Duurzame landbouw in Utrecht Advies over de effectiviteit van het stimuleringsbeleid
Duurzame landbouw in Utrecht Advies over de effectiviteit van het stimuleringsbeleid
Erna van der Wal Anneloes Visser Frits van der Schans
CLM Onderzoek en Advies BV Culemborg, november 2009 CLM 715 – 2009
Voorwoord _____________________________________________________________________________ De provincie streeft naar een duurzame landbouw, zowel in economische, sociale als ecologische zin. Naar een landbouw die bijdraagt aan de kwaliteit van onze mooie provincie en die rekening houdt met de mogelijke effecten van haar bedrijfsvoering op volgende generaties of op andere de plekken in de wereld. Daarom ben ik ook blij met het feit dat de provincie de afgelopen decennia heeft geïnvesteerd in een milieuvriendelijke landbouw. We zijn er nog niet, op een aantal terreinen is de milieubelasting uit de landbouw nog te hoog, maar we zijn wel op de goede weg. De komende jaren wil de provincie investeren in maatregelen en innovaties die aantoonbaar onze provinciale milieudoelen dichterbij brengen. Dit willen we blijven doen in samenwerking met het landbouwbedrijfsleven. Met dit rapport kunnen we leren van het verleden en daarmee onze huidige aanpak verbeteren. Dit rapport dient ook als basis voor het programma Duurzame landbouw en milieu dat de provincie samen met onze partners aan het voorbereiden is. Het beschrijft waar we nu staan wat betreft milieukwaliteit en de rol van de landbouw daarin en hoe effectief de provincie is geweest in het bereiken van provinciale landbouw-milieubeleid. Ik hoop dat zowel bestuurders en medewerkers van de provincie, landbouworganisaties, waterschappen en gebiedscommissies van dit rapport kunnen leren. Wouter de Jong Gedeputeerde Milieu en Duurzaamheid
November 2009
Inhoud _______________________________________________________________________________________
Voorwoord Inhoud Samenvatting 1 Inleiding
1
2 Landbouw in de provincie Utrecht
3
3 Huidige milieukwaliteit en de rol van de landbouw 3.1 Nitraat, stikstof & fosfaat 3.2 Gewasbeschermingsmiddelen 3.3 Zware metalen 3.4 Ammoniak 3.5 Broeikasgassen 3.6 Fijn stof 3.7 Water en bodem 3.8 Conclusies
5 5 8 10 11 11 11 12 12
4 Analyse huidig provinciaal operationeel beleid 4.1 Operationeel beleid per milieuthema 4.1.1 Nitraat, stikstof & fosfaat 4.1.2 Gewasbeschermingsmiddelen 4.1.3 Zware metalen 4.1.4 Ammoniak 4.1.5 Klimaat en duurzame energie 4.1.6 Fijn stof 4.2 Waterbeheer 4.3 Biologische landbouw 4.4 Duurzaamheidskeurmerken 4.5 Conclusies
13 13 13 17 18 19 20 21 22 22 23 23
5 Effect van stimuleringsbeleid 5.1 Inleiding 5.2 De aansturing van LaMi 5.3 De strategie van LaMi 5.4 Effect stimuleringsbeleid in relatie tot PMP doel 5.4.1 Effecten van activiteiten gericht op (versneld) voldoen aan de norm 5.4.2 Effecten van gebiedsgerichte activiteiten die verder gaan dan de norm 5.4.3 Effecten van sectorgerichte activiteiten die verder gaan dan de norm 5.4.4 Effecten van activiteiten gericht op biologische landbouw 5.5 Effect stimuleringsbeleid in relatie tot de strategie van LaMi 5.6 Conclusies
25 25 25 26 28 29 29 30 34 35 36
6 Conclusies en aanbevelingen 6.1 Conclusies 6.2 Aanbevelingen
39 39 42
Bronnen
45
Bijlage 1 Projectmethoden
47
Bijlage 2 Projectprestatiematrix
49
Bijlage 3 Overzichtstabel LaMi-projecten 2003-2008
51
Samenvatting ______________________________________________________________________ De doelstelling voor de landbouw uit het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) 20042008 luidt: 'De landbouw voldoet tijdig aan de wettelijke normen, en mogelijkheden worden benut om versneld en verdergaand aan deze normen te voldoen'. De provincie geeft aan deze doelstelling invulling door: • het stimuleren van duurzaam ondernemen; • het stimuleren biologische landbouw; • het saneren van bestaande knelpunten; • het afsluiten van beheersovereenkomsten en het ontwikkelen van groen-blauwe diensten. In de afgelopen jaren lag het accent met name op stimuleringsbeleid en dan vooral op het ondersteunen van boeren bij het voldoen aan wettelijke normen (zoals MINAS en gewasbeschermingsdoelstellingen). De uitvoering van dit stimuleringsbeleid lag tot 2008 in handen van de Stichting LaMi (hierna: ‘LaMi’). Op dit moment weet de provincie onvoldoende of de provinciale stimuleringsacties wel leiden tot betere milieuprestaties op de Utrechtse landbouwbedrijven. Om meer sturing te kunnen geven aan het landbouw- en milieubeleid is het zinvol om de effecten van de stimuleringsactiviteiten uit het verleden onder de loep te nemen. De provincie heeft CLM Onderzoek en Advies gevraagd om: 1. inzicht te geven in de huidige milieukwaliteit en de rol van de landbouw daarin; 2. aan te geven op welke thema’s het huidige operationeel beleid onvoldoende is; 3. een beschrijving te geven van het effect van het stimuleringsbeleid in de periode 2003-2008; 4. advies te geven ten aanzien van het stimuleringsbeleid van de provincie. Het onderzoek is gericht op de effectiviteit van het provinciale stimuleringsbeleid. Het is geen evaluatie van het functioneren van de Stichting LaMi. Milieukwaliteit en de rol van de landbouw Bijna 60% van het areaal in de provincie Utrecht bestaat uit landbouw, waarvan 85% gras- en maïsland voor de rundveehouderij. De belangrijkste milieuproblemen in de landbouw zijn: • te hoge concentraties fosfaat in het oppervlaktewater van N2000 gebieden en KRW waterlichamen; • hoge depositie van ammoniak op gevoelige delen van N2000 gebieden en de EHS; • uitstoot van fijn stof in de pluimveehouderij; • uitstoot van broeikasgassen (met name lachgas en methaan) uit de veehouderij; • bodemdaling in de veenweidegebieden; • verdroging van natuurgebieden als gevolg van landbouwkundige ontwatering; • gewasbeschermingsmiddelen in grond- en oppervlaktewater. Analyse huidig operationeel landbouw- en milieu beleid Op grond van het huidige stimuleringsbeleid kan worden geconcludeerd dat: • Voor zover er sprake is van operationeel beleid, is dit versnipperd en ontbreekt er samenhang. In verschillende plannen van de provincie zijn thema’s uitge-
I
•
•
•
•
•
•
•
werkt. Belangrijk zijn het PMP, het Waterplan, het Reconstructieplan, het Klimaatprogramma en het Grondwaterplan. Op een aantal thema’s ontbreekt operationeel beleid. De belangrijkste zijn de aanpak van fosfaat op zand- en veengronden en de aanpak van gewasbeschermingsmiddelen in de fruitteelt. Tot nu toe heeft de provincie niet of nauwelijks gestuurd op de PMP doelstelling in haar opdracht aan de Stichting LaMi. Er werden nauwelijks duidelijke prestaties van de stichting gevraagd. De huidige kennis van de bijdrage van de landbouw aan diverse milieuproblemen en het toegenomen inzicht in gebiedsspecifieke milieudoelen bieden kansen voor de provincie om in overleg met de landbouw, waterschappen en gebiedscommissies om afspraken te maken over operationele doelen. Het Reconstructieplan is hiervan een goed voorbeeld. De KRW biedt mogelijkheden om in te zoomen op knelpunten ten aanzien van fosfaat en gewasbeschermingsmiddelen. De provincie heeft in het Waterplan reeds aangegeven met waterschappen en de landbouw te willen samenwerken in projecten gericht op: - bronnenonderzoek; - ontwikkeling van maatregelen; - effectmonitoring. Het operationeel beleid voor klimaat en energie is SMART uitgewerkt in het project Landbouw op Orde. Met de partners in de provincie kunnen echter nog gebiedsgerichte prestaties worden benoemd. Het ontwikkelen van groen-blauwe diensten biedt mogelijkheden om milieudoelstellingen te realiseren. Er is een begin gemaakt met het Programma Beheer en de Pilot Groenblauwe Diensten West Utrecht. Er is weinig aandacht voor de verduurzaming van de intensieve veehouderij, op het stimuleren van emissiebeperkende maatregelen (luchtwassers) na.
Effect van het stimuleringsbeleid De uitvoering van het stimuleringsbeleid lag in handen van de Stichting LaMi. Zoals als gezegd heeft de provincie nauwelijks duidelijke prestaties vanuit het PMP doel geformuleerd voor LaMi. De stichting heeft in overleg met de provincie en LTO Noord haar eigen strategie om een duurzame gedragsverandering bij boeren te bewerkstelligen. De strategie van LaMi hield om gedragsverandering te bereiken door in eerste instantie het bewustzijn en de houding van boeren met betrekking tot milieumaatregelen te beïnvloeden. Daarnaast is LaMi sterk vraaggestuurd. Deze strategie wordt zeer gewaardeerd door de boeren. Om een uitspraak te kunnen doen over het effect van het provinciale stimuleringsbeleid hebben we de projectresultaten van LaMi afgezet tegen enerzijds het PMP doel en anderzijds tegen de strategie van LaMi zelf. Effect van het stimuleringsbeleid in relatie tot het PMP-doel Van de (niet-biologische) projecten in de periode 2003-2008 waren de meeste (75%) gericht op het (versneld) voldoen aan de normen voor gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten. De overige 25% projecten bestonden uit gebiedsgerichte activiteiten die verder gingen dan de norm. Uit de gegevens van de Stichting LaMi valt in het algemeen te concluderen dat de Utrechtse landbouw in hoge mate is ondersteund bij het voldoen aan wettelijke bedrijfsnormen. Het bereik van een aantal bewustwordings- en kennisontwikkelingsactiviteiten was zeer groot (zie ook hieronder). Op dit terrein is het provinciale stimuleringsbeleid effectief gebleken. In de melkveehouderij is bijvoorbeeld veel
II
aandacht besteed aan de verplichte mineralenboekhouding MINAS. Hierdoor zijn veel boeren in staat gesteld op een kosteneffectieve manier aan de normen te voldoen. Van de projecten die verder gingen dan de norm is eigenlijk alleen het aantal deelnemers bekend. Slechts in een aantal gevallen is ook de milieuprestatie gemeten. Bijna 30% van alle projecten was gericht op de biologische landbouw. De doelstelling dat er in 2009 de provincie 85 agrariërs biologisch produceren is met 89 biologische bedrijven in 2008 gehaald. Effect van het stimuleringsbeleid in relatie tot de eigen strategie van LaMi LaMi richt zich in haar projecten grotendeels op kennisverspreiding, bewustwording en houdingsverandering. Hiermee moet worden bereikt dat boeren ook daadwerkelijk hun gedrag gaan veranderen. Het effect van de strategie van LaMi is gelegen in de balans tussen projecten gericht op bewustwording, houdingsverandering en gedragsverandering. Het doelbereik, uitgedrukt in het percentage van de doelgroep, van de verschillende typen projecten was als volgt: • schriftelijke informatie: 100% bereik alle doelgroepen; • projecten gericht op kennisvermeerdering, bewustwording en houdingsverandering: ca 10% in de melkveehouderij en 80% in de fruitteelt; • projecten gericht op gedragsverandering: ca 5% van de melkveehouders en ca 30% van de fruittelers. Aanbevelingen De belangrijkste aanbevelingen zijn: • Vervolg de succesvolle aanpak: met de werkwijze van LaMi krijgt de provincie vertrouwen onder boeren en tuinders, wat van belang is voor het realiseren van maatschappelijke doelen. • Maak een meerjarenaanpak voor het behalen van de afgesproken prestaties, samen met de waterschappen, de landbouwsector en de gebiedscommissies. • Vul de gewenste prestaties ten aanzien van waterkwaliteit meer gebiedsgericht in. Benut hiervoor de doelen en maatregelen uit de KRW voor de diverse waterlichamen. • Zet meer in op het verspreiden van succesvolle innovaties naar een bredere groep agrariërs. • Blijf werken met projecten die bijdragen aan milieu én economie en die aansluiten bij de praktijk van boeren. • Spreek met de landbouw, in geval van bewustwording rondom nieuwe thema’s, duidelijke prestaties af (hoeveel boeren wil je bereiken en hoe). • Ga in de fruitteelt door op de ingezette manier. De melkveehouderij en intensieve veehouderij zijn relatief grote sectoren, waar meer aandacht nodig is om een groter aantal boeren te bereiken en te stimuleren hun gedrag te veranderen. • Bepaal een vernieuwde strategie voor de stimulering van biologische landbouw.
III
IV
1
Inleiding_________________________________________________________________________________ Het provinciale milieubeleid voor de lange termijn is gericht op een goede kwaliteit van bodem, water en lucht voor natuur en mensen. Het landbouwbeleid van de provincie richt zich op het vervullen van randvoorwaarden voor een economisch en ecologisch duurzame landbouw die inspeelt op maatschappelijke vragen en die bijdraagt aan de kwaliteit van het cultuurlandschap. De doelstelling voor de landbouw uit het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) 2004-2008 luidt: 'De landbouw voldoet tijdig aan de wettelijke normen, en mogelijkheden worden benut om versneld en verdergaand aan deze normen te voldoen'. De provincie geeft aan deze doelstelling invulling door: • het stimuleren van duurzaam ondernemen; • het stimuleren biologische landbouw; • het saneren van bestaande knelpunten; • het afsluiten van beheersovereenkomsten en het ontwikkelen van groen-blauwe diensten. In de afgelopen jaren lag het accent met name op stimuleringsbeleid en dan vooral op het ondersteunen van boeren bij het voldoen aan wettelijke normen (zoals MINAS en gewasbeschermingsdoelstellingen). De uitvoering van dit stimuleringsbeleid lag tot 2008 in handen van de Stichting LaMi (hierna: ‘LaMi’). De provincie stelde jaarlijks de kaders voor de stichting vast. Deze waren echter algemeen van aard en niet prestatiegericht. De uitvoering door de stichting was in grote mate vraaggestuurd vanuit agrariërs en gericht op bewustwording, houding- en gedragsverandering in deze doelgroep. Er werd echter nauwelijks kwantitatief gestuurd op bedrijfsmilieuprestaties of op de verspreiding van duurzame maatregelen en technieken. Door de aanpak van LaMi is in Utrecht groot draagvlak ontstaan voor het stimuleringsbeleid, maar zijn de bedrijfsmilieuprestaties niet inzichtelijk. Voor het saneren van bestaande knelpunten en voor het aangaan van beheersovereenkomsten zijn de prestaties meetbaar en haalbaar geformuleerd. Hierop is onze aandacht dan ook niet gericht. De provincie wil haar doelstelling uit het PMP vertalen naar een uitvoeringsprogramma voor de komende jaren, met meetbare en specifieke doelstellingen (operationeel beleid, zie figuur 1.1). Op dit moment weet de provincie onvoldoende of de provinciale stimuleringsacties wel tot een beter milieu leiden. Vaak is het overigens ook moeilijk om een directe relatie te leggen tussen bedrijfsmaatregelen en de milieukwaliteit. Toch staat voor de komende jaren de volgende vraag centaal: Welke bedrijfsmilieuprestaties willen we stimuleren zodat we met enige zekerheid tegemoet komen aan gebiedsspecifieke milieueisen? In het Reconstuctiegebied is deze vraag al deels beantwoord. Hieruit is gebleken dat het nodig om zicht te hebben op: 1. gebiedsspecifieke water- en milieudoelen; 2. bijdrage van de landbouw in de milieubelasting; 3. inzicht in het milieueffect van bedrijfsmaatregelen.
1
Kwaliteit
Effect van
Bodem, water,
beleidsuitvoering
lucht, leefomMonitoring
geving
& evaluatie
Uitvoering
LangeBeleidscyclus
termijn beleid
Operationeel beleid
Figuur 1.1
Schematische weergave van de beleidscyclus; met onderscheid tussen monitoring van beleidsuitvoering en milieukwaliteit.
Om meer sturing te kunnen geven aan het landbouw- en milieu beleid is het zinvol om de effecten van de stimuleringsactiviteiten uit het verleden onder de loep te nemen. Een partij die voor een belangrijk deel verantwoordelijk was voor de uitvoering van dit stimuleringsbeleid was LaMi. Monitoring van het effect van het provinciale beleid is daarmee afhankelijk van de wijze waarop LaMi verantwoording heeft afgelegd. Daarnaast is het landbouw- en milieubeleid uitgewerkt in meerdere beleidsplannen (bijvoorbeeld Waterplan, uitvoeringsprogramma’s als Platteland in Ontwikkeling (PIO) en in verschillende gebiedsprogramma’s. Dit heeft geleid tot een versnipperde aansturing en rapportage aan Gedeputeerde Staten. Doel Het doel van dit onderzoek is: 1. Inzicht geven in de huidige milieukwaliteit en de rol van de landbouw daarin; 2. Aan te geven op welke thema’s het huidige operationeel beleid onvoldoende is; 3. Beschrijven van het effect van het stimuleringsbeleid tot nu toe; 4. Doen van aanbevelingen ten aanzien van het stimuleringsbeleid van de provincie. Leeswijzer In het volgende hoofdstuk geven we een beknopt beeld van de landbouw in de provincie Utrecht. De huidige kwaliteit van bodem, water en lucht in de provincie wordt in hoofdstuk 3 beschreven. Waar mogelijk geven we ook de rol van de landbouw hierin weer. Dit levert een beeld op van de opgave voor de landbouw in Utrecht. In hoofdstuk 4 analyseren we het huidige provinciale operationele landbouw-milieu beleid. Dit doen we door de opgave voor de landbouw af te zetten tegen het bestaande stimuleringsbeleid. In hoofdstuk 5 beschrijven we het effect van het stimuleringsbeleid over de periode 2003-2008. In het laatste hoofdstuk trekken we conclusies en doen we aanbevelingen ten aanzien van het provinciale stimuleringsbeleid.
