Instantie Hof van Beroep te Gent
Onderwerp Vereffening en verdeling van de huwgemeenschap. Vergoeding voor arbeidsongeval met blijvende arbeidsongeschiktheid. Gemeenschappelijk vermogen
Datum 11 december 2008
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M&D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars - 2009
M&D CONSULT BVBA Eikelstraat 38 - 9840 DE PINTE Tel. 09/224.31.46 - Fax 09/225.32.17
[email protected] - www.mdseminars.be
Hof van beroep te Gent 11b Kamer ________ Terechtzitting van 11‐12‐2008 EINDARREST na tussenarrest dd. 19.6.2008 begroting kosten aangehouden ‐ In de zaak met het rolnummer 2007/AR/2657 van: D.C., wonende te appellante tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Gent, op tegenspraak gewezen door de vijfde kamer dd. 11‐9‐2007, oorspronkelijk eiseres op hoofdeis en verweerster op tegeneis, hebbende als raadsman mr. VAN CUYCK Mieke, advocaat te 9890 Gavere, Onderstraat 96 tegen : N.E., wonende te geïntimeerde, oorspronkelijk verweerder op hoofdeis en eiser op tegeneis, hebbende als raadsman mr. BROCHEZ Ronny, advocaat te 9810 Nazareth, Dorp 40
velt het hof het volgend arrest. 1. Dit Hof, zelfde kamer heeft ingevolge het beroep tegen het vonnis dat de rechtbank van eerste aanleg te Gent, vijfde kamer, op 11 september 2007 heeft gewezen, reeds op 19 juni 2008 een arrest geveld. Zoals reeds gezegd in genoemd arrest strekt het beroep ertoe te horen zeggen dat de zwarigheid van appellante gegrond is en dat er derhalve geen vergoeding kan worden toegekend aan geïntimeerde voor de uitkeringen ingevolge zijn arbeidsongeval minstens dat de huwgemeenschap recht heeft op vergoeding van de door deze uitkeringen betaalde belastingsschulden. 2. 2.1. E. N. heeft tijdens zijn tewerkstelling als metaalbewerker‐monteerder een arbeidsongeval gehad Dat gebeurde op 20.09.1974. Hij was toen zeventien jaar en niet gehuwd. Dit ongeval veroorzaakte een arbeidsongeschiktheid: er was een verenging van het gezichtsveld en een bewegingsbeperking van de linkerpols. Bij vonnis van de arbeidsrechtbank van Gent d.d. 01.09.1976 werd een overeenkomst‐vergoeding, gesloten tussen de ouders van E.N. en de Federale Verzekeringen, gehomologeerd. Er werd in die overeenkomst bepaald: ‐
dat E.N. tijdelijk algeheel arbeidsongeschikt was van 21.09.1974 tot 13.04.1975 en gedeeltelijk van 14.04.1975 tot 05.06.1975;
‐
dat de arbeidsongeschiktheid blijvend is geworden vanaf 06.06.1975 en dat de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid, voor de bepaling waarvan de economische arbeidsongeschiktheid (leeftijd, beroep, herplaatsigsmogelijkheden, readaptatiemogelijkheden, toestand van de arbeidsmarkt) in aanmerking werd genomen, 45 % beliep;
‐
dat de jaarlijkse vergoeding die een aanvang neemt op 06.06.1975 129.065 oude BEF beliep (waarvan 1/4de of 32.266 oude BEF betaalbaar was om de drie maanden) ;
Er werd een basisloon van 286.811 oude BEF in aanmerking genomen. De blijvende arbeidsongeschiktheid heeft hem niet belet een inkomen uit arbeid te verwerven. Geïntimeerde verklaarde dat hij zich door de jaren heeft opgewerkt van hulpmonteur naar monteur en vervolgens naar chef‐monteur bij Almazon.
