1/ 9
Investeren in zaad voor een duurzame landbouw Congres BioForum – dinsdag 13 december 2011
“Belang maar ook bedreiging van de diversiteit aan rassen en gewassen” - Michel Haring Michel Haring leidde ons doorheen de geschiedenis van de cultuurgewassen. Bij cultuurgewassen hebben planten zich als het ware overgegeven aan de wensen van de mens, de plant heeft zich ten dienste gesteld van de mens. Dit heeft ook als gevolg dat de plant de mens nodig heeft voor z’n voortplanting. Teosinte, de voorganger van maïs, was goed uitgerust voor verspreiding: de zaadjes zijn kleiner en zitten los. Dit in tegenstelling tot maïs, waarvan alle zaad vast zit op de kolf en veel te zwaar is waardoor het niet spontaan verspreid geraakt en dus de mens nodig heeft. Haring wijst er op dat het merendeel van het werk om tot de huidige cultuurplanten te komen als gebeurd was voor de 16° eeuw. De veredeling was toen zuiver boerenwerk. Met Mendel werd de commerciële plantenveredeling geïntroduceerd. In de periode 1880-‐1949 begonnen de eerste bedrijven met commerciële plantenveredeling en is dit steeds verder geëvolueerd tot de hybriden van vandaag en ggo’s. Vandaag is de zaadveredeling in handen van de chemische industrie, bij een beperkt aantal bedrijven. Door de technologische aanpak gaan veel kosten gepaard met de introductie van een nieuw ras. Zaadveredeling gebeurt nu nog nauwelijks op het veld, maar vooral in het labo. Dit is ten koste van de agrobiodiversiteit. En ook de biologische landbouw steunt deze ontwikkeling. Moet daar niet dringend verandering in komen? Vragen: Johan D’Hulster: Is inteeltdepressie een vast gegeven? Michel Haring: “Niet noodzakelijk. Bij hybridisering is dit met opzet zo. Maar het hoeft niet noodzakelijk zo te zijn, en soms kan je daar zelfs verder mee veredelen. Bij landrassen bijvoorbeeld kan je met inteelt ook producten krijgen die beter of meer betrouwbaar zijn.” “De waarden van biologische landbouw in het wetenschappelijk onderzoek ten dienste van de pluriforme maatschappij” – Edith Lammerts van Bueren Edith Lammerts van Bueren zoomde in op de achterliggende waarden van biologische landbouw, die een procesgedreven benadering is, en niet enkel productgedreven (gevolgenethiek). Die waarden geven aanleiding tot normen, die eigenlijk gestolde waarden zijn. Maar die waarden wijzigen ook voortdurend. Bv. dierenwelzijn, maar nu ook veredelingstechnieken.
2/ 9
Bio gaat uit van de integriteit van het leven. Zodra een techniek het leven schaadt, stuiten wij op onze grenzen. Dat is een “waarde” van onze sector, maar in onze maatschappij gelden ook nog andere waarden, wij hebben als biosector niet de enige “waarheid”. En zelfs binnen de biosector zijn er verschillen. Voor veredelingstechnieken stelt IFOAM de grens op het niveau van de gehele plant/gewas. De EU bioregelgeving gaat uit van de cel als laagste niveau van het zelforganiserende leven. Maar telers telen geen cellen of weefsels, maar planten, vandaar dat de grens die IFOAM stelt vanuit een telersinvalshoek logischer is. In elk geval, door de grenzen die bio zichzelf oplegt, zijn we gedwongen om veel creatiever te zijn en andere oplossingen te zoeken. Bij chemische landbouw kan men immers telkens ontsnappen met chemie (kunstmest, pesticiden) en is men niet langer creatief of innovatief. Bij bio kan je niet rechtstreeks ingrijpen, daardoor alleen al is bio innovatief. Bij veredeling vertaalt zich in het feit dat je niet enkel moet veredelen op genetische resistenties, maar dat je bijvoorbeeld ook de morfologie van de plant moet gaan bekijken om die robuuster te maken. Bijkomende uitdaging voor onze sector is dat, gezien we zo klein zijn, we andere sociaal-‐ economische werkvormen moeten zoeken om bijvoorbeeld al het werk gefinancierd te krijgen. Er is ook een nieuwe generatie