2
2
Landbouw in de provincie Utrecht ____________________ Agrariërs gebruiken met 80 duizend hectare bijna 60% van het grondgebied in de provincie Utrecht. Daarnaast bestaat bijna 18% bestaat uit bos, natuur en recreatiegebied en ruim 4% van de oppervlakte van de provincie is water (website provincie Utrecht). Het aantal agrarische bedrijven in de provincie Utrecht is in 10 jaar (1996-2006) afgenomen met bijna 30% tot 3121 (zie tabel 2.1). Het aandeel van de landbouw en visserij (primaire productie) in de toegevoegde waarde (bruto, basisprijzen) in de provincie Utrecht lag van 2002 tot 2006 op bijna 1%. In Nederland ligt dit aandeel al jaren rond de 2,2%. Bedrijven in de provincie zijn met gemiddeld 63 nge kleiner dan in de rest van Nederland waar de gemiddelde bedrijfsomvang op 90 nge ligt (bron: CBS en Boerderij 93).
Tabel 2.1
Aantal agrarische bedrijven met agrarische hoofd- en nevenactiviteit in de provincie Utrecht (CBS).
Arealen per sector
1996
2006
Akkerbouw
62
72
Tuinbouw
610
350 (ca.65% fruit en
Verandering +16%*** -43%
23% glas)* Graasdier
3.150
2.349
-25%
Hokdier
259
151
-42%
Combinatie
335
199
-41%
Aantal bedrijven**
4.416
3.121
-29%
* **
aantal actieve bedrijven, gebaseerd op inschatting LaMi. in 2004 was in de Gelderse Vallei ca. 25% bedrijven gespecialiseerd melkveebedrijf en ca. 25% gespecialiseerd intensief veehouderijbedrijf (bron: Reconstructieplan GVUO 2005). *** waarschijnlijk als gevolg van stoppende melkveebedrijven; op deze bedrijven wordt voornamelijk mais en gras geteeld.
Belangrijkste sectoren In Utrecht is de melkveehouderij veruit de grootste agrarische bedrijfstak. Andere belangrijke sectoren zijn de glastuinbouw, fruitteelt en de intensieve veehouderij (met name varkens). Hieronder geven we een korte beschrijving van de sectoren (overgenomen uit de Notitie Landbouw en Milieu, Provincie Utrecht 2002, aangevuld met CBS 2006). Melkveehouderij De melkveehouderij in Utrecht wordt gekenmerkt door gemiddeld kleine bedrijven, een intensieve bedrijfsvoering en hoge productiekosten door onder andere hoge grondprijzen en milieueisen. De melkveehouderij vervult in grote delen van Utrecht een belangrijke rol als economische drager van het platteland en als beheerder van natuur- en landschappelijke waarden. De verwachting is dat de huidige trend van 3
schaalvergroting als gevolg van prijsdaling en milieuwetgeving door zal zetten en het aantal bedrijven zal afnemen. Uitbreiding is door de stedelijke omgeving en fysieke omstandigheden (veen) niet altijd makkelijk. Glastuinbouw De glastuinbouw is een kleine sector. Er zijn twee concentratiegebieden in de Harmelerwaard en in de derde bedijking bij Mijdrecht. Veel glastuinbouwbedrijven zijn gestopt, verplaatst naar de Harmelerwaard of vertrokken naar locaties buiten de provincie met de aanleg van Leidsche Rijn. Het ondernemerschap in de concentratiegebieden is over het algemeen goed. Voor de solitaire bedrijven zijn de groeimogelijkheden beperkt. In de provincie bevonden zich in 2006 ongeveer 80 bedrijven met glas. Intensieve veehouderij De intensieve veehouderij is geconcentreerd in de Gelderse Vallei. Ook in de varkenshouderij is schaalvergroting opgetreden, al is deze geringer dan in bijvoorbeeld Brabant. De mogelijkheden van de intensieve veehouderij zijn beschreven in het Reconstructiepan Utrecht-Oost, Gelderse Vallei. Voor de intensieve veehouderij zijn landbouwontwikkelingsgebieden aangewezen waar de sector kan groeien. In de verwevingsgebieden is groei mogelijk maar wel beperkt. In de extensiveringsgebieden nabij natuurgebieden is de sector gebonden aan emissieplafonds voor ammoniak. In Utrecht is er een lage specialisatiegraad. Veel bedrijven houden varkens als neventak. Fruitteelt Utrecht is voor de fruitteelt naast de Betuwe één van de belangrijke fruitteeltcentra van Nederland. Het zijn grotendeels gespecialiseerde bedrijven. De provincie kent veel handelaren die grote bewaarfaciliteiten exploiteren en zorgen voor de afzet van het fruit. Het areaal omvat ca. 1700 ha appels en peren (10% landelijk areaal). Er waren in 2006 ca. 230 fruitteeltbedrijven, waarvan een deel daarnaast ook een veehouderijtak heeft. Het aantal fruitteeltbedrijven kan verder dalen door schaalvergroting, bestemmingswijzigingen en beperkter mogelijkheden voor hervestiging. Bijzondere gebieden De provincie Utrecht kenmerkt zich door een verscheidenheid aan gebieden, zoals de Gelderse Vallei, de Utrechtse Heuvelrug, de Kromme Rijn, de Utrechtse Waarden en de Venen. In een aantal gebieden in de provincie Utrecht geldt (vanwege de kwetsbaarheid) aanvullend landbouw-milieu beleid, dat gericht is op de bescherming van natuur en milieu. Deze gebieden zijn bijvoorbeeld: - Reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost; - Grondwaterbeschermingsgebieden; - Vogel- en Habitatrichtlijn-gebieden; - Natuurbeschermingswetgebieden; - Overige natuurgebieden in de EHS.
4
3
Huidige milieukwaliteit en de rol van de landbouw ______________________________________________________________________________ De kwaliteit van natuur en leefomgeving in de provincie Utrecht staat onder druk en voldoet vaak nog niet aan de gestelde doelen die de provincie heeft gesteld. Dit komt door te hoge emissies naar bodem, water en lucht. Aan die emissies draagt de Utrechtse landbouw in meer of mindere mate bij. Inzicht in de rol van de landbouw en de wijze waarop de landbouwbedrijfsvoering het milieu beïnvloedt is van belang voor het formuleren van operationeel stimuleringsbeleid. Hieronder wordt per milieuthema de huidige kwaliteit beschreven en wordt in beeld gebracht wat de bijdrage vanuit de Utrechtse landbouw is. De gegevens van de milieukwaliteit zijn grotendeels overgenomen uit de Water- en Millieubalans 2007.
3.1 Nitraat, stikstof en fosfaat Nitraat kan met name op zandgrond door afspoeling en uitspoeling terechtkomen in het grond- en oppervlaktewater. Fosfaten zijn minder mobiel en worden gebonden in de bodem. Maar als de bodem verzadigd is, kan ook het fosfaat uitspoelen naar het grondwater. Te grote hoeveelheden fosfaat en nitraat (stikstof) in het grond- en oppervlaktewater ontregelen de ecologische processen in het water en bodem en vormen een bedreiging voor drink- en zwemwater. Oppervlaktewater Te hoge emissies van stikstof en fosfaat kunnen leiden tot eutrofiëring (vermesting) van het oppervlaktewater. Dit is in de provincie Utrecht nog altijd het grootste probleem. De sterke verbetering van de afgelopen decennia lijkt zich vanaf 2005, dankzij aanvullende maatregelen, geleidelijk verder door te zetten. Het aantal en de ernst van de overschrijdingen nemen licht af. De landbouw is als belangrijkste grondgebruiker in de provincie voor een flink deel verantwoordelijk voor de nutriëntenbelasting van bodem en water. De bijdrage van de landbouw aan de belasting van het grond- en oppervlaktewater kan lokaal oplopen tot wel 75% (Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrechts-Oost, 2005; Platform diffuse bronnen, 2002). In de Veenweidegebieden kan de bijdrage aan stikstof en fosfaat in het water uit de landbouw variëren tussen de 20 en 80% (Beek, 2007). In 2005 voldeed 23% van de meetpunten aan de normen voor nutriënten (zie figuren 3.1, 3.2 en 3.3).
5
Figuur 3.1
MTR-overschrijding nutriënten in oppervlaktewater (Nulmeting KRW 2006).
Figuur 3.2
Stikstof in oppervlaktewater (Nulmeting KRW 2006).
6
Figuur 3.3
Fosfaat in oppervlaktewater (Nulmeting KRW 2006).
Grondwater De Water- en Milieubalans 2007 geeft aan dat in 2006 de nitraatnorm in het freatische bovenste grondwater in Utrecht niet overal wordt gehaald (zie figuur 3.3). Het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR) wordt overschreden op zandgronden en daar buiten met name bij grasland en boomgaarden (Tauw, 2007). De MTR wordt niet overschreden bij meetpunten in akkerbouwgebieden. Het Milieu en Natuur Planbureau (MNP) heeft berekend dat Nederland in 2009 niet, maar in 2015 waarschijnlijk wel aan het milieudoel van de Nitraatrichtlijn zal voldoen. Maar het halen van die nitraatnorm zal vooral moeilijk zijn in de zandgebieden (Nutriëntenbelasting van bodem en water 2005). In de Karakterisering deelstroomgebied Rijn-Midden worden veel grondwaterlichamen voor menselijke consumptie beoordeeld als ‘at risk’. In enkele gevallen is nitraat ook daadwerkelijk in het water van de pompstations aangetroffen (Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008; Achtergrond van Platteland in Ontwikkeling 2006). Met name in delen van de Gelderse Vallei is sprake van fosfaatverzadiging, waardoor de kans op uitspoeling van het fosfaat naar het diepere grondwater toeneemt. Volgens de Milieuanalyse voor het Reconstructiegebied valt hier 80% van de landbouwgrond onder ‘fosfaatverzadigde grond’. Door aanhoudende nalevering van fosfaat van deze fosfaatverzadigde gronden zal ondanks de aanscherping van de fosfaatnorm de milieubelasting met fosfaat slechts langzaam afnemen (Water- en Milieubalans 2007; Grondwaterplan Provincie Utrecht, Reconstructieplan).
7
Figuur 3.4
Nitraat in het grondwater (Water- en Milieubalans 2007).
3.2 Gewasbeschermingsmiddelen Te hoge concentraties van giftige gewasbeschermingsmiddelen kunnen het ecosysteem verstoren. Daarnaast kunnen middelen die makkelijk uit- of afspoelen naar het grond- of oppervlaktewater problemen geven wanneer dit water bestemd is voor de drinkwaterwinning. In de provincie Utrecht wordt het overgrote deel van het drinkwater gemaakt van grondwater. Op één plaats, de Bethunepolder, wordt oppervlaktewater gebruikt voor de bereiding van drinkwater. Oppervlaktewater Over het algemeen worden in de provincie Utrecht de meeste gewasbeschermingsmiddelen (per hectare) gebruikt in de fruitteelt en glastuinbouw. In 2006 is in het werkgebied van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden 27 keer een MTR-overschrijding van gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater aangetoond. Deze werden veroorzaakt door acht verschillende stoffen. De belangrijkste teelten in dit gebied zijn fruitteelt en glastuinbouw (HDSR 2006). In het gebied van Amstel, Gooi en Vecht zijn 33 (prioritaire) stoffen gemonitord in de periode 2000-2004. Per monitoringslocatie werden maximaal drie stoffen aangetroffen die niet aan de norm voldeden. Voor een aantal gewasbeschermingsmiddelen was nog geen norm bekend (Waterbeheerplan AGV 2006-2009). In de Gelderse Vallei (Waterschap Vallei en Eem) worden nauwelijks gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen. Middelen worden met name gebruikt in de maïsteelt. In de toekomst zouden meer middelen aangetroffen kunnen worden, doordat er steeds meer boomteelt (met een relatief hoger middelengebruik) in het gebied komt. 8
Van het Utrechtse deel van het werkgebied van Waterschap Rivierenland (klein gebied rond Vianen) zijn nauwelijks gegevens over gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar. In figuur 3.5 is zichtbaar in hoeverre in de provincie Utrecht en in de rest van Nederland MTR-overschrijdingen voorkomen.
Figuur 3.5
Gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater (bron: www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl versie november 2009).
Grondwater Gewasbeschermingsmiddelen worden soms ook in te hoge mate aangetroffen in het grondwater. In 5 van de 31 drinkwaterwinningen worden te hoge concentraties landbouwkundige gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen. In de Grondwateranalyse KRW 2007 wordt geconcludeerd dat met name het grondwater op de Utrechtse Heuvelrug ‘at risk’ is. In de Nulmeting KRW 2006 (Tauw) kwam een aantal stoffen naar voren die de drinkwaternorm overschreden: MCPP, aldicarb, DMST (tolylfluanide), bentazon, AMPA (glyfosaat), BAM (dichlobenil). De laatste twee stoffen zijn afbraakproducten van gewasbeschermingsmiddelen en worden niet alleen in de landbouw gebruikt. Deze kunnen ook afkomstig zijn uit de bebouwde omgeving.
9
3.3 Zware metalen Zware metalen (zink, koper, nikkel, cadmium, lood) kunnen in aanzienlijke hoeveelheden via de bodem uitspoelen en afspoelen naar het oppervlaktewater. In de landbouw is de belasting van de bodem met zware metalen afkomstig uit het gebruik van dierlijke mest en kunstmest. Zware metalen zitten in dierlijke mest als gevolg van de samenstelling van het diervoeder en door het gebruik van kopersulfaat in voetbaden voor melkkoeien. Via kunstmest wordt cadmium aangevoerd. Oppervlaktewater Voor koper voldeed in de provincie Utrecht gemiddeld 26% van de metingen in 2006 aan de MTR-norm. Voor zink is dat 87% van de metingen en 84% voor nikkel (zie figuur 3.6). Chroom, lood, kwik, arseen en cadmium zijn in 2006 niet in overschrijding op de meetlocaties aangetroffen (Verzamelde gegevens Waterschap Rivierenland).
Figuur 3.6
Zware metalen in oppervlaktewater (Nulmeting KRW 2006).
In het gebied van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden voldoet koper op steeds meer locaties (34%) aan de norm. Ook de zinkconcentraties worden steeds beter: op 96% van de locaties wordt aan de norm voldaan. Nikkel komt vergeleken met 2004 en 2005 iets slechter uit de beoordeling maar ernstige normoverschrijdingen zijn in 2006 nergens aangetroffen (HDSR 2006). Ook in (de Utrechtse delen van) de gebieden van de waterschappen Amstel, Gooi en Vecht, Vallei & Eem en Rivierenland zijn koper, zink en nikkel nog probleemstoffen. De concentraties zink en nikkel overschrijden de MTR-norm af en toe op enkele locaties. Koper overschrijdt vrijwel overal altijd de MTR-norm. De landbouw wordt op enkele locaties aangewezen als de belangrijkste bron (Waterbeheerplan AGV 2006-2009; Verzamelde gegevens Waterschap Rivierenland).
10
3.4 Ammoniak Ammoniak is mede de oorzaak van de verzuring en vermesting van bossen, heideterreinen en andere ecosystemen. Verzuring veroorzaakt een verhoogde mobiliteit van toxische metalen zoals aluminium. Vermesting is de verrijking van het milieu met voedingsstoffen, zoals nitraat dat in de bodem door omzetting van ammoniak ontstaat. Een overmaat aan voedingsstoffen ontregelt ecologische processen in bodem, grond- en oppervlaktewater. In de landbouw komt ammoniak komt vrij uit stallen en mestopslagen, bij weidegang van het vee en tijdens het bemesten van de bouw- en weilanden. In 2002 veroorzaakte de landbouw 86% van de totale ammoniakemissie in de provincie. Dit wordt veroorzaakt door veehouderijbedrijven. Deze ammoniak draagt voor ca. 50% bij aan de totale stikstofdepositie op de Utrechtse natuur (MER Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, 2004). Door landelijk ammoniak- en mestbeleid en voorgenomen Reconstructiemaatregelen zal dit de afgelopen jaren waarschijnlijk (licht) zijn afgenomen.
3.5 Broeikasgassen De belangrijkste broeikasgassen uit de landbouw zijn methaan, lachgas en kooldioxide. De Utrechtse landbouw is met een broeikasgasuitstoot van 1,4 Mton CO2equivalenten de derde sector in de provincie Utrecht (15%). Deze emissie komt niet alleen vrij op de landbouwbedrijven maar is inclusief de emissies die vrijkomen bij de productie van grondstoffen als krachtvoer en kunstmest. Deze worden veelal buiten de provincie geproduceerd. Rekenen we ook de mineralisatie van veen toe aan de landbouw dan stijgt het aandeel van de landbouw van 15% naar 17% (Elferink, Van Well & Vlaar 2007). Ten opzichte van 1990 is de emissie van broeikasgassen vanuit de Utrechtse landbouw in 2006 met 20% lager. Deze reductie is grotendeels het gevolg van de afnemende dieraantallen en toenemende efficiëntie in de (melk-)veehouderij. De (directe en indirecte) emissies door aanwending van kunstmest en dierlijke mest, bij de teelt van krachtvoergrondstoffen en bij de pensfermentatie leveren de grootste bijdrage aan de emissie vanuit de Utrechtse landbouw. De emissie van CO2 door het gebruik van energie in de Utrechtse land- en tuinbouw is relatief beperkt. Van de doelstelling voor duurzame energie realiseert Nederland op dit moment 2,4% en de provincie Utrecht minder dan 1%.
3.6 Fijn stof Fijn stof is een vorm van luchtvervuiling en heeft een ongunstig effect op de gezondheid van mensen. Emissie uit stallen is waarschijnlijk de grootste bron van emissie van fijn stof vanuit de landbouw. Daarnaast is er een aantal relatief kleine posten, met als belangrijkste de toediening van gewasbeschermingsmiddelen en
11
kunstmest en de aanvoer van krachtvoer op het agrarische bedrijf. Winderosie is vermoedelijk ook een grote bron, die variabel is in de tijd. De omvang ervan is echter moeilijk te schatten (Chardon & van der Hoek 2002). Landelijk bedraagt de bijdrage van de landbouw aan de fijn stof emissie naar schatting 20%. Deze bijdrage is met name afkomstig uit de intensieve veehouderij. In Utrecht ligt deze bijdrage hoger als gevolg van de hoge concentratie van intensieve veehouderijbedrijven in de Gelderse Vallei. Op dit moment vormen 20 bedrijven in de provincie een knelpunt (Conceptrapportage ECN 2007).
3.7 Water en bodem Veel natuurgebieden in de Provincie Utrecht, waaronder Natura 2000-gebieden, lijden op dit moment schade door (grond)watertekorten of door wateraanvoer van onvoldoende kwaliteit. Deels is dit het gevolg van peilbeheer ten behoeve van de landbouw of van landbouwkundige grondwateronttrekkingen voor beregening of veedrenking. In het veenweidengebied vindt bodemdaling plaats als gevolg van landbouwkundig peilbeheer. De veenbodem daalt enkele millimeters tot meer dan een centimeter per jaar door inklinking en mineralisatie van het veen. Ook bodembewerking ten behoeve van graslandverbetering en maïsteelt dragen bij aan de bodemdaling.
