Instantie Hof van Beroep te Gent
Onderwerp Art 90, 1° WIB 1992. Diverse inkomsten. Inbreng knowhow
Datum 15 mei 2007
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M & D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars - 2007
M&D CONSULT BVBA ARTHUR VERHAEGENSTRAAT 26 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
Hof van beroep te Gent 5e kamer ________ terechtzitting van 15-05-2007 BELASTINGEN Nr. 2005/AR/1127 in de zaak van : D. K. J., werknemer, en H. H., werkneemster, samenwonende te ..., appellanten, ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. V. A. loco mr. V. F., advocaat te ... tegen: DE BELGISCHE STAAT, FOD Financiën, in de persoon van de Gewestelijke Directeur der Directe belastingen te Brugge, wiens kantoor gevestigd is te ..., geïntimeerde, ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. G. loco mr. V. A. E., advocaat te ... spreekt het Hof het volgend arrest uit : Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie op 2 mei 2005 werd door de appellanten hoger beroep ingesteld tegen het vonnis uitgesproken door de vierde kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge van 1 februari 2005, waarbij hun fiscale vordering houdend bezwaar tegen de op hun naam gevestigde aanslag in de personen- en aanvullende gemeentebelasting voor het aanslagjaar 1998 (kohierartikel 071.201) werd afgewezen. Het hoger beroep strekt er toe het bestreden vonnis te doen vernietigen en opnieuw wijzende de aanslag voor het aanslagjaar 1998 onder kohierartikel 071.201 volledig te ontheffen, dienvolgens de teruggaaf te bevelen van alle sommen die op grond van de aldus ontheven aanslag werden geïnd, te vermeerderen met de moratoriumintresten, dit alles met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de beide aanleggen.
Minstens alvorens recht te doen volgende prejudiciële vraag te stellen : "Houdt artikel 90,1° WIB'92 een schneding in van het in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet vervat gelijkheidsbeginsel, in zover het winst of baten, hoe ook genaamd, die zelfs occasioneel of toevallig, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit enige prestatie, verrichting of speculatie of uit diensten bewezen aan derden, vrijstelt van belasting wanneer deze inkomsten worden behaald door belastingplichtigen die handelen binnen het normale beheer van een lichamelijk roerend goed, terwijl dezelfde inkomsten belastbaar zijn wanneer ze worden behaald door belastingplichtigen die eveneens handelen binnen het normale beheer, maar dan van een onlichamelijk roerend goed". De geïntimeerde vordert de bevestiging van het bestreden vonnis. Een betekening van het bestreden vonnis ligt ni et voor zodat het hoger beroep tijdig en regelmatig voorkomt. Feitelijke gegevens De appellant was destijds militair helikopterpiloot. Samen met E. V. H. en W. G. W. heeft hij de naamloze vennootschap de NV N. H. V. opgericht, die tot doel zou hebben het overbrengen van zeeloodsen naar zeeschepen die havens moesten binnenvaren, met helikopters in plaats van met schepen uit te voeren. Op basis van een verslag van een bedrijfsrevisor van het kantoor "C., P. & Co" was er naast een inbreng in geld van 13.300.000 BEF (329.698,39 EUR) ook een inbreng in natura van 19.900.000 BEF (493.308,11 EUR) betiteld als 'knowhow' opgesplitst in enerzijds de waarde van de reeds door betrokkenen geleverde prestaties in de voorbereidingsperiode (autokosten, telefoon en fax, administratiekosten, representatiekosten, reiskosten en kostprijs van reeds bestede uren) en anderzijds de waarde van eigenlijke niet-beschermde knowhow (divers studiewerk, opstellen reglementering, afspraken met Bestuur der Luchtvaart, contacten met het Loodswezen, het vastleggen van engagementen van piloten die van de militaire naar de burgerluchtvaart zouden overstappen). Het eerste deel werd geraamd op 9.930.000 BEF (246.158,27 EUR) en het tweede deel op 9.970.000 BEF (247.149,84 EUR). Bij bericht van wijziging van aangifte van 24 oktober 2000 werd vooropgesteld dat de inbreng in natura van de knowhow door de appellant in de genoemde vennootschap belastbaar was als diverse inkomsten voor een bedrag van 9.950.000 BEF (246.654,06 EUR). Dit bedrag zou worden toegevoegd tegenover code 200 (winst of baten uit toevallige of occasionele prestaties, verrichtingen, speculaties of diensten). Tevens werd een belastingverhoging van 10% aangekondigd.
