Instantie Arbeidsrechtbank te Antwerpen
Onderwerp De arbeidsovereenkomsten - werklieden - einde van de overeenkomst - willekeurige afdanking - cumulatie met morele schadevergoeding wegens rechtsmisbruik - afdanking wegens gedrag van werknemer
Datum 1 februari 2001
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M & D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud.
© M&D Seminars - 1 mei 2002
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
Nummer : RS53707_1 Datum : 2001-02-01 Jurisdictie : ARBEIDSRECHTBANK TE ANTWERPEN, 1E KAMER Rolnummer : 324.266
Kop DE ARBEIDSOVEREENKOMSTEN - WERKLIEDEN - einde van de overeenkomst willekeurige afdanking - cumulatie met morele schadevergoeding wegens rechtsmisbruik - afdanking wegens gedrag van werknemer.
Samenvatting Het ontslag dat enkel en alleen is ingegeven door het gedrag van de echtgenoot kan geen in artikel 63 bedoeld gedrag, dat een geldige reden tot ontslag is, uitmaken. Naast een vergoeding wegens willekeurig ontslag kan een morele schadevergoeding toegekend worden niet omwille van het louter feit van het misbruik van het ontslagrecht doch omwille van de wijze waarop het ontslag is doorgevoerd meer bepaald met betrekking tot de ter beschikking gestelde conciërgewoning waarbij het totaal onaanvaardbaar is om de sloten van een woning, die men ter beschikking stelt, bij afwezigheid van de conciërge te vervangen en het absoluut niet humaan is om enkel de gelegenheid te geven om gedurende een uur een aantal persoonlijke goederen mee te nemen en nadien de goederen uit het appartement weg te halen en in een staanplaats te stallen.
Wettelijke basis -WET VAN 03-07-1978,ART 63
Publicatie -JOURNAL DES TRIBUNAUX DU TRAVAIL VAN 2001(00799,P.260-262)
Tekst VONNIS gewezen en uitgesproken in het gerechtsgebouw te Antwerpen op EEN FEBRUARI TWEEDUIZEND EN EEN in openbare zitting van de EERSTE kamer van de Arbeidsrechtbank van het gerechtelijk arrondissement Antwerpen, alwaar zetelden: Mevr.A.M.JANSSENS Rechter in de Arbeidsrechtbank, Voorzitter van de kamer, Dhr.M.DIRIX Rechter in sociale zaken, werkgever, Dhr.J.VAN DEN BOSCH Rechter in sociale zaken, werknemer-arbeider, Mevr.R.VANDOORSSELAERE Griffier, Inzake: A.R.324.266 M.S., arbeidster-schoonmaakster, wonende te .......... EISENDE PARTIJ, ter zitting vertegenwoordigd door Mr.I.Verhelst, advocaat, 2600Berchem, Generaal Lemanstraat 74. tegen: D.C., HRA ......., met maatschappelijke zetel te ..............
1
VERWERENDE PARTIJ, ter zitting vertegenwoordigd door Mr.Lange en loco Mr.J. Verstraete, advocaat, 2140-Borgerhout, Turnhoutsebaan 30 bus 4. En Inzake: A.R. 324.267 V.H.G. arbeider-huisbewaarder, wonende te ........... EISENDE PARTIJ, ter zitting vertegenwoordigd door Mr.I.Verhelst, advocaat, 2600Berchem, Generaal Lemanstraat 74. tegen D.C., HRA ......., met maatschappelijke zetel te .............. VERWERENDE PARTIJ, ter zitting vertegenwoordigd door Mr.Lange en loco Mr.J.Verstraete, advocaat, 2140-Borgerhout, Turnhoutsebaan 30 bus 4. VERLEENT DE RECHTBANK HET VOLGENDE VONNIS: Gezien de stukken van het geding, gevoegd bij het dossier van de rechtspleging en nader omschreven op de inventaris ervan en ondermeer: -de inleidende dagvaardingen van gerechtsdeurwaarder G.Dupont plaatsvervanger van H.Luyten met standplaats Antwerpen op 15 mei 2000 betekend; -de conclusie van verweerster ter griffie ontvangen op 23.5.2000; -de conclusie van eisers ter griffie ontvangen op 21.6.2000; -de conclusie van verweerster ter griffie ontvangen op 1.8.2000; -de tweede conclusie van eisers ter griffie ontvangen op 28.9.2000; -de aanvullende conclusie van verweerster ter griffie ontvangen op 30.10.2000; -de syntheseconclusies van eisers ter griffie ontvangen op 27.11.2000; -de syntheseconclusie van verweerster ter griffie ontvangen op 15.12.2000; Gelet op de Wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik van de talen in gerechtszaken, gewijzigd door de Wet van 10 oktober 1967, houdende het gerechtelijk wetboek. Het debat werd voorafgegaan door een poging tot minnelijke schikking overeenkomstig art.734 Ger.W., doch partijen zijn niet tot verzoening gekomen. Gehoord partijen in hun middelen gezegden ter openbare terechtzitting van 21 december 2000. Recht doende op de stukken die zich in het dossier bevinden. 