onderzoekers nodig. Ook onderzoekers en studenten moeten omschakelen. We moeten samenwerken, en partners zoeken in universitaire instellingen. Vragen: Johan De Schacht: In theorie kan je een diversiteit aan spelers hebben die elkaar complementeren. Maar dan moet het om evenwaardige partners gaan, en in de praktijk hebben wetenschap en universiteit veel meer middelen ter beschikking dan de boeren en is er dus allesbehalve sprake van gelijkwaardigheid. Kijk maar naar het VIB bijvoorbeeld. Het IAASTD rapport benadrukt nochtans het belang van de boeren. Edith Lammerts van Bueren: “Vroeger wou het Louis Bolk Instituut niets te maken hebben met de Universiteit van Wageningen. En Wageningen hield afstand van bio omdat het zogenaamd niet economisch zou zijn. Maar intussen zijn bruggen gebouwd. Bio krijgt nu de kans te laten zien wat het waard is. Zij moet het inderdaad met veel minder middelen doen dan bv. de ggo- veredeling, maar het is al een stap in de goede richting en je kan er maar het beste van maken, en er zoveel mogelijk publiciteit rond maken. Nu merkt ze dat Wageningse veredelaars contact zoeken met haar om samen te werken rond biologische veredelingstrajecten. Kortom, we moeten een ‘Calimero’houding vermijden en creatief omgaan met weinig middelen.” Esmeralda Borgo: Normen zijn gestolde waarden, maar zijn we niet te laat met de veredeling? (bv. CMS) Edith Lammerts van Bueren: “Dat klopt. Op vlak van veredeling is in de biowetgeving enkel een verbod op ggo’s sedert ’99. Het LBI kreeg de vraag van het Ministerie om ook ’s alle andere
3/ 9
veredelingstechnieken door te lichten, en toen hebben ze daaromtrent een rapport opgesteld. Ze zijn toen ook op CMS gestoten, dat onder de definitie valt van een GGO, maar aan de etiketteringsplicht is ontglipt. Omgekeerd kunnen we niet volledig terugvallen op zaadvaste rassen, want daar staan we achterop met het veredelingswerk. Maar straks zijn er een reeks nieuwe ggo-technieken, er is wel een inhaalbeweging nodig.” Steven Desanghere: Hoe sterk is de weerstand nog van de biosector tegen de ggo’s? Er lijkt enkel nog een strijd te zijn rond co-‐existentie. Maar intussen is Agrico, die een bio-‐aardappel heeft, ook bezig met het patenteren van ggo-‐gewassen. Edith Lammerts van Bueren: “Ik ben niet bang dat we de grenzen van bio zullen rekken, de sector is stevig genoeg om trouw te blijven aan zijn principes. Wel moeten we telkens opnieuw alle uitleg geven, alle details, alle criteria, en voldoende aandacht schenken aan het bewustwordingsproces. Zij vindt het belangrijk om ook aan te tonen dat er alternatieven zijn, en dat daarin veel innovatie mogelijk is. Het is goed dat er mensen zijn die zich verzetten tegen ggo’s, maar daar eindigt het debat niet, je moet ook kunnen aantonen dat er alternatieven zijn. En daar ziet zij haar missie en die van de biologische sector.” “Risico’s vanuit de Zadenrichtlijn 2009/145/EC voor dit universeel levend erfgoed” – Gebhard Rossmanith Gebhard Rossmanith gaf toelichting bij de huidige zadenrichtlijn, en de scenario’s van de Commissie bij de planning voor de wijziging van deze regelgeving. Vragen: Hoe ver staat men met het lobbywerk voor een regelgeving ten gunste van zaadvaste rassen? Gebhard Rossmanith: “De debatten worden opgevolgd door IFOAM en men ziet wel een zekere interesse voor de biologische beweging. Er is luisterbereidheid. En hoe meer we de problematiek bekend maken in de maatschappij, hoe meer kans dat we vooruitgang kunnen boeken. We willen de lobbyisten van de industrie niet hinderen, maar we willen wel mogelijkheden creëren voor onszelf.” Wat gebeurt er vandaag in de praktijk? Greet Lambrecht gaf een voorstelling van de Werkgroep Eigen Zaadteelt en lichtte de praktijk op de Akelei toe. Teler René Groenen gaf toelichting bij Kultuursaad e.V.