3.8 Conclusies Bijna 60% van het areaal in de provincie Utrecht bestaat uit landbouw (waarvan 85% gras- en maïsland voor de rundveehouderij). In een beperkt aantal gevallen is duidelijk bekend in welke mate de landbouw bijdraagt aan de milieubelasting. De belangrijkste sectoren en gebieden met een relatief hoge milieubelasting zijn in tabel 3.1 weergegeven. Tabel 3.1
Sectoren en gebieden met een (te) hoge milieubelasting
Milieuthema
Gebied
Sector
Nutriënten (nitraat, fosfaat)
- Een aantal KRW-lichamen
Alle grondgebonden sectoren
- oppervlaktewater
- Gelderse Vallei - Veenweidegebied
- grondwater
- Utrechtse Heuvelrug - Gelderse Vallei
Gewasbeschermingsmiddelen - oppervlaktewater
- Provinciaal
- grondwater
- Utrechtse Heuvelrug
Fruitteelt, glastuinbouw, maïsteelt
Zware metalen (koper)
- Provinciaal: koper >norm
Rundveehouderij
Ammoniak
- Natuurgebieden Gelderse
Veehouderij
Vallei en Utrechtse Heuvelrug (Natura 2000) Broeikasgassen
- Provinciaal
Fijn stof
- Gelderse Vallei
Intensieve veehouderij
Water en bodem
- Verdroging natuurgebieden
Rundveehouderij
- Bodemdaling Veenweiden 12
Veehouderij
4
Analyse huidig provinciaal operationeel beleid _____________________________________________________________________________________ De provincie heeft behoefte aan haalbare en meetbare operationele doelen die sturing geven aan de uitvoering, zowel binnen de gehele provincie als in de verschillende deelgebieden. In dit hoofdstuk geven we inzicht in het effect van het bestaande Europese en landelijke beleid, en zetten we de resterende opgave af tegen het bestaande provinciale landbouw-milieubeleid. De volgende vragen komen hierbij aan de orde: • Is er sprake van operationeel beleid? • Is het voldoende en is het SMART geformuleerd? • Indien het ontbreekt, hoe kan de provincie dit invullen? Bij het lezen van de onderstaande analyse is het goed om te realiseren dat de milieuprestaties op bedrijfsniveau in sterke mate bepaald worden door Europees en Rijksbeleid. Tevens is het goed om te realiseren dat veel van de huidige wettelijke normen voor het landbouwbedrijfsleven onvoldoende zijn voor het behalen van gebiedsspecifieke milieudoelen. Het Utrechtse operationele landbouw- en milieubeleid staat beschreven in het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP), het Waterhuishoudingsplan (WHP), in het Programma Platteland in Ontwikkeling (PIO) en in de diverse gebiedsprogramma’s in het kader van de Agenda Vitaal Platteland. Ook is gekeken naar de jaarlijkse kaderbrief van de Provincie Utrecht aan de Stichting LaMi.
4.1 Operationeel beleid per milieuthema 4.1.1
Nitraat, stikstof en fosfaat Effect Europees en nationaal beleid Leidend voor het nationale en provinciale beleid ten aanzien van meststoffen zijn de Europese Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water (KRW). Alle oppervlaktewateren moeten uiterlijk in 2015 aan de normen en doelstellingen van de KRW voldoen. Op dit moment werken de Nederlandse waterbeheerders aan waterplannen op nationaal, provinciaal en regionaal niveau. In deze plannen worden de doelen voor de oppervlaktewater- en grondwaterlichamen vastgelegd en maatregelen voor de komende zes jaar geformuleerd. De Nitraatrichtlijn is in Nederland vertaald in het mestbeleid. In alle gebieden moet de grondwaternorm van maximaal 50 mg nitraat per liter worden bereikt in 2009. Voor fosfaat moet in 2015 een evenwichtsbemesting worden bereikt, waarbij de bemesting in evenwicht is met de onttrekking door het gewas. De Meststoffenwet stelt gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat (tabellen 4.1 en 4.2). Het Lozingenbesluit Open Teelten en Veehouderij (LOTV) stelt voorwaarden om emissie van meststoffen naar het oppervlaktewater te beperken.
13
Tabel 4.1
Stikstofgebruiksnormen (totaal van dierlijke mest en kunstmest) voor enkele hoofdgewassen in kg/ha jaar (LNV-loket 2009). 2007
2008
2009
Klei
345
325
310
Veen
290
265
265
Zand/Loss
290
275
260
385
365
350
Veen
330
300
300
Zand & Loss
350
345
340
Klei
160-275
150-250
150-250
Zand & Loss
145-250
Grasland met beweiden
Grasland (100% maaien) Klei
Maïs, aardappel, wintertarwe, suikerbiet
Tabel 4.2
-
Fosfaatgebruiksnormen (kg P2O5/ha per jaar). 2007
2008
2009
Grasland
105
100
100
Bouwland
90 (85)
85
80
De normen tussen haakjes zijn de maximale normen die gelden voor het gebruik van fosfaat in de vorm van dierlijke mest.
-
Voor fosfaatarme gronden geldt een fosfaatgebruiksnorm van maximaal 160 kilo per hectare per jaar.
De afgelopen jaren was de focus bij de agrarisch ondernemers vooral gericht op stikstof. Maar met het huidige mestbeleid komt de nadruk meer te liggen op fosfaat. Daarop kunnen boeren minder gemakkelijk sturen dan op stikstof. Het ontbreekt de sector op dit moment aan voldoende kennis (Mestbeleid voor Utrecht, 2006). Voor veen- en kleigronden lijkt het generieke beleid voor het behalen van de nitraatnorm in het grondwater voldoende. Op zandgronden zal een knelpunt blijven bestaan (MNP, 2005). Uitvoering van de Reconstructiemaatregelen is dan noodzakelijk om dit knelpunt op te lossen. Ook voor oppervlaktewater is het mestbeleid niet voldoende om de huidige doelen en de toekomstige KRW doelen te halen. Positief is dat de aandacht verschuift naar fosfaat omdat dit nutriënt het meest beperkend is voor de ecologische KRW doelen. Op dit moment werken de waterschappen aan gedetailleerde plannen om tegemoet te komen aan de KRW doelen. Voor de Gelderse Vallei is bekend dat uitvoering van de landbouw-milieumaatregelen uit het Reconstructieplan cruciaal is voor het halen van de streefwaarde voor fosfaat op het Eemmeer. In de Veenweiden is het de vraag wat de meest effectieve maatregel is voor vermindering van de belasting van het oppervlaktewater: maatregelen aan de bron, slootkantenbeheer of peilbeheer.
14
Provinciaal beleid Bepalend voor het provinciale beleid ten aanzien van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater zijn het Grondwaterplan en het ontwerp Waterplan (inclusief deelplan KRW). Het grondwaterbeleid richting de landbouw is met name preventief, gericht op het voorkomen van verontreinigingen d.m.v. stimuleringsbeleid. Het is vooral gericht op het verminderen van emissies in de grondwaterbeschermingsgebieden. Er zijn geen duidelijke doelen of prestaties voor dit beleid geformuleerd. Met betrekking tot oppervlaktewater is in het ontwerp Waterplan opgenomen: • Uitvoering van Waterovereenkomst Reconstructie. • Uitvoeren van onderzoeksprojecten samen met de landbouw gericht op bronanalyse, ontwikkelen van maatregelen en effectmonitoring. In de Waterovereenkomst Reconstructie zijn meerdere landbouwmilieumaatregelen genoemd om de doelen voor water en natuur te kunnen realiseren. Deze zijn onder andere: • verminderen erfafspoeling; • duurzaam bodembeheer (1800 ha in het hele plangebied); • randenbeheer langs 100 km sloten en beken. Het Reconstructiegebied is het enige AVP-gebied waarin een opgave voor agrarisch natuurbeheer (randenbeheer) is geformuleerd met de bedoeling de waterkwaliteit te verbeteren. Inrichtings- en beheermaatregelen (ook wel groen-blauwe diensten genoemd) kunnen bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van bodem en water. Als gevolg van de KRW hebben waterbeheerders hiervoor steeds meer aandacht. In Utrecht zijn provincie, waterschappen HDSR en AGV samen met de agrarische natuurverenigingen begonnen met het uitvoeren van experimenten op dit vlak. Binnen het huidige Programma Beheer zijn reeds pakketten beschikbaar voor agrarisch natuurbeheer die positief zijn voor de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. De pakketen zijn met name randenbeheer en botanisch perceelsbeheer. Van het beschikbare quotum van 2598 hectare is op dit moment 1054 ha (waarvan 614 ha randen) botanisch beheer in beheerovereenkomsten vastgelegd (bron: Programma Beheer Jaarverslag 2007). In 2009 wordt het Programma Beheer geëvalueerd en vernieuwd en kunnen deze pakketen worden geïntensiveerd (meer hectares, hogere vergoedingen) of worden aangevuld met nieuwe maatregelen. Als gevolg van de KRW en de beheerplannen voor Natura 2000-gebieden zal de komende jaren de opgave voor de landbouw nader worden ingevuld.
15
Samenvatting stikstof en fosfaat in grondwater Effect EU en NL beleid
Huidig operationeel land-
Analyse
bouwmilieubeleid Nitraat:
Provinciebreed:
Op zandgronden en be-
Op veen en klei is het mestbeleid Doelen voor grondwater
schermingsgebieden be-
voldoende. Op zandgronden niet. vastgelegd in Waterplan en
staat aanvullend regio-
In grondwater-
Grondwaterplan, met name
naal beleid. Het huidige
beschermingsgebieden worden
gericht op preventie en sti-
operationeel beleid is
nog te hoge concentraties aan-
mulering.
echter niet SMART.
getroffen. Gebiedsgericht: Fosfaat:
Reconstructieplan richt zich
Geen probleem in grondwater.
op het halen van de nitraatnorm in 2015.
Samenvatting stikstof en fosfaat in oppervlaktewater Effect EU en NL beleid
Huidig operationeel land-
Analyse
bouwmilieubeleid Het mestbeleid is in veel gebie-
Provinciebreed:
In de Gelderse Vallei is
den in de Provincie onvoldoende
Waterplan gericht op uitvoe-
SMART operationeel be-
om de KRW doelen voor fosfaat
ring projecten diffuse bron-
leid geformuleerd voor
te halen.
nen en onderzoek naar haal-
uitvoering.
bare en betaalbare maatregelen.
In andere gebieden zet provincie in op onderzoek
Gebiedsgericht:
naar bronnen, maatrege-
Alleen in het Reconstructie-
len en effectmonitoring.
gebied zijn aanvullende
De nadruk zal liggen op
maatregelen (bijv. randenbe-
fosfaat.
heer, erfafspoeling) geformuleerd om milieudoelen te
Boeren hebben onvol-
halen.
doende kennis om te sturen op fosfaat. Stimuleringsbeleid kan hierbij aansluiten (draagvlak) en versneld bereiken evenwichtsbemesting bespreekbaar maken. Provincie experimenteert met groen-blauwe diensten voor verbeteren van waterkwaliteit.
16
4.1.2
Gewasbeschermingsmiddelen Effect Europees en nationaal beleid Het milieubeleid ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen wordt grotendeels bepaald door de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn (toelatingsbeleid), de Europese KRW en de Vierde Nota Waterhuishouding. Het daaruit voortvloeiend beleid gericht op vermindering van milieuverontreiniging met gewasbeschermingsmiddelen door het (agrarisch) bedrijfsleven is vastgesteld in de Nota Duurzame Gewasbescherming (gericht op 95% vermindering van de milieubelasting in 2010 t.o.v. 1998), het Lozingenbesluit Open Teelten en Veehouderij (LOTV) en de AMvB Geïntegreerde Gewasbescherming. KRW-oppervlaktewater- en grondwaterlichamen moeten uiterlijk in 2015 aan de normen en doelstellingen van de KRW voldoen. Zolang de KRW nog niet volledig is geïmplementeerd moeten alle oppervlaktewateren uiterlijk in 2010 voldoen aan de MTR. Het generieke beleid is voor de meeste gewasbeschermingsmiddelen voldoende om de milieudoelstellingen te halen. Voor enkele veelgebruikte of relatief milieubelastende middelen (giftig of uitspoelingsgevoelig) is dit niet het geval. Volgens een modelstudie die is uitgevoerd voor de Evaluatie Duurzame Gewasbescherming (MNP, 2006) is de milieubelasting in 2005 verminderd met 86% ten opzichte van 1998, waarmee de tussentijdse doelstelling van de Nota Duurzame Gewasbescherming is gehaald. Uit monitoringsgegevens in oppervlaktewater blijkt echter dat de MTR-normen voor gewasbeschermingsmiddelen in 2004 nog werden overschreden op ongeveer de helft van alle meetlocaties in Nederland. Uit de evaluatie blijkt ook dat het aantal drinkwaterknelpunten in 2005 is gedaald met 18% ten opzichte van 1998. Ook in de provincie Utrecht wordt een aantal middelen nog in te hoge concentraties aangetroffen in het grond- en oppervlaktewater, met name in gebieden met teelten met een relatief hoog gebruik en emissie van gewasbeschermingsmiddelen, zoals fruitteelt en glastuinbouw. Overigens is er bij grondwater sprake van een vertraging tussen toepassing van een middel en het resultaat van de monitoring. Het nationale toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen houdt steeds meer rekening met de kwetsbaarheid van grondwaterbeschermingsgebieden. Provinciaal beleid In het PMP en in het Grondwaterplan staat dat de kwaliteit van het op te pompen grondwater tenminste op het niveau van 2004 moet blijven en richt het beleid zich op vermindering van uitspoeling van gewasbeschermingsmiddelen naar grondwater (voor drinkwater). De provincie heeft regels opgesteld om de kwetsbare en zeer kwetsbare winningen te beschermen. Voor grondwaterbeschermingsgebieden is in de Provinciale Milieu Verordening (PMV) daarom een aantal restricties voor het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen vastgelegd. Er is ook stimuleringsbeleid voor grondwaterbeschermingsgebieden, maar dit kent geen specifieke einddoelen voor de landbouw. Er worden bijvoorbeeld geen grenzen gesteld aan het gebruik van (uitspoelingsgevoelige) gewasbeschermingsmiddelen. Dit kan veranderen met het nieuwe emissiereductieprogramma voor de Utrechtse Heuvelrug. Hiermee wil de provincie gericht het middelengebruik van een aantal doelgroepen, waaronder de landbouw, verminderen. Daarnaast is in het Reconstructieplan een maatregel opgenomen voor het verminderen van emissies in de maisteelt. In Utrecht wil men op ca. 900 hectare het middelengebruik terugdringen. Er is in de provincie geen specifiek beleid voor gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater. In de kaderbrief werd LaMi gevraagd projecten te formuleren
17
gericht op de belangrijkste probleemstoffen en per project het rendement in beeld te brengen.
Samenvatting gewasbeschermingsmiddelen in grondwater Effect EU en NL beleid
Huidig operationeel land-
Analyse
bouwmilieubeleid Het operationele beleid in
Het generieke beleid is onvol-
Provinciebreed:
doende om normoverschrijdin-
Standstill grondwaterkwaliteit de PMV en voor de Gel-
gen van enkele stoffen te voor-
t.o.v. 2004.
derse Valei is wel SMART geformuleerd. Het stimu-
komen. Gebiedsgericht:
leringsbeleid in de grond-
Restricties op uitspoelingsge-
waterbeschermingsgebie-
voelige middelen in grondwa-
den niet, want het
terbeschermingsgebieden
einddoel is niet duidelijk.
(PMV).
Dit kan veranderen in het nieuwe emissiereductie-
Stimuleringsbeleid in grond-
programma voor de
waterbeschermingsgebieden
Utrechtse Heuvelrug.
en in de Gelderse Vallei (500 ha met mechanische onkruidbestrijding in maïs).
Samenvatting gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater Effect EU en NL beleid
Huidig operationeel land-
Analyse
bouwmilieubeleid Het generieke beleid is onvol-
Sectorgericht:
Alleen voor de Gelderse
doende om normoverschrijdin-
Stimuleringsprojecten gericht
Vallei is het operationele
gen enkele stoffen te voorkomen
op probleemstoffen in fruit-
beleid SMART geformu-
teelt en maïsteelt, via kader-
leerd
brief LaMi Erfafspoeling is een aandachtspunt.
4.1.3
Zware metalen Effect Europees en nationaal beleid Het landelijk beleid (KRW, Vierde Nota Waterhuishouding) is er vooral op gericht geweest om met de diervoederindustrie afspraken te maken over de toevoeging van metalen aan het voer. Omdat de waterschappen nog steeds te veel metalen vinden in het oppervlaktewater onderzoekt momenteel het ministerie van VROM of in het kader van de KRW aanvullend beleid moet worden ontwikkeld voor zware metalen. Met name koper komt nog in te hoge concentraties voor in het oppervlaktewater (in ca. 75% van de metingen).
18
Mogelijk worden de normen minder streng naar aanleiding van nieuwe inzichten in de milieueffecten van zware metalen. Daardoor zal het aantal knelpunten sterk afnemen.
Provinciaal beleid Er is geen provinciaal beleid voor zware metalen anders dan het generieke waterkwaliteitsbeleid dat is opgenomen in het ontwerp-Waterplan. Ook is er voor landbouwgronden geen beleid voor eventuele verontreiniging met zware metalen. LaMi heeft incidenteel aandacht besteed aan het gebruik van koper in voetbaden.
Samenvatting zware metalen in oppervlaktewater Effect EU en NL beleid
Huidig operationeel land-
Analyse
bouwmilieubeleid Met name voor koper is het
Sectorgericht:
n.v.t.
beleid onvoldoende om aan de
geen
Afhankelijk van de uit-
norm te voldoen.
komsten van de landelijke
Er is echter nog discussie over
discussie kan de provincie
de KRW-norm voor koper, waar-
stimuleringsbeleid formu-
door het onduidelijk is welke
leren.
wateren precies aan de KRW voldoen. De provincie zal hier-
Uit LAMI projecten is
over discussie voeren met de
gebleken dat de emissie
waterschappen.
van met name koper kan worden verminderd.
