Instantie Hof van Cassatie
Onderwerp Erfenissen - Vereffening - Verdeling - Schenking tussen echtgenoten - Schenking van geld Aankoop van een onroerend goed door de begiftigde echtgenoot - Opkomen van de begiftigde echtgenoot samen met kinderen uit een eerste huwelijk - Schenking boven het beschikbaar gedeelte - Inkorting – Regels
Datum 15 november 1990
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M & D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud.
© M&D Seminars - 1 mei 2002
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
Nummer : RC90BF1_1 Datum : 1990-11-15 Juridictie : HOF VAN CASSATIE, FRANSTALIGE AFDELING, 1E KAMER Zetel : SACE Verslaggever : SACE Openb. Min. : JANSSENS DE BISTHOVEN Rolnummer : 8602
Kop ERFENISSEN. - Vereffening. - Verdeling. - Schenking tussen echtgenoten. - Schenking van geld. - Aankoop van een onroerend goed door de begiftigde echtgenoot. - Opkomen van de begiftigde echtgenoot samen met kinderen uit een eerste huwelijk. - Schenking boven het beschikbaar gedeelte. - Inkorting. - Regels.
Samenvatting Wanneer een persoon in eigen naam onroerende goederen aankoopt met geld dat hem door zijn echtgenoot om niet is gegeven, hebben de aldus gedane schenkingen uitsluitend dat geld en geenszins de onroerende goederen tot voorwerp; daaruit volgt dat wanneer zodanige schenkingen moeten worden ingekort, omdat zij, ten nadele van de kinderen uit een eerste huwelijk, het beschikbaar gedeelte uit art. 1098 oud, van het Burgerlijk Wetboek te boven gaan, die inkorting enkel op het gegeven geld slaat en niet op de aangekochte onroerende goederen.
Noot Zie de verwijzingen in de conclusie van het O.M., Cass., 15 november 1990, A.R. nr. 8602 ( Bull. en Pas., 1991, I, nr. 152 ), blz. 284 tot 288. RAUCENT, Léon, Objet et cause des libéralités: les arrêts de la Cour de cassation du 16 novembre 1989 et 15 novembre 1990, in Quinze années d'application de la réforme des régimes matrimoniaux rassemblées par Léon Raucent. J.C.RENCHON, Brussel, Bruylant, 1991, blz. 29. J.EM., Noot, Rev. not. belge, 1991, blz. 109. Rev. trim. dr. fam., 1991, blz. 94. VOGEL, Lucas, La donation-achat: une controverse tranchée, J.T., 1991, blz. 518. RAUCENT, Léon, La donation-achat en faveur d'un conjoint en présence d'héritiers réservatoires, R.G.D.C., 1991, blz. 120. BOUCKAERT, Frans, Noot, T.not., 1992, blz. 225.
Wettelijke basis 1
-BURGERLIJK WETBOEK,ART 1098,OUD
Publicatie -PASICRISIE BELGE VAN 1991(I,P.284) -ARRESTEN VAN HET HOF VAN CASSATIE VAN 1990(91)(P.316) -RECHTSKUNDIG WEEKBLAD VAN 1990(91)(P.1030-1031) -RECUEIL GENERAL DE L'ENREGISTREMENT ET DU NOTARIAT VAN 1991(P.244) -TIJDSCHRIFT VOOR NOTARISSEN VAN 1992(P.225-231) -REVUE DE DROIT FAMILIAL VAN 1991(P.94) -JOURNAL DES TRIBUNAUX VAN 1991(P.518) AUTEUR : VOGEL,L. TITEL : LA DONATION-ACHAT UNE CONTROVERSE TRANCHEE? -REVUE GENERALE DE DROIT CIVIL BELGE VAN 1991(P.120) AUTEUR : RAUCENT,L. TITEL : LA DONATION-ACHAT EN FAVEUR D'UN CONJOINT EN PRESENCE D'HERITIERS RESERVATOIRES. -PASICRISIE BELGE VAN 1991(P.284) AUTEUR : JANSSENS DE BISTHOVEN,A.G. TITEL : CONCLUSIES O.M. -REVUE DU NOTARIAT BELGE (1971-) VAN 1991(P.109) AUTEUR : J.E. TITEL : NOOT -TIJDSCHRIFT VOOR NOTARISSEN VAN 1992(P.225-231) AUTEUR : BOUCKAERT,F TITEL : NOOT
Tekst HET HOF; - Gelet op het bestreden arrest, op 13 april 1988 door het Hof van Beroep te Brussel gewezen; Over het eerste middel : schending van de artikelen 894, 913, 920, 922 en 1098 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 1098, zoals het luidde voor de opheffing ervan bij artikel 31 van de wet van 14 mei 1981 betreffende het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, doordat het arrest oordeelt dat eiseres de diverse betwiste onroerende verrichtingen slechts kon uitvoeren met schenkingen van haar echtgenoot, die niet zijn gedaan ter uitvoering van een natuurlijke verbintenis en derhalve aan inkorting zijn onderworpen, en vervolgens blijkt dat de schenkingen aan eiseres geen betrekking hadden op het door de schenker overhandigde geld, maar op de daarmee aangekochte onroerende goederen, en dat derhalve de onroerende goederen en niet het geld aan een eventuele inkorting onderworpen zijn, op grond : "dat (eiseres betoogt) dat in de onderstelling dat er een schenking is geweest met eventuele gedeeltelijke inkorting (...), de schenking dan nog niet zou slaan op de onroerende goederen, maar enkel op het geld waarmee ze zijn aangekocht; dat, volgens die stelling, elke door de partijen gewilde verrichting in twee afzonderlijke handelingen zou moeten worden gesplitst : 2
