Instantie Hof van Beroep te Gent
Onderwerp Informatica-aansprakelijkheid. De installateur van hard- en software,die ook het systeem onderhoudt,is voor 80% verantwoordelijk voor het niet controleren van de werking van de back-up. De klant is voor 20% verantwoordelijk nu het uitvoeren van een controle van de back-up geen bijzondere kennis vereist en het bewaren van een back-up van bedrijfsgegevens zeer belangrijk is. Het niet automatisch versturen van een waarschuwing in geval de back-up niet geslaagd is,kan opgemerkt worden door de klant zelf,minstens als deze vaststelt of zou moeten vaststellen dat de back-up functie niet gefunctioneerd heeft, zodat drie jaar na het aankopen en installeren van het systeem niet meer kan gevorderd worden op grond van een verborgen gebrek of een niet-conforme levering
Datum 14 april 2008
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M&D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars - 2008
M&D CONSULT BVBA Eikelstraat 38 - 9840 DE PINTE Tel. 09/224.31.46 - Fax 09/225.32.17
[email protected] - www.mdseminars.be
HOF VAN BEROEP GENT 14 APRIL 2008 Nr. 2006/AR/3087 ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐
in de zaak van : N.V. CENTRIC IT SOLUTIONS BELGIUM, appellante, hebbende als raadsman mr. Piet Lombaerts, advocaat met kantoor te 8530 Harelbeke, Kortrijksesteenweg 387, tegen N.V. VANDERELST, geïntimeerde, hebbende als raadsman mr. Pierre Sculier, advocaat met kantoor te 1050 Brussel, Louizalaan 149, velt het Hof volgend arrest : I . Bestreden beslissing ‐ Rechtspleging in hoger beroep 1. Bestreden beslissing: het vonnis van de tweede kamer van de rechtbank van koophandel te Kortrijk (06/789/A) van 3 oktober 2006. 2. Het hoger beroep is ingesteld bij verzoekschrift van 14 december 2006. Het is tijdig en regelmatig naar de vorm. Een akte van betekening wordt niet voorgelegd.
Het Hof heeft artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken in acht genomen. De procedure gebeurde op tegenspraak. II. Overblijvende betwisting ‐ Feitelijke beoordeling ‐ Procedure in eerste aanleg 3. De overblijvende betwisting betreft de vraag of 1) de N.V. Vander Elst (hierna "V.E.") een aantal openstaande facturen aan de N.V. Centric IT Solutions Belgium (hierna "C.") moet betalen; 2) C. aansprakelijk is voor een eventuele niet‐conforme levering van hard‐ en software en voor eventuele verborgen gebreken daarin. 4. Op 17 september 2001 sluiten partijen een overeenkomst voor de implementatie van bepaalde softwaretoepassingen ("IS Trade") (stuk 1 met bijlage 1 van het dossier van appellante). Op 15 oktober 2001 koopt V.E. de nodige softwarelicenties bij C. (bijlagen 2 en 3 bij stuk 1 van het dossier van appellante). V.E. zorgt zelf voor de nodige hardware (bijlage 3, p. 3 van hetzelfde dossier). C. onderhoudt de hard‐ en software van V.E.. Er zijn geen stukken die aantonen dat V.E. klachten zou gehad hebben over de gekochte programma's, de implementatie ervan of de adviesverlening. V.E. legt een stuk voor dat correspondentie omvat tussen D., die evenwel geen partij is in dit geding, en C. in verband met problemen in oktober 2002 (stuk 23 van het dossier van geïntimeerde). De creditnota's die zij voorbrengt laten niet toe te besluiten dat deze verband houden met een gebrekkige werking van de geleverde systemen. In elk geval blijkt uit deze nota's niet dat er problemen zouden geweest zijn, die een normale werking overstegen. Het door de eerste rechter bevolen deskundigenonderzoek beschrijft de werking van het back‐ upsysteem en handelt niet over andere mogelijke problemen. Er is geen betwisting tussen partijen met betrekking tot het feit dat C. niet de enige leverancier van soft‐ en hardware was van V.E. tussen 2001 en 2005. Op 28 april 2004 stelt C. V.E. in gebreke om een aantal openstaande en vervallen facturen te betalen (stuk 2 met bijlage van het dossier van appellante). V.E. toont niet aan dat zij hiertegen protesteerde. Uit het vervolg van deze zaak blijkt veeleer dat V.E. zonder voorbehoud betaalde en partijen verder samenwerkten.