Partijen zijn gehuwd op 1 juli1977. Krachtens een vonnis van homologatie van de arbeidsrechtbank van Gent d.d. 19.10.1979 werd door De Federale verzekeringen een derde in kapitaal uitbetaald; d.i. een nettobedrag van 912.305 (uitbetaald op 06.12.1979). In het vonnis werd vermeld dat de uitkering van een derde in kapitaal was gevraagd om reden van aankoop van een onroerend goed. Aldus verminderde de jaarlijkse vergoeding tot bruto 86.043 oude BEF of per kwartaal bruto 21.511 oude BEF (dit is volgens de brief van De Federale Verzekeringen d.d. 11.05.1999 netto 16.581 oude BEF). Omtrent de betaling van de rente per kwartaal heeft De Federale verzekeringen verklaard wat volgt (zie stuk 6 van geïntimeerde; dit is een brief van 28 mei 2004) : ‐
tot 01.10.2000 werd de rente betaald per cheque ;
‐
vanaf 01.10.2000 werd de rente betaald op de rekening van geïntimeerde nr. 390‐06736‐26‐16;
Het Fonds voor arbeidsongevallen betaalde een jaarlijkse uitkering met maandelijkse schijven. Het stuk 15 van geïntimeerde vermeldt hoeveel vergoeding jaarlijks door het Fonds ten laste werd genomen vanaf 01.07.1977. Omtrent de betaling van de maandelijkse uitkering heeft het Fonds voor Arbeidsongevallen verklaard wat volgt (stuk 7 van geïntimeerde ; dit is een brief van 27 mei 2004): ‐
tot en met 31.09.1995 gebeurde de betaling met een assignatie "eigenhandig te betalen";
‐
vanaf 01.10.1995 werd de vergoeding gestort op het rekeningnummer 390‐0672083‐25;
Door appellante werd erkend dat genoemd rekeningnummer een gemeenschappelijke rekening betreft (zie bv de laatste conclusies d.d. 04.09.2008). Partijen hebben op 24.02.1983 de gemeenschappelijke woning gekocht. 2.2. Uit een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Gent d.d. 18 december 2001 blijkt dat appellante afstand deed van een eis tot echtscheiding, die ze had ingesteld op 10.12.1999 en dat de eis tot echtscheiding die ze op 13.09.2001 had ingesteld op grond van een feitelijke scheiding van twee jaar werd ingewilligd.
Er werd gezegd dat de feitelijke scheiding minstens sedert 3 december 1998 bestaat. De gemeenschap werd ontbonden op 13.09.2001. 2.3. In de staat van vereffening en verdeling werd gezegd dat E.N. recht heeft op volgende vergoeding door het gemeenschappelijk vermogen: * voor de ontvangen trimestriële vergoedingen betaald door de Federale verzekering naar aanleiding van een arbeidsongeval daterend van vóór het huwelijk voor de periode van september 1977 tot en met 2001 (datum inleiding echtscheidingsprocedure) 42.028,67 EUR * voor de ontvangen éénmalige uitkering kapitaal door de Federale Verzekering ingevolge vonnis van de arbeidsrechtbank te Gent op 19.10.1979 22.615,45 EUR * voor de ontvangen uitkeringen betaald door het Fonds voor Arbeidsongevallen voor de periode van september 1977 tot en met 2001 45.804,96 EUR Totaal vergoeding verschuldigd door gemeenschap aan N.E.Te verhogen met de wettelijke intresten tot op 3‐4‐2006 110.449,08 EUR35.225,69 EUR Uit de conclusies die appellante op 04.09.2008 neerlegde, blijkt thans duidelijk dat bij haar verzet tegen een vergoeding van 37.881,23 EUR eigenlijk een materiële vergissing is begaan en dat ze het bedrag van 45.028,67 EUR bedoelde (zie het tussenarrest). Voor de samenstelling van het bedrag van 42.028,67 EUR, uitbetaald door de Federale Verzekeringen, heeft geïntimeerde verwezen naar stuk 14 van appellante, meer bepaald het schrijven van De Federale verzekeringen d.d. 15.02.2004 met in bijlage 1 een overzicht van de betaalde rente en in bijlage 2 de berekening van de notaris dienaangaande. Voor de samenstelling van het bedrag van 45.804,96 EUR, uitbetaald door Het Fonds voor Arbeidsongevallen, heeft geïntimeerde verwezen naar stuk 15 van appellante, zijnde een schrijven van het Fonds voor Arbeidsongevallen waarin een overzicht wordt gegeven van de gedane betalingen. Appellante heeft in haar laatste conclusies het onderscheid gemaakt tussen een bedrag van 37.393,62 EUR, bestaande uit de uitkeringen tot en met 31.09.1995 door middel van een assignatie, en het bedrag van 8.411,34 EUR bestaande uit de uitkeringen door storting op een gemeenschappelijke rekening. 2.4. Uit het proces‐verbaal van beweringen en zwarigheden d.d. 12.06.2006, is gebleken waarom appellante de staat niet kon goedkeuren.
