweest. Dit lied zong de treinclub uit volle borst, terwijl achter hen een NSB-officier in de coupé zat. Dat hebben zij geweten. De zoon moest, met enkele anderen, op het beruchte Groninger Scholtenshuis komen op de Grote Markt waar de Duitse SS en SA huis hielden, in de volksmond ‘dodencorps’ genoemd. Hoe de jongens het hebben klaargespeeld weten we niet, maar ze hebben zich eruit weten te redden. Op een avond wilde de treinclub vanaf het Groninger Hoofdstation weer terug naar huis. Zij torsten twee zware koffers vol graan en appels met zich mee naar de ingang. Deze werd door SS-ers versperd. Plotseling dook de toen welbekende Stad- en straatzanger Jan Roos op. Hij had de jongens en hun intenties gezien, ging in vol ornaat recht voor de SS-ers staan, stak zijn wandelstok karakteristiek dirigerend in de lucht en gaf zich helemaal over aan zijn favoriete aria’s. Zo kon de club slinks langs de SS het perron op glippen.
Deportatie Natuurlijk had de bezetting grote gevolgen voor het woon- en werkstation Veendam. Het werd grootvader gelukkig bespaard dat over dit station joden naar Duitsland werden getransporteerd. Op Zuidbroek gebeurde dat wel. Daar zat een NSB-chef en dat leverde grootvader genoeg moeilijkheden op. Op een dag waren er weer joden transporten over station Zuidbroek. Die dag moest de treinclub daar toevallig overstappen. Dit bij gebrek aan treinstellen, die immers steeds meer naar Duitsland verdwenen. Vier mannen van de treinclub moesten de zoon van de dominee vasthouden om te voorkomen dat hij de SS-ers te lijf ging die vrouwen, kinderen, oude mannen en vrouwen als vee afvoerden. De tijd op station Veendam werd steeds moeilijker. Op een dag stopte er een grote trein met Duitse soldaten. Als uit het niets doken er Engelse bommenwerpers op en beschoten het station en de trein. De soldaten vluchtten. De officieren moesten hen halverwege de Lange Leegte terughalen, twee kilometer van het station vandaan. Onderduiken In 1944 kreeg het station een Duitse legerofficier als extra controleur, omdat het gerucht ging dat het gehele Nederlandse spoorpersoneel wilde gaan staken, na een oproep uit Londen. Deze nationale staking werd een feit. Met spoed moesten onderduikadressen worden gevonden voor alle Veendammer stationsmedewerkers. Grootvader kreeg als chef de opdracht daarover contact te zoeken met de ‘ondergrondse’. De NSB-chef van station Zuidbroek had hem al gebeld dat de SS station Veendam zou bezetten als hij niet als chef op zijn post bleef. De bezetter had gezworen alle stakers en hun familieleden te zullen fusilleren. Met risico voor eigen leven is grootvader een dag later dan zijn medewerkers ondergedoken. Dit om zeker te weten dat zij goed onderdak waren gebracht. Zo is vanaf september 1944 tot mei 1945 het Veendammer stationspersoneel ondergedoken geweest. Mijn grootouders en vader op gescheiden adressen. Omdat grootvader de stationskas had gered, en later via de ondergrondse geld voor zijn medewerkers ontving, werd vader aangesteld als koerier om geld te bezorgen, dikwijls na spertijd. In de ene sok verborg hij het geld en in de andere geheime pamfletten die vertelden hoe de oorlog echt verliep. Hoewel hij nog een keer werd verraden, en daardoor naar een ander onderduikadres moest, overleefde hij deze zware tijd. Bevrijding In mei 1945 waren de Canadese troepen tot de provincie Groningen doorgestoten. Via Stadskanaal en Wildervank kwamen ze met donderend geweld Veendam binnen. De bevrijding werd gevierd. De memoires vertellen: ‘We waren stapelgek. Er werd gelachen, gehuild, gedanst. Op de tanks geklommen omhelsden we iedereen. De zoenen klapten op de verweerde vuile gezichten van de Canadezen. Overal kwamen bloemen voor hen vandaan….’. Grootvader kon terug naar het station en de stationswoning, althans wat ervan was overgebleven. De rotzooi was onbeschrijfelijk: ‘een ware zwijnenstal’ noemde hij het. Het volledige meubilair was vernield of gestolen. De mensendrollen lagen bovenop de piano en het stonk nog naar de overdadige drankfeesten die er waren gevierd. Alle voedsel, in honderden wekflessen, was verdwenen of vernield. Het huis was van boven tot onder veranderd in wat een ‘onbewoonbaar verklaarde’ woning kon worden genoemd. Grootvader stond sprakeloos en verbeet zich om niet in huilen uit te barsten. Dat duurde niet lang want zijn vingers jeukten om weer aan de slag te gaan. De NSB-ers waren gearresteerd door de Binnenlandse Strijdkrachten waar vader, met een oranje armband om, deel van uitmaakte. Zijn taak werd om mede voor het station en de woning te zorgen. Een ploeg gevangen genomen NSBmeisjes werd hem toegewezen en hij werd gewapend met een Pantzerfaust, een werpgranaat, in de koppelriem. De commandant had hem toevertrouwd: ‘Jij randt toch geen dames aan……’. Station en woning werden zo keurig opgeruimd. Grootvader was aan het organiseren en van een NSB- boer, van wie alle bezittingen in beslag waren genomen, kreeg hij een stel meubels. Er werd hem een toelage van het Spoorwegfonds toegekend en hij ontving diverse presentjes van oude relaties, waaronder van de firma Jonker.
