Instantie Arbeidshof te Antwerpen
Onderwerp Sociale zekerheid voor werknemers. Algemene regeling. Toepassingsgebied - Bijdragen Solidariteitsbijdragen - Privé gebruik van firmawagens - Bewijslast
Datum 16 september 2004
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M & D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars – december 2004
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN
Arbeidshof te Antwerpen AFDELING HASSELT
___________
ARREST Rep. Nr. A.R. 2030350 Vierde Kamer Tegensprekelijk Eindarrest
Artikel 580 Bijdragen RSZ
OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZESTIEN SEPTEMBER TWEEDUIZEND EN VIER
In de zaak:
DE RIJKSDIENST VOOR SOCIALE ZEKERHEID, Openbare Instelling, met zetel te 1060 Brussel, Victor Hortaplein nr. 11,
appellant, verschijnend bij mr. W. DESCAMPS, advocaat te Hasselt;
tegen:
G. G. NV,
geïntimeerde, verschijnend bij mr. J. NULENS, advocaat te Hasselt.
Gezien de stukken van het dossier van rechtspleging, inzonderheid:
A.R. 2030350 - 4e kamer - blz. 2 • het bestreden vonnis van de Arbeidsrechtbank te Hasselt gewezen bij verstek t.a.v. geïntimeerde op 19 december 2001 en waarvan geen betekening voorligt; • het bestreden verzetvonnis van de Arbeidsrechtbank te Hasselt gewezen op tegenspraak tussen partijen op 10 september 2003 en waarvan geen betekening voorligt; • het verzoekschrift tot hoger beroep neergelegd ter griffie van het Arbeidshof op 6 november 2003; • de conclusies van appellant ontvangen ter griffie op 15 december 2003; • de beschikking van 17 februari 2004 overeenkomstig artikel 747 §2 van het Gerechtelijk Wetboek; • de conclusies van appellant ontvangen ter griffie op 1 april 2004; • de conclusies en syntheseconclusies van geïntimeerde ontvangen ter griffie op resp. 27 februari 2004 en 13 april 2004; • de processen-verbaal van terechtzittingen.
Gehoord partijen in hun middelen en voordracht hunner conclusies ter zitting van 17 juni 2004.
Het hoger beroep werd tijdig en regelmatig naar vorm ingesteld en is ontvankelijk.
I. Feiten en voorafgaande rechtspleging Geïntimeerde baat een groot- en kleinhandel in geschenkartikelen en schoolbenodigdheden uit en heeft hiervoor een aantal handelsvertegenwoordigers in dienst die elk de beschikking hebben over een firmawagen. Op 12 december 2000 voert de sociale inspecteur van appellant een onaangekondigde controle uit in de onderneming van geïntimeerde en dit in verband met de naleving van de wetgeving op de sociale zekerheid der werknemers meer specifiek i.v.m. het eventueel privé-gebruik van de firmawagens door de vertegenwoordigers (cfr. Inspectieverslag appellant). Met schrijven van 8 januari 2001 gericht aan geïntimeerde kondigt de sociaal inspecteur van appellant een verder onderzoek aan in de onderneming van geïntimeerde i.v.m. de aanwending van de firmawagens door het personeel en verzocht deze laatste de volgende documenten ter beschikking te houden m.n. het personeelsregister en de arbeidsovereenkomsten (cfr. Administratief dossier appellant). Met schrijven van 10 januari 2001 maakt geïntimeerde aan de inspectiedienst van appellant: 2
A.R. 2030350 - 4e kamer - blz. 3 appellant: -
de arbeidsovereenkomsten van de drie in dienst zijnde vertegenwoordigers over m.n. van de heer D. V., mevr. I. B. en de heer O. A.;
-
de lijst van de voertuigen geleasd door geïntimeerde met kopie van de facturen;
-
de lijst van de persoonlijke voertuigen van voormelde vertegenwoordigers. (cfr. Administratief dossier appellant).