In zijn antwoord op het bericht van wijziging van aangifte liet de appellant weten niet akkoord te kunnen gaan omdat het belasten van de inbreng in natura als divers inkomen als een verkapte vermogensbelasting diende te worden beschouwd, ondergeschikt omdat conform artikel 90, 1° WIB/92 alleen de inkomsten gerealiseeerd ingevolge de specifieke prestatie of verrichting belast kunnen worden als divers inkomen. De economische waarde van de inbreng is niet gestegen ingevolge de inbreng in de vennootschap zodat door de inbreng zelf geen bijkomende meerwaarde werd gecreëerd. Niettemin werd de aanslag gevestigd zoals aangekondigd. De appellant tekende bezwaar aan en hernam zijn argumentatie zoals ontwikkeld tijdens de taxatieprocedure. Bij de directoriale beslissing van 24 april 2002 werd het bezwaar afgewezen. Geoordeeld werd dat de restcategorie "diverse inkomsten" tot doel had geïsoleerde occasionele verrichtingen die geen bedrijfskarakter hebben belastbaar te stellen. Enkel de winsten en baten die voortspruiten uit het normale beheer van het privé-vermogen ontsnappen aan belastinghe ffing, voor zover het gaat om onroerende waarden, portefeuillewaarden en roerende waarden. De onstoffelijke waarden (knowhow) behoren daar niet toe hetgeen volgens de gewestelijke directeur impliceert dat deze onlichamelijke persoonlijke bestanddelen steeds belastbaar zijn als diverse inkomsten zoals bedoeld in artikel 90, 1° WIB/92. In zijn fiscale vordering hernam de appellant zijn grieven. Door de inbrengwaarde van de knowhow als divers inkomen te belasten wordt artikel 90, 1° WIB/92 geschonden omdat het een verkapte vermogensbelasting betreft. Art.92, 1° WIB/92 stelt alleen de inkomsten die rechtstreeks en uitsluitend voortspruiten uit de bedoelde verrichting belastbaar. Dit wil zeggen dat alleen de inbrengverrichting belastbaar is. Dit heeft voor gevolg dat de inbreng voor geleverde prestaties en de eingelijke knowhow niet als divers inkomen kan belast worden. Nog ondergeschikt meent de appellant dat de inbrengverrichtingen kaderen binnen het normaal beheer van een privé-vermogen. Dit geldt ook voor de knowhow. In het bestreden vonnis werd de fiscale vordering afgewezen. Volgens de eerste rechter is er sprake van een inkomen aangezien de appellant voor zijn inbreng aandelen heeft ontvangen zonder dat hij in ruil daarvoor een werkelijk, bewezen of objectiveerbaar goed uit zijn partrimonium zag verdwijnen. De winst bestaat uit de economische waarde van de ontvangen aandelen en spruit voort uit de inbrengverrichting. Voorts verwierp de eerste rechter de stelling van de appellant dat "knowhow" als een roerend voorwerp zou kunnen worden beschouwd. Tenslotte weigerde de eerste rechter een prejudiciële vraag te stellen aan het Arbitragehof.
In zijn beroepsakte hernam de appellant zijn grieven zoals ontwikkeld in zijn fiscale vordering. De appellant vraagt evenwel een prejudiciële vraag te willen stellen voor zover de term "roerende voorwerpen" in artikel 90, 1° WIB/92 niet de onlichamelijke roerende goederen zou bevatten. Beoorderling De betwisting is beperkt tot het antwoord op de vraag of de vergoeding die de appellant verkreeg voor de inbreng van knowhow bij de oprichting van de NV N. H. V. als een divers inkomen te beschouwen is. Het toepasselijke wetsartikel art. 90,1° WIB/92 luidt als volgt: "Diverse inkomsten zijn: 1° Onverminderd het bepaalde in 8°, 9°, 10° winst of baten, hoe ook genaamd, die zelfs occasioneel of toevallig, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit enige pretatie, verrichting of speculatie of uit diensten bewezen aan derden, daazronder niet begrepen normale verrichtingen van beheer van een privé-vermogen bestaande uite onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen." Bij het onderzoek naar de belastbaarheid van de vergoeding die de appellant ontving moet eerst worden nagegaan of de inbreng van de knowhow een prestatie, verrichting of specualite uit diensten bewezen aan derden betreft in de zin van artikel 90, 1° WIB/92. Is het antwoord op deze vraag positief dan moet nog onderzocht worden of de verrichting dan misschien toch niet belastbaar is omdat deze verrichting kadert binnen een normaal beheer van een privé-vermogen bestaande uit "onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen". Richting gevend bij de beoordeling is het arrest van het Hof van Cassatie van 24 oktober 1975 met bijgaand advies van advocaat-generaal Krings (Cass., 24 oktober 1975, Pas., 1976, I, 244). Uit voormeld advies meot blijken dat vóór de invoering van art. 67,1° WIB/64 (thans art. 90, 1° WIB/92) er geen categorie van diverse inkomsten in het toenmalige belastingstelsel