1. DE VORDERINGEN: De vordering inzake A.R. 324.266 zoals vervat in de inleidende dagvaarding strekt er toe: -verweerster zich te zien en te horen veroordelen om te betalen aan eiseres de som van 27.714 BEF hoofdens aanvullende opzeggingsvergoeding, 322.722 BEF hoofdens vergoeding wegens willekeurig ontslag en 50.000 BEF hoofdens morele schadevergoeding; -verweerster te veroordelen tot afgifte van de loonbrieven, individuele rekening, fiscale fiche 281.10 en een behoorlijk ingevuld formulier C4 onder verbeurte van een dwangsom van 1.000 BEF per document en per dag vertraging vanaf de betekening van het te vellen vonnis: -bedragen te vermeerderen met de wettelijke intresten, de gerechtelijke intresten en de kosten van het geding; -het tussen te komen vonnis uitvoerbaar te horen verklaren bij voorraad, niettegenstaande elk verhaal en zonder borgstelling; De vordering inzake A.R. 324.267 zoals vervat in de inleidende dagvaarding strekt er toe: -verweerster zich te zien en te horen veroordelen om te betalen aan eiser de som van 27.714 BEF hoofdens aanvullende opzeggingsvergoeding, 533.364 BEF hoofdens vergoeding wegens willekeurig ontslag en 50.000 BEF hoofdens morele schadevergoeding; -verweerster te veroordelen tot afgifte van de loonbrieven, individuele rekening, fiscale fiche 281.10 en een behoorlijk ingevuld formulier C4 onder verbeurte van een dwangsom van 1.000 BEF per document en per dag vertraging vanaf de betekening van het te vellen vonnis: -bedragen te vermeerderen met de wettelijke intresten, de gerechtelijke intresten en de kosten van het geding; -het tussen te komen vonnis uitvoerbaar te horen verklaren bij voorraad, niettegenstaande elk verhaal en zonder borgstelling;
2
Bij conclusie, ter griffie ontvangen op 21.6.2000, breiden eisers hun vordering uit met een bedrag van 60.000 BEF provisioneel hoofdens materiële schadevergoeding voor beschadiging van goederen en een bedrag van 150.000 BEF provisioneel hoofdens materiële schadevergoeding voor het wegmaken van goederen. Zij vorderen tevens afgifte van een aantal, in conclusie, gedetailleerde goederen. Bij conclusie, ter griffie ontvangen op 1.8.2000, stelt verweerster op hoofdeis, eiseres op tegeneis, een tegenvordering die ertoe strekt eisers op hoofdeis, verweerders op tegeneis, te veroordelen om binnen de 24 uur na het tussengekomen vonnis alle in hun bezit zijnde sleutels en toegangskaarten van de panden ......... en ........... te overhandigen aan verweerster dan wel aan de door haar aangeduide gerechtsdeurwaarder, dit alles onder verbeurtverklaring van een dwangsom van 10.000 BEF per dag dat zij in gebreke blijven de sleutels te overhandigen. Bij conclusie, ter griffie ontvangen op 1.8.2000, stelt verweerster op hoofdeis, eiseres op tegeneis, een tegenvordering die ertoe strekt eiser op hoofdeis, verweerder op tegeneis, te horen veroordelen tot betaling van een bedrag van 57.224 BEF, wegens onverschuldigde betaling te vermeerderen met de gerechtelijke intresten en de kosten. Bij conclusie, ter griffie ontvangen op 30.10.2000, stelt verweerster op hoofdeis, eiseres op tegeneis, een tegenvordering die ertoe strekt alvorens recht te doen een gerechtsdeskundige aan te stellen. Gezien hun samenhang komt het de rechtbank wenselijk voor de zaken AR nr.324.266 en AR nr.324.267 samen te voegen teneinde te kunnen recht spreken in één enkel vonnis. 2. DE FEITEN : V.H.G. (hierna eiser) trad in dienst van verweerster in de hoedanigheid van portier op 1.2.1988. Met ingang van 1.6.1989 oefende hij de functie van huisbewaarder uit en vanaf 4.9. 1989 werd een conciërgewoning ter beschikking gesteld eerst aan de ........ en vanaf september 1990 aan de ........... M.S. (hierna eiseres) trad in dienst van verweerster in de hoedanigheid van schoonmaakster op 4.9.1989. Tien jaar lang verliep de samenwerking tussen partijen vlekkeloos. In juli 1999 overleed V.M., beheerder van de tegenpartij en directe overste van eisers. In augustus 1999 werd V.M. vervangen door B. wat klaarblijkelijk aanleiding heeft gegeven tot problemen in de samenwerking tussen eiser en deze B. In februari 2000 vond er een gesprek plaats tussen eisers enerzijds en B. en G. anderzijds. Op 16.2.2000 verzond eiseres een schrijven aan G. met o.m. volgende inhoud: " Met dit schrijven wil ik mij in de eerste plaats verontschuldigen om mijn gedrag van maandag... Zoals ik maandag zei U kan alles vragen en ben bereid om veel te doen als dit allemaal op een volwassen manier wordt besproken......" Op 10.3.2000 betekende de gerechtsdeurwaarder een ontslagbrief aan eiser met volgende inhoud: " Ondanks onze mededeling dat U op 10 maart 2000 ingevolge de specifieke arbeidsomstandigheden van het bedrijf geen vakantie kon nemen, werd er