Teneinde de zaak verder te onderzoeken neemt de sociaal inspecteur van appellant contact op met de Controle Vennootschappen Hasselt 3. Mevr. D. B. A., inspecteur bij de Directe Belastingen, kondigde hierop een bezoek aan bij geïntimeerde voor 27 februari 2001 datum waarop de sociaal inspecteur van appellant haar vergezelde (cfr. Inspectieverslag appellant). Tijdens dit bezoek verklaart de afgevaardigde bestuurder van geïntimeerde, de heer Vandermot Rudi, alsdan het volgende: “De vertegenwoordigers B. I., V. D. en A.. hebben firmawagens ter beschikking voor dienstverplaatsingen. Zij zijn steeds op de baan en komen nooit rechtstreeks naar de firma. Volgens de bijlagen aan de arbeidsovereenkomsten mogen zij de dienstwagens niet gebruiken voor privé-doeleinden. Indien zij de firmawagens willen gebruiken, dan moeten zij hiervoor toestemming vragen en het overeenstemmende gedeelte betalen aan de werkgever. Tot op heden is dit nog niet gebeurd. De vertegenwoordigers beschikken over tankkaarten van de firma. Ik toon u onder meer de facturen voor aankoop brandstoffen met tankservicekaart. Zo heeft B. I. op zondag 1/2/98 om 14.02 uur getankt te ZOTTEGEM. Volgens mij is zij toen gaan tanken om op maandagmorgen heel vroeg te kunnen vertrekken. A. O. nam in augustus 1999 11 dagen verlof. De juiste dagen van dit verlof kan ik u niet meedelen. Hij tankte op maandag 2 augustus om 21u24, op zaterdag 7 augustus om 16u37, op maandag 16 augustus om 14u25. Op maandag 23 augustus om 9u31 en vrijdag 27 augustus om 16u45. B. I. tankte op zaterdag 28 augustus om 9u27. Zij tankt meestal in ZOTTEGEM en zij woont in de buurt. Zij was in augustus 1995 5 dagen in verlof. B. I. was in juli 2000 12 dagen in verlof en werkte 8 dagen. Zij tankte op zaterdag 1 juli 2000 om 14u40, op donderdag 6 juli om22u14, op donderdag 11 juli om 20u21 en op maandag 31 juli om 9u09. A. O. was in juli 2000 7 dagen in verlof. Hij tankte op maandag 3 juli, op woensdag 11 en op donderdag 13 juli; op zondag 16 juli om 17u19 en op donderdag 20 juli. V. D. was tijdens de maand augustus 2000 15 dagen in verlof. Hij tankte op woensdag 9 augustus om 15u21, op vrijdag 11 augustus om 10u53 en op zaterdag 26 augustus om 1u12 te STO GHISL.-CANTERSTEEN BRUSSEL. Zij tanken tijdens het weekend om op maandagmorgen heel vroeg te kunnen vertrekken. De arbeidsovereenkomsten werden door mij als ‘werkgever’ ondertekend als bediende-gevolmachtigde. Ik was bij de NV G. G. bediende van 1/11/96 tot 31/12/98. Sedert 4/2/99 ben ik afgevaardigde bestuurder en geniet ik bezoldigingen als zelfstandige. De vertegenwoordigers gebruiken de firmawagens niet voor privé-doeleinden. Bijgevolg is er dan ook geen voordeel privé-gebruik en wens ik niet akkoord te gaan met het eventueel standpunt van de RSZ en het Ministerie van Financiën waarbij er voor de vertegenwoordigers voordelen privé-gebruik firmawagens worden aangerekend op basis van jaarlijks 5000 km en de fiscale pk. Uit nazicht van de bedrijfsinkomsten van 1998 en 1999 blijkt dat de verkeersovertredingen van het personeel, die zich met bedrijfswagens verplaatsen, ten laste worden genomen door de vennootschap. Ik wist niet dat de verkeersboeten, ten laste genomen door de werkgever, door de RSZ beschouwd worden als3
A.R. 2030350 - 4e kamer - blz. 4 1999 blijkt dat de verkeersovertredingen van het personeel, die zich met bedrijfswagens verplaatsen, ten laste worden genomen door de vennootschap. Ik wist niet dat de verkeersboeten, ten laste genomen door de werkgever, door de RSZ beschouwd worden als loon. Ik ga niet akkoord met een eventuele regularisatie van de bedragen naar loon”. Op 18 juni 2001 schrijft appellant het volgende aan geïntimeerde: “Betreft: Ambtshalve regularisatie privé-gebruik bedrijfswagens Geachte mevrouw, Geachte heer, Op basis van de door ons verzamelde elementen en nazicht