Instantie Arbeidshof te Gent
Onderwerp Sociale zekerheid der werknemers – Jaarlijkse vakantie - 1. Sociale zekerheid werknemers Arbeidsovereenkomst met minderheidsaandeelhouders - Verband tussen vergoedingen en waarde aandelen - Gezagsverhouding doorslaggevend. 2. Arbeidsovereenkomst - Vordering van arbeider tegen zijn werkgever van aanvullende sociale voordelen - Gemis aan rechtsgrond
Datum 3 november 2000
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M & D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars - 1 juni 2002
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
Nummer : RS52868_4 Datum : 2000-11-03 Jurisdictie : ARBEIDSHOF TE GENT, AFDELING GENT, 5E KAMER Rolnummer : 141/99
Kop SOCIALE ZEKERHEID DER WERKNEMERS - JAARLIJKSE VAKANTIE - 1. Sociale zekerheid werknemers - Arbeidsovereenkomst met minderheidsaandeelhouders - Verband tussen vergoedingen en waarde aandelen - Gezagsverhouding doorslaggevend. 2. Arbeidsovereenkomst - Vordering van arbeider tegen zijn werkgever van aanvullende sociale voordelen . Gemis aan rechtsgrond.
Samenvatting 1. Het bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen een vennootschap en zijn mindeheidsaandeelhouders is mogelijk wanneer de uitgekeerde vergoedingen niet in verhouding staan met het geinvesteerd kapitaal in aandelen, maar bepaald worden op basis van de geleverde prestaties. Dat is zeker het geval wanneer er sprake is van een gezagsverhouding van de zaakvoerder.2. Een arbeider kan zich niet richten tegen zijn werkgever in betaling van achterstallig vakantiegeld, de tegenwaarde van weerverletzegels en getrouwheidszegels,of de teruggave van teveel afgehouden bedrijfsvoorheffing.
Noot Eveneens gerangschikt in de Nat. Doc. onder ref. VII A art. 1, VII G art. 12 en V C art. 1.
Wettelijke basis -WET VAN 03-07-1978,ART 2 -WET VAN 07-01-1958,ART 1 -WET VAN 27-06-1969,ART 1 -GECOORDINEERDE WETTEN VAN 28-06-1971,ART 12
Tekst OPENBARE TERECHTZITTING VAN DRIE NOVEMBER TWEEDUIZEND A.R. nr. : 141/99 Gelet op de stukken van het dossier, inzonderheid op het voor eensluidend verklaard afschrift van het vonnis van de Arbeidsrechtbank te Dendermonde, afdeling Aalst, vijfde kamer, op tegenspraak gewezen op 4 maart 1999, waarvan geen betekening voorligt. Gelet op het verzoekschrift tot hoger beroep, neergelegd ter griffie van het Arbeidshof te Gent, afdeling Gent op 2 april 1999. Gehoord de partijen in hun middelen en conclusies op de openbare terechtzitting van 1 september 2000.
1
Gelet op het advies van het Openbaar Ministerie, schriftelijk gegeven door Substituutgeneraal Antoine Lievens en neergelegd ter griffie op 26 september 2000. Gelet op de repliek van appellanten neergelegd in een nota en verdedigd op de openbare terechtzitting van 6 oktober 2000. 1. Over de ontvankelijkheid van het hoger beroep en van het incidenteel beroep. Het hoger beroep en het incidenteel beroep werden tijdig en regelmatig naar de vorm ingesteld. Ze komen derhalve ontvankelijk voor. 2. Over het voorwerp van de betwisting. 2.1. Bij dagvaarding d.d. 5 januari 1996, betekend bij exploot van gerechtsdeurwaarder G. Labranche uit Brussel aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, vordert de B.V.B.A. Sneppe A.G. dat voor recht zou gezegd worden dat zij geen sociale zekerheidsbijdragen voor de heren Raes en Willems verschuldigd is, nu deze als zelfstandige waren/zijn tewerkgesteld. Hij vordert tevens de veroordeling van de R.S.Z. in de kosten van het geding. Deze zaak werd ingeschreven op de algemene rol van de Arbeidsrechtbank onder het nummer 39.862. 2.2. Bij dagvaarding d.d. 16 februari 1996, betekend bij exploot van gerechtsdeurwaarder B. Verschelden, plaatsvervangend gerechtsdeurwaarder van V. De Voet, gerechtsdeurwaarder uit Ninove, aan Sneppe August en aan de B.V.B.A Sneppe A.G., vordert Raes Jan de veroordeling tot betaling van : - 270.078 frank achterstallig verlofgeld voor de periode van 1 maart 1993 tot 10 mei 1995; - 204.748 frank als weerverletzegels en getrouwheidszegels voor de periode van 1 juli 1993 tot 10 mei 1995; - 340.053 frank ten onrechte uitgevoerde afhoudingen aan voorheffing en aanvullende crisisbijdragen; meer de vergoedende intresten vanaf 10 mei 1995 tot de dag van de dagvaarding en vanaf dan met de gerechtelijke intresten, meer de kosten van het geding. Deze zaak werd ingeschreven op de algemene rol onder het nummer 40.037. Bij tussenvonnis van 7 maart 1997, van de tweede Kamer van de Arbeidsrechtbank te Dendermonde, afdeling Aalst, werd mededeling van de zaak aan het Openbaar Ministerie bevolen, voor advies. Een tweede tussenvonnis van diezelfde kamer verwees de zaak, voor samenvoeging met A.R. 39.862, naar de bijzondere rol van de vijfde kamer. 2.3. Bij dagvaarding d.d. 25 maart 1996, betekend bij exploot van gerechtsdeurwaarder J. Bombay uit Sint-Niklaas, vordert de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, ingevolge rekeninguittreksel afgesloten op 31 januari 1996, de veroordeling van de B.V.B.A. Sneppe A.G. tot betaling van 3.130.633 frank, meer de wettelijke intresten op 2.543.826 frank vanaf 1 februari 1996 en de kosten van het geding, uit hoofde van achterstallige sociale zekerheidsbijdragen voor het derde en vierde kwartaal 1993 en de vier kwartalen van 1994; dit alles bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande alle verhaal en zonder borg. Deze zaak werd ingeschreven op de algemene rol onder nummer 40.224. 2.4. Bij dagvaarding d.d. 15 december 1997, betekend bij exploot van gerechtsdeurwaarder J. Bombay uit Sint-Niklaas, vordert de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, ingevolge rekeninguittreksel afgesloten op 3 september 1997, de veroordeling van de B.V.B.A. Sneppe A.G. tot betaling van 485.243 frank, meer de wettelijke intresten op 382.243 frank vanaf 4 september 1997 en de kosten van het geding, uit hoofde van achterstallige sociale zekerheidsbijdragen voor het eerste en tweede kwartaal 1995. Deze zaak werd ingeschreven op de algemene rol onder het nummer 43.160.