4.1.4
Ammoniak Effect Europees en nationaal beleid Het Rijksbeleid rust op twee peilers. Ten eerste op de in Europees verband afgesproken nationale ammoniakplafonds die in 2010 gerealiseerd moet worden en ten tweede op het natuurbeleid. Het rijksbeleid kent 3 sporen om deze doelen te halen, namelijk de Mestwetgeving, de AMvB Huisvesting Veehouderij en de Wet Ammoniak en Veehouderij (Wav). Het rijk wil ammoniakgevoelige natuur extra beschermen, voornamelijk via de Mestwetgeving en de AMvB-Huisvesting Veehouderij. Voor de prioritaire gebieden zoals de Natura 2000 gebieden, beschermde Natuurmonumenten en kerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geldt dat de kritische depositieniveaus voor stikstof in 2018 gerealiseerd moeten zijn. Provinciaal beleid Het huidige landelijk beleid is onvoldoende om de natuurkwaliteitsdoelen te halen. Een belangrijke milieuopgave uit het Reconstructiebeleid is daarom het verder verminderen van de uitstoot van ammoniak. In het Reconstructieplan Gelderse Vallei/ Utrecht-Oost heeft de provincie aangegeven de depositie van ammoniak te willen aanpakken via: • Zonering van de intensieve veehouderij: rondom kwetsbare natuurgebieden is een extensiveringsgebied aangewezen; • Verplaatsen en beëindigen van bedrijven, met name in extensiveringsgebied; • Stimuleringstraject voor emissiebeperkende maatregelen in stallen.
19
Deze maatregelen worden uitgevoerd door de Reconstructiecommissie/Stichting Vernieuwing Gelderse Vallei (Water- en Milieubalans 2007). Het beoogde effect hiervan is dat hiermee 12% van de kwetsbare natuur in de EHS voldoende beschermd is. In het gebiedsprogramma voor de Gelderse Vallei is vastgesteld dat 5 bedrijven worden verplaatst en aan 30 bedrijven subsidies worden verstrekt voor het nemen van emissiebeperkende maatregelen (bijvoorbeeld luchtwassers).
Samenvatting ammoniak Effect EU en NL beleid
Huidig operationeel land-
Analyse
bouwmilieubeleid Het beleid is onvoldoende: 88%
Aanwijzing zeer kwetsbare
In het gebiedsprogramma
van de Utrechtse gevoelige na-
gebieden; binnen 250 meter.
voor de Gelderse Vallei zijn meetbare prestaties
tuur is in 2018 nog onvoldoende beschermd.
Ruimtelijk beleid (verbieden,
voor NH3 opgenomen.
verplaatsen, beëindigen). Stimuleren van emissiebeperkende maatregelen.
4.1.5
Klimaat en duurzame energie Effect Europees en nationaal beleid Nederland heeft zich Europees verplicht om de uitstoot van broeikasgassen in 2020 met 20% te verminderen ten opzichte van 1990 (EU-doel). Het gaat dan vooral om kooldioxide, methaan, lachgas en fluorverbindingen. Het streven van de Nederlandse overheid, zoals gesteld in het werkprogramma ‘Schoon en Zuinig’, is een reductie van 30%. Daarnaast heeft Nederland in dit werkprogramma tot doel gesteld dat 20% (EU-doel is 14%) van het energiegebruik duurzaam moet zijn in 2020 en een energiebesparing van 2% per jaar. Van de doelstelling voor duurzame energie realiseert Nederland op dit moment 2,4% en de provincie Utrecht minder dan 1%. Ook voor de landbouw ligt hier een opgave. Provinciaal beleid De Utrechtse landbouw is verantwoordelijk voor 15% van de uitstoot van broeikasgassen in de provincie. Ten opzichte van 1990 is de broeikasgasemissie vanuit de Utrechtse landbouw in 2006 circa 20% lager. Tot 2020 kan een verdere afname met ongeveer 5% worden verwacht vanuit autonome ontwikkelingen. Aanvullend beleid is nodig om nog eens 5% emissiereductie te bereiken. De veehouderij is in Utrecht de sector (qua omvang en emissie) waar de meeste winst geboekt kan worden. Op nationaal niveau kan ook winst geboekt worden in glastuinbouw, maar voor de provincie Utrecht heeft deze sector te weinig omvang. Het provinciaal klimaat- en energiebeleid is vastgelegd in het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP), de Energievisie en het Klimaatprogramma. De kern van dit beleid is dat de provincie via haar eigen instrumenten wil bijdragen aan de landelijke doelen voor vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en productie van duurzame energie. Dit wil zij onder andere via subsidies, samenwerking, het vervullen van een voorbeeldrol en via Ruimtelijke Ordening. Voor de landbouw is het project ‘Landbouw op Orde’ van toepassing. Hierin zijn de activiteiten opgenomen die de
20
provincie tot en met 2011 gaat uitvoeren. Deze moeten tot de volgende resultaten leiden: Mitigatie: • De ca 2400 Utrechtse boeren zijn zich bewust van de knelpunten en kansen met betrekking tot klimaat en energie. • Ongeveer 1000 boeren hebben deelgenomen aan voorlichting-, demonstratieen kennisontwikkelingprojecten. • Er zijn minimaal 4 projecten uitgevoerd met betrekking tot energiebesparing. • Er zijn minimaal 4 projecten uitgevoerd met betrekking tot de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. • Het rendement (milieukundig en economisch) van een aantal reductieopties is inzichtelijk gemaakt. • Daar waar nodig of gewenst heeft de provincie een aantal randvoorwaarden gecreëerd voor de stimulering van duurzame energie; het doel van 2020 komt hierdoor wat betreft de Utrechtse landbouw in beeld. • De haalbaarheid van biomassateelt is onderzocht Adaptatie: • Er zijn twee projecten uitgevoerd gericht op de ruimtelijke en teeltkundige effecten van klimaatverandering in de landbouw. Hiermee kan de provincie naar verwachting een reductie van 0,7 Mton CO2equivalenten realiseren ten opzichte van de situatie bij ongewijzigd beleid. Dit zou betekenen dat de uitstoot van broeikasgassen is teruggebracht tot het niveau van 1995, ondanks de opgetreden economische groei (Elferink, Van Well & Vlaar 2007).
Samenvatting klimaat en duurzame energie Effect EU en NL beleid
Huidig operationeel land-
Analyse
bouwmilieubeleid Het generieke beleid lijkt vol-
Stimuleren energiebesparing
Het operationele beleid in
doende om de doelen in 2020 te
door LaMi en subsidiering
‘Landbouw op Orde’ is
halen. Hierbij is de steun van de
enkele projecten duurzame
SMART geformuleerd.
provincie wel nodig zoals is afge-
energie.
sproken in het klimaatakkoord tussen Rijk en IPO.
4.1.6
Fijn stof Effect Europees en nationaal beleid De normering voor fijn stof is bepaald door de Europese Richtlijn voor Luchtkwaliteit. In 2010 mag het jaargemiddelde van fijn stof het niveau van 40 g/m niet overschrijden. Het daggemiddelde van 50 g/m mag niet meer dan 35 dagen per jaar overschreden worden. Provinciaal beleid De opgave voor de provincie is de aanpak van ongeveer 7 knelpuntbedrijven in de intensieve veehouderij. Over de omvang van het probleem en de aanpak en de benodigde middelen wordt op dit moment gesproken met het Rijk in het kader van het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit. De provincie kan in het Reconstructiegebied de beschikbare middelen voor het vermindering van ammoniakemissies ook gebruiken voor de aanpak van fijn stof.
21
Samenvatting fijn stof Effect EU en NL beleid
Huidig operationeel land-
Analyse
bouwmilieubeleid In 2011 moeten alle bestaande
In het RSLU heeft de provin-
Operationeel beleid is
knelpunten zijn gesaneerd. Hier-
cie aangegeven de 7 knel-
duidelijk en sluit aan bij
voor hebben Rijk en provincies
punten te saneren in samen-
aanpak ammoniak (sti-
het NSL opgesteld.
werking met de sector en
mulering luchtwassers).
gemeenten. Financiering via ILG. Deze aanpak is echter afhankelijk van het beschikbaar zijn van voldoende effectieve en betaalbare maatregelen.
4.2 Waterbeheer De provincie streeft naar duurzame en robuuste watersystemen (ontwerp Waterplan 2009). Dit betekent o.a. voldoende water van de gewenste kwaliteit, beperkte (maatschappelijk acceptabele) overlast, beperking van het energiegebruik, beperking van functieconflicten rondom water en een hoge belevingswaarde. Een gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal. In het veenweidegebied wil de provincie de juiste ruimtelijke voorwaarden scheppen in samenhang met de belangen van landbouw en natuur. Binnen de Groene Hart aanpak werkt de provincie aan (gebiedsgerichte) projecten die gericht zijn op functieverandering en functieaanpassing. Onderzocht wordt hoe een vitale landbouw mogelijk is bij hogere waterpeilen of kan bijdragen aan het afremmen van de bodemdaling. Een van de meest concrete doelen uit het Waterplan is het verminderen van bodemdaling door bodembewerking ten behoeve van graslandvernieuwing en ruwvoerteelt te ontmoedigen. In de provinciale ruimtelijke verordening is ploegen ten behoeve van de ruwvoerteelt in de meest kwetsbare veengebieden verboden. Een tweede concrete actie van de provincie is de Pilot Groenblauwe Diensten in het westelijk deel van Utrecht die samen met waterschappen en agrarische natuurverenigingen wordt uitgevoerd. Hierin is onder andere de dienst ‘vergroten van open water’ opgenomen. Hiermee willen de waterbeheerders het waterbergend vermogen van landbouwgebieden vergroten.
4.3 Biologische landbouw Het stimuleren van biologische landbouw draagt ook bij aan het halen van doelen voor bodem-, water- en luchtkwaliteit. De provincie Utrecht telde 93 biologische landbouw bedrijven in 2006 en 89 in 2008. Dit is ca. 3% van het totaal. Het ministerie van LNV streeft ernaar dat in 10% van het landbouwareaal biologisch is in 2010.
22
De provincie voert een stimuleringsbeleid dat gericht is op: • op het verduurzamen van de gangbare landbouw door het overnemen van technieken uit de biologische landbouw; • op het ondersteunen van agrariërs die in omschakeling zijn; • de bestaande biologische agrariërs te ondersteunen daar waar zij tegen gezamenlijke problemen oplopen; • op het vergroten van de vraag naar biologische producten. Een directe relatie met uitbreiding van het aantal bedrijven of areaal biologische landbouw is in de meeste gevallen niet duidelijk.
4.4 Duurzaamheidskeurmerken Er bestaat een aantal keurmerken die ook iets zeggen over de milieubelasting van het bedrijf. Naast EKO voor de biologische bedrijven zijn dit onder andere Milieukeur en MPS. Helaas zijn er geen gegevens beschikbaar op provinciaal niveau bij de desbetreffende certificerende organisaties.
4.5 Conclusies Over het huidige stimuleringsbeleid kunnen we het volgende concluderen: 1. Voor zover er sprake is van operationeel beleid, is dit versnipperd en ontbreekt er samenhang. In verschillende plannen van de provincie zijn thema’s uitgewerkt. Belangrijk zijn het PMP, het Waterplan, het Reconstructieplan, het Klimaatprogramma en het Grondwaterplan. De samenhang kwam wel terug in de jaarlijkse kaderbrieven aan LaMi. 2. Op een aantal thema’s ontbreekt operationeel beleid. Dit geldt onder andere voor fosfaat en gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater, ammoniak en waterbeheer. 3. De huidige kennis van de bijdrage van de landbouw aan diverse milieuproblemen en het toegenomen inzicht in gebiedsspecifieke milieudoelen biedt kansen voor de provincie om in overleg met de landbouw, waterschappen en gebiedscommissies om afspraken te maken over operationele doelen. Het Reconstructieplan is hiervan een goed voorbeeld. 4. De KRW biedt mogelijkheden om in te zoomen op knelpunten ten aanzien van fosfaat en gewasbeschermingsmiddelen. De provincie heeft in het Waterplan reeds aangegeven met waterschappen en de landbouw te willen samenwerken in projecten gericht op: a. Bronnenonderzoek; b. ontwikkeling van maatregelen; c. effectmonitoring. 5. Het operationele beleid voor klimaat en energie is goed uitgewerkt in het project Landbouw op Orde. 6. Het ontwikkelen van groen-blauwe diensten biedt mogelijkheden om milieudoelstellingen te realiseren. Er is een begin gemaakt met het Programma Beheer en de Pilot Groen-blauwe Diensten in West Utrecht. 7. Milieuthema’s hangen met elkaar samen. De uitstoot van ammoniak, de uitspoeling van nitraat en de uitstoot van lachgas zijn allemaal terug te leiden op het gebruik van nutriënten op het landbouwbedrijf. Er ontbreekt een samenhangende visie hierop binnen de provincie. Wel kreeg LaMi de opdracht om, door middel van een integrale bedrijfsbenadering, problemen aan te pakken.
23
8.
Er is weinig aandacht voor de verduurzaming van de intensieve veehouderij, op het stimuleren van emissiebeperkende maatregelen (luchtwassers) na. Ook hier liggen kansen voor het verminderen van broeikasgassen, energiebesparingen en duurzame energie.
24
5
Effect van stimuleringsbeleid _______________________________
5.1 Inleiding Het doel van het provinciale landbouw-milieubeleid (PMP) luidt sinds 2004: “De landbouw voldoet tijdig aan de wettelijke normen, en de provincie wil mogelijkheden benutten om versneld en verdergaand aan deze normen te voldoen.” Wanneer we het effect van het stimuleringsbeleid willen bepalen, zullen we de mate waarin aan dit doel is voldaan moeten meten. Tot nu toe heeft de provincie niet of nauwelijks gestuurd op deze doelstelling. In haar opdracht aan LaMi heeft zij nooit benoemd op welke wettelijke normen moest worden ingezet en of deze versneld of verdergaand (in bepaalde gebieden) gehaald moesten worden. LaMi heeft op haar beurt de jaarprogramma’s hier ook niet op gericht. Veel projecten van LaMi waren gericht op nieuwe wet- en regelgeving voor de landbouw. Veel aandacht ging uit naar de MINAS en het Lozingenbesluit. Veel projecten waren gericht op kennisoverdracht en bewustwording en minder op gedragsverandering. Van projecten die gericht zijn op gedragsverandering is bekend hoeveel deelnemers daadwerkelijk hun bedrijfsvoering hebben aangepast, maar het is niet bekend in hoeverre dit gedrag is overgenomen door andere ondernemers. In een enkel geval is de milieuprestatie op de bedrijven gemeten. De provincie noch de waterschappen hebben de eventuele effecten van landbouwkundige maatregelen op de kwaliteit van water en bodem in beeld gebracht. Om een uitspraak te kunnen doen over het effect van het provinciale stimuleringsbeleid hebben we de projectresultaten van LaMi afgezet tegen enerzijds het PMP doel en anderzijds tegen de strategie van LaMi zelf. Hieronder gaan we eerst kort in op de verhouding tussen de Provincie Utrecht en LaMi en op de strategie waarmee LaMi haar projecten uitvoert.
5.2 De aansturing van LaMi De uitvoering van het stimuleringsbeleid was in handen van Stichting LaMi. In 2008 is de Stichting LaMi opgeheven en zijn de werkzaamheden voortgezet in het provinciale Bureau LaMi. Met de overgang naar het Bureau LaMi is het accent verschoven van opdrachtgeverschap naar aanjager en begeleider bij gebiedsgerichte projecten binnen het AVP. In de onderzochte periode (2003-2008) was in alle jaren sprake van een provinciale kaderbrief voor LaMi. Hierin gaf de provincie aan op welke thema’s zij projecten van LaMi verwachte en wat hierbij de voorwaarden waren. In deze kaderbrieven maakte de provincie geen kwantitatieve vertaling van het PMP doel. De provincie vroeg om projecten gericht op het verbeteren van mineralenmanagement, de reductie van gewasbeschermingsmiddelen en milieuzorg.
25
In de kaderbrieven vroeg de provincie ook om monitoring van zowel de omgevingskwaliteit als van de projecten. In de jaarrapportages is vrijwel uitsluitend ingegaan op de uitvoering van projecten en de deelname. Jaarlijks stelde de provincie vanuit het PMP 194.000,- beschikbaar voor het programma van LaMi. Hiervan was 144.000,- bestemd voor de gangbare landbouw en 50.000,- voor de biologische landbouw. LaMi diende daarnaast voorstellen in bij de provincie (in het kader van grondwaterbeschermingprojecten en energiebesparing) en bij waterschappen. Via gebiedsprogramma’s diende LaMi incidenteel subsidieaanvragen in. We concluderen dat de doelen in de jaarlijkse kaderbrieven vaak niet SMART geformuleerd waren en dat ook LaMi zelf haar doelen niet altijd kwantitatief benoemd en geëvalueerd heeft.
5.3 De strategie van LaMi De • • • • • •
strategie van LaMi heeft een aantal kenmerken: Verschillende typen projecten (kennis, houding, gedrag); Doorstroming van kennis en ervaring binnen de doelgroep; Vraaggestuurd en gericht op participatie; Creëren van draagvlak onder agrariërs; Inzet van een breed netwerk en samenwerking; Op deze kenmerken gaan we hieronder dieper in.
Verschillende typen projecten De stimuleringactiviteiten van LaMi lopen via de lijn van kennis/bewustwording, houdingsverandering en gedragsverandering. Met andere woorden, om een bepaalde gedragsverandering (toepassing van milieuvriendelijke techniek of bedrijfsvorm) te bewerkstelligen is het eerst nodig om boeren bewust te maken van het probleem en hun houding ten opzichte van het nemen van maatregelen te veranderen. LaMi zet een breed scala aan projectmethoden in om de verschillende projectambities te realiseren (zie ook bijlage 1): • Onderzoek; • Informatiemateriaal, voorlichtingsbijeenkomsten; • Excursies, demonstraties, studiegroepen; • Cursussen, bedrijfsadvies, subsidie en vergoedingen op nieuwe technieken. Hoewel de scheiding tussen beïnvloeding van kennis, houding en gedrag binnen deze projectmethoden niet heel duidelijk is, blijkt uit de analyse van de projecten dat de meerderheid van de projecten zich richt op kennisverspreiding en bewustwording. In kleinere groepen wordt intensiever gewerkt en is gedragsverandering een belangrijk onderdeel van het project. Een belangrijk kenmerk van de strategie van LaMi is bovendien dat zij vraaggestuurd werkt en kiest voor een integrale bedrijfsbenadering. Veel projecten, met name in de melkveehouderij, richten zich meer op het gehele bedrijf dan op specifieke onderdelen. Er wordt een insteek gekozen die de ondernemers aanspreekt. In de veehouderij ligt de nadruk daarbij vaak op mineralenmanagement en economisch resultaat.
26
Soms is het nodig om, in projecten die tot doel hebben vérder te gaan dan de norm, eerst nog ondersteuning te bieden voor het (op een kostenefficiënte manier) halen van de norm. Om op een goede manier verder te kunnen gaan dan de norm zal immers eerst de stap om de norm te halen gezet moeten zijn. Zie onderstaande illustratie.
huidige situatie
norm
beter dan norm
‘achterblijvers’
‘middengroep’
‘voorlopers’
Aantal agrariërs
Doorstroming van kennis en ervaring binnen de doelgroep De werkwijze van LaMi is gebaseerd op een theoretische benadering van de doelgroep. Voor een goede doorstroming van kennis en ervaringen is het belangrijk dat er, binnen de groep agrariërs, een geleidelijke verdeling is van voorlopers, middengroep en achterblijvers (zie figuur 5.1). Wanneer er een ‘kloof’ ontstaat in de mate van milieubewustzijn en toepassing van nieuwe (milieu)maatregelen ontstaat het risico dat de kennisdoorstroming vermindert, doordat agrariërs zich niet goed meer in elkaar kunnen verplaatsten.