heden door het ambt van gerechtsdeurwaarder vastgesteld dat U om 15h Uw arbeidsplaats verlaten had. Wij beschouwen deze tekortkoming als zo ernstig dat zij onze verdere samenwerking onmogelijk maakt en wij verbreken wegens deze dringende redenen dan ook heden en met onmiddellijke ingang de arbeidsovereenkomst. Wij behouden ons het recht voor schadevergoeding lastens U te vorderen. Wij delen U mede dat het U vanaf heden verboden is de arbeidsplaatsen nog te betreden en dat deze trouwens slotvast in het bijzijn van een gerechtsdeurwaarder werden gemaakt. Uw persoonlijke goederen kunnen na afspraak en tegen kwijting worden afgehaald. De in Uw bezit zijnde sleutels en andere documenten en voorwerpen, toebehorend aan onze maatschappij, dienen per kerende te worden geretourneerd. " Dezelfde dag werd door de
3
gerechtsdeurwaarder een ontslagbrief betekend aan eiseres. De inhoud van dit schrijven luidde als volgt: " Bij huidig schrijven verbreken wij, met onmiddellijke ingang, onze arbeidsovereenkomst. U krijgt een opzeggingsvergoeding van 28 kalenderdagen. Wij delen U mede dat het U vanaf heden verboden is de arbeidsplaatsen nog te betreden. Deze verbreking gaat onmiddellijk in. De in Uw bezit zijnde sleutels en andere documenten en voorwerpen, toebehoren aan onze maatschappij, dienen per kerende te worden geretourneerd. Uw vergoeding zullen wij ter uwer beschikking stellen zodra het sociaal secretariaat deze heeft berekend. " Eisers boden zich op 11.3.2000 aan in de conciërgewoning en dienden vast te stellen dat de sloten veranderd werden en zij de woning niet konden betreden. Aan eisers werd vervolgens deze dag de mogelijkheid gegeven om tijdens één uur een aantal hoogst noodzakelijke goederen uit de woning te halen. Verder werd meegedeeld dat zij maandag 13.3.2000 tijdens de kantooruren de woonst mochten komen leeghalen. Eveneens op 13.3.2000 brachten eisers een dagvaarding in kortgeding uit voor de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen teneinde een redelijke termijn te vragen om hun woonst te ontruimen. Bij beschikking van de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen dd. 23.3.2000 werd de vordering afgewezen op grond van de, achteraf foutief gebleken, overweging dat eisers de conciërgewoning reeds volledig ontruimd hadden. Op 15.5.2000 gingen eisers over tot dagvaarding voor onze Rechtbank en kamer en zulks in afgifte van persoonlijke bezittingen en huisraad. Tevens werden opzeggingsvergoedingen, vergoedingen wegens willekeurig ontslag, en morele schadevergoedingen gevorderd. Op de inleidingszitting van onderhavige zaken werd tussen partijen in onderling akkoord een datum bepaald waarop de goederen van eisers, die zich inmiddels op drie parkeerplaatsen in de garage van het gebouw van verweerster bevonden, door eisers konden afgehaald worden. 3. IN RECHTE: DE HOOFDEIS 3.1. De vorderingen van eiseres Eiseres vordert veroordeling van verweerster tot betaling van de som van 27.714 BEF hoofdens aanvullende opzeggingsvergoeding, 322.722 BEF hoofdens vergoeding wegens willekeurig ontslag en 50.000 BEF hoofdens morele schadevergoeding. Wat de aanvullende opzeggingsvergoeding betreft merkt eiseres op dat verweerster ten onrechte bij de begroting van de opzeggingsvergoeding geen rekening heeft gehouden met het voordeel in natura m.n. de gratis woonst, waarover zij beschikte. Zij begroot dit voordeel op 30.000 BEF per maand. Verweerster daarentegen betwist ten stelligste dat de gratis woonst in hoofde van eiseres een voordeel in natura uitmaakte. Verder stelt verweerster dat eisers hun hoofdverblijfplaats elders, m.n. te ......., hadden. Voordelen in natura, in geld waardeerbare voordelen die de tegenprestatie zijn van arbeid, die de werknemer bij de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst geniet, komen in aanmerking voor het betalen van de basis waarop de opzeggingsvergoeding dient te worden berekend (zie Cass. 18.9.1989, J.T.T., 1990, 179), althans indien deze vergoeding door de werkgever verschuldigd is. Terzake is verweerster aan eiseres een opzeggingsvergoeding verschuldigd doch naar het oordeel van de rechtbank maakt de beschikbaarstelling van de conciërgewoning in hoofde van eiseres geen voordeel in natura uit. Anders dan voor eiser is de huisvesting voor eiseres geen tegenprestatie van arbeid. Het feit dat eiseres een gratis onderkomen vond in de conciërgewoning is immers het loutere gevolg van het feit dat deze woning aan haar echtgenoot als voordeel in natura werd toegekend.