2
2.5. Bij vonnis d.d. 4 maart 1999 van de vijfde kamer van de Arbeidsrechtbank te Dendermonde, afdeling Aalst, werden de onderscheiden zaken samengevoegd. De vordering onder A.R. 39.862 werd ongegrond verklaard, terwijl de zaken onder A.R. 40.224 en A.R. 43.160 gegrond verklaard werden. De B.V.B.A. Sneppe A.G. werd veroordeeld tot betaling van 3.130.633 frank, meer de wettelijke intresten op 2.543.826 frank vanaf 1 februari 1996 en tot betaling van 485.243 frank, meer de wettelijke intresten op 382.243 frank vanaf 4 september 1997. In deze zaken werd ook de B.V.B.A. Sneppe verwezen in de kosten van het geding. Alvorens te oordelen over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de vordering gekend onder A.R. 40.037 werd de zaak naar de bijzondere rol verstuurd teneinde Raes Jan toe te laten verduidelijking te brengen en de rechtsgronden aan te duiden waarop zijn vordering ten opzichte van beide gedaagden is gestoeld en waarna deze voor zoveel als nodig ook cijfermatig in staat van wijzen kan worden gesteld. De beslissing omtrent de kosten werd aangehouden. De eerste rechter is van oordeel dat de vordering gekend onder A.R. nr. 39.862, waarvan de R.S.Z. de onontvankelijkheid opwerpt als vordering "ad futurum", ontvankelijk kan worden verklaard aangezien zij samenhangend is met de vorderingen gekend onder A.R. nrs. 40.224 en 43.160. Met betrekking tot de vordering gekend onder A.R. 40.037 (de vordering van RAES), is de eerste rechter van oordeel dat het opvalt dat er achterstallig verlofgeld wordt gevorderd doch reeds vanaf 1 maart 1993, terwijl de vordering voortvloeit uit de tewerkstelling van RAES bij de B.V.B.A. SNEPPE A.G., over de periode van 1 juli 1993 tot 10 mei 1995, zodat het gevorderd verlofgeld dus deels betrekking heeft op de periode dat de B.V.B.A. nog niet was opgericht. Daarom past het dat partij RAES desbetreffend verduidelijking zou brengen en tegelijkertijd meer specifiek de rechtsgronden zou aanduiden waarop zijn vordering ten overstaan van beide gedaagden in A.R. 40.037 gestoeld is waarna deze, voorzover nodig, ook cijfermatig in staat van wijzen kan worden gesteld. Nopens de tewerkstelling is de eerste rechter van oordeel dat RAES en WILLEMS zich wel degelijk bevonden in een band van ondergeschiktheid bij de uitoefening van hun activiteiten in de B.V.B.A. SNEPPE A.G., en steunt daarbij onder meer op volgende feitelijke gegevens : dat WILLEMS en RAES, nadat aan hun arbeidsovereenkomst een einde werd gesteld op 30 juni 1993 zonder dat hun een opzeggingsvergoeding werd uitbetaald, bij de oprichting van de vennootschap elk één aandeel verwierven, en dat WILLEMS, nadat zijn aansluiting als zelfstandige werd geweigerd, 41 aandelen bekwam; dat er geen enkele wijziging plaats vond in de aard noch de wijze van hun tewerkstelling in vergelijking met hun toestand voordien. Dit leidt de eerste rechter af uit de verschillende door hem geciteerde feitelijke vaststellingen. Anderzijds volstaat het niet, naar het oordeel van de eerste rechter, dat men deelbewijzen van de vennootschap bezit, een activiteit erin uitoefent en een deel van de winsten ontvangt om de hoedanigheid van "werkend vennoot" in een B.V.B.A. te hebben. Vereist is dat die activiteit wordt uitgeoefend om het kapitaal te doen renderen en het winstaandeel derhalve om die reden wordt toegekend. 3. Beroepsgrieven. Appellanten achten zich gegriefd door het bestreden vonnis om volgende redenen. 3. 1. Een en ander is gebaseerd op de verklaringen die RAES en WILLEMS hebben afgelegd, die onvolledig worden geciteerd en uit de context worden getrokken. Die gegevens tonen enkel aan dat WILLEMS, RAES en SNEPPE binnen de werking van hun vennootschap zeer concrete en praktische afspraken hebben gemaakt.
3
De afgesproken werkuren waren de gebruikelijke uren, terwijl WILLEMS en RAES meermaals het initiatief namen om nog een paar uur door te werken. De werken werden door SNEPPE aan WILLEMS en RAES medegedeeld omdat hij instond voor de administratie, wat geen band van ondergeschiktheid zou impliceren. Dat het vervoer wordt geregeld vanuit de maatschappelijke zetel van de vennootschap is doodnormaal. De materialen worden uiteraard door de B.V.B.A. aangekocht en doorgefactureerd. Betrokkenen hebben geen nood aan een persoonlijk B.T.W.-nummer en een inschrijving in het handelsregister. RAES en WILLEMS beslisten zelf op de werven hoe een bepaald werk het best kon uitgevoerd worden, zonder dat zij "onder toezicht" van de heer SNEPPE stonden. Zij beslisten soeverein of zij bepaalde materialen of grondstoffen dienden aan te kopen voor de uitvoering van een bepaald werk. RAES, WILLEMS en SNEPPE kregen een maandelijkse vergoeding van de vennootschap. Dat daarvoor een tarief werd afgesproken tussen de vennoten is de normaalste zaak. Elke vennoot kon contracten afsluiten met klanten, leveranciers, etc.. Uit al die gegevens blijkt enkel een taakverdeling tussen de drie vennoten en niet dat er gezag werd uitgeoefend door SNEPPE ten opzichte van RAES en WILLEMS. Naar het oordeel van appellanten tonen de verschillende feiten waarop de eerste rechter en de andere partijen steunen allerminst het bestaan van een arbeidsovereenkomst aan. 3. 