Milieubelasting Figuur 5.1
Geleidelijke verdeling van de mate waarin agrariërs milieumaatregelen op hun bedrijf doorvoeren (en hun milieubelasting terugdringen).
In projecten gericht op gedragsverandering wordt doorgaans intensievere begeleiding gegeven aan (individuele) agrariërs dan in projecten die zich in eerste instantie richten op kennisverspreiding en bewustwording. Hoe intensiever het project en hoe meer er vaak geregistreerd en gemeten wordt, hoe beter de effecten kwantitatief in beeld gebracht kunnen worden. In figuur 5.2 is de relatie tussen doelgroep en projectambitie weergegeven.
‘achterblijvers’ kennis/ bewustwording ‘middengroep’
toenemend bereik agrariërs
houding
toenemend effect op agrariër en milieu
‘voorgedrag
lopers’ Agrariërs Figuur 5.2
Projectambitie (verandering van…)
Relatie tussen doelgroep (mate van toepassing van milieumaatregelen in de bedrijfsvoering), projectambitie en te verwachten milieueffect.
27
LaMi ging er vanuit dat er 10% voorlopers, 80% peloton en 10% achterblijvers zijn. In het jaarprogramma 2004 van LaMi zien we voor het laatst dat er doelen werden geformuleerd, die uitgingen van deze indeling en die erop gericht waren agrariërs te stimuleren zich te bewegen richting het niveau van de voorlopers. Zou wou men bij 50% van de doelgroep een grotere bewustzijn en actieve houding bewerkstelligen. Vraaggestuurd en gericht op participatie LaMi werkt vanuit de behoefte van de doelgroep. Door bewustwording en houdingsverandering kan een vraag ontstaan naar aanpak van een specifiek probleem of bijvoorbeeld de introductie van een interessante vernieuwing. Hier speelt LaMi op in. Je zou kunnen spreken van een geregisseerde bottom-up aanpak. LaMi gaat uitsluitend in op die behoefte waarin niet door anderen (bijv. marktpartijen) wordt voorzien. LaMi stelt participatie en betrokkenheid van agrariërs als voorwaarde bij de totstandkoming en uitvoering van projecten. De verantwoordelijkheid voor een effectieve besteding van de projectmiddelen wordt zo veel mogelijk bij de doelgroep gelegd. Hierdoor worden de agrariërs mede-eigenaar van de oplossingsstrategie in de LaMi-projecten. Daarnaast stimuleert LaMi een dialoog tussen agrariërs onderling en met stakeholders in het gebied. Zo komen ze tot een betere meningsvorming en ontstaan er mogelijkheden voor samenwerking. Deze aanpak vergroot de kans op blijvend resultaat. Draagvlak voor aanpak uitvoering landbouw- en milieubeleid Van belang bij het bepalen van het effect van het provinciale beleid is ook het draagvlak dat een bepaalde wijze van uitvoering geniet. De provincie en het landbouwbedrijfsleven hebben ca. 15 jaar samengewerkt in LaMi. In 2003 is het Convenant LaMi geëvalueerd. Een van de belangrijkste conclusies was dat er een groot draagvlak onder de Utrechtse boeren bestaat voor de werkwijze. Ook in 2008 staan samenwerking, uitgaan van de ondernemer en onafhankelijkheid nog steeds centraal in de aanpak, evenals de visie op stimulering. Inzet van een breed netwerk en samenwerking LaMi heeft een breed netwerk, dat ingezet wordt bij het initiëren en uitvoeren van haar projecten. Er wordt veel gebruik gemaakt van bestaande structuren. In alle sectoren heeft LaMi een sterke relatie met onderzoekers, bedrijfsadviseurs en toeleveranciers (veevoeding, gewasbeschermingsmiddelen). Doordat LaMi een breed netwerk heeft binnen en buiten de provincie kan zij agrariërs helpen bij het zoeken naar mogelijkheden voor hun bedrijf. Het sterke en stabiele netwerk zorgt er ook voor dat in projecten behaalde resultaten beter beklijven en verspreid worden. Daarnaast is LaMi voor veel partijen een aanspreekpunt voor het benaderen van agrariërs of aan de sector gerelateerde partijen. Ook vervult LaMi een loketfunctie voor bedrijven/organisaties die op zoek zijn naar ervaringen van agrariërs met milieumaatregelen.
5.4 Effect stimuleringsbeleid in relatie tot PMP doel LaMi voerde tussen 2003 en 2008 per jaar gemiddeld ruim 20 projecten uit (zie bijlage 3). Ongeveer 15% van die projecten was gericht op alle agrariërs. Ruim 40% van de projecten richtte zich op de rundveehouderij, 25% op de fruitteelt en bijna 5% op de glastuinbouw. De meeste LaMi projecten richten zich op het terug dringen van gebruik en milieubelasting van gewasbeschermingsmiddelen. Op de tweede plaats staat bemesting
28
en daarna volgen duurzaam bodembeheer, energie, veevoeding en welzijn. Zware metalen kregen relatief weinig aandacht. Het bevorderen van agrarisch natuurbeheer is geen taak van LaMi, maar heeft in de periode 2003-2008 veel aandacht gekregen van de provincie. Aansluitend op de doelstellingen van de provincie maken we bij de beschrijving van de effecten onderscheid tussen de volgende categorieën: • effecten van activiteiten gericht op (versneld) voldoen aan de norm; • effecten van gebiedsgerichte activiteiten die verder gaan dan de norm; • effecten van sectorgerichte activiteiten die verder gaan dan de norm; • effecten van activiteiten gericht op biologische landbouw. Deze indeling is enigszins kunstmatig. De provincie en LaMi hebben dit onderscheid bij het formuleren van het operationeel beleid en bij de opzet en uitvoering van projecten niet gemaakt. Dit heeft als gevolg dat het soms lastig was om projecten onder de verschillende categorieën in te delen.
5.4.1
Effecten van activiteiten gericht op (versneld) voldoen aan de norm Per jaar zijn gemiddeld ongeveer 15 projecten (van de in totaal gemiddeld 20) uitgevoerd, die gericht waren op het (versneld) halen van de wettelijke bedrijfsnormen. Dit is gebeurd op thema’s waarop agrariërs zelf een probleem ervaren of waarop, gezien de milieukwaliteit, het van belang was te onderzoeken of er verbetering mogelijk is op de bedrijven. De belangrijkste thema’s in deze categorie in 2003-2008 waren bemesting en gewasbescherming. Bij bemesting is veel aandacht besteedt aan de manier waarop een goed bedrijfsresultaat behaald kan worden bij het voldoen aan de gebruiksnormen uit de nieuwe mestwetgeving. Er is in de melkveehouderij bijvoorbeeld gewerkt aan een beter(e) graslandbeheer en ruwvoerteelt, en aan een efficiënter(e) voeding en gebruik van dierlijke mest. In algemene zin mag geconcludeerd worden dat LaMi er aan heeft bijgedragen dat de stikstofverliezen van op Utrechtse melkveebedrijven lager liggen dan op een gemiddeld Nederlands melkveebedrijf (Evaluatie Convenant LaMi, 2004). Bij gewasbescherming is met name in de fruitteelt gewerkt aan het terugdringen van emissies van gewasbeschermingsmiddelen en het zoeken naar de beste manieren om te voldoen aan het (in de fruitteelt recent aangepaste) Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij. Hier zijn bijvoorbeeld demonstraties uitgevoerd met emissiebeperkende spuittechnieken. In 2008 is voor het eerst aandacht besteed aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.
5.4.2
Effecten van gebiedsgerichte activiteiten die verder gaan dan de norm Een klein aantal projecten was gericht op activiteiten die verder gaan dan de norm. Deze werden niet alleen uitgevoerd door LaMi, maar ook door de provincie en waterschappen. Het gaat om recent uitgevoerde projecten (vanaf 2007) of om projecten die nog in uitvoering zijn: • Project Duurzaam bodembeheer in de Gelderse Vallei (2007-2009): gericht op verbetering van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Het project kent 50 deelnemers. De milieueffecten op het bedrijf worden in beeld gebracht en ook de waterkwaliteit wordt gemeten (stikstof). 29
•
• • •
•
Randenbeheer in de Gelderse Vallei: met als doel het verbeteren van de (ecologische) waterkwaliteit. Het project richt zich op 200 km randenbeheer; dit wordt in 2010 een onderdeel van het nieuwe Programma Beheer. Pilot Groenblauwe Diensten in West Utrecht waarin natuurvriendelijke oevers worden aangelegd. Project Erfafspoeling van het Waterschap Vallei & Eem: in 2008 is een pilot gestart met 3 veehouders. Stimulering emissiebeperkende maatregelen uit stallen in de Gelderse Vallei: tot nu zijn subsidies verstrekt aan 12 veehouders voor de aanschaf van een luchtwasser. Verminderen gebruik gewasbeschermingmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden: in 4 gebieden zijn projecten uitgevoerd gericht op het halen van een duurzaam niveau van middelengebruik. Met name op maïspercelen lijdt dit tot goede resultaten.
Op dit moment worden meerdere projecten binnen deze categorie ontwikkeld zoals: • Duurzaam bodembeheer in de Utrechtse Waarden. • KRW projecten gericht op bronnenonderzoek, het in beeld brengen van haalbare maatregelen en effectmonitoring. • Robuuste koeien in De Venen met als doel om koeien te fokken die beter in te zetten zijn binnen agrarisch natuurbeheer.
Figuur 5.3
5.4.3
Luchtwasser.
Effecten van sectorgerichte activiteiten die verder gaan dan de norm In deze paragraaf geven we per sector een beeld van de projecten die in de periode 2003-2008 zijn uitgevoerd door LaMi, de provincie en anderen. Per type project geven we (indien bekend) aan hoeveel agrariërs hebben deelgenomen. Milieueffecten (areaal, concentraties) zijn niet altijd beschikbaar. Daar waar gemeten, worden de resultaten beschreven. Een overzicht van de projecten is ook weergegeven in bijlage 3.
30
Fruitteelt In de fruitteelt hebben in de periode 2003-2008 bijna 45 projecten plaatsgevonden. Op een doelgroep van ongeveer 230 bedrijven is dit een groot aantal. De bereidheid binnen de sector om te werken aan verbetering van de milieukwaliteit is dan ook hoog. Veel projectideeën zijn afkomstig uit de sector zelf. Vier projecten waren gericht op de biologische teelt van appels en peren. In eerste instantie hadden vrijwel alle projecten tot doel om kennis te vermeerderen. Aan de projecten namen 2 tot 50 (bijna 25% van de doelgroep) mensen deel. Het organiseren van bijeenkomsten rondom demonstratiepercelen is de belangrijkste projectmethode (26 demoprojecten). In veel projecten is samengewerkt met het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR). Hierdoor lag er een focus op probleemstoffen in het oppervlaktewater. Ongeveer 90% van de projecten was er op gericht om het gewasbeschermingsmiddelengebruik terug te dringen. Alternatieve middelen met lagere milieubelasting, natuurlijke bestrijding door nuttige insecten en timing van de bestrijding met waarschuwingsmodellen zijn enkele belangrijke maatregelen.
Voorbeeldproject: Kalkmelk tegen vruchtboomkanker Doelstelling Ervaringen opdoen met de toepassing van kalk in de Utrechtse gangbare fruitteeltpraktijk. Het overdragen van de opgedane kennis en ervaringen naar de Utrechtste fruitteeltsector. Resultaten 2002-2004 demo-project: celkalk vergelijkbare bestrijding van kanker als gangbaar.
2004-2005 demonstratie: het makkelijker toepasbare kalkmelk levert ook goede resultaten. Toepassing krijgt steeds grotere bekendheid onder telers.
Oprichting van het Utrechtste Netwerk van Kalkmelkgebruikers (HUNK). 25 telers passen kalkmelk toe, dit is ca 15% van het appel- en perenareaal in Utrecht.
Het project heeft een vervolg om meer fruittelers met de methode kennismaken en gaan gebruiken.
Bereikte middelreducties zijn bijvoorbeeld: afname van in totaal 90 kg carbendazim en 600 kg captan bij 25 telers (door toepassing alternatief Kalkmelk – zie kader). Het aantal bespuitingen per jaar met TMTD bleek terug te kunnen van 8,1 keer naar 6,3 keer per jaar. Het middel Teppeki is gebruikt als alternatief voor het meer milieubelastende Pirimor en Captan is een minder schadelijke vervanger van TMTD. Met dit laatste alternatief is de milieubelasting bij de deelnemers aan het betreffende project met 20% gereduceerd. De vervanging van Pirimor door Teppeki levert een reductie op van ruim 100 milieubelastingspunten voor grondwater en oppervlaktewater.
31
De milieuprestaties laten (voor zover bekend) verbetering zien. De doelstellingen ten aanzien van het voorkomen van normoverschrijdingen in het oppervlaktewater zijn nog niet bereikt (zie paragraaf 3.2). Glastuinbouw In opdracht van de Provincie Utrecht heeft LaMi onderzocht wat de mogelijkheden voor verduurzaming in de glastuinbouw zijn en welke kennisvragen ondernemers hebben. Naar aanleiding hiervan is in 2008 een informatiemarkt georganiseerd over gewasbescherming. De meeste inzet van de provincie is op dit moment gericht op energie. Zo wordt in opdracht van de provincie de haalbaarheid van de benutting van aardwarmte (geothermie) onderzocht en heeft de provincie (Bureau LaMi) contact met ondernemers over de toepassing van biomassaverbranding. De potentie van geothermie (2 bedrijven) en biomassa (2 bedrijven) is een besparing van ca. 15.000.000 m3/gas.
Veehouderij In de veehouderij zijn tussen 2003 en 2008 ruim 70 projecten uitgevoerd. Bijna een derde van de projecten is gericht op de biologische veehouderij, hetgeen een relatief groot aandeel is. De onderwerpen variëren van dierenwelzijn, bemesting, middelgebruik tot energie en duurzaam bodembeheer.
Figuur 5.4
Demobijeenkomst ‘Duurzaam bodembeheer’ 2006.
Van de projecten die op de gangbare veehouderij zijn gericht, zijn er 15 rondom een proefveld georganiseerd. Aan de proefvelden zijn altijd bijeenkomsten gekoppeld. Individuele benadering van agrariërs heeft plaatsgevonden in het kader van de nieuwe mestwetgeving, bedrijfsspecifieke excretie, duurzaam bodembeheer, klimaat & energie en omschakeling naar biologische landbouw.
32
Enkele aansprekende resultaten wat betreft stikstof zijn: • 10% efficiënter stikstofgebruik op het bedrijf (project ‘Teeltmaatregelen betere benutting eigen stikstof’), • daling van de stikstofgift met 17-97 kg/ha op een demonstratieperceel (project ‘Duurzaam door durf’- zie kader), • analyse dat voor 12 van de 19 deelnemers bedrijfsspecifieke excretie een interessante optie is om 150 tot 175 ton minder mest te hoeven afvoeren (project ‘Zitdagen bedrijfsspecifieke excretie’). In het kader van het project ‘Landbouw op Orde’ zijn en/of worden door de deelnemende veehouderijbedrijven maatregelen doorgevoerd die naar schatting leiden tot een besparing van circa: • Biomassaverbrandingsinstallaties (4): 1.000.000 m3/gas • Energie uit olifantsgras: 109 ton CO2/jaar • Energiescans (500 boeren): 250.000-500.000 kWh/jaar (bij implementatie) • Mestrobot: 2500 liter diesel/jaar • Olivijn bij compostering: 2 ton CO2/hectare • Zonnepanelen in Eemland: 70.000 kWh/jaar • Middelgrote windturbines Leusden: 200.000-500.000 kWh/jaar.
Voorbeeldproject: Duurzaam door durf Doelstelling Verminderen van de milieubelasting in de Gelderse Vallei door toepassen van extra maatregelen door veehouders, die leiden tot: • het terugdringen van gebruik van nutriënten en chemische middelen; • het verminderen van uit- en afspoeling van nutriënten naar grond- en oppervlaktewater; • een verbetering van de benutting daarvan. Resultaten • op alle deelnemende bedrijven worden minimaal 3 nieuwe maatregelen getroffen die de nutriëntenbenutting verbeteren; • middels het meten van N-mineraal in de bouwvoor in het najaar wordt het evt. effect op de voorraad minerale stikstof aangetoond; • op de deelnemende bedrijven komt geen continue teelt van maïs zonder onder- of nagewas/groenbemesting voor; • op minimaal 1/5 deel van de deelnemende bedrijven wordt een graangewas als vruchtwisselinggewas toegepast; • op minimaal 1/5 deel van de deelnemende bedrijven is het N-overschot in het tweede en derde projectjaar minimaal 20 kg lager dan de wettelijke eindnorm; • op minimaal 1/5 deel van de deelnemende bedrijven is het fosfaat-overschot in het tweede en derde projectjaar minimaal 5 kg lager dan de wettelijk eindnorm; • de werkingscoëfficiënt van N in organische mest in het tweede projectjaar wordt op minimaal 65% gesteld en in het derde projectjaar op minimaal 75%; • naast het effect van maatregelen op de mineralenhuishouding wordt ook het effect op het economische resultaat (saldo) bepaald; • de resultaten van het project worden middels artikelen en bijeenkomsten/excursies breed gecommuniceerd.
33
Voorbeeldproject: Werken aan grondwaterkwaliteit Doelstelling Op de Utrechtse Heuvelrug hebben vijf agrarisch ondernemers en hun loonwerkers tussen 2004 en 2008 binnen het (deel)project Gewasbescherming maïs onderzocht hoe de uitspoeling van gewasbeschermingsmiddelen naar het grondwater verder omlaag kan (<100 MilieuBelastingsPunten). Zij willen hiermee bijdragen aan een goede kwaliteit van het grondwater in de grondwaterbeschermings-gebieden Leersum-Beerschoten. Resultaten Door de milieubelasting in maïspercelen vier jaar achter elkaar te verlagen tot rond 50 MBP voor grondwater, zijn de resultaten zonder meer positief te noemen. Met goede opbrengsten en zonder extra kosten. De vijf meest genomen maatregelen zijn: • perceel voor opkomst eggen; • spuiten in jong onkruidstadium (minder middel nodig); • inzet Milieumeetlat (vergelijking milieu-effecten van middelen onderling op basis van MilieuBelastingsPunten: 100 MBP komt overeen met de drinkwaternorm); • MLHD-methode toepassen (ten behoeve van doseringverlaging); • nieuwe middelen inzetten.