4
Dit gedeelte van de vordering van eiseres dient dan ook als ongegrond afgewezen te worden. Eiseres maakt aanspraak op een vergoeding wegens willekeurig ontslag en houdt voor dat haar ontslag geen verband houdt met haar gedrag of geschiktheid en evenmin berust op de noodwendigheden van de onderneming. Verweerster daarentegen houdt voor dat het ontslag van eiseres het gevolg is van haar gedrag, meer in het bijzonder het feit dat zij eiser volgde in zijn steeds ergerlijk wordende gedrag. Verweerster verwijst hiertoe naar een schrijven van eiseres dd. 16.2.2000 en biedt verder aan om met alle middelen van recht, getuigen inbegrepen, te bewijzen dat eiseres in de periode voorafgaand aan haar ontslag een ergerlijk en aanstootgevend gedrag vertoonde. Krachtens artikel 63 van de Wet op de arbeidsovereenkomsten wordt onder willekeurige afdanking verstaan : het ontslag van een werkman die is aangeworven voor een onbepaalde tijd, om redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman of die niet berusten op de noodwendigheden van de onderneming, de instelling of de dienst. Een willekeurig ontslag veronderstelt dan ook dat de werkgever zijn afdankingsrecht gebruikt zonder enig rechtmatig belang en met de afwending van zijn economische en sociale bestemming; De bedoeling van de wetgever bestaat er immers in afdankingen tegen te gaan die gebeuren zonder enige noodzaak of uit kwaadwilligheid en zonder verband te houden met de normale uitoefening van het werk; De rechterlijke controle daarbij betreft niet de opportuniteit van de beslissing van de werkgever maar wel het bestaan van het motief; Bij betwisting behoort het aan de werkgever het bewijs van het bestaan van de voor het ontslag ingeroepen redenen te leveren. Terzake is de rechtbank van oordeel dat uit de voorliggende stukken van het dossier ontegensprekelijk blijkt dat het ontslag van eiseres geenszins verband hield met haar eigen gedrag of geschiktheid en evenmin berustte op de noodwendigheden van de onderneming. De chronologie van de feiten toont aan dat het ontslag van eiseres, dat op dezelfde dag als het ontslag van eiser, haar echtgenoot, gegeven werd, enkel en alleen door het voorgehouden gedrag van de echtgenoot ingegeven werd. Het hoeft geen betoog dat het gedrag van een derde bezwaarlijk het in art. 63 bedoelde gedrag kan uitmaken. Dat het ontslag van eiseres het gevolg zou zijn van haar eigen gedrag, zoals verweerster het thans in conclusie voorhoudt, is niet aannemelijk. De verwijzing naar de brief dd. 16.2.2000 is terzake niet afdoend. Weliswaar blijkt uit dit schrijven dat er zich in februari tussen partijen een woordenwisseling heeft voorgedaan doch eiseres heeft zich m.b.t. deze woordenwisseling schriftelijk verontschuldigd en is gewoon verder in dienst gebleven. Mocht verweerster van oordeel geweest zijn dat de feiten februari 2000 een ontslag zouden rechtvaardigen dan had zij op dit ogenblik tot actie moeten overgaan. Zij is dan ook slecht gekomen om het later gegeven ontslag aan de hand van dit feit te willen rechtvaardigen. Ook het door verweerster aangeboden getuigenbewijs is niet dienend. Zij biedt immers niet aan te bewijzen dat het ontslag van eiseres verband hield met haar gedrag en/of geschiktheid of berustte op de noodwendigheden van de onderneming. Nochtans is het deze bewijslast die op verweerster rust. Tenslotte dient opgemerkt dat het niet bewezen is (en zelfs niet aangevoerd wordt) dat het ontslag van eiseres het gevolg was van economische noodwendigheden van de onderneming. Samenvattend dient dan ook gesteld te worden dat verweerster faalt in de op haar rustende bewijslast aan te tonen dat het ontslag van eiseres verband hield met haar gedrag en/of geschiktheid of berustte op de noodwendigheden van de onderneming zodat het als willekeurig dient bestempeld te worden.
5
Wat de becijfering van de vergoeding betreft dient het standpunt van verweerster bijgetreden te worden. Zoals hierboven vermeld werd maakt immers de woonst in hoofde van eiseres geen voordeel in natura uit. De vordering is dan ook gegrond t.b.v. 23.787 BEF x 6 = 142.722 BEF. Eiseres maakt verder aanspraak op een morele schadevergoeding van 50.000 BEF. Zij houdt voor dat zulks de schade is die zij geleden heeft ingevolge de wijze waarop zij door verweerster brutaal op straat gezet werd. Verweerster daarentegen merkt op dat de morele schadevergoeding een dubbel gebruik uitmaakt nu zij de vergoeding van dezelfde schade als deze ingevolge het beweerde willekeurig ontslag uitmaakt. Een cumulatie van beide vergoedingen is naar het oordeel van verweerster dan ook niet mogelijk. Principieel kan een vergoeding willekeurig ontslag inderdaad niet samen genoten worden met een vergoeding wegens misbruik van ontslagrecht. De arbeider die het slachtoffer wordt van een naar zijn oordeel met misbruik van recht gegeven ontslag heeft inderdaad tussen deze twee vorderingen de keuze en kan ze niet gelijktijdig stellen. Terzake is de rechtbank van oordeel dat in casu, naast de vergoeding wegens willekeurig ontslag, desgevallend een morele schadevergoeding kan toegekend worden niet omwille van het louter feit van het misbruik van het ontslagrecht doch wel omwille van de wijze waarop verweerster tewerk gegaan is m.b.t. de door haar aan partijen ter beschikking gestelde conciërgewoning. Het hoeft geen betoog dat door te handelen zoals verweerster het gedaan heeft, zij op grove wijze de rechten van eiseres en haar gezin geschonden heeft. Het is totaal onaanvaardbaar om de sloten van een woning, die men ter beschikking stelt, bij afwezigheid van de conciërge te vervangen en hem en zijn gezin niet meer de gelegenheid te geven het pand te betreden. Bovendien