van uw dossier is gebleken dat er nog regularisaties dienen te gebeuren ivm het privé-gebruik van bedrijfswagens. Derhalve gaat de Rijksdienst over tot ambtshalve aangifte van deze bedragen voor het eerste kwartaal 1997 tot en met het eerste kwartaal 2001, steunend op artikel 22 van de wet van 27 juni 1969. Eerstdaags zult u berichten van wijziging ontvangen. De verschuldigde bijdragen dienen zonder uitstel aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overgemaakt door storting of overschrijving op postrekeningnummer 679-0261811-08, met vermelding van uw inschrijvingsnummer en de betreffende periode, voor zover dit nog niet geschiedde. Wij maken alle voorbehoud wat betreft het aanrekenen van bijdrageopslagen en verwijlintresten in toepassing van de wetsbepalingen terzake.”. (adm. dossier appellant) Als gevolg hiervan maakte appellant aan geïntimeerde een bericht van wijziging opgesteld op 26 juni 2001 voor de periode 1/97 t.e.m. 1/2001 voor het bedrag van 5.952,99 EUR over. Als reden wordt vermeld: “Regularisatie Ambtshalve regularisatie prive gebruik bedrijfswagens. Wijziging opgesteld overeenkomstig art. 22 van de wet van 27 juni 1969. Zie ons aangetekend schrijven van 18.06.2001.”. (adm. dossier appellant) Bij gebreke aan minnelijke regeling ging appellant bij exploot van 23 november 2001, betekend door het ambt van gerechtsdeurwaarder B. Heines met standplaats te Hasselt over tot dagvaarding van geïntimeerde voor de arbeidsrechtbank te Hasselt in betaling van het bedrag van 7.553,81 EUR te vermeerderen met de wettelijke intresten op 5.952,99 EUR vanaf 1 oktober 2001 tot de dag der betaling. Tevens vorderde appellant de veroordeling van geïntimeerde tot de kosten van het geding, met inbegrip van de dagvaardingskosten en de rechtsplegings- en uitgavenvergoeding, zoals voorzien bij artikel 1022 Ger. W., alsook de voorlopige tenuitvoerlegging van het te vellen vonnis, niettegenstaande alle verhaalmiddelen, zonder borgstelling en met uitsluiting van het recht van kantonnement. Bij verstekvonnis van de Arbeidsrechtbank te Hasselt van 19 december 2001 werd geïntimeerde veroordeeld tot betaling van de som van 7.553,81 EUR, te vermeerderen met de wettelijke intresten op 5.952,99 EUR vanaf 1 oktober 2001 tot de dag der laatste betaling, alsook tot de kosten van het geding.
4
A.R. 2030350 - 4e kamer - blz. 5 Geïntimeerde ging over tot betaling onder voorbehoud van de gevorderde sociale bijdragen en tekende bij akte van 16 januari 2002, betekend door het ambt van gerechtsdeurwaarder DE METS Hilda, met standplaats te Ukkel, tevens verzet aan tegen het verstekvonnis van de Arbeidsrechtbank te Hasselt van 19 december 2001. In de navolgende procedure voor de Arbeidsrechtbank stelde geïntimeerde een tegeneis in strekkende tot terugbetaling van het “onder voorbehoud” betaalde bedrag van 7.972,21 EUR, meer de gerechtelijke intresten. In haar vonnis van 10 september 2003 verklaarde de arbeidsrechtbank te Hasselt het verzet van geïntimeerde ontvankelijk en gegrond. Het verstekvonnis van 19 december 2001 werd verbroken en opnieuw rechtdoende oordeelde de Arbeidsrechtbank dat de oorspronkelijke hoofdeis van appellant ongegrond en de tegeneis van geïntimeerde gegrond was. Appellant werd vervolgens veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag van 7.972,21 EUR, te vermeerderen met de gerechtelijke intresten. De kosten van het geding werden eveneens ten laste van appellant gelegd. Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Arbeidshof Antwerpen, afdeling Hasselt op 6 november 2003, stelt appellant hoger beroep in. Dit beroep strekt ertoe het bestreden vonnis van de Arbeidsrechtbank te Hasselt van 10 september 2003 te horen vernietigen en de oorspronkelijke vordering van appellant gegrond en de tegenvordering van geïntimeerde ongegrond te horen verklaren.
