Instantie Hof van Cassatie
Onderwerp Arbeidsovereenkomst – dringende reden – voortdurende tekortkoming – verstrijken ultimatum – regelmatigheid van het ontslag
Datum 8 april 2002
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M & D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars - 1 oktober 2002
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
8 APRIL 2002
S.01.0159.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. S.01.0159.N.I . eiser, vertegenwoordigd door Mr. Adolf Houtekier, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 2800 Mechelen, Battelsesteenweg 95, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan,
tegen
B & B CONTROLS, naamloze vennootschap, met maatschappelijke zetel gevestigd te 1030 Schaarbeek, A. Reyerslaan 193, verweerster.
I.
Bestreden beslissing Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 23 februari 2001
gewezen door het Arbeidshof te Brussel.
II.
Rechtspleging voor het Hof Raadsheer Ghislain Dhaeyer heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Anne De Raeve heeft geconcludeerd.
8 APRIL 2002
III.
S.01.0159.N/2
Middel Eiser voert in zijn verzoekschrift één middel aan.
Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 149 van de Grondwet ; - de artikelen 32, 3°, 35, 39, §1, 82, §3, 87 en 101 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (artikel 35 gewijzigd bij de wet van 18 juli 1985 en artikel 101 gewijzigd bij de wet van 17 juli 1985).
Aangevochten beslissing Het bestreden arrest van hervorming verklaart de vorderingen van eiser tot het horen veroordelen van verweerster tot betaling van een verbrekingsvergoeding van 602.056 BEF en van een uitwinningsvergoeding van 451.572 BEF ongegrond op de volgende gronden : Na ontvangst van (de brief van eiser van 26 februari 1998) stuurt verweerster een aangetekend schrijven aan eiser op 27 februari 1998 en ontslaat zij eiser om volgende dringende redenen : - het volgehouden niet overmaken van activiteitsrapporten, ondanks herhaaldelijke mondelinge en schriftelijke verzoeken (zie brief van 17 februari 1998) ; … dat eiser geen enkel nieuw stuk neerlegt ten bewijze van zijn bewering dat hij de activiteitsrapporten voor de periode juli 1997 tot en met december 1997 aan verweerster heeft overgemaakt. In beroepsbesluiten stelt hij dat hij de rapporten voor de periode juli 1997 tot oktober 1997 (week 41) aan X persoonlijk heeft afgegeven en dat hij de rapporten week 42 tot week 52 (december 1997) bij aangetekend schrijven dd. 21 janauri 1998 heeft verzonden. Eiser bezit geen enkel stuk ten bewijze van zijn beweerde persoonlijke afgifte van de activiteitsrapporten juli-oktober 1997 (week 41) noch kopies van deze rapporten, noch enig stuk ten bewijze van het feit dat hij de rapporten van week 42 tot 52/1997 aangetekend heeft verzonden aan verweerster op 21 januari 1998, daar waar hij op 21 januari 1998 nochtans persoonlijk op kantoor was. In het schrijven dd. 20 januari 1998 dat eiser aangetekend verzond op 21 januari 1998 maakt eiser zelfs geen melding van de verzending van activiteitsrapporten ; in deze brief spreekt eiser enkel over het verdwijnen van dossiers in zijn bureau en over pesterijen ; deze
8 APRIL 2002
S.01.0159.N/3