is het absoluut niet humaan om aan bewoners, die nota bene tien jaar trouwe dienst hebben, enkel de gelegenheid te geven om gedurende één uur een aantal persoonlijke goederen mee te nemen. Verder is het onaanvaardbaar dat men alle persoonlijke goederen van de bewoners zonder meer uit het appartement weghaalt om deze vervolgens in een open garage op een staanplaats te stallen. Verweerster heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook alleszins foutief gehandeld en de door eiseres gevorderde schadevergoeding van 50.000 BEF is zonder meer matig te noemen. De vordering is dan ook gegrond. Eiseres vordert tenslotte een bedrag van 60.000 BEF provisioneel hoofdens materiële schadevergoeding voor beschadiging van goederen en een bedrag van 150.000 BEF provisioneel hoofdens materiële schadevergoeding voor het wegmaken van goederen. Zij vordert tevens afgifte van een aantal, in conclusie, gedetailleerde goederen. Blijkens de door partijen verstrekte gegevens werd er door eisers een strafklacht dienaangaande neergelegd. Dit gedeelte van de vordering dient dan ook naar de bijzondere rol verwezen te worden en zulks in afwachting van een definitieve uitspraak van de strafrechter . 3.2. De vorderingen van eiser Eiser vordert veroordeling van verweerster tot betaling van de som van 27.714 BEF hoofdens aanvullende opzeggingsvergoeding, 533.364 BEF hoofdens vergoeding wegens willekeurig ontslag en 50.000 BEF hoofdens morele schadevergoeding; Wat de aanvullende opzeggingsvergoeding betreft merkt eiser op dat verweerster ten onrechte bij de begroting van de opzeggingsvergoeding geen rekening heeft gehouden met het voordeel in natura m.n. de gratis woonst, waarover hij beschikte. Hij begroot dit voordeel op 30.000 BEF per maand.
6
Verweerster daarentegen betwist ten stelligste dat de gratis woonst in hoofde van eiser een voordeel in natura uitmaakte. Verder stelt verweerster dat eisers hun hoofdverblijfplaats elders, m.n. te ......, hadden. Voordelen in natura, in geld waardeerbare voordelen die de tegenprestatie zijn van arbeid, die de werknemer bij de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst geniet, komen in aanmerking voor het betalen van de basis waarop de opzeggingsvergoeding dient te worden berekend (zie Cass. 18.9.1989, J.T.T., 1990, 179), althans indien deze vergoeding door de werkgever verschuldigd is. De gratis ter beschikking gestelde woonst maakt naar het oordeel van de rechtbank voor eiser een voordeel in natura uit. Het feit dat eisers op dit adres op het einde van de tewerkstelling niet meer ingeschreven waren doet geen afbreuk aan het feit dat deze gratis ter beschikking gestelde woonst inderdaad de voornaamste gezinswoning was. De hoeveelheid goederen die er aangetroffen werden en het feit dat de zoon van eisers in Antwerpen school liep wijzen hier ontegensprekelijk op. Het feit dat eiser in dienst werd genomen als conciërge en in die hoedanigheid ook constant diende aanwezig te zijn in de week dat hij van dienst was bewijst zulks eveneens. Bovenal blijkt uit de door verweerster opgestelde loondocumenten dat deze gratis huisvesting een looncomponent uitmaakte. Uit de loondocumenten blijkt immers dat de waarde van de huisvesting geraamd werd op 3.000 BEF per maand. Terzake is de rechtbank van oordeel dat de huurwaarde van het door verweerster ter beschikking gestelde appartement groter is dan de conventioneel vastgestelde waarde van 3.000 BEF per maand. Hierbij dient eveneens in overweging genomen te worden dat eisers niet enkel het genot hadden van het appartement doch dat zij bovendien geen electriciteit, verwarming en water dienden te betalen. Voor de begroting van dit voordeel in natura is de rechtbank gehouden de werkelijke waarde in rekening te brengen. Terzake kan verwezen worden naar een arrest van het Hof van Cassatie waar gesteld werd dat het arrest dat de conventioneel vastgestelde waarde van het voordeel in natura in aanmerking neemt en weigert de werkelijke waarde van dat voordeel te onderzoeken, art. 39 van de Arbeidsovereenkomstenwet schendt (zie Cass. 29.1.1996, J.T.T., 1996, 188). Rekening houdend met de niet tegengesproken feiten dat het appartement twee slaapkamers, een afzonderlijke badkamer en toilet en keuken en living en een kelder omvatte enerzijds en dat met uitzondering van de telefoon ook alle nutsvoorzieningen door verweerster betaald werden, kan dit voordeel geraamd worden op 20.000 BEF per maand. Ten belope van 20.000 BEF x 4 : 4,33 = 18.476 BEF, is de vordering, mede gelet op datgene wat onder de tegeneis m.b.t. het ontslag om dringende reden wordt gesteld, gegrond. Eiser maakt aanspraak op een vergoeding wegens willekeurig ontslag en houdt voor dat zijn ontslag geen verband houdt met zijn gedrag of geschiktheid en evenmin berust op de noodwendigheden van de onderneming. Verweerster daarentegen houdt voor dat het ontslag van eiser het gevolg is van zijn gedrag. Terzake houdt verweerster voor dat eiser ontslagen werd omwille van zijn gedrag. Wanneer de reden van de door de werkgever gegeven ontslag verband houdt met het gedrag van de werkman is dit ontslag niet willekeurig ( zie Cass., 17.2.1992, R.W. 1992-1993,124). In dit verband dient verwezen te worden naar hogervermelde principes (zie vordering willekeurig ontslag eiseres) en de recentere rechtspraak van het Hof van Cassatie waar het Hof meermaals oordeelde dat zelfs het niet foutief gedrag in aanmerking kan komen als gedrag in de zin van hogervermeld artikel 63. (zie o.m. Cass. 22 januari 1996, R.W., 199697,744 e.v. en zie ook Marc De Vos, Het gedrag dat het ontslag van een voor onbepaalde tijd in dienst genomen werkman niet willekeurig maakt, R. W. , 1996-97, 737 e.