Ook het stationsemplacement moest schoon gemaakt worden en vader werd als bewaker aangesteld van een twaalftal landwachters, die nogal wat op hun geweten hadden. Nu was hij ook weer niet zó’n held. Hoewel hij had leren schieten met een groot Frans geweer, en de vinger aan de trekker hield bij die zware jongens, had hij de kogels in zijn jaszak gestopt……. ‘Ik wilde niet het risico lopen iemand dood te schieten’, zei hij. Op een dag viel een van het twaalftal gevangenen flauw. Grootmoeder, die dit vanuit het stationsraam had gezien, kwam er direct aan met een bordje eten. Aangezien het commando van de Binnenlandse Strijdkrachten tegenover het station was gevestigd, in Hotel van Kreel, moest grootvader op het matje komen. Hij werd erg kwaad en heeft het commando gevraagd of zij dezelfde methodes wilden gaan toepassen die de bezetter had gebruikt. Weer bewoonbaar Langzaam maar zeker werd het leven normaler. Station en woning waren weer bewoonbaar geworden. Vader kreeg een baantje als hoofdassistent van de commandant en moest brieven typen voor andere rayons, rijk, gemeente en politie. Grootvader was druk doende de goederendienst weer op gang te brengen. Reizigersdiensten liepen er nog niet. Het was een geschenk uit de hemel dat het Canadese legerkorps de foerage afdeling inrichtte in de fietsenstalling en wachtkamer van het station. Tonnen voedsel, hele varkens, brood, koffie, thee, chocolade, sigaretten, cognac werden opgeslagen en ook bij van Gend en Loos werd de loods volgeladen. De stationsbewoners mochten er af en toen van mee profiteren. Vooral als de sergeant-majoor met zijn foerage drietonner weer naar Assen was gereden om voorraad te halen. Grootvader bracht de administratie zoveel mogelijk op orde en zette, waar mogelijk nog uit zijn geheugen, de financiële verantwoording uit de onderduikertijd op papier. Het spoorwegpersoneel werd beloond met een medaille en een week extra loon. Daarvoor kwam een afgevaardigde van de directie naar Veendam, iedereen werd toegesproken en zou een medaille opgespeld krijgen. Behalve grootvader, omdat hij naar hun zeggen een dag te laat was ondergedoken. Zoals wij weten om zijn medewerkers de eerste kans te geven om onder te duiken. ‘De kapitein verlaat immers als laatste zijn schip…..’. Alle stationsmedewerkers weigerden de medaille én de toelage, tot grootvader in ere zou worden hersteld. Hetgeen alsnog geschiedde. Afscheid van een chef Na ongeveer een half jaar verdwenen de Canadezen uit Nederland. Grootvader had tot zijn pensioen in 1948 nog een paar jaren voor de boeg. Om gepromoveerd te kunnen worden tot een hogere functie legde hij op zijn 62e jaar alsnog met succes een examen af en werd benoemd. Ook later paste die ambitie en vitaliteit nog helemaal in zijn stijl. Op zijn 80e behaalde hij bij het NTI nog een diploma in de Duitse taal…..! Zijn officiële afscheid als chef werd gevierd in aanwezigheid van directieleden en de hoofdinspecteur van de NS. Bij de hartelijke woorden aan zijn adres stond hij er trots bij, gestoken in zijn laatste mooie uniform met gouden rand om zijn pet. Voor de laatste keer had hij met zijn pollepel de trein uit Veendam laten vertrekken. Spoorweg familie 1948 was zijn pensioenjaar en mijn geboortejaar. Grootvader werd uiteindelijk 93 jaar en overleed in 1978, na nog jaren in Huize St.Fransciscus te hebben gewoond, waar ik was geboren. Zijn rode chef pet ligt nog steeds in mijn studeerkamer op de kast. Op het RK Kerkhof liggen mijn grootouders en mijn vader begraven. Ik ben hen dankbaar dat ze mij de liefde voor het station Veendam en het Spoor hebben bijgebracht. Broers van mijn grootvader, ook spoorweg medewerkers, en hun families hebben dat eveneens. Met als triest dieptepunt op 8 januari 1962 het grote treinongeluk bij Harmelen, waarbij Oom Piet Fictoor, machinist van de aangereden trein, omkwam samen met tweeënnegentig anderen. Nu de personentrein in Veendam weer gaat rijden voel ik mij daarom bijzonder betrokken.. De geschiedenis is rond.