2. Van appellanten kan niet gevraagd worden om een negatief bewijs te leveren, ze kunnen niet bewijzen dat er geen arbeidsovereenkomst bestaat tussen de B.V.B.A. en de heren RAES en WILLEMS. Ze kunnen enkel benadrukken dat betrokkenen zelfstandig zijn als werkende vennoten. De R.S.Z. moet het vereiste bewijs leveren van het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Indien de R.S.Z. van oordeel is dat de vennootschap schijn zou zijn, dan draagt hij daar ook de bewijslast van. Wanneer partijen hun overeenkomst nauwkeurig benoemd hebben, moet hun wil primeren, zodat de rechter enkel in geval van bedrog, dwaling of met de overeenkomst onverenigbare oorzaken of bedingen de kwalificatie mag wijzigen. 3. 3. Ook een vennoot die slechts één winstaandeel bezit, kan binnen de vennootschap activiteiten uitoefenen om zijn winstaandeel te doen renderen. Bovendien was het, gezien de zeer slechte gezondheidstoestand van de heer SNEPPE, voor de andere werkende vennoten duidelijk dat zij op termijn de mogelijkheid zouden krijgen om meer aandelen te verwerven en wellicht zelfs om de vennootschap over te nemen. Door het bieden van de kans aan RAES en WILLEMS om 39 bijkomende aandelen te bekomen zou SNEPPE een minderheidsparticipatie hebben gehad, wat aantoont dat er van een ondergeschiktheid geen sprake was. De oprichting van de vennootschap was een noodzaak omwille van de gezondheid van de heer SNEPPE, die reeds van 1990 in behandeling was voor zijn gezondheidsproblemen, waardoor hij genoodzaakt was naar een andere samenwerkingsvorm te zoeken. De wil om werkelijk tot de vennootschap toe te treden blijkt afdoende uit het feit dat de drie partners daartoe voor een notaris zijn verschenen teneinde de oprichtingsakte te laten verlijden. Appellanten vorderen de oorspronkelijke vordering van de B.V.B.A. SNEPPE A.G. lastens de R.S.Z. ontvankelijk en gegrond te verklaren, de oorspronkelijke vorderingen van de R.S.Z. als ongegrond af te wijzen; dienvolgens te zeggen voor recht dat de B.V.B.A. SNEPPE A.G. geen socialezekerheidsbijdragen verschuldigd is voor de heren RAES en WILLEMS, aangezien dezen als zelfstandigen zijn tewerkgesteld en hun beroepsbezigheid niet is uitgeoefend onder
4
voorwaarden die aanleiding zouden geven tot onderwerping aan de sociale zekerheid voor werknemers; de R.S.Z te veroordelen tot de kosten van het geding; de vordering van de heer RAES lastens August SNEPPE onontvankelijk, minstens ongegrond te verklaren; de vordering van de heer RAES lastens de B.V.B.A. SNEPPE A.G. ontvankelijk doch ongegrond te verklaren; de heer RAES te veroordelen tot de kosten van het geding. In conclusies neergelegd op 12 oktober 1999 en 4 april 2000 werkt RAES Jan zijn stelling uit. RAES Jan stelt dat hij in de periode van 1 juli 1993 tot 10 mei 1995 gewerkt heeft bij de B.V.B.A. SNEPPE A.G. waar hij ten onrechte werd betaald als zelfstandig vennoot in plaats van als loontrekkende, aangezien hij tegen een loon en onder gezag, leiding en toezicht van de B.V.B.A. SNEPPE A.G. arbeid heeft verricht. RAES Jan steunt op tal van feitelijke elementen, zoals de macht van de zaakvoerder, de verdeling van de aandelen, de bevoegdheden tot het opstellen van facturen, het onderhandelen met de klanten, het gebruikte werkmateriaal, de verplaatsingen met de voertuigen van de vennootschap, het gebrek aan inspraak in het werk, de aankoop van de materialen door de vennootschap. Hij betwist dat hij zijn aandeel in de vennootschap zou hebben verkocht aan WILLEMS André, aandeel dat hij trouwens nooit heeft ontvangen, en zelf nooit heeft betaald. RAES is samen met WILLEMS in werkkledij bij notaris VAN OUDENHOVE gegaan, alwaar hun "iets" werd voorgelezen, dat zij moesten tekenen. Achteraf bleek dat "iets" de stichtingsakte van de vennootschap te zijn. RAES werd als stroman in de vennootschap gebruikt. Wat betreft de door de eerste rechter gevraagde uitleg stelt RAES dat zijn vorderingen alle betrekking hebben op de periode van zijn tewerkstelling in de B.V.B.A. SNEPPE A.G., in de periode van 1 juli 1993 tot 10 mei 1995. In de inleidende dagvaarding en de conclusie staat bij materiële vergissing vermeld dat achterstallig verlofgeld wordt gevorderd "in de periode van 1 maart 1993 tot 10 mei 1995". Zijn vordering is ingesteld, zowel tegen de B.V.B.A. SNEPPE A.G. als tegen SNEPPE August, omdat hij het faillissement vreest van de vennootschap, waardoor hij tussen twee stoelen zou kunnen vallen. Het staat immers vast dat de B.V.B.A. SNEPPE A.G. een schijnvennootschap is, die louter en alleen door de werkgever werd opgericht om te ontsnappen aan zijn sociale verplichtingen. Er was geen enkele affectio societatis onder schijnvennoten. SNEPPE August is als oprichter van de schijnvennootschap verantwoordelijk, minstens medeverantwoordelijk voor haar nietige handelingen, zodat beiden solidair en hoofdelijk gehouden zijn ten opzichte van RAES. Aangezien er geen achterstallig verlofgeld wordt gevorderd vanaf 1 maart 1993, gelet op de voormelde materiële vergissing, dient er geen uitsplitsing te gebeuren van de vordering over de vennootschap en SNEPPE August en tekent RAES daarom, voorzover als nodig, incidenteel hoger beroep aan. De rechtsgrond waarop zijn vordering is gesteund is 'loon'. Hij wenst immers het integrale loon te ontvangen waarop hij recht heeft over kwestieuze periode. Hij heeft recht op verlofgeld, weerverletzegels en getrouwheidszegels, waar hij van verstoken is gebleven en die zijn werkgever hem derhalve dient te betalen. RAES vordert de inwilliging van zijn vordering geformuleerd in zijn voornoemde dagvaarding. In conclusies neergelegd op 17 november 1999 en 26 april 2000 werkt de R.S.Z. zijn standpunt uit.