7
v. ) Het Hof van Cassatie heeft met de arresten van 17.02.1992, 6 juni 1994 en 22.01.1996 de leer van de legitieme ontslagreden dan ook verworpen. Zulks houdt in dat wanneer de rechter aanneemt dat een vastgestelde gedraging de reden voor het ontslag vormt dan kan de rechter het ontslag niet willekeurig achten omdat het gedrag inhoudelijk geen "wettige reden" uitmaakt; Dat het ontslag van eiser het gevolg is van zijn gedrag staat voor de rechtbank vast. Dat dit gedrag foutief was zoals verweerster het voorhoudt wordt daarentegen niet bewezen. Zoals hogergesteld komt het echter in het kader van een vordering wegens willekeurig ontslag aan de werkgever toe te bewijzen dat het ontslag gegeven werd om redenen die verband hielden met het gedrag zonder dat daarbij enige fout in hoofde van de werknemer dient bewezen te worden. Nu het vaststaat dat het ontslag van eiser verband houdt met zijn gedrag in de zin van artikel 63 van de Arbeidsovereenkomstenwet is het niet willekeurig. De vordering van eiser is derhalve ongegrond. Eiser maakt verder aanspraak op een morele schadevergoeding van 50.000 BEF. Hij houdt voor dat zulks de schade is die hij geleden heeft ingevolge de wijze waarop hij door verweerster brutaal op straat gezet werd. Verweerster daarentegen merkt op dat de morele schadevergoeding een dubbel gebruik uitmaakt nu zij de vergoeding van dezelfde schade als deze ingevolge het beweerde willekeurig ontslag uitmaakt. Een cumulatie van beide vergoedingen is naar het oordeel van verweerster dan ook niet mogelijk. Principieel kan een vergoeding willekeurig ontslag inderdaad niet samen genoten worden met een vergoeding wegens misbruik van ontslagrecht. De arbeider die het slachtoffer wordt van een naar zijn oordeel met misbruik van recht gegeven ontslag heeft inderdaad tussen deze twee vorderingen de keuze en kan ze niet gelijktijdig stellen. Terzake is de rechtbank van oordeel dat in casu, naast de vergoeding wegens willekeurig ontslag, desgevallend een morele schadevergoeding kan toegekend worden niet omwille van het louter feit van het misbruik van het ontslagrecht doch wel omwille van de wijze waarop verweerster tewerk gegaan is m.b.t. de door haar aan partijen ter beschikking gestelde conciërgewoning. Het hoeft geen betoog dat door te handelen zoals verweerster het gedaan heeft, zij op grove wijze de rechten van eiser en zijn gezin geschonden heeft. Het is totaal onaanvaardbaar om de sloten van een woning, die men ter beschikking stelt, bij afwezigheid van de conciërge te vervangen en hem en zijn gezin niet meer de gelegenheid te geven het pand te betreden. Bovendien is het absoluut niet humaan om aan bewoners, die nota bene tien jaar trouwe dienst hebben, enkel de gelegenheid te geven om gedurende één uur een aantal persoonlijke goederen mee te nemen. Verder is het onaanvaardbaar dat men alle persoonlijke goederen van de bewoners zonder meer uit het appartement weghaalt om deze vervolgens in een open garage op een staanplaats te stallen. Verweerster heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook alleszins foutief gehandeld en de door eiser gevorderde schadevergoeding van 50.000 BEF is zonder meer matig te noemen. De vordering is dan ook gegrond. Eiser vordert tenslotte een bedrag van 60.000 BEF provisioneel hoofdens materiële schadevergoeding voor beschadiging van goederen en een bedrag van 150.000 BEF provisioneel hoofdens materiële schadevergoeding voor het wegmaken van goederen. Hij vordert tevens afgifte van een aantal, in conclusie, gedetailleerde goederen. Blijkens door partijen verstrekte gegevens werd er door eisers een strafklacht dienaangaande neergelegd. Dit gedeelte van de vordering dient dan ook naar de bijzondere rol verwezen te worden en zulks in afwachting van een definitieve uitspraak van de strafrechter.