Eind september 2004 loopt de harde schijf van het systeem bij V.E. volledig vast. Achteraf blijkt dat sedert mei 2004 geen back‐up meer gemaakt was. Dit systeem was automatisch ingesteld en had niet gewerkt. Dit werd niet automatisch gesignaleerd aan Vander Elst, noch per e‐mail aan C. Bij interventies in augustus 2004 had C. dit probleem niet nagezien. V.E. had zelf niet opgevolgd of de dagelijkse back‐up goed uitgevoerd was. Partijen sluiten op 1 oktober 2004 een akkoord (stuk 9 van het dossier van appellante) dat een gespecialiseerde firma zal ingeschakeld worden, die met spoed de verloren data zal recupereren tegen de prijs van euro 615 + euro 3.900 + BTW, op voorhand te betalen. V.E. maakt geen voorbehoud over de aansprakelijkheid. De 2 facturen worden zonder voorbehoud betaald op 7 oktober 2004 (stuk 12 van het dossier van appellante). Op diezelfde dag betreurt V.E. dat zij haar harde schijf niet terugkrijgt indien zij deze facturen niet betaalt (zelfde stuk). Enig voorbehoud met betrekking tot gebreken of aansprakelijkheid wordt opnieuw niet gemaakt. Sedert begin september voeren partijen besprekingen omtrent een verdere samenwerking. Deze lopen verder tijdens en na de crash van de harde schijf (zie o.a. de stukken 5, 6, 10 en 11 van het dossier van appellante). Uit deze stukken blijkt geen ontevredenheid van V.E. met de gang van zaken. Het feit dat om een vast en bindend bod gevraagd wordt voor de voorgestelde aankopen wijst niet op problemen, net zo min als de mogelijkheid die open gehouden wordt om het onderhoudscontract voor 2005 op te zeggen. Ook het feit dat gevraagd wordt te verklaren dat de sector van V.E. tot de kernactiviteit van C. behoort, is niet abnormaal. Per brief van 1 oktober 2004, waarvan C. zegt dat zij die pas op 12 oktober ontving, betwist V.E., via haar verzekeraar rechtsbijstand "Civis Belgium", de aansprakelijkheid van C. met betrekking tot de crash van de harde schijf (stuk 26 van het dossier van geïntimeerde). In dezelfde brief wordt ook geopperd dat de geleverde hard‐ en software niet aangepast is aan V.E. en haar activiteit. C. betwist dit in haar brief aan Civis Belgium van 14 oktober 2004 (stuk 13 van haar dossier). In een brief van 22 oktober 2004 (stuk 14 van het dossier van appellante) verwijst C. naar een ontmoeting die bij V.E. plaats vond op 14 oktober 2004. Daarin schrijft zij "Wij hebben samen geconcludeerd dat de gegevens van de gecrashte schijf succesvol gerecupereerd werden en dat er opnieuw een werkend systeem bij de firma V.E. geplaatst is. Centric Infosoft N.V. heeft een zeer duidelijk standpunt dat zij in deze zaak geen fout gemaakt heeft en dat haar niets kan worden verweten...". Op 8 november 2004 zegt V.E. de overeenkomst van 2001 op (stuk 17 van het dossier van appellante). Zij verwijst naar problemen "sedert enige tijd", die verder gespecificeerd worden als problemen sinds de crash van de harde schijf eind september 2004 en het feit dat op dat ogenblik geen actuele back‐ups bestonden. Zij acht C. aansprakelijk voor deze problemen. C. bevestigt op 16 december 2004 de beëindiging van de overeenkomst per 31 december 2004 (stuk 19 van haar dossier). Zij betwist haar aansprakelijkheid onder verwijzing naar haar brief aan Civis van 14 oktober 2004 (zie hiervoor), en vordert de betaling van de achterstallige facturen. Op 3 maart 2005 betwist de raadsman van V.E. de gevorderde betaling van facturen, onder verwijzing naar de brief van 16 december 2004 en een niet neergelegd schrijven van 16 februari 2005 (stuk 21 van het dossier van appellante). Zij verwijst naar de crash van de harde schijf en de afwezige back‐ups. Zij kondigt aan niet te zullen betalen zolang de systemen niet optimaal functioneren en behoudt zich het recht voor een schadevergoeding te vorderen. Op 19 december 2005 betwist de raadsman van C. deze brief en vordert opnieuw de betaling van de openstaande facturen (stuk 22 van het dossier van appellante).