II. In rechte 1. De vordering van appellant, die thans ter beoordeling aan het Hof voorligt, is gebaseerd op zijn bewering dat de firmawagens die door geïntimeerde ter beschikking gesteld werden van de handelsvertegenwoordigers voor de uitoefening van hun taak door deze laatsten ook voor privé-doeleinden gebruikt werden en verder dat de geldboeten voor verkeersinbreuken die door hen werden opgelopen tijdens hun werk door geïntimeerde ten laste werden genomen. Voor wat het privé-gebruik van de firmawagens betreft refereert appellant naar artikel 38 §3 quater dat bij toepassing van artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 december 1996 werd ingevoegd in de Algemene Beginselenwet van 29 juni 1981. Ten gevolge van de invoering van voormeld artikel is er vanaf 1 januari 1997 op het persoonlijk en individueel gebruik slechts één bijdrage verschuldigd, een zogenaamde solidariteitsbijdrage. Deze bedraagt 33 % en vervangt de werknemersbijdrage en werkgeversbijdrage, die verdwijnt. Het beroepsgebruik van een bedrijfswagen blijft vrijgesteld van RSZ-bijdragen. De solidariteitsbijdrage van 33 % wordt berekend op het bedrag dat men bekomt door het aantal kilometers te vermenigvuldigen met de kilometertarieven van de fiscus, die zijn neergeschreven in artikel 18, §3, 9° van het Koninklijk Besluit W.I.B. 1992.
5
A.R. 2030350 - 4e kamer - blz. 6 Evenals bij de fiscale wetgeving wordt er een wettelijk minimum vermoeden ingelast van 5.000 privé-kilometers. Het is m.a.w. verplicht minimum 5.000 km per jaar aan te geven bij de RSZ. Dit minimumgebruik omvat zowel het zuivere privé-gebruik als het woon-werkverkeer (SMEDTS, P en ADRIAENS, B, “Het gebruik van de bedrijfswagen voor privé-doeleinden: deel 1”, Or. 1997, 50). Voor wat de geldboeten betreft verwijst appellant naar het principe dat het betalen van de geldboeten die het personeel oploopt in de uitvoering van de arbeidsovereenkomst door de werkgever een voordeel is dat als loon dient gekwalificeerd en waarop derhalve sociale bijdragen dienen betaald. Zoals terecht aangehaald door de Arbeidsrechtbank te Hasselt in haar vonnis van 10 september 2003, draagt appellant de bewijslast van de door hem aangevoerde feiten. Bijgevolg zal appellant het bewijs moeten leveren dat de door geïntimeerde ter beschikking gestelde voertuigen effectief aangewend werden voor privé-doeleinden door de desbetreffende werknemers. Immers het louter ter beschikking stellen van een voertuig aan een werknemer is op zichzelf niet voldoende om te stellen dat aan die werknemer een voordeel in natura verstrekt wordt. Evenmin vormt het feit dat een bedrijfswagen tijdens de weekends ter beschikking van een werknemer staat, een voldoende basis om te besluiten dat de wagen ook voor privé-doeleinden wordt gebruikt en dit geldt a fortiori voor een handelsvertegenwoordiger, zoals in casu, wiens taak er in bestaat cliënteel op te sporen, te bezoeken en te onderhandelen over de verkoop van de producten van zijn werkgever. Specifiek aan het beroep van handelsvertegenwoordiger is dat hij niet iedere dag ’s morgens eerst van huis naar de zetel van het bedrijf komt en ’s avonds opnieuw van de zetel naar huis vertrekt. Een handelsvertegenwoordiger zal veeleer rechtstreeks van huis naar de cliënt vertrekken, zodat in feite zijn beroepsverplaatsingen beginnen op het ogenblik dat hij van huis vertrekt. Bovendien is een handelsvertegenwoordiger niet onderworpen aan de normale regelingen inzake arbeidsduur en uurroosters, zoals voorzien in de Arbeidswet van 16 maart 1971 en haar uitvoeringsbesluiten. Een handelsvertegenwoordiger is in principe niet gebonden aan bepaalde uren en kan evengoed overdag, ’s avonds en ook in de weekends klanten gaan bezoeken. Het Hof is na onderzoek van de door partijen voorgelegde stukken en na lezing van hun besluiten van oordeel dat appellant faalt in de op hem rustende bewijslast en zijn standpunt, dat expliciet door geïntimeerde wordt betwist, niet kan hardmaken. Vastgesteld kan worden dat de bijlagen aan de arbeidsovereenkomsten van de handelsvertegenwoordigers omtrent het gebruik van de firmawagen een uitdrukkelijke bepaling bevatten luidende als volgt: “… De werknemer krijgt een firmawagen ter beschikking. Het betreft voertuig … en dit met ingang vanaf … . Deze firmawagen zal uitsluitend gebruikt worden voor de beroepsverplaatsingen. …