8
DE TEGENEIS. De door eiseres op tegeneis, verweerster op hoofdeis, gestelde tegeneis is drievoudig. Vooreerst vordert zij afgifte van een aantal sleutels en toegangskaarten, daarnaast vordert zij terugbetaling van de door haar onverschuldigd gedane betaling van de opzeggingsvergoeding aan eiser en tenslotte vordert zij aanstelling van een gerechtsdeskundige. Wat de afgifte van de sleutels betreft heeft ter zitting eiseres aan de raadsman van verweerster een hele reeks sleutels bezorgd. Op verzoek van verweerster dient dit gedeelte van de vordering naar de bijzondere rol verwezen te worden teneinde haar in de gelegenheid te stellen nazicht te doen m.b.t. de sleutels. Wat de onverschuldigde betaling betreft van de opzeggingsvergoeding merkt eiseres op tegeneis op dat ingevolge een materiële vergissing van het sociaal secretariaat ook aan verweerder op tegeneis een opzeggingsvergoeding werd betaald daar waar zulks niet de bedoeling was nu hij terecht om dringende reden ontslagen werd. Eiseres op tegeneis wijst er verder op dat verweerder op tegeneis zich aan de in art. 35 bedoelde ernstige tekortkoming heeft schuldig gemaakt door op 10.3.2000 ondanks het uitdrukkelijk verbod vroeger de arbeidsplaats te verlaten. Verweerder op tegeneis houdt daarentegen voor dat hij op l0 maart zoals het gebruikelijk was in de week waarin hij niet van dienst was, om 15 uur de arbeid beëindigde, om zich naar de zee te begeven. Van enige ernstige tekortkoming is naar zijn oordeel dan ook geen sprake. De dringende reden is een ernstige tekortkoming bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst die elke professionele samenwerking tussen de werkgever en de werknemer onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt (artikel 35 van de Arbeidsovereenkomstenwet). Ontslag om een dringende reden mag niet meer zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn worden gegeven wanneer het feit ter rechtvaardiging van het ontslag zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn sedert ten minste drie werkdagen bekend is aan de partij die zich hierop beroept. Alleen de dringende reden waarvan kennis is gegeven binnen de drie werkdagen na het ontslag kan worden aangevoerd ter rechtvaardiging van het ontslag zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn. Deze kennisgeving moet met de grootste nauwkeurigheid en preciesheid gebeuren. Deze nauwkeurigheid is niet enkel noodzakelijk opdat de ontslagen partij zou ingelicht worden omtrent de feiten die haar ten laste gelegd worden, maar ook opdat de rechter zou kunnen nagaan of de ingeroepen reden zwaarwichtig genoeg is en of de voor hem ingeroepen redenen dezelfde zijn als die welke betekend werden aan de ontslagen partij. (zie Cass. 27.02.1978, R.W., 1978- 79,31 ) Vroegere feiten die op zichzelf het ontslag om een dringende reden niet meer kunnen verantwoorden, kunnen ingeroepen worden om de ernst van het feit waarvoor ontslag om dringende reden gegeven wordt toe te lichten. (zie Cass., 28.03.1988, J. T. T., 1989,82, noot) Het feit dat het ontslag zonder opzegging rechtvaardigt, is immers het feit dat vergezeld is van alle omstandigheden die het de aard van een dringende reden kunnen geven. (zie Cass. 3.06.1996, J.T.T., 1996, 437) Wie een dringende reden inroept moet het bestaan ervan bewijzen. Bovendien moet zij bewijzen dat zij de termijnen voor het ontslag en de kennisgeving heeft geëerbiedigd. Met toepassing van hoger vermelde principes komt het in casu aan verweerster toe te bewijzen dat eiser zich aan de in artikel 35 van de Arbeidsovereenkomstenwet bedoelde tekortkoming heeft schuldig gemaakt. Terzake is de rechtbank van oordeel dat eiseres op tegeneis faalt in de op haar rustende bewijslast.
9
De door haar voorgehouden tekortkoming is immers niet dermate ernstig dat zij een onmiddellijk ontslag rechtvaardigt. Zulks geldt des temeer nu verweerder op tegeneis meer dan tien jaar in dienst was en nu eiseres op tegeneis het bewijs niet bijbrengt van het feit dat zij op deze wel bepaalde dag een uitdrukkelijke opdracht aan verweerder op tegeneis had gegeven. Hoedanook is eiseres op tegeneis naar het oordeel van de rechtbank al te voortvarend tewerk gegaan. Minstens had zij een werknemer met tien jaar trouwe dienst een voorafgaande vermaning kunnen geven of schriftelijk uitdrukkelijk laten weten dat een vroeger vertrek op een welbepaalde datum voor haar een dringende reden zou uitmaken. De rechtbank kan zich dan ook niet van de indruk ontdoen dat eiseres op tegeneis (wetende dat verweerder op tegeneis, zoals het gebruikelijk was en jaren ook door haar getolereerd werd, op vrijdag vroeger de arbeid beëindigde) het ontslag georchestreerd heeft. De door eiseres op tegeneis betaalde opzeggingsvergoeding maakt dan ook geenszins een onverschuldigde betaling uit. Verweerder op tegeneis is gerechtigd op de door hem betaalde opzeggingsvergoeding zodat dit gedeelte van de tegenvordering als ongegrond dient afgewezen te worden. Eiseres op tegeneis vordert tenslotte aanstelling van een gerechtsdeskundige om de nodige vaststellingen te doen m.b.t. de beschadigingen in het ter beschikking gestelde appartement. Verweerders op tegeneis houden voor dat zij niet aansprakelijk kunnen gesteld worden voor de door eiseres op tegeneis voorgehouden