De deskundige kreeg een zeer ruime ‐ en ten onrechte zelfs een juridische ‐ opdracht van de eerste rechter. De expert moest nagaan of C. op "één of andere" manier aan haar informatie‐ en / of bijstandsplicht tekort gekomen zou zijn. 5. Op 15 februari 2006 dagvaardt C. V.E.. De eerste rechter: ‐ zegt voor recht dat V.E. terecht de exceptie van niet‐uitvoering toegepast heeft en terecht de facturen niet betaald heeft. De verdere behandeling daarvan wordt uitgesteld "tot na berechting van de tegeneis"; ‐ verklaart de tegenvordering van V.E. wegens verborgen gebreken in de levering van 2001 niet toelaatbaar. Het resterende gedeelte van de tegeneis is wel toelaatbaar; ‐ stelt een deskundige aan, alvorens verder recht te doen, die onder meer als opdracht krijgt "advies uit te brengen nopens het feit of C. in het kader van de overeenkomst d.d. 17.9.2001 en haar bijlagen, op één of andere manier zou tekort gekomen zijn aan haar informatie‐ en / of bijstandplicht...". III. Grieven ‐ Voorwerp van het hoger beroep 6. In de eerste plaats herneemt C. haar argumentatie van in eerste aanleg dat de facturen laattijdig geprotesteerd werden. Minstens is het protest ongegrond, nu er een afspraak gemaakt werd om de gevolgen van de crash in regie te vergoeden. Met betrekking tot de tegenvordering is C. van oordeel dat de eerste rechter terecht geoordeeld heeft dat de vordering ontoelaatbaar is in zoverre ze gegrond is op verborgen gebreken (artikel 1641 B.W.). De vordering is ongegrond voor zover ze gegrond is op een niet‐conforme levering. Ook deze eis is laattijdig. Zij werpt op dat zij niet gehouden was om bijstand te verlenen. Partijen hadden geen overeenkomst in die zin. Bovendien werkte V.E. in de gegeven periode ook met andere leveranciers. Ondergeschikt merkt C. op dat een eventuele schadevergoeding contractueel beperkt is. Verder grondt C. haar hoger beroep op de volgende grieven: 1) het deskundigenonderzoek was nutteloos en overbodig omdat V.E. niet zelf op tijd de nodige vaststellingen heeft laten doen;
2) het deskundigenonderzoek mag niet bevolen worden, nu V.E. niet het begin van bewijs van een fout levert; 3) ten onrechte heeft de eerste rechter de deskundige om een juridische beoordeling gevraagd. De vraag of C. al dan niet tekort geschoten is aan haar informatieplicht bij het tot stand komen van de overeenkomst is een juridische en geen technische vraag en kan niet aan een deskundige gedelegeerd worden; 4) de motivering van de eerste rechter is tegenstrijdig, waar enerzijds overwogen wordt dat de vordering van V.E. laattijdig is en anderzijds een deskundige aangesteld wordt en geoordeeld wordt dat "voorlopig" de toepassing van de exceptie van niet‐uitvoering van de overeenkomst terecht is; 5) ten onrechte heeft de eerste rechter geen toepassing gemaakt van de rechtsgeldige aansprakelijkheidsbeperking (buiten toepassing verklaring van de exceptie van niet‐uitvoering in de algemene contractsvoorwaarden). C. vordert haar oorspronkelijke hoofdvordering toelaatbaar en gegrond te verklaren en de oorspronkelijke tegenvordering ontoelaatbaar, minstens ongegrond te verklaren. 7. V.E. stelt incidenteel hoger beroep in. Zij is gegriefd doordat de eerste rechter: ‐
oordeelde dat zij de facturen laattijdig protesteerde;
‐ haar tegeneis op grond van verborgen gebreken wegens laattijdigheid ontoelaatbaar verklaarde en haar tegeneis wegens niet‐conforme levering als ongegrond afwees. Zij vordert in hoofdorde haar oorspronkelijke tegeneis toelaatbaar en gegrond te verklaren, met dien verstande dat zij de vergoeding van de kosten voor gerechtelijke bijstand uitbreidt tot euro 2.000 en ter zitting aanpast aan de nieuwe wetgeving inzake de verhaalbaarheid van kosten en erelonen. Ondergeschikt vraagt zij de aanstelling van de deskundige te bevestigen. IV. Beoordeling De oorspronkelijke hoofdvordering tot betaling van de facturen 9. Enkel de vier facturen (stukken 7‐8 en 15‐16 van het dossier van appellante), die betrekking hebben op de crash van de harde schijf bij V.E. werden betwist, per brief van 1 (12) oktober 2004, hoewel twee ervan zonder voorbehoud betaald werden. V.E. diende de facturen te betalen omdat C. een retentierecht uitoefende op de harde schijf.