5.4.4
Effecten van activiteiten gericht op biologische landbouw Net als voor de fruitteelt geldt dat er voor de biologische landbouw relatief veel projecten zijn uitgevoerd voor een kleine groep agrariërs. Bijna 30% van alle projecten in de periode 2003-2008 was gericht op biologische landbouw, met name de biologische melkveehouderij (bijna 50 projecten). Hiervan was bijna de helft gericht op ondersteuning van biologische boeren bij gezamenlijke problemen. Ruim eenderde had tot doel de vraag naar biologische producten te vergroten. Een voorbeeld is het project dat gericht was op het stimuleren van een vraaggericht biologisch regionaal assortiment. Dit heeft geleid tot de oprichting van het Streek & Smaak Verbond, waarin een aantal agrarische ondernemers gebundeld de horeca beleveren. Een klein deel van de projecten was gericht op de overname van biologische technieken in de gangbare teelt. De doelstelling dat er in 2010 de provincie 85 agrariërs biologisch produceren is in 2008, met 90 biologische agrariërs gehaald. We verwachten dat dit mede het gevolg is van LaMi-projecten, omdat: • bedrijven door LaMi werden ondersteund bij omschakeling • de ondersteuning van bestaande biologische bedrijven bij gezamenlijke problemen er toe geleid heeft dat in Utrecht minder bedrijven gestopt zijn met biologische bedrijfsvoering.
34
5.5 Effect stimuleringsbeleid in relatie tot de strategie van LaMi De strategie van Stichting LaMi is om draagvlak voor milieumaatregelen bij boeren te creëren. Dit gebeurt door agrariërs goed te informeren over beleid en ondersteuning te bieden om, liefst versneld, aan de normen voldoen. Een belangrijke basis hierbij is goede informatievoorziening en kennisverspreiding. Met de verspreiding van schriftelijk materiaal, zoals de Aanjager (4x per jaar), brochures (bijv. Duurzaam door durf, Voer van eigen bodem, Maïs met een schone toekomst), de website en artikelen in vakbladen wordt 100% van de agrariërs in de provincie bereikt. Het bereik van projecten gericht op kennisvermeerdering, bewustwording en houdingsverandering varieert van 10-80% tussen sectoren. Het bereik van projecten met intensievere begeleiding en/of vergoeding van milieumaatregelen, direct gericht op gedragsverandering, varieert van 5-30% tussen sectoren. Met name in de fruitteelt was het bereik van agrariërs hoog. Dit kan worden verklaard doordat het een relatief kleine sector is en doordat bij waterschap HDSR prioriteit lag bij de aanpak van gewasbeschermingsmiddelen in deze sector. Er is gewerkt aan een concrete lijst probleemstoffen en ook waren er betaalbare alternatieven voor deze middelen beschikbaar. Het draagvlak voor op specifieke probleemstoffen gerichte projecten (verdergaand dan de norm) in deze sector was hoog, mede door de duidelijke communicatie door de waterschappen. In de fruitteelt was ook sprake van een goede verhouding tussen de verschillende projecten om kennisdoorstroming, uitwisselen van ervaringen en gedragsverandering te bevorderen. In de veehouderij (een sector die 10x zo groot is als de fruitteelt) hebben procentueel veel minder boeren aan projecten deelgenomen. De meeste projecten waren gericht op de Gelderse Vallei. In veel projecten is gekozen voor een integrale aanpak, waarbij de nadruk lag op bemesting en bedrijfseconomie (deels (versneld) voldoen aan de norm). De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor duurzaam bodembeheer en klimaat (versneld en verdergaand dan de norm). De uitwisseling tussen boeren is in deze sector minder optimaal dan in de fruitteeltsector. Projecten in de glastuinbouw zijn relatief weinig direct gericht op gedragsverandering en richten zich met name op kennisverspreiding en bewustwording ten aan zien van middelengebruik en energiebesparing. De manier waarop LaMi de projectresultaten rapporteert (niet alles wordt structureel bijgehouden) en de methode waarmee de meting 2003-2008 is uitgevoerd (op basis van bestaande rapportages) leiden ertoe dat er geen goede uitspraak gedaan kan worden over het daadwerkelijke milieueffect.
35
5.6 Conclusies Aansturing en strategie van LaMi Het doel van het provinciale landbouw-milieubeleid (PMP) luidt sinds 2004: “De landbouw voldoet tijdig aan de wettelijke normen, en de provincie wil mogelijkheden benutten om versneld en verdergaand aan deze normen te voldoen.” Tot nu toe heeft de provincie niet of nauwelijks gestuurd op deze doelstelling. In haar opdracht aan LaMi heeft zij nooit SMART geformuleerd aan welke doelen de stichting moest werken. Ook LaMi heeft in haar programma’s geen duidelijke invulling gegeven aan de provinciale doelstelling. LaMi heeft een unieke strategie, met een aantal kenmerken: • Verschillende typen projecten (bewustwording/kennis, houding, gedrag). • Doorstroming van kennis en ervaring binnen de doelgroep. • Vraaggestuurd en gericht op participatie. • Creëren van draagvlak onder agrariërs. • Inzet van een breed netwerk en samenwerking. Deze strategie wordt (erg) positief gewaardeerd door de agrariërs. Het verdient de aanbeveling om de lijn bewustwording, houding- en gedragsverandering te combineren in een (meerjarig, gefaseerd) project. Op deze manier heeft het project het meeste milieueffect en is er minder sprake van ad hoc werken. Effect van het stimuleringsbeleid in relatie tot het PMP-doel LaMi heeft per jaar gemiddeld ruim 20 projecten uitgevoerd. Ongeveer 15% van de projecten is gericht op alle agrariërs. Ruim 40% van de projecten richt zich op de rundveehouderij, 25% op de fruitteelt en bijna 5% op de glastuinbouw. De projecten zijn ingezet op de relevante milieuthema's, in gebieden en sectoren waar de milieubelasting relatief hoog was. Van de (niet-biologische) projecten in de periode 2003-2008 waren de meeste (75%) gericht op het (versneld) voldoen aan de normen voor gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten. De overige 25% projecten bestond uit gebiedsgerichte activiteiten die verder gingen dan de norm. Thema’s waaraan voornamelijk aandacht aan werd besteed zijn bodembeheer, beheer van slootkanten en oevers, erfafspoeling van nutriënten, beperking van emissie uit stallen en vermindering van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden. Uit de gegevens van de Stichting LaMi valt in het algemeen te concluderen dat de Utrechtse landbouw in hoge mate is ondersteund bij het voldoen aan wettelijke bedrijfsnormen. Het bereik van een aantal bewustwordings- en kennisontwikkelingsactiviteiten was zeer groot (zie ook hieronder). Op dit terrein is het provinciale stimuleringsbeleid effectief gebleken. In de melkveehouderij is bijvoorbeeld veel aandacht besteed aan de verplichte mineralenboekhouding MINAS. Hierdoor zijn veel boeren in staat gesteld op een kosteneffectieve manier aan de normen te voldoen. Van de projecten die verder gingen dan de norm zijn eigenlijk alleen het aantal deelnemers bekend. Slechts in een aantal gevallen is ook de milieuprestatie gemeten. Bijna 30% van alle projecten was gericht op de biologische landbouw. Hiervan was bijna de helft gericht op ondersteuning van biologische boeren bij gezamenlijke problemen. Ruim eenderde had tot doel de vraag naar biologische producten te 36
vergroten en een klein deel van de projecten was gericht op de overname van biologische technieken in de gangbare teelt. De doelstelling dat er in 2009 de provincie 85 agrariërs biologisch produceren is reeds gehaald. In 2008 telde de provincie Utrecht 89 biologische bedrijven. Effect van het stimuleringsbeleid in relatie tot de eigen strategie van LaMi LaMi richt zich in haar projecten grotendeels op kennisverspreiding, bewustwording en houdingsverandering. Hiermee moet worden bereikt dat boeren ook daadwerkelijk hun gedrag gaan veranderen. Het effect van de strategie van LaMi is gelegen in de balans tussen projecten gericht op bewustwording, houdingsverandering en gedragsverandering. Het doelbereik van de verschillende typen projecten was als volgt: • schriftelijke informatie: 100% bereik; • projecten gericht op kennisvermeerdering, bewustwording en houdingsverandering: variatie van 10-80% tussen sectoren; • projecten gericht op gedragsverandering: variatie van 5-30% tussen sectoren. In de fruitteelt was sprake van een goede verhouding tussen de verschillende typen projecten om kennisdoorstroming, uitwisselen van ervaringen en gedragsverandering te bevorderen. Het hoge bereik in deze sector kan worden verklaard doordat het een relatief kleine sector is en doordat het waterschap prioriteit gaf aan de aanpak van gewasbeschermingsmiddelen in deze sector. Er is gewerkt aan een concrete lijst probleemstoffen en ook waren er betaalbare alternatieven voor deze middelen beschikbaar. Samen met telers is gezocht naar praktische oplossingen. Hierdoor was het draagvlak voor deelname hoog. In de veehouderij (een sector die 10x zo groot is als de fruitteelt) hebben procentueel veel minder boeren aan projecten deelgenomen. De uitwisseling tussen boeren is in deze sector minder optimaal dan in de fruitteeltsector. De projecten in de glastuinbouw zijn relatief weinig gericht op gedragsverandering. LaMi heeft een breed netwerk, zowel binnen als buiten de provincie, dat zij inzet bij het initiëren en uitvoeren van haar projecten. Er wordt veel gebruik gemaakt van bestaande structuren. Hierdoor kan zij agrariërs helpen bij het zoeken naar mogelijkheden voor hun bedrijf. Het sterke en stabiele netwerk zorgt er ook voor dat in projecten behaalde resultaten beter beklijven en verspreid worden.
37
38
6
Conclusies en aanbevelingen _______________________________
6.1 Conclusies Milieukwaliteit Bijna 60% van het areaal in de provincie Utrecht bestaat uit landbouw (waarvan 85% gras- en maïsland voor de rundveehouderij). In een beperkt aantal gevallen is bekend in welke mate de landbouw bijdraagt aan de milieubelasting. De belangrijkste sectoren en gebieden met een relatief hoge milieubelasting zijn in tabel 6.1 weergegeven.
Tabel 6.1
Sectoren en gebieden met een (te) hoge milieubelasting
Milieuthema
Gebied
Sector
Nutriënten (nitraat, fosfaat)
- een aantal KRW-lichamen
alle grondgebonden secto-
- oppervlaktewater
- Gelderse Vallei
ren
- Veenweidegebied - grondwater
- Utrechtse Heuvelrug - Gelderse Vallei
Gewasbeschermingsmiddelen - oppervlaktewater
- Provinciaal
fruitteelt, glastuinbouw, maïsteelt
- grondwater
- Utrechtse Heuvelrug
Zware metalen (koper)
- Provinciaal: koper >norm
rundveehouderij
Ammoniak
- natuurgebieden Gelderse
veehouderij
Vallei en Utrechtse Heuvelrug (Natura 2000) Broeikasgassen
- Provinciaal
veehouderij
Fijn stof
- Gelderse Vallei
intensieve veehouderij
- Verdroging natuurgebieden
rundveehouderij
Water en bodem
- Bodemdaling Veenweiden
Analyse huidig operationeel landbouw- en milieu beleid Het doel van het provinciale landbouw- en milieubeleid in het PMP 2004-2008 luidde: “De landbouw voldoet tijdig aan de wettelijke normen, en de provincie wil mogelijkheden benutten om versneld en verdergaand aan deze normen te voldoen.” Op grond van het huidige stimuleringsbeleid kan worden geconcludeerd dat: • Voor zover er sprake is van operationeel beleid, is dit versnipperd en ontbreekt er samenhang. In verschillende plannen van de provincie zijn thema’s uitgewerkt. Belangrijk zijn het PMP, het Waterplan, het Reconstructieplan, het Klimaatprogramma en het Grondwaterplan. De samenhang kwam wel terug in de jaarlijkse kaderbrieven aan de Stichting LaMi. 39
•
•
•
• •
•
Op een aantal thema’s ontbreekt operationeel beleid. De belangrijkste zijn de aanpak van fosfaat op zand- en veengronden en de aanpak van gewasbeschermingsmiddelen in de fruitteelt. De huidige kennis van de bijdrage van de landbouw aan diverse milieuproblemen en het toegenomen inzicht in gebiedsspecifieke milieudoelen biedt kansen voor de provincie om in overleg met de landbouw, waterschappen en gebiedscommissies om afspraken te maken over operationele doelen. Het Reconstructieplan is hiervan een goed voorbeeld. De KRW biedt mogelijkheden om in te zoomen op knelpunten ten aanzien van fosfaat en gewasbeschermingsmiddelen. De provincie heeft in het Waterplan reeds aangegeven met waterschappen en de landbouw te willen samenwerken in projecten gericht op: - bronnenonderzoek; - ontwikkeling van maatregelen; - effectmonitoring. Het operationeel beleid voor klimaat en energie is SMART uitgewerkt in het project Landbouw op Orde. Het ontwikkelen van groen-blauwe diensten biedt mogelijkheden om milieudoelstellingen te realiseren. Er is een begin gemaakt met het Programma Beheer en de Pilot Groenblauwe Diensten West Utrecht. Er is weinig aandacht voor de verduurzaming van de intensieve veehouderij, op het stimuleren van emissiebeperkende maatregelen (luchtwassers) na.