6
A.R. 2030350 - 4e kamer - blz. 7 Voor eventueel gebruik van de firmawagen voor privé-doeleinden zal de werknemer vooraf toestemming vragen aan de werkgever en het overeenstemmende voordeel betalen aan de werkgever. Om het bedrag van het voordeel te berekenen zal rekening gehouden worden met volgende parameters: afgelegde kilometers en geïndexeerd wettelijk forfaitair kilometertarief van het gebruikte voertuig.” (stukken 3, 4, 5 en 12 bundel geïntimeerde). Uit deze in tempore non suspecto opgestelde bijlagen blijkt derhalve dat de desbetreffende werknemers de ter beschikking gestelde bedrijfswagen niet voor privédoeleinden mochten gebruiken. Verder blijkt uit een door geïntimeerde aan appellant en door deze laatste niet betwiste lijst van persoonlijke voertuigen van de vertegenwoordigers dat deze naast de firmawagen allen over een eigen privé-voertuig beschikken (stuk V adm. dossier appellant). Het feit dat er af en toe al eens in het weekend getankt werd, houdt geen voldoende bewijs in van het privé-gebruik van de firmawagens nu dit, zoals door de eerste rechters terecht aangehaald in het vonnis a quo, dient gezien te worden in het perspectief van de aard der tewerkstelling waarbij een handelsvertegenwoordiger meestal de maandagmorgen rechtstreeks van huis uit vertrekt naar de diverse potentiële klanten en hij, om geen tijd te verliezen, uit voorzorg zijn firmawagen in het weekend reeds voltankt. Evenmin kunnen de door appellant vastgestelde tankbeurten tijdens vakantieperiodes zijn stelling bewijzen nu blijkt dat het gaat om sporadische en minimale tankbeurten waarvan de kosten bovendien werden teruggevorderd door geïntimeerde en ook terugbetaald door de betrokken vertegenwoordigers hetgeen geïntimeerde aantoont door zijn stukken 6 t/m 12 in zijn bundel zoals neergelegd in het rechtsplegingsdossier. Ten onrechte leidt appellant uit het feit dat geïntimeerde overging tot het terugvorderen van het brandstofverbruik af dat de bedrijfsvoertuigen met medeweten van geïntimeerde voor privé-doeleinden werden gebruikt en dat de in de arbeidsovereenkomst opgenomen clausule berust op een fictie enkel ertoe dienend sociale bijdragen te ontduiken. Het Hof onderschrijft ook het standpunt van appellant niet dat het weinig aannemelijk is dat de werknemers zonder instemming van de werkgever hun arbeidsovereenkomst niet naleefden met het risico ontslagen te worden om dringende reden. Immers staat vast dat de aankoop van brandstof tijdens de verlofdagen slechts aan het licht kwam naar aanleiding van de controle van de inspectiediensten van appellant. Het is zeker niet irrealistisch te stellen dat geïntimeerde dit feit niet te voren heeft opgemerkt nu het toch slechts sporadisch gebeurde en het slechts kleine bedragen betrof. Appellant laat met zijn beweringen uitschijnen dat de kwade trouw in hoofde van de werknemers een vaststaand gegeven is, wat onjuist is. Bovendien blijkt dat geïntimeerde naar aanleiding van de gedane vaststellingen tijdens de controle de nodige maatregelen heeft getroffen m.n. het versturen van ingebrekestellingen en de terugvordering van de kosten van onregelmatige brandstofaankopen. Tenslotte dient opgemerkt dat het irrelevant is of geïntimeerde interne sancties heeft getroffen naar aanleiding van de vaststellingen en zo ja welke. Wat de verkeersboetes betreft, volgt het Hof de redenering van geïntimeerde dat de nietterugvordering hiervan van de werknemer door de werkgever geen voordeel waarop RSZ verschuldigd is, niet. 7