V.E. handhaaft daarna haar standpunt dat C. aansprakelijk is voor de crash en vooral voor het feit dat geen backup voorhanden was (onder meer in de opzegging van 8 november 2004, dit is na de betaling zonder voorbehoud). Van de twee overige facturen wordt geen protest bijgebracht. De facturen 8080 en 8169 dateren van 31 augustus 2008 (stukken 3 en 4 van het dossier van appellante), dit is voor de crash en hebben met de reparatie geen uitstaans. Gelet op de overeenkomst tussen partijen dat de facturen 15 dagen na datum betaald moeten worden en gelet op het feit dat de crash gebeurde op 20 september 2004, kan de exceptie van niet‐uitvoering niet toegepast worden op deze twee facturen. V.E. wordt veroordeeld om de sommen van euro 494,08 en euro 806,67 te betalen. Deze bedragen worden vermeerderd met de conventionele nalatigheids‐intresten, vrijwillig herleid tot 9,5% vanaf 15 februari 2006 tot aan de dagvaarding en met de gerechtelijke verwijlintresten vanaf de dagvaarding tot aan de algehele betaling, aan dezelfde rentevoet. Zij worden ook vermeerderd met het conventionele herleide schadebeding van 10% op de hoofdsommen. Het protest is wel tijdig voor de twee overige openstaande facturen (stukken 15 en 16 van het dossier van appellante) en voor de twee betaalde facturen, gelet op het protest via Civis. Of het protest ook gegrond is, wordt hierna beoordeeld. Het Hof aanvaardt dat het akkoord dat V.E. gaf met betrekking tot de recuperatie van de gegevens op de gecrashte schijf en de werken in regie achteraf geen definitieve uitsluiting van de aansprakelijkheid van C. impliceerde. Zelfs al zou het voorzichtiger geweest zijn voorwaardelijk of onder voorbehoud de voorgestelde werkwijze aanvaarden, dan nog waren de omstandigheden van deze zaak zo dat V.E. geen andere keuze had dan de gegevens proberen te recupereren. Daarvoor had zij de hulp van C. nodig. Het bestreden vonnis wordt in de zin van het voorgaande hervormd. De tegenvordering wegens verborgen gebreken en niet‐conforme levering. 10. De tegenvordering wegens niet‐conforme levering is laattijdig en bijgevolg ongegrond. V.E. heeft het bestelde en geplaatste systeem gedurende zowat drie jaar gebruikt. Het is pas in oktober 2004 dat zij opwerpt dat het systeem niet aan haar behoeften voldoet. Deze termijn is onredelijk lang om dit nog te kunnen inroepen. Het oordeel van de eerste rechter is terecht op dit punt. Dit onderdeel van de tegenvordering is ongegrond. 11. De tegenvordering kan eveneens niet op verborgen gebreken van de zaak gegrond worden.