Aansturing en strategie van LaMi Het doel van het provinciale landbouw-milieubeleid (PMP) luidt sinds 2004: “De landbouw voldoet tijdig aan de wettelijke normen, en de provincie wil mogelijkheden benutten om versneld en verdergaand aan deze normen te voldoen.” Tot nu toe heeft de provincie niet of nauwelijks gestuurd op deze doelstelling. In haar opdracht aan LaMi heeft zij nooit SMART geformuleerd aan welke doelen de stichting moest werken. Ook LaMi heeft in haar programma’s geen duidelijke invulling gegeven aan de provinciale doelstelling. LaMi heeft een unieke strategie, met een aantal kenmerken: • Verschillende typen projecten (bewustwording/kennis, houding, gedrag) • Doorstroming van kennis en ervaring binnen de doelgroep • Vraaggestuurd en gericht op participatie • Creëren van draagvlak onder agrariërs • Inzet van een breed netwerk en samenwerking Deze strategie wordt (erg) positief gewaardeerd door de agrariërs. Het verdient de aanbeveling om de lijn bewustwording, houding- en gedragsverandering te combineren in een (meerjarig, gefaseerd) project. Op deze manier heeft het project het meeste milieueffect en is er minder sprake van ad hoc werken. Effect van het stimuleringsbeleid in relatie tot het PMP-doel LaMi heeft per jaar gemiddeld ruim 20 projecten uitgevoerd. Ongeveer 15% van de projecten is gericht op alle agrariërs. Ruim 40% van de projecten richt zich op de rundveehouderij, 25% op de fruitteelt en bijna 5% op de glastuinbouw. De projecten zijn ingezet op de relevante milieuthema's, in gebieden en sectoren waar de milieubelasting relatief hoog was. Van de (niet-biologische) projecten in de periode 2003-2008 waren de meeste (75%) gericht op het (versneld) voldoen aan de normen voor gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten. De overige 25% projecten bestonden uit gebiedsgerichte activiteiten die verder gingen dan de norm. Thema’s waaraan voornamelijk aandacht aan werd besteed 40
zijn bodembeheer, beheer van slootkanten en oevers, erfafspoeling van nutriënten, beperking van emissie uit stallen en vermindering van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden. Uit de gegevens van de Stichting LaMi valt in het algemeen te concluderen dat de Utrechtse landbouw in hoge mate is ondersteund bij het voldoen aan wettelijke bedrijfsnormen. Het bereik van een aantal bewustwordings- en kennisontwikkelingsactiviteiten was zeer groot (zie ook hieronder). Op dit terrein is het provinciale stimuleringsbeleid effectief gebleken. In de melkveehouderij is bijvoorbeeld veel aandacht besteed aan de verplichte mineralenboekhouding MINAS. Hierdoor zijn veel boeren in staat gesteld op een kosteneffectieve manier aan de normen te voldoen. Van de projecten die verder gingen dan de norm zijn eigenlijk alleen het aantal deelnemers bekend. Slechts in een aantal gevallen is ook de milieuprestatie gemeten. Bijna 30% van alle projecten was gericht op de biologische landbouw. Hiervan was bijna de helft gericht op ondersteuning van biologische boeren bij gezamenlijke problemen. Ruim eenderde had tot doel de vraag naar biologische producten te vergroten en een klein deel van de projecten was gericht op de overname van biologische technieken in de gangbare teelt. De doelstelling dat er in 2009 de provincie 85 agrariërs biologisch produceren is reeds gehaald. In 2008 telde de provincie Utrecht 89 biologische bedrijven. Effect van het stimuleringsbeleid in relatie tot de eigen strategie van LaMi LaMi richt zich in haar projecten grotendeels op kennisverspreiding, bewustwording en houdingsverandering. Hiermee moet worden bereikt dat boeren ook daadwerkelijk hun gedrag gaan veranderen. Het effect van de strategie van LaMi is gelegen in de balans tussen projecten gericht op bewustwording, houdingsverandering en gedragsverandering. Het doelbereik van de verschillende typen projecten was als volgt: • schriftelijke informatie: 100% bereik; • projecten gericht op kennisvermeerdering, bewustwording en houdingsverandering: variatie van 10-80% tussen sectoren; • projecten gericht op gedragsverandering: variatie van 5-30% tussen sectoren. In de fruitteelt was sprake van een goede verhouding tussen de verschillende typen projecten om kennisdoorstroming, uitwisselen van ervaringen en gedragsverandering te bevorderen. Het hoge bereik in deze sector kan worden verklaard doordat het een relatief kleine sector is en doordat het waterschap prioriteit gaf aan de aanpak van gewasbeschermingsmiddelen in deze sector. Er is gewerkt aan een concrete lijst probleemstoffen en ook waren er betaalbare alternatieven voor deze middelen beschikbaar. Samen met telers is gezocht naar praktische oplossingen. Hierdoor was het draagvlak voor deelname hoog. In de veehouderij (een sector die 10x zo groot is als de fruitteelt) hebben procentueel veel minder boeren aan projecten deelgenomen. De uitwisseling tussen boeren is in deze sector minder optimaal dan in de fruitteeltsector. De projecten in de glastuinbouw zijn relatief weinig gericht op gedragsverandering. LaMi heeft een breed netwerk, zowel binnen als buiten de provincie, dat zij inzet bij het initiëren en uitvoeren van haar projecten. Er wordt veel gebruik gemaakt van bestaande structuren. Hierdoor kan zij agrariërs helpen bij het zoeken naar mogelijkheden voor hun bedrijf. Het sterke en stabiele netwerk zorgt er ook voor dat in projecten behaalde resultaten beter beklijven en verspreid worden. 41
6.2 Aanbevelingen Succesvolle aanpak vervolgen De werkwijze van LaMi is gebaseerd op draagvlak onder boeren en het netwerk rondom de boeren. Ondanks dat niet altijd het milieueffect van LaMi-projecten duidelijk te meten was, verdient deze werkwijze wel een vervolg. Want met die werkwijze krijgt de provincie als betrokkene bij LaMi vertrouwen onder boeren en tuinders. Dat kan nodig zijn voor het realiseren van maatschappelijke doelen in verschillende gebieden en/of sectoren. Meetbaar formuleren Zorg ervoor dat het operationeel beleid en de gewenste prestaties SMART geformuleerd zijn. Op basis van de milieumonitoring van de provincie en de waterschappen dienen concrete prestaties worden geformuleerd op stof- en gebiedsniveau. Vervolgens kunnen hier doelstellingen voor verschillende doelgroepen (op sector- en bedrijfsniveau) van afgeleid worden. Van hieruit kan tenslotte een vertaalslag worden gemaakt naar concrete projecten. Een goed voorbeeld hiervan is de aanpak van diffuse bronnen zoals die is voorgesteld in het ontwerp Waterplan en reeds wordt uitgewerkt in de Lopikerwaard. Als deze zaken duidelijker zijn is het eveneens mogelijk om deelnemers aan projecten gerichter te werven. Kansen liggen bij de invulling van de KRW, de aanpak van fosfaat en gewasbescherming. Gebiedsgerichte invulling Aansluitend op het bovenstaande bevelen we de provincie Utrecht aan om de gewenste prestaties ten aanzien van duurzame landbouw meer gebiedsgericht in te vullen, zoals ook in de Reconstructie is gedaan. Dit geldt met name voor waterkwaliteit (meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen en zware metalen). Benut hiervoor de doelen en maatregelen uit de KRW voor de diverse waterlichamen. Monitoren van projectprestaties en milieueffect De huidige effectmeting geeft een grove schatting van het effect van de activiteiten van LaMi, op basis van de (project)rapportages. Voor een beter beeld bevelen we aan om het effect (kennisvermeerdering, bewustwording en gedragsverandering) te evalueren middels een enquête onder de Utrechtse agrariërs en deelnemers aan projecten. Daarnaast bevelen we aan om wensen ten aanzien van monitoring te bespreken met andere uitvoeringsorganisaties en hier afspraken over te maken. Rol Bureau LaMi Positioneer Bureau LaMi (de opvolger van de Stichting LaMi) in de gebieden door duidelijke werkafspraken met de programmabureaus over de rol van LaMi bij de uitvoering van de AVP-thema’s pilots duurzaam ondernemen, biologische landbouw en verduurzamen gangbare landbouw en reconstructieprojecten. Bureau LaMi kan met haar gebiedskennis en brede netwerk tenslotte een rol vervullen bij vertaalslag van doelstellingen naar projecten. Thema's voor de komende jaren Maak een meerjarenaanpak voor het behalen van de afgesproken prestaties. Nu gebeurden veel LaMi projecten op ad hoc basis, is niet duidelijk aan welk concreet doel/prestatie ze bijdragen of is onduidelijk waarom projecten al of niet een vervolg krijgen. De provincie kan, samen met de waterschappen, met de landbouwsector afspraken maken over welke transitietrajecten de voorkeur hebben. Bij de volgende thema's liggen bijvoorbeeld kansen voor verdere milieuwinst: • duurzaam bodembeheer gericht op nutriënten en broeikasgassen;
42
• innovatieprogramma in het veenweide gebied (verminderen bodemdaling); • duurzame stalsystemen (ammoniak, broeikasgassen en dierwelzijn); • verspreiding biologische technieken in de gangbare landbouw; • natuurlijker inrichting en beheer randen en percelen; • integrale aanpak gewasbeschermingsmiddelen. We bevelen aan de belangrijkste thema's uit te werken tot concrete actieplannen. Wat goed werkt kan verder uitgebouwd worden. Bij het stellen van prioriteiten en ook in de communicatie daarover richting agrarische sector kan meer gebruik gemaakt worden van meetnetten van waterschap en provincie. Type projecten en sectoren We bevelen aan om in de fruitteelt door te gaan op de ingezette manier. Een goed voorbeeld van een succesvol project is 'Kalkmelk tegen vruchtboomkanker'. De melkveehouderij en intensieve veehouderij zijn relatief grote sectoren, waar meer aandacht nodig is om een groter aantal boeren te bereiken en te stimuleren hun gedrag te veranderen. Goede voorbeeldprojecten zijn 'Duurzaam door durf', ‘Duurzaam bodembeheer in de Gelderse Vallei’ en ‘Werken aan grondwaterkwaliteit’. Aanbevelingen om de strategie, naast de aandacht voor bewustwording en verandering van houding, meer te richten op gedragsverandering zijn: • Er wordt slechts beperkt doorgepakt op innovaties. We bevelen aan dat de provincie zich meer richt op het verspreiden van succesvolle vernieuwingen naar een bredere groep agrariërs. • Voer meerjarige projecten uit (minimaal 4 jaar). Een project hoeft niet altijd groot te beginnen. Fasering werkt vaak goed: gestart kan worden met een klein (proef)project waarin verdieping plaatsvindt, waarna het project, bij succes, na enkele jaren opgeschaald kan worden. • Zoek samen met agrariërs naar praktisch uitvoerbare win-win situaties voor milieu en economie. • Stel subsidies beschikbaar voor kansrijke maatregelen. • Ontwikkel water- en milieudiensten binnen de provinciale regeling Regionaal Maatwerk (opvolger Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer). • Zoek samenwerking met agrarische intermediairs (versterk bijv. de samenwerking met veevoederbedrijven). • Gebruik in de projecten de mogelijkheid om het imago van boeren te verbeteren (zie kader ‘Werken aan grondwaterkwaliteit’ onderaan paragraaf 5.4.3). Biologische landbouw Tenslotte bevelen we aan om een vernieuwde strategie te bepalen om te werken richting de doelstelling voor biologische landbouw.
43
44
Bronnen _______________________________________________________________________________________
Achtergrond van Platteland in Ontwikkeling, 2006 . Inhoudelijk achtergronddocument van Platteland in Ontwikkeling Visie en Activiteitenprogramma Plattelandsontwikkeling in Utrecht 2006-2009. Provincie Utrecht, Utrecht. Agenda Vitaal Platteland 2007-2013, 2007. Meerjarenprogramma Landelijk Gebied. Provincie Utrecht, Utrecht. Beek, C.L., 2007. Nutrient losses from grasslands on peat soil. WUR, Wageningen. Bestrijdingsmiddelen becijferd, 2002. Bestrijdingsmiddelen in stroomgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden in de Provincie Utrecht. Platform Diffuse Bronnen, Utrecht. Boerderij 93 – no. 53 (30 september 2008). Boeren in Nederland: Utrecht – Klein maar zeer divers van karakter. Chardon W.J. & K.W. van der Hoek, 2002. Berekeningsmethode voor de emissie van fijn stof vanuit de landbouw. RIVM, Bilthoven; Alterra, Wageningen. Conceptrapport - Effectiviteit van emissiereducerende maatregelen rondom veehouderijbedrijven. ECN, Petten. Elferink, E.V., E.A.P. van Well, L.N.C. Vlaar, 2007. Landbouw en klimaat in Utrecht. CLM Onderzoek & Advies BV, Culemborg. Evaluatie convenant LaMi Provincie Utrecht: eindrapport, 2003. ERM Nederland BV, Delft. Evaluatie Duurzame Gewasbescherming, 2006. MNP, Bilthoven. Grondwateranalyse KRW, 2007. Tauw, Rotterdam. Karakterisering deelstroomgebied Rijn-Midden. Hoofdrapport en Eindrapport. Meinardi, K., R. van Ek, W.J. Zaadnoordijk, 2005. RIVM, Bilthoven; RIZA, Lelystad; Royal Haskoning, Rotterdam. Milieuanalyse Reconstructiegebied Gelderland en Utrecht-Oost, Deel 1. Gies, T.J.A., P. Coenen, A. Bleeker, O.F. Schoumans, I.G.A.M. Noij, 2002. Alterra, Wageningen. Mombarg, H., 2006. Onderzoek mogelijkheden emissiereducerende projecten in de Utrecht glastuinbouw. Horizon, Bennekom. Nutriëntenbelasting van bodem en water. Willems, W.J., A.H.W. Beusen, L.V. Renaud, H.H. Luesink, J.G. Conijn, H.P. Oosterom, G.J. v.d. Born, J.G. Kroes, P. Groenendijk, O.F. Schoumans, 2005. MNP, Bilthoven; Alterra, Wageningen. Provinciaal Millieubeleidsplan 2004-2008, 2004 Provincie Utrecht, Utrecht. Reconstructieplan Gelderse Vallei/ Utrecht-Oost, 2005. Van wet naar werkelijkheid. Provincie Gelderland, Arnhem; Provincie Utrecht, Utrecht.
45
Regionale economische jaarcijfers 2006, 2007. CBS, Voorburg/Heerlen. Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Utrecht 2008- Dat lucht op!, 2008. Provincie Utrecht, utrecht. Verzamelde gegevens Waterschap Rivierenland 2007. Waterschap Rivierenland, Tiel. Water- en Milieubalans 2007. Tussenbalans. Provincie Utrecht, Dienst Water en Milieu, Sector Strategie, Utrecht. Waterbeheerplan AGV 2006-2009, 2006. Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht, Amsterdam. Waterhuishoudingsplan 2005-2010, 2004. Provincie Utrecht, Utrecht. Well, E.A.P., C.W. Rougoor & F.C. van der Schans 2006. Mestbeleid voor Utrecht. CLM Onderzoek & Advies BV, Culemborg.
46
Bijlage 1 Projectmethoden _____________________________________ Op basis van de projectambities kiest LaMi uit een breed scala aan projectmethoden. De rechter piramide in figuur B1 laat zien welke methoden worden toegepast en hoeveel agrariërs dat op deze manier bereikt worden. De grootste positieve verandering wat betreft het milieu wordt bereikt door middel van gedragsveranderende projecten (kennisconsulent, individueel bedrijfsadvies, subsidies en vergoedingen van nieuwe technieken). Over het algemeen wordt hiermee een relatief kleine groep agrariërs bereikt. Het verspreiden van kennis via informatiemateriaal en voorlichtingsbijeenkomsten bereikt een grotere doelgroep. Houdingsverandering is een fase tussen kennisvermeerdering en gedragsverandering en is lastig te koppelen aan bepaalde typen projecten. Hieronder wordt nader toegelicht hoe de diverse projectmethoden worden toegepast door LaMi.
informatiemateriaal/nieuwsbrief
voorlichtingsbijeenkomst/ excursie
kennis/ bewustwording
Milieu-
praktijkproef/ demo
houding
Bereik studie-/werkgroep/ cursus bedrijfsadvies/nieuwe
gedrag
Figuur B1
technieken
Relatie tussen type projecten, bijbehorende methoden, de grootte van de doelgroep die wordt bereikt en het verwachte milieueffect.
Informatiemateriaal Een aantal projecten is gericht op het informeren van de verschillende doelgroepen binnen de landbouw. Hiervoor zetten de provincie en LaMi de volgende communicatie-instrumenten in: •
Aanjager (bereikt alle boeren).
•
Brochures, zoals: Duurzaam door durf, Voer van eigen bodem, Maïs met een schone toekomst, Bodem-plant-dier de kringloop sluiten, Een goede bodem boert beter.
•
Website (www.LaMi.nl).
•
Artikelen in o.a Nieuwe Oogst, Fruitteelt.
•
Kennisconsulent.
Voorlichtingsbijeenkomsten Vrijwel ieder project georganiseerd door LaMi heeft een voorlichtingsbijeenkomst. In diverse fases van het project worden deze georganiseerd, vaak ter plaatse, in de vorm van excursies. Het bereik is hoog en vooral gericht op kennisvermeerdering.
47
Praktijkproeven Met name in de fruitteelt, maar ook in de veehouderij op maïspercelen worden experimenten ingezet, waarin het effect wordt bepaald van bijvoorbeeld middelreductie, mechanische bestrijding en alternatieve middelen op het voorkomen van plaaginsecten, schimmels en gewasopbrengst. De resultaten worden verspreid via de ‘Aanjager’, vakbladen en voorlichtingsbijeenkomsten/ excursies. Naast de bedrijven die een demoperceel beschikbaar stellen, wordt nauwelijks bijgehouden hoeveel deelnemers daadwerkelijk de aanpak overnemen op hun eigen bedrijf. Studiegroepen en cursussen Studiegroepen en werkgroepen zijn minder vrijblijvend dan voorlichtingsbijeenkomsten en excursies. In studiegroepen wordt inzet verwacht van de deelnemers om een milieueffect te bereiken. Hier wordt ingespeeld op het gedrag van de agrariër. In hoeverre agrariërs na afloop van het project daadwerkelijk de aanpak voortzetten, is de vraag. Veel projecten hebben een vervolg, waardoor de studiegroep betrokken blijft en daardoor een stimulans heeft om door te gaan. Door LaMi worden daarnaast ook verschillende cursussen georganiseerd voor agrariërs. Een voorbeeld is de cursus 'voeding' voor melkveehouders waar het gaat over structuurrijker en eiwitarmer voeren. Bedrijfsadvies In de studiegroepen of tijdens zittingsdagen (bijv. over N-excretie) worden bedrijfsplannen doorgelicht om te zien op welke manier bespaard kan worden op energie-, kunstmest- of gewasbeschermingsmiddelengebruik. Introductie nieuwe technieken Op enkele bedrijven worden nieuwe technieken getest of ontwikkeld. De robot die het onkruid Ridderzuring kan bestrijden is een voorbeeld van een techniek in ontwikkeling. De beregeningsinstallatie in de fruitteelt krijgt een nieuwe toepassing door het verspreiden van kalkmelk via de installatie. Op deze manier wordt op een effectieve en milieuvriendelijke manier vruchtboomkanker bestreden. Energiebesparing in de fruitteelt is gerealiseerd door nieuwe koelcellen te plaatsen die gebruik maken van propaan. In de melkveehouderij worden naast nieuwe technieken ook technieken op een nieuwe manier toegepast. Bijvoorbeeld het combineren van werkgangen (bemesten en zaaien, eggen en rijenbespuiting).
48
Bijlage 2 Projectprestatiematrix ________________________ De gegevens over de projecten kunnen worden ingevuld in een projectprestatiematrix. Hierin kan alle informatie die nodig is voor het invullen van het monitoringsplan verzameld worden.
Project [tekst]
Sector
Categorie
[tekst, uniform]
(Hoofd)thema [tekst, uniform
Bron projectinfo
[tekst, uniform
- stimuleren verandering bewustwording, houding, gedrag
[tekst, uniform]
- nitraat - nutriënten
- stimuleren biologisch
- gewasbescherming
- gebiedsgerichte acties verder dan
- zware metalen
norm
- fijn stof
- saneringen]
- etc]
vervolg 1 Project
Projectvorm Milieukwaliteit
Kennisvermeerdering
wording/houding (contact)
dering
Monitoring/
Inventari-
Infomatie-
Voorlich-
Praktijk-
Studie-
Be-
Nieuwe
analyse
satie/
materiaal
tingsbij-
proef/
groep/
drijfs-
tech-
eenkomst/
demo
cursus
advies
nieken
(schriftelijk)
enquête
Kennisvermeerdering/bewust-
Gedragsveran-
excursie
toepassen
[tekst]
[x]
[x]
[x]
[x]
[x]
[x]
[x]
[x]
vervolg 2 Project
Aantal deelne-
Areaal dat
Afname gebruik milieube-
mers
meedoet aan
lastende stoffen
Afname milieubelasting
project [tekst]
[aantal]
[aantal hectare
[aantal kg/ha]
of km]
[MPB/ha of aantal normoverschrijdingen]
49
50
Bijlage 3 Overzichtstabel LaMi-projecten 2003-2008________________________________________________________ Nr.
LaMi projecten 2003-2008
Projectvorm
# deelnemers per type project
Nieu Voorl Studi we ichtin etech gsbij Prakt /wer niek Terug te Moni eenk ijkpr kgro en kennis/be vinden in torin Inve Info omst oef/ ep/C Bedri toep infomateri wustworin jaarverslag g/ Lami, anal ntari mate /exc Dem ursu jfsad asse aal/inventa g/houding (contact) gedrag jaartal: yse satie riaal ursie o s vies n risatie Landbouw: alle sectoren, algemeen - Aanjager - Website 143 Waterkrant 2004 Biologische landbouw: alle sectoren, afzet Promotieborden biologische landbouw 56 (afgesloten) 62 Biologische boerenmarkt Vreeswijk (afgesloten) Verkoop van boerderijproducten en -diensten 63 (afgesloten) 80 Biologische Boeren geven onderwijs (afgesloten) Stimuleren van afzet van biologische en 81 streekeigen producten in de horeca (afgesloten) 84 Stimulering biologische catering (afgesloten) Cursus Op weg naar de boerderijwinkel 89 (afgesloten) Ketensamenwerking rondom biologisch regionaal assortiment (Streek & Smaak Verbond) 91 (afgesloten) Ontwikkeling allianties biologische boerengrondeigenaren (Trefpunt Pacht Duurzame 92 Landbouw) (afgesloten) Versterken producentengroep biologische bedrijven rondom Wageningen en Ede 93 (afgesloten) Afzet biologische producten grootwinkelbedrijf 94 (afgesloten) Afzet biologische producten in de regio 95 (afgesloten) PR en marketing voor biologische ondernemers 105 (afgesloten) Haalbaarheidsstudie biologische boerenmarkten 108 in Utrecht (afgesloten) Startfase biologische boerenmarkt Amersfoort 109 (afgesloten) Onderzoek onder biologische boeren naar wensen en knelpunten bij afzet en educatie 114 (afgesloten) Excursie leerlingen agrarisch onderwijs naar 86 biologische ketenpartijen (afgesloten) 115 Koop Groen, Natuurlijk Doen (afgesloten)
77 88 96 102 111
x x x
2004
2004 2005
x
x x
?
2005
x
x
11
2004 2003 & 2004 2004
x x
? x x
40 ? ?
2005 & 2006
x
x
12
12
2005
x
x
22
22
?
?
?
?