4/ 9
Debat “Zaadgoed, de bron van ons bestaan, een verantwoordelijkheid van iedereen” Moderator Jan Vincke leidde het debat met Marc Jacobs (FARO), Gilbert Crauwels (Ministerie van Landbouw), Mieke Lateir (Biosano), Louis De Bruyn (Werkgroep Eigen Zaadteelt) en Lieven David (Velt). In eerste instantie vroeg Jan de panelleden om een reflectie over de uiteenzettingen van de vorige sprekers en hoe ze zelf dachten een positieve bijdrage te kunnen leveren. Marc Jacobs vond het een boeiende dag met diverse aandachtspunten, zowel voor het beleid als voor de praktijk. Veel punten waren herkenbaar voor hem: veel parallellen en goede praktijken. Ook dit thema gaat over een zoektocht naar duurzaamheid. Kortom, hij stelt vast dat deze dag evengoed een beschrijving van zijn eigen job kon zijn. Het lijkt hem nuttig om dit verhaal in de kanalen van de erfgoedsector te brengen. In het erfgoedreferentiekader zijn er argumenten om politici te overtuigen over deze problematiek na te denken. Mieke Lateir neemt zorgen en hoop mee naar huis. Ze maakt zich zorgen over de tendensen, over de globalisering van de veredeling, over het beoordelen van het eindproduct in plaats van het proces. De diepe kloof tussen de Monsanto’s van deze wereld voor wie duurzaamheid synoniem is voor productiviteit enerzijds, en het pleidooi van Edith Lammerts van Bueren voor holistische oplossingen anderzijds, vallen haar sterk op. Maar deze dag heeft haar ook hoop gegeven: omwille van de vele praktijkvoorbeelden, het onderzoek van Edith Lammerts van Bueren, de activiteiten van de Werkgroep Eigen Zaadteelt, het werk van Kultursaat e.V. en Bingenheimer Saatgut AG. Ze ziet bovendien veel jonge mensen in de zaal die hiermee zelf aan de slag kunnen. Mieke wil daarom ook vol enthousiasme haar eigen werk voortzetten: zaden van Bingenheimer Saatgut AG naar boeren in België en Nederland brengen. Louis De Bruyn vond de sprekers inspirerend en hun bijdragen belangrijk. Hij concludeert uit de uiteenzetting van Michel Haring dat we vandaag voor een moeilijke keuze staan. Binnen de veredeling zijn twee wegen ontstaan met elk hun eigen dynamiek en krachtsverhouding. We komen uit een eeuwendurende periode van eigen zaadteelt, die vandaag marginaal is geworden. Nu komen we in een periode waarin daar veel nood aan is, maar de praktijk minimaal is. Van Edith Lammerts van Bueren onthoudt hij dat we daar iets aan kunnen doen. Zij is als geëngageerde wetenschapper in de plantenveredeling terecht gekomen. Niet verwonderlijk volgens Louis, want ook in het verleden waren het over het algemeen vrouwen die zich met de zaadproductie bezig hielden.