5
De R.S.Z. is van oordeel dat het bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen de B.V.B.A. SNEPPE A.G. en RAES en WILLEMS wel degelijk is aangetoond. De R.S.Z. steunt onder meer op volgende feitelijke vaststellingen. De activiteit van de eenmanszaak van de heer SNEPPE werd na de oprichting van de vennootschap zonder enige wijziging voortgezet, waarna RAES en WILLEMS zich zoals voorheen voornamelijk dienden bezig te houden met de effectieve handenarbeid. Blijkens de statuten heeft alleen SNEPPE de meest uitgebreide machten. De werkverdeling werd opgelegd door SNEPPE en het was hij die de richtlijnen en instructies gaf. Verder nog de wijze van betaling van RAES en WILLEMS. Naar het oordeel van de R.S.Z. zijn het appellanten die de omschakeling van het statuut van RAES en WILLEMS dienen te bewijzen, bewijs dat ze niet leveren. De tussen partijen genomen beslissing om voortaan op zelfstandige basis samen te werken, kan geen afbreuk doen aan de feitelijke situatie. Het verweer van appellanten als zouden de medische problemen van SNEPPE de reden zijn geweest van de omschakeling wordt door de R.S.Z. verworpen, onder meer omdat SNEPPE August zelf heeft verklaard dat de omschakeling gebeurde omdat de werkgever de sociale en andere lasten niet meer draaglijk vond. Om de hoedanigheid van werkend vennoot in een personenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid te hebben volstaat het niet dat men deelbewijzen van de vennootschap bezit, een activiteit erin uitoefent en een deel van de winsten ontvangt; dat vereist dat die activiteit wordt uitgeoefend om het kapitaal te doen renderen en het winstaandeel derhalve om die reden wordt toegekend. De "affectio societatis" nam niet dezelfde afmetingen aan bij RAES en WILLEMS als bij SNEPPE A.G. Het ondernemingsrisico rustte niet op de schouders van RAES en WILLEMS. De R.S.Z. vordert het hoger beroep onontvankelijk, minstens ongegrond te verklaren, en het bestreden vonnis te bevestigen in al zijn onderdelen. In conclusies neergelegd op 15 maart 2000 volharden appellanten. 4. Bespreking. 4. 1. Feitelijke gegevens. Het staat onbetwist vast dat RAES en WILLEMS aanvankelijk tewerkgesteld waren als arbeiders door SNEPPE August, die met zijn éénmanszaak actief was als algemeen aannemer in de bouwsector, meer bepaald het uitvoeren van dakwerken. Bij notariële akte van 2 juli 1993 werd de onderneming van SNEPPE August omgevormd tot de B.V.B.A. SNEPPE A.G.. De vennootschap werd opgericht door August-Gerard SNEPPE en zijn twee werknemers, JanPhilemon RAES en André-Victor WILLEMS, dakwerkers. Van de 150 aandelen, die een kapitaal van 750.000 fr. vertegenwoordigen, werden er 148 toebedeeld aan August-Gerard SNEPPE en respectievelijk één aan de twee voornoemde werknemers. De zetel van de vennootschap werd gevestigd op de woonplaats van August-Gerard SNEPPE. Krachtens artikel 14 van de statuten heeft iedere zaakvoerder de meest uitgebreide machten om alle daden van bestuur en van beschikking te stellen die de vennootschap aanbelangen, terwijl tijdens de buitengewone algemene vergadering, die onmiddellijk volgt op de stichtingsvergadering, de heer August-Gerard SNEPPE werd aangesteld als zaakvoerder. Vervolgens hebben WILLEMS en RAES blijkbaar een aanvraag ingediend tot aansluiting bij het sociaal verzekeringsfonds MULTIPEN.
6
Blijkens die aanvraag hebben ze zelf vermeld dat aan hun arbeidsovereenkomst een einde is gekomen op 30 juni 1993 en dat ze geen opzeggingsvergoeding zouden genieten. Blijkens de stukken van het dossier van de R.S.Z. blijkt dat vanaf de oprichting van de vennootschap zowel SNEPPE August als RAES Jan als WILLEMS André werden vergoed met een vast maandelijks bedrag, van respectievelijk 45.000 fr., 80.600 fr. en 76.050 fr. voor de maand juli 1993; respectievelijk 45.000 fr., 94.575 fr. en 94.575 fr. voor de maand augustus 1993, en 45.000 fr., 87.100 fr. en 79.300 fr. voor de maand september 1993 (stukken II, 2 eerste geïntimeerde). Voor die maanden werd er geen enkel bedrag ingehouden op die sommen. Blijkens de stukken van het dossier van partij RAES was de vergoeding voor deze laatste voor de maand oktober 1993 bepaald op 104.650 fr, voor november 1993 op 79.300 fr. en voor december 1993 eveneens 79.300 fr.; voor 1994 : januari : 76.050 fr., februari : 55.250 fr., maart : 102.700 fr., april : 85.800 fr. mei: 81.900 fr., juni : 100.750 fr., juli : 105.625 fr., augustus : 42.900 fr., september: 106.600 fr. , oktober : 68.900 fr., november : 95.550 fr., december: 80.600 fr.; voor 1995 : januari : 26.000 fr., februari : geen stukken; maart : 98.800 fr., april : 88.400 fr.; mei 1995 : 36.400 fr. Vanaf de maand oktober werd er blijkbaar van deze bedragen "voorheffing" ingehouden, met uitzondering van de maand januari 1995, en, enkel voor de maand december 1993, tevens een aanvullende crisisbijdrage van 3 % (stukken nrs. 7 tweede geïntimeerde). Naar aanleiding van de aanvragen tot aansluiting bij het sociaal verzekeringsfonds MULTIPEN heeft de R.S.Z. een onderzoek ingesteld naar de aard van de beroepsbezigheid van RAES en WILLEMS. Tijdens het verhoor van 11 december 1993 verklaart SNEPPE August onder meer dat RAES Jan en WILLEMS André zelfstandige meewerkende vennoten zijn. "Tot en met 30 juni 1993 werkten RAES Jan en WILLEMS André als werknemers bij zijn éénpersoonszaak. Gezien het economisch niet meer mogelijk was betrokken personen in dienst te houden als werknemers werd besloten met wederzijdse toestemming op zelfstandige basis voort te werken. Zij werken