een schenking van geld door de erflaten aan (eiseres) enerzijds, en een koop waarbij laatstgenoemde met het ontvangen geld een onroerend goed heeft aangekocht, anderzijds; dat die stelling in het onderhavige geval blijkbaar niet met de werkelijkheid overeenstemt; dat er immers op moet worden gewezen dat het geld door de erflater is overhandigd, niet als een overdracht van eigendom van de schenker aan de begiftigde van alle rechten op dat geld (met inbegrip van het recht voor de begiftigde om dat geld naar goeddunken te gebruiken), maar in wezen met het oog op de aankoop van een bepaald onroerend goed waarvan de overledene zich steeds het genot heeft voorbehouden; dat zulks onder meer hieruit blijkt dat de overledene al zijn inkomsten heeft aangewend voor de aankoop van een tweede verblijf aan de Azurenkust, waarvan hij zelf gedurende zeventien jaar gebruik heeft gemaakt, en voor de aankoop van de echtelijke verblijfplaats te Lasne, waar hij tot zijn dood heeft gewoond, alsmede voor de speculatieve aankopen in Ronquières; dat daaruit volgt dat de schenkingen en de aankopen hier zodanig verbonden zijn dat zij een ondeelbaar geheel vormen, waaruit blijkt dat het volgens de bedoeling van de partijen ging om een schenking, niet van geld maar van onroerende goederen die ermee zijn aangekocht; dat er ten slotte op moet worden gewezen dat de vermomde schenkingen niet aan de vormregels van de schenkingen zijn onderworpen en dat de erfgenamen van de schenker een eigen recht uitoefenen; dat, anders dan wat de appellanten beweren, de vorenbedoelde rechtsconstructie derhalve niet in strijd is met de burgerrechtelijke regels, maar integendeel eerder de rechtsbetrekkingen weergeeft die in het onderhavige geval werkelijk tot stand zijn gekomen; dat de rechten van derden per slot van rekening in dit geval overeenkomstig die stelling volledig gevrijwaard zijn in geval van inkorting en dat die van de reservataire erfgenamen daardoor ook worden beschermd; dat het feit dat (eiseres) persoonlijk bepaalde leningen heeft aangegaan met het oog op bepaalde aankopen en zelf heeft betaald, niets afdoet aan de stelling dat de schenkingen te dezen in werkelijkheid betrekking hadden op de onroerende goederen of een deel ervan en niet op het geld waarmee ze zijn aangekocht; dat uit dat alles volgt dat de schenkingen door de overledene aan (eiseres) betrekking hebben op de onroerende goederen en niet op het geld waarmee ze zijn aangekocht; dat de onroerende goederen derhalve aan inkorting zijn onderworpen", terwijl het arrest uit die overwegingen niet kan afleiden dat er schenking geweest is van onroerende goederen; een schenking van een onroerend goed, volgens artikel 894 van het Burgerlijk Wetboek, onderstelt dat de schenker zich van dat onroerend goed "ontdoet", ten voordele van de begiftigde; te dezen wijlen Marcel Piret aan eiseres de onroerende goederen niet kon schenken, die volgens het arrest moeten worden "ingekort", aangezien het arrest niet vaststelt dat die onroerende goederen hem toebehoorden, en het integendeel vaststelt dat zij door eiseres in haar eigen naam, met het van haar overleden man gekregen geldt zijn aangekocht; uit het feit dat eiseres het geld heeft gekregen om de onroerende goederen te kopen, niet valt af te leiden dat haar overleden man haar onroerende goederen heeft geschonken; zij niet de onroerende goederen, maar