5/ 9
Als voorzitter van de Werkgroep Eigen Zaadteelt wil hij weerstand bieden tegen de opkomende storm van het grote bedrijfsleven. We moeten initiatieven ondersteunen in de landbouwbedrijven om het heft weer in handen te nemen, en het eigen zaad terug positie te laten verwerven. Hij is ook blij dat hij een rol kan spelen in de opleiding van Landwijzer, waar hij ziet dat de jonge generatie de eigen zaadteelt omarmt. Hij is ook blij dat hij de Akelei kan laten zien aan deze studenten, want de Akelei is als praktijkvoorbeeld een echte stimulans. Gilbert Crauwels is verantwoordelijk voor de opvolging en omzetting van de zaaizaadrichtlijn, en realiseert zich dat de aangehaalde kritiek terecht is. Ook hij is van mening dat de richtlijn moeilijk te implementeren is, erg bureaucratisch, ver weg van de werkelijkheid en vol tegenstrijdigheden. Zijn persoonlijke visie is dat de regelgeving onderscheid moet maken: enerzijds zijn er de rassen van de bedrijven die je moet testen, en anderzijds moet je een duidelijke opening creëren voor rassen die niet geregistreerd en beschreven moeten worden, maar die het resultaat zijn van vakmanschap op het veld, zoals de rassen van Greet Lambrecht. Ook die moet je probleemloos kunnen commercialiseren. Lieven David begint met de uitdagende vraag aan Gilbert Crauwels: “Mogen eigen geteelde zaden uitgewisseld worden?” Het antwoord is “Neen”. Lieven begrijpt niet dat je wel een tomaat (die ook zaadjes bevat) mag verkopen, maar het zaad ontdaan van de vrucht niet… Lieven pleit ervoor consumenten beter te informeren. Op Brussels Grondwitloof bijvoorbeeld zou het opschrift ‘zaadvast rassen’ moeten prijken. Ook amateur tuiniers hebben recht op informatie wanneer ze zaad kopen. Zij zijn niet geïnteresseerd in uniforme bloemkolen of tomaten die tegelijkertijd rijpen, wel in smaakvolle producten. We vinden ons niet meer terug in datgene wat de professionele productie ons opdringt. Velt organiseert de gezamenlijke aankoop van zaden, en stelt daarbij een stijgende trend vast. Na deze dag is Lieven extra gemotiveerd om dit verhaal verder uit te dragen. Jaar na jaar zal Velt dit aanzwengelen, en zullen ze het verhaal duiden. In de toekomst wil hij tevens een grootschalige uitwisseling van zaden organiseren voor tuiniers. Hij wil de Korte Keten versterken, alsook het netwerk tussen de tuiniers onderling. Dan vroeg Jan Vincke de panelleden hun aanbevelingen voor de overheid, de keten, de onderzoekswereld, de consumentenbeweging, … Gilbert Crauwels wijst er op dat de wetgeving zelf kleine openingen bevat die we zouden kunnen inzetten om het uitwisselen of verhandelen van eigen geteelde zaden mogelijk te maken. Zo voorziet het Vlaamse BVR een uitzondering voor veredelingsonderzoek, en volgens hem is participatieve veredeling ook veredelingsonderzoek. Zijn persoonlijke aanbeveling bestaat erin dat we de overheid vragen om die uitzondering te laten toepassen op eigen geteeld zaad.
6/ 9
Hij wijst er ook op dat de wetgever zelf niet steeds consequent is. Zo is het Brussels Grondwitloof wel door Europa erkend als streekras, terwijl het lastenboek vereist dat het om zelf geteeld zaad gaat. Voor Louis De Bruyn is in de eerste plaats samenwerking cruciaal. We moeten onze krachten leren kennen, ze benoemen en ze bundelen. We moeten bruggen bouwen naar de onderzoekswereld, in Vlaanderen -‐Ugent, ILVO-‐ en daarbuiten. Ten tweede moeten we kennis overdragen. Eigen Zaadteelt maakt deel uit van het ambacht. Voor de ‘oude garde’-‐tuiniers is eigen zaadteelt een eenvoudig gegeven; die kennis moeten ze nu aan de jongeren doorgeven. Ten derde moeten professionele tuiniers niet alleen goed kunnen tuinieren, maar ook goed kunnen verkopen. Zaadvaste biologische rassen, dat is een verkoopsargument! Deze rassen leveren namelijk een bijdrage aan de toekomstige voedselzekerheid, en bieden weerstand en veerkracht op het veld. Mieke Lateir reageert op de aanbeveling van Gilbert Crauwels en merkt op dat je, qua beleid, eigen zaadteelt niet als een uitzondering mag beschouwen. Zij is van mening dat eigen zaadteelt en zaadvaste rassen een volle erkenning waard zijn, en