met het vroeger materiaal afkomstig uit zijn eenpersoonszaak. De verplaatsingen gebeuren steeds vanuit de maatschappelijke zetel met vervoer van de B.V.B.A.. Het materiaal en de wagen van zijn vroegere eenpersoonszaak wordt gehuurd door de B.V.B.A. . Hun maandelijkse vergoedingen schommelen naargelang de geleverde prestaties per maand. Klanten worden opgespoord door de drie vennoten. Ieder van hen maakt zijn eigen werkschema uit. Zij nemen verlof volgens eigen goeddunken en zijn niet verplicht hun afwezigheid te verantwoorden. De B.V.B.A. heeft geen ander personeel in dienst." Uit het verhoor van 6 juni 1994 dat van RAES Jan en WILLEMS André samen werd afgenomen, kan het volgende worden weerhouden : "Ze zijn beiden dakwerkers (vroeger als werknemer en nu als zelfstandige). In overeenkomst met dhr. SNEPPE werd besloten vanaf 1 juli 1993 het statuut van zelfstandige aan te nemen na aankoop van 1 aandeel. Er was geen enkele druk van dhr. SNEPPE. Ze zijn tevreden met de huidige werkzaamheden en verkiezen het statuut van zelfstandige. Hun vergoeding wordt hen maandelijks door de B.V.B.A. uitbetaald, dit is een vast bedrag dat evenwel afhankelijk is van de weersomstandigheden (1 dag niet werken wegens de regen is 1 dag geen vergoeding); hun sociale bijdragen als zelfstandige betaalden ze zelf. Ze zien dit als een afname van de winst van de B.V.B.A.. Ze maken geen facturen aan de B.V.B.A.. Dit alles wordt geregeld door de B.V.B.A. die facturen maakt aan de klanten op naam van de B.V.B.A.. De prijs die door de B.V.B.A. aan de klant wordt aangerekend is door hen niet gekend. Hun vergoeding per maand wordt vastgesteld door de B.V.B.A. . Het werk wordt aangenomen door de B.V.B.A.; de werkzaamheden die ze moeten doen wordt hen medegedeeld door de B.V.B.A.. Ze krijgen geen verplaatsingskosten terugbetaald. Ze doen de
7
verplaatsing naar de depot met eigen vervoer; van daaruit vertrekken ze naar de werf met een wagen van de B.V.B.A.. Ze werken van 7.30 uur tot en met 16.00 uur (t.t.z. 8 uur per dag) en 5 dagen per week. Elke afwezigheid wordt niet vergoed. Alle aankopen van het materiaal en materieel gebeurt door de B.V.B.A.. Dhr. SNEPPE Gerard geeft ons richtlijnen en instructies bij het uitvoeren van het werk, hij houdt tevens toezicht op het werk. Ze werken niet voor andere klanten dan deze die door de B.V.B.A. zijn aangezocht. Zij hebben geen inschrijving in het handelsregister, noch een BTW nummer". De aansluitingen van WILLEMS en RAES bij het sociaal verzekeringsfonds werden vernietigd door de R.S.V.Z., wat werd medegedeeld aan RAES, met brief van 11 mei 1995, en aan WILLEMS met brief van 3 mei 1995, omdat hun beroepsbezigheid wordt uitgeoefend onder voorwaarden die aanleiding geven tot onderwerping aan de sociale zekerheid van de werknemers. In dezelfde periode werd blijkbaar de 'samenwerking' tussen de B.V.B.A. SNEPPE en RAES Jan beëindigd. Met brief van 17 mei 1995 (zich bevindend in het dossier van appellanten) schrijft de raadsman van RAES aan de B.V.B.A. SNEPPE en aan SNEPPE August dat RAES op woensdagavond 10 mei 1995 na het werk de sleutels van het werkhuis en de sleutels van de camionette diende af te geven en SNEPPE hem mededeelde dat hij vanaf 11 mei 1995 niet meer diende te komen werken. Hetzelfde zou hij volgens RAES hebben medegedeeld aan de andere werknemer. SNEPPE en de B.V.B.A. SNEPPE worden uitdrukkelijk in gebreke gesteld voor de wederrechtelijke contractbeëindiging en worden gesommeerd alle vergoedingen die aan zijn cliënt, als loontrekker toekomen te betalen. Desbetreffend wordt verder tussen raadslieden briefwisseling gevoerd. Volgens de raadsman van appellanten (brief d.d. 26 mei 1995) zou er geen sprake zijn geweest van opzegging. Wel zouden partijen ruzie hebben gehad omdat WILLEMS een groter aantal aandelen zou willen kopen en RAES dat niet wenst, terwijl dit wel voorheen zou zijn afgesproken. Het zou RAES zijn die zich niet meer laat zien en die elke activiteit binnen de vennootschap weigert. Volgens de raadsman van RAES zouden RAES en WILLEMS door SNEPPE zijn aangezocht valse verklaringen af te leggen betreffende de wijze van tewerkstelling, naar aanleiding van een ondervraging door de inspectie van het R.S.V.Z.. Toen ze dit weigerden zouden ze op staande voet zijn ontslagen. Het is niet betwist dat WILLEMS evenwel toch verder bleef samenwerken met SNEPPE. Op 17 juni 1995 wordt door de B.V.B.A. SNEPPE een algemene en een buitengewone algemene vergadering gehouden. Op de agenda van de laatste werd geplaatst de verkoop van het aandeel van RAES aan WILLEMS (aangekocht voor 5.000 fr. en te verkopen voor 10.000 fr.). Als volgend punt op dezelfde agenda : de aankoop door WILLEMS van 39 aandelen van SNEPPE August tegen de prijs van 10.000 fr. per aandeel. Uit het verslag van de voornoemde buitengewone algemene vergadering blijkt dat SNEPPE effectief 39 aandelen heeft verkocht aan WILLEMS voor de som van 10.000 fr. per aandeel. Uit stuk C24 van het dossier van appellanten blijkt dat SNEPPE aan WILLEMS een renteloze lening heeft toegestaan ten bedrage van 390.000 fr. ter verwerving van de bedoelde aandelen. De overeenkomst bepaalt dat het bedrag van 390.000 fr. slechts moet worden betaald bij vereffening van de vennootschap of bij verkoop van zijn aandelen. Blijkens stuk C18 van het dossier van appellanten (een interne resultatenrekening, duidelijk niet de jaarrekening die dient te worden neergelegd bij de Nationale Bank) zou er voor het boekjaar een bedrag van 243.642 fr. zijn toegevoegd aan de reserves.