aangebrachte schade. Terzake is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van eiseres op tegeneis om aanstelling van een gerechtsdeskundige kan ingewilligd worden. Dergelijke deskundige wordt immers aangesteld onder voorbehoud van alle rechten van partijen. Het is uiteraard aan eiseres op tegeneis om desgevallend later te bewijzen dat de door de deskundige vastgestelde schade door verweerders op tegeneis veroorzaakt werd. De loutere aanstelling van een gerechtsdeskundige brengt hun aansprakelijkheid echter niet in het gedrang. Dit gedeelte van de tegenvordering is derhalve gegrond. OM DIE REDENEN DE RECHTBANK, Recht doende op tegenspraak, na erover beraadslaagd te hebben, alle andere en strijdige conclusies verwerpend, Voegt samen de zaken gekend onder AR.nr.324.266 en AR.nr.324.267 wegens hun samenhang. verklaart de HOOFDVORDERINGEN ontvankelijk en reeds gedeeltelijk gegrond zoals hierna bepaald. De vordering van eiseres Verklaart de vordering m.b.t. de aanvullende opzeggingsvergoeding ongegrond. Verklaart de vordering m.b.t. de vergoeding wegens willekeurig ontslag gegrond in de volgende mate en veroordeelt verweerster om aan eiseres te betalen: -HONDERDTWEEENVEERTIGDUlZEND ZEVENHONDERD TWEEENTWINTIG FRANK, 142.722 BEF, te verminderen met de wettelijk verplichte inhoudingen, in zoverre verschuldigd, en te vermeerderen met de wettelijke en gerechtelijke intresten op het netto opeisbaar gedeelte van dit bedrag. Verklaart de vordering m.b.t. morele schadevergoeding gegrond en veroordeelt verweerster om aan eiseres te betalen: -VlJFTIGDUIZEND FRANK, 50.000 BEF, te vermeerderen met de gerechtelijke intresten. De vordering van eiser Verklaart de vordering m.b.t. de aanvullende opzeggingvergoeding gegrond en veroordeelt verweerster om aan eiser te betalen: -ACHTTIENDUIZEND VIERHONDERD ZESENZEVENTIG FRANK, 18.476 BEF, aanvullende opzeggingsvergoeding, te verminderen met de wettelijk verplichte inhoudingen, in zoverre verschuldigd, en te vermeerderen met de wettelijke en gerechtelijke intresten op het netto opeisbaar gedeelte van dit bedrag. Verklaart de vordering m.b.t. vergoeding wegens willekeurig ontslag ongegrond.
10
Verklaart de vordering m.b.t. de morele schadevergoeding gegrond en veroordeelt verweerster om aan eiser te betalen: -VIJFTIGDUIZEND FRANK, 50.000 BEF, te vermeerderen met de gerechtelijke intresten. Verwijst de vorderingen van eisers met betrekking tot het bedrag van 60.000 BEF provisioneel hoofdens materiële schadevergoeding voor beschadiging van goederen en het bedrag van 150.000 BEF provisioneel hoofdens materiële schadevergoeding voor het wegmaken van goederen naar de BIJZONDERE ROL. Verklaart de TEGENVORDERING ontvankelijk. Verwijst de tegenvordering naar de BIJZONDERE ROL voor wat betreft de afgifte van een aantal sleutels en toegangskaarten. Verklaart de tegenvordering m.b.t. de onverschuldigde betaling van het bedrag van 57.224 BEF ongegrond. Alvorens ten gronde recht te doen betreffende de tegenvordering m.b.t. de schade aan het appartement: Stelt aan De Heer M.V.B., architect, .........., teneinde in een onder eed bevestigd en ter griffie van deze rechtbank neer te leggen gemotiveerd verslag een plaatsopneming op te stellen van de panden gelegen te ............ en ............ en aldaar de lokalen die destijds door eisers gebruikt werden te bezichtigen en te beschrijven, de schade vast te stellen die ontstaan is aan de voormelde lokalen; de oorzaken van de schade te bepalen en zijn advies te geven over de herstellingswerken die moeten uitgevoerd worden om de schade volledig te herstellen, de herstellingskosten, de herstellingsduur en de eventuele minderwaarden te bepalen, evenals de verdere schadeposten als gevolg van deze feiten en herstellingen. Alle nodige vaststellingen te doen, een technisch advies te geven en zich zo nodig te laten bijstaan door andere specialisten indien dit noodzakelijk mocht blijken in de loop van de onderzoekingen. Zegt dat, ingevolge artikel 965 van het Gerechtelijk Wetboek, bij gerechtsbrief een eensluidend verklaard afschrift van het vonnis aan de deskundige zal gezonden worden wanneer hiertoe verzocht wordt door één van de partijen, hun advocaten of vertegenwoordigers. Verzoekt de deskundige : -binnen de acht dagen, na ontvangst van het afschrift, de rechtbank, de partijen en hun advocaten of vertegenwoordigers kennis te geven van de plaats, de dag en het uur waarop hij zijn werkzaamheden zal aanvatten; -te antwoorden op alle nuttige en ter zake dienende vragen van partijen; -na afloop van de verrichtingen een afschrift van het verslag over te maken aan partijen en aan hun advocaten of vertegenwoordigers en in zijn verslag de opmerkingen van partijen die zij hem binnen de maand mochten doen toekomen, op te tekenen en te beantwoorden. Bepaalt de termijn voor de indiening van het verslag ter griffie van deze rechtbank op TWEE MAANDEN te rekenen vanaf de dag waarop de deskundige op verzoek van de meest gerede partij door de griffie van zijn opdracht in kennis zal gesteld zijn. Alles met inachtneming van de artikelen 962 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. Houdt de kosten aan DE GRIFFIER, R. VAN DOORSSELAERE DE VOORZITTER, A.M.JANSSENS DE RECHTERS IN SOCIALE ZAKEN, M.DIRIX en J.VAN DEN BOSCH
11