dat aangepaste wetgeving nodig is om dit op een volwaardige manier alle kansen te geven. Zij mist in Vlaanderen nog betrokkenheid vanuit de institutionele onderzoekshoek (universiteiten, praktijkcentra). Dankzij de Werkgroep Eigen Zaadteelt en het CSA-‐netwerk gebeurt er veel in de praktijk/op het veld, maar het onderzoek staat daar te ver af. Er moet meer openheid zijn om met de boeren samen te werken en te werken aan een gezamenlijke visieopbouw. Voor zichzelf ziet ze ook een rol weggelegd in het brengen van het verhaal, het vermarkten van het belang van deze agrobiodiversiteit (genetische diversiteit) naar de consument toe. Communicatie is hierbij cruciaal. Marc Jacobs bedenkt dat de erfgoedstrategie misschien niet ideaal is, want dan denk je in termen van uitzonderingen. In internationale context, binnen Unesco, is dit anders. Wanneer we denken in termen van export, dan zijn de Unesco-‐teksten wel bruikbaar. Nadien was er nog even ruimte voor vragen: Jan de Vry (De Postelein): misschien moeten we overwegen om een statement te maken van het Brussels Witloof, als voorbeeld voor lokaal en artisanaal, en dit formeel laten opnemen als erfgoed. Dit kan dienen als voorbeeld voor andere lokale producten, wereldwijd. Wordt het dan als uitzondering beschouwd, dan is dat er één die de regel bevestigt. We mogen immers niet op één paard wedden. De invalshoek ‘erfgoed’ kan mensen aan het denken zetten. Marc Jacobs antwoordt dat je zo’n project zeker kan indienen bij de Unesco. Als statement biedt dat zeker mogelijkheden. Het effect in Vlaanderen zal wel minder groot zijn, maar buiten
7/ 9
de grenzen biedt dit perspectieven. Een dossier opstellen valt best mee, belangrijk is een partner te zoeken in de erfgoedwereld. Loes Mertens (De Bolster) merkt op dat de situatie waarbij de zaadteelt terug in handen van de boeren is een mooi ideaal vormt, maar dat de realiteit vandaag anders is. Zolang er geen ideale situatie is, zijn de professionele zaadteeltbedrijven nog steeds nodig. Die lijken vandaag aan de kant te worden geschoven. Nochtans wordt ook binnen bio de teelt steeds grootschaliger en de productie intensiever. De biologische zaaizaadproductie moet zich ook daar op richten. Het hele scala aan bioboeren moet aan z’n trekken komen. En voor de zaadbedrijven gaat het telkens om zeer dure investeringen, ook zij moeten hun kosten terugwinnen. Een pleidooi voor de verduurzaming van de veredelingsprogramma’s, is volgens haar meer op zijn plaats. René Groenen is het daar niet helemaal mee eens. Het aura rond hybriden is soms terecht, maar niet altijd. Stellen dat zaadvaste rassen voor de hobbyisten zijn, en hybriden voor de professionelen, is z.i. onzin. Zijn werkwijze is goedkoper dan die van De Bolster. Het is veel meer een kwestie van het vinden van andere socio-‐economische structuren (cfr. presentatie Edith Lammerts van Bueren). Robrecht Sarrazyn benadrukt de link met de regio: witloof in het Brusselse, prei in het Mechelse,… Hij vraagt of er een inventaris bestaat van bedrijven die zaadvaste rassen vermeerderen en selecteren. Louis De Bruyn antwoordt dat dit niet evident is, aangezien je dat zaad officieel niet mag verhandelen. Of dit dan bestaat voor geregistreerde, eigen geteelde rassen? Tot vandaag zijn er twee dossiers ingediend bij de Vlaamse Administratie om een landras te laten erkennen, aldus Gilbert Crauwels. Hij is er zich van bewust dat de kostprijs om één zo’n ras te laten erkennen, veel te hoog is. Dezelfde principes als voor klassieke rassen worden gehanteerd. Het kost al 205 euro om een dossier in te dienen, daar komen nog de prijs van het onderzoek én de kost om het op de rassenlijst te behouden bovenop. Hij wijst op de tegenstrijdigheid: men wil met die wetgeving de rassen conserveren, maar wie initiatief neemt, moet dan ook nog betalen voor dat behoud! Zijn persoonlijke aanbeveling is om bij het indienen van een dossier, ook een subsidie aan te vragen. Linda Coenen werkt voor ASEED Europe, een bedrijf dat actie voert tegen Monsanto, patenten, … ASEED was de negatieve acties moe, en wilde eens aandacht schenken aan het positieve verhaal. Ze