8
Reagerend op de brief van het R.S.V.Z. aan WILLEMS schrijft Mr. Guy SUY, als raadsman van August SNEPPE en André WILLEMS, in zijn brieven van 30 mei 1995 en 19 juli 1995 de R.S.Z. aan en verdedigt het standpunt dat WILLEMS en RAES niet verbonden zijn of waren door een arbeidsovereenkomst met de B.V.B.A. SNEPPE A.G.. Hij legt er de nadruk op dat SNEPPE wegens zijn rugklachten, waardoor hij niet meer kon presteren als voorheen, een echt partnership wou verwezenlijken en dat de nominale waarde van de aandelen op twee jaar tijd zou zijn verdubbeld, terwijl WILLEMS ondertussen 140 aandelen zou hebben verworven in de vennootschap. Onder meer met brief van 19 januari 1996 deelt de R.S.Z. mede dat hij zijn standpunt handhaaft dat André WILLEMS en Jan RAES ook na 1 juli 1993 onderworpen zijn aan het socialezekerheidsstelsel voor werknemers. Wat WILLEMS betreft eist de R.S.Z. zijn onderwerping niet meer vanaf het ogenblik dat hij in het bezit is gekomen van 140 van de 150 aandelen, waarvan de bewijsstukken worden gevraagd. Ondertussen werd een ambtshalve wijziging met betrekking tot de socialezekerheidsbijdragen voor de werknemers RAES en WILLEMS opgesteld op grond waarvan de huidige vorderingen van de R.S.Z. zijn gesteund. 4. 2. Het argument van appellanten dat het statuut van RAES en WILLEMS werd gewijzigd van werknemer in zelfstandige om reden dat SNEPPE een andere samenwerkingsvorm zocht wegens zijn slechte gezondheidstoestand is mogelijk, alhoewel uit de voorgelegde medische attesten blijkt dat SNEPPE reeds sedert vele jaren vóór de oprichting van de vennootschap last had van zijn rugpijnen, terwijl hij aan de inspectie van het R.S.V.Z. een andere reden opgaf, namelijk omdat het economisch niet meer mogelijk was betrokken personen in dienst te houden als werknemers. De reden waarom het statuut van RAES en WILLEMS werd gewijzigd is op zich evenwel niet relevant. Niets verbiedt trouwens de omschakeling te laten gebeuren om louter financiële redenen indien er dan effectief ook een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst en er geen sprake meer is van een gezagsverhouding. Het is duidelijk dat SNEPPE August, RAES Jan en WILLEMS André vanaf de oprichting van de vennootschap hun wederzijdse rechtsverhouding niet hebben willen kwalificeren als een arbeidsovereenkomst, maar als zelfstandige werkende vennoten van de B.V.B.A. SNEPPE A.G. De rechter is evenwel niet gebonden door de kwalificatie die partijen aan hun overeenkomst hebben gegeven, maar de werkelijkheid, zoals die blijkt uit de bepalingen van de overeenkomst en de wijze waarop zij wordt gevoerd, primeert. De werkelijke taken en gezagsverhoudingen bepalen of men te maken heeft met een werknemer dan wel met een zelfstandige (Cass. 11 september 1978, T.S.R., 1978, 507 en Arr. Cass. 78-79, 29; Cass. 15 februari 1982, Arr. Cass., 81-82, 772; Cass. 10 december 1984, J.T.T. 1985, 244; Cass. 7 september 1992, J.T.T. 1993, 317; Arbh. Gent, afd. Gent, 13 september 1995, A.R. 467/93, onuitg.; A. VAN REGENMORTEL, Onderscheid tussen werknemer en zelfstandige, in Actuele problemen van het sociale zekerheidsrecht, Die Keure, 1995, 33 e.v.; Vr. en Antw. Senaat, Zitting 1988-89, 14 maart 1989, vraag nr. 28 d.d. 16 februari 1989). 4. 3. Het is de taak van geïntimeerden om de feiten en de rechtsgronden waarvan zij gewag maken hard te maken. De bewijslast voor het bestaan van de voor een arbeidsovereenkomst kenmerkende gezagsverhouding rust dus op de R.S.Z. en op RAES Jan. Het Hof neemt terzake inhoudelijk de overwegingen gedaan door het Openbaar Ministerie in zijn geschreven advies volledig over.
9
Het bestaan van een arbeidsovereenkomst of van een zelfstandig statuut hangt af van een geheel van feitelijke elementen die elk afzonderlijk beschouwd niet doorslaggevend zijn, doch waarvan een samengaan al of niet wijst in de richting van de ondergeschiktheid (Arbh. Gent, afd. Brugge 17 november 1995, Soc. Kron. 1996, 454 en Arbh. Gent 18 oktober 1995, Soc. Kron. 1996, 456). Het is aldus perfect mogelijk dat elk feitelijk element waarop de eerste rechter steunt op zich niet volstaat om tot een gezagsverhouding te concluderen, maar uit het geheel van die elementen kan dit eventueel wel worden afgeleid. Appellanten bekritiseren dan ook ten onrechte het vonnis door elk element afzonderlijk te verwerpen als bewijs van de gezagsverhouding. 4. 4. Appellanten houden voor, niet dat RAES en WILLEMS als zelfstandige aannemers voor de vennootschap werken, maar wel als zelfstandig vennoot. De activiteiten van een vennoot van een B.V.B.A., andere dan beheersactiviteiten, kunnen gebeuren, zowel als een zelfstandige activiteit, indien een band van ondergeschiktheid ontbreekt, als in het kader van een arbeidsovereenkomst, zo er wel sprake is van een gezagsverhouding (W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal Compendium, Arbeidsrecht, 1997-98, nr. 2088). Om de hoedanigheid van werkend vennoot in een personenvennootschap te hebben volstaat het niet dat men deelbewijzen van de vennootschap bezit, een activiteit erin uitoefent en een deel van de winsten ontvangt. Vereist is dat die activiteit wordt uitgeoefend om het kapitaal te doen renderen en het winstaandeel derhalve om die reden wordt toegekend (Cass. 2 februari 1981, R.W. 1981-82, 2751). Werkend vennoot in de vennootschap is hij die in die vennootschap geld heeft belegd en er werkelijk en bestendig werkt om een kapitaal dat hem ten dele toebehoort te doen opbrengen (Cass. 26 januari 1987, J.T.T. 1987, 254; Cass. 12 januari 1995, R.W. 1995-96, 309). RAES en WILLEMS kunnen enkel aanspraak maken op een dividend in de winst met betrekking tot hun enig aandeel, in zoverre er ooit winst wordt uitgekeerd. Het is absoluut niet aan te nemen dat RAES en WILLEMS arbeid zouden verrichten voor de vennootschap met het oog op het verhogen van de waarde van hun kapitaal. Die arbeid is helemaal niet in verhouding met de winst die zij ooit kunnen verhopen te bekomen van hun geïnvesteerd kapitaal van 5.000 fr. De overdracht van 39 aandelen van SNEPPE aan WILLEMS toont, met betrekking tot WILLEMS, niet aan dat hij vanaf dan wel werkend vennoot zou zijn, aangezien die overdracht duidelijk een lege doos was. Gelet op de overeenkomst van 17 juni 1995 (stuk C24 dossier appellanten) diende WILLEMS geen frank te betalen aan SNEPPE. Aangezien WILLEMS vóór de overdracht van de bijkomende aandelen zijn activiteit niet verrichtte om zijn kapitaal te laten renderen, kan niet worden aangenomen dat diezelfde activiteit, waaraan op zich niets is gewijzigd, plots wel zou worden verricht om zijn kapitaal te laten renderen. Daarenboven is de verdeling van de aandelen vanaf die overdracht niet relevant voor de beoordeling van de vorderingen van de R.S.Z., aangezien de bijdragen worden gevorderd voor tewerkstelling tijdens kwartalen die voorafgaan aan de overdracht der aandelen. Er kan dus niet worden aangenomen dat WILLEMS en RAES als werkend vennoten, en dus als zelfstandigen, arbeid hebben verricht voor de vennootschap. Antwoordend op de repliek van appellanten op het advies van het Openbaar Ministerie dient gesteld dat het mogelijk is dat de desbetreffende vennootschap rechtsgeldig is opgericht, doch dat het ondergeschikt verband niet uitgesloten wordt (zie verder).
