Instantie Hof van Cassatie
Onderwerp Deskundigenonderzoek – Gerechtelijk onderzoek tegen de persoon die technische bijstand verleent – Recht van verdediging
Datum 23 april 2002
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M & D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars - 1 januari 2002
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
23 april 2002
P.02.0174.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. P.02.0174.N L. M., eiser, inverdenkinggestelde, met als raadsman Mr. Erik Peeters, advocaat bij de balie te Mechelen, tegen 1. MEDIAPAR, naamloze vennootschap, met zetel te Gent, Asterdreef 30, die keuze van woonst doet bij Mr. L. Ravhekar, met kantoor te Mechelen, Battelsesteenweg 313, 2. LOWLANDS HOLDING, naamloze vennootschap, met zetel te Luxe mburg (Groot-Hertogdom Luxemburg), Centre Etoile, boulevard de la Foire 5, die keuze van woonst doet bij Mr. L. Ravhekar, met kantoor te Mechelen, Battelsesteenweg 313, 3. Luc THIBAUT & C° FINANCIERS, naamloze vennootschap, met zetel te Antwerpen, Boomsesteenweg 510A, verweerders, burgerlijke partijen.
23 april 2002 I.
P.02.0174.N/2
Bestreden beslissing Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 14 december 2001
gewezen door het Hof van Beroep te Antwerpen, kamer van inbeschuldigingstelling. II.
Rechtspleging voor het Hof Raadsheer Paul Maffei heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Patrick Duinslaeger heeft geconcludeerd.
III.
Cassatiemiddelen Eiser stelt in een memorie een middel voor. Dit middel is als volgt
gesteld: Geschonden wettelijke bepalingen - de algemene rechtsbeginselen inzake eerbiediging van het recht van verdediging en de loyauteit bij de bewijsvoering in strafzaken. Aangevochten beslissingen Eiser werd, na het faillissement van de NV Bemeco Partners (vonnis van 18 januari 1993), een aantal malen ondervraagd in onderzoeken lastens M., D. S. en V. B.. Eiser werd op geen enkele manier, laat staan expliciet, verwittigd of op de hoogte gesteld dat hij eveneens als een verdachte werd beschouwd in deze onderzoeken. Wel integendeel, in mei 1994 werd eiser, met de uitdrukkelijke toestemming van onderzoeksrechter De Meuter, door de aangestelde deskundige Van Oosten verzocht om hem behulpzaam te zijn bij diens deskundig onderzoek. Eiser heeft dienvolgens in 1994, noodzakelijkerwijze als een derde, meegewerkt aan de uitvoering van een deskundig onderzoek. Op geen enkel ogenblik werd eiser erop gewezen dat hij als een verdachte beschouwd werd en dat het resultaat van zijn medewerking ook tegen hemzelf gebruikt zou (kunnen) worden. Op het ogenblik van de vordering van het openbaar ministerie blijkt eiser dan bestempeld te worden als mededader – ‘verantwoordelijke voor de boekhouding’. Het hof van beroep, kamer van in beschuldigingstelling, heeft in het arrest van 14 december 2001 overwogen dat:
23 april 2002
P.02.0174.N/3