A.R. 2030350 - 4e kamer - blz. 8 terugvordering hiervan van de werknemer door de werkgever geen voordeel waarop RSZ verschuldigd is, niet. Immers, de werknemer blijft persoonlijk strafrechtelijk aansprakelijk voor de misdrijven die hij begaat in de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst. Wanneer een werkgever een geldboete betaalt in de plaats van zijn werknemer, die deze geldboete opliep naar aanleiding van een misdrijf begaan in de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst gebeurt die betaling ongetwijfeld ingevolge de dienstbetrekking. Dat de werkgever in bepaalde gevallen burgerlijk aansprakelijk is voor de betaling van die geldboete, is enkel een inningsfaciliteit. Juridisch gaat het om een maatregel waarvan de bedoeling is buiten de als werkelijke dader vervolgde beklaagde, bijkomend een ander persoon aan te wijzen met de hoedanigheid van mede-aansprakelijke voor de betaling van de bij de veroordeling opgelegde sommen. De burgerlijke aansprakelijkheid leidt tot gebondenheid in solidum. Dat heeft tot gevolg dat de werkgever die de geldboete betaalt, die van de werknemer kan terugvorderen: wie, met of voor anderen tot betaling van een schuld gehouden zijnde, er belang bij had die schuld te voldoen, wordt van rechtswege in de plaats gesteld in de rechten van de schuldeiser. De werkgever kan dus op die grond de door hem betaalde boete van zijn werknemer terugvorderen. Doet hij dat niet, dan is de door hem betaalde boete loon (W. Van Eeckhoutte – Het begrip loon in de bijdrageregeling van het sociale-zekerheidstelsel voor werknemers, Alg. beginselen in Recht en Sociale Zekerheid – “Het loonbegrip” Ed. J. Van Steenberge en Y. Jorens, 1995, Die Keure nr. 27, p. 17 en 18). In casu levert geïntimeerde door stukken 6, 7 en 8 van haar bundel het bewijs dat zij overging tot terugvordering van de verkeersboetes opgelopen door de vertegenwoordigers en door stukken 9, 10, 11 en 13 dat deze laatsten de door haar gekweten verkeersboetes terugbetaalden. Overigens is dienaangaande in de bijlage van de arbeidsovereenkomsten een uitdrukkelijke clausule voorzien luidende als volgt: “Verkeersovertredingen en verkeersdelicten (o.a. dronken rijden) veroorzaakt door de werknemer en waarvoor hij schuldig is, vallen ten laste van de werknemer. Eventuele schade veroorzaakt door de werknemer, waarvoor de schuld bij de werknemer ligt, dient vergoed te worden door de werknemer” (stukken 3,4,5 en 12 bundel geïntimeerde). Rekening houdend met al hetgeen voorafgaat, dient besloten dat geen solidariteits- noch RSZ-bijdragen verschuldigd zijn voor de aan de vertegenwoordigers van geïntimeerde ter beschikking gestelde bedrijfswagens en is de oorspronkelijke vordering van appellant in betaling van achterstallige sociale zekerheidsbijdragen ongegrond; de in eerste aanleg gestelde tegeneis in terugbetaling van de door geïntimeerde aan appellant onder voorbehoud betaalde bijdragen is gegrond. Het vonnis a quo dient bevestigd; het hoger beroep is ongegrond. O P D I E G R O N D E N: Het Arbeidshof te Antwerpen, afdeling Hasselt, vierde Kamer.
Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
8
A.R. 2030350 - 4e kamer - blz. 9
Gehoord het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door de heer R. NELISSEN, Advocaat-generaal, in zijn andersluidend mondeling advies op de openbare terechtzitting van 17 juni 2004, waaromtrent partijen verklaren geen opmerkingen te hebben.
Na beraadslaging, recht doende op tegenspraak.
Verklaart het hoger beroep ontvankelijk doch ongegrond.
Bevestigt het vonnis van de Arbeidsrechtbank te Hasselt van 10 september 2003.
Verwijst appellant in de kosten van de procedure in hoger beroep. Vereffent deze aan de zijde van appellant op 55,77 EUR indiening verzoekschrift en 273,67 EUR rechtsplegingsvergoeding hoger beroep. Vereffent deze aan de zijde van geïntimeerde op 273,67 EUR rechtsplegingsvergoeding hoger beroep.
Aldus gewezen en uitgesproken door de Vierde Kamer van het Arbeidshof te Antwerpen, afdeling Hasselt, zitting houdend te Hasselt in openbare terechtzitting van zestien september tweeduizend en vier, waar aanwezig waren: Dhr. G. VERSCHUEREN, Kamervoorzitter, Dhr. R. GIJBELS, Raadsheer in sociale zaken, werkgever, Dhr. J. SCHILDERMANS, Raadsheer in sociale zaken, werknemer-arbeider, Mevr. S. WEEKERS, Griffier.
S. WEEKERS
J. SCHILDERMANS
R. GIJBELS
G. VERSCHUEREN
9