10
4. 5. Krachtens art. 2 en art. 3 van de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten is de arbeidsovereenkomst de overeenkomst waarbij een werknemer zich ertoe verbindt tegen loon, onder gezag van een werkgever, arbeid te verrichten. RAES en WILLEMS hebben zich in elk geval verbonden arbeid te verrichten tegen loon, waarvan het bedrag enkel, al dan niet rechtmatig, werd verminderd met dagen waarop niet werd gewerkt, wegens weerverlet. De uitoefening van het gezag bestaat hierin dat de werkgever het recht heeft om aan te geven hoe de arbeid moet worden verricht en om hierover controle uit te oefenen. Met andere woorden niet het effectief uitoefenen van gezag maar de mogelijkheid en het recht ertoe zijn decisief (Cass. 13 juni 1968, Arr. Cass. 1968, 1239; Cass. 15 februari 1982, R.W. 1982-83, 2210 en Arr. Cass. 81-82, 772). Een band van ondergeschiktheid kan ook bestaan wanneer de werknemer de volle zelfstandigheid over de werken en de verantwoordelijkheid over zijn werk behoudt. Wanneer het werk gebeurt op de uren bepaald door de opdrachtgever, wanneer de betrokkenen niets kunnen doen zonder de goedkeuring en de controle van de opdrachtgever, wanneer een permanent toezicht uitgeoefend wordt op het financieel beheer volgens criteria waarover alleen de opdrachtgever oordeelt, is de ondergeschiktheid aangetoond (Cass. 10 december 1984, J.T.T., 85, 244). Uit de gegevens van het dossier blijkt duidelijk dat SNEPPE August, en hij alleen, de zaakvoerder is van de B.V.B.A. SNEPPE A.G., terwijl hij ook de hoofdaandeelhouder is. Statutair heeft alleen hij het recht om de beslissingen voor de vennootschap te nemen. Het bezit van één aandeel geeft aan de heren RAES en WILLEMS desbetreffend geen enkel recht. Het gezag waarover SNEPPE beschikt als zaakvoerder impliceert weliswaar niet per definitie dat hij ook gezag uitoefent als werkgever over RAES en WILLEMS. Het gezag waarover SNEPPE beschikt als zaakvoerder ten opzichte van de vennoten is van organieke oorsprong, terwijl het gezag als werkgever van contractuele aard is (vgl. L. ELIAERTS, Het sociaal statuut van de werkende vennoot in de B.V.B.A, Soc. Kron. 1990, 121). Uit de gegevens van het dossier blijkt evenwel dat SNEPPE, RAES en WILLEMS de organieke vennootschapsstructuur hebben misbruikt om een contractuele arbeidsrechtelijke verhouding te verdoezelen. Niet alleen blijkt, zoals hierboven gesteld, dat RAES en WILLEMS weliswaar minderheidsaandeelhouders zijn, doch geen werkende vennoten, maar bovendien dat SNEPPE wel degelijk gezag kan uitoefenen over RAES en WILLEMS. Op een ogenblik dat er in elk geval nog geen onenigheid bestond tussen SNEPPE August en RAES Jan verklaarden RAES en WILLEMS, op 6 juni 1994, in een gezamenlijke verklaring onder meer dat de facturaties worden geregeld door de vennootschap, dat ze niet weten welke prijs er door de vennootschap voor de uitgevoerde werken wordt aangerekend, dat het werk wordt aangenomen door de B.V.B.A., dat de werkzaamheden die ze moeten doen hun worden medegedeeld door de vennootschap. Ze stellen ook duidelijk dat de heer SNEPPE hen richtlijnen en instructies geeft bij het uitvoeren van het werk en hij tevens toezicht uitoefent op het werk. Hieruit blijkt duidelijk dat aan de bevoegdheden van RAES en WILLEMS in vergelijking met hun tewerkstelling voor SNEPPE August in persoon, vóór de tewerkstelling niets was gewijzigd, en dat SNEPPE het voor een arbeidsovereenkomst vereiste gezag kon uitoefenen en ook uitoefende. Het blijkt duidelijk dat WILLEMS en RAES enkel de werken uitvoerden die SNEPPE hun oplegde.
11
Alleen SNEPPE ontving een vergoeding als werkend vennoot, meer bepaald als zaakvoerder, die blijkbaar was bepaald op 45.000 fr., terwijl de vergoeding van de heren RAES en WILLEMS wordt bepaald op basis van hun prestaties. Alleen SNEPPE loopt een economisch risico. In verhouding tot het totaal pakket aandelen is een investering van 5.000 fr. te verwaarlozen als economisch risico. De B.V.B.A. SNEPPE A.G. was ook de enige opdrachtgever van RAES en WILLEMS. Uit niets blijkt dat de gezondheidstoestand van SNEPPE deze verhinderde om de mogelijkheid te hebben tot het effectief uitoefenen van gezag. Blijkens medisch attest van 23 januari 1997 van Dr. Delbecq vertoont SNEPPE Gerard sinds een tiental jaren (dus reeds sinds 1987) lage rugklachten en ischialgieën. Blijkens medisch attest van 31 januari 1997 van Dr. W. Van Nieuwenhuyse zou SNEPPE August hem een eerste maal hebben geconsulteerd op 10 oktober 1990 na een trauma van de rechterknie op 15 september 1990 en lage rugklachten. Ter hoogte van de knie werd op 19 november 1990 een partiële mediale meniscectomie verricht. Sinds oktober 1990 is hij op de dienst orthopedie in behandeling geweest met verschillende tussenpozen en laatste consultatie in maart 1994. Die geneesheer stelde een voortdurende evolutieve slijtage vast ter hoogte van de lage rug die in elk geval de werkcapaciteit van deze man heeft beperkt. Hieruit kan enkel blijken dat de werkcapaciteit van SNEPPE om zelf dakwerken uit te oefenen is beperkt maar niet dat hij geen gezag zou kunnen uitoefenen als werkgever. Het is daarbij perfect mogelijk dat WILLEMS en/of RAES tot uitvoering van de hun opgedragen taak bouwmaterialen bij verschillende leveranciers gingen bestellen en afhalen (zie de stukken C26, C27 en C28 van het dossier van appellanten). Het feit dat RAES en WILLEMS onderhandeld hebben met aannemer SERMON Jos betreffende de uitvoering van een bepaald werk, planning en offertes toont allerminst aan dat SNEPPE geen gezag zou kunnen uitoefenen over RAES en WILLEMS in het kader van hun tewerkstelling (zie stuk C25 dossier appellanten). Het feit dat het telefoonnummer van WILLEMS A. wordt vermeld op een kaartje van de vennootschap, waaruit trouwens niet blijkt of het betrekking heeft op de periode vóór of na de overdracht van de bijkomende aandelen, ontneemt SNEPPE allerminst het recht om zijn gezag als werkgever, als orgaan van de vennootschap, uit te oefenen. Bijgevolg bewijzen de R.S.Z. en RAES dat de tewerkstelling van RAES en WILLEMS gebeurde in het kader van een arbeidsovereenkomst. 4. 6. De vorderingen van de R.S.Z. zijn gesteund op ambtshalve wijzigingen. De R.S.Z. legt met zijn dossier enkel de becijfering van de ambtshalve wijziging met betrekking tot het tweede, derde en vierde kwartaal 1994 voor (stuk 14 dossier R.S.Z.). De vorderingen worden evenwel cijfermatig niet betwist. Blijkens de codenummers, vermeld op de uittreksels gehecht aan de dagvaardingsexploten, zou de vordering met betrekking tot het derde en vierde kwartaal 1993 en het eerste kwartaal 1994 gesteund zijn op een aangifte, al is het mogelijk dat, wat betreft die kwartalen, per vergissing het verkeerde codenummer werd vermeld. Het hoger beroep is met betrekking tot de vorderingen van de B.V.B.A. SNEPPE en de R.S.Z. ongegrond. 4. 7. Het incidenteel hoger beroep van RAES Jan, ingesteld 'voor zover als nodig' is niet ontvankelijk, bij gebrek aan belang, omdat de eerste rechter het geschil met betrekking tot de vordering van RAES Jan op geen enkel punt heeft opgelost. Het Arbeidshof dient de beoordeling van de vordering, ingesteld door RAES tegen SNEPPE August en tegen de B.V.B.A. SNEPPE A.G., evenwel tot zich te trekken krachtens artikel 1068 Ger. W.