2003
x
Biologische landbouw: alle sectoren, algemeen Cursus biologische landbouw voor agrarische intermediairs (afgesloten) 2004 Biologische boeren inspireren gangbare collega’s (afgesloten) Informatiebijeenkomsten biologische landbouw (afgesloten) Quick Scan biologische landbouw (afgesloten) Gebiedsonderzoek naar biologische landbouw in Leusden (afgesloten) 2003
x
x
Landbouw: alle sectoren, mest, ondersteuning bij voldoen aan beleid Nieuw mestbeleid en de provincie Utrecht 34 (afgesloten) 2005 61 Zittingsdagen nieuw mestbeleid (afgesloten) 2005 Landbouw: alle sectoren, gewasbescherminsmiddelen Duurzaam waterbeheer in de 144 Langbroekerwetering 2004 14 Mechanisch Schoon Utrecht Landbouw: alle sectoren? energie & klimaat 73 Energiebeheer van de toekomst (afgesloten)
alle alle alle
2005
x
?
?
?
?
?
10
?
? 48
? ?
? ?
?
?
x
x x
x
51
12
Resultaat (indien gerapporteerd:
Areaal (met Afname Afname maatregelen gebruik (kg milieubelasti ) stof/ha) ng (mbp/ha)
Nr.
LaMi projecten 2003-2008
Projectvorm
# deelnemers per type project
Nieu Voorl Studi we ichtin etech Terug te Moni gsbij Prakt /wer niek vinden in torin eenk ijkpr kgro en kennis/be jaarverslag g/ Inve Info omst oef/ ep/C Bedri toep infomateri wustworin Lami, anal ntari mate /exc Dem ursu jfsad asse aal/inventa g/houding jaartal: yse satie riaal ursie o s vies n risatie (contact) gedrag
50 52 75 124 146 71
46 78 145 82 87 103
Landbouw: alle sectoren, natuur&landschap De verrassende natuur van biologische landbouwbedrijven (EKO-Natuurmonitor) (afgesloten) Inzameling autobanden (afgesloten) Soester Eng (afgesloten) Brochure biodiversiteit Groene diensten en assortimentsontwikkeling ommeland Vathorst Zwerfasbest en bouwasbest (afgesloten)
2005 2005 2003 2006
x x x
2004 2006
x
Landbouw: alle sectoren, verbreding (toerisme, zorg) 2005 & Plattelandstoerisme in Utrecht (afgesloten) 2006 Naar professioneel plattelandstoerisme in Utrecht 2003 & pilotfase 2003 (afgesloten) 2004 Bewustwording verbrede land- en tuinbouw 2004 Coördinator recreatie, toerisme en educatie (afgesloten) Agrotoeristisch regisseur De Venen (afgesloten) Landbouw en zorg (afgesloten) 2007
Biologische fruitteelt: algemeen 79 Praktijktuin biologische fruitteelt (afgesloten) 142 Perentelers op weg naar biologische perenteelt Scholen adopteren biologische appelbomen 49 (afgesloten)
x
Areaal (met Afname Afname maatregelen gebruik (kg milieubelasti ) stof/ha) ng (mbp/ha)
? ?
? x
x
? 100
Resultaat (indien gerapporteerd:
?
x
x
x
?
?
?
30
30 ?
?
2004 2005
x x
2005
x
? 8
x
Fruitteelt: energie & klimaat 21 Energiebesparing in fruitkoeling
158 Brochure energiebesparing in de fruitkoeling Duurzame fruitkoeling op basis van propaan 44 (afgesloten)
18 26 155 136 28 10
8
2006 & 2007
Vermindering insecticidengebruik door 12 optimalisatie fruitmotbestrijding
16 Goede grond voor water 17 Schone sloten met resistente rassen
x
2008 2005
Fruitteelt: gewasbeschermingsmiddelen en mest Effectieve N-bemesting appel en peer opdracht 2006 & Gerichte N-bemesting appel en peer (afgesloten) 2007 Organische stof en mineralenbalans in houtig kleinfruit 2008 Duurzame bemesting en gewasbescherming klein fruit 2007 2005 & Kleinfruit op weg naar duurzame teelt (afgesloten) 2006 Emissiebeperking door spuittechnieken 2007
Bloedluisbeheersing met minder milieubelasting
x
20052007 2006 & 2007
x
?
x x
x
x
x
x
x
?
9
?
1
150000 kg 15% CO2 10-40% besparing energie
230
x
2007
2007
x
x
x
x
?
x
x
25
?
?
8
?
2
? 12
2
x
x
x
x
x x
x
x
x
x
x
?
x x
x
x
x x
x
x
?
?
?
?
5
5
3
3
?
52
?
?
? 125 mbp/ha gw, 83 mbp/ha waterleven
33-50% tov gewone nu 55 mbp dosering opp water afgenomen( 25-30%), maar vertrouwelijk , in combi minder round up 50% vertrouwelijk
Nr.
LaMi projecten 2003-2008
Projectvorm
# deelnemers per type project
Nieu Voorl Studi we ichtin etech Terug te Moni gsbij Prakt /wer niek vinden in torin eenk ijkpr kgro en kennis/be jaarverslag g/ Inve Info omst oef/ ep/C Bedri toep infomateri wustworin Lami, anal ntari mate /exc Dem ursu jfsad asse aal/inventa g/houding jaartal: yse satie riaal ursie o s vies n risatie (contact) gedrag
Verdere implementatie kalkmelk/ Kennisnetwerk 22 kalkmelk (met financiering HDSR)
Milieubewust telen van 1e klas peren (met 25 financiering HDSR) (afgesloten) Plaagbestrijding met oog voor natuurlijk evenwicht 29 (met financiering HDSR) (afgesloten) HUNK, Het Utrechts Netwerk voor 36 Kalkmelkgebruikers (afgesloten) De biologische fruitteelt als kraamkamer 39 (afgesloten) 55 Kalkmelk tegen vruchtboomkanker (afgesloten) Geïntegreerde insectenbestrijding fruitteelt 58 (afgesloten)
2006 & 2007
x
2006 2006 2005 & 2006 2007 & 2005 2004
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x
2005
59 Geïntegreerde aanpak zwartvruchtrot (afgesloten) 2005
Demo bestrijding van vruchtboomkanker met 90 celkalk (afgesloten) Kennisverspreiding duurzame fruitproductie 104 (afgesloten) 106 Fruit telen met toekomst in Utrecht (afgesloten) 107 130 137 140 147 151
Op naar een duurzame fruitteelt (afgesloten) Bestrijding appelbloedluis door sluipwespen Biologische bestrijding van vruchtrot Monitoring grondwater Beheersing schurft via beregening Biologische bestrijding van spint in kers Demonstratie van twee nieuwe biologische 152 middelen in de fruitteelt
153 154 156 157 159
Vermindering milieubelasting door optimalisatie van de fruitmotbestrijding Op weg naar een residu-vrije fruitteelt in Utrecht Opslagbeheersing met UV Emissiebeperking door spuittechnieken II Beheersing schurft via beregening met vinasse
Schurft DLV Welte model
x
2005 2005, 2006 & 2007 rapport 2005 2005 2007 2007 2008 2008
x
?
?
32
12
?
?
11
25
?
x ? 3
? 3
x
x
?
?
x
x
x
x x
x x
x x x
x
x x
x
x x x x x
x
?
50 1 ?
50 1 ?
30 1 ?
x x
?
? 10
4 2
x
?
x
? 230 ? ? ?
x
x x
2008 2008 2008 2007 2008
?
x
x x
x
x x
x x x
x
x
x
8
weinig resultaat
weinig resultaat
captan ipv tmtd
20% minder milieubelasti ng door werkgroep
1125 kg captan, 135l carbendazi 200-250 ha m
22
x
Areaal (met Afname Afname maatregelen gebruik (kg milieubelasti ) stof/ha) ng (mbp/ha) 2006 geen 90 kg overschrijdi carbendazi ngen m, 600 kg carbendazi > 300 ha captan mnorm # TMTD bespuitinge Mbp n van 8,1 waterleven naar 6,3 per afgenomen, jaar blijft hoog Teppeki ipv pirimor
?
2008
2003
21
Resultaat (indien gerapporteerd:
2
40 ? ?
reductie vab 326 naar 144 mbp
22 2 2 4
8
8
5 ha
gem 13,3 kg/ha (4 hoger)
Glastuinbouw: algemeen
123 Inventarisatie glastuinbouw 125 Inventarisatie glastuinbouw (1e deel)
2006 2005
Glastuinbouw: energie & klimaat Haalbaarheid gebruik aardwarmte en aquifers in glastuinbouw Haalbaarheid gezamenlijke houtverbrandingsinstallatie in de glastuinbouw
opdracht verleend opdracht verleend
Glastuinbouw: gewasbeschermingsmiddelen Informatiemarkt natuurlijke middelen in de 11 glastuinbouw (afgesloten) Onderzoek naar mogelijkheden voor 30 emissiereductie glastuinbouw (afgesloten) 139 Kennismarkt natuurlijke middelen glastuinbouw
opdracht verleend rapport 2006 2007
6 7
mogelijk in vervolgproje cten
x x
x
x
x
10
10
10
x
x
x
10
10
3
55 ?
29 ?
x x x
x
53
305 Mbp laagst sinds jaren
Nr.
LaMi projecten 2003-2008
Projectvorm
# deelnemers per type project
Nieu Voorl Studi we ichtin etech Terug te Moni gsbij Prakt /wer niek vinden in torin eenk ijkpr kgro en kennis/be jaarverslag g/ Inve Info omst oef/ ep/C Bedri toep infomateri wustworin Lami, anal ntari mate /exc Dem ursu jfsad asse aal/inventa g/houding (contact) gedrag jaartal: yse satie riaal ursie o s vies n risatie Veehouderij algemeen: algemeen 128 Duurzame landbouw in reconstructiegebieden 19 Kennisverspreiding duurzame veehouderij Biologische Rundveehouderij: afzet Verkenning kentenverkorting in de biologische 131 Rundveehouderij in het veenweidegebied Adopteer een biologische koe door 53 basisschoolklassen (afgesloten) 68 Biologische schoolmelk (afgesloten) Biologische Rundveehouderij: algemeen Vervolg Gebiedsonderzoek biologische 2 Rundveehouderij in De Venen Gebiedsonderzoek biologische Rundveehouderij 23 in De Venen (afgesloten) 24 27 45 54 60 97 98 100 101 110 117
64 Duurzaam door durf (afgesloten) 149 Haal meer uit Gras 150 Doorzaaien met de wiedeg Kansen voor ruwvoer en strooisel uit 13 natuurterreinen in De venen
43 116 119
Rundveehouderij: duurzaam bodembeheer Duurzaam bodembeheer op Rundveehouderijbedrijven in de Gelderse Vallei/Utrecht Oost Duurzaam bodembeheer 2006 (afgesloten) Onderwaterdrains tegen daling veengrond (afgesloten) Open dag over gras-klaver (afgesloten) Studiegroepen gras/klaver (afgesloten)
32 Structuurrijke grasmengsels (afgesloten)
134 Brochure duurzaam graslandmanagement
x
x
?
?
?
?
2005
x
100
2006 2005 & 2006
x
?
x
x
x ?
1 x
x
? ?
?
?
?
x x
? x
? ?
x
? ?
x
?
x
?
? ?
? x x x
x
?
x
x x x
2008
x x
2006
x x
x
x
1
1
x
? ? ?
?
?
30
30 180 180
?
50
x x x
x
x
?
?
54
30 6 1
x 2006 & 2007 2007 opdracht verleend
?
?
overleg 2007
2007 2006
2
?
x x
x
2005,201 2008 2008
?
?
x
x
2007 2005
Areaal (met Afname Afname maatregelen gebruik (kg milieubelasti ) stof/ha) ng (mbp/ha)
x
2008
2006 2005 & Biologische maisteelt (afgesloten) 2006 Kennisontwikkeling biologische Rundveehouderij 2006 & 2006-2007 (afgesloten) 2007 Rijenbemesting met kippenmestkorrels in biologische korrelmais (afgesloten) Kennisontwikkeling biologische Rundveehouderij 2005-2006 (afgesloten) 2005 Bedrijfsdoorlichting 100 procent biologisch 2004 & krachtvoer (afgesloten) 2005 Biologische veehouderij en management (Bioveem) (afgesloten) 2004 Studiegroepen biologische Rundveehouderij en pluimveehouderij (afgesloten) Oriëntatie biologische Rundveehouderij (afgesloten) Biologische teelt van voedergewassen (afgesloten) 2003 Vooronderzoek biologische Rundveehouderij (afgesloten) Themadag biologische Rundveehouderij (afgesloten)
Rundveehouderij: algemeen, incl. ammoniak 65 Kennisconsult Graslandbeheer (afgesloten) Studiegroep PMOV (Bedreven bedrijven Gelderse 118 Vallei) (afgesloten) Ontwikkelen projecten in het kader van de 135 reconstructie 47 Cursussen Rundveehouderij (afgesloten) 133 Cursussen duurzame Rundveehouderij 37 Publicaties duurzame Rundveehouderij Bedrijfsdoorlichting loonwerkbedrijven 121 (afgesloten)
5 31
2005 2006 & 2007
Resultaat (indien gerapporteerd:
?
50
17-97 kg N/ha
Nr.
LaMi projecten 2003-2008
Projectvorm
# deelnemers per type project
Nieu Voorl Studi we ichtin etech Terug te Moni gsbij Prakt /wer niek vinden in torin eenk ijkpr kgro en kennis/be jaarverslag g/ Inve Info omst oef/ ep/C Bedri toep infomateri wustworin Lami, anal ntari mate /exc Dem ursu jfsad asse aal/inventa g/houding jaartal: yse satie riaal ursie o s vies n risatie (contact) gedrag 3
Resultaat (indien gerapporteerd:
Areaal (met Afname Afname maatregelen gebruik (kg milieubelasti ) stof/ha) ng (mbp/ha)
Rundveehouderij: veevoeding, welzijn Weerstand en diergezondheid bij Rundvee
Rundveestallen die bijdragen aan de biologische 33 kringloop en dierenwelzijn 41 Cursussen Rundveevoeding 51 Kalveren bij de koe (afgesloten) 57 Benutting nazomer- en najaarsgras (afgesloten) 67 Alternatieve voedergewassen (afgesloten) 132 Inkuilen herfstgras Huisvesting duurzame en welzijnbevorderende 138 Rundveehouderij (opschaling)
2005, 2006 & 2007 2005 DPI 2006
x
x x
x
? ?
2006
x ?
2006 2007 opdracht verleend
x
x
57 24 ?
57
? ? ?
?
2 aanvoer krachtvoer?
2
?
Rundveehouderij: mest 40 Mestvergisting (afgesloten)
Zittingsdagen bedrijfsspecifieke excretie 20 (afgesloten) Teeltmaatregelen betere benutting eigen stikstof groenbemesters) (afgesloten)
2005 & 2006
x
?
2006 & 2007
x
2005
x
?
?
21
21
150-175 ton mestvoorde el bij 21 deeln
?
2
nvt
Teeltmaatregelen betere benutting eigen stikstof 66 (verdunde drijfmest) (afgesloten)
2006
x
?
2
Teeltmaatregelen betere benutting eigen stikstof (mais na gras ) (afgesloten)
2004
x
?
3
Voorjaars- en drijfmestrijenbemesting bij maisteelt 2005 & 72 (afgesloten) 2006
x
Themadag Mineralenmanagement in de Gelderse 120 Vallei (Melkers van Morgen) (afgesloten) 2003
Duurzame teelt van voedergewassen: verdunde 126 drijfmest op grasland
x
2005
x
83 Samenwerking Praktijkcijfers en LaMi (afgesloten) 2003 160 Biobex 2008 geplande 161 Injecteren van vloeibare kunstmest start 2009 Onderzoek naar compostering drijfmest en 112 bermmaaisel (afgesloten) 2003
?
niet uitge voer d
?
2
10
10
nvt
10% hogere N eff bij verdunde 1,5+0,75 ha drijfmeest stikstofbalan s gunstiger zonder aanvoer drijfmest, nauwelijks effect op minder N verlies bij injectie
?
x
x
20
x
?
Rundveehouderij: gewasbeschermingsmiddelen
Grondwaterbeschermingsgebieden Leersum en 42 Beerschoten 15 Robot ter bestrijding van ridderzuring
2005, uit aanvullend PMP budget 2006-2008
Geintegreerde onkruidbestrijding in snijmais 70 (afgesloten) Duurzame teelt van voedergewassen: 127 kennisverspreiding
2005
129 Cursussen duurzame teelt van voedergewassen
2005
74 MLHD (afgesloten)
2001
x
x x
2005 & 2006
x
x
8 ?
x
x x
?
x
ruim helft, in 2006 niet verder afgenomen
1
5 ha
8
25-30% 12 percelen herbiciden
? x
x
8 ?
Mais: grondwater 593 mbp, bodemleven Mais: niet afgenomen. 274 mbp in Wel 2005 en alternatieve reductie tot middelen 44 mbp in Mais: 28 ha gebruikt 2006
x
55
?
x
?
30% minder milieubelasti ng
Nr.
LaMi projecten 2003-2008
Projectvorm
# deelnemers per type project
Nieu Voorl Studi we ichtin etech Terug te Moni gsbij Prakt /wer niek vinden in torin eenk ijkpr kgro en kennis/be jaarverslag g/ Inve Info omst oef/ ep/C Bedri toep infomateri wustworin Lami, anal ntari mate /exc Dem ursu jfsad asse aal/inventa g/houding (contact) gedrag jaartal: yse satie riaal ursie o s vies n risatie Rundveehouderij: zware metalen
9
Beperking koper en zink belasting Rundveehouderij
Rundveehouderij: klimaat & energie 148 Duurzame stallen
35 48 76 113
2007 opdracht verleend
x
2008
x
x
x
Biologische pluimvee- en varkenshouderij: algemeen Voerteelt door/voor biologische pluimveehouders 2006 & in de Vallei (afgesloten) 2007 Stimulering samenwerking en pluimveehouderij 2005 & Gelderse Vallei (afgesloten) 2006 Afzetbevordering biologisch varkensvlees (afgesloten) 2003 Stimulering biologische varkenshouderij (afgesloten) 2003
x
?
?
3
?
x
x
?
x
? ? ?
x
Akkerbouw 38 Biologische mouterij 4 De teelt van miscanthus als energiegewas
2005 2007
x
Tuinbouw Informeren over kansen biologische tuinbouw 99 (afgesloten)
2003
x
Landbouw: alle sectoren, algemeen/overig Zelfstandig functionerend studiegroepennetwerk 69 (afgesloten) 122 LaMi Kennispool (afgesloten) 141 Cursus LEI-spelsimulatie
2004 2005 2005
?
?
x
1
?
56
?
x
?
x
?
Resultaat (indien gerapporteerd:
Areaal (met Afname Afname maatregelen gebruik (kg milieubelasti ) stof/ha) ng (mbp/ha)