Ten eerste mag volgens haar niet aangenomen worden dat de uitkeringen van de Federale Verzekeringen en van het Fonds voor Arbeidsongevallen niet‐inkomsten‐compenserend zouden zijn, maar zijn ze wel degelijk inkomstencompenserend waardoor deze uitkeringen behoren tot het gemeenschappelijk vermogen. Ze wees erop dat er tijdens het huwelijk steeds belastingen zijn betaald hetgeen moet blijken uit de aanslagbiljetten waarin bepaalde bedragen zijn vermeld als ‘inkomsten uit pensioenen en vervangingsinkomen' . Ze maakte voorbehoud voor de door de huwgemeenschap gederfde bedragen alsook in voorkomend geval voor de belastingen betaald op deze vergoedingen. Ten tweede mag ook niet aangenomen worden dat deze bedragen in de huwgemeenschap zijn aangewend. Appellante betwistte met klem dat de bedragen zijn opgeslorpt door de huwgemeenschap. 2.5. De boedelnotaris zegde het volgende in zijn proces‐verbaal van advies d.d. 07.11.2006: ‐ aangaande het eerste aspect van de zwarigheid: Gezien de vordering tot het bekomen van de gelden dateert van vóór het huwelijk is het aangewezen om de vergoeding welke ontstaan is vóór het huwelijk te beschouwen als een eigen vermogen. De wetgever van 1976 gaf duidelijk te kennen dat het zijn bedoeling was om vergoeding wegens fysieke schade steeds als een persoonlijk goed te beschouwen en dit zonder onderscheid te maken tussen de vergoeding voor herstel van een aantasting van fysieke integriteit en deze voor gederfde beroepsinkomsten. Dit werd bevestigd door het Hof van Cassatie (CASS. 8 april 1994 T. Not. 1995, 138) volgens wie elke vergoeding wegens lichamelijke schade eigen is ‐ aangaande het tweede aspect van de zwarigheid: Het is ten onrechte dat appellante stelt dat zonder enig bewijs aanvaard werd dat de heer Nobels deze bedragen in de huwgemeenschap heeft aangewend. Uit de door geïntimeerde neergelegde stukken (verklaringen en dergelijke meer) kan wel degelijk de inbreng in de huwgemeenschap worden vermoed. 3. de rechtsvraag of de tijdens het huwelijk ontvangen uitkeringen eigen zijn of gemeenschappelijk De uitkeringen zijn het gevolg van de toepassing van de Arbeidsongevallenwet 1971 hetgeen geleid heeft tot de bepaling van een blijvende arbeidsongeschiktheid waarmee bedoeld is het verlies of de vermindering van het arbeidsvermogen of het vermogen door het verrichten van arbeid inkomsten te verwerven die tot het levensonderhoud kunnen bijdragen (zie J. PETIT A.P.R. Tw Arbeidsongevallen nr 385 p 271).
Het verlies of de vermindering van het economisch arbeidsvermogen komt neer op een vermindering van het verdienvermogen (o.c. nr 381). Het economisch arbeidsvermogen maakt een verschil uit met de ongeschiktheid zoals vastgesteld in gemeen recht waarmee geen rekening wordt gehouden bij het bepalen van de arbeidsongeschiktheid bij arbeidsongeval. Wegens de erkenning van het ongeval als arbeidsongeval met een blijvende werkongeschiktheid als gevolg, kreeg geïntimeerde wegens de vermindering van het arbeidsvermogen recht op een jaarlijkse vergoeding berekend op het basisloon en de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid (art. 24 tweede lid Arbeidsongevallenwet). Die jaarlijkse vergoeding wordt bij het verstrijken van de herzienings‐termijn door een lijfrente vervangen (art 24 zevende lid Arbeidsongevallen‐wet, die op dezelfde wijze berekend wordt en een periodiek inkomen aan de getroffene verzekert (o.c. nr 443)). Het arbeidsongeval dat gebeurde vóór het huwelijk deed in hoofde van geïntimeerde een eigen recht ontstaan. Dat staat buiten kijf. Hij kreeg niet het recht op een kapitaal als vergoeding voor de aantasting van zijn persoonlijke lichamelijke schade maar een recht op een jaarlijkse vergoeding, die binnen het toepassingsgebied valt van artikel 1401, 4° B.W. Genoemd artikel heeft een ruim toepassingsgebied (cf. de term "of soortgelijke uitkering") en betreft periodieke uitkeringen zoals rust‐ en overlevingspensioenen, invaliditeitspensioenen (bv. bij arbeidsongevallen), lijfrente