‘Dat het meewerken met het gerechtelijk onderzoek geen vrijgeleide oplevert in verband met eventuele latere vervolging’; Dat de inverdenkingstelling en vervolging van deze inverdenkinggestelde in een latere fase van het strafonderzoek het rapport van de deskundige niet aantast’; Dat daardoor evenmin zijn recht van verdediging is geschonden; Grieven Eiser had in besluiten voor de kamer van inbeschuldigingstelling opgeworpen: “De inverdenkingstelling strekt ertoe dat een persoon niet jaren in onwetendheid verkeert over het feit dat hij het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijk onderzoek, en dat hij dit slechts verneemt op het ogenblik dat hij uitgenodigd wordt tot de procedure voor de raadkamer. Dit is precies wat (eiser) overkomen is doch bovendien werd in 1994 (nadat hij voordien reeds verhoord was geworden ‘als getuige’) aan (eiser) expliciet gevraagd om als derde (buitenstaander) medewerking te verlenen aan de uitvoering van een onderzoeksdaad. In deze omstandigheden is het onaanvaardbaar om (eiser) niet op dat ogenblik ook formeel op de hoogte te stellen dat het onderzoek dat gevoerd wordt ook aanleiding gaf tot het bestaan van ‘ernstige aanwijzingen van schuld’ in zijnen hoofde. In 1994 had men formeel moeten zeggen dat (eiser) beschouwd werd als ‘verantwoordelijke voor de boekhouding’ en als verdachte, terwijl de onderzoeksrechter (eiser) integendeel expliciet niet als een verdachte beschouwt. (Eiser) is als verdachte (verantwoordelijke voor de boekhouding) moeilijk te beschouwen als ‘een derde die de deskundige behulpzaam mag zijn’ bij de uitvoering van een onderzoeksdaad. Ofwel beschouwt men (eiser) in 1994 als louter uitvoerder onder gezag, leiding en toezicht (registreerwerk), maar dan kan men achteraf (eiser) op grond van dezelfde eerdere verklaringen niet gaan beschouwen als mededader en de verantwoordelijke van de boekhouding, omdat men hem in 1994
23 april 2002
P.02.0174.N/4
onherstelbaar verschalkt heeft in zijn rechten van verdediging (loyauteit bewijsvoering/procesvoering) door hem te beschouwen ‘als een derde’ die behulpzaam mag zijn bij de uitvoering van een onderzoeksdaad. Er is immers niet alleen het zwijgrecht in hoofde van elke ‘verdachte’, maar ook het principe dat men niet gehouden kan worden aan zijn eigen veroordeling mee te werken. In casu gebeurt de medewerking dan nog met de expliciete toestemming van de onderzoeksrechter, (eiser) is ‘onderzoeker’ en ‘verdachte’.” Het hof (van beroep) overweegt terecht dat het meewerken aan een gerechtelijk onderzoek geen vrijgeleide oplevert in verband met eventuele latere vervolging. In casu heeft eiser echter, met toestemming van de onderzoeksrechter, een deel van de opdracht van de aangestelde deskundige (openen en uitprinten van de computergegevens met boekhoudkundige gegevens van te onderzoeken vennootschappen ‘van de verdachten’) uitgevoerd. De verklaringen die eiser voordien aflegde worden naderhand in 1998 door het openbaar ministerie aangewend om eiser te bestempelen als mededader – verantwoordelijke voor de boekhouding én het deskundig verslag wordt eveneens tegen eiser gebruikt. Het hof van beroep stelt vervolgens, zonder nadere motivering, dat de rechten van verdediging van eiser niet zijn geschonden. Eiser meent dat hij wel degelijk onherstelbaar verschalkt werd en het (in casu) onaanvaardbaar was om hem in 1994 niet mee te delen dat hij als mededader (verantwoordelijke voor de boekhouding) beschouwd werd en het onderzoek ook lastens hem gevoerd werd. Thans mocht eiser in de gegeven omstandigheden er in 1994 terecht van uitgaan dat hij niet als een verdachte beschouwd werd (na zijn voorafgaande verklaringen) doch als een derde. Een verdachte kan onmogelijk gevraagd worden om een deel van de opdracht van de deskundige uit te voeren (technische problematiek openen computerdiscettes met boekhoudkundige gegevens).