hebben toen een zadenruilbeurs georganiseerd. Haar aanbeveling: organiseer zadenruilbeurzen! En nodig De Bolster daarbij uit. Financier veredeling met structuren zoals CSA, met consumenten die lid worden van een structuur waar boeren zaden telen. Een soort participatieve veredelingsprojecten, voor en door consumenten, die actief betrokken zijn. Kunnen we ook geen lessen trekken uit buitenlandse voorbeelden, zoals het project van Vandana Shiva? Johan D’hulster (de Akelei, Schriek) heeft veel ervaring met Indië. Hij merkt op dat dit gebonden is aan een ander maatschappijmodel. Ruilhandel speelt daar mee. Je neemt zaad uit de zaadbank, en nadien geef je anderhalf keer die hoeveelheid terug. En dit
8/ 9
leidt ons tot de vraag wat onze maatschappij met de landbouw heeft aangericht, door er economische wetten op af te sturen. Landbouw en economie zijn tegengesteld aan elkaar. Landbouw levert overvloed op, economie is gebaseerd op schaarste. Met economie hol je de landbouw van binnenuit uit. Michel Haring geeft aan dat de zadenwetgeving oud en achterhaald is. De hele administratie eromheen is log en volledig achterhaald. Haal die regels weg, en de meeste problemen zijn opgelost. Gilbert Crauwels geeft aan dat dit nu in scenario 4 van de herziening van de wetgeving zit. Wie zijn ras wil registreren, kan dat doen, maar moet er voor betalen. Zo creëer je vertrouwen in de anonieme relatie tussen de tuinder en het zaadbedrijf. Maar in de Korte Keten is dat vertrouwen er per definitie en zijn al die administratie en kosten voor registratie compleet overbodig. Leen Laenens (BioForum Vlaanderen) krijgt het laatste woord. Wat zij meeneemt van deze dag, is samen te vatten onder de termen: hoop, passie, veerkracht en samenwerking. Drie uitspraken blijven haar bij: -‐ De plant heeft zich overgeleverd aan de mens. Greet zei “neem een stap terug om de balans weer in evenwicht te krijgen, werk hiertoe samen mét de plant” -‐ Het belang van een driedimensionale benadering: de plant en zijn omgeving, de mens, het spirituele. -‐ Regels zijn gestolde waarden. De namiddag levert een hele reeks aanbevelingen op: 1) Bio is niet oubollig, maar integendeel extreem innovatief. Bio heeft een innovatief aanbod naar de hele landbouw, en dit potentieel moeten we als biologische sector veel meer uitdragen. 2) Waar je ook actief bent, in de keten of als onderzoeker, benadruk telkens opnieuw het alternatief. Vertrek steeds van de vier waarden van biologische landbouw. Maak er je referentiekader van en breng de conclusies van het IAASTD rapport in de praktijk. 3) Onderschat de rol van de consument niet. Door zijn eigen handelen, kan hij de biodiversiteit mee in de goede richting sturen. Laten we de slapende reus, dat het leger van consumenten is, wakker maken. 4) Maak gebruik van de conventie van FARO, zoek hier medestanders voor, en overtuig ze met het symbolische kapitaal dat de conventie biedt. Wederzijdse samenwerking is mogelijk, maar besef dat de erfgoedstrategie gaat voor uitzonderingen. Neem het Brussels Grondwitloof als testcase, en zoek andere voorbeelden internationaal om zo artikel 18 van de conventie in de praktijk te brengen. 5) Voor de Werkgroep Eigen Zaadteelt: durf uit te breken om jullie kerntaak van diversiteit uit te dragen. Zoek meer samenwerking. 6) Voor de Werkgroep Eigen Zaadteelt en BioForum kan het een uitdaging zijn om te onderzoeken wat de registratie van een zaadvast ras nu precies inhoudt.
9/ 9
7) Veredeling en vermeerdering moeten strikt uit elkaar worden gehouden, zoals het geval is met Kultursaat e.V en Bingenheimer Saatgut AG. Je mag het onderzoek naar de pijpen van het commerciële circuit niet laten dansen. 8) Bio-‐Impuls en NOBL: bekijk gezamenlijk hoe samenwerking rond dit thema mogelijk is. 9) Zoek medestanders binnen de Europese Commissie en het Europese Parlement en schreeuw van de daken dat de herziening van de zadenrichtlijn een effectieve verbetering teweeg brengt voor de eigen zaadproductie. 10)Respecteer de autonomie van de boeren, wat betekent: meer aandacht voor zaadvaste rassen. Immers, hybriden zijn vier maal zo duur als zaadvaste rassen.