het voor hun aankoop vereiste geld kreeg enerzijds, de aldus aangekochte onroerende goederen nooit aan haar overleden man hebben toebehoord, anderzijds; daaruit volgt dat het arrest, doordien het beslist dat de bewuste schenkingen betrekking hadden op de onroerende goederen, zonder naar recht vast te stellen dat Marcel Piret zich op een bepaald moment van die onroerende goederen heeft ontdaan, ten voordele van zijn echtgenote, het wettelijk begrip "schenking" miskent en bijgevolg artikel 894 van het Burgerlijk Wetboek schendt, en daaruit dan ook volgt dat het arrest, doordien het beslist dat "de onroerende goederen en niet het geld aan inkorting zijn onderworpen", de regel miskent dat inkorting in natura moet geschieden, wat inhoudt dat hij het voorwerp zelf van de schenking beoogt, en niet wat de schenker heeft willen schenken 3
zonder de bedoeling echter in een gepast rechtsinstituut te kunnen uitdrukken en, derhalve, de artikelen 913, 920, 922 en 1098 van het Burgerlijk Wetboek schendt : Overwegende dat het arrest zegt dat eiseres noch voor haar huwelijk met de op 24 april 1978 overleden Marcel Piret, noch tijdens het huwelijk over het nodige geld beschikte om zelf in haar eigen naam, van 1958 tot 1972, te weten tijdens haar huwelijk, zeven onroerende eigendommen te kopen, dat die onroerende verrichtingen niet tot stand konden komen dan met schenkingen van geld onder levenden van de overleden echtgenoot aan eiseres en dat die schenkingen niet zijn gedaan ter uitvoering van een natuurlijke verbintenis; dat het arrest, in verband met die schenkingen, zonder te betwisten dat zij betrekking hebben op het geld waarmee die onroerende goederen zijn aangekocht, vermeldt "dat erop moet worden gewezen dat het geld door de erflater is overhandigd (...) in wezen met het oog op de aankoop van een bepaald onroerend goed waarvan de overledene zich steeds het genot heeft voorbehouden, (...) dat de overledene al zijn inkomsten heeft aangewend voor de aankoop van een tweede verblijf aan de Azurenkust, waarvan hij zelf gedurende zeventien jaar gebruik heeft gemaakt, (...) voor de aankoop van de echtelijke verblijfplaats te Lasne, waar hij tot zijn dood heeft gewoond, alsmede voor de speculatieve aankopen te Ronquières", en daaruit besluit "dat de schenkingen en de aankopen hier zodanig verbonden zijn dat zij een ondeelbaar geheel vormen waaruit blijkt dat het volgens de bedoeling van de partijen ging om een schenking, niet van geld maar van onroerende goederen die ermee zijn aangekocht", en met toepassing van artikel 1098 (oud), van het Burgerlijk Wetboek beslist, dat die onroerende goederen die wijlen Marcel Piret aan zijn tweede echtgenote, eiseres, heeft geschonken ten nadele van de kinderen uit een eerste huwelijk (te weten de eerste drie verweerders), aan inkorting zijn onderworpen; Overwegende dat, wanneer zoals te dezen, blijkens de vaststellingen van het arrest, een persoon in eigen naa m onroerende goederen aankoopt met het geld dat hem door zijn echtgenoot om niet is gegeven, de aldus gedane schenkingen uitsluitend dat geld en niet de onroerende goederen tot voorwerp hebben; daaruit volgt dat, wanneer zodanige schenkingen moeten worden ingekort omdat zij ten nadele van de kinderen uit een eerste huwelijk het beschikbaar gedeelte van artikel 1098, oud, van het Burgerlijk Wetboek te boven gaan, die inkorting enkel slaat op het gegeven geld en niet op de aangekochte onroerende goederen, waarvan de schenker nooit eigenaar is geweest; Dat het beroep op het begrip "ondeelbaarheid" de feitenrechter niet toestaat het wezen van de verrichting te wijzigen; Dat het hof van beroep zodoende de artikelen 894 en 1098, oud, van het Burgerlijk Wetboek schendt; Dat het middel in zoverre gegrond is; Om die redenen, vernietigt het bestreden arrest; beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest; houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over; verwijst de zaak naar het Hof van Beroep te Luik.
4