23 april 2002
P.02.0174.N/5
Het feit dat de deskundige meedeelde dat dit met de instemming van de onderzoeksrechter gebeurde maakt het, enerzijds, de facto onmogelijk om te weigeren en vormt, anderzijds, de bevestiging dat het onderzoek niet lastens eiser gevoerd werd. Een eventuele andere verdedigingsstrategie van eiser werd hierdoor onmogelijk gemaakt. Eiser had immers als verdachte kunnen zwijgen (zwijgrecht) en een verdachte kan niet verondersteld worden tegen zichzelf onderzoek te (helpen) voeren en op die manier aan zijn eigen vervolging/veroordeling mee te werken. Men kan geen deskundige én verdachte zijn. In besluiten voor de kamer van inbeschuldigingstelling had eiser tot slot gesteld dat in zijnen hoofde, jaren later niet meer regelmatig door het openbaar ministerie alsnog besloten kon worden om ook hem op te nemen in de vordering tot verwijzing naar de correctionele rechtbank. Wanneer in voormelde omstandigheden de betrokkene in onwetendheid wordt gelaten, en aldus onherstelbaar in zijn recht van verdediging werd verschalkt, is er aanleiding om te stellen dat dit leidt tot de nietigheid van de vervolging in hoofde van eiser. Er is immers het principe van de loyauteit waarmee procespartijen moeten handelen, hetgeen in casu manifest en onherstelbaar met de voeten getreden werd opzichtens eiser. Het hof van beroep, kamer van inbeschuldigingstelling, heeft nagelaten te motiveren waarom het recht van verdediging van eiser in casu niet geschonden zou zijn, waar het zich beperkt tot de algemene motivering dat meewerken met het gerechtelijk onderzoek geen vrijgeleide oplevert. Eiser heeft echter meer gedaan dan gewoon meewerken, eiser heeft - op verzoek en met toestemming van de onderzoeksrechter - een deel van de opdracht van een aangestelde gerechtsdeskundige uitgevoerd. Het is onaanvaardbaar dat dergelijk verzoek aan een verdachte gericht zou kunnen worden, zeker zonder dat deze geïnformeerd zou dienen te worden dat hij een verdachte is.
23 april 2002
P.02.0174.N/6
Het is onaanvaardbaar dat eiser klaarblijkelijk als ‘een derde’ beschouwd werd, om jaren later het geweer radicaal van schouder te veranderen. Het is evident dat eiser in mei 1994, indien ook maar enige twijfel hieromtrent in zijnen hoofde zou bestaan hebben, juridisch advies ingewonnen zou hebben en minstens zou hebben overwogen of deze ‘medewerking’ aangewezen was in zijn verdedigingsstrategie als verdachte die men beschouwde als de verantwoordelijke voor de boekhouding. De verdachte moet zelf zijn verdedigingsstrategie kunnen bepalen en kan er noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, toe verplicht worden mee te werken aan een rechtspleging die tot zijn veroordeling kan leiden. De grondrechten van eiser, meer bepaald de miskenning van de algemene rechtsbeginselen inzake de eerbiediging van het recht van verdediging en de loyauteit bij de bewijsvoering in strafzaken werden onherstelbaar miskend. IV.
Beslissing van het Hof A. Onderzoek van het middel Overwegende dat wanneer een persoon aan de onderzoekers of de
aangestelde deskundige voor de vervulling van hun opdracht op hun verzoek en met toestemming van de onderzoeksrechter technische bijstand verleent, dit niet belet dat het gerechtelijk onderzoek ook tegen hem wordt gevoerd en hij later wegens de feiten die daarvan het voorwerp uitmaken, in verdenking gesteld en vervolgd wordt indien er aanwijzingen zijn dat hij bij deze feiten betrokken is; dat de omstandigheid dat aan deze persoon, die zijn medewerking steeds kan weigeren, niet wordt medegedeeld dat hij reeds verdacht is of later verdacht zou kunnen zijn, de loyaliteit van de bewijsvoering niet aantast noch zijn recht van verdediging in het gedrang brengt; Dat het middel in zoverre faalt naar recht; Overwegende, voor het overige, dat het arrest met de in het middel aangehaalde redenen eisers bedoelde verweer verwerpt en beantwoordt; Dat het middel in zoverre feitelijke grondslag mist;
23 april 2002
P.02.0174.N/7
B. Ambtshalve onderzoek van de beslissing op de strafvordering Overwegende dat de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen in acht zijn genomen en de beslissing overeenkomstig de wet is gewezen; OM DIE REDENEN, HET HOF, Verwerpt het cassatieberoep; Veroordeelt eiser in de kosten. Gezegde kosten begroot op de som van tweehonderd en tien euro vierenzeventig cent verschuldigd. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, tweede kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Edward Forrier, voorzitter, en de raadsheren Etienne Goethals, Paul Maffei, Dirk Debruyne, Luc Van hoogenbemt, en uitgesproken in openbare terechtzitting van drieëntwintig april tweeduizend en twee, door afdelingsvoorzitter Edward Forrier, in aanwezigheid van advocaat-generaal Patrick Duinslaeger, met bijstand van griffier Frank Adriaensen.