V.E. toont niet aan dat het verkochte systeem koopvernietigende gebreken vertoonde die bestonden of in de kiem aanwezig waren in het najaar van 2001, op het ogenblik van de koop en de installatie. Het systeem werd 3 jaar gebruikt, zonder dat V.E. aantoont dat er problemen waren, die een normaal computergebruik overstijgen. Hieruit moet afgeleid worden dat V.E. normaal gebruik heeft kunnen maken van de zaak, in overeenstemming met de gegeven bestemming. Minstens heeft V.E. te lang gewacht tussen de crash van eind september 2004 en het instellen van de tegenvordering in april 2005. Terecht heeft de eerste rechter geoordeeld dat dit voor goederen uit de snel evoluerende informaticasector een te lange tijdspanne is. Het bestreden vonnis wordt op dit punt bevestigd. In de mate de back‐up functie slecht geconcipieerd zou geweest zijn, doordat geen automatische foutmelding gebeurde in geval deze niet goed uitgevoerd was, dan had V.E. dit zelf kunnen en moeten merken lang voor 20 september 2004 (zie verder). De tegenvordering wegens schending van de informatie‐ en bijstandsplicht. 12. Het bestreden vonnis is tegenstrijdig in de motivering waar het enerzijds oordeelt dat de vordering wegens niet‐conforme levering laattijdig en dus ongegrond is en anderzijds de deskundige onder meer opdraagt te onderzoeken of er in de uitgevoerde voorstudie al dan niet cruciale fouten werden begaan. Bovendien delegeert de eerste rechter op ongrondwettelijke wijze zijn bevoegdheid door de deskundige niet te vragen om feitelijke vaststellingen te doen, maar wel om na te gaan of C. "op één of andere manier zou tekort gekomen zijn aan haar informatie‐ en of bijstandsplicht". Gelet op al het voorgaande en op wat hierna volgt is het niet nodig opnieuw een deskundige aan te stellen of de deskundige met een gewijzigde opdracht te belasten. Evenmin dient de zaak terug gezonden te worden naar de eerste rechter. 13. De verkeerde opdracht maakt het deskundigenverslag niet nietig. De feitelijke vaststellingen uit het verslag kan het Hof in haar beoordeling betrekken. Uit het deskundigenverslag blijkt dat sedert mei 2004 geen geslaagde back‐ups gemaakt werden. Er blijkt eveneens uit dat C. na de laatste back‐up nog interventies uitgevoerd heeft (dit blijkt ook uit de bijgebrachte facturen), zonder evenwel te controleren of de back‐ups gemaakt waren en goed gemaakt waren. Hiermee schond C. haar bijstandsverplichting. In tegenstelling tot wat C. schrijft, mag van haar verwacht worden dat zij het systeem dat zij zelf verkocht, aangepast en geïnstalleerd heeft, ook daadwerkelijk laat functioneren en desgevallend verbetert.
Minstens strekt in de voorliggende zaak de goede uitvoering van het onderhoud er ook toe om de werking van de back‐up na te zien. Dit is nog meer het geval nu (uit de desbetreffende factuur) blijkt dat in augustus 2004 de D schijf volgelopen was en C. dit probleem verholpen had. Nazicht van de back‐up was in dat geval essentieel. De factuur van 31 maart 2004 vermeldt "assistentie ivm plaatsgebrek C‐schijf + controle back‐up" (stuk 12 van het dossier van geïntimeerde). De factuur van augustus 2004 met nummer 8080 vermeldt onder meer "assistentie ivm D‐drive volgelopen" (stuk 3 van het dossier van appellante). C. heeft dus eerder wel de back‐up gecontroleerd en is in augustus 2004 in gebreke gebleven. Anderzijds mag van elke computergebruiker verwacht worden dat hij of zij zelf ook regelmatig controleert of de uitgevoerde back‐up ook werkelijk uitgevoerd werd en geslaagd is. Dit nagaan vergt geen bijzondere technische kennis. Het bewaren van een dubbel van (bedrijfs‐) gegeven is bovendien uiterst belangrijk. Door gedurende vele maanden de back‐up niet te controleren en zelfs niet één keer een steekproef uit te voeren, brengt V.E. ook zelf haar eigen aansprakelijkheid in het gedrang. Het Hof oordeelt dat de aansprakelijkheid in deze zaak voor 2/3 bij C. berust en voor 1/3 bij V.E.. 14. In de mate de vordering gebaseerd is op een tekort in de informatieplicht doordat de voorstudie niet goed zou uitgevoerd zijn en C. derhalve een systeem geleverd zou hebben dat niet beantwoordde aan de noden van V.E., is deze laattijdig, nu V.E. gedurende 3 jaren zonder protest op dit vlak het systeem gebruikt heeft. In die mate is de vordering ongegrond. Tekortkoming in de bijstand in 2004, bij het toenemen van de problemen 15. Hiervoor werd reeds geoordeeld dat niet is aangetoond dat V.E. meer problemen had dan normaal mag verwacht worden bij de installatie die C. verkocht en aanpaste. Plaatsgebrek op één of meerdere harde schijven is onvoldoende op zichzelf om van een fout in het onderhoud of de begeleiding te kunnen spreken. V.E. levert niet het bewijs dat dit ‘vollopen' te wijten is aan een fout in hoofde van C. De vordering op deze grond wordt afgewezen. De schade 16. De deskundige begroot de directe schade op het totaal van de facturen die slaan op het recupereren van de data of euro 4.515 exclusief BTW of het totaal van de facturen die rechtstreeks betrekking hebben op het recupereren van de data.