en onderhoudsgelden. Het eigen karakter van het recht op de uitkering wordt verantwoord zowel door het persoonlijk karakter als door de finaliteit van het bedoelde recht (namelijk de verzekering van het levensonderhoud van de gerechtigde door bv. het onderhoudsgeld of van de overlevende door bv een overlevingspensioen). Alleen het recht is eigen: de uitkeringen tijdens het huwelijk ontvangen, vallen in het gemeenschappelijk vermogen. (zie PINTENS ‐ VAN DER MEERSCH ‐ VAN WINCKELEN Inleiding tot het familiaal vermogensrecht ‐ Universitaire Pers Leuven uitg. 2002 nr 259; R. DILLEMANS Het wettelijk stelsel ‐ Baten van het eigen en het gemeenschappelijk vermogen, wederbelegging en bewijsvoering nr 12 in Het nieuwe Belgische Huwelijksvermogensrecht Gent 1978; COENE, M., Het beding van terugvallende lijfrente en het nieuwe huwelijksvermogensrecht (art. 1401, 4 B.W.), R.W. 1984‐85, 1040‐1048 p. 1045; Huwelijksvermogenstelsel H. CASMAN en M VAN LOOK met verwijzing naar : Verslag Subcommissie, 85; Verslag Hambye, 33; CASS., 22 mei 1974, Rec. Gén. Enr. Not., 1975, nr. 21.986; vgl. SWENNEN, L. en TIELEMANS, J., 1900). Na het huwelijk gebeurde nog de uitbetaling van de jaarlijkse vergoeding. Vervolgens kwam de uitkering van een derde in kapitaal en daarna volgde de periodieke uitkering van een lijfrente. De uitkering van een derde in kapitaal komt neer op een kapitalisatie dat aan de toepasselijkheid van het artikel 1404, 4° B.W. niets wijzigde. Alles wat tijdens de gemeenschap werd uitgekeerd behoort tot het gemeenschappelijk vermogen.
Partijen gingen ten onrechte uit van de toepasselijkheid van artikel 1401, 3° B.W. Het Hof besloot tot de toepasselijkheid van artikel 1401, 4° B.W. omdat de bedragen die geïntimeerde ontving van De Federale Verzekeringen en van het Fonds voor Arbeidsongevallen hem hoofdzakelijk een periodiek inkomen verzekerden. Het Hof moest zich niet laten leiden door de arresten die het Hof van Cassatie velde op 8 april 1994 (R.W. 1994‐1995 , 434) en 14 november 2000 en waarnaar verwezen werd door geïntimeerde. In casu gaat het niet om een herstel van schade uit onrechtmatige daad zoals dit wel het geval is in genoemde arresten. Het Hof moest zich ook niet laten leiden door het arrest nr 132/98 van het Arbitragehof uitgesproken op 9.12.1998, op basis waarvan de Administratie der Directe Belastingen op 13.03.2002 meedeelde dat de arbeidsongevalrente welke geen daadwerkelijk verlies van inkomsten vergoedt, niet belastbaar is. Het hogerstaande heeft als gevolg dat de zwarigheid van appellante gegrond is en dat de boedelnotaris zijn staat van vereffening en verdeling zal dienen aan te passen in die zin dat het gemeenschappelijk vermogen aan de geïntimeerde niet de vergoeding verschuldigd is die in de staat is vermeld ten belope van 110.449,08 EUR in hoofdsom en 35.225,69 EUR als intresten. OP DIE GRONDEN, HET HOF, recht doende op tegenspraak, gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken; Verklaart het beroep ontvankelijk en gegrond; Doet het bestreden vonnis teniet; En opnieuw wijzende, verklaart de zwarigheid van appellante gegrond; Zegt dat de boedelnotaris de staat van vereffening en verdeling van 3 april 2006 zal dienen aan te passen in die zin dat het gemeenschappelijk vermogen aan de geïntimeerde niet de vergoeding verschuldigd is die in de staat is vermeld ten belope van 110.449,08 EUR in hoofdsom en 35.225,69 EUR als intresten; Zegt dat appellante geen kosten van geïntimeerde dient te dragen; Zegt dat appellante nog haar kosten, waarvan ze vraagt dat ze ten laste zouden gelegd worden van de boedel, dient te begroten rekening houdend dat het K.B. van 30.11.1970 op basis waarvan gewag is gemaakt van 364,41 EUR, buiten werking is gesteld door het K.B. van 26.10.2007. Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting van het Hof van Beroep te Gent, ELFDE BIS‐KAMER, zetelend in burgerlijke zaken, op heden 11‐12‐2008. Aanwezig: ‐
P. De Buck, voorzitter;
‐
B. De Wilde, griffier.