aangetekende zending kostte 184 BEF volgens de in januari 1998 geldende posttarieven : aantekentaks 150 BEF + gewone zending 17 BEF + 17 BEF (max. 20 gram) (184 BEF) + 32 BEF (max. 50 gram) (216 BEF), betrof dit aldus een zending van maximaal 20 gram, wat het arbeidshof moeilijk verenigbaar lijkt met de door eiser beweerde inhoud zijnde : een begeleidend schrijven + onkostennota’s van week 42 tot 52/1997 + 11 activiteitsverslagen week 42 tot 52/1997. Gelet op het feit dat eiser in zijn brief dd. 20 januari 1998 geen melding maakt van bijgevoegde activiteitsrapporten, terwijl de sfeer tussen partijen nochtans zeer gespannen was zoals blijkt uit hun briefwisseling, op de prijs van het aangetekend schrijven van 21 januari 1998, op het feit dat eiser geen kopies zegt te hebben gemaakt van betreffende rapporten, op het feit dat eiser op 21 januari 1998 op kantoor aanwezig was en de rapporten tegen ontvangstbewijs persoonlijk had kunnen overhandigen, op de geschreven verklaring van X die attesteert dat de aangetekende zending dd. 21 januari 1998 van eiser ontvangen door en geopend op 22 januari 1998 door X in zijn bijzijn, geen activiteitsverslagen bevatte, enkel onkostennota’s. Mede gelet op het feit dat verweerster het getuigenbewijs aanbiedt meent het (arbeidshof) met de eerste rechter dat naar voldoening van recht is bewezen dat eiser zijn activiteitsverslagen week 42 tot 52/1997 niet aan verweerster overmaakte, ondanks herhaald en schriftelijk aandringen van deze laatste ; dat de eerste rechter terecht oordeelt dat de niet-afgifte van activiteitsverslagen in hoofde van eiser een volgehouden tekortkoming is, die voortduurde zolang eiser niet tot afgifte overging zodat de volgehouden fout nog bestond drie dagen voor het ontslag en zodat overeenkomstig gevestigde rechtspraak en rechtsleer de werkgever zelf diende te beslissen vanaf welk ogenblik de toestand onaanvaardbaar ernstig wordt ; dat de driedagen-termijn voor het ontslag door verweerster werd geëerbiedigd, daar de volgehouden fout van eiser namelijk het niet overmaken van zijn activiteitsrapporten nog steeds bestond drie dagen vóór het ontslag ; dat het vonnis a quo terecht besliste dat eiser terecht werd ontslagen om dringende reden en eiser derhalve geen aanspraak heeft op verbrekingsvergoeding noch vergoeding wegens misbruik van ontslagrecht.
8 APRIL 2002
S.01.0159.N/4
Grieven 1.
Eerste onderdeel Eiser hield in zijn appèlconclusie uitdrukkelijk staande dat verweerster
bij brief van 17 februari 1998 aan eiser nog een ultiem uitstel gaf tot donderdag 19 februari 1998. Verweerster stelde in haar brief van 17 februari 1998 inderdaad : De firma geeft U een laatste uitstel tot donderdag 19 februari 1998. Indien wij op die datum geen redelijk antwoord krijgen op de door ons legitiem gestelde vragen, zullen wij hieruit afleiden dat elke verdere samenwerking door Uw houding wordt onmogelijk gemaakt en wordt Uw arbeidsovereenkomst zonder verdere verwittiging wegens dringende redenen beëindigd. Deze brief werd door eiser neergelegd als stuk 15 uit zijn bundel. Eiser hield ook uitdrukkelijk staande dat verweerster aldus zelf verklaard heeft dat de professionele samenwerking tussen partijen onmogelijk werd gemaakt indien de rapporten niet op 19 februari 1998 bezorgd werden zodat zij vanaf deze datum voldoende zekerheid had omtrent dit feit en zodat bijgevolg de termijn van drie werkdagen tot ontslag wegens dringende redenen vanaf deze datum inging. Verweerster heeft aldus de termijn van drie werkdagen niet gerespecteerd (zie de appèlconclusie van eiser, gedateerd op 22 september 1999, p. 7, zesde tot en met achtste lid, p. 8, negende lid en p. 10, eerste lid). Het bestreden arrest heeft niet geantwoord op deze conclusies, gesteund op de brief van verweerster van 17 februari 1998, waarin deze zelf het tijdstip vanaf wanneer elke verdere samenwerking onmogelijk werd, bepaald had op 19 februari 1998 (schending van artikel 149 van de Grondwet).
2.