2/3 van dit bedrag bedraagt euro 3.010; dit is de som die C. moet terugbetalen aan V.E. Dit bedrag is te vermeerderen met de vergoedende intrest vanaf 1 oktober 2004, datum van de ingebrekestelling door Civic, tot aan de dagvaarding en vanaf dan tot aan de algehele betaling met de gerechtelijke intresten, beide aan de wettelijke rentevoet. De gerechtelijke compensatie wordt bevolen tussen deze som en de sommen van de twee openstaande facturen tot betaling waarvan V.E. veroordeeld werd (zie hiervoor). 17. V.E. raamt haar commercieel verlies en de kostprijs van de eigenlijke heropstartingsoperatie ex aequo et bono op euro 10.000. Zij brengt geen enkel bewijs bij van verloren gegane bestellingen, verloren gegane betalingen of verlies van reputatie. Dat er vertragingen geweest zijn, is aannemelijk, zonder dat er evenwel aangetoond wordt welke commerciële schade V.E. geleden heeft. Het Hof oordeelt dat bij wijze van schadevergoeding ex aequo et bono het schadebeding en de conventionele en gerechtelijke verwijlintresten op 1/3 van het bedrag van euro 4.515 niet verschuldigd is. Ook van de arbeidskost of de vertraging bij de afhandeling van de lopende transacties bij de heropstarting worden geen nadere gegevens bijgebracht, zodat hier geen rekening mee kan gehouden worden. Dit onderdeel van de tegeneis wordt afgewezen. 18. De kosten verbonden aan het voeren van de gerechtelijke procedure worden thans opgevangen door de gewijzigde rechtsplegingvergoeding, zodat daarvoor niet nog eens apart een vergoeding toegekend wordt. Kosten 19. De kosten worden, gelet op het voorgaande verdeeld a rato van 2/3 ten laste van C. en 1/3 van V.E.. V. Beslissing Het hoger principaal en incidenteel beroep zijn toelaatbaar, maar slechts gegrond in de hierna volgende mate.
Het bestreden vonnis wordt hervormd, behalve in zoverre het de vorderingen toelaatbaar verklaarde. Het Hof ‐ Veroordeelt geïntimeerde om aan appellante de sommen van euro 494,08 en euro 806,67 te betalen, te vermeerderen met de conventionele nalatigheidsintresten aan 9,5% vanaf 15 februari 2006 tot aan de dagvaarding en met de gerechtelijke verwijlintresten vanaf de dagvaarding tot aan de algehele betaling, aan dezelfde rentevoet en met het conventionele herleide schadebeding van 10% op de hoofdsommen; ‐ Veroordeelt appellante om de som van euro 3.010 aan geïntimeerde te betalen, te vermeerderen met de vergoedende intrest vanaf 1 oktober 2004 tot aan de dagvaarding en met de gerechtelijke intresten vanaf dan tot aan de algehele betaling, beide aan de wettelijke rentevoet; ‐
Beveelt de gerechtelijke compensatie tussen de sommen;
‐
Veroordeelt Centric tot betaling van 2/3 van de kosten en V.E. tot 1/3, bepaald als volgt
‐
dagvaarding eerste aanleg
euro 226,56
‐
rechtsplegingsvergoeding eerste aanleg
euro 364,41
‐
rolstelling hoger beroep
euro 186,00
‐
rechtsplegingsvergoeding hoger beroep
euro 650,00
Aldus gewezen door de zevende kamer van het Hof van beroep te Gent, zetelende in burgerlijke zaken samengesteld uit H. Debucquoy, kamervoorzitter, G. Vanderstichele, raadsheer, G. De la Ruelle, raadsheer, bijgestaan door A. Ferdinande, griffier en uitgesproken door de kamervoorzitter in openbare terechtzitting op veertien april tweeduizend en acht.