bestond. Winsten uit occasionele verrichtingen en verrichtingen uit het normaal beheer van een privaat patrimonium warden dan ook niet belastbaar. De verrichting van inbreng van knowhow was onder het cedulair stelsel niet belastbaar tenzij aan deze opbrengst het karakter van bedrijfsinkomen werd toebedeeld. Door de afschaffing van het cedulair stelsel bij de hervorming van de inkomstenbelasting in 1962 heeft de wetgever willen reageren tegen het feit dat sommige winsten en baten onbelast bleven omdat ze niet voortkwamen uit een winstgevende bezigheid. In de memorie van toelichting kan worden genoteerd dat de diverse inkomsten van verschillende bronnen kunnen voortkomen: prestaties voor derden,
verrichtingen van commerciële of industriële aard, speculaties op goederen, toevallige adviezen (M. v. T., Parl.St.Kamer, 1961-62, nr.264/1,77). Dit had voor gevolg dat ook occasionele verrichtingen die geen bedrijfskarakter hebben aan de diverse inkomsten kunnen worden onderworpen. Te dezen werd de inbrengverrichting gesteld buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid zodat in principe deze verrichting valt onder artikel 90,1° WIB/92. De reeds uitgevoerde prestaties voor de opgerichte vennootschap (derde) en de technische kennis (zuivere knowhow) zijn verrichtingen die door de wetgever zijn bedoeld. De daarvoor ontvangen aandelen tonen aan dat de winst voortspruit uit de inbrengverrichting zelf hetgeen de toepasselijkheid van art. 90,1° WIB/92 nog eens onderstreept. Nu de eerste vraag positief werd beantwoord moet nagegaan worden of de inbrengverrichting dan misschien toch niet belastbaar is omdat het winstoogmerk kadert binnen het normale beheer van een privé-vermogen bestaande uit "onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen". Onder normale verrichtingen van beheer van een privaat vermogen moet worden verstaan "de daden die een goed huisvader verricht voor het dagelijkse beheer, maar tevens met het oog op het winstgevend maken, de tegeldemaking en de wederbelegging van bestanddelen van een vermogen, dit is van goederen die hij heeft verkregen door erfopvolging, schenking of door eigen sparen of nog als wederbelegging van vervreemde goederen". Te dezen overstijgt de vervaardiging en overdracht van een knowhow t.b.v. 9.950.000 BEF (246.654,06 EUR) de grenzen van het normaal beheer van een privaat vermogen. Daarenboven heeft de wetgever gesteld dat "alleen de winsten uit de roerende voorwerpen en waarden in portefeuille, alsmede uit de onroerende goederen niet belastbaar zijn wanneer zij voortkomen uit het beheer van een privaat patrimonium" (Cass., 24 oktober 1975, Arr.Cass., 1976, 244, concl. Krings, 249), waaruit advocaat-generaal Krings, daarin gevolgd door het Hof, afleidde dat winsten die met onstoffelijke goederen (knowhow) verband houden en die uit een verrichting zoals bedoeld in artikel 90,1° WIB/92 voorkomen belastbaar zijn zelfs wanneer zij de kenmerken van privaat bezit vertonen. Te dezen is knowhow een onlichamelijk roerend goed doch geenszins een roerend voorwerp, een onroerend goed of portefeuillewaarde. In de gegeven omstandigheden is de knowhow, waarvoor aan de appellant een vergoeding werd toegekend onder de vorm van aandelen, terecht onderworpen aan de diverse inkomstenbelasting.
Tenslotte werpt de appellant op dat er onderscheid gemaakt werd tussen lichamelijke en onlichamelijke roerende goederen zodat er een ongeoorloofde ongelijkheid bestaat tussen de behandeling van roerende goederen. Uit dien hoofde vordert de appellant de hierboven vermelde prejudiciële vraag te willen stellen. Nu hiervoor werd aangenomen dat de ganse inbrengverrichting het normaal beheer van privaat patrimonium overstijgt is het antwoord op de prejudiciële vraag niet onontbeerlijk om tot een uitspraak te komen. OP DIE GRONDEN, HET HOF, recht doende op tegenspraak, Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Verklaart het hoger beroep toelaatbaar doch wijst het af als ongegrond. Bevestigt derhalve het bestreden vonnis in al zijn beschikkingen. Verwijst de appellanten in de kosten van het hoger beroep en begroot deze kosten als volgt: - aan de zijde van de appellanten: * uitgavenvergoeding 59,49 EUR * rechtsplegingsvergoeding hoger beroep 485,87 EUR - aan de zijde van de geïntimeerde: * rechtsplegingsvergoeding hoger beroep 485,87 EUR Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting van het Hof van beroep te Gent, vijfde kamer, recht doende in burgerlijke zaken, op VIJFTIEN MEI TWEEDUIZEND EN ZEVEN. Aanwezig: De Heer A. D. M., Kamervoorzitter, Voorzitter, De Heer G. T., Raadsheer, Mevrouw G. D. R., Plaatsvervangend Raadsheer, De Heer M. V., griffier.