Tweede onderdeel Artikel 35, eerste lid, van de wet van 3 juli
1978 betreffende de
arbeidsovereenkomsten, geeft aan elke partij het recht de overeenkomst om dringende reden te beëindigen. Luidens het tweede lid van dat artikel, wordt onder dringende reden verstaan, de ernstige tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen de werkgever en de werknemer onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Als het feit dat de beëindiging van de overeenkomst zou rechtvaardigen, een tekortkoming is die blijft voortduren, is de bepaling van het tijdstip vanaf wanneer die voortdurende tekortkoming elke professionele samenwerking onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt,
8 APRIL 2002
S.01.0159.N/5
overgelaten aan het oordeel van de partij die gebruik wenst te maken van het haar bij wet toegekende recht. Wanneer de werkgever die de overeenkomst om dringende redenen wil beëindigen aan de werknemer laat weten vanaf welk tijdstip diens voortdurende tekortkoming elke professionele samenwerking onmiddellijk en definitief onmogelijk zal maken, begint de termijn van drie werkdagen voor het ontslag om dringende redenen vanaf dat tijdstip. Verweerster liet in haar aangetekend schrijven van 17 februari 1998 aan eiser weten : De firma geeft U een laatste uitstel tot donderdag 19 februari 1998. Indien wij op die datum geen redelijk antwoord krijgen op de door ons legitiem gestelde vragen, zullen wij hieruit afleiden dat elke verdere samenwerking door
Uw
houding
wordt
onmogelijk
gemaakt
en
wordt
Uw
arbeidsovereenkomst zonder verdere verwittiging wegens dringende redenen beëindigd (zie de appèlconclusie van eiser, gedateerd op 22 september 1999, p. 7, achtste lid). Verweerster liet aldus aan eiser weten dat zijn voortdurende tekortkoming vanaf 19 februari 1998 elke professionele samenwerking onmiddellijk en definitief mogelijk maakte. Eiser werd pas bij aangetekend schrijven van 27 februari 1998 omwille van die dringende reden ontslagen, dus na het verstrijken van de termijn van drie werkdagen vanaf het tijdstip dat de voortdurende tekortkoming door verweerster als dringende reden werd aangezien. Het bestreden arrest heeft derhalve ten onrechte beslist dat de driedagen-termijn voor het ontslag door verweerster geëerbiedigd werd (schending van de artikelen 32, 3°, 35, 39, §1, 82, §3, 87 en 101 van de wet van 3 juli 1978).
IV.
Beslissing van het Hof
1.
Eerste onderdeel Overwegende dat het arrest met de overweging dat de werkgever zelf
dient te beslissen vanaf welk ogenblik de toestand onaanvaardbaar ernstig wordt, eisers daarmee strijdig verweer verwerpt en de conclusie beantwoordt ; Dat het onderdeel feitelijke grondslag mist ;
8 APRIL 2002 2.
S.01.0159.N/6
Tweede onderdeel Overwegende dat artikel 35, eerste lid, van de Arbeidsovereen-
komstenwet, aan elke partij het recht geeft de overeenkomst onmiddellijk te beëindigen om dringende redenen, maar hen daartoe niet verplicht ; Dat, luidens het tweede lid van dit artikel, onder dringende reden wordt verstaan, de ernstige tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen de werkgever en de werknemer onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt ; Dat, luidens het derde lid van dit artikel, het ontslag om dringende reden niet meer zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn mag worden gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is aan de partij die zich hierop beroept ; Dat, als de feiten die de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zouden rechtvaardigen een tekortkoming uitmaken die blijft voortduren, de bepaling van het tijdstip vanaf wanneer die voortdurende tekortkoming onmiddellijk en definitief elke professionele samenwerking onmogelijk maakt, overgelaten is aan het oordeel van de partij die gebruik wenst te maken van het haar bij de wet toegekend recht ; Overwegende dat de werkgever die zijn werknemer ter kennis brengt dat de arbeidsovereenkomst zonder verdere verwittiging op een bepaalde datum wegens dringende reden zal worden beëindigd indien op die datum een voortdurende tekortkoming van de werknemer niet beëindigd is, maar die werknemer bij het verstrijken van die datum zonder meer in dienst houdt, de arbeidsovereenkomst niet beëindigt ; dat de voormelde wetsbepalingen in die omstandigheden de werkgever niet beletten de werknemer nadien rechtsgeldig om dringende reden te ontslaan op grond van dezelfde tekortkoming, in zoverre deze heeft voortgeduurd tot drie werkdagen of minder voor het ontslag ; Dat het onderdeel faalt naar recht ;
OM DIE REDENEN, HET HOF, Verwerpt de voorziening ; Veroordeelt eiser in de kosten. De kosten begroot op de som van honderdvierentwintig euro twee cent jegens de eisende partij.
8 APRIL 2002
S.01.0159.N/7
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, derde kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Robert Boes, de raadsheren Ernest Waûters, Ghislain Dhaeyer, Greta Bourgeois en Eric Stassijns, en in openbare terechtzitting van acht april tweeduizend en twee uitgesproken door afdelingsvoorzitter Robert Boes, in aanwezigheid van advocaat-generaal Anne De Raeve, met bijstand van eerstaanwezend adjunct-griffier Lisette De Prins.