12
De vordering, ingesteld zowel tegen SNEPPE August als tegen de B.V.B.A. SNEPPE A.G., is ontvankelijk. Wat de grond van de zaak betreft dient vastgesteld dat de werkgever niet gehouden is aan de arbeider het verlofgeld zelf te betalen zoals gevorderd, evenmin als de (tegenwaarde van de) weerverletzegels en getrouwheidszegels. Het wettelijk enkelvoudig en dubbel vakantiegeld, voor arbeiders, gefinancierd met bijdragen inzake jaarlijkse vakantie, wordt geïnd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, wordt uitbetaald door het vakantiefonds (Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie of sectoraal fonds). De weerverletzegels en getrouwheidszegels worden gefinancierd door het innen van bijdragen van de werkgever door de Patronale Dienst voor Organisatie en Controle van de Bestaanszekerheidsstelsels of de P.D.O.K., gelast door het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf. De werkgever dient enkel de kaarten met de zegels te overhandigen aan de werknemers, zoals hij ze ontvangt van de P.D.O.K., waarvan de tegenwaarde wordt betaald door de P.D.O.K. of de vakorganisaties. De werknemer kan van de werkgever de afgifte daarvan vragen, of eventueel bij gebreke daarvan een geschillenkaart aanvragen bij het voornoemd Fonds (zie de artikelen. 2, 3, 5, 14 en 16 C.A.O. 28 april 1988). Overigens blijkt uit het geschreven advies van de Arbeidsauditeur voor de eerste rechter in de zaak A.R. 40.037 dat de P.D.O.K. eerste appellant heeft gedagvaard in betaling van de verschuldigde bijdragen (stuk 15 rechtsplegingsdossier). De vordering tot betaling van vakantiegeld en de tegenwaarde van de weerverletzegels en getrouwheidszegels is, zoals ze is gesteld, ongegrond. RAES toont anderzijds ook niet aan dat hij schade heeft geleden door de afhoudingen, verricht op de uitbetaalde 'lonen', bedragen die blijkbaar werden afgehouden als bedrijfsvoorheffing en crisisbijdrage, terwijl niet wordt aangetoond dat deze voorheffingen niet zouden gestort zijn aan de fiscus, waardoor ze onvermijdelijk werden verrekend met de door RAES verschuldigde belastingen, met de aanslagen in de personenbelasting met betrekking tot de inkomsten van de jaren 1993, 1994 en 1995. RAES toont ook niet aan dat hij hierdoor, door de schuld van de werkgever, te veel belastingen zou hebben betaald. De vordering ingesteld door de partij Jan RAES is ongegrond. OP DIE GRONDEN, HET ARBEIDSHOF, Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken en inzonderheid op artikel 24. Alle andere en strijdige conclusies verwerpende. Recht doende op tegenspraak. Verklaart het hoger beroep inzake de procedures tussen de B.V.B.A. Sneppe A.G. en de RIJKSDIENST VOOR SOCIALE ZEKERHEID gekend onder de A.R. nummers 39.862, 40.224 en 43.160 ontvankelijk doch ongegrond. Bevestigt het bestreden vonnis van vier maart negentienhonderd negenennegentig van de Arbeidsrechtbank te Dendermonde, afdeling Aalst, vijfde kamer, voor wat betreft dit gedeelte van de betwisting en wat de kosten van het geding tussen deze partijen betreft. Verklaart het incidenteel beroep van RAES Jan onontvankelijk. Trekt, voor wat betreft de overige betwistingen de zaak tot zich en verder wijzende, Verklaart de vordering van RAES Jan tegen SNEPPE August en B.V.B.A. SNEPPE A.G. gekend onder A.R. nr. 40.037 ontvankelijk doch ongegrond. Verwijst appellanten, overeenkomstig artikel 1017, eerste lid Ger.W. in de kosten van het hoger beroep in hoofde van appellanten en van eerste geïntimeerde.
13
Vereffent deze kosten als volgt : - aan de zijde van appellanten : uitgavenvergoeding 2.100 frank rechtsplegingsvergoeding 10.320 frank (herleid) - aan de zijde van eerste geïntimeerde : rechtsplegingsvergoeding (zoals gevorderd) 10.080 frank. Legt de kosten van beide aanleggen in hoofde van tweede geïntimeerde te zijnen laste en vereffent deze kosten als volgt : - eerste aanleg : dagvaarding 3.717 frank rechtsplegingsvergoeding 7.380 frank aanvullende rechtsplegingsvergoeding 2.050 frank - hoger beroep : rechtsplegingsvergoeding 10.260 frank. Aldus uitgesproken op drie november tweeduizend in openbare terechtzitting door de vijfde kamer van het Arbeidshof te Gent, zetelend te Gent en waarin zitting hadden Dewulf Lionel, Raadsheer in het Arbeidshof, Voorzitter, Uyttenhove Walter, Raadsheer in sociale zaken, benoemd als werkgever, Impens Willy, Raadsheer in sociale zaken, benoemd als werknemerbediende en Wittevrongel Hilda, griffier. (get.) H. Wittevrongel - W. Impens - W. Uyttenhove -
14